Richtlijn / onderbouwing
Scheiding en problemen van jeugdigen
Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming © NVO, NVMW en NIP
© 2015 Nederlands Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen Het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen (NVO) en de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) zijn de opstellers van de richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Vermelde beroepsverenigingen zijn intellectueel eigenaar van zowel de richtlijnen zelf als de schriftelijke onderbouwing ervan, de eventuele bijbehorende werkkaarten en de cliëntversies. De beroepsverenigingen geven toestemming voor het verveelvoudigen en opslaan in een geautomatiseerd gegevensbestand van de tekst van deze publicaties alsmede het openbaar maken ervan hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën of enige andere manier, op voorwaarde dat de drie beroepsverenigingen worden vermeld als de opstellers van betreffende richtlijn en de eventuele overige gebruikte teksten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast. We adviseren dringend altijd de website te raadplegen voor de meest actuele versies. Vermelde beroepsverenigingen en de ontwikkelaars van de richtlijn (de werkgroep en het projectteam Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen in jeugdhulp en jeugdbescherming) zijn zich er steeds van bewust dat het hun taak is te komen met een verantwoorde en overtuigende onderbouwing. Niettemin kunnen de beroepsverenigingen geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele onjuistheden of onnauwkeurigheden die onverhoopt in deze onderbouwing blijken voor te komen. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht hebben deze richtlijn geschreven in opdracht van het NIP, de NVO en de NVMW. Dit project werd mogelijk gemaakt door financiering van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, vanuit het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming. Zie voor meer informatie de website www.richtlijnenjeugdhulp.nl. Gebruik als titel van deze richtlijn in referenties altijd: ‘Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming’. Auteurs Drs. Inge Anthonijsz Dr. Ed Spruijt Drs. Niels Zwikker
Werkgroep Dr. Inge van der Valk (voorzitter) Dr. Ed Spruijt Drs. Annelies Hendriks Drs. Liesbeth Groenhuijsen Ineke Gualthérie van Weezel Drs. Inge Anthonijsz Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht 030 230 63 44 www.nji.nl
[email protected] Versie juni 2015
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
2
Voorwoord Voor u ligt de onderbouwing van de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. De richtlijn is geschreven voor alle kinderen en hun ouders in scheiding, maar ook voor professionals en beleidsmakers die met scheiding en jeugdigen te maken hebben. De totstandkoming van de richtlijn is een unieke gezamenlijke inspanning van wetenschappers, praktijkwerkers en cliënten, gecoördineerd en uitgevoerd vanuit het Nederlands Jeugd Instituut en de Universiteit Utrecht, in opdracht van het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming van NIP, NVO en NVMW. De richtlijn is ontwikkeld in samenspraak met deze beroepsverenigingen, Defence for Children, het Expertisecentrum van de William Schrikker Groep en cliëntenvertegenwoordiging. Letterlijk genomen verwijst het begrip ‘richtlijn’ naar een ‘aanwijzing voor te volgen gedrag’. De Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming omvat echter veel meer dan dat: een overzicht van de stand van zaken op het gebied van scheiden en jeugdigen in Nederland. Het bevat een volledige samenvatting van de gevolgen van een ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren, de risicofactoren daarbij en handvatten voor professionals die kinderen van gescheiden ouders willen helpen. Hierbij wordt ook expliciet aandacht besteed aan de omgang met scheidende en vaak strijdende ouders, en is er aandacht voor een aantal relevante juridische aspecten rondom de ondersteuning van kinderen van gescheiden ouders. Deze richtlijn is in prettig toegankelijke taal geschreven, waarbij rekening is gehouden met de diversiteit aan achtergronden van de gebruikers. Scheiding van de ouders is in de jeugdhulp en jeugdbescherming vaak niet de primaire reden dat jeugdigen worden aangemeld. Wanneer de scheiding een rol speelt in hun problematiek, behoeven deze jeugdigen echter wel degelijk een eigen benadering. Het doel van de richtlijn is dan ook om te komen tot een betere, meer uniforme werkwijze als het gaat om de onderkenning en signalering van problemen, en de ondersteuning en behandeling van kinderen en jongeren uit scheidingsgezinnen. Dat de hulp aan scheidingskinderen beter kan, en dat deze richtlijn daarmee hard nodig is, bewijzen zowel de praktijk als de wetenschap met grote regelmaat. Ik hoop dan ook dat professionals die met scheiding en jeugdigen te maken hebben hun voordeel doen met de richtlijn, inclusief deze onderbouwing. Het zal de kwaliteit van hun professionele handelen verbeteren. Met vriendelijke groet, namens de werkgroep Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming, Dr. Inge van der Valk, voorzitter
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
3
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
4
De belangrijkste aanbevelingen Gevolgen 1. Neem kennis van de cijfers, de belangrijkste risicofactoren en de belangrijkste gevolgen van ouderlijke scheiding voor jeugdigen. 2. Neem kennis van het aanbod in de regio aan interventies voor jeugdigen, ouders en gezinnen. Voorkom een zoektocht naar de juiste hulp. Interventies 1. Ga bij de intake altijd na of de ouders in scheiding liggen en/of veel ouderlijke conflicten hebben. Breng de actuele gezinssituatie in kaart door bij de intake beide ouders te bevragen naar de gezag situatie, woonsituatie en eventuele nieuwe gezinsleden. 2. Als er sprake is van een scheiding of van heftige ouderlijke conflicten, breng dan de problemen van de jeugdige in kaart. Gebruik een vragenlijst of intakeformulier bij de jeugdige en beide ouders waarbij aandacht is voor 1. de aard, ernst, fase en het type van de scheiding en de reactie van de jeugdige hierop; 2. de belangrijkste risicofactoren van de scheiding voor de jeugdige en 3. de gevolgen van de ouderlijke scheiding voor de jeugdige. Maak een inschatting van eventuele bijzondere persoonskenmerken, waaronder een lichte verstandelijke beperking (LVB). 3. Houd bij afwegingen voor (veranderingen in) een bepaalde zorgregeling of een bepaalde omgangsregeling rekening met het gezinssysteem vóór de scheiding, de ontwikkelingsfase van de jeugdige, de kwaliteit van de band met de ouders, de woonsituatie, de mate van conflicten tussen de ouders en het ouderschapsplan. 4. Is er sprake van een scheiding of heftige conflicten tussen de ouders, richt de begeleiding dan zowel op de ouders als op de jeugdige. Het horen en betrekken van meerdere informanten (de jeugdige, school, familieleden, huisarts) kan noodzakelijk zijn. 5. Maak ouders ervan bewust dat het voor hun kind belangrijk is dat zij hun conflicten beheersen. Leer hen dus geen ruzie te maken in het bijzijn van hun kind, en wijs hen erop dat zij er goed aan doen gezamenlijke afspraken over hun kind te maken. Stimuleer ouders om deel te nemen aan programma’s die gericht zijn op het leren beheersen van ruzies, op (familie) mediation en/of op het versterken van hun (ouder)relatie. Of motiveer de ouders individuele hulp te zoeken. 6. Stimuleer ouders en kinderen van scheidende of gescheiden ouders deel te nemen aan een programma zoals KIES, !JES het brugproject of Dappere Dino’s. Adviseer zo nodig individuele hulpverlening.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
5
7. Adviseer aanwezige stiefouders om zich vooral de eerste tijd buiten de opvoeding te houden. Wijs de biologische ouder op haar/zijn spilfunctie in het nieuwe gezin. Informeer partners in stiefgezinnen op het bestaan van groepsbijeenkomsten voor (stief)ouders. Samenwerking 1. Stimuleer en ondersteun ouders om mee te werken door hen altijd allebei uit te nodigen. Laat hen indien mogelijk gezamenlijk een gesprek voeren in het belang van hun kind en betrek hen allebei bij de (keuze voor) hulp. Soms is een eerste gesprek met de ouders apart de enige mogelijkheid. 2. Deel met andere professionals binnen uw organisatie en daarbuiten (denk aan het onderwijs en het juridisch werkveld) kennis en ervaringen over scheidingsproblematiek. 3. Zoek samenwerking met verschillende professionals (zoals scholen, advocaten, mediators, rechters etc.), als dat voor de behandeling noodzakelijk is. Stem de behandeling af met de andere professionals.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
6
Inhoudsopgave Voorwoord........................................................................................................................................... 3 De belangrijkste aanbevelingen....................................................................................................... 5 Hoofdstuk 1. Inleiding........................................................................................................................ 9 1.1 Introductie..................................................................................................................................10 1.2 Relevantie..................................................................................................................................14 1.3 Gevolgde methode...................................................................................................................16 1.4 Uitgangsvragen per knelpunt.................................................................................................18
1.4.1 Knelpunt: Gevolgen.........................................................................................................18
1.4.2 Knelpunt: Interventies....................................................................................................18
1.4.3 Knelpunt: Samenwerking met ouders en met het netwerk.....................................19
Hoofdstuk 2. Verantwoording en werkwijze................................................................................ 21 2.1 De werkgroep en de klankbordgroep................................................................................... 22 2.2 Dataverzameling...................................................................................................................... 24 2.3 Doelgroep................................................................................................................................. 25 2.4 Beoordeling van wetenschappelijk bewijsmateriaal.......................................................... 25 2.5 Juridische betekenis van de richtlijn..................................................................................... 26 2.6 Gedeelde besluitvorming....................................................................................................... 27 2.7 Diversiteit.................................................................................................................................. 29 2.8 Veranderingen in de zorg....................................................................................................... 29 2.9 Bijstelling en herziening van de richtlijn............................................................................... 29 2.10 Leeswijzer................................................................................................................................ 29 2.11 Omschrijving van de gebruikte begrippen......................................................................... 30 2.12 Competenties jeugdprofessional......................................................................................... 31 Hoofdstuk 3. Gevolgen van een ouderlijke scheiding voor jeugdigen...................................... 37 3.1 Feiten en cijfers over jeugdigen en scheiding...................................................................... 38 3.2 De belangrijkste gevolgen voor jeugdigen........................................................................... 38 3.3 Ernstige gevolgen.................................................................................................................... 40 3.4 (Stief)broers en (stief)zussen en stiefouders...................................................................... 48 3.5 Risicofactoren........................................................................................................................... 49 3.6 Conclusies..................................................................................................................................51 3.7 Overige overwegingen............................................................................................................ 52 3.8 Aanbevelingen.......................................................................................................................... 53 Hoofdstuk 4. Interventies voor jeugdigen met gescheiden ouders.......................................... 55 4,1 Advies over de mate van contact met beide ouders.......................................................... 56 4.2 Algemene adviezen naar leeftijd van de jeugdigen............................................................ 61 4.3 Zorg aan jeugdige en/of aan ouders..................................................................................... 64 4.4 Interventies.............................................................................................................................. 65
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
7
4.4.1 Interventies gericht op jeugdigen................................................................................ 67
4.4.2 Effecten van interventies gericht op jeugdigen......................................................... 69
4.4.3 Onderzoek naar in Nederland beschikbare interventies......................................... 72
4.4.4 Interventies gericht op ouders en gezinnen.............................................................. 76
4.4.5 Effecten van oudergerichte interventies.................................................................... 76
4.4.6 Interventies gericht op relatie-ondersteuning.......................................................... 80
4.5 Conclusies met betrekking tot de vragen over interventies.............................................. 83 4.6 Overige overwegingen............................................................................................................ 87 4.7 Aanbevelingen.......................................................................................................................... 89 Hoofdstuk 5. Samenwerking met ouders en met het netwerk................................................. 91 5.1 Inleiding..................................................................................................................................... 92 5.2 Omgaan met ouders............................................................................................................... 93 5.3 Noodzakelijke kennis van de beroepskracht....................................................................... 97
5.3.1 Juridische aspecten........................................................................................................ 98
5.3.2 Relationele aspecten................................................................................................... 101
5.3.3 Ouderschapsaspecten................................................................................................ 103
5.3.4 Veiligheidsaspecten......................................................................................................110
5.4 Samenwerken in de begeleiding van ouders en jeugdigen..............................................112 5.5 Conclusies met betrekking tot de vragen over samenwerking met ouders en met het netwerk.119 5.6 Overige overwegingen...........................................................................................................121 5.7 Aanbevelingen........................................................................................................................ 122 Hoofdstuk 6. Aandacht voor diversiteit en specifieke doelgroepen....................................... 125 6.1 Diversiteit.................................................................................................................................126
6.1.1 Bereiken van allochtone ouders..................................................................................127
6.1.2 Alleenstaand ouderschap........................................................................................... 128
6.1.3 Steun vinden in het informele netwerk..................................................................... 129
6.2 Hulpverlening aan mensen met een licht verstandelijke beperking.............................. 130 6.3 Conclusies............................................................................................................................... 130 6.4 Aanbevelingen.........................................................................................................................131 Literatuur......................................................................................................................................... 133 Bijlagen Bijlage 1. I nterventies bij de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming................................................................................. 145 Bijlage 2. Evidencetabellen Scheiding en problemen van jeugdigen...................................... 181 Bijlage 3. Mogelijke effecten van scheiding voor jeugdigen naar leeftijd.............................. 187 Bijlage 4. Enkele juridische en andere belangrijke begrippen................................................. 191 Bijlage 5. Instrumenten om PAS te meten.................................................................................. 197 Bijlage 6. Voorbeelden van een ouderschapsplan..................................................................... 201 Bijlage 7. Kennislacunes, ontwikkellacunes en signalen.......................................................... 209
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
8
Hoofdstuk 1
Inleiding
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 99
1.1 Introductie In Nederland krijgen per jaar bijna 60.000 minderjarige kinderen en nog eens ruim 10 duizend thuiswonende kinderen van achttien jaar en ouder te maken met de scheiding van hun ouders. Met scheiding wordt bedoeld: de beëindiging van een relatie tussen twee samenwonende partners. Die relatie kan een huwelijk, geregistreerd partnerschap of andere samenwoning zijn. Van ruim een kwart van deze kinderen en jongeren woonden de ouders wel samen maar waren niet formeel getrouwd. Er is wereldwijd veel onderzoek verricht naar de gevolgen van een ouderlijke scheiding voor kinderen. In de VS verschijnt elke tien jaar een meta-analyse over dit onderwerp. In die overzichten van een groot aantal studies (Amato & Keith, 1991; Amato, 2001; Amato, 2010) worden de resultaten besproken van wereldwijd uitgevoerd onderzoek. In totaal wordt in die studies verslag gedaan over vele tienduizenden respondenten: jeugdigen, ouders en andere opvoeders. Maar ook anderen hebben in de VS recent uitgebreide overzichtsstudies gepubliceerd (Kim, 2011; Lansford, 2009). In Nederland heeft Spruijt (2009) een literatuurstudie uitgevoerd over nationaal en internationaal onderzoek over het thema kinderen en scheiding vanaf het jaar 2001. De resultaten van een uitgebreid lopend Nederlands onderzoek onder ruim 7000 respondenten, Scholieren en Gezinnen, zijn beschreven door Spruijt en Kormos (2014). In buurland Vlaanderen zijn recent de uitkomsten van twee grote studies gepubliceerd: Scheiding in Vlaanderen 2011, en het Leuvens Adolescenten en Gezinsonderzoek 2012. Ince (2012) publiceerde een overzichtsstudie ‘Wat werkt bij scheiding’. Resumerend kan uit al deze studies worden geconcludeerd dat een ouderlijke scheiding voor alle kinderen en jongeren moeilijk is. Eveneens is gebleken dat jeugdigen op elke leeftijd met een scheiding te maken kunnen krijgen, zie tabel 1. Tabel 1 Thuiswonende scheidingskinderen naar leeftijdsgroep Leeftijd kinderen
percentage
aantallen
0-4 jaar
15
11.000
5-9 jaar
26
18.000
10-14 jaar
24
17.000
15-17 jaar
16
11.000
18-22 jaar
19
13.000
Totaal
100
70.000
Bronnen: CBS, 2008; S&G, 2010. Scheidingskinderen wonen zowel in de stad als op het platteland. Gezinnen zonder religieuze binding scheiden meer, evenals gezinnen met een relatief laag opleidingsniveau. In de laatste tien jaar is het percentage kinderen, jongens nog iets meer dan meisjes, dat na de scheiding
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / richtlijn / pagina
10
afwisselend bij moeder en bij vader woont (co-ouderschap, al dan niet met nieuwe partners(s)) gestegen naar ongeveer 27 procent. Meer dan de helft van de scheidingskinderen krijgt vroeger of later te maken met een stiefouder. Dat kan in allerlei varianten. Denk aan een stiefvader die de hele week in het gezin woont maar ook aan een stiefmoeder die de kinderen in het weekend bij vader tegenkomen. Het gebeurt relatief zeer weinig (3 procent) dat er in een stiefgezin zowel kinderen van de moeder als van de vader wonen. Wel krijgen ouders in een stiefgezin nog vaak een of twee gezamenlijke kinderen. Dit doet zich in ongeveer een derde van die gezinnen voor. Het percentage scheidingskinderen zonder contact met de uitwonende ouder is in de laatste tien jaar gedaald tot ongeveer 10 procent. Dat komt in de eerste plaats omdat meer kinderen in een co-oudersituatie leven en dus regelmatig contact hebben met beide ouders. Als er geen co-ouderschap is maar als kinderen bij moeder wonen, heeft 15 procent geen contact met vader. In het geval dat kinderen bij vader wonen heeft eveneens 15 procent geen contact met moeder. Is het kind erg jong tijdens de scheiding, dan is de kans op geen of weinig contact met de uitwonende ouder het grootst (Van der Valk & Spruijt, 2013; Spruijt & Kormos, 2014). Een scheiding is geen losstaande gebeurtenis maar een proces dat meestal enkele jaren in beslag neemt. Dat proces begint ruim voor de feitelijke scheiding en duurt vaak nog lang daarna. Veel kinderen ervaren op korte en middellange termijn diverse problemen na een scheiding. Vergeleken met kinderen uit intacte gezinnen hebben scheidingskinderen ongeveer dubbel zo veel problemen. De belangrijkste zijn: - emotionele problemen, zoals depressieve gevoelens, stress, loyaliteitsproblemen, een laag zelfbeeld en angstgevoelens; - gedragsproblemen, zoals agressief gedrag, vormen van delinquentie, vandalisme en riskante gewoonten (roken, blowen, drinken); - sociale problemen, spanningen in de ouder-kindrelatie (zoals parentificatie en ouderafwijzing), problemen met vrienden; - verminderde schoolprestaties (lagere cijfers dan voorheen en terugval naar een lager schooltype). Maar jeugdigen van wie de ouders zijn gescheiden ervaren gemiddeld ook problemen op lange termijn (Amato, 2006; Dykstra, 2000; Lansford, 2009). De belangrijkste gevolgen op lange termijn zijn: - een lager eindniveau van de opleiding en minder inkomen; - een groter risico op depressie inclusief een groter beroep op de hulpverlening; - een zwakkere band met de (inmiddels oude) ouders; - een groter eigen scheidingsrisico. De jeugdprofessional1 wordt vaak geconfronteerd met kinderen en jongeren met gescheiden of scheidende ouders (Zwikker e.a., 2009). Aangemelde jeugdigen kunnen problemen vertonen op een of meer van de bovengenoemde gebieden. Vaak is er sprake van comorbiditeit. Ook kan er sprake zijn van problematiek die al vóór de scheiding aanwezig was. Onder ‘jeugdprofessionals’ worden zowel ‘gedragswetenschappers’ (psychologen, pedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) bedoeld als hbo-opgeleide ‘jeugdzorgwerkers’. Zij staan over het algemeen geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Met sommige aanbevelingen kunnen beide groepen hun voordeel doen, andere zijn vooral van toepassing op jeugdzorgwerkers of juist op gedragswetenschappers. Waar dit onderscheid van belang is, wordt specifiek over gedragswetenschappers dan wel over jeugdzorgwerkers gesproken.
1
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
11
De fase van de intake is erg belangrijk. Omdat scheiding en ouderschap na scheiding complex is en de problematiek per jeugdige verschillend kan zijn, zal de hulpverlening ook gericht moeten zijn op grondige diagnostiek van de scheidingssituatie en op een systeemgerichte behandeling. Voor een overzicht van mogelijke problemen, zie CAP-J (NJi, 2009) – een classificatiesysteem voor de problematiek van cliënten in de jeugdhulp en jeugdbescherming. In de CAP-J wordt een groep problemen beschreven die te maken heeft met een instabiele opvoedingssituatie, zoals bij scheiding van de ouders en bij de vorming van een stiefgezin. Ook kan de escalatieladder van Glasl (2001) worden gebruikt, om met de ouders duidelijk te krijgen in welke fase van het scheidingsproces zij zich bevinden. Gezien de relatief hoge scheidingscijfers in onze samenleving is het van belang dat professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming op de hoogte zijn van de risicofactoren en gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen. Daarnaast is kennis nodig ten aanzien van de wijze waarop professionals scheidingskinderen en gescheiden ouders het beste kunnen ondersteunen. Ook moeten beroepskrachten kennis hebben van de actuele ontwikkelingen in de praktijk en in het beleid rondom dit thema. Er bestaan protocollen, voorzieningen en enkele erkende interventies om de nadelige gevolgen van scheiding voor kinderen te beperken. De wetgeving met betrekking tot kinderen en scheiding is in 2009 opnieuw gewijzigd. Er zijn echter aanwijzingen dat de situatie voor scheidingskinderen de laatste jaren desondanks niet positiever is geworden. Een richtlijn voor de jeugdhulp en jeugdbescherming hoe om te gaan met de problematiek van scheidingskinderen kan de situatie voor deze kinderen in de toekomst verbeteren. De focus is dat de professional competent is. Dit vraagt specifieke kennis en vaardigheden van de professional in het handelen en omgaan met kinderen en ouders die te maken hebben met scheidingsproblematiek.
Wat willen ouders en jeugdigen? ‘Professionals moeten er voor zorgen dat de kinderen niet de dupe worden. Zij moeten het belang van de kinderen in de gaten houden. Ouders en kinderen krijgen tijdens het scheidingsproces nu vooral te maken met advocaten en mediators. Dan gaat het vooral om alimentatie. Maar het gaat veel verder dan kinderalimentatie. Dat kan je alleen doen als je een gedegen opleiding hebt gevolgd en dat is geen standaard deel van hun opleiding. Ik juich het toe dat de wetgeving probeert het belang van kinderen meer centraal te stellen. Ik had behoefte gehad aan kennis van de ontwikkeling van kinderen het belang van kinderen tijdens en na de echtscheiding. Er had een psycholoog of orthopedagoog aan verbonden moeten worden. Ook voor de kinderen zelf had ik achteraf hulp gewild. Ik vind nu dat je kinderen actief bij dit proces moet betrekken. Dit moet een gespecialiseerd iemand doen die de kinderen ook kan helpen met hun eigen vragen en behoeftes.’ Bron: Veldconsultatie
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
12
Amato (2010) geeft een overzicht van de belangrijkste voorspellers van (echt)scheiding en zegt daar onmiddellijk bij dat dit geen veroorzakers zijn, maar wel inzicht bieden. Hij maakt een onderscheid tussen: - Demografische voorspellers: opgroeien in een scheidingsgezin, huwelijk of samenwonen op jonge leeftijd (< 20), niet-religieus zijn, al een (voor)kind hebben, een stiefgezin vormen, een 2e of later huwelijk, en verschil in etniciteit. - Economische voorspellers: armoede, werkloosheid, een lage opleiding, en het buitenshuis werken van de vrouw. - Interpersoonlijke voorspellers: frequente ruzie en aantal ervaren relatieproblemen, huiselijk geweld, ontrouw, lage commitment met huwelijk, en weinig liefde en vertrouwen tussen partners. Er zijn echter ook positieve factoren die echtscheidingskans kunnen verminderen, zoals humor, genegenheid, interesse, positieve communicatie, conflicthantering. Tenslotte komt tegenwoordig steeds vaker de vraag naar voren: zijn er nog andere, achterliggende factoren die de kans op (echt)scheiding kunnen voorspellen, bijvoorbeeld bepaalde individuele factoren, zoals genetische? Onderzoek naar genetische factoren geeft weinig houvast: er is hooguit een zwak verklarende achterliggende genetische factor voor agressie of antisociaal gedrag. Die factor zou eventueel kunnen leiden tot een grotere kans op scheiding. Er wordt ook onderzocht of genetische factoren verschillen kunnen verklaren tussen scheidingskinderen en kinderen uit intacte gezinnen. Uit adoptiestudies blijkt dat genetische factoren lang niet alle verschillen tussen die twee groepen kinderen kunnen verklaren (Amato & Cheadle, 2008). Amato (2010) concludeert dat de zogenaamde passieve genetische transmissie (het rechtstreeks overdragen van bijvoorbeeld agressie) geen rol schijnt te spelen. Wel kan interactie tussen genetische factoren en de omgeving van belang zijn, bijvoorbeeld dat sommige kinderen meer last hebben van ouderlijke ruzies rond de scheiding dan andere kinderen (Nederhof, Belsky, Ormel & Oldehinkel, 2012; Robbers e.a., 2012). Nader onderzoek is nodig. Het doel van deze richtlijn is dat professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming beschikken over een uniforme richtlijn voor het onderkennen, signaleren, ondersteunen en behandelen van problemen van kinderen en hun ouders die in een scheidingssituatie zitten of zijn gescheiden, zodat zij deskundig met die problematiek kunnen omgaan. Daarnaast is informatie nodig over welke interventies ingezet kunnen worden om kinderen en ouders te ondersteunen en wat nodig is om de samenwerking met professionals en organisaties te versterken. In bijlage 7 zijn lacunes in kennis en in signalen over echtscheidingsproblematiek opgenomen. De richtlijn bestaat uit: - de onderbouwing van de richtlijn voor professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming en voor CJG’s (ook sociale wijkteams, wijkteams Jeugd- en Gezin) - een richtlijn voor de jeugdprofessionals inclusief drie werkkaarten - een cliëntversie voor ouders.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
13
1.2 Relevantie Een uniforme Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is om meerdere redenen van belang. Belang voor jeugdigen Scheiden zorgt voor de kinderen gemiddeld voor: een verdubbeling van de internaliserende problemen zoals gevoelens van angst en depressiviteit, een verdubbeling van gedragsproblemen zoals agressief en delinquent gedrag en drugs- en alcoholgebruik, lagere schoolprestaties, problemen in vriendschapsrelaties, en een zwakkere band met de ouders, vooral met de vaders. De gevolgen van scheiding zijn tot ver in de volwassenheid meetbaar. Het gaat dan vooral om een lager opleidingsniveau, minder inkomen, een groter risico op depressieve gevoelens, een zwakkere relatie met de ouders (vooral vaders) en een groter eigen scheidingsrisico. In diverse landen worden vergelijkbare effecten gevonden. Ook kinderen uit intacte gezinnen met heel veel ruzie zijn kwetsbaar (Amato, 2006; Diekmann & Schmidheiny, 2004; Dronkers & Harkonen, 2008; Spruijt & Kormos, 2010). In de nota ‘Alle kansen voor kinderen’ (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2007) staat expliciet vermeld dat aandacht zal worden gegeven aan schadelijke gevolgen voor kinderen bij scheiding. Dat is nodig want hoewel het belang van het kind in diverse nota’s en discussies centraal lijkt te staan, zijn kinderen nog altijd de zwakste partij bij een scheiding (Amato & Cheadle, 2008; Emery, 2006; Vanassche, Sodermans & Matthijs, 2008; Spruijt & Kormos, 2010). Een uniforme richtlijn hoe te handelen bij ernstige problemen van scheidingskinderen en hoe problemen kunnen worden voorkomen, kan behulpzaam zijn om in de toekomst problemen voor kinderen te verzachten. Het beschikbaar komen van programma’s voor scheidingskinderen en andere interventies in het gehele land zal hierdoor worden gestimuleerd. Belang voor ouders Ouderlijke scheiding, al dan niet na een formeel huwelijk, komt tegenwoordig steeds meer voor. Moeders en vaders zijn dan meestal sterk op zichzelf betrokken. Het is belangrijk dat zij hun kinderen en de opvoeding niet te veel uit het oog verliezen. Dat willen zij niet maar ouders worden desondanks soms te veel in beslag genomen door de scheiding. Voor de kinderen is de periode voor, tijdens en na de scheiding mede daardoor niet gemakkelijk en vaak vol met onzekerheden. Bij een scheiding moet ook veel worden geregeld op diverse terreinen: emotioneel, relationeel, pedagogisch, psychologisch, materieel/financieel en juridisch. In de wetgeving neemt de laatste jaren de aandacht voor beide ouders merkbaar toe. In de wet van 2009 staat gelijkwaardig ouderschap na de scheiding centraal. Tegelijkertijd wint het inzicht veld dat veel ouders kunnen en moeten worden ondersteund om de ouderlijke scheiding zo goed mogelijk te verwerken. Bovendien zijn zij wettelijk verplicht om een ouderschapsplan te maken. Voor veel scheidende ouders is dat in die periode een moeilijke opgave. Belang voor beroepsopvoeders en hulpverleners Steeds meer beroepskrachten krijgen in hun werk te maken met scheidende of gescheiden ouders en hun kinderen. Dat geldt voor professionals in bijvoorbeeld de (gezondheids)zorg, de hulpverlening, het juridisch werkveld, het onderwijs, de overheid, en ook de voorlichting &
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
14
advisering. De laatste jaren zijn er regelmatig veranderingen in de wetgeving geweest en komen steeds meer resultaten uit wetenschappelijk onderzoek beschikbaar. Een belangrijk doel van de richtlijn is om de genoemde beroepskrachten en hen die daarvoor in opleiding zijn op de hoogte te stellen van de stand van zaken op het gebied van scheiden en de kinderen. Indien nodig kunnen zij, met die kennis gewapend, scheidingskinderen en hun ouders beter behulpzaam zijn. Maatschappelijk belang Behalve voor de betrokkenen zelf hebben de negatieve langere- en langetermijngevolgen ook nadelen voor de samenleving. Gescheiden mannen en vrouwen en kinderen zijn bijvoorbeeld tot lang na de scheiding relatief grote zorggebruikers en dus duur voor de samenleving (Kunst, Meerding, Varenik, Polder & Mackenbach, 2007). De veel gehoorde opvatting dat de gevolgen van scheiding voor kinderen langzamerhand minder negatief worden, omdat scheiding steeds meer wordt geaccepteerd, wordt niet door onderzoek bevestigd. Amato (2001) stelde voor de VS vast dat - tegen zijn verwachting in - de negatieve gevolgen voor kinderen in de jaren negentig niet minder waren geworden vergeleken met de jaren tachtig. Nederlands onderzoek toont aan dat de negatieve gevolgen voor kinderen na de wetswijzigingen in 1998 en 2009 eveneens niet zijn afgenomen (Metz & Schulze, 2007; Spruijt, 2007; Spruijt & Kormos, 2014)). De maatschappelijke schade die een ouderlijke scheiding veroorzaakt moet niet worden onderschat. Veel van de problematiek van jeugdigen waar hulpverleners mee te maken krijgen, is mede gerelateerd aan het uiteenvallen van het ouderlijk gezin. Tenslotte is er ook een financieel belang. Een (vecht)scheiding heeft voor alle betrokkenen en vooral voor kinderen diverse korte en lange termijn gevolgen. De meeste van deze gevolgen hebben grote financiële consequenties. Een Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming kan helpen om de maatschappelijke kosten van scheiding te verminderen, hoewel moeilijk is aan te geven om hoeveel geld dat zal gaan. Doek en ChinA-Fat (2002) concludeerden dat alleen al invoering van scheidingsbemiddeling tot aanzienlijke besparing zal leiden, hoewel meer onderzoek naar de kosten van scheiding dringend nodig is. In de VS zijn verschillende studies verricht naar mogelijk kostenbesparende effecten van hulpverlening na scheiding (Caldwell, Woolley & Caldwell, 2007; Emery, 2006). Hoewel zeker niet zonder meer vergelijkbaar, is hun conclusie indicatief en interessant. Zij stellen dat in de VS een gemiddelde scheiding in 2007 de samenleving ongeveer 30 duizend dollar kostte. Dat zijn dan directe kosten zoals sociale steun, juridische kosten en huisvesting, en indirecte kosten zoals hogere criminaliteit, mishandeling, verslavingen en medische hulp. Om een indruk te krijgen van de maatschappelijk kosten van echtscheidingen in Nederland, zou dat gaan om ongeveer 800 miljoen euro per jaar (25.000 x 33.000). De kosten van de ontbinding van samenwoonrelaties is daar dan nog niet meegerekend. Het is aan te bevelen in Nederland onderzoek te doen naar de maatschappelijke kosten van (echt)scheiding en naar de besparende effecten van hulpverlening gedurende de periode van ouderlijke scheiding.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
15
1.3 Gevolgde methode Onderwerpkeuze en samenstelling uitgangsvragen Onderwerpen voor richtlijnontwikkeling werden meestal aangedragen door professionals in jeugdhulp en jeugdbescherming. Ze betroffen problemen die jeugdprofessionals in hun werk tegenkomen. Prioritering vond plaats op basis van urgentie en omvang van het betreffende probleem. Ook werd bekeken of het onderwerp wel geschikt was om een richtlijn voor uit te brengen. Vervolgens werden twee gestructureerde brainstormsessies georganiseerd met jeugdprofessionals, wetenschappers en cliënten in jeugdhulp en jeugdbescherming. Tijdens deze sessies werden onderwerp en de daarin optredende knelpunten zorgvuldig afgebakend en geanalyseerd. Uiteindelijk leidde dit tot een zogenaamde ‘informatiekaart’ met daarop de belangrijkste knelpunten en uitgangsvragen die in de richtlijn beantwoord moeten worden. Commentaarfase Een eerste versie van de richtlijn is voor commentaar voorgelegd aan de volgende partijen: - De Richtlijnadviescommissie jeugdhulp en jeugdbescherming (RAC-J) heeft de richtlijn bekeken vanuit het perspectief van het projectplan en de opdrachtverstrekking, en heeft globaal de inhoud en de geschiktheid voor de proefinvoering beoordeeld. - De beroepsverenigingen NIP, NVO en NVMW hebben zich gebogen over de tekst van de richtlijn en de daarbij behorende onderbouwing. - Defence for Children Nederland heeft advies uitgebracht over de mate waarin de richtlijn overeenstemt met het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind. - Het expertisecentrum van de William Schrikker Groep is nagegaan of de richtlijn en aanbevelingen ook van toepassing zijn op kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking. Alle feedback is daarna door de ontwikkelaars gewogen. Dit heeft in veel gevallen tot aanpassing van de richtlijn geleid. Waar dit niet is gebeurd, is dit door de ontwikkelaars in een separaat document gemotiveerd. Proefimplementatie Aan de invoering van de richtlijn is een proefimplementatie voorafgegaan. Voor elke proefinvoering is een invoerteam geformeerd. Dit team stelde jeugdprofessionals in staat de richtlijn op proef uit te proberen in een context die voor de richtlijn relevant was. Uiteindelijk hebben drie teams, verdeeld over drie organisaties binnen de jeugdhulp, gedurende drie maanden de richtlijn uitgeprobeerd. In totaal hebben ongeveer 50 professionals meegedaan met de proefimplementatie. Door een tijdlang op proef met een richtlijn te werken, is bekeken of een richtlijn voldeed. Waren de aanbevelingen die erin worden gedaan bijvoorbeeld concreet genoeg? Konden de professionals in de dagelijkse praktijk met de richtlijn uit de voeten? En hoe kon de invoering van de richtlijn worden vergemakkelijkt? Op dergelijke vragen moest de proefinvoering antwoord geven. Een proefinvoering werd daarom steeds nauwkeurig voorbereid. Eerst werd, in samenspraak met de ontwikkelaar, vastgesteld wat de kernelementen van de richtlijn zijn zodat duidelijk was op welke punten geëvalueerd moest worden. Vervolgens kregen de organisaties die op proef
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
16
met de richtlijn gingen werken een voorbereidings- en instructiebijeenkomst. Daarna ging de proefperiode van drie maanden in. Gedurende deze periode hielden de jeugdprofessionals aan de hand van een registratieformulier bij welke onderdelen van de richtlijn ze konden toepassen, en welke problemen ze daarbij eventueel tegenkwamen. Zo werden ervaringen in het werken met de richtlijn nauwkeurig in kaart gebracht. Alle teams die de richtlijn hebben uitgeprobeerd werden na afloop van de proefperiode geïnterviewd in een focusgroep. Ook is een aantal cliënten en iemand van het management gevraagd naar hun bevindingen. De uitkomsten van de evaluatie zijn teruggegeven aan de richtlijnontwikkelaars. Zij konden indien nodig de richtlijn verder aanscherpen. Na autorisatie door de beroepsverenigingen kon de richtlijn vervolgens worden verspreid en ingevoerd volgens een algemeen invoerplan voor alle richtlijnen. Betrokkenheid van cliënten bij de ontwikkeling van de richtlijn Cliënten zijn gedurende het hele proces bij de ontwikkeling van de richtlijn betrokken geweest. Zo hebben ze hun voorkeuren aangegeven bij het bepalen van de uitgangsvragen. Daarnaast hebben ze tijdens de proefimplementatie hun ervaringen met het werken vanuit de richtlijn kenbaar gemaakt. Verder is er een werkgroep van ervaringsdeskundigen (de zogenaamde ‘cliëntentafel’) geformeerd. De cliënten zijn door het Landelijk Cliëntenforum Jeugdzorg (LCFJ2) benaderd. De cliëntentafel is tijdens de ontwikkeling van de richtlijn geraadpleegd als er vragen waren. Door mee te denken over inhoud en formulering hebben de cliënten een grote bijdrage geleverd aan de praktische bruikbaarheid van de richtlijn. Dit geldt met name voor aspecten als de ongelijkheid tussen hulpverlener en cliënt, de ouder- en opvoedingsrelatie en zorgen om de jeugdige. De cliëntentafel heeft geadviseerd om hulpverlening vanuit de richtlijn te baseren op gedeelde besluitvorming. Om cliënten te informeren over de inhoud van de richtlijn, zodat zij, samen met de professional, afwegingen kunnen maken en beslissingen kunnen nemen die hen aangaan over de hulp, is bovendien een cliëntversie van deze richtlijn ontwikkeld. Deze is van commentaar voorzien door de cliëntentafel. Totstandkoming aanbevelingen De aanbevelingen volgen uit de conclusies en de overige overwegingen. De conclusies zijn weer gebaseerd op de beschikbare ‘evidence’. Dit is een ruim begrip. ‘Evidence’ behelst namelijk niet alleen wetenschappelijk bewijs, maar ook de consensus over het onderwerp in de praktijk en de voorkeur van cliënten. Naast de laatste twee zijn ook andere zogenaamde ‘overige overwegingen’ van belang. Hieronder vallen zaken als gezondheidswinst, bijwerkingen en risico’s. Aanbevelingen komen dus niet uit de lucht vallen. Ze zijn gebaseerd op de wetenschappelijke literatuur, de praktijkkennis van hulpverleners, de voorkeuren van cliënten en overige overwegingen.
2
Het LCFJ is april 2012 gefuseerd met LOC zeggenschap in zorg.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
17
1.4 Uitgangsvragen per knelpunt Er is begonnen met een knelpuntenanalyse die tot stand is gekomen op basis van twee denksessies met deskundigen begeleid door de argumentenfabriek. Deze analyse heeft geleid tot het vaststellen van drie knelpunten: gevolgen, interventies en samenwerking. Met deze drie knelpunten als uitgangspunt is een aantal specifieke vragen geformuleerd door de deskundigen in de denksessies. In de werkgroep vergaderingen zijn die vragen besproken, aangevuld en aangepast. Tenslotte hebben opmerkingen uit de diverse commentaarrondes geleid tot een aantal specificaties en verbeteringen. De definitieve uitgangsvragen gerangschikt naar knelpunt, zien er dan als volgt uit. 1.4.1 Knelpunt: Gevolgen
Knelpunt: Hulpverleners hebben weinig kennis over de gevolgen voor jeugdigen van een ouderlijke scheiding.
Uitgangsvragen ‘gevolgen’: 1.1 Wat kunnen de gevolgen van een ouderlijke scheiding zijn voor kinderen en jongeren? 1.2 Waaraan kunnen ernstige problemen bij jeugdigen na een scheiding (inclusief loyaliteitsproblemen, parentificatie, oudervervreemding en ouderverstoting) worden herkend en hoe kunnen ernstige problemen worden gedefinieerd? 1.3 Hoe vaak komen ernstige problemen rond de scheiding voor? 1.4 Wanneer zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – de gevolgen van de gehele scheidingsperiode (aanloop, scheiding en nasleep) reden tot zorg in de jeugdhulp en jeugdbescherming, op de consultatiebureaus en in de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)? 1.5 Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – de mogelijke gevolgen als een jeugdige wordt gescheiden van broers en/of zussen? 1.6 Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – de mogelijke gevolgen als een jeugdige met anderen in een stiefgezin komt te wonen? 1.7 Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van ernstige problemen door jeugdigen bij een scheiding? 1.4.2 Knelpunt: Interventies
Knelpunt: Hulpverleners weten onvoldoende hoe zij jeugdigen met gescheiden ouders het beste kunnen helpen..
Uitgangsvragen ‘interventies’: 2.1 Welke afwegingen zijn van belang bij de keuze voor een bepaalde verdeling van de zorgen opvoedingstaken (zorgregeling) of voor een bepaalde omgangsregeling die past bij de ontwikkeling van een jeugdige?
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
18
2.2 Welke regeling is gangbaar en welke regeling is het beste voor jeugdigen? 2.3 Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – effectieve vormen van (preventieve) ondersteuning en wat is het doel van die vormen van ondersteuning? 2.4 Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – effectieve interventies bij scheidingsgerelateerde problematiek en wat is het doel van die interventies? 2.5 Welk aanbod van ondersteuning en preventie is bij hulpverleners bekend? Hoe lang mag een interventie (maximaal) duren, rekening houdend met de gestelde doelen? Wat is bekend over de kosten(effectiviteit) van interventies? 1.4.3 Knelpunt: Samenwerking met ouders en met het netwerk
Knelpunt: Hulpverleners zijn afhankelijk van scheidende ouders en van andere partijen.
Uitgangsvragen ‘samenwerking’: 3.1 Hoe kunnen hulpverleners omgaan met ouders die niet willen meewerken? 3.2 Hoe kunnen ouders betrokken worden bij en omgaan met hun kind in en na een scheiding? 3.3 Welke kennis heeft een beroepskracht nodig om ouders te kunnen adviseren over het hulpaanbod? 3.4 Hoe kunnen hulpverleners buiten ouderlijke conflicten blijven en ouders motiveren hun onderlinge conflicten te beheersen? 3.5 Hoe kunnen hulpverleners omgaan met een eventuele nieuwe partner van moeder en/of vader? 3.6 Hoe kunnen hulpverleners optimaal samenwerken met andere beroepskrachten die bij het gezin betrokken zijn? Denk aan juristen/advocaten, rechters, CJG, school en kinderopvang. 3.7 Wat is nodig in de ketensamenwerking rondom de jeugdige en zijn3 ouders?
3
In deze richtlijn wordt met het oog op de leesbaarheid verder alleen de mannelijke vorm gehanteerd. Maar waar ‘hij’ staat kan uiteraard ook ‘zij’ worden gelezen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
19
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
20
Hoofdstuk 2
Verantwoording en werkwijze
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 21 21
2.1 De werkgroep en klankbordgroep De Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is ontwikkeld door de werkgroep en het projectteam. De leden van de werkgroep zijn: Werkgroep Dr. Inge van der Valk
Voorzitter en Universitair docent afdeling Jeugd en Gezin, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht.
Dr. Ed Spruijt
Scheidingsonderzoeker, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht.
Drs. Annelies Hendriks
Lid namens het Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP
Drs. Liesbeth Groenhuijsen
Lid namens de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO).
Ineke Gualthérie van Weezel
Lid namens de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW).
Drs. Inge Anthonijsz
Projectleider en senior adviseur, Nederlands Jeugdinstituut (NJi).
De werkgroep heeft bij de aanvang de kaders voor de richtlijn vastgesteld en de uitgangsvragen aangescherpt. De werkgroep heeft vervolgens in twee rondes feedback gegeven op de literatuur, de ontwikkeling van de teksten, conclusies en aanbevelingen. Bovendien hebben de werkgroep leden per mail diverse bijdragen geleverd. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is de werkgroep ondersteund door een projectteam bestaande uit: Projectteam Drs. Inge Anthonijsz
Projectleider en senior adviseur (NJi).
Dr. Ed Spruijt
Scheidingsonderzoeker Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen.
Drs. Niels Zwikker
Senior adviseur, Nederlands Jeugdinstituut (NJi).
Cécile Chênevert, MSc
Projectmedewerker, Nederlands Jeugdinstituut (NJi).
Dorrit van Tessel
Managementassistent, Nederlands Jeugdinstituut (NJi).
Anne-Eva van der Mark
Masterstudent Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken, Universiteit Utrecht
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
22
De tekst is in twee commentaarrondes (een bijeenkomst en één mailronde) voorgelegd aan een klankbordgroep met vertegenwoordigers van de jeugdhulp, het preventieve veld zoals CJG en de opvoedpoli, programma-eigenaren van interventies, het onderwijs en de cliëntentafel. De klankbordgroep had als taak aanvullende kennis aan te dragen vanuit de praktijk (in aanvulling op literatuur of in plaats van literatuur, daar waar evidence ontbreekt). Bovendien waar mogelijk en nodig differentiatie aan te brengen in de uitvoering van de richtlijn naar leeftijd, sekse en etniciteit, en differentiatie in de toepassing van de richtlijn voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is aan klankbordleden gevraagd aanbevelingen te formuleren. De klankbordgroep bestond uit de volgende leden: Klankbordgroep Drs. Birgitte Beelen
Directeur SYNTAGMA Psychologie Mediation Coaching Training Advies.
Drs. Louise Colen
Manager Ambulatorium, Juzt.
Erik Derks
Maatschappelijk werker, NIM Maatschappelijk Werk.
Els Edelbroek
Leerkracht primair onderwijs.
Erik de Graaff
Zorgmanager, afdeling Hulp bij scheiding, Juzt.
Marty Hazeleger
Teamleider Jeugdbescherming Gelderland (voorheen Bureau Jeugdzorg).
Drs. Saskia Koning
Directeur-oprichter Stichting Jonge Helden, Projectcoördinator Gezin en verlies Humanitas Almere.
Drs. Arga Kramer
Gedragswetenschapper Samen DOEN, Altra Jeugdzorg.
Michel Krijnsen
Gedragswetenschapper Samen DOEN, Altra Jeugdzorg.
Johan Schuurman
Projectleider, BOR Humanitas.
Drs. Gezina Topper
Voorzitter Cliëntenraad Willem Schrikker Groep.
Suzanne Verdoold
Zorgcoördinator, VMBO Groenhorst.
Els Verweij
Directeur, Opvoedpoli en Care-Express Utrecht.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
23
2.2 Dataverzameling In de nota ‘Alle kansen voor kinderen’ (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2007) staat expliciet vermeld dat aandacht zal worden gegeven aan schadelijke gevolgen voor kinderen bij echtscheiding. Uit de ‘Onderzoeks-inventarisatie Jeugd en Gezin’ (PON, 2008) blijkt dat het thema kinderen en echtscheiding in geen enkel wetenschappelijk onderzoeksprogramma in Nederland expliciet is opgenomen. Voor het literatuuronderzoek ten behoeve van deze richtlijn wordt het belangrijkste nationale en internationale sociaalwetenschappelijk onderzoek over scheidingskinderen vanaf de eeuwwisseling samengevat en besproken. De belangrijkste methode van onderzoek is het selecteren van relevante wetenschappelijke studies. Diverse bronnen zijn gebruikt: - Allereerst is de kenniscollectie van het Nederlands Jeugdinstituut geraadpleegd. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is gebruik gemaakt van de dossiers ‘Eenoudergezin’, ‘Gezinnen’, ‘Samengesteld gezin’ en ‘Scheiding’. Daarnaast is gebruik gemaakt van stukken met kennis over wat werkt bij een bepaald probleem. Het betreft: - Wat werkt bij scheiding? (Inch, 2012); - Wat werkt bij jeugdigen met gedragsstoornissen? (Boendermaker & Ince, 2010); - Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking? (Zoon, 2012); - Ouderschap blijft (Anthonijsz, Chênevert, Van Geffen, Goorden & De Lange, 2012); - Verkennende studie relatie-ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin (Anthonijsz, Berg-le Clercq & Chênevert, 2010). - Voor al deze documenten heeft het Nederlands Jeugdinstituut een uitgebreide search uitgevoerd. Hierbij is onder meer gezocht in databases als PsychINFO, Cochrane Collaboration, Picarta, Campbell Collaboration, Google Scholar en Google Books. - Verder zijn geraadpleegd: de al verschenen literatuurstudies ‘Het verdeelde kind’ (Spruijt, Kormos, Burggraaf & Steenweg, 2002), ‘Scheidingskinderen’ (Spruijt, 2007), ‘Kinderen en echtscheiding, State-of-the-art’ (Spruijt, 2009), ‘Kinderen uit nieuwe gezinnen’ (Haverkort & Spruijt, 2012) en ‘Handboek scheiden en de kinderen’ (Spruijt & Kormos, 2010; Spruijt & Kormos, 2014). - Ook is informatie verzameld bij Nederlandse en buitenlandse onderzoekers en deskundigen op het terrein van jeugd en gezin. - Bovendien zijn diverse websites van recente congressen over jeugdigen en scheiding geraadpleegd, zoals The International Conference on Children and Divorce in Norwich, UK (2006) en The Sixth Meeting of the European Network for the Study of Divorce in Oslo, Noorwegen (2008). De selectie van studies uit de elektronische bestanden vond plaats op basis van trefwoorden en auteurs. Voorbeelden van trefwoorden zijn: kinderen en scheiding, scheiding en wetgeving, omgangsregelingen, geslacht en leeftijd van de kinderen, eenoudergezinnen, moeder-, vader-, en co-oudergezinnen, stiefgezinnen, intergenerationele overdracht, ouderafwijzing, oudervervreemding en ouderverstoting, preventieve maatregelen en interventies. Voorbeelden van auteurs zijn: Amato, Anthonijsz, Boele-Woelki, CBS, Dronkers, Dykstra, De Graaf, King, Kelly, Spruijt, Van der Valk, Vlaardingerbroek. Tenslotte zijn voor deze studie relevante Nederlandse onderzoekers via email benaderd met de vraag naar de in hun ogen belangrijkste wetenschappelijke studies over kinderen en scheiding. Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
24
Belangrijk criterium voor de selectie van een studie is - naast de inhoudelijke informatie - de gevolgde methode van onderzoek. Behalve dat studies uiteraard dienen te voldoen aan de gangbare wetenschappelijke criteria, krijgen longitudinale studies en meta-analyses meer gewicht. Ook is een aantal gesprekken gevoerd met ter zake deskundigen uit verschillende disciplines en relevante beleidsterreinen. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJi zijn drie goed onderbouwde interventies opgenomen voor kinderen en ouderlijke scheiding: !JES het brugproject, KIES en Dappere Dino’s. Bovendien is opname in de databank aangevraagd door enkele andere programma’s zoals Zandkastelen. Interventies voor ouders die zijn aangemeld zijn Ouderschap Blijft en Ouderschap na Scheiding (ONS). Ook de literatuur die gebruikt en vermeld is bij deze interventies is bestudeerd. Bij de literatuursearch van de verschillende uitgangsvragen is niet expliciet gezocht naar kennis over jeugdigen met een lichtverstandelijke beperking. Voor zover binnen de gevonden literatuur informatie naar voren kwam over deze doelgroep, is dit meegenomen bij de beantwoording van de vraag. Deze informatie kwam echter zeer beperkt naar voren. Voor aanvullende kennis is gebruik gemaakt van het themadossier ‘LVB jeugdigen’ van het Nederlands Jeugdinstituut en de Richtlijn Effectieve Interventies LVB van het Landelijk kenniscentrum LVG (De Wit, Moonen & Douma, 2011). De Richtlijn Effectieve Interventies LVB is gebaseerd op een literatuurstudie en interviews met deskundigen op het gebied van behandeling van jeugdigen met een LVB. Daarnaast is de klankbordgroep gevraagd naar hun ervaringen in de toepassing van de richtlijn bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Naar de vraag in hoeverre bij de toepassing van de richtlijn rekening moet worden gehouden met diversiteit in etnische achtergrond is geen aparte literatuurstudie verricht. Voor zover dit uit de aangegeven literatuur naar voren komt is dit weergegeven in de richtlijn. Aangezien er slechts minimaal informatie beschikbaar is over differentiatie op basis van diversiteit in etnische achtergrond in de bestudeerde literatuur, is deze vraag voorgelegd aan de klankbordgroep. In twee rondes hebben deskundigen hierop een practice-based antwoord geformuleerd.
2.3 Doelgroep De richtlijn (inclusief onderbouwing en werkkaarten) is primair bedoeld voor jeugdprofessionals. Zij moeten ermee kunnen werken. Daarnaast is van de richtlijn een aparte cliëntversie gemaakt. Deze is primair bedoeld voor de cliënten: de jeugdigen en hun ouders.
2.4 Beoordeling van wetenschappelijk bewijsmateriaal Om de kwaliteit van wetenschappelijk bewijsmateriaal te kunnen beoordelen, is de systematiek van de Erkenningscommissie (Jeugd)interventies gevolgd (Van Yperen & Van Bommel, 2009). Deze methode is toegesneden op de onderzoekspraktijk die in de jeugdhulp en jeugdbescherming gangbaar is. Volgens deze methode worden bij de beoordeling van het wetenschappelijke materiaal zeven niveaus onderscheiden. Deze lopen uiteen van ‘zeer sterk bewijs’ tot ‘zeer zwak bewijs’. De conclusies die uit de beoordeling van de wetenschappelijke studies voortvloeien, zijn weer in drie niveaus in te delen. Deze niveaus corresponderen met
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
25
die van de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEJ). Voor de beoordeling van studies die niet over interventies gaan, is een ander passend beoordelingskader gebruikt.
2.5 Juridische betekenis van de richtlijn Deze richtlijn beschrijft wat onder goed professioneel handelen wordt verstaan. De kennis die tijdens het schrijven van de richtlijn beschikbaar was, vormt hierbij het uitgangspunt. Het gaat over kennis gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar ook over praktijkkennis en de voorkeuren van cliënten. Door deze kennis in kaart te brengen wil de richtlijn jeugdprofessionals houvast bieden. Het idee is dat zij de kwaliteit van hun beroepsmatig handelen vergroten als ze de richtlijn volgen. Ook kan de richtlijn cliënten helpen om de juiste keuzes te maken. Richtlijnen zijn geen juridische instrumenten. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben, zoals een wet, of zoals regels die op een wet gebaseerd zijn. Ze kunnen wel juridische betekenis hebben. Daarvoor moet de richtlijn allereerst door de beroepsgroep worden onderschreven. De nu voorliggende richtlijn is aangenomen door drie beroepsverenigingen (NIP, NVO en NVMW). Deze zijn representatief voor de beroepsgroepen die werkzaam zijn in de jeugdhulp en jeugdbescherming. Samen werken ze aan het ontwikkelen van richtlijnen. Maar de juridische betekenis van een richtlijn hangt ook af van diens praktische bruikbaarheid. De richtlijn moet bijvoorbeeld niet te vaag of te algemeen gesteld zijn. Hij dient aan te geven waarop hij precies betrekking heeft, zonder zo ‘dichtgetimmerd’ te zijn dat er weinig of niets van de eigen verantwoordelijkheid van de professional overblijft. Kunnen jeugdprofessionals in de praktijk goed met de richtlijn uit de voeten, dan zegt dat iets over de kwaliteit en daarmee de waarde van die richtlijn. Uitgangspunt is dat richtlijnen door de jeugdprofessional worden toegepast. Ze vormen immers de uitdrukking van wat er in het werkveld door de beroepsgroep als goed professioneel handelen wordt beschouwd. Daarom worden ze ook wel een ‘veldnorm’ genoemd. Richtlijnen zijn dus niet vrijblijvend, maar ook geen ‘dictaat’. Dat wil zeggen dat ze niet bindend zijn: de jeugdprofessional kan ervan afwijken. Hij móet er zelfs van afwijken als daarmee – naar zijn oordeel – de belangen van de cliënt beter zijn gediend. De informatie in de richtlijn is namelijk niet het enige waarop de professional zich dient te baseren om tot goede zorg te komen. Hij dient ook de unieke situatie van de cliënt plus diens voorkeuren mee te wegen, en zich te houden aan wet- en regelgeving en het beroepsethische kader van zijn beroepsgroep. Correct gebruik van richtlijnen vooronderstelt dus het nodige vakmanschap. Het is daarom van groot belang dat de beroepsbeoefenaar kan motiveren waarom hij van de richtlijn is afgeweken. Hij moet zijn overwegingen en beslissingen zorgvuldig kunnen onderbouwen. Om die reden moeten ze ook in het dossier worden opgenomen. Op deze manier kan de professional verantwoording afleggen over zijn beroepsmatig handelen. Niet alleen aan de cliënt, maar eventueel ook aan de tuchtrechter.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
26
2.6 Gedeelde besluitvorming Het is van groot belang dat de jeugdprofessional ouders en jeugdige uitnodigt tot samenwerking en hen gedurende het hele proces bij de besluitvorming betrekt. Beslissingen hebben immers een grote impact op hun leven. Daarom horen de wensen en verwachtingen van ouders en jeugdige leidend te zijn. Hún ervaringen, hún kijk op de problematiek en de oplossing ervan vormen het uitgangspunt voor de afwegingen die de professional maakt. Actieve deelname van ouders en jeugdige bevordert bovendien het effect van de hulpverlening. Nu kunnen ouders en jeugdige pas echt als volwaardig partner meedenken en meepraten als zij voldoende geïnformeerd zijn. De richtlijn kan hierbij helpen. De professional bespreekt de richtlijn met ouders en jeugdige en wijst hen op het bestaan van een cliëntversie. Hij legt de stappen in het zorgproces uit op een manier die voor hen begrijpelijk is, houdt rekening met de emoties die zijn verhaal oproept en biedt ouders en jeugdige de ruimte om te reageren. Hij legt hun uit welke keuzemogelijkheden er zijn, om vervolgens samen na te gaan hoe zij tegen deze opties aankijken. Welke voorkeuren hebben ze en wat willen ze juist niet? Elke jeugdige heeft, ongeacht zijn leeftijd, het recht om zijn mening te geven. Aan deze mening wordt een passend gewicht toegekend: niet de leeftijd maar de capaciteiten van de jeugdige zijn leidend. Een jeugdige moet dan wel weten wat er aan de hand is. De jeugdprofessional hoort dus duidelijk uit te leggen wat er speelt, op een niveau dat aansluit bij de capaciteiten van de jeugdige. In principe volgt de professional bij de besluitvorming de voorkeur van ouders en jeugdige. Is de veiligheid van de jeugdige in het geding, dan kan dat mogelijk niet. De professional legt in zo’n geval duidelijk uit waarom hij een andere keuze maakt, en wat daarvan de consequenties zijn. Zo komt er een proces van gedeelde besluitvorming (shared decision making) op gang. Professionals, ouders én jeugdige hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het zorgproces te laten slagen. Zij moeten dus samenwerken. Onder samenwerking wordt verstaan dat de jeugdprofessional: - luistert naar de verwachtingen en wensen van ouders en jeugdige. Deze zijn leidend in het hele proces. Maakt de professional een afwijkende keuze, dan legt hij uit waarom hij dat doet; - ouders en jeugdige (indien van toepassing met behulp van deze richtlijn) informeert wat wel en niet werkt bij bepaalde problemen; - ouders en jeugdige uitleg geeft over de verschillende stappen in het proces van diagnostiek en behandeling; - ouders en jeugdige verschillende hulpmogelijkheden voorlegt die van toepassing zijn op hun situatie; de voor- en nadelen van elke optie bespreekt (liefst door cijfers/feiten ondersteund); en nagaat welke voorkeuren ouders en jeugdige hierin hebben; - er voortdurend rekening mee houdt dat het ouders en jeugdige aan kracht, vaardigheden of inzicht kan ontbreken om optimaal van de aangeboden hulp gebruik te maken. Het expliciet delen van deze omstandigheden en pogen hierover (meer) gedeeld perspectief te krijgen, is noodzakelijk om samen tot een besluit te komen waarin ouders en jeugdige zich het best kunnen vinden; - niet alleen oog heeft voor de jeugdige, maar voor het hele gezin;
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
27
- zich aanpast aan het tempo van ouders en jeugdige bij het doorlopen van het proces, tenzij het jeugdige acuut in gevaar is. In dat geval dient de jeugdprofessional uit te leggen waarom bepaalde stappen nu genomen moeten worden; - zich ervan vergewist dat ouders en jeugdigen begrijpen wat gezegd en geschreven wordt; - ouders bij een zorgsignaal zo snel mogelijk betrekt; - ouders in een open sfeer uitnodigt tot samenwerking; - open en niet-veroordelend luistert naar het individuele verhaal van elke ouder en elke jeugdige; - open en niet-veroordelend luistert naar de problemen die ouders en jeugdige ervaren; - oog heeft voor de mate waarin ouders zich gestuurd voelen dan wel vrijwillig hulp hebben gezocht; - uitgaat van de kracht en motivatie van ouders om in de opvoeding bepaalde doelen te bereiken; - met ouders en jeugdige afstemt wat reëel en ‘goed genoeg’ is. Maar ook ouders, en indien van toepassing ook de jeugdigen, werken naar beste kunnen mee. Dit houdt in dat zij: - zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en mogelijkheden om het zorgproces te laten slagen; - zelf de regie hebben, mits zij het belang van de jeugdige (waaronder de veiligheid) voorop stellen; - bereid zijn tot samenwerking met de jeugdprofessional; - openstaan voor de kennis en ervaring van de professional; - vragen om advies, en proberen iets met dat advies te doen; - ondersteuning toestaan als zij zelf onvoldoende mogelijkheden hebben om een advies op te volgen; - op tijd aangeven dat iets niet werkt of niet past; - eventueel om extra ondersteuning en/of een andere jeugdprofessional vragen; - zelf hun mening en ideeën naar voren brengen. Gedeelde besluitvorming is dus zowel in het vrijwillige als in het gedwongen kader van toepassing. In het gedwongen kader kunnen er wel minder keuzeopties zijn, of kunnen er aan bepaalde keuzes andere voorwaarden of consequenties zijn verbonden. Dit maakt het zorgproces gecompliceerd, maar onderstreept het belang van een goede samenwerking. Ouders en jeugdige dienen ook bij zorg in een gedwongen kader uitvoerig geïnformeerd te worden over de eventuele keuzemogelijkheden, de maatregelen die worden genomen, en over hun rechten en plichten hierin. De professional dient regelmatig te vertellen welke stappen er worden gezet en wat er van ouders en jeugdige verwacht wordt. De professional moet zijn overwegingen en beslissingen zorgvuldig kunnen onderbouwen. Hij hoort hiervan aantekening te maken in het dossier.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
28
2.7 Diversiteit Om een goede werkrelatie te kunnen opbouwen, is goed contact met ouders van belang. Nu vinden niet alle ouders het even makkelijk hulpverleners te vertrouwen. De jeugdprofessional moet daarom voldoende tijd nemen om dit vertrouwen te winnen. Ook is het raadzaam er rekening mee te houden dat ouders een ander referentiekader kunnen hebben. Ze denken bijvoorbeeld dat de ziekte van hun kind een andere oorzaak heeft dan de professional denkt, of ze kijken anders tegen opvoeden aan. De jeugdprofessional hoort te onderzoeken met welke verwachtingen de ouders komen en zich bewust te zijn van de verwachtingen die hijzelf van de ouders heeft. Ouders kunnen ook weerstand hebben tegen de bemoeienis van (overheids)instanties bij de opvoeding van hun kind. In zulke situaties is meer tijd nodig om het vertrouwen te winnen. Er zijn ook ouders die niet goed met het gangbare schriftelijke materiaal uit de voeten kunnen, bijvoorbeeld doordat ze de taal niet goed machtig zijn, laag zijn opgeleid of een (licht) verstandelijke beperking hebben. Zij kunnen ook moeite hebben met bepaalde interventies, omdat deze uitgaan van een taalvaardigheid en een abstractievermogen dat bij hen niet voldoende aanwezig is. De jeugdprofessional doet er daarom goed aan te zorgen voor begrijpelijk voorlichtingsmateriaal, en voor een interventie te kiezen die aansluit bij de capaciteiten van zowel de ouders als de jeugdige.
2.8 Veranderingen in de zorg Het kan voorkomen dat in de ene gemeente bepaalde interventies wel worden aangeboden en in de andere gemeente niet. Ook kan het aanbod binnen gemeenten per jaar verschillen. Bovendien kan het voorkomen dat aanbevolen interventies (voor onbepaalde tijd) helemaal niet beschikbaar zijn. Zoek in zo’n geval naar alternatief aanbod dat gericht is op beschermende of risicofactoren bij het gezin. Meld daarnaast lacunes in het hulpaanbod bij de manager van de instelling. Gebruik de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming daarbij als onderbouwing.
2.9 Bijstelling en herziening van de richtlijn Deze richtlijn is gebaseerd op de kennis die tijdens het schrijven beschikbaar was. Nu de richtlijn is uitgebracht, wordt informatie verzameld over het gebruik van de richtlijn. De zo verzamelde feedback, maar ook nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn om de richtlijn bij te stellen. Het is gebruikelijk richtlijnen ongeveer eens in de vijf jaar te herzien, of eerder als daar aanleiding toe is. Gedurende de looptijd van het Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming (tot en met 2015) ziet de Stuurgroep Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming toe op de bijstelling van de richtlijnen. Na afloop van de programmaperiode zal het beheer van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming worden overgedragen aan een daartoe op te zetten of aan te wijzen organisatie.
2.10 Leeswijzer Deze richtlijn (met bijbehorende werkkaarten) is bedoeld voor jeugdprofessionals die met het onderwerp van deze richtlijn te maken hebben. De richtlijn vormt de neerslag van een groter document, namelijk de ‘onderbouwing’. Deze onderbouwing is apart te raadplegen. Voor cliënten en andere geïnteresseerden is een cliëntversie van de richtlijn gemaakt. Ook deze is
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
29
apart verkrijgbaar. Alle documenten zijn openbaar. Zie www.richtlijnenjeugdhulp.nl. Ter bevordering van de leesbaarheid is in deze richtlijn een aantal keuzes gemaakt in de terminologie. Een definitie en inleiding over ‘scheiding en problemen van jeugdigen’ is te lezen in hoofdstuk 1. In paragraaf 1.4 komen per knelpunt de uitgangsvragen aan bod: het thema ‘gevolgen’ kent zeven vragen, het thema interventies vijf, en het thema samenwerking zeven. In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de verantwoording en wordt de werkwijze van de ontwikkeling van de richtlijn toegelicht. In paragraaf 2.11 staat een omschrijving van de begrippen die gehanteerd worden in deze Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Ook wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de definiëring van de term en de competenties van de jeugdprofessional. Hoofdstuk 3 beschrijft de gevolgen voor kinderen en jongeren van een ouderlijke scheiding. In hoofdstuk 4 worden de type interventies besproken die ingezet kunnen worden bij scheidingsproblematiek. Hoofdstuk 5 behandelt in de eerste plaats de samenwerking met ouders en het betrekken van het netwerk. In de tweede plaats is hierin beschreven hoe professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming en het CJG kunnen samenwerken met andere professionals in het scheidingsproces. In hoofdstuk 6 is informatie opgenomen over diversiteit en specifieke doelgroepen. Elk hoofdstuk eindigt met conclusies, overige overwegingen en aanbevelingen. Dit document bevat de onderbouwing van de richtlijn en is vrij uitvoerig. Deze onderbouwing is uitgebreid en gedetailleerd geschreven en gedocumenteerd. Het is daarom minder bruikbaar om te gebruiken in de dagelijkse praktijk. De Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming wordt in een apart document weergegeven zonder uitgebreide onderbouwing (Anthonijsz, Spruijt & Zwikker, 2015). Daarnaast is de richtlijn samengevat in werkkaarten. Deze werkkaarten ondersteunen jeugdprofessionals om de richtlijn toe te passen in de dagelijkse praktijk van de jeugdhulp en jeugdbescherming.
2.11 Omschrijving van gebruikte begrippen Ter bevordering van de leesbaarheid is in deze richtlijn een aantal keuzes gemaakt in de terminologie. - Met ‘kinderen’ worden jeugdigen van nul tot twaalf jaar bedoeld, onder ‘jongeren’ verstaan we jeugdigen van twaalf tot achttien jaar. De term ‘jeugdigen’ omvat dus zowel kinderen als jongeren. Waar ‘kinderen’, ‘jongeren’ of ‘jeugdigen’ staat kan ook ‘het kind’, ‘de jongere’ of ‘de jeugdige’ worden gelezen, en omgekeerd. - Als in dit document over ‘ouders’ wordt gesproken, kunnen dit de biologische ouders zijn, maar ook de pleeg-, adoptie- of stiefouders, de gezinshuisouders, de juridische ouders of andere volwassenen die de ouderrol vervullen. Waar ‘ouders’ staat kan ook ‘een ouder’ worden gelezen, en omgekeerd. - Onder ‘jeugdprofessionals’ worden zowel ‘gedragswetenschappers’ (psychologen, pedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) bedoeld als hbo-opgeleide ‘jeugdzorgwerkers’. Zij staan over het algemeen geregistreerd in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ). Met sommige aanbevelingen kunnen beide groepen hun voordeel doen, andere zijn vooral van toepassing op jeugdzorgwerkers of juist op gedragswetenschappers. Waar dit onderscheid van belang is, wordt specifiek over gedragswetenschappers dan wel over jeugdzorgwerkers gesproken.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
30
- Na een scheiding is er sprake van een inwonende ouder (de ouder bij wie de jeugdige het grootste deel van de tijd woont) en een uitwonende ouder (de ouder bij wie de jeugdige niet of een kleiner deel van de tijd woont). Co-ouders zijn ouders bij wie een jeugdige na de scheiding beurtelings ongeveer evenveel tijd (minstens 40 procent) woont. Dan zijn er ook nog stiefmoeders en stiefvaders: de nieuwe partners van de biologische ouders. Afhankelijk van de vraag waar een jeugdige woont, kunnen stiefouders fulltime zijn, halftime of parttime (weekend-stiefouders). - Formeel is een echtscheiding de ontbinding van een huwelijk. Het uit elkaar gaan van nietgehuwde maar wel samenwonende ouders wordt meestal scheiding genoemd. Voor jeugdigen maakt de formele burgerlijke staat van ouders meestal niets uit. Daarom gebruiken wij in deze richtlijn het begrip scheiding voor zowel echtscheiding als voor het uit elkaar gaan van samenwonende maar niet gehuwde ouders. - Er is sprake van een vechtscheiding als een scheiding zeer conflictueus verloopt waarbij de (ex-) partners langdurig lijnrecht tegenover elkaar staan. - De benaming CJG is geen gemeengoed meer in gemeenten in Nederland. In het kader van de transitie en transformatie van de zorg voor jeugd worden verschillende benamingen gehanteerd. Wordt in de richtlijn gesproken over CJG dan bedoelen wij ook de nieuwe benamingen zoals sociale wijkteams, wijkteams Jeugd- en Gezin. - Sinds de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking trad (1 maart 2009), moeten ouders (van minderjarige kinderen) een ouderschapsplan aan hun verzoek tot echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap toevoegen. In dat plan moeten in ieder geval drie wettelijk verplichte afspraken komen te staan. Deze gaan over de zorgverdeling, de kinderalimentatie en de uitwisseling van informatie over de jeugdigen. De wet bepaalt ook dat ouders hun kind betrekken bij het opstellen van het ouderschapsplan, voor zover dit tenminste mogelijk is gezien de leeftijd en ontwikkeling van hun kind. In het verzoek moet vermeld zijn hoe de ouders dit hebben aangepakt.
2.12 Competenties jeugdprofessional Binnen deze paragraaf wordt ingegaan op de definiëring van de term en de competenties van de jeugdprofessional. Zoals eerder aangegeven, is binnen de richtlijn gekozen om te spreken over de jeugdprofessional. Deze professional wordt echter uitgesplitst naar twee typen: de jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper. De jeugdzorgwerkers zijn onder andere de professionals in de Centra voor Jeugd en Gezin en de professionals in het Maatschappelijk Werk. De aanduiding gedragswetenschapper wordt gebruikt voor (school)psychologen en orthopedagogen. Ter verduidelijking welke competenties en vaardigheden horen bij de jeugdzorgwerker en welke bij de gedragswetenschapper worden twee casussen voorgelegd. De vaardigheden en houding van de jeugdprofessional zijn van wezenlijk belang om zowel ouder als kind binnen een scheiding goed te kunnen begeleiden. De houding van professionals komt tot uitdrukking in de wijze waarop de professional met de ouders en het kind communiceert (Prinsen, L’Hoir, Ruiter de, Oudhof, Kamphuis, Wolff de & Alpay, 2013). De benodigde basishouding van alle jeugdprofessionals is het erkennen van ‘het belang van de jeugdige versus het belang van de opvoeders’. De jeugdprofessional werkt voor zowel de jeugdige als zijn opvoeders. Het is in eerste instantie zijn taak om beiden ondersteuning te bieden bij
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
31
het opvoeden en opgroeien. Hij stimuleert en ondersteunt zowel de zelfstandigheid als de zelfredzaamheid van de jeugdige en die van zijn opvoeders. De jeugdige is daarbij onlosmakelijk verbonden met zijn opvoeders. Toch komt het voor dat opvoeders soms dingen willen doen die niet in het belang van de jeugdige zijn. Bijvoorbeeld omdat ze bepaalde competenties missen of omdat relevante randvoorwaarden niet aanwezig zijn. Daardoor zijn er situaties waarin de jeugdzorgwerker grenzen stelt aan opvoeders en een zekere mate van drang en dwang inzet om te zorgen dat de jeugdige zich gezond kan ontwikkelen. In scheidingssituaties zijn de belangen van ouders en het kind eigenlijk per definitie niet overeenkomstig. Zoals later in deze richtlijn zal worden toegelicht, zijn de gevolgen van een scheiding niet gunstig voor de ontwikkeling van het kind. In het belang van het kind zou het idealiter zijn dat ouders een gelukkige relatie met elkaar onderhouden waarin het kind kan opgroeien. Gelijktijdig is de scheiding voor ouders juist vaak het sluitstuk van een proces waarin duidelijk is geworden dat de relatie niet meer goed vorm is te geven (Cottyn, 2009a). Het belang van de jeugdige dient het zwaarst te worden meegewogen. Aan het voorafgaande kunnen de volgende specifieke vaardigheden van de jeugdprofessional worden gekoppeld (Nederlands Jeugdinstituut, 2011). De jeugdprofessional: - is neutraal, professioneel en kan zich meerzijdig partijdig opstellen naar de ouders; - bouwt een relatie op die is gebaseerd op samenwerking en eigen verantwoordelijkheid; - reageert met empathie, vermijdt discussies, faciliteert en stimuleert de ouders zodat zij zelf tot oplossingen kunnen komen; - stimuleert en ondersteunt ouders om te praten over doelen en oplossingen; - werkt toekomstgericht; - biedt psycho-educatie op het gebied van loyaliteit, effecten van ouderconflicten en scheiding op de ontwikkeling van kinderen; - kan feitelijk en objectief rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling. Om te illustreren welke competenties en vaardigheden horen bij de jeugdzorgwerker en welke bij de gedragswetenschapper volgen nu twee casussen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
32
De moeder en vader van Sjoerd (zes jaar) gaan scheiden en piekeren en redetwisten over het ouderschapsplan. Zij worden het niet eens over de vraag bij wie Sjoerd na de scheiding moet gaan wonen en hoe vaak hij dan naar de andere ouder mag. Sjoerd lijdt onder deze onzekerheid. Ouders en kind komen alledrie bij de jeugdzorgwerker. Hij praat met hen, samen en apart. Vader blijkt een geduldige en structurerende opvoeder te zijn. Hij stelt duidelijke regels en houdt zich daar ook aan. Het kind betrekt vader af en toe in z’n spel maar schrikt soms van vaders neiging hem te corrigeren. Moeder hanteert minder duidelijke regels. Sjoerd vraagt herhaaldelijk om snoep en moeder geeft hem af en toe waar hij om vraagt. Het kind is geneigd om door te zeuren. Het spel tussen moeder en kind is wel vol fantasie en levensvreugde. In de besprekingen met de jeugdzorgwerker wordt de nadruk gelegd op de positieve, aanvullende kwaliteiten van beide ouders. Het is goed als Sjoerd daar zoveel mogelijk van blijft profiteren. Er wordt afgesproken dat Sjoerd bij moeder gaat wonen en elk weekend een of twee dagen plus elke woensdag naar vader gaat. (Bron: Liesbeth Groenhuijsen, 2006). Bovenstaande casus geeft een kritische situatie weer waar een jeugdzorgwerker in de praktijk mee te maken kan krijgen binnen het hulpverlenen in een scheidingssituatie. Voor een juiste manier van omgaan met beide partijen (naast de basishouding omtrent ‘het belang van de jeugdige versus het belang van de opvoeders’) gelden de volgende vaardigheden bij het competentieprofiel van de jeugdzorgwerker (Zwikker, Haterd van de, Hens & Uyttenboogaart, 2009): - De gewenste situatie versus beperktheid van mogelijkheden/medewerking. De jeugdzorgwerker probeert de best aansluitende hulp aan te bieden aan de jeugdige en zijn opvoeders. Het is echter niet altijd mogelijk om deze hulp ook daadwerkelijk te realiseren. Een verschil van opvatting over wat de beste aanpak in een bepaalde situatie is, kan het lastig maken om relevante partijen (jeugdige, opvoeders, andere professionals) bij de zorg te betrekken. De jeugdzorgwerker moet een balans vinden tussen de wens om de beste zorg te bieden en de mogelijkheden die hiervoor zijn op het gebied van motivatie (van de jeugdige en/of opvoeders, het systeem en van andere professionals) en middelen (beperkte inzet van personen). - Balanceren tussen betrokkenheid en distantie. De jeugdzorgwerker dient betrokken te zijn bij de jeugdige en de opvoeders, maar tegelijkertijd afstand te nemen van de situatie en te reflecteren op de eigen emoties. De jeugdzorgwerker dient daarbij flexibel te zijn richting de jeugdige en opvoeders, maar zich tevens te houden aan de afspraken met andere betrokkenen (interdisciplinaire) professionals. Rondom scheiding vraagt deze kritische situatie om nuancering. De professional moet betrokkenheid hebben om zowel de ouders, als het kind van steun te voorzien, maar gelijktijdig trachten om buiten de geschillen tussen de ouders te blijven. - Privacy waarborgen versus transparantie bieden. Als er zaken worden besproken met betrekking tot geweld in het gezin of richting de jeugdige heeft de aanpak hiervan prioriteit boven het handhaven van het recht op privacy
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
33
of het handhaven van een vertrouwensband. De jeugdzorgwerker moet daarbij afwegen in hoeverre hij informatie over de voortgang van de jeugdige doorgeeft aan zijn opvoeders. - Positie innemen. De jeugdzorgwerker is in de eerste en laatste plaats de vertegenwoordiger van de jeugdige in het hulpverleningsproces. Waar mogelijk belangen van de jeugdige conflicteren, stelt de jeugdzorgwerker het belang van de jeugdige voorop. De jeugdzorgwerker moet hierbij ‘bemoeizorg’, voorwaardelijk of gedwongen hulpverlening, legitimeren vanuit het vertegenwoordigen van de belangen van de jeugdige.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
34
Onderstaande casus geeft een kritische situatie weer waar een gedragswetenschapper in de praktijk binnen een echtscheidingskwestie mee te maken kan krijgen.
Een moeder meldt bij de orthopedagoog dat haar jonge kind (Marjolein, vier jaar) door de vader geslagen wordt en dat hij haar niet of niet op tijd de noodzakelijke medicijnen toedient. De vader, die daarna door de orthopedagoog wordt uitgenodigd, spreekt van een moeder die uit haat het kind van hem wil vervreemden, ontkent de beschuldigingen en eist voortzetting van de uitgebreide omgangsregeling. De moeder voert aan dat het kind oververmoeid en ontredderd terugkomt van de bezoeken aan vader. De orthopedagoog vindt geen duidelijke aanwijzingen hiervoor bij Marjolein. Moeder wil dat het kind nader door een psycholoog wordt onderzocht omdat zij zich zorgen maakt. Vader weigert zijn toestemming omdat hij niet wil dat het kind wordt belast terwijl er niets aan de hand is. Moeder weigert daarop het kind nog mee te geven aan de vader. De orthopedagoog probeert in aparte gesprekken met moeder en met vader tot een voorlopige oplossing te komen. (Bron: Liesbeth Groenhuijsen, 2006).
De gedragswetenschapper brengt zijn deskundigheid op het gebied van opvoeding en ontwikkelingspsychologie in ten behoeve van inhoudelijke consultatie en advies. Hierin heeft hij een ondersteunende en begeleidende functie, met name bij bespreking van ingewikkelde zaken. Voor een juiste manier van omgaan met beide partijen (naast de basishouding omtrent ‘het belang van de jeugdige versus het belang van de opvoeders’) horen de volgende algehele vaardigheden bij het competentieprofiel van de gedragswetenschapper (Van de Haterd, Zwikker, Hens & Uyttenboogaart, 2009): - Omgaan met verschillende partijen die bij de jeugdige en opvoeders betrokken zijn. De gedragswetenschapper geeft inhoudelijke adviezen aan jeugdzorgwerkers. Ook zorgt hij voor de organisatie van overleg met alle betrokkenen rondom een jeugdige of opvoeders vanuit ketenpartners en de eigen organisatie. Dit is bij ingewikkelde casussen met veel partijen een lastige opgave. De verschillende partijen in het overleg hebben daarbij ieder hun eigen opvatting over de situatie. De gedragswetenschapper staat voor de opgave om de meningen in het belang van de jeugdige snel op één lijn te krijgen, volgens de in zijn ogen beste aanpak. - Ontwikkelingsloop van de jeugdige versus het ontwikkelingsverloop van opvoeders en het systeem. De gedragswetenschapper in de jeugdhulp en jeugdbescherming werkt met een contextuele benadering. Opvoeders en het systeem rond de jeugdige worden veelal bij de behandeling betrokken. Naast het ontwikkelingsverloop van de jeugdige in het hulpverleningstraject maken betrokkenen een eigen ontwikkeling door. De wisselwerking tussen deze twee ontwikkelingen kunnen de doelen van de jeugdige en de daarop gekozen activiteiten beïnvloeden. - Keuzes maken op basis van informatie van de jeugdzorgwerker. De gedragswetenschapper baseert zich bij de diverse werkzaamheden mede op informatie van de jeugdzorgwerker. Hij maakt gebruik van de probleemanalyse op basis waarvan
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
35
indicatie wordt gesteld. De gedragswetenschapper moet weten hoe hij, zonder het werk van de jeugdzorgwerker over te doen, over de juiste informatie kan beschikken om een oordeel te vellen over het vervolgtraject. De gedragswetenschapper neemt besluiten waarbij de overwegingen zeer complex zijn en die een hoog afbreukrisico inhouden. De bovenstaande competenties zijn de algemene competenties van de jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper binnen de jeugdzorg sector. Voor inhoudelijke achtergrond en een uitvoerige beschrijving met gedragskenmerken verwijzen we u naar het competentieprofiel Jeugdzorgwerker (Zwikker e.a., 2009) en het competentieprofiel Gedragswetenschapper (Van de Haterd e.a., 2009). Daarnaast zal binnen de uitgangsvragen over het knelpunt samenwerking nader worden ingegaan op de benodigde competenties voor een jeugdprofessional om in echtscheidingskwesties op een passende manier hulpverlening te kunnen voltooien.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
36
Hoofdstuk 3
Gevolgen van een ouderlijke scheiding voor jeugdigen
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 37 37
Knelpunt: Hulpverleners hebben weinig kennis over de gevolgen voor jeugdigen van een ouderlijke scheiding.
3.1 Feiten en cijfers over jeugdigen en scheiding Per jaar krijgen ongeveer 70 duizend thuiswonende kinderen (van wie bijna 60.000 minderjarige) te maken met de scheiding van hun ouders. Voor ongeveer een derde van deze kinderen geldt dat hun ouders niet formeel getrouwd waren (Spruijt & Kormos, 2014). Scheidingskinderen komen zowel in de stad als op het platteland voor, veel vaker in gezinnen zonder religieuze binding, en veel vaker in gezinnen met een lager opleidingsniveau. Jeugdigen van alle leeftijden kunnen te maken krijgen met scheidende ouders, dus ook heel jonge kinderen. Meestal hebben na de scheiding beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. Allochtone scheidingskinderen wonen vaker in een moedergezin en hebben minder contact met hun uitwonende vader (Spruijt en Kormos, 2014). Het is nodig de feitelijke leefsituatie van de kinderen te kennen: - Wonen ze bij moeder, vader of afwisselend bij moeder en vader? - Is er een nieuwe partner van moeder en/of vader en woont deze ook in huis? - Is het contact met de uitwonende ouder verbroken of conflictueus? - Is er achteruitgang in gezinsinkomen? - Is er (regelmatig) contact met grootouders en verdere familie van beide kanten?
3.2 De belangrijkste gevolgen voor jeugdigen Uitgangsvraag 1.1: Wat kunnen de gevolgen van een ouderlijke scheiding zijn voor jeugdigen? In bevolkingsonderzoek worden meestal gemiddeld matige problemen gevonden bij scheidingskinderen. In klinisch onderzoek zijn de problemen meestal ernstiger en komen bij meer kinderen problemen voor. Beide onderzoekstromen overziende concludeert Amato (2010) dat scheidingskinderen vergeleken met kinderen uit intacte gezinnen de grootste problemen hebben met het psychologisch welbevinden, dat zij meer problemen ondervinden in hun (huwelijks)relatie, en een zwakkere band hebben met vooral hun vaders. De periode voor, tijdens en direct na de scheiding is voor alle kinderen moeilijk. Allerlei praktische gevolgen worden zichtbaar. Het gezin valt uit elkaar. Soms moeten kinderen zelf verhuizen. Vaak is er minder contact met beide ouders omdat die erg in beslag worden genomen door hun eigen problemen en emoties. Met de ouder die niet meer in het gezin woont, is bijna altijd minder contact.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
38
Wat betekent het voor jeugdigen? ‘Dat mijn ouders met elkaar kunnen praten. Die wens heb ik nog steeds. Ik zeg vaak: Ik ben de volwassene en zij de kinderen. Ik ging altijd eenmaal in de twee weken naar mijn vader. Maar voor een echt gelijkwaardig contact moet je beide ouders evenveel zien. Ik zou wel willen dat vaders meer ondersteuning krijgen in hoe ze gesprekken voeren met hun kinderen. Vaak kunnen ze dat niet goed, ook omdat ze hun kinderen vaak minder zien. En moeders mogen wel leren wat minder gemeen te zijn.’ Bron: Veldconsultatie
Daarbij komt dat er in de nieuwe gezinssituatie meestal minder geld beschikbaar is. Dat kan allerlei gevolgen hebben voor kinderen, zoals minder geld voor kleding en vrijetijdsbesteding. Gelukkig wordt de situatie voor de meeste kinderen na enige tijd weer beter. Op langere termijn gaat het met de meerderheid van de scheidingskinderen goed. Zij verschillen dan niet veel meer van kinderen uit intacte gezinnen. Veel onderzoek richt zich op de gevolgen voor kinderen op iets langere termijn, meestal vanaf ongeveer een jaar na de scheiding tot vele jaren later. Amato (2001, 2006) heeft het allemaal nog eens samengevat op basis van een reeks van onderzoekingen uit een flink aantal verschillende landen. De belangrijkste negatieve uitkomsten voor kinderen zijn: meer externaliserende problemen, meer internaliserende problemen, lagere schoolprestaties, problemen in vriendschapsrelaties en een zwakkere band met de ouders (vooral de vaders). Opvallend is dat er serieuze lange termijn effecten bestaan: gevolgen die voortduren tot ver in de volwassenheid. Amato (2001, 2006) somt op: een lager bereikt opleidingsniveau, minder inkomen, meer internaliserende problemen, minder contact met de ouders en een groter eigen scheidingsrisico. Dit laatste resultaat wordt in een groot aantal landen gevonden. (Diekmann & Schmidheiny, 2004; Dronkers & Harkonen, 2008). Er zijn ook diverse studies die er op wijzen dat op lange termijn diverse negatieve psychosociale effecten optreden (Gilman, Kawachi, Fitsmaurice & Buka, 2003; Huure, Junkkari & Aro, 2006). Behalve voor de betrokkenen zelf hebben de negatieve langere en lange termijn gevolgen ook nadelen voor de samenleving. Er zijn (soms hoge) juridische kosten en gescheiden mannen en vrouwen en kinderen zijn bijvoorbeeld tot lang na de scheiding relatief grote zorggebruikers en dus duur voor de samenleving (Kunst, Meerding, Varenik, Polder & Mackenbach, 2007). De veel gehoorde opvatting dat de gevolgen van scheiding voor kinderen langzamerhand minder negatief worden, omdat scheiding steeds meer wordt geaccepteerd, wordt niet door onderzoek bevestigd. Amato (2001) stelde voor de VS vast dat - tegen zijn verwachting in - de negatieve gevolgen voor kinderen in de jaren negentig niet minder waren geworden vergeleken met de jaren tachtig. Nederlands onderzoek toont aan dat de negatieve gevolgen voor kinderen na 1998 en na 2009 eveneens niet zijn afgenomen (Metz & Schulze, 2007; Spruijt, 2007; Van der Valk & Spruijt, 2013).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
39
Gevoel van echtscheiding ‘Echtscheiding is eigenlijk een soort rouwverwerking. Maar voor rouwverwerking is veel aandacht, als jongere mag je dan openlijk verdrietig zijn of lage cijfers halen. Terwijl als je ouders gescheiden zijn er van je wordt verwacht dat je gewoon doorgaat, je krijgt dan niet de ruimte om verdrietig te zijn. Terwijl hulpverleners zich ook goed moeten realiseren dat scheiding je hele leven meegaat, ook als je het accepteert of verwerkt of de scheiding is harmonieus verlopen: in elke fase in je leven komt het terug’. Bron: Veldconsultatie Samengevat zijn de belangrijkste gevolgen voor kinderen en jongeren op kortere termijn: - externaliserende problemen zoals agressief gedrag, vandalisme en – voor oudere kinderen – delinquent gedrag en meer roken, blowen en drinken; - internaliserende problemen zoals depressieve gevoelens, loyaliteitsconflicten, gevoelens van angst en een laag zelfbeeld; - problemen in vriendschapsrelaties; - een zwakkere band met de ouders, vooral met de vaders; parentificatie, ouderafwijzing; - problemen op school zoals lagere cijfers, concentratieproblemen en spanningen in het contact met andere leerlingen. Samengevat zijn de belangrijkste gevolgen op langere termijn: - een lager eindniveau van de opleiding; - minder inkomen; - een groter eigen scheidingsrisico; - een groter risico op depressie inclusief een groter beroep op de hulpverlening; - een zwakkere band met de (ouder wordende) ouders.
3.3 Ernstige gevolgen Uitgangsvraag 1.2: Waaraan kunnen ernstige problemen bij jeugdigen na een scheiding (inclusief loyaliteitsproblemen, parentificatie, oudervervreemding en ouderverstoting) worden herkend en hoe kunnen ernstige problemen worden gedefinieerd? Hiervoor is aangegeven met welke problemen veel kinderen na de scheiding te maken kunnen krijgen. Deze problemen kunnen sterk in ernst verschillen en kunnen ook optreden bij kinderen uit intacte gezinnen. Met de meeste scheidingskinderen gaat het na verloop van tijd weer redelijk tot goed. Maar te veel kinderen ervaren de genoemde problemen in ernstige mate. Een ouderlijke scheiding is altijd pijnlijk maar gaat niet zelden ook nog gepaard met veel conflicten en geweld. Dit kan zowel lichamelijk als psychologisch geweld zijn en niet alleen de partner maar ook de kinderen treffen. Als een scheiding zeer conflictueus verloopt – een vechtscheiding -, zijn de gevolgen voor kinderen ernstiger. Ongeveer 10 procent van de jeugdigen heeft specifieke negatieve gevolgen zoals loyaliteitsconflicten, ouderafwijzing en parentificatie. Dit kan samenhangen met huiselijk geweld en kindermishandeling, soms onder invloed van drank- en
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
40
drugsgebruik. Er kan ook sprake zijn van psychologische of psychiatrische problematiek bij (een van) de scheidende of gescheiden ouders (Lamers-Winkelman, Slot, Bijl & Vijlbrief, 2007; Peris e.a., 2008; Spruijt & Kormos, 2010; Van IJzendoorn e.a., 2007). Ernstige problemen worden in de wet ‘ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind’ genoemd. Het is moeilijk om precies te omschrijven wanneer daar precies sprake van is. Maar als er sprake is van chronische loyaliteitsproblemen en/of oudervervreemding dan zijn de problemen ongetwijfeld ernstig (Amato, 2010; Kelly & Johnston, 2001). Ouderlijke conflicten en (lichamelijk en/of psychologisch) geweld komen in scheidingsgezinnen vaker voor dan binnen intacte gezinnen. De negatieve effecten van gezinsgeweld voor kinderen zijn regelmatig in binnen- en buitenland aangetoond. Uit het onderzoek S&G2010 blijkt bijvoorbeeld dat er een sterke samenhang bestaat tussen de mate van ouderlijk conflict en de mate van angstgevoelens, depressieve gevoelens en agressief gedrag bij kinderen. Opvallend hierbij is dat matige ouderlijke conflicten nog niet zo fnuikend zijn voor kinderen. Aanzienlijk problematischer gaat het met kinderen van wie de ouders veel ernstige conflicten hebben. Onderzoek dat specifiek is gericht op huiselijk geweld tussen ouders (partnergeweld) maakt bovendien vaak eveneens melding van lichamelijke en emotionele mishandeling van kinderen (Fosco, DeBoard & Grych, 2007; Holt, Buckley & Whelan, 2008). Loyaliteitsconflicten Langdurige conflicten tussen de ouders kunnen dus leiden tot ernstige loyaliteitsconflicten bij kinderen. Het fenomeen loyaliteit is in Nederland uitvoerig besproken door Else-Marie van den Eerenbeemt (2003) in navolging van de Amerikaans-Hongaarse kinderpsychiater Ivan Boszormenyi-Nagy. Loyaliteit is de vanzelfsprekende verbondenheid tussen ouders en kinderen die ontstaat bij de geboorte. Volgens de theorie is een kind altijd loyaal aan zijn beide, biologische ouders. Elk kind krijgt in de loop van zijn leven met loyaliteitsconflicten te maken. Dat is normaal want loyaliteit en loyaliteitsproblemen zijn er ook in allerlei nietscheidingssituaties. Maar in het geval van scheiding is het loyaal blijven aan beide ouders voor een kind vaak niet eenvoudig. Kinderen worden dan nogal eens, bedoeld of onbedoeld, gedwongen te kiezen voor een van beide ouders. Maar het zijn de ouders (of tenminste een van hen) die willen scheiden, niet de kinderen. Volgens de huidige opvattingen, die ook zijn neergelegd in de wetgeving, scheiden paren wel als partners maar niet als ouders. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Bij een scheiding zijn ouders vaak ook als ouders met elkaar in conflict en dat is zeer nadelig voor de ontwikkeling van kinderen. Bij loyaliteitsconflicten doen beide ouders een zwaar tegengesteld beroep op het kind. In sociaalwetenschappelijk onderzoek worden loyaliteitsconflicten vaak gemeten door vragen te stellen als: Heb je vaak het gevoel dat je tussen je beide ouders instaat? en: Voelt het alsof je moet kiezen tussen je beide ouders? Moeten kiezen is voor een kind een hopeloze opgave en leidt er vaak toe dat het probeert te schipperen tussen beide ouders. Het kan zijn dat een kind thuiskomt bij moeder van een weekend bij vader en tegen de een zegt dat het erg leuk was en tegen de ander dat het vreselijk vervelend was. Uit onderzoek blijkt dat het voor een kind belangrijk is goedkeuring te krijgen
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
41
van de ene ouder om het bij de andere ouder fijn te hebben. Conflicten tussen de ouders kunnen echter zo heftig en chronisch zijn dat er voor een kind niets anders op zit dan partij te kiezen. Dat kan betekenen dat het kind uiteindelijk zegt: Ik wil mijn vader/moeder nooit meer zien. Dan is er dus sprake van oudervervreemding of ouderverstoting, in de Amerikaanse literatuur vaak ouderafwijzing genoemd. Oudervervreemding en ouderafwijzing Een voor kinderen specifiek gevolg van ouderlijke conflicten en psychologisch geweld in het kader van echtscheiding is oudervervreemding, het zogeheten parental alienation syndrome (PAS). Oudervervreemding of ouderafwijzing wordt gekenmerkt door een pathologische binding tussen ouder en kind met uitsluiting van de andere ouder. Volgens de definitie van Gardner (1998) is dit ‘een stoornis bij kinderen die primair optreedt in het kader van een juridische strijd om het ouderlijk gezag’. Gardner onderscheidt drie niveaus van PAS, namelijk mild, gematigd en ernstig. Over PAS is in de VS veel discussie. De aandacht zou te veel exclusief gericht zijn op de programmerende ouder als de aanstichter van het kwaad. Dat is te simplistisch want er zijn ook andere factoren in het spel. Vanwege alle moeilijkheden rond en kritiek op PAS was er dringend behoefte aan een herformulering van het probleem van vervreemding. Daarom hebben Kelly & Johnston (2001) een nieuw model ontwikkeld. Hun uitgangspunt is niet langer (het schadelijke gedrag van) de programmerende ouder maar ‘het vervreemde (alienated) kind in de context van zijn gezinssysteem’. Hun definitie luidt: ‘het vervreemde kind is een kind dat openlijk en voortdurend onredelijk negatieve gevoelens en opvattingen (zoals boosheid, haat, afwijzing en/ of angst) over een ouder uit. Deze gevoelens staan niet in verhouding tot de feitelijke ervaringen van het kind met die ouder.’ De aandacht is gericht op het kind, zijn waarneembare gedragingen en de ouder-kind relaties. Het is belangrijk het vervreemde kind te onderscheiden van kinderen die na een scheiding geen contact willen om realistische redenen zoals geweld of mishandeling. Er zijn ook normale, ontwikkelingspsychologisch te verwachten redenen zoals een jong kind met tijdelijke verlatingsangst. Het is dan niet zo dat zo’n kind niet naar vader wil vanwege vader maar omdat het niet bij moeder weg durft. Als een echtscheidingskind omgang weigert of een inwonende ouder de waarde van omgang in twijfel trekt, wordt te vaak aangenomen dat het om vervreemding gaat. Dat is lang niet altijd het geval. Met het oog op effectieve diagnoses en interventies bij een vermoeden van vervreemding presenteren Kelly & Johnston (2001) een schema (systems framework) als hulpmiddel bij de beoordeling van de vele, onderling gerelateerde factoren die de reacties van een echtscheidingskind beïnvloeden. Het gaat om een hele reeks factoren die vervreemding bij een kind kunnen veroorzaken of consolideren (ernstige huwelijksconflicten, vernederende scheiding, persoonlijkheid en gedrag van beide ouders, ontwikkelingsniveau en temperament van het kind, langdurig procederen en professioneel wanbeleid). Interveniërende factoren (gedrag en opvattingen van ouders, relatie met broertjes en zusjes, kwetsbaarheid van het kind) kunnen de reactie van het kind matigen of juist versterken.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
42
De aanwezigheid van vervreemdende processen en vervreemdend ouderlijk gedrag voorspellen niet met zekerheid dat een kind vervreemd raakt. Dit gebeurt zeer waarschijnlijk pas wanneer de processen intensief en langdurig zijn en wanneer de overige ouder- en kindfactoren bijdragen aan ondraaglijke druk op het kind. Johnston heeft in 2006 een instrument ontworpen met 17 items om de mate van vervreemding bij kinderen te meten. Er is een instrument voor kinderen en een voor ouders. Voorbeeld van vragen om PAS te meten (voor een uitgebreide lijst, zie bijlage 5). - Spreekt het kind alleen maar zeer negatief over de uitwonende ouder? - Beschouwt het kind de uitwonende ouder niet als familielid? - Heeft het kind argumenten voor de laster tegen de uitwonende ouder? - Gelooft het kind alles wat de inwonende ouder zegt? - Zegt het kind dat het helemaal zelf de uitwonende ouder afwijst? - Zoekt het kind steeds bevestiging bij de inwonende ouder? - Voelt het kind zich in het geheel niet schuldig over de afwijzing van de uitwonende ouder? - Zegt het kind nooit iets over de inwonende ouder tegen de uitwonende ouder? - Is het kind erg bang de inwonende ouder te verliezen? - Was de band met de uitwonende ouder voor de scheiding goed? Het is mogelijk dat beide ouders zich vervreemdend opstellen jegens de andere ouder, maar het is ook mogelijk dat één ouder dat doet. Tenslotte kan de reactie van het kind ook voortkomen uit voortdurende ouderlijke conflicten. Het kind zoekt door de afwijzing van één ouder een uitweg om aan de vijandige sfeer te ontkomen. Diagnose van PAS is belangrijk maar behandelen nog belangrijker. Wetenschappers zijn van mening dat het probleem niet juridisch kan worden opgelost, maar dat een mogelijke oplossing eigenlijk alleen in een eerdere fase ligt. In Nederland is in het Lorentzhuis in Haarlem een methode ontwikkeld ‘Kinderen in de knel’ om ouders die continu in een strijd met elkaar verwikkeld zijn (vechtscheiding) en hun kinderen bij te staan (Van Lawick, 2012).
Concluderend kunnen kinderen en jongeren vooral voor, tijdens en na een vechtscheiding te maken krijgen met ernstige externaliserende en internaliserende problemen. Ook de andere mogelijke gevolgen van een ouderlijke scheiding, zoals riskante gewoonten en problemen op school, kunnen ernstige vormen aannemen. Specifiek voor scheidingskinderen zijn loyaliteitsproblemen en oudervervreemding (PAS). Beide problemen hebben te maken met het feit dat kinderen bedoeld of onbedoeld gedwongen worden te kiezen voor een van beide ouders. Er worden in het sociaalwetenschappelijk onderzoek meetinstrumenten ontwikkeld om beide problemen te meten, maar er zijn nog geen (inter)nationale standaarden beschikbaar. Onder ernstige loyaliteitsconflicten wordt meestal verstaan de situatie dat een kind niet trouw mag zijn aan beide ouders. Met Kelly & Johnston (2001) definiëren we PAS als: ‘het vervreemde kind is een kind dat openlijk en voortdurend onredelijk negatieve gevoelens en opvattingen (zoals boosheid, haat, afwijzing en/of angst) over een ouder uit. Deze gevoelens staan niet in verhouding tot de feitelijke ervaringen van het kind met die ouder.’ Behandeling van PAS is zeer moeilijk.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
43
Parentificatie Parentificatie is een begrip dat werd geïntroduceerd door Boszormenyi-Nagy (1973). Volgens deze pionier van de contextuele therapie gaat het bij parentificatie om gezinsomstandigheden waarbij het kind verantwoordelijk wordt (gemaakt) voor het ouderlijk welbevinden. Het kind wordt (en/of voelt zich) geroepen oneigenlijke zorgen op zich te nemen. Het kan zich ook iets aanmatigen. Zo wordt het als het ware te snel ouder. Het mobiliseert daarbij de nodige krachten en talenten. Maar op latere leeftijd kan zich dit fenomeen op uiteenlopende wijze wreken (Kinet (red., 2010). Parentificatie komt veel voor na een ouderlijke scheiding (Aelen e.a., 2013). Uitgangsvraag 1.3: Hoe vaak komen ernstige problemen rond de scheiding voor? In het onderzoek S&G2010 is de mate van loyaliteitsconflicten bij scheidingskinderen gemeten en zijn de gevolgen in kaart gebracht. Door middel van zes uitspraken met vijf antwoordcategorieën is gemeten in welke mate kinderen loyaliteitsconflicten ervaren. Er is een vierdeling gemaakt met elk een kwart van de respondenten: geen conflicten, lichte conflicten, matige conflicten en ernstige conflicten. Daarna is gekeken naar het algemeen gevoel van welbevinden, het zelfbeeld, en de mate van agressieve gevoelens, depressieve gevoelens en angstgevoelens. Tabel 2 Gevolgen van loyaliteitsconflicten voor scheidingskinderen Loyaliteitsconflicten: Scheidingskinderen (n=550):
Geen
Licht
Matig
Ernstig
Welbevinden (1-10)
8.2
7.9
7.4
6.6
Zelfbeeld (1-10)
7.2
7.0
6.5
5.8
Agressie (1-10)
4.2
4.3
4.3
4.8
Depressie (1-10)
4.6
4.7
5.9
7.4
Angst (1-10)
3.8
4.3
5.1
6.1
(Hoge score is positief)
(Hoge score is negatief)
Bron: S&G2010 Uit tabel 2 blijkt dat vooral ernstige loyaliteitsconflicten erg negatief zijn voor scheidingskinderen. Dit komt overeen met resultaten uit Amerikaans onderzoek. De negatieve gevolgen voor kinderen van ernstige loyaliteitsconflicten zijn vergelijkbaar met de gevolgen van oudervervreemding. Johnston (2006) concludeert ook dat vervreemde kinderen significant meer risico lopen op een ongunstige ontwikkeling zoals depressie, een laag zelfbeeld en een hoog drugs- en alcoholgebruik. Loyaliteitsconflicten en oudervervreemding komen vaker voor bij oudere kinderen dan bij jongere. Bovendien hangen beide fenomenen sterk samen met de mate van ouderlijke conflicten na de scheiding. Onderzoek in de VS en in andere landen, waaronder Nederland (S&G2010), concludeert dat een hoge mate van vervreemding bij ongeveer 10 procent van de scheidingskinderen voorkomt. Hoe sterker de mate van oudervervreemding hoe hoger de mate van angst, depressie en agressie bij kinderen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
44
Een lichte of matige vorm van oudervervreemding (hoewel zeker niet gunstig) heeft voor kinderen nog niet zoveel negatieve gevolgen, een sterke mate van oudervervreemding heeft dat echter wel. Vervreemde kinderen kunnen zowel te maken hebben met een slecht functionerende inwonende ouder als met een slecht functionerende uitwonende ouder. De negatieve houding van het kind treft meestal de vader omdat deze doorgaans de uitwonende ouder is. Overbodig te zeggen dat oudervervreemding hoe dan ook als zeer negatief wordt ervaren door de uitwonende ouder.
De conclusie is dat het moeilijk is om precies aan te geven hoe vaak problemen bij kinderen rond de scheiding ‘ernstig’ genoemd moeten worden. Globaal krijgen 70.000 kinderen per jaar met de scheiding van hun ouders te maken. Naar schatting hebben ongeveer 20.000 van hen te maken met ernstige problemen. Ongeveer 7.000 lijden onder oudervervreemding of ouderverstoting, oudere kinderen iets vaker dan jongere. Gescheiden ouders van kinderen met ernstige problemen zijn meestal terecht gekomen in het juridisch circuit: deze scheidingen worden vechtscheidingen genoemd. Over de specifieke effecten van vechtscheidingen op lange termijn is nog niet veel bekend. Tenslotte is gebleken dat er onder probleemjongeren en grote zorggebruikers relatief veel scheidingskinderen voorkomen.
Uitgangsvraag 1.4: Wanneer zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – de gevolgen van de gehele scheidingsperiode (aanloop, scheiding en nasleep) reden tot zorg in de jeugdhulp en jeugdbescherming, op de consultatiebureaus en in de Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)? Ouderlijke scheiding is een proces met een aanloop, een scheidingsperiode en een soms langdurige nasleep. In de periode voor de feitelijk scheiding zijn er thuis vaak al langdurige, chronische conflicten tussen de ouders. Kinderen hebben last van die conflicten en die spanningen. Bovendien worden ouders vaak lange tijd door hun relatieproblemen in beslag genomen dat voldoende aandacht voor de opvoeding en voor de kinderen ontbreekt. Kinderen worstelen vaak met allerlei vragen, onzekerheden en schuldgevoelens. Deze situatie blijft meestal voortbestaan als een van de ouders het gezin heeft verlaten. Steun voor kinderen in die (soms langdurige) periode van spanningen en onzekerheid is belangrijk. Meer aandacht voor scheidingskinderen in de vorm van preventie kan veel problemen later voorkomen. Op veel plaatsen in het land zijn programma’s voor kinderen zoals !JES het brugproject, KIES, Dappere Dino’s en Zandkastelen beschikbaar (zie bijlage 1). Zodra beroepskrachten in de jeugdhulp en jeugdbescherming, op consultatiebureaus, en in de CJG’s te maken krijgen met scheidingskinderen, is het aan te raden de ouders te adviseren hun kind(eren) zo’n programma te laten volgen. Die programma’s zijn er voor verschillende leeftijdsgroepen. Naast aandacht voor bovengenoemde programma’s is de vraag wat te doen voor kinderen met ernstige problemen, waarvan kan worden vermoed dat deze te maken kunnen hebben
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
45
met de ouderlijke scheiding. Het is bekend dat in de jeugdhulpverlening scheidingskinderen sterk oververtegenwoordigd zijn (Amato, 2010; Carr, 2006). Uit een onderzoek bij Bureau Jeugdzorg Limburg bleek dat bijna twee derde van de jeugdigen die hulp kregen, kwamen uit een scheidingsgezin (Vermeij, Van der Wal & Krooneman, 2005). Scheidingskinderen kunnen dus te maken hebben met een of met meerdere ernstige internaliserende problemen, externaliserende problemen, problemen op school en moeilijkheden in hun sociale relaties. Bovendien kan er sprake zijn van parentificatie, ernstige loyaliteitsproblemen, oudervervreemding en ouderverstoting. Duijvestijn en Noordink (2013) hebben onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de scheidingsachtergrond mee dient te worden genomen in de diagnostiek en behandeling van scheidingskinderen, die met psychosociale problemen worden aangemeld in de jeugdhulpverlening. Zij deden onderzoek door interviews te houden met 25 experts uit wetenschap en praktijk. Het blijkt dat de experts unaniem van mening zijn dat scheidingskinderen, vooral als de scheiding gepaard gaat of is gegaan met veel ouderlijke conflicten, een eigen benadering behoeven in de klinische praktijk. Omdat het zeer moeilijk is om te bepalen welk gedrag verklaard kan worden uit de scheiding, dient een onderkennende, classificerende diagnostiek bij de intake van scheidingskinderen uitgesteld te worden. Anamnese Het is belangrijk om een uitgebreide anamnese af te nemen bij kind en ouders. Voor zover bekend zijn er geen instrumenten die zich specifiek richten op de gevolgen van een scheiding voor kinderen of op de opvoedsituatie. Wel zijn er instrumenten beschikbaar die globaal screenen op problemen bij kinderen, zoals de ‘Child Behavior Check List’ (CBCL), ‘Youth Self Report’ (YSR) en de ‘Strenghts and Difficulties Questionnaire’ (SDQ). Na een scheiding ontstaat er een nieuwe gezinssituatie. Het kind gaat bijvoorbeeld bij zijn vader of moeder en eventuele stiefouders wonen. Het kan voor professionals van belang zijn om kenmerken van deze nieuwe gezinssituatie in beeld te brengen: bijvoorbeeld de opvoeding, de onderlinge relaties in het gezin of de gezinsbelasting. Hiervoor zijn verschillende instrumenten beschikbaar. Om de opvoeding in een gezin in kaart te brengen, kan bijvoorbeeld de ‘Schaal voor Ouderlijk Gedrag’ (SOG) worden afgenomen. Instrumenten die de onderlinge relaties in een gezin meten, zijn onder meer de ‘Familie Relatie Test’ (FRT) en de ‘Gezinssysteemtest’ (GEST). Ook zijn er instrumenten die zich richten op de gezinsbelasting, zoals de ‘Nijmeegse Ouderlijke Stress Index’ (NOSI), de ‘Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie’ (NVOS) en de ‘Vragenlijst voor Gezinsproblemen’ (VGP). De genoemde instrumenten richten zich echter niet specifiek op gescheiden gezinnen. Zij kunnen dus wel de gezinssituatie bij vader en/of moeder in kaart brengen, maar meestal niet de dynamiek tussen beiden. Een diagnostisch scheiding(taxatie)-instrument bestaat nog niet zodat de diagnose afhangt van de klinische blik van de beroepskracht. Zo’n instrument kan behulpzaam zijn om meer kennis en inzicht te verkrijgen over de aard, ernst, fase en type van de scheiding. Uit het onderzoek en uit eerdere studies is duidelijk geworden dat de behandeling zich zowel op het kind als op de ouders moet richten (Amato, 2000; Leon, 2003; Treffers e.a., 1999). De hoogste prioriteit zal moeten worden gegeven aan pogingen om de conflicten tussen de ouders te verminderen, hen
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
46
te leren geen ruzie te maken in het bijzijn van de kinderen, en hen te wijzen op het belang van het maken van gezamenlijke afspraken over de kinderen.
Geconcludeerd kan worden dat kinderen op elke leeftijd met de ouderlijke scheiding kunnen worden geconfronteerd en dat ten gevolge daarvan ernstige problemen kunnen ontstaan, vooral wanneer de scheiding gepaard gaat met langdurige ouderlijk fysiek en/of psychologisch geweld. Veel kinderen en jongeren die aangemeld worden in de jeugdhulp, op de consultatie bureaus en in de CJG’s, hebben gescheiden ouders. Het is echter moeilijk om te bepalen welk gedrag verklaard kan worden uit de scheiding. Daarom is het aan te bevelen om een uitgebreide anamnese af te nemen bij kind en ouders. Bovendien is het wenselijk om toe te werken naar een signaleringsinstrument om de betekenis van de scheiding voor het kind beter vast te kunnen stellen. Experts uit onderzoek en praktijk zijn van mening dat de behandeling zich zowel op het kind als op de ouders moet richten. Het is van groot belang voor een gezonde ontwikkeling van de kinderen dat gescheiden ouders gezamenlijk afspraken maken over de verzorging en opvoeding van de kinderen.
Uitgangsvraag 1.5 Wat zijn - voor verschillende leeftijdsgroepen - de mogelijke gevolgen als een jeugdige wordt gescheiden van broers en/of zussen? Volgens het CBS (2013, statline.cbs.nl) gaat het in ongeveer 36 procent van de scheidingen om gezinnen met één (minderjarig) kind, in ongeveer 47 procent gaat het om gezinnen met 2 kinderen en in ongeveer 17 procent gaat het om gezinnen met drie of meer kinderen. In gezinnen met één kind kan er uiteraard geen sprake zijn van gescheiden worden van broers en/of zussen. Vervolgens is uit onderzoek bekend (Spruijt & Kormos, 2014) dat ongeveer 66 procent van de kinderen na de scheiding bij moeder woont, ongeveer 7 procent bij vader en ongeveer 27 procent afwisselend bij moeder en vader (co-ouderschap). Uit de praktijk blijkt dat broers en zussen meestal niet worden gescheiden. Mede omdat een scheiding van broers en zussen in de praktijk zo weinig voorkomt, is er in de onderzoeksliteratuur vrijwel niets over te vinden, noch over een scheiding voor alle leeftijdsgroepen, noch over een specifieke leeftijdsgroep. Tenslotte kan nog worden gesteld dat bij de risicofactoren die in veel onderzoek worden genoemd, het gescheiden worden van broer(s) en zus(sen) volledig ontbreekt.
Geconcludeerd moet worden dat het gescheiden worden van broers en zussen na een (echt) scheiding meestal niet voor komt. In de onderzoeksliteratuur is er tot nu toe niets over te vinden, noch over een scheiding van broers en zussen voor alle leeftijdsgroepen, noch voor een specifieke leeftijdsgroep.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
47
3.4 (Stief)broers, (stief)zussen en stiefouders Uitgangsvraag 1.6 Wat zijn - voor verschillende leeftijdsgroepen - de mogelijke gevolgen als een jeugdige met anderen in een stiefgezin komt te wonen? Over het wonen van kinderen in nieuw samengestelde gezinnen of stiefgezinnen is veel geschreven. Is de ouderlijke scheiding voor kinderen al een moeilijke periode, uit Amerikaans onderzoek (Gelatt, Adler-Baeder & Seeley, 2010) is gebleken dat de vorming van een samengesteld gezin nog meer stress bij kinderen kan veroorzaken dan de scheiding van de ouders. Kinderen vinden dat zij te weinig tijd krijgen om de scheiding te verwerken en te wennen aan de nieuwe volwassene in het gezin. Kinderen zeggen vaak dat de nieuwe partner zich te veel en te snel bemoeit met de opvoeding. Ook moeten zij de aandacht van hun ouder delen met de nieuwe partner. Tenslotte blijkt dat in een stiefgezin nogal eens sprake is van verschillende opvoedstijlen en van te weinig communicatie daarover (Haverkort, Kooistra-Populier & Hendrikse-Voogt, 2012; Haverkort & Spruijt, 2012). Naast alle veranderingen in het gezin is er dan ook nog de vaak ingewikkelde verhouding met de uitwonende ouder. Bovendien blijkt uit onderzoek dat stiefgezinnen nog vaker uit elkaar gaan dat gezinnen met de beide biologische ouders. Kinderen met problemen in stiefgezinnen verdienen dus extra aandacht. Volgens de officiële statistieken wonen er meer scheidingskinderen in een eenoudergezin dan in een stiefgezin, maar om allerlei redenen is de praktijk anders (Steenhof, 2007). Uit onderzoek in Vlaanderen en Nederland (LAGO, 2011; Spruijt & Kormos, 2014) blijkt dat ongeveer 60 procent van alle scheidingskinderen in een stiefgezin woont. In Nederland gaat het dan om ongeveer 200 duizend gezinnen. Bovendien hebben veel kinderen tijdens hun verblijf bij de uitwonende ouder te maken met diens nieuwe partner (parttime stiefgezinnen). Het meeste voorkomende stiefgezin is een gezin met moeder en haar kinderen en haar nieuwe partner (ongeveer 140 duizend). Stiefgezinnen met vader en zijn kinderen en zijn nieuwe partner komen veel minder voor (ongeveer 15.000). Wel hebben veel co-ouderkinderen te maken met een of twee stiefouders. In een derde van de stiefgezinnen wordt ook nog een of meer nieuwe kinderen geboren. Tenslotte hebben stiefkinderen tijdens het contact met de andere ouder ook vaak nog te maken met andere kinderen. Het is belangrijk voor de jeugdhulpverlening om de vaak complexe woonsituatie(s) van de kinderen duidelijk in kaart te brengen. Jeugdigen kunnen verschillende problemen ervaren in stiefvader- of in stiefmoedergezinnen. Enkele verschillen zijn de volgende.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
48
Verschillen tussen stiefvadergezinnen en stiefmoedergezinnen: - Stiefmoeders zetten zich vaak erg in voor de opvoeding van de kinderen van hun partner. - Partners verwachten van de stiefmoeder dat zij er volledig is voor de kinderen. - Aan stiefmoeders worden door de andere familieleden, maar ook door vrienden, buren en school, hogere eisen gesteld dan aan stiefvaders wat betreft betrokkenheid en inlevingsvermogen. - Stiefmoeders zijn vaak kritischer over de opvoeding door hun partner dan stiefvaders. - Stiefmoeders nemen meer waar aan de kinderen dan stiefvaders, mede doordat zij meer uren met de kinderen doorbrengen. - Stiefvaders laten de opvoeding vooral over aan de biologische moeder. - Partners verwachten van de stiefvader niet dat hij er volledig is voor de kinderen. - Stiefvaders ontvangen eerder complimenten dan stiefmoeders wanneer ze optrekken met hun stiefkind. - Stiefvaders willen vaak meer dan stiefmoeders hun autoriteit laten gelden. - Van stiefvaders wordt vaker een financiële bijdrage verwacht voor de stiefkinderen dan van stiefmoeders. De omgeving vindt het normaal dat de stiefvader financieel voor de stiefkinderen zorgt. Bron: Haverkort & Spruijt, 2012 Concluderend blijkt uit de onderzoeksliteratuur dat veel scheidingskinderen in hun gezin te maken krijgen met een nieuwe partner van de ouder. Omdat de meeste kinderen na de scheiding bij moeder wonen, is dat meestal een (fulltime) stiefvader. Fulltime stiefmoeders komen veel minder vaak voor. Stiefmoeders zijn meestal weekend stiefmoeder. Als scheidingskinderen beurtelings bij moeder en vader wonen (co-ouderschap, een woonsituatie voor scheidingskinderen die steeds meer voorkomt) hebben zij vaak te maken met zowel een stiefvader als een stiefmoeder. Dat er in een stiefgezin zowel kinderen van de moeder als van de vader wonen, komt weinig voor. In een derde van de stiefgezinnen worden nog wel een of meer nieuwe kinderen geboren. Hoe complexer het gezin hoe groter de kans op spanningen en problemen. Deze hebben vaak te maken met te weinig communicatie en te hoge (vaak impliciete) verwachtingen.
3.5 Risicofactoren Uitgangsvraag 1.7 Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van ernstige problemen door jeugdigen bij een scheiding? De literatuur is duidelijk over de belangrijkste risicofactoren voor kinderen voor, tijdens en na een ouderlijke scheiding. Dit zijn in volgorde van belangrijkheid: - huiselijk geweld en kindermishandeling; - psychologische oorlogsvoering tussen de ouders; - ernstige en langdurige ouderlijke conflicten; - instabiele inwonende ouder of ouders; - slechte band met de inwonende ouder; - aantal bijkomende veranderingen;
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
49
- financiële problemen; - slechte band met de stiefouder (indien aanwezig); - slechte band met de uitwonende ouder. Het ontbreken van bovengenoemde factoren kan uiteraard positief worden genoemd en verkleint de kans op problemen. Er zijn echter ook andere positieve factoren die de kans op problemen rond (echt)scheiding kunnen verminderen: humor van de ouders, onderlinge genegenheid, interesse voor de kinderen, geen geruzie of kwaad spreken in het bijzijn van de kinderen, en een positieve onderlinge communicatie tussen de ouders. Contact met de uitwonende ouder Het is opvallend dat de frequentie van contact met de uitwonende ouder (meestal dus de vader) niet behoort tot de belangrijkste risicofactoren. De mate van contact met de uitwonende ouder is al geruime tijd een belangrijk thema in het scheidingsonderzoek, in de wetgeving en in de scheidingspraktijk. In de VS bestaan diverse onderzoeken met soms onduidelijke uitkomsten over het belang voor het kind van de mate van het contact met de uitwonende ouder. Als er relatief weinig ouderlijk conflict is, dan is contact positief voor het kind; is er veel conflict dan werkt contact negatief. King (2002) concludeerde dat er in haar studie geen enkel significant verband bestond tussen de bezoekregeling en de (talrijke) onderzochte kind kenmerken. Kortom, er wordt geen samenhang gevonden tussen hoeveelheid contact met de uitwonende ouder na de scheiding en problemen van kinderen. Niet de kwantiteit maar de kwaliteit van het ouder–kind contact lijkt van betekenis te zijn voor het welbevinden van kinderen (King & Sobolowski, 2006). Booth, Scott, King & Johnson (2006) concludeerden dat voor het handhaven van een goede relatie met de uitwonende vader na scheiding, ook een intensieve band tussen inwonende moeder en kind van groot belang is. Met scheidingskinderen lijkt het dus beter te gaan als zij een goede band hebben met beide ouders, terwijl de kwantiteit van het contact er veel minder toe doet. In het onderzoek J&G (Spruijt & Kormos, 2010) zijn zowel de mate van contact als sterkte van de band gemeten. Dan blijkt opnieuw dat er geen significante samenhang is tussen de verschillende problemen van scheidingskinderen en de frequentie van het contact met de uitwonende ouder. Wel van enig belang voor het kind blijkt de band te zijn die met de uitwonende ouder (meestal dus de vader) vòòr de scheiding is opgebouwd. Genetische factoren Regelmatig wordt de vraag gesteld of er mogelijke genetische factoren zijn die de kans op problemen bij (scheidings-)kinderen kunnen vergroten (zie Inleiding). Onderzoek naar genetische factoren geeft weinig houvast: er is hooguit een zwakke achterliggende factor voor agressie of antisociaal gedrag. Amato en Cheadle (2008) concludeerden na een vergelijking tussen geadopteerde en biologische scheidingskinderen, dat scheiding een zelfstandig negatief effect heeft op problemen van kinderen. Het weinige onderzoek dat op dit gebied is gedaan, leidt wel tot de vraag of bepaalde kinderen kwetsbaarder zijn voor problemen na scheiding dan anderen (Amato, 2010).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
50
3.6 Conclusies De belangrijkste gevolgen voor kinderen en jongeren zijn op kortere termijn: - externaliserende problemen zoals agressief gedrag, vandalisme en – voor jongeren – delinquent gedrag en meer roken, blowen en drinken; - internaliserende problemen zoals depressieve gevoelens, loyaliteitsconflicten, gevoelens van angst en een laag zelfbeeld; - problemen in vriendschapsrelaties; - een zwakkere band met de ouders, vooral met de vaders; parentificatie, ouderafwijzing; - problemen op school zoals lagere cijfers, concentratieproblemen en spanningen in het contact met andere leerlingen. Op langere termijn zijn de belangrijkste gevolgen: - een lager eindniveau van de opleiding; - minder inkomen; - een groter eigen scheidingsrisico; - een groter risico op depressie inclusief een groter beroep op de hulpverlening; - een zwakkere band met de (ouder wordende) ouders. Gemiddeld hebben scheidingskinderen dubbel zoveel problemen vergeleken met kinderen uit intacte gezinnen en de ernst van de problemen kan natuurlijk verschillen. Bovendien hebben kinderen ten gevolge van de ouderlijke scheiding soms meerdere problemen tegelijk. Ernstige problemen kunnen vooral voorkomen bij scheidingen met veel (juridische) conflicten: vechtscheidingen. Specifieke problemen voor kinderen tijdens en na een vechtscheiding zijn: - parentificatie; - loyaliteitsproblemen; - ouderafwijzing, oudervervreemding of ouderverstoting (PAS). Parentificatie wil zeggen dat een jeugdige langdurig de rol van ouder op zich neemt met de bijbehorende taken en verantwoordelijkheden. De andere twee problemen hebben te maken met het feit dat kinderen bedoeld of onbedoeld gedwongen worden te kiezen voor een van beide ouders. Er zijn in het sociaalwetenschappelijk onderzoek meetinstrumenten ontwikkeld om beide problemen te meten, maar er zijn nog geen (inter) nationale standaarden beschikbaar. Onder ernstige loyaliteitsconflicten wordt meestal verstaan de situatie dat een kind niet trouw mag zijn aan beide ouders. We definiëren oudervervreemding als: ‘het vervreemde kind is een kind dat openlijk en voortdurend onredelijk negatieve gevoelens en opvattingen (zoals boosheid, haat, afwijzing en/of angst) over een ouder uit. Deze gevoelens staan niet in verhouding tot de feitelijke ervaringen van het kind met die ouder.’ Hoe ‘ernstig’? Het is moeilijk om exact aan te geven hoe vaak problemen bij kinderen en jongeren rond de scheiding ’ernstig’ genoemd moeten worden. Ongeveer zeventigduizend jeugdigen krijgen per jaar met de scheiding van hun ouders te maken. Naar schatting hebben ongeveer twintigduizend van hen min of meer ernstige problemen. Ongeveer zevenduizend jeugdigen lijden onder ernstige specifieke ‘scheidingsproblemen’ zoals parentificatie, loyaliteitsconflicten
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
51
en oudervervreemding of ouderafwijzing, oudere jeugdigen iets vaker dan jongere. Jeugdigen met ernstige problemen hebben meestal ouders die terecht zijn gekomen in het juridische circuit. Deze scheidingen worden vechtscheidingen genoemd. Het is gebleken dat er onder probleemjongeren en grote zorggebruikers relatief veel scheidingskinderen voorkomen (Amato, 2010; Haverkort & Spruijt, 2012; Leon, 2003). Stiefgezinnen Uit de onderzoeksliteratuur blijkt tenslotte dat veel scheidingskinderen in hun gezin te maken krijgen met een nieuwe partner van de ouder. Omdat de meeste kinderen na de scheiding bij moeder wonen, is dat meestal een (fulltime) stiefvader. Fulltime stiefmoeders komen veel minder vaak voor. Stiefmoeders zijn meestal weekend stiefmoeder. Als scheidingskinderen beurtelings bij moeder en vader wonen (co-ouderschap) hebben zij vaak te maken met zowel een stiefvader als een stiefmoeder. Dat er in een stiefgezin zowel kinderen van de moeder als van de vader wonen, komt weinig voor. In een derde van de stiefgezinnen worden nog wel een of meer nieuwe kinderen geboren. Hoe complexer het gezin hoe groter de kans op spanningen en problemen. Deze hebben vaak te maken met te weinig communicatie en te hoge (vaak impliciete) verwachtingen. Ten slotte: de belangrijkste risicofactoren voor ernstige problemen van scheidingskinderen zijn hevige en langdurige conflicten tussen de ouders. Dit geldt voor zowel fysieke als psychologische ruzies. (Getuige zijn van) huiselijk geweld en kindermishandeling vormen belangrijke risicofactoren voor kinderen. Een goede band met de inwonende ouder is een belangrijke positieve factor. Ook de band met de uitwonende ouder is van belang, zij het in mindere mate. Een goede band met de uitwonende ouder is voor een scheidingskind belangrijker dan de frequentie van het contact. Sommige kinderen blijken beter met de scheiding te kunnen omgaan dan anderen maar meer onderzoek op dit punt is nodig.
3.7 Overige overwegingen In aanvulling op de literatuur is er vanuit de praktijk een aantal belangrijke opmerkingen gemaakt. Bijvoorbeeld dat negatieve uitlatingen naar de andere ouder kunnen worden geheretiketteerd als onverwerkt trauma, waarna verwezen kan worden naar de GGZ. De discussie in de klankbordgroep leverde de volgende overwegingen op: - Sommige jeugdprofessionals erkennen de specifieke situatie van het scheidingskind niet genoeg. Zij moeten zich hiervan bewust zijn en vragen hoe de jeugdige de scheiding van zijn ouders beleeft. Ook in scholing moet meer aandacht zijn voor de belevingswereld van jeugdigen. - Als scholen problemen van jeugdigen in een scheidingssituatie onvoldoende signaleren (of hieraan geen gevolg geven), is het belangrijk dat jeugdprofessionals de scheidingsproblematiek bespreken met de scholen. - Jeugdprofessionals zouden meer kennis moeten verwerven die nodig is om een gesprek te voeren over scheidingsproblematiek met ouders en jeugdigen. Vervolgens moeten zij aan ouders duidelijk kunnen uitleggen dat kinderen loyaal willen blijven aan beide ouders. Dat
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
52
kan veel problemen en leed voorkomen. - Jeugdprofessionals moeten gescheiden ouders erop wijzen dat zij niet negatief spreken over de andere ouder in het bijzijn van hun kind. - Jeugdprofessionals doen er goed aan ouders óók te wijzen op de zaken die wél goed gaan in de opvoeding. - Jeugdprofessionals doen er goed aan om niet het onmogelijke van zichzelf te vragen als ouders herhaaldelijk niet in staat blijken om de strijd te staken.
3.8 Aanbevelingen - Neem kennis van de cijfers, van de belangrijkste risicofactoren en van de belangrijkste gevolgen van ouderlijke scheiding voor jeugdigen. Lees hiervoor de richtlijn en relevante literatuurverwijzingen. Start met het Handboek scheiden en de kinderen (Spruijt & Kormos, 2o14). Dit boek geeft een goed beeld van sociaalwetenschappelijk onderzoek, de wetgeving en het hulpaanbod voor jeugdigen en ouders. - Weet dat naar schatting per jaar ongeveer twintigduizend thuiswonende scheidingskinderen ernstige problemen door scheiding ondervinden. Bij ongeveer zevenduizend jeugdigen speelt oudervervreemding of ouderafwijzing, bij oudere jeugdigen iets vaker dan bij jongere. - Realiseer je dat het gaat om zowel gevolgen op kortere termijn (zoals externaliserende en internaliserende problematiek), als om gevolgen op langere termijn (zoals een lager opleidingsniveau, meer kans op depressiviteit en een groter eigen scheidingsrisico). - Stel je op de hoogte van enkele specifieke (ernstige) problemen die zich kunnen voordoen bij jeugdigen na een ouderlijke scheiding, zoals loyaliteitsconflicten, parentificatie, oudervervreemding en ouderafwijzing. - Weet dat ook baby’s en jonge kinderen ernstige gevolgen van een ouderlijke scheiding kunnen ondervinden. - Besef dat jeugdigen door een vechtscheiding te maken kunnen krijgen met huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook het getuige zijn van geweld tegen een ouder kan een jeugdige ernstige schade toebrengen. Lees literatuur over vechtscheidingen en ouderschap (Cottyn, 2009; Van Lawick & Visser, 2014). Lees ook de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming (Vink et al., concept in ontwikkeling) waarin onder andere staat beschreven wat jeugdprofessionals moeten doen bij signalen van en risicofactoren voor kindermishandeling en hoe zij hierin kunnen handelen. - Ga bij de intake altijd na of de ouders in scheiding liggen en/of veel ouderlijke conflicten hebben. Breng de actuele gezinssituatie in kaart door bij de intake beide ouders te bevragen naar de verdeling van het gezag, de woonsituatie en eventuele nieuwe gezinsleden. - Als er sprake is van een scheiding of van heftige ouderlijke conflicten, breng dan de problemen van de jeugdige in kaart. Gebruik een vragenlijst of intakeformulier bij de jeugdige
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
53
en beide ouders waarbij aandacht is voor 1. de aard, ernst, fase en het type van de scheiding en de reactie van de jeugdige hierop; 2. de belangrijkste risicofactoren van de scheiding voor de jeugdige; en 3. de gevolgen van de ouderlijke scheiding voor de jeugdige. En maak een inschatting van eventuele bijzondere persoonskenmerken, waaronder een lichte verstandelijke beperking (LVB). - Overweeg meerdere informanten (de jeugdige zelf, de school, familieleden, de huisarts) te horen. Daarmee vergroot je de kans dat de jeugdige en de ouders passende hulp krijgen. - Deel met andere professionals binnen je organisatie en daarbuiten (zoals het onderwijs en het juridische werkveld) kennis en ervaringen over deze problematiek. Bespreek in casusoverleggen of werkbesprekingen hoe je als professional omgaat met dilemma’s die je in het contact met ouders tegenkomt. Bijvoorbeeld als bij hen de focus nog te veel ligt op scheiden als partners en minder of niet als ouders. Hoe ga je hiermee om? - Ga na of er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, eenhoofdig gezag of een andere gezagsregeling. Meestal hebben beide ouders na de scheiding gezamenlijk ouderlijk gezag. Dan is voor hulp aan de jeugdige toestemming van beide ouders nodig. Ook wanneer een ouder geen gezag heeft maar de jeugdige wel heeft erkend, heeft die ouder recht op informatie over de hulp aan de jeugdige, net zoals de gezaghebbende ouder. Die informatievoorziening gaat in de praktijk nogal eens mis. - Vraag tijdens de intake naar de thuissituatie van de jeugdige. Informeer ook regelmatig naar eventuele wijzigingen omdat de thuissituatie vaak complex is en aan verandering onderhevig. - Informeer bij de intake naar de specifieke gezinssituatie. Weet dat bij nieuwe gezinnen na een scheiding de gezinsverhoudingen nog complexer worden. De (nieuwe) partners moeten relationeel en pedagogisch tot een nieuw evenwicht komen: hoe om te gaan met elkaar en hoe om te gaan met de ouderrol en opvoeding van de (stief)kinderen. Weet dat er vaak sprake is van te weinig communicatie en te hoge (vaak impliciete) verwachtingen. - Als er geen sprake is van scheiding of van heftige ouderlijke conflicten, volg dan de diagnostiek en behandeling ‘as usual’, afhankelijk van de problemen bij aanmelding. Raadpleeg hiervoor ook de bijbehorende richtlijn.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
54
Hoofdstuk 4
Interventies voor jeugdigen met gescheiden ouders
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 55 55
Knelpunt: Hulpverleners weten onvoldoende hoe zij jeugdigen met gescheiden ouders het beste kunnen helpen.
4.1 Advies over de mate van contact met beide ouders Uitgangsvraag 2.1 Welke afwegingen zijn van belang bij de keuze voor een bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) of voor een bepaalde omgangsregeling die past bij de ontwikkeling van een jeugdige? De wet In het internationaal verdrag voor de rechten van het kind (IVRK) en in het burgerlijk wetboek is vastgelegd dat kinderen recht hebben op de omgang met beide ouders. Dit betekent dat na (echt)scheiding het kind ook recht heeft op omgang met de uitwonende ouder. Onder omgang verstaan we dat er contact is tussen de uitwonende ouder en het kind, zoals dit vastgelegd is in de omgangsregeling. Aan dit recht valt door beide ouders niet te tornen. De belangen van het kind zijn dan ook uitgangspunt van gesprek met de inwonende en de uitwonende ouder. Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. De belangrijkste punten met betrekking tot zorg en omgang met beide ouders zijn: - Ouders (van minderjarige kinderen) moeten aan hun verzoek tot echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap een ouderschapsplan toevoegen. - Soms zullen ouders, ondanks de hulp van een mediator of advocaat, geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan. Dan kan er soms nog wel deelovereenstemming worden bereikt. Bovendien heeft een ouder nog de mogelijkheid om alléén een verzoekschrift in te dienen. Daarin moet hij of zij dan wel aangeven waarom het niet is gelukt om samen een ouderschapsplan op te stellen. Ook moet deze ouder vermelden welke afspraken er volgens hem of haar in het ouderschapsplan moeten komen te staan. De andere ouder kan dan eventueel verweer voeren met hulp van een eigen advocaat. - In elk geval moet in een ouderschapsplan ook staan hoe de kinderen zijn betrokken bij het maken van het plan. - De rechter kan de ouders ook naar een mediator verwijzen als het verzoekschrift of de behandeling op de zitting daartoe aanleiding geeft. Doel daarvan is alsnog te bereiken dat de ouders in onderling overleg afspraken maken over één of meer gevolgen van de scheiding. - De wet spreekt verder van gelijkwaardig ouderschap na scheiding. Ook is een ouder verplicht de band van het kind met de andere ouder te bevorderen. - In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hierover op verzoek van (een van) de ouders aan de rechter worden voorgelegd.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
56
- Gezamenlijk gezag na scheiding is de norm. Eenhoofdig gezag behoort tot de uitzonderingen. - De rechter kan op verzoek van (een van) de ouders bepalen dat het gezag over een kind aan een van hen toekomt. Dat kan volgens de wettekst onder meer als: er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. - De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. - Soms is het beter voor een kind als het geen contact of omgang meer heeft met de andere ouder. De rechter kan op verzoek van een ouder de andere gezag dragende ouder de omgang met het kind ontzeggen maar alleen tijdelijk. Als de situatie verandert of anders na een jaar kan deze laatste de rechter vragen om de zaak opnieuw te beoordelen. - Heeft de andere ouder geen gezag, dan betreft de ontzegging de omgang. Ontzegging van de omgang vindt plaats als: - omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of - de betreffende ouder kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang met het kind, of - het kind van twaalf jaar of ouder zelf grote bezwaren heeft tegen omgang met de andere ouder, of - omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. De hiervoor genoemde criteria worden de ontzeggingsgronden genoemd. Bronnen: Ministerie van Justitie (2009); (Programmaministerie voor) Jeugd en Gezin (2009); Spruijt & Kormos, 2010). Gezamenlijk gezag Verreweg de meeste ouders (meer dan 90 procent) houden na hun scheiding gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kinderen. In het ouderschapsplan moet dan een verdeling van de zorgen opvoedingstaken (zorgregeling) zijn afgesproken. Een ouder zonder gezag (minder dan 10 procent) heeft recht op en de plicht tot omgang met zijn kind (omgangsregeling). Contact met een van de ouders kan, al dan niet voor bepaalde tijd, worden stopgezet als het belang van de jeugdige daarom vraagt. De jeugdprofessional hoort daarom – als dat mogelijk is – de jeugdige in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken, zodat deze ook kan worden meegewogen. Wanneer ouders het niet eens kunnen worden over de zorgverdeling of de omgangsregeling legt dat grote druk op de jeugdige. Hendriks (2012) wijst in dit verband op de noodzaak van de ontvlechting van de partner- en de ouderrol. Probeer als professional ouders er op te wijzen dat zij scheiden als partners, maar niet als ouders. Als de ouders als ouder-subsysteem kunnen (blijven) functioneren, kunnen ze tegen hun kind zeggen: ’Wij hebben dit of dat afgesproken ...’, in plaats van: ’Ik zeg dit en je vader zegt dat ...’. Voor kinderen is dit heel belangrijk.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
57
Contact met uitwonende ouder Uit onderzoek tot ongeveer het jaar 2000 bleek dat een flink deel van de kinderen na de scheiding geen contact meer heeft met de uitwonende ouder (meestal de vader). De Graaf (2001a & 2001b)) concludeert op basis van de landelijke gegevens uit het CBS Onderzoek Gezinsvorming 1998 dat ruim een kwart van de kinderen na scheiding het contact met hun vader kwijt is. Eveneens een kwart geeft aan dat het contact slecht is. Uit Utrechts onderzoek onder adolescenten uit 2000 blijkt dat ongeveer 24 procent van de jongeren geen contact heeft met de uitwonende vader. In buitenlands onderzoek worden vergelijkbare cijfers gevonden. Er zijn geen grote verschillen tussen jongens en meisjes. King en Heard (1999) rapporteren over een steekproef van meer dan 1500 Amerikaanse kinderen en vermelden ook 25 procent ‘geen contact’. Vergelijking van de uitkomsten van recente studies met die van rond het jaar 2000, laat een verandering zien in dit opzicht. Het percentage kinderen dat helemaal geen contact heeft met de uitwonende ouder blijkt gedurende de laatste vijftien jaar in Nederland langzaam te zijn afgenomen van ca. 25 naar ca. 10 procent. Dat komt natuurlijk mede door de toename van de co-oudergezinnen tot ongeveer 27 procent. In die situatie hebben kinderen uiteraard regelmatig contact met beide ouders. Als er geen co-ouderschap is, ziet 15 procent van de kinderen hun andere ouder helemaal niet (Spruijt & Kormos, 2010 en 2014). Het maakt weinig uit of de uitwonende ouder de vader of de moeder is. Er is een licht verband tussen de leeftijd van het kind tijdens de scheiding en de mate van contact met de uitwonende ouder. Hoe jonger het kind is tijdens de scheiding, hoe minder contact het later heeft met de uitwonende ouder. Daarentegen hebben kinderen van negen tot en met twaalf jaar meer contact met hun uitwonende ouder dan kinderen van dertien jaar en ouder. Maar dat geldt ook voor de mate van contact met hun inwonende ouder. Hoe ouder kinderen worden hoe meer zij zich gaan richten op anderen buiten het gezin, vooral op leeftijdgenoten. Onvrede Veel uitwonende gescheiden ouders zijn begrijpelijkerwijs ontevreden over de mate van contact met hun kinderen. Veel kinderen melden ook dat zij meer contact zouden willen met hun uitwonende ouder (Van der Valk, 2013). Dat is immers gemiddeld veel minder dan voor de scheiding. Maar ook veel inwonende ouders (meestal moeders) vinden het contact van hun kinderen met hun uitwonende vader te weinig. Madden-Derdich en Leonard (2002) melden wel dat vaders gemiddeld ontevredener zijn met de omgangsregeling dan moeders. Maar in de meest voorkomende situatie, namelijk die waarin de kinderen bij moeder wonen, vindt ongeveer een kwart van de moeders het contact tussen kinderen en vader ook (veel) te weinig (Kalmijn & De Graaf, 2000). Volgens deze auteurs is het aandeel ontevreden vaders echter veel hoger, te weten 38 procent. Organisaties van gescheiden vaders schatten dit percentage in berichten op het internet echter nog veel hoger in. Uit onderzoek blijkt verder nog dat het verminderde contact tussen scheidingskinderen en hun vaders vaak niet meer verbetert in de loop der jaren. Volwassen kinderen uit scheidingsgezinnen hebben duidelijk minder contact met hun ouders (vooral met hun vaders) dan volwassen kinderen uit intacte gezinnen (Kalmijn en Dykstra, 2004). Kalmijn (2007) toont duidelijk aan dat oude(re) gescheiden vaders minder contact hebben met en ondersteuning ontvangen van hun kinderen dan oude(re) gescheiden moeders. Omgangsregelingen
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
58
Vroeger, dat wil zeggen tot ongeveer het jaar 2000 was de meest gangbare regeling na een scheiding: kind(eren) wonen bij moeder en gaan één weekend per veertien dagen naar vader. Passend bij de algemene ontwikkelingen in de samenleving, zoals meer aandacht voor de rol van vaders, komt deze regeling steeds minder voor. De regeling is nu veel meer geïndividualiseerd aansluitend op de wensen en opvattingen van ouders en kinderen. De afspraken moeten ook aansluiten bij de ontwikkelingsfase van het kind. Kelly (2006) concludeert op basis van uitgebreid empirisch en klinisch onderzoek dat traditionele omgangsregelingen voor de meerderheid van de kinderen ouderwets zijn en onnodig rigide. Dergelijke regelingen sluiten niet meer aan bij de korte en lange termijn belangen van de kinderen. Factoren die van invloed zijn op de zorg- en omgangsregelingen na de scheiding zijn volgens Kelly: institutionele belemmeringen (zoals de traditie en de opvattingen van veel advocaten en rechters), psychologische factoren van de ouders (zoals weinig opvoedervaring van vaders), afstand tussen woonplaats ouders na de scheiding, hertrouw van moeder en/of vader (hertrouw leidt in het algemeen tot verminderd contact). Groenhuijsen (2006) vat samen dat een ouderschapsplan moet aansluiten bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften en vragen van kinderen gekoppeld aan de pedagogische mogelijkheden en persoonlijke eigenschappen van de ouders. Basisvoorwaarden In de literatuur wordt een aantal ontwikkelingscondities genoemd, die van belang zijn om over het kind te adviseren. Er worden bijna twintig condities onderscheiden geordend in drie thema’s: 1. zorg en veiligheid: adequate verzorging, veilige directe en wijdere fysieke omgeving, ondersteunende en flexibele opvoedingsstructuur 2. passende opvoeding: continuïteit en stabiliteit in opvoeding en verzorging, respect voor en interesse in het kind, een affectief klimaat, begrip en steun, niveau van onderwijs, omgang met peers, adequaat voorbeeldgedrag ouder(s) 3. continuïteit en toekomst perspectief: kind weet waar hij aan toe is in heden en toekomst, weet waar hij vandaan komt, houdt contact met zijn verleden, ondersteuning door sociaal netwerk. Het is bij gezamenlijk ouderlijk gezag van belang eerst te kijken naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities voor het kind. Hoe is het gesteld met de primaire zorg voor het kind en met de veiligheid van de directe omgeving. Is een passende opvoeding en verzorging gegarandeerd en is deelname aan het onderwijs goed geregeld, inclusief de omgang met leeftijdsgenoten? Is er een duidelijk toekomstperspectief voor het kind, weet hij waar hij aan toe is? Voor een positieve ontwikkeling van het kind gaat het vooral om de kwaliteit van de ouderkindrelatie. Die kwaliteit is belangrijker voor een goede aanpassing van kinderen na de scheiding dan afspraken over de kwantiteit van het contact met beide ouders na de scheiding (Buchanan e.a., 1996; Van der Gun & de Jong, 2006; Wallerstein, Lewis & Blakeslee, 2000). Op basis van die informatie kan naar de zorg- of omgangsregeling worden gekeken. Als uit die
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
59
afweging blijkt dat een kind ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, is het belangrijk (nogmaals) te adviseren dat ouders hun conflicten leren beheersen, alvorens een nieuwe zorg- of omgangsregeling af te spreken. Het is wenselijk om hier een redelijke termijn af te spreken. Vertel ouders dat het belangrijk is voor hun kind dat beide ouders instemmen met afspraken over de omgang en zorg. Ook als bemiddeling en begeleide omgang nodig is. Als hun kind erbij is, moeten ouders niet op een belastende manier over elkaar praten. Dus rustig zonder stemverheffing. Maak ouders duidelijk dat hun kind lijdt onder hun ruzies. Enkele tips: 1. Breng met ouders de pijnpunten in kaart, werk aan het vertrouwen en de motivatie tijdens de kennismakingsfase. 2. Benader de ouders in de communicatie met hen steeds vanuit hun rol als ouder in plaats van als ex-partner. 3. Heb oog voor de stem van het kind: breng de meningen, ideeën en wensen van het kind in kaart. 4. Werk samen met het netwerk om de gemaakte afspraken vorm te geven. (Bron: Ouderschap Blijft (NJi, 2011). Professionals moeten zich er van bewust zijn dat aanhoudende ernstige conflicten een kenmerk kunnen zijn van scheidingtrauma dat eerst verwerkt moet worden voordat samenwerking tussen de ouders mogelijk is. Eventueel kan een ouder worden geadviseerd de rechter te verzoeken om de andere ouder het contact met het kind tijdelijk ontzeggen. Als de situatie verandert of anders na een jaar kan deze laatste de rechter vragen om de zaak opnieuw te beoordelen. Als er geen sprake is van gezamenlijk gezag gelden soortgelijke overwegingen voor de omgangsregeling, maar kan de rechter worden gevraagd de omgang met de andere oudere te ontzeggen op grond van de een of meer van de vier in de wet genoemde criteria. Het al dan niet tijdelijk stopzetten van het contact met de uitwonende ouder is uiteraard een zeer zware maatregel. Maar als dat contact ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, is dit soms de enig mogelijke weg. Overbodig te melden dat juridische strijd negatief is voor een kind en zoveel mogelijk vermeden moet worden. Uit onderzoek van Van der Valk (2013) blijkt dat maar één op de drie kinderen aangeeft, mee te praten over contact en zorg en dat nog niet bekend is in hoeverre dit is toegenomen na de invoering van het verplichte ouderschapsplan. Het blijkt dat meepraten van de kinderen over het ouderschapsplan samenhangt met meer tevredenheid over het contact. Veel jeugdigen geven aan dat zij hun uitwonende vader vaker zouden willen zien.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
60
Samenvattend: Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Daarin is opgenomen dat ouders eerst een ouderschapsplan moeten opstellen alvorens te kunnen scheiden. Na meer dan 90 procent van de scheidingen behouden beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. In uitzonderingsgevallen kan de rechter beslissen tot eenhoofdig gezag aan één ouder. In het ouderschapsplan moet worden aangegeven op welke wijze kinderen bij de afspraken in het plan zijn betrokken. Dus is het van belang eerst te kijken naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities voor het kind. Hoe is het gesteld met de primaire zorg voor het kind en met de veiligheid van de directe omgeving. Is een passende opvoeding en verzorging gegarandeerd en is deelname aan het onderwijs goed geregeld, inclusief de omgang met leeftijdsgenoten? Is er een duidelijk toekomstperspectief voor het kind, weet hij waar hij aan toe is? Voor een positieve ontwikkeling van het kind gaat het vooral om de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Die kwaliteit is belangrijker voor een gezonde ontwikkeling van kinderen na de scheiding dan afspraken over de kwantiteit van het contact met beide ouders na de scheiding. Op basis van de informatie over het ouderschapsplan en de ontwikkelingscondities inclusief de kwaliteit van de band met beide ouders, kan naar de zorg- en omgangsregeling worden gekeken. Als uit die afweging blijkt dat een kind ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, is het belangrijk (nogmaals) te adviseren dat ouders hun conflicten leren beheersen. Als dat niet lukt en het contact met de uitwonende ouder dan ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, kan het al dan niet tijdelijk stopzetten van het contact met de uitwonende soms een noodzakelijke maatregel zijn.
4.2 Algemene adviezen naar leeftijd van de jeugdigen Vraag 2.2 Welke regeling is gangbaar en welke regeling is het beste voor jeugdigen? De gangbare regeling van een weekend per veertien dagen naar de uitwonende ouder heeft veel aan betekenis ingeboet. Tegenwoordig is men van mening dat het per kind verschilt wat de beste regeling is. Ongeveer 27 procent van de kinderen woont beurtelings bij de ene en beurtelings bij de andere ouder, meestal week op week af, soms per week vier nachten bij de ene en drie nachten bij de andere ouder, soms een regeling op basis van nog weer andere afspraken. Uit onderzoek blijkt dat het met deze kinderen gemiddeld relatief goed gaat. Dit blijkt vooral samen te hangen met het feit dat de ouders minder chronische conflicten hebben. Voor het overige is er veel variatie in de regelingen met als algemeen kenmerk: jonge kinderen vaak contact maar kort en oudere kinderen minder vaak maar langer. Bij jonge kinderen gaat het vaak om de vraag of overnachtingen bij de andere ouder wenselijk zijn. In geval van ernstige ouderlijke conflicten wordt meestal geadviseerd het kind niet bloot te stellen aan te lange veranderingen. Jonge kinderen hebben baat bij rust en voorspelbaarheid (Groenhuijsen, 2006; Kelly, 2006; Strous, 2011). Ook een scheiding op jonge leeftijd is voor kinderen een ingrijpende verlieservaring. Vooral jonge kinderen hebben behoefte aan een periode van rust en voorspelbaarheid. De oude standaardregeling van een weekend per veertien dagen is daarom niet geschikt. Frequent kort contact, bijvoorbeeld een paar keer per week een paar uur is beter. Overnachten op een andere plaats zonder moeder is niet altijd aan te bevelen. Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
61
Casus: een nachtje slapen Maya is net vier jaar. Haar ouders zijn een jaar uit elkaar. Ze woont bij moeder en ze is ook dol op haar vader en wil graag bij hem zijn. Nu eist vader van moeder een uitbreiding van de uren. Sinds kort slaapt Maya twee nachten aaneengesloten bij hem. Sindsdien is zij dwars als hij haar komt halen. Tegen haar moeder zegt zij dat zij graag één nachtje wil en anders wil ze helemaal niet meer. De psycholoog bespreekt met vader dat zijn doel, namelijk een betere band met zijn dochter, verloren dreigt te gaan als hij nu doorzet. Het is beter om even geduld te hebben. Kinderen ontwikkelen zich (gelukkig maar) en over een paar maanden kan Maya misschien wel meer nachtjes aan als hij nu rekening houdt met haar tempo. Bron: Liesbeth Groenhuijsen
Hendriks (2012) stelt dat een passende zorg- en omgangsregeling altijd maatwerk is en dat rekening moet worden gehouden met het gezinssysteem van voor de scheiding, de ontwikkelingsfase van het kind, en de kwaliteit van de band met de ouders zoals die voor de scheiding is opgebouwd. Uit onderzoek kan daar nog aan worden toegevoegd dat rekening moet worden gehouden met de mate van conflict tussen de ouders. Bovendien blijkt het van belang dat de inwonende ouder het contact met de uitwonende ouder ondersteunt (Spruijt & Kormos, 2010). Op basis van diverse onderzoeken kunnen enkele algemene adviezen worden gegeven over de frequentie en duur van de omgang tussen jeugdigen en hun ouder(s) en de effecten daarvan op jeugdigen van verschillende leeftijden (Van der Molen e.a., 2007). In bijlage 3 is een uitgebreid overzicht opgenomen van de mogelijke effecten van een scheiding op kinderen, uitgesplitst naar leeftijd tot en met twintig jaar. Baby’s (van 0 tot 2 jaar) moeten vooral de kans krijgen om zich te hechten. Langdurig weg zijn bij de inwonende ouder – meestal de moeder – is niet aan te raden. Enkele keren per week een paar uur naar de uitwonende ouder is beter. Als de verstandhouding tussen de exen het toelaat, kan vader bij de baby zijn in het huis van moeder. Overnachten op een andere plaats zonder moeder is niet altijd aan te bevelen. Als de baby huilt wanneer vader hem meeneemt, heeft dat soms meer te maken met angst voor de scheiding van moeder dan met weerstand tegen vader. Communicatie tussen de ouders is belangrijk. Peuters en kleuters (van 2 tot 5 jaar) exploreren hun (kleine) wereld. Ze ontwikkelen hun taal en zijn bezig zindelijk te worden. Meestal kunnen zij wat langer dan een paar uur van de inwonende ouder weg. Maar ten minste wekelijks contact met de uitwonende ouder en duidelijke afspraken zijn aan te bevelen. Adviseer ouders bij slaapproblemen het overnachten bij de uitwonende ouder liever nog even uit te stellen. Laat hen ook attent zijn op terugval in gedrag. En raad de ouders aan hun kind zoveel mogelijk aandacht en liefde te geven.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
62
Basisschoolleerlingen (van 5 tot 12 jaar) hebben vooral behoefte aan duidelijkheid en structuur. Ze zijn zich sociaal, moreel en intellectueel druk aan het ontwikkelen, en willen vaak inspraak in de omgangsregeling. Maar de ouders moeten beslissen, en het liefst samen. Het is wenselijk als de ouders proberen positief of ten minste neutraal over elkaar te spreken. Contact met de uitwonende ouder kan ook tussendoor via e-mail en telefoon. Het is belangrijk om duidelijke afspraken te maken. Jongeren (van 12 tot 18 jaar) willen vaak zelf bepalen hoe vaak en wanneer zij de andere ouder zien. Overleg is nuttig, en ouders moeten bedenken dat zij verantwoordelijk blijven. Tenslotte blijkt uit onderzoek ook dat het belangrijkste voor jeugdigen is dat ouders het met elkaar eens zijn of worden over de regeling (Amato, 2010; Spruijt & Kormos, 2010). Daarom is het ook van groot belang dat ouders het eens zijn of worden over het ouderschapsplan.
Samenvattend: Vroeger was de gangbare regeling na een scheiding dat een kind bij moeder woonde en elke week of om de veertien dagen een weekend naar vader ging. Tegenwoordig wordt meestal in het verplichte ouderschapsplan een regeling afgesproken die past bij de ontwikkeling van het kind en de situatie van de ouders. Op basis van diverse onderzoeken kunnen wel enkele algemene adviezen worden gegeven: Baby’s (0-2 jaar) moeten vooral de kans krijgen om zich te hechten. Langdurig weg uit de vertrouwde omgeving is niet aan te raden. Een paar keer per week een paar uur contact is aan te bevelen. Communicatie tussen de ouders is belangrijk. Peuters (2-4 jaar) exploreren hun (kleine) wereld. Meestal kunnen zij wat langer dan een paar uur van de inwonende ouder (meestal moeder) weg. Maar ten minste wekelijks contact met vader en duidelijke afspraken zijn aan te bevelen. Basisschoolleerlingen (5-12 jaar) hebben vooral ook behoefte aan duidelijkheid en structuur. Deze kinderen willen vaak inspraak over de zorg- en/of omgangsregeling. Maar de ouders moeten beslissen en het liefst samen. Oudere kinderen (12 jaar en ouder) willen vaak zelf bepalen hoe vaak en wanneer zij de andere ouder zien. Het beste is dat ouders en kinderen overleggen maar ouders moeten bedenken dat zij verantwoordelijk blijven. Tenslotte geldt voor elke regeling dat het heel belangrijk is voor kinderen dat ouders het met elkaar eens zijn of worden over de regeling.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
63
4.3 Zorg aan de jeugdige en/of aan de ouders Uitgangsvraag 2.3: Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – effectieve vormen van (preventieve) ondersteuning en wat is het doel van die vormen van ondersteuning? Uitgangsvraag 2.4: Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – effectieve interventies bij scheiding gerelateerde problematiek en wat is het doel van die interventies? Uitgangsvraag 2.5: Welk aanbod van ondersteuning en preventie is bij hulpverleners bekend? Hoe lang mag een interventie (maximaal) duren, rekening houdend met de gestelde doelen? Wat is bekend over de kosten(effectiviteit) van interventies? Op wie moet de zorg zich richten als een scheidingskind met problemen wordt aangemeld bij een jeugdprofessional? Uit onderzoek is duidelijk geworden dat ook de behandeling zich zowel op de jeugdige als op de ouders moet richten (Amato, 2006; Duijvesteijn & Noordink, 2013; Leon, 2003; Treffers e.a., 1999). De hoogste prioriteit zal moeten worden gegeven aan pogingen om de conflicten tussen de ouders te verminderen, hen te leren geen ruzie te maken in het bijzijn van hun kind, en hen te wijzen op het belang van het maken van gezamenlijke afspraken over hun kind. Eerst moet een uitgebreide anamnese worden afgenomen bij de jeugdige en zijn ouders. Een diagnostisch scheiding(taxatie)-instrument bestaat nog niet, zodat de diagnose afhangt van de klinische blik van de beroepskracht. Uitgangspunt in het contact met ouders blijft dat de jeugdprofessional zich niet moet richten op de conflictueuze communicatiestijl, maar op de manier waarop ouders gezamenlijk (vanuit een wij-benadering) vorm willen geven aan het contact. Dit betekent dat zij hun wensen en belangen bespreekbaar kunnen maken en dat ouders in het gesprek op hun ouderrol worden aangesproken. Ouders communiceren en handelen vanuit hun positie als ouder voor hun kind. Zij zijn samen verantwoordelijk voor hun kind en moeten zich ervan bewust zijn dat hun kind de emotionele steun van beide ouders nodig heeft. Het is van belang ouders te stimuleren om op een niet-belastende manier over de andere ouder te communiceren, en om te praten op een rustige manier zonder de andere ouder te diskwalificeren of negatieve uitlatingen over de andere ouder te doen. Ouders moeten de ruimte krijgen voor hun eigen emoties, met het doel om samen met de andere ouder te kunnen bouwen aan gezamenlijke afspraken over hun kind. Concreet vraagt dit van een professional een nieuwsgierige en empathische houding in het contact met de ouders. Dat wil zeggen: werkelijk nieuwsgierig zijn naar de gedachten en gevoelens van de ouders, veel open vragen stellen, de ambivalentie of strijd die de ouders laten zien erkennen, en doorvragen. Voorbeelden van open vragen zijn: - Wat vindt u vervelend aan de huidige situatie? - Op welke manier houdt dit u bezig? - Hoe zou u zich voelen als het anders zou gaan? - Wat en wie zou u steun kunnen bieden bij de totstandkoming bij veranderingen? - Hoe belangrijk is dit voor u?
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
64
Zulke vragen kunnen ouders motiveren om met elkaar in gesprek te gaan en gezamenlijk hun gedeelde zorg kenbaar te maken, en om te voorkomen dat zij in een strijd blijven vastzitten. Naast een empathische houding zijn vaardigheden in reflectief luisteren en kunnen herkaderen belangrijk. Bijvoorbeeld als een ouder zegt: ‘Ik heb het al zo vaak geprobeerd, en het is niet gelukt’, dan zou een reactie kunnen zijn: ‘Hieruit blijkt dat u een echte doorzetter bent, zelfs al wordt u tegengewerkt’. Of als een ouder zegt: ‘Ze liegt altijd en is niet te vertrouwen’, dan zou de hulpverlener kunnen zeggen: ‘Ik hoor dat vertrouwen een belangrijk aandachtspunt voor u is en dat u afspraken vast wilt leggen’. Ook oplossingsgericht werken en mediation technieken kunnen helpen. Denk aan zogenaamde ’schaalvragen’. Deze kunnen de mate waarin ouders problemen ervaren verhelderen, maar ook worden toegepast om de motivatie en het vertrouwen te meten. ‘Stel, je hebt een schaal van 1 tot 10. Bij 1 is je probleem het ergst en 10 staat voor de dag na het wonder’. Hoe erg was het probleem de afgelopen tijd? Neem plaats op de schaal en licht dit toe. Wat kun je doen of heb je nodig om een stap hoger te komen op de schaal? Aan welke kleine veranderingen kun je zien of je dichter bij je doel komt? Vertel aan ouders dat kinderen zeggen: - Laat ons alsjeblieft geen kant kiezen - Maak geen ruzie waar wij bij zijn - Zeg geen slechte dingen over elkaar tegen ons - Geef ons de tijd om te wennen aan de nieuwe situatie - Luister echt naar wat we te zeggen hebben - Geef ons de ruimte om van jullie beiden te houden - Vergeet niet dat jullie samen voor ons gekozen hebben. (Tips uit het boek van Villa Pinedo ‘Aan alle gescheiden ouders’ (Pinedo & Vollinga, 2013)).
4.4 Interventies In de tabellen 3, 4 en 5 hierna geven we een overzicht van alle bekende Nederlandse interventies voor kinderen en voor hun ouders in scheidingssituaties. Bij interventies wordt vaak gedacht aan programma’s voor meerdere personen tegelijkertijd. Maar er zijn natuurlijk ook diverse individuele interventies. Op het terrein van gevolgen voor scheidingskinderen zijn dat vooral individuele behandeling van kinderen door een orthopedagoog of een ontwikkelingspsycholoog. Bovendien wordt er vaak bemiddeling of mediation toegepast. Dit laatste gebeurt zowel vanuit een juridische praktijk als vanuit een bureau van psychologen, pedagogen of therapeuten. Een mediator kan helpen bij het opstellen van een ouderschapsplan, aangepast aan de ontwikkelingsfase van het kind. Of hij kan bemiddelen in situaties waarbij sprake is van complexe vragen over de opvoeding van kinderen. In het algemeen kan worden gesteld dat mediation meer dan een juridische procedure tegemoet komt aan de behoeften van kinderen en jongeren. Een juridische procedure leidt immers vaak tot vergroting of accentuering van de conflicten tussen de ouders.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
65
Is het aanbod bekend bij de doelgroep? De ouders geven aan niet goed op de hoogte te zijn van het aanbod omtrent echtscheiding in hun woonplaats. Vaak weten ze wel dat er maatschappelijk werk is en dat er mediators zijn, maar de rest van het aanbod is vrij onbekend. Eén ouder noemt dat ze verder weet dat de GGZ mogelijk wel wat biedt, hier heeft ze echter niet veel vertrouwen in: ‘Bij de GGZ noemt iedereen zich gespecialiseerd, maar van dit onderwerp weten ze vaak echt te weinig af. Dan heb je meer aan ervaringsdeskundigen.’ Daarnaast noemt één ouder het CJG. Maar zij zegt er gelijk bij dat die in haar woonplaats niet druk bezocht wordt. School zou ook een rol kunnen spelen, vindt een ouder, maar die zijn vaak al overbelast met allerlei taken. Eén ouder noemt de KIES-training. Ze heeft hier toentertijd voor haar kind naar geïnformeerd, maar ze geeft aan dat die trainingen hartstikke duur zijn en daardoor voor veel mensen niet te betalen. Het onderwerp zou meer onder de aandacht gebracht kunnen worden door sociale media, mond op mond reclame en websites waarop alle informatie bij elkaar te vinden is. De jeugdigen weten niet wat er in hun woonplaats allemaal te vinden is op het gebied van echtscheiding. Eén jeugdige geeft aan dat je de informatie eigenlijk heel snel via google zou moeten kunnen vinden. Een ander geeft aan: ‘Ik denk dat je via goed zoeken op internet en echtscheidingsadvocaten en hulpverleners wel hulp kan krijgen. Belangrijk is dat er behalve bij het CJG ook bij normale psychologen bekendheid en hulp te vinden is. Het CJG is immers toch meer voor de lager opgeleiden. Hoger opgeleiden gaan misschien eerder naar een particuliere psycholoog.’ Een derde geeft aan: ‘Via Villa Pinedo weet ik nu wel wat van het aanbod. Ik denk dat het voor kinderen en ouders het beste is dat juffen, meesters en leerkrachten goed op de hoogte zijn van het mogelijke aanbod. Als kind ga je toch als eerste naar je juf toe (of mentor) om dit te bespreken. Zij kunnen je dan helpen of eventueel doorverwijzen.’ Bron: Veldconsultatie.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
66
4.4.1 Interventies gericht op jeugdigen In tabel 3 zijn de bekendste Nederlandse interventies voor jeugdigen (en hun ouders) samengevat. Hierbij is de mate van effectiviteit aangegeven en of de interventie gericht op het ondersteunen (preventief) of op het tegengaan van ontstane problemen (curatief). De interventies zijn geordend naar leeftijdsgroep. Tot slot is aangegeven in hoeverre de ouders worden betrokken bij de interventie. Tabel 3. Bekendste interventies in Nederland gericht op jeugdigen Naam
Effectiviteit
Leeftijd
Ouders
jeugdige
betrokken
KIES (Kinderen in Echtscheiding Situatie)
1
8 tot 12
1
KIES (Kinderen in Echtscheiding Situatie)
-
8- en 12+
1
!JES het brugproject (Jij En Scheiding)
1
8 tot 12
2
Dappere Dino’s
1
6 tot 8
1
Zandkastelen!
1
6 tot 17
1
Begeleide Omgangs Regeling BOR
-
tot 12 jaar
3
Jonge Helden, Kameleonprogramma
-
7 tot 12
1
Kind en Echtscheiding
-
hele gezin
3
OKEE-begeleidingstraject
-
tot 17 jaar
3
Omgangshuizen
-
Tot 12 jaar
3
Kinderen scheiden ook!
-
tot 12 jaar
2
Ouderschap Blijft:
1
5+
3
Ouderschap Blijft: CJG module
-
tot 18 jaar
3
Lorentzhuis –behandeling
-
(kind- en
3
Humanitas
Samen de Zorg
Methodiekbeschrijving geïndiceerd aanbod
partnerproblematiek (vechtscheiding)
oudergroepen)
in groepsverband Villa Pinedo De plek voor jongeren met
-
12+
1
alle leeftijden
1,2,3
gescheiden ouders Individueel aanbod - Bijvoorbeeld enkele ondersteunende gesprekken met een kindertherapeut of het schoolmaatschappelijk werk - Ook maatregelen zoals OTS, uithuisplaatsing en de bijzondere curator.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
67
Toelichting niveaus: A. Effectiviteitsniveau (Databank Effectieve Jeugdinterventies: 1. Goed onderbouwd 2. Eerste aanwijzingen voor effectiviteit 3. Goede aanwijzingen voor effectiviteit 4. Sterke aanwijzingen voor effectiviteit B. Niveau van ouderbetrokkenheid: 1. Gedeeltelijke betrokkenheid 2. Traject voor ouders 3. Gezinsinterventie In 2013 publiceerde Van der Valk de resultaten van het eerste en tot nu toe enige ‘RCT’ (Randomized Control Trial) in Nederland op dit gebied. Het betrof een effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma KIES voor kinderen van acht tot en met twaalf jaar. De belangrijkste conclusie is dat kinderen die aan KIES hebben meegedaan, op een aantal gebieden significant beter scoren dan de kinderen uit de controlegroep.
Concluderend blijkt dat de focus nu vooral ligt op ondersteunende interventies gericht op de gehele periode voor, tijdens en na de scheiding. Uit verschillende rapporten in de jeugdhulp, analyses van cliëntprofielen en dossieronderzoek blijkt dat bij veel kinderen die nu in de jeugdhulp terecht komen, sprake is van echtscheidingsproblemen of ouders met problemen in de relatie. Terwijl het aanbod of de hulp niet is afgestemd op deze problematiek. Sterker nog: de vraag is of deze kinderen wel in de jeugdhulp terecht waren gekomen als er eerder/beter hulp was ingezet specifiek op echtscheidingsproblemen. Over het algemeen zijn kinderen en ouders heel tevreden over de beschikbare programma’s voor scheidingskinderen. Het KIES-programma voor kinderen van acht tot en met twaalf jaar is tot nu toe het enige programma in Nederland dat volgens betrouwbare methodologische criteria is onderzocht (een RCT). Vanuit de politiek en de sector/werkveld komen er steeds meer geluiden dat er ook aandacht moet zijn om te investeren in de relatie tussen de ouders. Beleid en interventies zouden gericht moeten zijn op het bevorderen en versterken van duurzame relaties. Naast interventies gericht op echtscheiding wordt in dit hoofdstuk daarom ook het aanbod van relatieondersteuning meegenomen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
68
Wat voor interventie is nodig? De ouders van de zesjarige Sam vragen, anderhalf jaar na hun scheiding, therapie voor hun zoon vanwege onhandelbaar gedrag. Zij delen de zorg voor dit kind. De vader geeft aan dat hij geen problemen ondervindt, de gedragsproblemen doen zich voor bij moeder en op school. Volgens vader is er met zijn zoon niets aan de hand en moet moeder gewoon beter leren opvoeden. Vader geeft, zij het schoorvoetend, wel toestemming om het kind te behandelen. In dit geval zal de hulpverlener eerst met de ouders in kaart brengen of het gedrag wellicht is te relateren aan de scheiding (was het gedrag al zichtbaar voorafgaand aan de scheiding, hoe ouders qua opvoeding met elkaar kunnen overleggen, enz.). In veel gevallen blijkt behandeling van het kind niet nodig te zijn, maar is er meer effect als de ouders meer samen opvoeder kunnen zijn en het leefschema van het kind eventueel (tijdelijk) aanpassen aan de huidige behoeften van het kind. Bron: Liesbeth Groenhuijsen
Voor het beantwoorden van deze vraag gaan we eerst in op de algemene effecten en zullen dan per afzonderlijke doelgroep (kinderen, ouders, gezinnen) ingaan op effectieve interventies. 4.4.2 Effecten van interventies gericht op jeugdigen In de Nederlandse situatie is nog niet veel over bekend over de effecten van interventies en daarom zullen we ook studies uit het buitenland bespreken. Stathakos en Roehrle (2003) voerden een meta-analyse uit naar de effectiviteit van interventies die de problemen die verband houden met de scheiding willen verminderen en of het welzijn van scheidingskinderen willen bevorderen. Het merendeel betrof interventies voor kinderen; een klein aantal was oudergericht. De beste resultaten werden verkregen wanneer: - een interventie binnen de eerste twee jaar na de scheiding plaatsvond; - werd uitgevoerd bij kinderen in de leeftijd van negen tot en met twaalf jaar; - uit niet meer dan 10 bijeenkomsten bestond; - een gemiddelde duur van 60-75 minuten had per bijeenkomst. De groepsgrootte was niet van grote invloed op de resultaten, hoewel middelgrote groepen iets betere resultaten lieten zien dan kleine groepen. Behalve het tijdstip van interventie, aantal bijeenkomsten en duur van de bijeenkomsten, bleek ook de kwaliteiten van de groepsleider van belang te zijn. Uitgebreide training van groepsleiders draagt bij aan de positieve effecten van een interventie. De resultaten van de interventies bleven stabiel. Positieve effecten zijn gevonden op angst, schoolgedrag en schoolprestaties, en attitude t.a.v. de scheiding. Op depressie hadden de interventies het minst effect. Stathakos & Roehrle (2003) concludeerden dat het op grond van hun studie niet mogelijk was aan te geven welke inhoudelijke componenten van de interventies bijdragen aan de werkzaamheid. Daarvoor is meer onderzoek nodig.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
69
Aandachtspunt: Communicatie! Bij de psychologische hulp vonden de ouders het prettig dat de ondersteuning niet zweverig was: ‘De hulp was to the point en ik kreeg concrete tips mee hoe ik met bepaalde situaties om kon gaan. Dat was erg prettig’ (geïnterviewde ouder). De andere ouder noemt dat het prettig was dat ze werd benaderd als partner en ouder en daarna pas als persoon. Door bewust stil te staan bij deze drie rollen, maakte de situatie veel inzichtelijker voor haar. In de benaderingswijze vinden de geïnterviewde jeugdigen het fijn dat de hulpverlener hen serieus nam en vroeg naar waar zij behoefte aan hadden. Ook ervoeren zij het als erg prettig dat de hulpverlening niet belerend was naar hen toe. Eén meisje noemt ook: ‘Ik vind het ook prettig dat ze eerlijk was naar mij toen. Ik gaf aan mijn gevoelens niet graag met mijn vader te bespreken. Toen gaf zij eerlijk aan dat als ik verandering wilde, ik die stap wel écht moest zetten’. Het meisje wat een groepstraining heeft gevolgd geeft aan dat ze de bijeenkomsten als erg prettig heeft ervaren. Belangrijk vond ze dat het gezellig was tijdens de bijeenkomsten en dat de kinderen elkaar konden steunen. Bron: Veldconsultatie
De meeste interventies om kinderen die bij een scheiding betrokken zijn te helpen, zijn direct gericht op de kinderen zelf. Over het algemeen willen kindgerichte interventies kinderen helpen bij het omgaan met negatieve gevoelens over de scheiding, hen helpen omgaan met praktische problemen en misconcepties over scheiding proberen weg te nemen. Er is een aantal gemeenschappelijke kenmerken van deze interventies te onderscheiden: ze zijn over het algemeen afgebakend in de tijd, worden in kleine groepen (4-10 kinderen) uitgevoerd en vinden meestal op school plaats. Een groepssetting heeft een aantal voordelen ten opzichte van een individueel gerichte benadering (Grych & Fincham, 1992; Rose, 2009). Ten eerste, doordat veel kinderen te maken hebben met scheiding, is in groepsverband werken met kinderen een efficiënte manier om middelen in te zetten. Ten tweede is scheiding een onbekend en beangstigend proces voor kinderen. In een groep met lotgenoten normaliseert deze ervaring en biedt ondersteuning aan de kinderen die het nodig hebben. Ten derde brengt scheiding een aantal moeilijk bespreekbare onderwerpen voor kinderen met zich mee. Kinderen praten makkelijker in aanwezigheid van lotgenoten dan in een één op één situatie met een hulpverlener.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
70
In het onderzoek S&G2010 is aan de jongeren gevraagd met wie zij rond de scheiding hebben gesproken en hoe tevreden zij daarover waren. Het blijkt dat 52 jongeren van twaalf jaar en ouder met de rechter hadden gesproken, terwijl in het onderzoek 100 kinderen van twaalf jaar of ouder tijdens de scheiding deelnamen. De helft van de kinderen van twaalf jaar en ouder spreekt dus niet met de rechter. De waardering van de kinderen voor het gesprek met de rechter is niet hoog. Dat geldt overigens ook voor de andere gesprekspartners zoals een advocaat of iemand van de Raad voor de Kinderbescherming. De enige uitzondering is ‘iemand anders’. Dat kan een familielid zijn of iemand van de school of uit de buurt. Gesprekken met deze personen worden veel positiever gewaardeerd. Groepsgesprekken met andere scheidingskinderen onder deskundige begeleiding blijken ook positief te worden beoordeeld door kinderen en hun ouders (Spruijt & Kormos, 2010). De interventies die op school plaatsvinden zijn vaak zowel educatief als therapeutisch van aard. Het gaat om het verhelderen van verwarrende en pijnlijke zaken rondom de scheiding; het bieden van een veilige omgeving om moeilijke zaken te verwerken, om vaardigheden te ontwikkelen leren om te gaan met negatieve gevoelens en moeilijke gezinsomstandigheden, en om de ouder-kind communicatie te verbeteren. De gehanteerde technieken bestaan veelal uit rollenspellen, gebruik van audiovisuele materialen, verhalen vertellen, oefeningen om sociale problemen op te lossen en tekenen. Effectiviteit van groepsgerichte interventies Rose (2009) heeft in een overzichtsstudie de uitkomsten van onderzoek naar de effectiviteit in kaart gebracht van groepsgerichte programma’s voor scheidingskinderen die binnen scholen worden uitgevoerd. De studie wijst uit dat gerichte korte-termijn groepsgerichte programma’s matige effecten laten zien op kinderen. In de meta-analyse van Durlak & Wells (1997) werden de uitkomsten van 7 interventies met elkaar vergeleken. Hieruit bleek dat kortdurende interventies (10 bijeenkomsten of minder) kinderen kunnen helpen in het omgaan met een scheiding. Ook de eerder besproken meta-analyse van Stathakos & Roehrle (2003) kwam tot deze conclusie. Effectieve interventies zijn volgens Rose kortdurend, gestructureerd en richten zich op: het bereiken van de kinderen; met hen in gesprek gaan over belangrijke zaken die te maken hebben met scheiding; ondersteuning bieden; vergroten van vaardigheden en het bevorderen van de geestelijke gezondheid van de kinderen. Hoewel de resultaten bescheiden zijn, zijn er wel aanwijzingen dat groepswerk zinvol is. Effectiviteit van specifieke interventies Hoewel interventies veel gebruikt worden, is er weinig methodologisch goed effectonderzoek naar zulke interventies. Winslow, Wolchick & Sander (2004) en Rose (2009) bieden in hun overzichtsstudies de beschikbare gegevens over de effectiviteit van specifieke interventies voor ouders en kinderen. Het overzicht van Winslow e.a. is gebaseerd op experimentele of quasiexperimentele studies naar preventieve interventies die gericht zijn op het beperken van de nadelige gevolgen van scheiding bij kinderen. Rose (2009) betrok ook onderzoek van mindere kwaliteit bij haar studie. Van de kindgerichte interventies bleken er in de VS twee effectief te zijn. Het Children of Divorce Intervention Project en het programma Children’s Support Group.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
71
Beide programma’s leren kinderen omgaan met stressoren die te maken hebben met ouderlijke scheiding. Het Children of Divorce Intervention Project (CODIP) is het meest uitgebreid onderzocht. Er is nu ook een Nederlandse versie ontwikkeld die Dappere Dino’s heet en gericht is op kinderen in groepen 3 en 4 van het primair onderwijs. De oorspronkelijke versie van CODIP in de VS bestaat uit 10 bijeenkomsten, is groepsgericht en vindt op school plaats. Later hebben uitbreidingen tot zestien bijeenkomsten plaatsgevonden voor jongere kinderen en kinderen van diverse etnisch-culturele afkomst. Nadruk van het programma ligt op emotionele ondersteuning en vaardigheidsontwikkeling. Tijdens de bijeenkomsten staan centraal: het bespreken van aan scheiding gerelateerde gevoelens, het leren omgaan met onrealistische percepties en attitudes over de scheiding, en het versterken van copings- en probleemoplossingsvaardigheden van de kinderen. Tijdens de bijeenkomsten leren kinderen problemen op te lossen, beter te communiceren en hun woede te beheersen. Er zijn verschillende onderzoeken met een quasi-experimentele onderzoeksopzet naar de effecten van CODIP, waarvan een de effecten op de langere termijn (twee jaar na afloop) bekeek (Pedro-Carroll & Cowen, 1985, Pedro-Carroll, Alpert-Gillis & Cowen, 1992; Pedro-Carroll, Sutton & Wyman, 1999). Alle onderzoeken naar deze interventie laten op de korte termijn positieve effecten zien ten opzichte van de controle groepen. Effecten zijn een afname van internaliserend en externaliserend probleemgedrag, verhoogde competentie en verbeterde coping en probleemoplossingsvaardigheden. In een quasi-experimenteel onderzoek twee jaar na afloop van de interventie bleken de effecten voor zowel internaliserende als externaliserende problemen te blijven bestaan (Pedro-Carroll, Sutton & Wyman, 1999). Childrens Support Group bestaat uit 14 bijeenkomsten, is ook groepsgericht en vindt op school plaats. Doel is om kinderen emotioneel te ondersteunen; de ouder-kind communicatie te bevorderen; en om cognitief-gedragsmatige vaardigheden aan te leren (waaronder woede beheersing, zelf controle; probleem-oplossen en het identificeren van gedachtes, gevoelens en gedrag die verband houden met de scheiding). In een experimenteel onderzoek onder 8-12 jarigen bleek een afname van zowel internaliserende als externaliserende problemen, pathologie en klinische symptomatologie zowel bij de nameting als een jaar na afloop, vergeleken met een gerandomiseerde controle groep (Stolberg en Mahler, 1994 In: Winslow e.a., 2004). Deze interventie is echter niet in Nederland beschikbaar. 4.4.3 Onderzoek naar in Nederland beschikbare interventies In de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn drie interventies erkend die zich richten op kinderen die een echtscheiding van hun ouders meemaken. Het betreft de kindgerichte interventies KIES (Kinderen in Echtscheiding Situatie), !JES het brugproject en Dappere Dino’s (CODIP). Deze drie programma’s zijn er op gericht om de nadelige effecten van een scheiding op kinderen te voorkomen of te verminderen en richten zich vooral maar niet alleen op kinderen in de basisschoolleeftijd. Dappere Dino’s is voor kinderen van zes tot acht jaar oud, KIES en !JES het brugproject zoals in de databank opgenomen zijn voor de leeftijdsgroep acht tot twaalf jaar.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
72
KIES KIES is ontwikkeld als een spel- en praatgroep voor kinderen van gescheiden ouders. Het programma voor kinderen van acht tot en met twaalf jaar bestaat uit acht bijeenkomsten waarin aan de hand van diverse werkvormen (bijvoorbeeld rollenspel, gesprekken en opdrachten) gewerkt wordt aan herkenning vinden, weer grip krijgen op je eigen leven, hulp in de omgeving activeren en het verwerken van de scheiding. Voor ouders is er een informatiebijeenkomst en een evaluatiebijeenkomst. Het schoolteam kan deskundigheidsbevordering krijgen door middel van een studiebijeenkomst over kinderen in echtscheiding. KIES wordt gegeven en begeleid door een speciaal getrainde KIES coach (Ince, 2009). Inmiddels is het KIES-programma uitgebreide met cursussen voor andere (groepen) kinderen. In Nederland is het KIES-programma zowel in 2005 als in 2007 (Spruijt & Kormos, 2010) in een tweetal kleinschalige onderzoeken geëvalueerd. Uit deze kleinschalige onderzoeken blijkt dat het in het algemeen beter gaat met kinderen als zij het KIES-programma hebben gevolgd. In het onderzoek uit 2005 zijn 54 kinderen betrokken, 41 hebben KIES gevolgd en 13 kinderen vormen de controlegroep. KIES kinderen begrijpen de scheiding van hun ouders beter, de band met zowel de vader als de moeder verbetert, en KIES kinderen hebben minder last van depressieve gevoelens. Aan het onderzoek uit 2007 hebben 50 kinderen deelgenomen die het KIES programma hebben gevolgd. Deze kinderen zijn vergeleken met 50 kinderen uit een controlegroep, gematcht (dat wil zeggen gelijk gemaakt) op geslacht en leeftijd van de kinderen, leeftijd en opleidingsniveau van de ouders, aantal jaren sinds de scheiding, en mate van ouderlijke conflicten tijdens de scheiding. Het blijkt beter te gaan met de scheidingskinderen die het KIES programma hebben gevolgd. Vooral hun depressieve gevoelens nemen af en hun agressief gedrag wordt minder. Een andere uitkomst is ook nog dat kinderen hun vader vaker zien na het volgen van het programma. Het lijkt erop dat het volgen van het KIES programma ook na één of twee jaar nog doorwerkt. (Spruijt en Kormos, 2010). Het KIES-programma is vervolgens van 2009 tot 2012 op grote schaal opnieuw bestudeerd door middel van een gerandomiseerde, gecontroleerde studie (RCT) (Van der Valk, 2013). Belangrijke resultaten zijn dat kinderen van acht tot twaalf jaar die aan KIES hebben meegedaan minder probleemgedrag vertonen, beter prosociaal gedrag laten zien en minder problemen hebben met leeftijdsgenoten dan kinderen uit de controlegroep. De KIES-kinderen geven ook aan dat de relatie met hun vader verbetert. Zowel kinderen, ouders en leerkrachten zijn erg tevreden over het KIESprogramma. KIES blijkt even effectief voor kinderen afkomstig uit verschillende groepen: jongens, meisjes, autochtonen, allochtonen, lager en hoger opgeleiden. In het voortgezet onderwijs (jongeren van twaalf jaar en ouder) wordt KIES nog niet zo lang geïmplementeerd. De meeste van deze jongeren blijken niet of nauwelijks over de scheiding van hun ouders te praten maar wel degelijk problemen te ervaren. Ook wordt door opvallend veel door de jongeren van twaalf jaar en ouder genoemd dat zij hun vader vaker zouden willen zien (Van der Valk, 2013). Sinds de erkenning van de interventie in de databank van het NJi in 2009 is KIES uitgebreid met verschillende modules, deels ook voor andere doelgroepen (bijvoorbeeld ‘het bijzondere kind’). Deze aanvullingen zijn echter (nog) niet meegenomen in het erkenningstraject. Uitgebreide informatie ontbreekt nog over inhoud en mogelijke effectiviteit van deze modules.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
73
!JES het brugproject !JES het brugproject bestaat de kindercursus uit zes groepsbijeenkomsten met maximaal acht kinderen van ongeveer acht tot twaalf jaar gedurende anderhalf uur. De cursus voor ouders loopt parallel aan die voor de kinderen en bestaat uit drie bijeenkomsten van twee uur. In beide cursussen staan de kinderen centraal. De bijeenkomsten worden steeds door twee trainers geleid. In de kindercursus wordt onder meer aandacht besteed aan het herkennen van en omgaan met emoties en mogelijk aanwezige irrationele ideeën. Ook worden communicatieve vaardigheden geoefend. Alles gebeurt via speelse werkvormen. De kinderen hebben, net als de ouders, een werkboek. In de oudercursus worden de ouders geïnformeerd over de ontwikkeling van kinderen en de gevolgen van een scheiding. Deze informatie wordt vertaald naar de opvoeding, zodat ouders zich ook tijdens en na de scheiding competent voelen in de opvoeding. Ook worden ouders gestimuleerd om te schakelen naar collega-ouderschap. Verschillende relevante thema’s komen met behulp van diverse werkvormen aan de orde. Voor de ouders zijn er parallel drie groepsbijeenkomsten waarin zij voorlichting krijgen over de mogelijke invloeden van een scheiding op de ontwikkeling van kinderen. Ook krijgen zij handvatten aangereikt om de scheiding zo goed mogelijk te helpen verwerken. !JES het brugproject is net als KIES met het oordeel ‘theoretisch goed onderbouwd’ opgenomen in de databank van effectieve interventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Het is de bedoeling dat het programma in de toekomst nader wordt onderzocht op effectiviteit. Dappere Dino’s De Dappere Dino’s (6-8 jaar) komen gedurende vier maanden wekelijks bij elkaar, totaal twaalf keer. De groep bestaat uit vier tot zeven kinderen. Het programma wordt verzorgd door speciaal opgeleide trainers. Zij zorgen voor een omgeving waarin ieder kind zich veilig voelt om te praten over de situatie na de (echt)scheiding. In de groep leren de kinderen veel van elkaar. Kinderen voelen zich meestal gesteund en gestimuleerd door de ervaringen van andere kinderen die ook een (echt)scheiding hebben meegemaakt. Uiteraard geldt als regel: niemand brengt de persoonlijke verhalen van de andere kinderen buiten de groep. Het programma behandelt de volgende hoofdthema’s: 1. Het kind en zijn of haar gevoelens (bijeenkomsten 1-3) 2. Leren omgaan met gevoelens en problemen (bijeenkomsten 4-7) 3. De relatie tussen ouders en kind (bijeenkomsten 8-9) 4. Hoe ervaart het kind zichzelf en zijn of haar gezin? (bijeenkomsten 10-12) In Nederland is veranderingsonderzoek uitgevoerd in een pilot bij 4 interventiegroepen met totaal 23 deelnemende kinderen. De effectevaluatie toonde een positief beeld; er is een sterk effect op positief functioneren van de kinderen (rapportage groepsleiders) en op vermindering van totaal probleemgedrag (rapportage groepsleiders en moeders). Volgens de groepsleiders rapportage liet 61 procent van de kinderen een betekenisvolle verbetering zien in hun totaal functioneren (Klein Velderman e.a., 2011).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
74
Over het algemeen zijn deelnemers zeer tevreden zijn over de gevolgde programma’s. Kinderen zeggen veel geleerd te hebben over de scheiding en ook dat de relaties met de verschillende gezins- en familieleden zijn verbeterd. Ook lijkt het er op dat de problemen van kinderen door het volgen van een programma minder worden. Methodisch goed opgezette studies naar langere termijneffecten van programma’s voor scheidingskinderen zijn helaas nog zeldzaam. De resultaten van het uitgebreide RCT-onderzoek naar de effecten van het KIES-programma laten voor het eerst in Nederland duidelijk zien hoe waardevol een dergelijk programma is voor scheidingskinderen (Van der Valk, 2013). De programma’s !JES het brugproject en Dappere Dino’s zijn als goed onderbouwd ook opgenomen in de databank van het NJi, maar moeten - voor een hogere graad van erkenning - nog onderworpen aan een gerandomiseerd effectonderzoek (RCT).
Gebruikersbeleving van interventies Een jeugdige die een groepstraining heeft gevolgd, vond het jammer dat er naast de groep sessies niet af en toe ook een op een gesprekken met de kinderen waren: ‘Je durft niet alles te zeggen met andere kinderen erbij. Daarnaast sprak de hulpverlening ook wel eens met mama, maar mijn vader kende ze helemaal niet. Ik had het fijn gevonden als ze mijn vader ook eens gesproken had zodat ze ook een beeld had van hem. Met ieder van ons apart en daarna een keer met z’n drieën. Dat zou helemaal fijn zijn!’ Een andere jeugdige geeft aan dat haar behoefte echt ligt bij het voeren van individuele gesprekken: ‘Het fijne van individuele gesprekken is dat je geen rekening hoeft te houden met anderen. Alles mag dan even om mijn vragen en behoeftes draaien. Dat vind ik fijn.’ Daarnaast had ze aanvullend wel graag een gesprek gewild met haar zusjes erbij. Verder geeft ze aan: ‘Het allerbelangrijkste vind ik dat er een terugkoppeling van mijn gesprekken naar mijn ouders is. Niet dat zij alles hoeven te weten, maar wel dat ze leren wat voor mij belangrijk is en dat ze geen strijd moeten maken van de omgang met mij’. Bron: Veldconsultatie
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
75
4.4.4 Interventies gericht op ouders en gezinnen Tabel 4. Bekendste interventies in Nederlandse gericht op ouders en gezinnen Naam
Effectiviteit
Cursussen voor samengestelde gezinnen (stiefgezinnen)
-
Opleiding tot Stiefplan-coach Triple P Family Transitions
Onderzocht in Australië, pilotstudie
(ook voor LVB-ouders)
in Nederland uitgevoerd door het Trimbos instituut
Ouderschap Blijft
Erkend als goed onderbouwd in de
- geïndiceerd aanbod
Databank Effectieve Interventies
- CJG-module
(DEI).
BOR-Humanitas
-
Complexe Scheidingen (OTS)
-
Ouderschap Na Scheiding (ONS)
-
Wijzer bij scheiden
-
Eigen Kracht Conferentie
-
Omgangsbemiddeling/mediation
-
EMDR (Eye Movement Desensitization and
-
Reprocessing) Individuele begeleiding
-
(voor ex-partners samen of voor inwonende en uitwonende ouder apart) 4.4.5 Effecten van oudergerichte interventies Voor ouders zijn er twee typen interventies: - Het eerste type is gericht op de ouderlijke rol en probeert ouders te helpen omgaan met het gedrag van hun kinderen, om goed contact met de kinderen te onderhouden en om de samenwerking tussen ouders over belangrijke opvoedingskwesties te bevorderen. - Het tweede type richt zich op de individuele aanpassing van de ouder aan de scheiding en niet zozeer op de rol als ouder. Beide typen interventies worden in groepsverband aangeboden. Beide typen interventies willen daarnaast ouders helpen coping vaardigheden te ontwikkelen en een ondersteunend netwerk te bieden dat het gevoel van eenzaamheid en isolatie kan doen verminderen. Groepen die gericht zijn op opvoeding en ouder-kind relaties hebben daarnaast een educatieve component en proberen ouders te helpen hun opvoedingsvaardigheden te verbeteren en hun begrip voor de reacties van de kinderen op de scheiding te bevorderen. Emery, Kitzmann en Waldron (1999) rapporteren dat oudergerichte programma’s en interventies in de Verenigde Staten beduidend minder vaak worden ingezet dan kindgerichte interventies, ondanks het grote effect ervan op de gemoedstoestand van ouders en kinderen. Onderzoek wijst uit dat deze educatieve programma’s ervoor zorgt dat ouders meer rekening houden met het risico van loyaliteitsconflicten. Na het volgen van deze programma’s laten ouders een Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
76
positievere houding zien ten opzichte van de relatie tussen hun kinderen en de ex-partner. Bovendien laten zij zich in het bijzijn van hun kinderen minder negatief uit over hun ex. Toch is er minder empirische steun voor de effectiviteit van oudergerichte programma’s dan voor kindgerichte programma’s (Sigal e.a., 2011). Hoewel ‘Parent education programs’ blijken te voldoen aan een behoefte van ouders en rechtbanken, is er weinig bewijs dat ze erin slagen hun doelen te behalen. Doelen zijn veelal het bevorderen van contact tussen het kind en de uitwonende ouder; het bevorderen van de kwaliteit van ouder-kind relaties; het verminderen van conflicten tussen de ouders; het bevorderen van co-ouderschap en het bevorderen van het welzijn van de kinderen. Er is weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van dergelijke programma’s. Het onderzoek dat er wel is, kent vele methodologische beperkingen waardoor nauwelijks uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit van deze interventies. Ondanks het gebrek aan bewijs, zijn er aanwijzingen dat als opvoedprogramma’s erin slagen het opvoedend handelen van ouders te veranderen, zij een significante bijdrage kunnen leveren aan het welzijn van de kinderen na de scheiding. Aangetoond is dat de kwaliteit van opvoeden door beide ouders na de scheiding verband houdt met de mate waarin kinderen zich aan de nieuwe situatie aan kunnen passen (Sandler e.a., 2008; King & Sobolewski, 2006). Uit verschillende onderzoeken blijkt verder dat ouders geleerd kan worden om hun opvoedingspraktijken te verbeteren en dat zulke veranderingen leiden tot een afname van psychosociale problemen en middelengebruik onder kinderen en tot een verbetering van hun schoolprestaties (Wolchick e.a., 2002; Wolchick e.a., 2000; Dawson-McClure e.a., 2004; De Garmo & Forgatch, 2005). Effecten van specifieke interventies Uit de eerder beschreven overzichtsstudie van Winslow e.a. (2004) bleken twee preventieve interventies gericht op ouders ook effectief te zijn voor de aanpassing van de kinderen. Beide programma’s zijn voor moeders bij wie het kind na de scheiding woont. Het betreft de interventies Parenting Through Change (PTC) en het New Beginnings Program (NBP). Deze interventies worden echter nog niet in Nederland uitgevoerd. Parenting Through Change is een groepsgerichte interventie met 14 bijeenkomsten gericht op het bijbrengen van opvoedingsvaardigheden, zoals niet-dwingende opvoedingsmethoden (‘non coercive discipline’), positieve bekrachtiging, toezicht houden en problemen oplossen. Ook leert het moeders negatieve emoties onder controle te houden en om te gaan met interpersoonlijke conflicten (Forgatch & De Garmo, 1999). Bij moeders was een afname van dwingende disciplinering (‘coercive discipline’) en een toename van positieve opvoedingspraktijken. Dit verklaarde het effect op jongens ook nog 30 maanden na afloop. Het New Beginnings Program (NBP) is de eerste preventieve interventie voor scheidingskinderen die een methodologisch sterke evaluatie heeft ondergaan met bewijs voor lange termijn effecten op een groot scala van uitkomsten tijdens de adolescentie (Wolchick e.a., 2000; Wolchick e.a., 2002 ). Doelstelling van NBP is om psychische problemen bij kinderen te voorkomen. NBP is bedoeld voor moeders met een kind in de leeftijd van negen tot en met twaalf jaar. NBP liet het meeste effect bij kinderen zien in gezinnen met een hoger risico op het ontstaan van problemen. Het ging daarbij met name om gezinnen waarbij de kinderen bij
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
77
aanvang een hoge mate van externaliserend probleemgedrag vertoonden en waarbij ouders over minder opvoedingsvaardigheden beschikten.
Er zijn vooralsnog in Nederland weinig officieel erkende oudergerichte interventies voor gezinnen voor, tijdens en na scheiding. De interventie Ouderschap Blijft is door de Erkenningscommissie Interventies beoordeeld als goed onderbouwd en opgenomen in de Databank Effectieve Interventies (NJi). Ook is in 2014 een pilot studie uitgevoerd naar Triple P Family Transitions. Het gaat hierbij om een variant van het erkende Triple-P opvoedprogramma specifiek voor ouders in scheiding. Dit programma is in Australië ontwikkeld en daar positief geëvalueerd. Het is een intensieve oudertraining voor de begeleiding van ouders en kinderen bij echtscheidingsproblematiek. De interventie bestaat onder andere uit de volgende elementen: conflicthantering en assertief communiceren, het leren hanteren van eigen emoties die van de kinderen, kennis over de gevolgen van echtscheiding (www.positiefopvoeden.nl). Het Trimbos-instituut heeft in 2014 de uitkomsten gepubliceerd in een factsheet. Ouders waren tevreden over de cursus Family Transitions: 90 procent van de ouders die aan het onderzoek deelnam gaf hun tevredenheid over de ontvangen hulp een 5 of hoger op een 7-puntsschaal. De tevredenheid werd gemiddeld met een 5,8 op een 7-puntsschaal gewaardeerd. De meeste ouders vinden het positief dat de cursus in groepsverband wordt aangeboden. De factsheet is te downloaden via www.trimbos.nl
Met Douglas (2006) kan worden geconcludeerd dat ouderprogramma’s nog onvoldoende op methodisch verantwoorde wijze zijn onderzocht. Wel zijn ouders die een programma hebben gevolgd in het algemeen erg tevreden over het programma. Ook lijkt duidelijk dat het volgen van een programma de mate van ouderlijke conflicten reduceert. Bovendien blijkt het opvoedgedrag van ouders te verbeteren en wordt hun kennis over het thema kinderen en scheiding vergroot. Meer onderzoek is nodig. Effecten van gezinsinterventies Behalve de bovengenoemde kindgerichte interventies en op ouders gerichte interventies zijn er de laatste jaren diverse gezinsinterventies in ontwikkeling die zich richten op omgangsbegeleiding na scheiding. Voorbeelden hiervan zijn het zogenaamde Omgangshuis , Ouderschap Blijft en de BOR (Begeleide Omgangs Regeling) projecten van onder andere Humanitas. Omgangsbegeleiding is ‘een vorm van kortdurende begeleiding van scheidende of gescheiden ouders bij het tot stand komen van een goede omgangsregeling met hun kinderen, die vrijwillig of na tussenkomst van de rechter is overeengekomen’ (Van Eijk, 2004). Essentieel onderdeel van de omgangsbegeleiding is begeleiding van en bemiddeling tussen de ouders. Chin-A-Fat en Steketee (2001) onderzochten de effecten van diverse projecten over omgangsbegeleiding. Zij pleiten voor meer feitelijke hulp aan ouders in plaats van uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden in het eindtraject met bijvoorbeeld strafrechtelijke handhaving van omgang. In het jaarverslag van BOR-Alkmaar (2004) wordt gesteld dat het gemiddelde
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
78
slagingspercentage (als ouders zelfstandig afspraken maken) over de afgelopen tien jaar tussen de 50 en 65 procent lag. De leeftijd van de kinderen voor wie een verzoek om begeleide omgang werd ingediend, is laag: gemiddeld ongeveer zes jaar. Chin-A-Fat (2009) pleit voor ‘stimulering en eerdere inzet van niet-juridische geschilmethoden bij scheiding, en uitbreiding van praktische begeleiding na scheiding.’ Dat zulke methoden beter werken, blijkt uit onderzoek en uit de praktijk. Concreet gaat het dan om scheidings- en omgangsbemiddeling en omgangsbegeleiding. Dat soort praktische hulp moet volgens haar dan wel aanzienlijk worden uitgebreid. In 2011 is de methodiek Ouderschap Blijft ontwikkeld, een geïndiceerd aanbod en een CJG module. met jeugdhulpaanbieders en jeugdhulpinstellingen in samenwerking met het Nederlands Jeugdinstituut. Het Omgangshuis is bedoeld voor ouders en kinderen die hulp nodig hebben bij het weer opbouwen van contact tussen het kind en de uitwonende ouder. Door het bieden van een veilige en neutrale plek waar kind en uitwonende ouder elkaar onder begeleiding kunnen ontmoeten wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang tussen beiden (Spruijt & Kormos, 2010). Ouderschap Blijft: Begeleide Omgang en Bemiddeling is bedoeld voor scheidende of gescheiden ouders van kinderen van nul tot twaalf jaar oud waarbij de omgang tussen het kind en de uitwonende ouder niet plaatsvindt of problematisch verloopt. Het doel is dat het kind omgang heeft met de uitwonende ouder volgens de door de ouders overeengekomen afspraken. De methodiek is erop gericht om de communicatie bij de ouders te herstellen en ook de omgang tussen de uitwonende ouder en het kind. Dit gebeurt op een manier dat het kind loyaal kan zijn naar beide ouders. Het Lorentzhuis heeft ruime ervaring opgedaan met behandeling van partnerproblematiek in groepsverband, specifiek voor vecht scheidende ouders en hun kinderen. (Van Lawick, 2012)
Er valt te concluderen dat de effectiviteit van het aanbod voor het grootste deel nog onbekend is. Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan het feit dat er onvoldoende (Nederlands) onderzoek naar de betreffende interventie is gedaan. Uit verschillende kleinschalige studies is wel gebleken dat begeleide omgangsregelingen redelijk succesvol zijn in het bereiken van het gestelde doel: ouders zelfstandig het contact tussen kind en uitwonende ouder te laten regelen. Bijna de helft van de helft van de ouders voeren de gemaakte afspraken na een jaar nog uit. Vanuit internationaal onderzoek zijn er veelal positieve indicaties over de effectiviteit van de verschillende interventies. Daarnaast zijn enkele interventies die in het buitenland als effectief zijn ervaren nog niet in Nederland worden ingezet.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
79
4.4.6 Interventies gericht op relatie-ondersteuning Tabel 5. Bekendst relatie-ondersteunend aanbod in Nederland Naam
Effectiviteit
Family Factory: De Tijd van je Leven
-
Family Life
-
Helemaal jezelf in relatie met de andere
-
partner (Gordoncursus) Marriage Encounter (katholiek)
-
Marriage Encounter (protestants)
-
Basisweekend Protestants Marriage
-
Encounter Marriage Course Nederland
-
Partnersteun (Triple P-module)
-
(ook voor LVB-ouders)
-
EFT (Emotionally Focused Therapy)
Onderzocht in het buitenland, erkend in internationale reviews als meest effectieve methodiek bij relatieproblemen
EFT- Houd me vast programma
Wordt momenteel op effectiviteit onderzocht; gebaseerd op EFT
Bron: Verkennende studie Relatie-ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin (Anthonijsz e.a., 2010). Aandacht aan interventies die zich richten op het versterken van de relatie tussen partners doen we vanuit twee perspectieven. In de eerste plaats zijn deze interventies relevant doordat zij kunnen worden aangeboden aan ouders als er signalen zijn dat de relatie tussen ouders aan het verslechteren is. Gezien de negatieve effecten die van een echtscheiding, en specifieker een conflictueuze relatie tussen ouders, uitgaan, is het voor de ontwikkeling van het kind wenselijk om interventies aan te bieden bij het signaleren van relatieproblemen. Ten tweede kunnen deze interventies ingezet worden als ouders een nieuwe relatie beginnen. Het vormgeven van een nieuwe relatie als stiefgezin blijkt niet altijd even eenvoudig (Cottyn, 2009; Haverkort & Spruijt, 2012). In potentie kunnen spanningen zo hoog oplopen dat een nieuwe scheiding plaatsvindt. Om dit te voorkomen kan het raadzaam zijn om ouders ondersteuning te bieden bij het vormgeven van hun nieuwe relatie. In 2010 heeft het Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van ZonMw (ministerie van VWS) een verkennende studie gedaan naar relatie-ondersteunend aanbod in CJG’s. Belangrijke conclusies met betrekking tot een goede relatie zijn: - een goede partnerrelatie komt het welbevinden van partners en van kinderen ten goede - openheid en communicatie kunnen sleutels zijn om de kwaliteit van de partnerrelatie te verbeteren - het gebruik van programma’s kan de kwaliteit van de partnerrelatie verbeteren - het onderzoek naar programma’s vertoont lacunes. Er bestaat geen inzicht in de effectiviteit van de programma’s (Anthonijsz, Dries, Berg-le Clercq & Chênevert, 2010).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
80
Relatieversterking positief voor het kind Dit onderwerp sluit ook aan op de ontwikkeling van versterking van de eerstelijnszorg voor jeugd en gezin, bijdragen aan het gezond opvoeden en opgroeien voor ieder kind. Dit sluit aan bij de visie en uitgangspunten van de landelijke overheid zoals: - de vraag van kind en ouders is leidend - bijtijds erbij zijn, zoveel als nodig en niet meer dan noodzakelijk - versterken van eigen kracht van kind, ouders, professionals en basisvoorzieningen - integrale benadering: één kind, één gezin, één plan. Bij dit onderdeel bespreken wij daarom ook de interventies gericht op relatieversterking. Een langdurige veilige relatie, blijkt uit herhaald wetenschappelijk onderzoek, is de belangrijkste factor die bijdraagt aan individueel geluk. Door alert te zijn op beginnende problemen, snel in te grijpen en effectief samen te werken, kan worden voorkomen dat problemen escaleren. In de verkennende studie van Anthonijsz en collega’s (2010) is een schets gegeven van het huidige Nederlandse aanbod van educatieve, c.q. preventieve programma’s over relatieondersteuning. Het hulpverleningsaanbod bij relatieproblemen en echtscheiding viel buiten het bestek van die studie. In de praktijk is er sprake van een geleidelijke overgang van vragen om relatieondersteuning en vragen rond scheiding. Daarom noemen wij een aantal organisaties die op relatiegebied actief zijn: de Nederlandse Vereniging voor Relatie en Gezinstherapie (NVRG), GGZ, Stichting EFT (Emotionally Focused Therapy) en het AMW. Het Algemeen Maatschappelijk werk biedt partnerrelatiegesprekken aan en gebruikt diverse methodieken met een systeemgerichte invalshoek (De Monnich, 2004). Uit al deze programma’s kunnen werkzame factoren gedestilleerd worden voor relatieversterking. In Nederland wordt vanuit 8 min of meer geïnstitutionaliseerde initiatieven een expliciet preventief relatie ondersteunend aanbod gedaan; 4 initiatieven hebben een kerkelijke achtergrond en 4 programma’s niet. Hulpverleningsinstellingen en particuliere therapeutische praktijken gaan in op vragen om hulp. Therapeuten stellen dat hun aanbod ook een preventief karakter heeft omdat verergering van de situatie kan worden voorkomen. De ervaring van veel therapeuten is dat mensen in een te laat stadium hulp en begeleiding zoeken. Ook hulpverleningsinstellingen en therapeuten zouden in een eerder stadium kunnen werken aan (primaire) preventie. Zo zien we in de praktijk voorbeelden: de particuliere praktijk ‘Insight or out’ (www.insightorout.nl) biedt ‘relatieopfriscursussen’ aan. De praktijk ‘Lab of Love’ (www.thelaboflove.com) richt zich onder andere op ‘het verdiepen van een bestaande relatie, en het herstellen van kleine haarscheurtjes in een relatie’. Met de LoveScan biedt The Lab of Love een instrument waarmee partners zich bewuster worden van wie ze zijn in een relatie. Een voorbeeld van een min of meer geïnstitutionaliseerd Nederlands programma is Marriage Encounter, een initiatief van de Spaanse pater Calvo. Dit programma werd via de V.S. en Vlaanderen in 1976 in Nederland geïmplementeerd.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
81
Het recent ontwikkelde programma ‘De Tijd van je Leven’ heeft een breder doel dan alleen relatieondersteuning. Het richt zich op het bredere gezinsfunctioneren en besteedt ook aandacht aan opvoeden. Zij willen graag alle gezinnen bereiken en zijn niet gestart vanuit een kerkelijke organisatie. Het doel van de methodiek is het versterken van onderlinge verbanden tussen de ouders. Aanvullend aan de ondersteuning van gezinnen door professionals, draagt de Tijd van je Leven bij aan het versterken van de ‘Village’ (het op elkaar betrokken zijn en met elkaar meeleven van ouders en gezinnen). Ook FamilyLife richt zich op een breder werkveld; men organiseert vader/zoon, vader/dochter en moeder/dochter weekenden. Het programma van Stichting NET, ‘Helemaal jezelf in relatie met de andere partner’ is niet specifiek op beide ouders gericht. Deelname staat ook open voor alleenstaande ouders. De module Partnersteun van Triple P is minder vormend dan wel preventief/hulpverlenend van aard. Het richt zich zowel op ouders die willen werken aan hun relatie, als op ex-partners in geval van scheiding. Het huidige aanbod in Nederland gericht op verbetering van de partnerrelatie en verbetering van de communicatie is – gezien de potentiële doelgroep – kwantitatief niet uitgebreid in omvang te noemen (zie tabel 5). In het algemeen richt men zich wel op de totale populatie. Niet duidelijk is hoe de aanbieders van programma’s denken over uitbreiding van het aanbod gerelateerd aan de feitelijke deelname, afstemming aanbod op specifieke doelgroepen, hoe potentiële deelnemers gemotiveerd kunnen worden en het publieke draagvlak van het aanbod. Een enkele aanbieder merkt op dat motivering van deelnemers de laatste tijd lastig wordt gevonden. Deze notie is in zijn algemeenheid ook in Amerikaanse literatuur terug te vinden. Buitenlandse voorbeelden Bij dit overzicht moet opgemerkt worden dat de meeste Nederlandse programma’s bewerkingen zijn van buitenlandse voorbeelden. Het wordt niet geheel duidelijk in hoeverre de buitenlandse voorbeelden zijn aangepast aan Nederlandse doelgroepen en ontwikkelingen. Gelijktijdig wordt opgemerkt dat wat betreft het aanbod van bewerkte buitenlandse programma’s, de kwaliteit van het aanbod in Nederland positief wordt beïnvloed door uitwisseling van internationale ervaringen. Zo werken de twee Nederlandse initiatieven van Marriage Encounter samen. Op Europees- en wereldniveau worden praktijkervaringen gebundeld en worden de programma’s telkens bijgesteld. Indicaties van de effecten van buitenlandse programma’s: - vaardigheidstrainingen hebben een groter bereik dan educatieve programma’s - therapie/counseling is effectiever dan preventief bedoelde programma’s - stellen die zes tot tien jaar samenwonen laten een sterker effect zien dan net samenwonende stellen - omvang van een programma van 20 uur heeft een groter effect dan korter durende programma’s - er is geen verschil in effect tussen aanbod van kerkelijke instellingen en niet kerkelijke instellingen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
82
Concluderend komt naar voren dat het aanbod van relatie-ondersteunende interventies wel ruim is, maar dat dit nog onvoldoende op effectiviteit is onderzocht. Ook richt het aanbod zich voor het grootste deel op preventie en op jonge partners. Een vertaling richting echtscheidingsproblematiek is niet direct zichtbaar. Het is dan ook onduidelijk of het huidige aanbod geschikt is voor partners met relatieproblemen en dreigende echtscheiding. Voor partners die gezamenlijk een nieuw samengesteld gezin (stiefgezin) gaan vormen, bieden de interventies positieve perspectieven.
4.5 Conclusies met betrekking tot de vragen over interventies De nu volgende conclusies zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, theorie en consensus onder experts. De belangrijkste risicofactoren voor kinderen voor, tijdens en na een ouderlijke scheiding zijn: - huiselijk geweld en kindermishandeling; - psychologische oorlogsvoering tussen de ouders; - ernstige en langdurige ouderlijke conflicten; - een instabiele inwonende ouder of ouders; - een slechte band met de inwonende ouder; - het aantal bijkomende veranderingen zoals verhuizing, schoolverandering en nieuwe partners; - financiële problemen (in het algemeen achteruitgang in SES en in het bijzonder als er sprake is van armoede); - een slechte band met de uitwonende ouder; - een slechte band met de stiefouder. Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Daarin is opgenomen dat ouders eerst een ouderschapsplan moeten opstellen alvorens te kunnen scheiden. Na meer dan 90 procent van de scheidingen behouden beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. In uitzonderingsgevallen kan de rechter beslissen tot eenhoofdig gezag aan een ouder. In het ouderschapsplan moet worden aangegeven op welke wijze kinderen bij de afspraken in het plan zijn betrokken. Dus is het van belang eerst te kijken naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities voor het kind. Hoe is het gesteld met de primaire zorg voor het kind en met de veiligheid van de directe omgeving. Voor een positieve ontwikkeling van het kind gaat het vooral om de kwaliteit van de ouderkindrelatie. Die kwaliteit is belangrijker voor een goede aanpassing van kinderen na de scheiding dan afspraken over de kwantiteit van het contact met beide ouders na de scheiding. Op basis van de informatie over ouderschapsplan en de ontwikkelingscondities inclusief de kwaliteit van de band met beide ouders, kan naar de zorg- en omgangsregeling worden gekeken. Als uit die afweging blijkt dat een kind ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, is het belangrijk (nogmaals) te adviseren dat ouders hun conflicten leren beheersen. Als dat niet lukt en het contact met de uitwonende ouder dan ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
83
lichamelijke ontwikkeling van het kind, is het al dan niet tijdelijk stopzetten van het contact met de uitwonende soms een noodzakelijke maatregel. Adviezen per leeftijdsfase Vroeger was de gangbare regeling na een scheiding dat een kind bij moeder woonde en elke week of om de veertien dagen een weekend naar vader ging. Tegenwoordig wordt meestal in het verplichte ouderschapsplan een regeling afgesproken die past bij de ontwikkeling van het kind en de situatie van de ouders. Op basis van diverse onderzoeken kunnen wel enkele algemene adviezen worden gegeven: - Baby’s (0-2 jaar) moeten vooral de kans krijgen om zich te hechten. Langdurig weg uit de vertrouwde omgeving is niet aan te raden. Een paar keer per week een paar uur contact is aan te bevelen. Communicatie tussen de ouders is belangrijk; - peuters (2-4jaar) exploreren hun (kleine) wereld. Meestal kunnen zij wat langer dan een paar uur van de inwonende ouder (meestal moeder) weg. Maar ten minste wekelijks contact met vader en duidelijke afspraken zijn aan te bevelen; - basisschoolleerlingen (5-12 jaar) hebben vooral ook behoefte aan duidelijkheid en structuur. Deze kinderen willen vaak inspraak over de zorg- en omgangsregeling. Maar de ouders moeten beslissen en het liefst samen; - oudere kinderen (twaalf jaar en ouder) willen vaak zelf bepalen hoe vaak en wanneer zij de andere ouder zien. Het beste is dat ouders en kinderen overleggen maar ouders moeten bedenken dat zij verantwoordelijk blijven. Hendriks (2012) stelt dat een passende zorg- en omgangsregeling altijd maatwerk is en dat rekening moet worden gehouden met het gezinssysteem van voor de scheiding, de ontwikkelingsfase van het kind, en de kwaliteit van de band met de ouders zoals die voor de scheiding is opgebouwd. Uit onderzoek kan daar nog aan worden toegevoegd dat rekening moet worden gehouden met de mate van conflict tussen de ouders. Bovendien blijkt het van belang dat de inwonende ouder het contact met de uitwonende ouder ondersteunt (Spruijt & Kormos, 2010). Tenslotte geldt voor elke regeling dat het heel belangrijk is voor kinderen dat ouders het met elkaar eens zijn of worden over de regeling. Interventies voor jeugdigen Er bestaan in Nederland diverse interventies die tot doel hebben kinderen, ouders en gezinnen te ondersteunen als er sprake is van scheidingsproblematiek. Deze interventies zijn echter lang niet altijd algemeen bekend en worden bovendien niet in het hele land aangeboden. De focus ligt vooral op preventieve interventies gericht op de gehele periode voor, tijdens en na de scheiding. Uit verschillende rapporten in de jeugdhulp, analyses van cliëntprofielen en dossieronderzoek blijkt dat bij veel kinderen die nu in de jeugdhulp terecht komen, sprake is van scheidingsproblemen of ouders met problemen in de relatie. Terwijl het aanbod of de hulp niet is afgestemd op deze problematiek. Sterker nog: de vraag is of deze kinderen wel in de jeugdhulp terecht waren gekomen als er eerder/beter hulp was ingezet specifiek op echtscheidingsproblemen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
84
In de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn drie interventies erkend als goed theoretisch onderbouwd. Deze programma’s richten zich op kinderen die een echtscheiding van hun ouders meemaken. Het betreft de kindgerichte interventies Kinderen in Echtscheiding Situatie (KIES), !JES het brugproject en Dappere Dino’s. In 2013 is in Nederland de eerste RCT verschenen die laat zien dat een programma (KIES) bewezen effectief is. Diverse interventies worden op school aangeboden en zijn vaak zowel educatief als therapeutisch van aard. Het gaat om het verhelderen van verwarrende en pijnlijke zaken rondom de scheiding; het bieden van een veilige omgeving om moeilijke zaken te verwerken, om vaardigheden te ontwikkelen leren om te gaan met negatieve gevoelens en moeilijke gezinsomstandigheden, en om de ouder-kind communicatie te verbeteren. Over het algemeen zijn deelnemers meestal zeer tevreden zijn over het gevolgde programma. Kinderen zeggen veel geleerd te hebben over de scheiding en ook dat de relaties met de verschillende gezins- en familieleden zijn verbeterd. Maar methodisch goed opgezette studies naar langere termijneffecten van programma’s voor scheidingskinderen zijn nog zeldzaam. Het CODIP programma is bewerkt voor Nederland en TNO heeft een eerste onderzoek uitgevoerd. Het KIESprogramma voor kinderen van acht tot en met twaalf jaar is tot nu toe het enige programma in Nederland dat volgens betrouwbare methodologische criteria is onderzocht (een RCT). De resultaten van dit onderzoek naar de effecten van het KIES-programma laten duidelijk zien hoe waardevol een dergelijk programma is voor scheidingskinderen. Interventies voor ouders en gezinnen Er zijn vooralsnog in Nederland geen erkende oudergerichte interventies voor gezinnen voor, tijdens en na scheiding. Wel is in 2014 een pilot studie uitgevoerd naar Triple P Family Transitions. Het gaat hierbij om een variant van het erkende Triple-P opvoedprogramma specifiek voor ouders in scheiding. Triple P ook geschikt is voor ouders met een licht verstandelijke beperking. Een specifieke module is er niet, maar zowel uit onderzoek als praktijkervaringen blijkt dat Triple P met kleine inhoudelijke en methodische aanpassingen goed toepasbaar is voor LVB-ouders. Door bijvoorbeeld ouders vooral te laten leren door ervaren (kijken en doen) en door extra voorbeelden te gebruiken. Over ouderprogramma’s concludeerde Douglas (2006) dat ouderprogramma’s nog onvoldoende op methodisch verantwoorde wijze zijn onderzocht. Wel zijn ouders die een programma hebben gevolgd in het algemeen erg tevreden over het programma. Ook lijkt duidelijk dat het volgen van een programma de mate van ouderlijke conflicten reduceert. Bovendien blijkt het opvoedgedrag van ouders te verbeteren en wordt hun kennis over het thema kinderen en scheiding vergroot. Meer onderzoek is echter nodig. Het aanbod relatie-ondersteunende interventies is wel ruim, maar nog onvoldoende op effectiviteit onderzocht. Ook richt het aanbod zich voor het grootste deel op preventie en op jonge partners. Een vertaling richting echtscheidingsproblematiek is niet direct zichtbaar. Het is dan ook onduidelijk of het huidige aanbod geschikt is voor partners met relatieproblemen
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
85
en dreigende echtscheiding. Voor partners die gezamenlijk een nieuw samengesteld gezin (stiefgezin) gaan vormen bieden de interventies wel enige aanknopingspunten. Stiefgezinnen Ook kan het maken van een Stiefplan behulpzaam zijn als er een nieuw gezin wordt gestart. Dit Stiefplan is gemaakt door Nieuw Gezin Nederland (Stichting Stiefgezinnen Nederland). Door vooraf met de nieuwe partner afspraken te maken over de opvoeding van de kinderen en stiefkinderen en door verwachtingen te bespreken en op elkaar af te stemmen, kunnen veel problemen worden voorkomen. Het Stiefplan is gebaseerd op het ouderschapsplan. Het is ook een plan met afspraken over en met de kinderen, met het verschil dat je het Stiefplan samen met de nieuwe partner invult omdat je de wens en het verlangen hebt om juist bij elkaar te blijven. De nieuwe partners vullen het plan vrijwillig in, bijvoorbeeld voordat ze gaan samenwonen. Partners die al jaren in een samengesteld gezin samenwonen kunnen met het op te stellen Stiefplan hun samengestelde gezin evalueren. Is het nieuwe gezin mee- of tegengevallen? Wat is er gelukt en wat (nog) niet? Waar loop je tegenaan, wat zijn wensen en wat zou je anders willen. Hoe maak je lastige onderwerpen bespreekbaar? Wanneer je pas gaat samenwonen als de kinderen uit huis zijn heeft het samenwonen met een nieuwe partner nog steeds impact op het gezin. Volwassen kinderen zijn gewend aan het ouderlijk huis en een eigen sfeer. Daarnaast zijn volwassen kinderen kritisch ten opzichte van de nieuwe partner. Is hij wel goed voor moeder nu ze alleen is vragen ze zich af. Of is zij wel zorgzaam voor vader? In het Stiefplan staat: - elkaars voorgeschiedenis; - gemeenschappelijke wensen en doelen; - wat de kinderen willen; - wat de kinderen verwachten; - wat ieder individueel belangrijk vindt; - wat ieder nodig heeft. Na een jaar samenwonen kunnen de gezinsleden in het samengesteld gezin het plan opnieuw doornemen. Vanuit de politiek en de sector/werkveld komen er steeds meer geluiden dat er ook aandacht moet zijn om te investeren in de relatie tussen de ouders. Beleid en interventies zouden gericht moeten zijn op het bevorderen en versterken van duurzame relaties.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
86
4.6 Overige overwegingen De effectiviteit van hulpverlening wordt door meer bepaald dan alleen een interventie. Ook algemeen werkzame factoren spelen hierbij een rol. Algemeen werkzame factoren betreffen de ingrediënten van de hulp die aan het resultaat bijdragen ongeacht de soort behandeling en doelgroep. Bekende voorbeelden van deze factoren zijn (Van Yperen e.a., 2010): - aansluiten bij de motivatie van de cliënt; - een goede relatie tussen cliënt en behandelaar; - een goede structurering van de interventie (duidelijke doelstelling, planning en fasering); - een goede ‘match’ tussen hulpvraag en aanpak van het probleem; - een goede uitvoering van de interventie; - professionaliteit (goede opleiding en training) van de behandelaar; - gezonde werkomstandigheden van de behandelaar (zoals een draaglijke caseload en goede ondersteuning). Algemeen werkzame factoren dragen in belangrijke mate bij aan de effectiviteit van hulp. Daarnaast komt het in de praktijk vrijwel niet voor dat er slechts één interventie wordt ingezet bij deze doelgroep: interventies worden gestapeld en ook daarbuiten wordt er op meerdere manieren hulp verleend. Toch is het om een aantal redenen gerechtvaardigd om hier in te zoomen op losse interventies. Ten eerste bevatten interventies technieken die feitelijk als algemeen werkzame factoren opereren. Denk hierbij aan het structureren van de hulp door doelgericht te werken. Ten tweede bevatten interventies technieken die invloed hebben op de kwaliteit van de algemeen werkzame factoren, zoals technieken die helpen om de kwaliteit van de therapeutische relatie goed vorm te geven. Ten slotte zijn er in de literatuur aanwijzingen te vinden dat door het gebruik van specifieke methodieken – mits goed geïmplementeerd – er een betere koppeling tot stand komt tussen de problemen waar de jeugdige / de opvoeder mee kampt en de aanpak (Van Yperen e.a., 2010). Het feit dat het weinig voorkomt dat er een enkele interventie wordt ingezet, wil niet zeggen dat ‘stapelen’ de voorkeur zou moeten hebben. Dit geldt des te sterker als er weinig aandacht is voor therapie-trouw: het uitvoeren van de interventie zoals bedoeld. Stapelen kan leiden tot een opeenhoping van ‘halve interventies’. In zo’n geval verdient het verbeteren van de oorspronkelijke interventie de voorkeur. De rol van diversiteit in interventies Om jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking (LVB) te laten profiteren van een interventie is het noodzakelijk de interventie en de randvoorwaarden aan te passen aan de vaardigheden, beperkingen en mogelijkheden van deze jeugdigen. Op basis van literatuuronderzoek en interviews met professionals hebben De Wit, Moonen en Douma (2011) de Richtlijn Effectieve Interventies LVB ontwikkelt. Hierin worden aanbevelingen gedaan voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van interventies gericht op de LVB-doelgroep. Deze aanbevelingen zijn: - doe uitgebreide diagnostiek voorafgaand aan de interventie; - zorg voor een goede afstemming van de communicatie tussen jeugdige en hulpverlener;
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
87
- maak de oefenstof concreet: visualiseer, structureer en vereenvoudig de oefenstof en de informatie; - betrek het netwerk bij de interventie en generaliseer het geleerde naar andere situaties en omgevingen; - creëer een veilige en positieve leefomgeving. Bij het uitvoeren van interventies is het van belang om alert te zijn op vooroordelen, belangstelling te tonen, flexibel met de tijd om te gaan en de cliënt positief te benaderen. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie kan relatief veel tijd kosten (Knipscheer & Kleber, 2004). Kennis van de culturele achtergrond is wenselijk en het verstaan van de taal vergemakkelijkt het contact. Bij de interventies gaat het erom dat de cliënt leert denken vanuit de eigen kracht en kwaliteit. Dit moet dus gestimuleerd worden. In de Meetladder Diversiteit zijn factoren opgenomen die van belang zijn voor het slagen van interventies (Pels, Distelbrink & Tan, 2009). In aanvulling op de literatuur komen er vanuit de praktijk een aantal belangrijke overwegingen. Informatie over het ondersteuningsaanbod voor ouders en jeugd is zowel voor ouders als voor professionals moeilijk te vinden. Het overzicht ontbreekt en dit bemoeilijkt de toeleiding. Het is belangrijk dat er een overzicht aanwezig is van het ondersteuningsaanbod voor ouders en jeugdigen. Niet alleen de jeugdprofessionals moeten beschikken over die kennis en over de vaardigheden daar mee om te gaan. Ook het onderwijs, de kinderopvang en andere relevante velden. Zij hebben een belangrijke signalerende taak. Breng in kaart welk aanbod er beschikbaar is voor jeugd en ouders, uitgesplitst naar doel, doelgroep, inhoud programma, kosten etc. en zorg ervoor dat hieraan publiciteit wordt gegeven. Professionals en organisaties die met kinderen werken, weten vaak niet zo goed hoe ze moeten omgaan met informatieverstrekking aan ouders die gescheiden zijn. Zij missen een voorbeeldprotocol of handleiding waarin zij kunnen opzoeken hoe om te gaan met hun informatieplicht naar (uitwonende) ouders. Faciliteer het ontwikkelen of een handleiding en maak gebruik van de landelijke en regionale expertise. Echtscheiding moet vanuit een bredere context worden bekeken. Wat is passende hulp voor ouders en kinderen, individuele ondersteuning, relatietherapie, mediation, wat kan laagdrempelig aangeboden worden? Welke interventies kunnen nog meer van betekenis zijn, zoals Signs of Safety en Video Home training. Aan de klankbordgroep leden en verschillende experts is ook gevraagd of er specifieke programma’s of interventies zijn voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Dit is vooralsnog niet bekend. Volgens praktijkdeskundigen is het in algemene zin belangrijk dat een interventie aansluit bij de doelgroep. Voor jongeren met een andere culturele achtergrond en hun ouders blijven de grote lijnen hetzelfde. Wel is het belangrijk dat op detailniveau de gegeven voorbeelden en rollenspellen aansluiten. Ook moet goed worden nagegaan of er sprake is van een goede communicatie omdat taalproblemen en culturele aspecten gauw tot misverstanden leiden. Het is in sommige culturen niet gebruikelijk om te zeggen dat je iets niet begrijpt. In de richtlijn
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
88
opvoedingsondersteuning is informatie opgenomen over randvoorwaarden voor interventies voor ouders met een niet-westerse achtergrond. Deze randvoorwaarden kunnen ook meegenomen worden bij interventies specifiek voor echtscheiding. Randvoorwaarden voor het uitvoeren van interventies zijn waakzaam op vooroordelen, belangstelling, flexibel met de tijd omgaan en een positieve benadering. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie kan relatief veel tijd kosten (Knipscheer e.a., 2004). Kennis van de culturele achtergrond is wenselijk en het verstaan van de taal vergemakkelijkt het contact. Het bevorderen van het denken vanuit de eigen kracht en kwaliteit is een belangrijk onderdeel in het gebruiken van interventies. In de Meetladder Diversiteit zijn factoren opgenomen die van belang zijn voor het slagen van interventies (Pels e.a., 2009). Meld lacunes in het hulpaanbod bij de manager van de jeugdhulpinstelling. De instelling kan vervolgens in overleg treden met de gemeente en gezamenlijk zoeken naar een oplossing. De gemeente heeft immers de plicht tot het leveren van passende zorg.
4.7 Aanbevelingen - Weet dat de belangrijkste risicofactoren voor problemen bij jeugdigen vóór, tijdens en na de scheiding zijn: familiaal geweld, ernstige en langdurige ruzies tussen ouders, een slechte band met de inwonende ouder, met de uitwonende ouder, met de stiefouder, en het aantal bijkomende veranderingen, inclusief financiële achteruitgang. - Ken de belangrijkste punten uit de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding en uit het ouderschapsplan. - Informeer naar de huidige gezinssituatie van beide ouders bij het maken van afwegingen voor een bepaalde zorgregeling of een bepaalde omgangsregeling. Voor jeugdigen is het belangrijk dat hun ouders het eens zijn over de regeling. - Houd bij afwegingen voor (veranderingen in) een bepaalde zorgregeling of een bepaalde omgangsregeling rekening met het gezinssysteem vóór de scheiding, de ontwikkelingsfase van de jeugdige, de kwaliteit van de band met de ouders, de woonsituatie, de mate van conflicten tussen de ouders, het ouderschapsplan en de wil van de jeugdige. - Is er sprake van gezamenlijk ouderlijk gezag, kijk dan eerst naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities van de jeugdige (hoe is de veiligheid en zorg voor de jeugdige geregeld, wat is het toekomstperspectief, wat wil de jeugdige?). - Als blijkt dat een jeugdige ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, onderneem dan eerst (hernieuwde) pogingen om de ouders te leren hun conflicten te beheersen. Eventueel kan de rechter de zorg- of omgangsregeling opnieuw beoordelen. - Is er sprake van eenhoofdig gezag, dan gelden soortgelijke overwegingen als bij gezamenlijk gezag, maar nu voor de omgangsregeling. Pogingen de ouders te leren hun conflicten te
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
89
beheersen verdienen de voorkeur. Daarna kan eventueel de rechter opnieuw om een oordeel worden gevraagd. - Is er sprake van een scheiding of heftige conflicten tussen de ouders, richt de begeleiding dan zowel op de ouders als op de jeugdige. Het horen en betrekken van meerdere informanten (de jeugdige, school, familieleden, huisarts) kan noodzakelijk zijn. Neem kennis van het aanbod aan interventies voor jeugdigen, ouders en gezinnen in de regio. Voorkom een zoektocht naar de juiste hulp. - Betrek steeds de ouders bij de ondersteuning. Schenk daarbij aandacht aan de relatie tussen de ondersteuning en de opvoeding. Houd ook rekening met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige. - Maak ouders ervan bewust dat het voor hun kind belangrijk is dat zij hun conflicten beheersen. Leer hen dus geen ruzie te maken in het bijzijn van hun kind, en wijs hen erop dat zij er goed aan doen gezamenlijke afspraken over hun kind te maken. Stimuleer ouders om deel te nemen aan programma’s die gericht zijn op het leren beheersen van ruzies, op (familie)mediation en/of op het versterken van hun (ouder)relatie. Of motiveer de ouders individuele hulp te zoeken. - Stimuleer ouders en kinderen van scheidende of gescheiden ouders deel te nemen aan een programma zoals KIES, !JES het brugproject of Dappere Dino’s. Adviseer zo nodig individuele hulpverlening. Wijs indien nodig op de mogelijkheid van OTS, uithuisplaatsing en de mogelijkheid om een bijzondere curator in te schakelen. In de Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming (Bartelink et al., 2015) is onder andere een overzicht te vinden van ‘evidence based’ en ‘practice based’ kennis op het gebied van het uit huis plaatsen van jeugdigen in de jeugdhulp en jeugdbescherming, de rol van jeugdigen en ouders bij het beslissen over het uit huis plaatsen en effectieve interventies om een uithuisplaatsing te voorkomen. - Weet dat bij nieuwe gezinnen na een scheiding de gezinsverhoudingen nog complexer worden. Daarom: - Adviseer aanwezige stiefouders om zich vooral de eerste tijd buiten de opvoeding te houden. - Wijs de biologische ouder op haar/zijn spilfunctie in het nieuwe gezin. - Informeer partners in stiefgezinnen op het bestaan van groepsbijeenkomsten voor (stief) ouders. - Raadpleeg ook de Richtlijn Samen beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming (Bartelink, Eijgenraam & Meuwissen, concept in ontwikkeling). In deze richtlijn wordt beschreven hoe jeugdprofessionals het beste de vraag van ouders en jeugdige kunnen verhelderen en een samenwerkingsrelatie kunnen aangaan en hoe zij het beste in dialoog met ouders en jeugdige doelen en een plan voor passende hulp kunnen opstellen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
90
Hoofdstuk 5
Samenwerking met ouders en met het netwerk
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 91 91
Knelpunt: Hulpverleners zijn afhankelijk van scheidende ouders en van andere partijen.
5.1 Inleiding Professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming hebben de brede maatschappelijk taak te ‘helpen bij het opgroeien en opvoeden’ (Zwikker e.al., 2009). Onder ‘goede hulpverlening’ worden niet alleen effectieve interventies verstaan, maar zeker ook effectieve professionals. Zoals Van Yperen en Dronkers (2010) stellen vormt de professional een cruciaal onderdeel van effectieve hulpverlening. Dit geldt uiteraard ook voor de hulpverlening bij problemen rond scheiding. Of een professional effectief is hangt volgens Van Yperen en Dronkers (2010) deels af van algemene capaciteiten, zoals een relatie kunnen opbouwen en werken volgens een duidelijke structuur. Maar ook specifieke capaciteiten zijn van belang. Hierbij gaat het erom dat de professional: - voldoende kennis heeft over de specifieke doelgroep - vaardig is in het inzetten en toepassen van de aangewezen specifieke hulpvormen, dan wel hiernaar kan verwijzen - weet welke valkuilen er zijn bij de hulp aan een specifieke doelgroep, en weet hoe hij of zij die kan vermijden. Daar valt nog aan toe te voegen dat professionals ook over een bepaalde houding of attitude moeten beschikken om ouders en jeugdigen het vertrouwen te geven dat zij geholpen zullen worden. Vertalen we dit naar scheiding, dan is van belang dat jeugdprofessionals te maken krijgen met zowel de kinderen in een scheidingssituatie als de scheidende/gescheiden ouders. De uitgangsvragen 3.1 tot en met 3.5 hebben allemaal betrekking op het omgaan van hulpverleners met kinderen en ouders voor, tijdens en na de scheiding. Uitgangsvraag 3.1: Hoe kunnen hulpverleners omgaan met ouders die niet willen meewerken? Uitgangsvraag 3.2: Hoe kunnen ouders betrokken worden bij en omgaan met hun kind in en na een scheiding? Uitgangsvraag 3.3: Welke kennis heeft een beroepskracht nodig om ouders te kunnen adviseren over het hulpaanbod? Uitgangsvraag 3.4: Hoe kunnen hulpverleners buiten ouderlijke conflicten blijven en ouders motiveren hun onderlinge conflicten te beheersen? Uitgangsvraag 3.5: Hoe kunnen hulpverleners omgaan met een eventuele nieuwe partner van moeder en/of vader?
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
92
5.2 Omgaan met ouders Als ouders uit elkaar gaan, krijgen jeugdprofessionals te maken met een dubbele doelgroep: zowel met de jeugdigen als met de scheidende/gescheiden ouders. In het algemene profiel van de’ jeugdzorgwerker’ en de ‘gedragswetenschapper in de jeugdhulp’ wordt de dubbele doelgroep (kinderen en ouders) niet nader gespecificeerd. In deze richtlijn vullen we de competenties rond dit thema aan. Daarbij richten we ons vooral op de meest relevante en moeilijkste groep, die van kinderen van gescheiden of scheidende ouders met (ernstige) problemen. Ouders zijn dan vaak verwikkeld in een vechtscheiding. Voor professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming is het behandelen van kinderen in een echtscheidingssituatie vaak een dilemma. Zo zijn in echtscheidingssituaties de belangen van ouders en het kind in veel gevallen niet overeenkomstig. Antokolskaia en Coenraad (2010) gaan in op de vraag of de belangen van het kind en van de ouders in het nieuwe scheidingsrecht wel voldoende met elkaar in evenwicht zijn. Kinderen zouden in elk geval meer betrokken moeten worden bij afspraken die rechtstreeks op hen betrekking hebben. De jeugdprofessional moet op zoek gaan naar de best mogelijke oplossingen voor het kind en tegelijk rekening houden met de belangen van ouders. Het uitgangspunt daarbij is om samen met de ouders te formuleren wat hun gezamenlijke doel is voor het kind. Dat is immers ook in het belang van de ouders. Vanuit de formulering van het gezamenlijk doel kan worden gekeken hoe te komen tot ontwikkelingsbevorderende oplossingen (Cottyn, 2009). Duijvesteijn en Noordink (2013) formuleren dit als volgt: Behandeling en begeleiding van scheidingskinderen moet zich in eerste instantie richten op de oorzaak van de problemen en bij scheidingskinderen zijn dat vaak de ouders. Bij hen ligt de sleutel tot succes. In de nota Gezinsbeleid 2008, De kracht van het gezin, van het programmaministerie jeugd en gezin, wordt een pleidooi gehouden om te investeren in het vermogen van beide ouders om afspraken over de situatie van de kinderen te maken en stabiliteit in de situatie na de scheiding te garanderen. Daarnaast adviseert de nota het versterken van de betrokkenheid van kinderen bij beslissingen die hen aangaan mits zij daar de leeftijd voor hebben. In Vlaanderen hebben in 2007 de Federatie van diensten voor geestelijke gezondheidszorg en het Verbond van verzorgingsinstellingen een handreiking opgesteld voor het omgaan met kinderen en ouders in vechtscheidingen. In deze handreiking stellen zij dat de relatie met de hulpverlener mede wordt bepaald door het verloop van de juridische afhandeling van de scheiding en de ontwikkelingsfase van het kind. Bovendien is de fase van verwerking van de echtscheiding waarin beide ouders zich bevinden van belang. De juridische context kan bovendien gedurende het volledige therapeutische proces veranderen en interfereren met dit proces. Beroepskrachten moeten zeker op de hoogte blijven van de juridische veranderingen omdat die ook een weerslag kan hebben op de behandelingen en therapieën. Wanneer met al deze aspecten rekening gehouden wordt, kunnen er geen vaste regels zijn voor ‘de vechtscheiding met mishandeling en/of emotionele verwaarlozing’ maar dient elk dossier anders benaderd te worden naargelang deze verschillende variabelen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
93
Competenties van de jeugdprofessional Ouders voelen zich vaak niet erkend en gehoord in het hulpverleningsproces. Zeker in echtscheidingsgevallen spelen zij echter een cruciale rol. Ouders zijn in scheidingsgevallen een belangrijk onderdeel van de problemen van het kind. Zeker als sprake is van een vechtscheiding. In de benaderingswijze en communicatie met ouders is het belangrijk om als jeugdprofessional het ouderperspectief en oudergericht kijken mee te nemen om de problemen van scheidingskinderen aan te pakken. De jeugdprofessional moet daarmee in staat zijn zowel te denken over de jeugdige én zijn vader én zijn moeder en over hun loyaliteiten. Er wordt meerzijdige betrokkenheid verlangd: hij of zij moet afwisselend de verschillende partijen erkennen en zich kunnen inleven in ieders positie en inspanningen om zo de dialoog tussen de partijen in gang te zetten. Ook kunnen zij ouders stimuleren om meer vanuit een wij positie te kijken naar hun kinderen, wat willen wij voor het kind en niet wat vind ik dat moet. Dit betekent dat je bij beide ouders rekening moet houden met hun eigen geschiedenis en context. Dit vraagt om stil te kunnen staan bij de beleving van ouders, erkenning te geven voor hun positie en gevoelens om zo in contact te blijven met ouders. Van hieruit kun je de ouders in beweging krijgen en zich laten richten op de belangen van hun kind. Het gaat er ook om dat de ouders de jeugdprofessional zien als onpartijdig. De jeugdprofessional moet zichzelf steeds de vraag stellen: is er een kans dat iemand dit kan uitleggen als het bevoordelen van de andere partij? En hij dient alert te zijn op mogelijke aanwijzingen die de ouders ervaren als partijdig. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als ze zijn geloofwaardigheid ter discussie stellen, vaak in discussie gaan over voorstellen of zich uit het proces terugtrekken. In de praktijk betekent meerzijdige betrokkenheid het handhaven van een zekere balans in de contacten met ouders: hen gelijkelijk de kans geven te spreken en gelijkelijk aandacht te geven (uit de training Ouderschap Blijft (NJi, 2011)). Ook dient in bijna alle (problematische) scheidingsgevallen de communicatie tussen de ouders te worden hersteld of verbeterd. De Vlaamse studie noemt de volgende algemene uitgangspunten voor het werken met ouders in conflictueuze echtscheidingssituaties 4: Meerzijdige partijdigheid Meerzijdige partijdigheid is het principe waarbij men afwisselend de verschillende partijen erkent, van partij wisselt en zich inleeft in ieders positie en inspanningen om zo de dialoog tussen de partijen op gang te brengen. Het is belangrijk om hierbij de ander en de belangen van de ander niet uit het oog te verliezen. Meerzijdige partijdigheid betekent dat de jeugdprofessional moet denken én over het kind én zijn vader én zijn moeder en over hun wederzijdse loyaliteiten. Dat brengt echter onvermijdelijk gevoelens van onmacht met zich mee. Hierdoor kan men zich als jeugdprofessional net als het kind in een onmogelijke situatie geplaatst voelen. De hulpverlener kan dan de neiging hebben om vanuit de bezorgdheid voor het kind toch partij te kiezen. Ondersteuning van collega’s en goede werkbegeleiding is essentieel. Scheidingszaken kosten de werker vaak veel energie en gevaar van opgebrand raken is groot. Bovendien dient men alert te zijn op parallelle processen bij zorgaanbieders als bij ouders: het risico bestaat dat er strijd tussen instanties ontstaat die lijkt op de strijd die tussen ouders speelt. 4
Deze onderwerpen worden ook benoemd in de competentieprofielen voor de jeugdzorg. Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
94
Positie innemen en belangen Het is typisch bij vechtscheidingen dat de therapeut voortdurend door de ouders wordt uitgedaagd om een positie in te nemen. Een therapeut moet hiervoor steeds alert zijn. Cottyn (2009) beschrijft dat ouders en kinderen die gevangen zitten in een conflictsituatie na scheiding behoefte hebben aan iemand die aansluit op hun gevoel van benadeling én hoop geeft op een nieuw perspectief. Het is een therapeutische uitdaging om te zoeken naar manieren om niet verwikkeld te raken in geschillen tussen ouders en toch te steunen. Cottyn spreekt niet over meerzijdig partijdig zijn. De strijd tussen ouders is niet absoluut en allesomvattend maar neemt Cottyn als een interpretatief kader en dan verschuift het perspectief. De focus wordt gelegd op het kaderen en begrijpen van conflicten in plaats van die af te wijzen. Het is van belang hoe een hulpverlener zich opstelt ten opzichte van ouders en kinderen, ook als ze afwezig zijn. Meerzijdige partijdigheid kan onmogelijk zijn, maar veelzijdige inleving en veelzijdige betrokkenheid zien is wel mogelijk (Decraemer, 2005, Cottyn, 2009). In een conflict tussen ouders is het belangrijk om informatie te krijgen over hun belangen. Er is een duidelijk verschil tussen oplossingen (posities) en bezorgdheden (belangen). Een positie is een concreet standpunt (eis, bedreiging, voorstel, voorgestelde oplossing, beoogde uitkomsten, ingenomen stelling), dus een manier om je belangen te realiseren en niet de belangen zelf. Het is belangrijk om niet te blijven stilstaan bij de naar voren gebrachte posities. Zoals ‘Je bent ons…verschuldigd; als je niet bereid bent om te betalen, stappen we naar de rechter’. Hiermee spring je als het ware rechtstreeks van het probleem naar de oplossing. Beter is het om door te vragen naar de eigen onderliggende belangen. De jeugdprofessional kan de volgende vragen stellen, zoals bijvoorbeeld: - Wat is belangrijk voor je? Wat is je grootste zorg? - Wat zou je hier graag willen bereiken? - Wat je zegt zo graag te willen, kan dat alleen maar op deze éne manier? (=positie) Of kunnen er ook nog andere manieren zijn om dat te realiseren? (=onderliggend belang) Het doel is om de ouders zodanig in gesprek met elkaar te laten zijn dat zij bereid zijn om zelf aan de oplossing te werken en ook om hen te stimuleren zelf op zoek te gaan naar nieuwe, creatieve oplossingen. Communicatielijnen tussen ouders helder afspreken Het is belangrijk om vanaf het begin duidelijke afspraken te maken met beide ouders over de manier waarop er zal gecommuniceerd worden. De hulpverlening mag geenszins gebruikt worden om via de therapeut informatie te krijgen over de andere ouder. Het is de bedoeling van de therapie dat de ouders niet blijven communiceren via de therapeut maar dat de communicatielijn tussen de ouders weer hersteld wordt zodat er tussen hen opnieuw een communicatieve (en geen vechtende) relatie kan plaatsvinden. Technieken Welke technieken kan de jeugdprofessional inzetten om met de ouders tot oplossingen te komen? - Ervoor zorgen dat beide ouders hun eigen verhaal kunnen vertellen. Er rekening mee houden dat ouders in het gesprek wellicht het verhaal van de ander bestrijden, bagatelliseren etc. en jou als bemiddelaar als partij willen krijgen. Zelf uit deze strijd blijven en voorkomen dat
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
95
ouders die strijd in jouw bijzijn voeren. - Reflecteren: laten merken dat je hebt gehoord wat iemand heeft gezegd, en ook teruggeven wat de betekenis hiervan is voor hem of haar. Scherp waarnemen wat ouders met elkaar doen: onderscheid maken tussen wat ze elkaar lijken te zeggen en wat ze daadwerkelijk zeggen. - Wat ouders in een gesprek benoemen gemeenschappelijk maken. - Normaliseren. - Ouders aan het werk zetten: hen vragen en stimuleren om aan elkaar te zeggen wat ze gehoord hebben en welke emoties ze bij de ander hebben opgemerkt. - Herformuleren/heretiketteren: bijvoorbeeld verwijten omzetten in wensen als het gaat om wat de ouders willen bereiken. Hoe kan de jeugdprofessional ouders richting de oplossing begeleiden? - Werk naar de toekomst toe (het gaat om morgen, niet om gisteren); - benoem herhaaldelijk wat het doel van het gesprek is; - maak het probleem gezamenlijk; - benadruk dat ze praten over wat ze wel willen in plaats over wat ze niet willen; - rond het gesprek duidelijk af: welke afspraken kunnen worden gemaakt? (Uit de training Ouderschap Blijft (NJi, 2011)). Ouderschapsreorganisatie In Nederland bepleiten Duijvestijn en Noordink (2013) op basis van een onderzoek onder 25 beroepskrachten die bezig houden met scheidingskinderen, dat er altijd aandacht moet zijn voor ouderschapsreorganisatie. Belangrijke uitgangspunten voor effectieve ouderbegeleiding noemen zij: meervoudige partijdigheid, een oplossingsgerichte aanpak, duidelijk stellen en handhaven van grenzen en (juridische) verplichtingen, het kind centraal stellen en niet de ouders, ouders motiveren hun conflicten aan te pakken. Het ouderschapsplan kan een uitgangspunt zijn om gesprekken te structureren. In het belang van de kinderen moeten ouders gaan proberen om hun verschillen te accepteren en er met respect en vertrouwen over te communiceren naar de kinderen. Kennis van de wetenschappelijke bevindingen over de specifieke bijdragen die vaders respectievelijk moeders kunnen leveren aan de ontwikkeling van het kind, is daarbij onontbeerlijk. Na de scheiding ontstaan de rollen van inwonende ouder en uitwonende ouder. Kinderen krijgen te maken met twee huishoudens, die van moeder en die van vader. De meeste kinderen wonen vooral bij de moeder, een minderheid woont bij de vader. Steeds meer kinderen wonen afwisselend bij moeder en bij vader (co-ouderschap). Bovendien komen vaak nieuwe partners op het toneel: stiefvaders en stiefmoeders. Dit alles brengt een ouderschapsreorganisatie met zich mee en de noodzaak voor de hulpverlener rekening te houden in het hulpverleningsproces met al deze ouderrollen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
96
Omgaan met ouders De geïnterviewde ouders geven aan dat het vooral belangrijk is dat ouders geen negatieve dingen over elkaar zeggen. ‘Als verzorgende ouder is het belangrijk dat je hele jonge kinderen ook naar de andere ouder stuurt, ook al snappen ze dan nog niet altijd het belang. Uiteindelijk is het wel in hun belang dat ze beide ouders spreken en zien.’ Volgens de ouders moeten professionals zich meer bewust zijn dat elke ouder zegt in het belang van het kind te opereren. Het is de vraag of dat ook echt zo is. Er kunnen loyaliteitsconflicten spelen en het ouderverstotingssyndroom. Dit zijn hele ingewikkelde processen. Ook mag de positie van de vader meer op de voorgrond komen te staan: ‘De hulpverlening moet benadrukken dat het voor kinderen belangrijk is om zowel een moeder als een vader te hebben.’ De jeugdigen hebben ook ideeën over hoe ouders meer betrokken kunnen worden. Een jeugdige zegt: ‘Hulpverleners moeten vooral zorgen dat ouders gewoon communiceren. Ze hoeven elkaar niet super aardig te vinden, maar als het kind naar ander gaat wel gewoon kletsen en gewoon ophalen bij de ander. Hoe ouder je wordt, hoe meer rekening ze moeten houden met de wensen van de kinderen’. Een andere jeugdige geeft aan het belangrijk te vinden dat elke ouder individueel begeleiding krijgt om zijn problemen te bespreken en informatie krijgt over hoe hij het beste met zijn kinderen om kan gaan. Bron: Veldconsultatie
5.3 Noodzakelijke kennis van de beroepskracht Om ouders en jeugdigen in een scheidingssituatie goed te kunnen ondersteunen, is het van belang dat jeugdprofessionals ook oog hebben voor verschillende aspecten van scheidingssituaties. Het gaat hierbij om: - juridische aspecten; - relationele aspecten; - ouderschapsaspecten; - veiligheidsaspecten. (Algemeen Maatschappelijk Werk, 2010).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
97
5.3.1 Juridische aspecten Beroepskrachten in de jeugdhulp en jeugdbescherming zijn opgeleid om kennis te hebben van de psychosociale ontwikkeling van kinderen en de opvoedmogelijkheden van ouders. Een brede kennis van juridische zaken is niet direct een vereiste voor deze beroepskrachten. Desalniettemin krijgen professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming die te maken hebben met scheidende of gescheiden ouders ook te maken met de juridische aspecten van deze situatie. Er komen vragen op als: Wat zijn de rechten en plichten van de gescheiden ouders ten aanzien van het kind? Welke juridische kaders zijn er rondom het delen van informatie tussen beide ouders? Om ouders op een juiste wijze bij de hulpverlening te betrekken dienen jeugdprofessionals zicht te hebben op relevante juridische kaders bij scheiding. Bij elke scheiding horen ze de inhoud van het ouderschapsplan te kennen en te weten hoe het gezag, de zorg en omgang geregeld zijn. Zo leert de jeugdprofessional wie van de betrokkenen welke informatie dient te ontvangen en wie bevoegd is besluiten te nemen. In bijlage 4 is een lijst opgenomen van de belangrijkste juridische begrippen. De jeugdprofessional moet ook kennis hebben van mogelijke interventies bij zeer conflictueuze scheidingen zoals OTS, uithuisplaatsing en de bijzondere curator. Bovendien dient de jeugdprofessional op de hoogte te zijn van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zodat hij weet hoe te handelen bij (een vermoeden van) kindermishandeling. Kinderen zijn dragers van rechten, vastgelegd in de Nederlandse wet in en in het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind. Kinderen hebben recht op zorg en liefde, op scholing, op het vormen en uiten van een eigen mening. Deze rechten gelden voor alle kinderen in dezelfde mate. Dus ook voor kinderen na de scheiding van hun ouders. Behalve de expliciet geformuleerde rechten is er ‘ het belang van het kind’. Die term komen we veelvuldig tegen. Het IVRK ( Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind), een van de juridische kaders waarop we ons baseren, zegt over die belangen onder andere het volgende: Bij alle maatregelen betreffende kinderen … vormen de belangen van het kind de eerste overweging (IVRK, artikel 3.1). De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate het overleven en de ontwikkeling van het kind (IVRK, artikel 6.2). In vechtscheidingen gebruiken de partners (of één van hen) vaak juridische procedures om hetzij hun gelijk te halen, hetzij hun emotionele lijden af te reageren. Het is evident dat, ondanks het feit dat er in de problematiek een emotioneel proces gaande is, het voor de hulpverlener belangrijk is over correcte juridische informatie te beschikken om de mogelijkheden en onmogelijkheden te kennen om binnen de juridische context tot een oplossing te komen. Het is voor jeugdprofessionals van belang om de juiste definiëring te kennen van de juridische termen die in verband met echtscheiding gehanteerd en toegepast worden. En zij moeten weten wat het IVRK inhoudt. Bij de aanmelding en zeker in de loop van de begeleiding worden die door de ouders vaak gebruikt. De wetgeving en de rechtsgang bepalen immers mee hoe de ouders tegenover elkaar staan.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
98
Gezamenlijk ouderlijk gezag Na de scheiding houden meer dan 90 procent van alle ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. Sinds de invoering van de nieuwe wet in 2009 moet er voor de scheiding een ouderschapsplan worden gemaakt. Hierin staan rechten en plichten van de gescheiden ouders ten opzichte van hun kinderen. In het ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken worden opgenomen over: - de manier waarop de ouders de zorg- en opvoedingstaken verdelen of de omgang regelen. Dat betekent onder meer dat moet worden vastgelegd waar het kind verblijft, hoeveel tijd hij met iedere ouder doorbrengt, wie welke taken op zich neemt; - op welke manier de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan (kinderen vanaf twaalf jaar krijgen van de rechter een brief waarin staat dat ze hun mening kenbaar kunnen maken); - de manier waarop de ouders elkaar informatie geven en raadplegen over belangrijke zaken die de kinderen betreffen; - de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (ook de kinderalimentatie); - Verder moet het verzoekschrift tot scheiding vermelden waar de ouders het over eens zijn, waar de ouders het nog niet over eens zijn en waarom dat zo is. Dit is wat er wettelijk minimaal in een ouderschapsplan moet komen. Daarnaast kunnen ouders nog allerlei andere aspecten erin opnemen die men belangrijk vindt voor de kinderen. Professionals kunnen terug vallen op dit ouderschapsplan om ouders te motiveren bij te dragen aan de hulpverlening van hun kinderen. In Nederland is nog geen systematisch onderzoek verricht naar de werking van het verplichte ouderschapsplan. Douglas (2006) meldt dat er ook in de VS nog weinig onderzoek gedaan is naar de effecten voor kinderen en ouders. Voor zover bekend lijkt het ouderschapsplan weinig invloed te hebben op het welbevinden van de gescheiden partners of hun kinderen. Gelijktijdig merkt deze auteur echter ook op dat er ook geen negatieve gevolgen zijn aan het ouderschapsplan. In het kort kan het ouderschapsplan een hulpmiddel zijn voor jeugdprofessionals om ouders te wijzen op hun verantwoordelijkheden rondom het vormgeven van de opvoeding met de andere ouder. Als ouders gaan scheiden tijdens de hulpverlening kunnen jeugdprofessionals ouders van waardevolle informatie voorzien voor de invulling van het ouderschapsplan. Bij het maken van het plan is het van belang om rekening te houden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind omdat de behoeften en wensen hierin kunnen veranderen. Ouders zijn verplicht hun kinderen te betrekken bij het ouderschapsplan. Kinderen zijn al heel jong goed in staat om hun belangen duidelijk te maken. Jeugdprofessionals kunnen indien nodig hierbij behulpzaam zijn en verhelderen wat het kind nodig heeft. Dat gebeurt op basis van wat de ouders vertellen en hun eigen contact met het kind. In de brochure ‘Uit elkaar ... En de kinderen dan’ (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin; 2009) wordt er op gewezen dat het ouderschapsplan moet worden beschouwd als een groeimodel dat in elk geval een aantal keren zal moeten worden aangepast aan de ontwikkeling van kinderen en veranderingen in de situatie.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
99
Aandachtspunten zijn om ouders te behoeden teveel te willen veranderen na de scheiding en dat vast te leggen in het ouderschapsplan. Ook valt aan te raden om aandacht te besteden aan de wijze waarop kinderen, en ouders, na de scheiding contact blijven houden met hun directe omgeving: andere familieleden, zoals opa’s en oma’s. Een voorbeeld van een ouderschapsplan is te vinden op de website van de VFAS (Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, www.verder-online.nl. In bijlage 6 is een voorbeeld opgenomen die ook in de methodiek Ouderschap Blijft wordt gebruikt. Eenhoofdig ouderlijk gezag Indien na de scheiding een van beide ouders geen gezag meer heeft over het kind heeft hij of zij altijd nog recht op en de plicht tot omgang met de kinderen. De omgangsregeling kan door de ouders, samen met een advocaat, zijn vastgesteld of door de rechter als ouders er niet uit zijn gekomen. De omgangsregeling bepaalt onder meer wanneer de andere ouder contact heeft met het kind. Indien er strubbelingen zijn in de uitvoer van de omgangsregeling, kunnen ouders een mediator of advocaat inschakelen en eventueel de hulp van de rechter inroepen. De ouder die het gezag heeft moet de ouder zonder gezag ook informatie geven over de kinderen. Voor jeugdprofessionals betekent dit dat bij begin van de hulp wordt vastgelegd in hoeverre de ouder zonder gezag wordt geïnformeerd over het hulpverleningstraject. Bij belangrijke beslissingen over de kinderen, moet de mening van de ouder zonder gezag worden gevraagd. De ouder met gezag beslist uiteindelijk. De jeugdprofessional kan in het contact met de ouder met gezag bij belangrijke beslissingen in het hulpverleningsproces benadrukken dat het essentieel is een goede verstandhouding met beide ouders te houden. Geen gezag en geen omgang Het kan zijn dat de rechter bij de scheiding heeft bepaald dat een ouder geen gezag én geen recht op omgang heeft. Deze bepaling kan, op aanvraag, jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Ondanks dat er geen sprake is van omgang heeft de betreffende ouder dan nog wel recht op informatie. Alleen de rechter kan beslissen dat de ouder zonder gezag ook geen informatie meer krijgt. Er zijn twee uitzonderingen op het geven van informatie. Dat is het geval als er sprake is van een beroepsgeheim (voor jeugdhulpprofessionals geldt dit niet) of als het absoluut niet goed is voor het kind om de informatie te geven. Stiefouderschap Een nieuwe partner van een gescheiden ouder heeft niet automatisch ouderlijk gezag over de aanwezige kinderen. De stiefouder kan in uitzonderingsgevallen samen met de ouder aan de rechter vragen om het gezamenlijk gezag te krijgen. Of het gezamenlijk gezag wordt verstrekt hangt onder meer af van de vraag of het kind nog een andere ouder heeft of niet. Heeft het kind geen andere ouder, dan moeten ouder en partner voldoen aan de volgende voorwaarden: - De ouder heeft eenhoofdig ouderlijk gezag. - De partner heeft een goede band met het kind. En de ouders hebben een goede stabiele band met elkaar. Het kind moet kunnen opgroeien in een veilige omgeving. - Het kind moet zich goed kunnen ontwikkelen. Is het kind twaalf jaar of ouder? Dan vraagt de
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
100
rechter ook naar zijn mening. - Heeft het kind nog een andere ouder? Dan gelden ook deze twee voorwaarden: - Er is samen met de nieuwe partner tenminste één jaar voor het kind gezorgd. - De ouder heeft tenminste drie jaar het eenhoofdig gezag gehad.
Concluderend is het van belang dat professionals zicht hebben op relevante juridische kaders bij echtscheiding. Per echtscheidingssituatie is het van belang om inzicht te krijgen in de inhoud van het ouderschapsplan en hoe het gezag en de zorg en omgang geregeld zijn. Met het ouderschapsplan krijgt de jeugdprofessional kennis en informatie over hoe de opvoeding van het kind is geregeld. Vanuit de invulling van gezag en omgang krijgt de jeugdprofessional handvatten over wie van de betrokkenen welke informatie dient te ontvangen en wie bevoegd is tot het nemen van besluiten.
5.3.2 Relationele aspecten Bij een echtscheiding of de ontbinding van een geregistreerd partnerschap wordt via juridische weg formeel vastgelegd dat de relatie tussen ouders is verbroken. Het ouderschapsplan verplicht ouders om zich gezamenlijk in te zetten voor de opvoeding van de kinderen. In de praktijk betekent dit dat de relatie tussen ouders niet volledig wordt verbroken, maar anders moet worden ingevuld. Ook na de echtscheiding zullen ex-partners een relatie blijven houden via de verbinding met hun kinderen. Ze worden collega’s in de opvoeding. Veelal zijn ouders in het echtscheidingsproces gericht op communicatie met elkaar op partnerniveau en minder op hun relatie als ouders voor hun kinderen. Het vraagt van de jeugdprofessional om dit perspectief in het contact met ouders te blijven benoemen: men scheidt als partners maar niet als ouders. Voor gescheiden ouders is dit echter niet altijd makkelijk tot stand te brengen: een relatie kan in de praktijk vaak niet zomaar verbroken worden. Hieraan ligt meestal een lang proces van relatieproblemen aan vooraf. In sommige gevallen ontstaat daardoor wrok tegenover de expartner of jaloezie bij een goede omgang van de ex-partner met het kind (Cottyn, 2011a). Als hulpverlener is het van belang om ouders te wijzen op de negatieve consequenties voor de ontwikkeling van het kind indien ouders, na de scheiding geen redelijke relatie als partners in de opvoeding ontwikkelen. In het algemeen zijn daarbij de volgende aanbevelingen aan ouders van belang (Spruijt & Kormos, 2010): - Laat je kind duidelijk merken dat het geen schuld heeft aan de scheiding; - geef je kind ruimte om ook van de andere ouder te houden; - spreek niet negatief over de andere ouder in het bijzijn van je kind; - maak wel duidelijk dat de scheiding definitief is; - stimuleer contacten van je kind met andere scheidingskinderen (professionals kunnen daarop verwijzen naar een van de beschikbare interventies, zie bijlage 1); - zoek een geschikte vorm om informatie uit te wisselen over je kind met een andere ouder (professionals kunnen ouders hierbij helpen door het AMW of een mediator in te schakelen).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
101
In sommige gevallen is het verstandig om te achterhalen welke relationele conflicten er in het gezin waren en mogelijk nog een belemmering vormen voor het gezamenlijke opvoeden van de kinderen. Het is dan van belang om niet uitvoerig in te gaan op de schuldvraag van de scheiding, maar om te richten op de toekomstige relatie als partners in opvoeden. Het is ook wenselijk dat professionals niet alleen ouders stimuleren om op een begripsvolle en positieve wijze over elkaar te spreken in het bijzijn van de kinderen, maar mogelijk ook kennis te hebben van relevante elementen uit interventies die zich richten op relatiebevordering. Niet vanuit het oogpunt van herstel van de eerdere partnerrelatie, maar wel om de huidige relatie met elkaar in het ouderschap, goed vorm te geven. Professionals kunnen ouders ondersteunen bij het vormgeven van hun relatie als partners in ouderschap na de scheiding door hen te laten deelnemen aan educatieve programma’s rondom de gevolgen van echtscheiding voor kinderen. Het goed vormgeven van de relatie als partners in opvoeding is met name lastig als een echtscheiding tot stand is gekomen op basis van (langdurige) conflicten tussen beide partners. Onderzoek wijst uit dat deze conflicten na de scheiding vaak nog aanwezig zijn en, afhankelijk van de gekozen omgangsvorm, de nodige impact hebben op kinderen. Gezien de enorme invloed van ouderlijke strijd op het psychisch en sociaal welbevinden van kinderen pleiten Gardner (1998) en Spruijt en Kormos (2010) voor verplichte bemiddeling (ouderschapsonderzoek, forensische mediation) tussen ouders in het geval sprake is van conflictueuze (v)echtscheidingen. Verbetering van het contact tussen de ouders heeft daarbij de voorkeur, maar als de conflicten blijven bestaan kan het in het belang van het kind zijn om de omgang met de uitwonende ouder al dan niet voorlopig op te schorten (Spruijt & Kormos, 2010). Baker en Ben-Ami (2011), alsmede Gardner (1998) stellen dat vermindering van ouderlijke conflicten en herstel van het contact met de uitwonende ouder geboden is indien er bij het kind sprake is van oudervervreemding (PAS). Zij geven aan dat gezinsgerichte therapie in dat geval geboden is. In aansluiting hierop pleiten Geurts e.a. (2009) ervoor dat jeugdprofessionals meer getraind worden in competenties op het terrein van conflicthantering en bemiddeling in scheidingsproblematiek. Het achterliggende argument is niet alleen dat voortdurende blootstelling aan ouderlijke conflicten schadelijk is voor het kind, maar ook dat een kindgerichte aanpak pas zin heeft als de thuissituatie is gede-escaleerd.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
102
Concluderend valt te stellen dat jeugdprofessionals in de omgang met kinderen in echtscheidingssituaties ook rekening dienen te houden met de relatieproblemen die er tussen de ex-partners kunnen spelen. Door hier actief aandacht voor te hebben is de hulpverlener in staat om ouders bewust te maken van de invloed van hun negatieve gevoelens tegenover hun ex-partner op de ontwikkeling van het kind. Tevens is het hiermee mogelijk om ouders te ondersteunen of door te verwijzen naar andere hulpverlening zodat zij hun eigen emoties (jaloezie, verdriet) kunnen verwerken. In beide gevallen wordt daarmee bijgedragen aan een gezondere leefomgeving van het kind.
5.3.3 Ouderschapsaspecten Met het uiteenvallen van het gezin en het vertrek van een van beide ouders, worden beide ouders geconfronteerd met nieuwe rollen. Met name voor veel vaders blijkt die rol niet zo eenvoudig in te vullen. Maar ook voor moeders verandert het ouderschap na de scheiding. Bij moedergezinnen is de band tussen moeder en kind van groot belang, ook voor de relatie kind – uitwonende vader. De band met vader is daarbij ook van belang. De kwaliteit van de band kind – vader blijkt een beschermende factor te zijn tegen negatieve effecten van de scheiding, meer dan de kwantiteit van het vader-kind contact (Spruijt & Kormos, 2010). Na de wetswijziging van 1998, toen het gezamenlijk ouderlijk gezag als uitgangspunt in de wet is gekomen, is het percentage scheidingskinderen met co-ouderschap flink gestegen, van ongeveer 5 naar ongeveer 20 procent. Bij co-ouderschap verblijven de meeste kinderen de ene week bij moeder en de andere week bij vader, of wisselen de kinderen volgens een ander schema, bijvoorbeeld per week 4 dagen bij de ene en drie dagen bij de andere ouder. Deze vorm neemt nog steeds toe, vooral onder basisschool leerlingen. Volgens Spruijt en Duindam (2012) hebben kinderen uit co-oudergezinnen gemiddeld minder problemen dan kinderen uit vooral vadergezinnen. Dat blijkt vooral te komen door het feit dat co-ouders onderling minder conflicten hebben en beter met elkaar kunnen communiceren dan niet co-ouders na scheiding. Teubert en Pinquart (2010) stellen dat co-ouderschap een belangrijke positieve voorspeller is voor het aanpassingsvermogen van het kind. Niet alleen voor het kind heeft het voordelen, ook voor vaders lijkt het positief te zijn. Ouderschapsvisie Cottyn (2009) heeft een duidelijke ouderschapsvisie op echtscheiding. Na een echtscheiding verdwijnt het kerngezin. In de meeste situaties ontstaan er twee nieuwe gezinnen. Dit gebeurt ook als de kinderen in het oorspronkelijk huis blijven wonen en de ouders wisselend de opvoeding en verzorging vorm geven. Ouders gaan als partners uit elkaar, maar blijven vader en moeder van de kinderen. Om de overgang naar deze nieuwe situatie van twee gezinnen te maken, is het nodig te komen tot ouderschapsreorganisatie. Dit vraagt (nieuw aan te leren) vaardigheden van ouders. Om deze ouderschapsreorganisatie te laten slagen is het van belang te kijken met welke doelen gewerkt wordt. Cottyn onderscheidt twee kaders, met verschillende doelen. Het strijdkader, met de volgende doelen: - Schuld versus onschuld;
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
103
- winnen versus verliezen; - ieder voor zich, geen rekening houden met de ander; - pijn vermijden; - één waarheid; - verschillen zijn bedreigend. Als ouders vanuit dit strijdkader proberen te komen tot regelingen (o.a. voor de omgang), ontstaan er conflicten. De kans is gering om tot een goede reorganisatie te komen van het ouderschap. De kinderen ondervinden daar de problemen van. Het andere kader is het welzijnskader, met de volgende doelen: - Gemoedsrust, leefbaarheid; - invloed en eigen aandeel; - rekening houden met de ander; - verlies of benadeling dragen/ mee om gaan, pijn toestaan en accepteren; - accepteren van vele subjectieve waarheden; - verschillen gebruiken om te verbinden. Het gebruik van het welzijnskader geeft ouders houvast om te komen tot een acceptabele ouderschapsreorganisatie. De opdracht tot ouderschapsreorganisatie draait volledig om het treffen van goede regelingen, die nodig zijn voor de opvoeding van een kind. Op het moment dat ouders niet meer als ouders communiceren, maar als ex-partners moet de professional dit signaleren en bespreken. Een ander belangrijk uitgangspunt is, dat er aandacht is voor het kind. Bij meerdere kinderen, moet er aandacht zijn voor elk kind afzonderlijk. In de praktijk komt het volgens Cottyn namelijk vaak voor, dat de ex-partner na een scheiding veel aandacht krijgt. Cottyn benoemt dat het werken vanuit het welzijnskader niet vanzelfsprekendheid is voor ouders en professionals. De valkuil is om in het strijdkader met elkaar om te gaan. Door dit op te merken, zonder er inhoudelijk op in te gaan, kan weer geschakeld worden naar het welzijnskader. Tot slot benoemt Cottyn dat een reorganisatie gedurende een lange periode aandacht vraagt en een voortdurend proces is. Er is onderhoud nodig om de verandering te verankeren in de dagelijkse gang van zaken. Ook doen zich opnieuw veranderingen voor. Bijvoorbeeld door nieuwe gezinsvormen met andere partners of door de verschillende leeftijdsfasen van kinderen. Deze veranderingen moeten steeds vanuit het welzijnskader benaderd worden. Het Samenwerkingsverband Ouderschap (een samenwerking van een aantal Hogescholen, Tijdschrift Ouderschapskennis en het NJi), heeft in 2013 een position paper geschreven over Ouderschap en Oudergericht werken. Ouders zijn niet alleen een instrument tot een goede opvoeding en ontwikkeling van hun kind. Ze hebben hun eigen emoties, behoeften en verlangens rondom het ouderschap. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Bucx, 2011), blijkt dat 50 procent van ouders het ouderschap moeilijker vindt dan tevoren gedacht. Uit een ander SCP-onderzoek onder kwetsbare gezinnen (RMO, 2012) blijkt dat 40 procent van alle gezinnen in Nederland zorgen heeft over de opvoeding, het gedrag of de
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
104
ontwikkeling van hun kind. De problemen bij jeugdigen in het algemeen en binnen de opvoeding betekenen een scala aan stressvolle omstandigheden voor ouders. Daarnaast spelen nog zaken als culturele complexiteit tot en met echtscheiding (NJI, 2011). Ook blijkt uit een onderzoek van de Nationale Ombudsman en Kinderombudsman, dat er veel klachten zijn over bureaus Jeugdhulp. Een deel van de klachten gaat over het mislukken van de omgang tussen het kind en de uitwonende ouder. Ook thuiswonende ouders hebben klachten over de manier waarop omgang met de uitwonende ouder plaatsvindt. Veel ouders voelen zich als ouders niet gehoord en erkend (Kinderombudsman , 2014). Oudergericht werken vraagt van alle professionals en organisaties dat zij zowel de kwetsbaarheid van het ouderschap erkennen en tegelijkertijd de ouder als consultvrager beschouwen. Waar mogelijk kan beter aangesloten worden bij het feit dat beide ouders goede ouders zijn die beiden hun eigen sterke en minder sterke kanten hebben. De professional kan helpen om bij te dragen aan een nieuwe manier van kijken vanuit een perspectief van gezamenlijkheid. Deze ‘ouder begeleidende positie’ (Van der Pas, 2003) geldt ook wanneer sprake is van falend opvoeder schap, ook bij een uithuisplaatsing. Ouderschap is tenslotte meer dan opvoeder schap en ook in deze situaties blijft de zijns-relatie met het kind met het bijbehorende besef van verantwoordelijk zijn van de ouder bestaan. Idealiter begeleidt de professional de ouder zodanig dat deze in staat is om vorm en inhoud te geven aan dit besef en kan meedenken en meebeslissen over het belang van zijn of haar kind. Deze benadering vraagt andere competenties van professionals. Ouderschap is een verwaarloosd domein binnen opleidingen en ook nog binnen de uitvoeringspraktijk. Er is al veel kennis over de behoeften van kinderen en wat hun ouders moeten bieden voor een goede ontwikkeling. Toch is er nog een weg te gaan om meer aandacht en focus te krijgen voor de persoon van de ouder, de persoon achter de opvoeder. Dit vraagt mogelijk ook een cultuuromslag: niet overnemen van verantwoordelijkheden van ouders maar het versterken van hun eigen kracht. Taken tijdens en na echtscheiding Wallerstein, Lewis en Blakeslee (2000) onderscheiden extra ontwikkelingstaken voor scheidingskinderen. Het uitvoeren van taken benadrukt dat het doormaken van de periode van echtscheiding een actieve houding vraagt. Door taken te benoemen en ouders hierover te informeren, kan gerichte begeleiding gegeven worden in de vorm van het aanreiken van kennis en het aanleren van vaardigheden. Ook onderscheiden zij zes extra taken voor ouders: 1. De effecten van de echtscheiding onder ogen zien. a. Schade van een falend huwelijk opruimen. b. Gevolgen van stress van de echtscheiding aanpakken. c. De kracht vinden om uit de slachtofferrol te blijven of er uit te komen. d. De kracht vinden om niet in de pijn vast te raken. 2. Autonoom het eigen leven vormgeven. a. Zelfvertrouwen (ontwikkelen) voor eigen keuzen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
105
3. Veranderingen als (co-)ouder. a. (Meestal aanvankelijk ) Alleen dragen van grotere verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen. Tijdens en vlak na de scheiding in een turbulente tijd. b. Ontwikkelen van vaardigheden om deze verantwoordelijkheid vorm te geven: daadkracht, beslissingen nemen. c. Erkennen dat de plaats die in het kerngezin vanzelfsprekend was, nu is veranderd in een gescheiden vader of moeder. Je hebt een parttime-rol, die je moet delen met iemand die niet meer centraal staat in jouw leven. 4. Speciale taken, die meestal meer vragen van een vader. a. Ontdekken hoe taken te combineren als: aandacht geven, vermaken, verzorgen en voeden van kinderen. b. Creëren van een veilige eigen plek voor de kinderen in jouw (nieuwe) huis. Zorgen voor een praktische inrichting waar kinderen kunnen leven, spelen en leren. 5. Speciale taken, die meestal meer vragen van een moeder. a. Zorg voor de financiële administratie. b. Zorg voor voldoende inkomen, mogelijk extra werken combineren met zorg voor de kinderen. c. Creëren van plezier in werken en het kunnen afstemmen van werk en zorgtaken is belangrijk om goede zorg voor de kinderen te waarborgen. 6. Ouderschapsreorganisatie: opvoedtaken uitvoeren, met minder mogelijkheden dan tijdens het huwelijk. a Regels en afspraken niet zomaar kunnen veranderen. De ander dient erin gekend te worden en mee te gaan in de voor te stellen verandering. b. Omgaan met het feit dat je minder mogelijkheden hebt om de opvoeding zo vorm te geven, zoals jij dat voor ogen hebt. Je hebt niet vanzelfsprekend invloed op de regels in het huis van de ander. c. Opvoeden vormgeven door ‘de ouder pet’ op en in te zetten om het ex-partnerschap op een andere manier aandacht te geven. d. Extra aandacht besteden aan de band met je kind(eren).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
106
Casuïstiek De ouders van Marjo (vijf jaar) en Peter (drie jaar) hadden het zich nog zo voorgenomen: we gaan als vrienden uit elkaar, we regelen de hele scheiding in goed overleg. Toch is bij het opstellen van het ouderschapsplan ruzie ontstaan waarna ook over de andere aspecten (huis, geld) geen overleg meer mogelijk bleek. Ze melden zich bij een psycholoog om weer in overleg te gaan. Beiden weten dat langdurige conflicten schadelijk zijn voor de kinderen. Dat moet stoppen, zo vinden ze. Er is geen sprake geweest van grote conflicten tijdens het huwelijk. Ze waren uit elkaar gegroeid en de komst van de kinderen had niet het gehoopte effect gehad om daarin verbetering te brengen. Beiden voelen zich schuldig jegens de kinderen omdat zij vinden dat zij de kinderen teveel aan risico’s hebben blootgesteld door hen geboren te laten worden in een relatie die al niet goed was en door nu ook nog met elkaar in strijd te gaan. We zien hier de verstrengeling van de vele wensen en verlangens die ouders hebben jegens elkaar en hun kinderen, waarbij gevoelens van schuld veelal leiden tot een wens om nu voor de kinderen een goede ouder te blijven. Als de ouders elk voor zich op deze basis hoge eisen stellen aan de inzet die zij willen leveren, leidt dat in combinatie met eigen verlies en verdriet vaak tot strijd: jij moet mij de ruimte geven om mijn ouderrol goed in te vullen. Het centrale belang van de kinderen namelijk om zich goed en veilig te mogen ontwikkelen, komt dan juist doordat zij beiden er zo voor willen vechten, in het geding. Bron: Liesbeth Groenhuijsen, 2006.
Stiefouders: Nieuwe partner van moeder en/of vader als opvoeder Voor professionals die te maken hebben met een nieuwe partner van moeder of vader is allereerst van belang om helder te krijgen welke rol deze partner heeft en verwacht in het gezin. De partnerrelatie is de spil van het nieuwe samengestelde gezin. De twee partners kiezen voor elkaar. Je kiest niet voor de kinderen die de ander heeft. Fundamenteel belangrijk voor het welbevinden van de stiefouder is een stevige partnerrelatie. Een luisterend oor van de partner voor de frustraties, pijn en aparte belevingen als stiefouder is van belang. De ingewikkelde verhoudingen in een nieuw samengesteld gezin doen een stevig beroep op de ouder-kindrelatie en de partnerrelatie. Er is een onderscheid tussen partnerschap en ouderschap en ook een onderscheid tussen ouderschap en stiefouderschap. Als partners is men een paar, als ouders niet. Cottyn vindt het belangrijk om deze positie van de stiefouder te erkennen. Want het negeren van deze uitzonderlijke positie, met weinig maatschappelijke erkenning, kan veel negatieve emoties bij de ouders veroorzaken, zoals woede en schuldgevoel (Cottyn, 2011b). De basis voor een stabiel stiefgezin is het commitment tussen beide partners. Men moet een hechte band hebben en er helemaal voor gaan. Dit kost tijd en vraagt voortdurend aandacht. In een tweede huwelijk moeten beide partners besluiten dit commitment aan te gaan. Dit blijkt ook uit onderzoek: de beste tweede huwelijken waren niet te snel na de kennismaking tot stand gekomen. De band met de ex kan een gevaar zijn voor het tweede huwelijk. Goede vrienden
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
107
blijven met je ex lijkt slechts mogelijk op lange termijn, als de band in het nieuwe, tweede huwelijk stevig gevestigd is. Hoewel een hechte partnerband een belangrijke voorwaarde is voor een geslaagd tweede huwelijk en voor een geslaagd stiefgezin, is het ook essentieel dat beide partners individuen zijn en blijven (Mosely & Mosely, 1998). In het geval van conflicten of spanningen tussen de stiefouder en de andere leden van het samengestelde gezin dient een jeugdprofessional kennis te hebben over wat het betekent om stiefouder te zijn en met het gezin te bespreken welke rol hij of zij wel in het gezin kan spelen.
Rondom stiefouders geeft een jeugdige de volgende tip aan hulverleners: ‘Het is belangrijk dat hulpverleners ook aandacht geven aan de relatie tussen stiefvader of stiefmoeder en het kind. Het is fijn als mijn stiefvader ook mijn situatie snapt en mijn mening daarover kent. Mijn stiefvader ken ik al heel lang en zie ik meer dan mijn eigen vader. Ik vind het eigenlijk heel fijn dat hij normaal doet tegen mij en ik met hem ruzie kan maken. Want daardoor ben ik gewoon mezelf en voel ik me goed bij diegene. En dat kan niet als ik de hele tijd aardig en netjes moet doen, want ik ben daar gewoon thuis.’ Bron: Veldconsultatie
Hoe het stiefouderschap wordt ingevuld, wordt ook bepaald door de inbreng van eigen kinderen en de sekse van de stiefouder. Zo beleeft een stiefouder die zelf ouder is met eigen kinderen het stiefouderschap anders dan een stiefouder die zelf geen kinderen heeft. De beleving van het stiefouderschap verschilt naargelang de eigen of andermans kinderen veel of minder tijd doorbrengen in het gezin of niet (meer) inwonend zijn. Het leeftijdsverschil speelt een rol en het maakt verschil of het gaat om een stiefmoeder dan wel om een stiefvader (Heybroek-Hessels & Overgauw, 2004; Willems, 2010). Kinderen verschillen in hun houding naar een stiefvader dan wel stiefmoeder. Zich terughoudend opstellen naar de kinderen ligt voor een man makkelijker dan voor een vrouw, alsof vrouwen genetisch bepaald zijn om kinderen graag te zien. Daarbij komt ook dat moeders verschillen van vaders wat betreft de soort rol die ze van hun nieuwe partner verwachten ten opzichte van de kinderen. De rol van professionals Een stiefgezin kent specifieke kenmerken, valkuilen en uitdagingen. Als een nieuw gezin hiervan op de hoogte is, kunnen veel problemen voorkomen worden. Nieuw Gezin Nederland doet de aanbeveling om al voorlichting en informatie te geven voordat een nieuw gezin wordt gevormd. Uit de praktijk van Nieuw Gezin Nederland blijkt dat er in gezinnen gemiddeld na twee à drie jaar behoefte is aan directe ondersteuning. Er worden vragen gesteld over opvoedkundige meningsverschillen, communicatie met kinderen en/of partner, over loyaliteitsconflicten bij kinderen en financiële aspecten. Er wordt advies gevraagd hoe om te gaan met de ex-partners en andere familieleden. Hier ligt een belangrijke taak voor beroepskrachten om deze gezinnen
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
108
adequaat te begeleiden. Zij moeten kennis hebben over wat de probleemgebieden kunnen zijn bij een samengesteld gezin en geïnformeerd zijn over de specifieke gezinssituatie waarin kinderen opgroeien. Voor meer informatie: www.nieuwgezin.info. Belangrijke aandachtspunten De kans dat een stiefgezin weer uit elkaar valt, blijkt groter te zijn dan 50 procent. Dat is ook voor de kinderen, na de scheiding en de vorming van het nieuwe gezinnen, weer een nieuwe roerige periode. Hulpverleners kunnen ouders wijzen op de volgende aandachtspunten als zij op weg zijn naar een stiefgezin: - Laat ouders niet te snel met een nieuwe partner komen aanzetten. - Ouders moeten zich realiseren dat de kinderen mogelijk andere ideeën hebben over hun nieuwe liefde. - Kinderen willen dat hun ouders zich als ouders gedragen. Afspraakjes maken past daar niet bij. - Het helpt als ouders goed in de gaten houden hoe de kinderen zich voelen. Het helpt de kinderen als hun biologische ouder tijd met hen alleen doorbrengt en dan iets speciaals met hen doet en hun alle aandacht geeft. - Laat (aanstaande) stiefouders vooral realistische verwachtingen koesteren. Nieuwe partners moeten er niet van uitgaan dat ze een-twee-drie een goedlopend gezin tot stand kunnen brengen. Vooral stiefmoeders kunnen het zwaar te verduren hebben. - Het is ten zeerste aan te raden dat stiefouders niet meteen de ouderrol op zich nemen. Het is beter als stiefouders zich in eerste instantie terughoudend opstellen en de verantwoordelijkheid voor de opvoeding overlaten aan hun partner, de biologische ouder. Bij oudere kinderen is het de vraag of de stiefouder wel ooit als opvoeder moet gaan optreden. De rol van ‘oudere vriend(in)’ kan beter zijn. - Stiefouders moeten rekening houden met een mogelijk andere opvoedingsstijl van hun nieuwe partner - De nieuwe partner heeft misschien een andere kijk op opvoeden. Stiefouders kunnen maar beter voorzichtig zijn met kritiek op dit gebied. Eventuele veranderingen kunnen het beste geleidelijk worden ingevoerd. - Ouders en stiefouders doen er goed aan niet voorbij te gaan aan de gevoelens van ‘de andere ouder op de achtergrond’. Het kan voor een ex erg pijnlijk zijn als een vreemde zich als ouder van de kinderen gedraagt. Nieuwe partners doen er goed aan hier rekening mee te houden. - Het is belangrijk dat ouder en stiefouder elkaar steunen als partners. Het is aan te bevelen dat ouder en stiefouder werken aan een sterke relatie met elkaar. Deze moet meer dan in een ‘gewoon’ gezin tegen een stootje kunnen. Laten de partners elkaar steunen en een stevig team vormen. Regelmatig tijd voor elkaar vrijmaken, versterkt de band. Dat bevordert ook de andere relaties in het stiefgezin (Spruijt & Kormos, 2010).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
109
Concluderend betekent dit dat jeugdprofessionals zich ervan bewust moeten zijn dat met een echtscheiding ook de opvoedvaardigheden van beide ouders in een ander licht komen te staan. De bestaande patronen worden doorbroken waardoor elke individuele ouder wordt gedwongen een nieuw patroon te ontwikkelen. Jeugdprofessionals kunnen ouders helpen dit nieuwe patroon vorm te geven door informatie en voorlichting te geven over het stiefouderschap of hen doorverwijzen naar relevante opvoedcursussen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is een nieuwe partner, al dan niet met eigen kinderen. De biologische ouder heeft een belangrijke spilfunctie in het nieuwe gezin. De jeugdprofessional moet beseffen dat hierdoor de gezinsverhoudingen nog complexer worden.
5.3.4 Veiligheidsaspecten Cijfers lijken erop te wijzen dat in scheidingsituaties een grotere kans is op geweld tegen volwassenen én kinderen (Spruijt en Kormos, 2010). Gelijktijdig achten professionals de kans op valse beschuldigingen tijdens scheidingssituaties ook groter in. Vaak wordt gedacht dat een ex-partner erop uit is de andere ouder zwart te maken. Doordat ex-partners vaak hevig geëmotioneerd zijn, is vaak onduidelijk of dit is uit bezorgdheid over hun kind of dat men een conflict wil uitvechten met zijn ex-partner. Meldingen van vermeend seksueel misbruik zijn daar een voorbeeld van. In onderzoek is een ondubbelzinnig verband gevonden tussen geweld tegen de partner en geweld tegen de kinderen. Het bestaan van huiselijk geweld wordt o.a. door Holt en collega’s (2008) aangemerkt als een belangrijke indicator voor het risico op fysieke mishandeling en seksueel misbruik van de kinderen. Veel onderzoekers zijn dan ook stellig van mening dat contact na de scheiding bij kinderen die worden blootgesteld aan de fysiek, psychische en seksuele mishandeling van hun moeder, tijdens bezoeken kan leiden tot een misbruikervaring (Holt e.a., 2008). Geurts (2009) stelt echter dat het relatief weinig voorkomt dat ouders bij een meldpunt Huiselijk Geweld of AMK opzettelijk een valse melding doen over hun vroegere partner. Lastige praktijk: Casuïstiek Een moeder heeft bij het AMK gemeld dat haar jonge kind door de vader geslagen wordt en dat de voor het kind noodzakelijke medicijnen niet of niet op tijd worden toegediend. De vader spreekt van een moeder die uit haat het kind van hem wil vervreemden, ontkent de beschuldigingen en eist voortzetting van de uitgebreide omgangsregeling. De moeder voert aan dat het kind oververmoeid en ontredderd terugkomt van de bezoeken aan vader. Het AMK vindt geen aanwijzingen. Moeder wil dat het kind door een psycholoog wordt gesproken omdat zij zich zorgen maakt. Vader weigert zijn toestemming, omdat hij niet wil dat het kind wordt belast terwijl er niets aan de hand is. Moeder weigert daarop het kind nog mee te geven aan de vader. De vraag: ‘Wie doet hier goed, wie doet hier fout?’, is dan lastig te beantwoorden. Bron: Liesbeth Groenhuijsen, 2006. Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
110
Op 1 januari 2011 is de Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in werking getreden. De wet stelt gebruik van een meldcode verplicht voor professionals bij (mogelijke) signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. De wet geldt na invoering voor ruim één miljoen professionals in gezondheidszorg, jeugdhulp en jeugdbescherming, welzijn, onderwijs en justitie. De ministeries van VWS, Jeugd en Gezin, OCW en Justitie hebben een basismodel voor de meldcode opgesteld. De meldcode bestaat uit een stappenplan waarin staat wat een professional moet doen bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (www.nji.nl). Het is voor jeugdprofessionals dan ook van belang om dergelijke meldingen en signalen serieus te nemen. In sommige gevallen was men al op de hoogte van het geweld/misbruik en is dit ook de aanleiding geweest voor de scheiding (Geurts, 2009). Dergelijke emoties kunnen hoog oplopen en resulteren in verbaal geweld en agressie. Daarom is het van belang dat de jeugdprofessionals in scheidingsgevallen getraind zijn in de competenties ‘Omgaan met vermoedens van geweld in huiselijke kring’ en ‘Omgaan met verbaal geweld en (licht) agressief gedrag’. Professionals zijn in staat om op een zorgvuldige en heldere wijze signalen van (psychische, fysieke of seksueel) geweld in huiselijke kring te analyseren en vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld voor te leggen aan Veilig Thuis (Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling) , zodat het geweld op een effectieve manier wordt aangepakt en de relatie tussen jeugdige, opvoeders en de jeugdzorgwerker op een juiste manier voortgezet kan worden. Daarnaast is de jeugdprofessional in staat op respectvolle en duidelijke wijze op te treden bij verbaal geweld en (licht) agressief gedrag, zodat situaties niet escaleren, zijn professionele grenzen niet worden overschreden en problemen worden voorkomen. Gelijktijdig brengt dit een aantal uitdagingen met zich mee. Om te beginnen kan het gevoel ontstaan dat men deel uit gaat maken van een echtscheidingsconflict. Het is in deze gevallen nog sterker van belang om te handelen vanuit de belangen van het kind en alle activiteiten en beslissingen goed vast te leggen. Ook is het vaak lastig om ouders in een gezamenlijk gesprek bij elkaar te krijgen. Vanuit hun conflictueuze relatie en/of de emoties die men heeft rondom de mishandeling of het geweld is dit niet altijd mogelijk. Aanbevolen wordt dat jeugdprofessionals goed getraind zijn in de competenties ‘werken vanuit een visie op opvoeden en ontwikkeling’ en ‘werkt verantwoord’ die hiervoor zijn beschreven. Het geweld stopt vaak niet na de scheiding. Goed doorvragen is dan geboden: hoe aannemelijk is het dat er echt iets aan de hand is? Een extra aandachtspunt is dan dat de moeders door alles wat zij hebben meegemaakt niet zelden onzeker zijn, ook in hun pedagogisch handelen, terwijl tijdens een interactieobservatie de vader zelfverzekerd en adequaat kan handelen. Het is zaak om alert te zijn op dit patroon, en het pedagogisch handelen van beide ouders niet te snel als een gegeven te beschouwen bijvoorbeeld in die zin dat we oordelen dat de moeder de mindere opvoeder is en dus de kinderen meer bij de vader zouden moeten, of juist andersom. Het belang om een moment overstijgende inschatting te maken van de pedagogische vaardigheden van beide ouders, is groot. De aanbeveling om te zorgen voor stabilisatie van de thuisomgeving en verstoringen daarvan te beperken, kan houvast bieden in te nemen beslissingen. Daarnaast is het zaak om in voorkomende
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
111
gevallen goed te kijken of er steun voor het kind is in het netwerk. Dit blijkt een buffer te kunnen zijn tegen de negatieve gevolgen van huiselijk geweld. Ook kan het van belang zijn om de opvoedersrol en de opvoedingsvaardigheden van de moeder te versterken (Geurts, 2009). De Kenniskring Kindermishandeling heeft zich in 2009 gebogen over de vraag welk hulpaanbod nodig is voor ouders en kinderen in (echt)scheidingssituaties in relatie tot kindermishandeling. Het gaat dan om zaken waarin de volgende kenmerken van toepassing zijn: - Er is sprake van hevige, langdurige conflicten, de communicatie tussen de ouders loopt niet of heel slecht; - de ouders hebben het kind niet in beeld; de ouders zijn niet meer in staat het belang van het kind voorop te stellen en de problemen vanuit het perspectief van het kind op te lossen; - de scheiding is meestal al uitgesproken, er lopen geen juridische procedures meer; - er is veelal sprake van complexe, meervoudige problematiek: naast bovengenoemde kenmerken is bij deze groep ouders vaak ook sprake van huiselijk geweld in de vorm van partnergeweld; - verslavingsproblematiek en/of een psychiatrisch ziektebeeld. De kenniskring is van mening dat deze bijzonder complexe problematiek een gespecialiseerd aanbod behoeft. Dit aanbod bestaat tot dusver niet en moet ontwikkeld worden. Dit aanbod moet tenminste bestaan uit: - Conflicthantering / bemiddeling voor ouders, met als doel het conflict beheersbaar te maken; - ouders leren hun ouderrol en partnerrol te scheiden, zodat zij als ouders wel verder kunnen; - aandacht voor de individuele problematiek van de ouders, zodat zij indien nodig doorverwezen kunnen worden naar bijvoorbeeld AMW of GGZ. In conflictueuze echtscheidingssituaties is er een grotere kans is op kindermishandeling en huiselijk geweld. Jeugdprofessionals moeten in deze situaties de noodzakelijke competenties hebben en extra alert zijn op signalen hierop (NJi, 2009).
5.4 Samenwerking in de begeleiding van ouders en jeugdigen Uitgangsvraag 3.6: Hoe kunnen hulpverleners optimaal samenwerken met andere beroepskrachten die bij het gezin betrokken zijn? Denk aan juristen/advocaten, rechters, CJG, school en kinderopvang. Het thema scheiding is vaak geen op zichzelf staand onderwerp, maar zal juist regelmatig ter sprake komen tijdens andersoortige activiteiten rondom opvoeden en opgroeien. Zo zal bijvoorbeeld een jeugdprofessional tijdens een contactmoment vragen naar de thuissituatie waardoor een (mogelijke) scheiding naar voren komt. Of bij een voorlichtingsbijeenkomst over pubers voor allochtone vrouwen, waar de thuissituatie aan bod komt. Dit betekent dat naast de jeugdprofessional ook dat alle andere professionals in het netwerk rondom scheiding ‘basiskennis’ moeten hebben van dit onderwerp en ouders en kinderen om adequaat te kunnen ondersteunen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
112
Waar is hulp welkom? De jeugdigen die hulp hebben gehad op school geven aan het prettig te vinden dat de hulp dichtbij was en daarmee toegankelijk en laagdrempelig. Ook de flexibiliteit in het plannen van afspraken op hun eigen behoeftes en wensen vonden ze erg fijn: ‘Ik kon zelf de decaan opzoeken wanneer het mij uitkwam. Of mailen als ik haar iets wilde vertellen. Dat was fijn.’ ‘Ik keek wel altijd om me heen of andere leerlingen me niet bij de leerlingbegeleider naar binnen zagen lopen. Gelukkig zat haar kamertje een beetje verstopt. Toch had ik geen andere locatie gewild dan op school.’ Bron: Veldconsultatie Het is voor de eenduidigheid en samenhang daarom aan te raden informatie, advies en hulp rondom echtscheiding te ordenen en in te bedden in het totale aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning. Er moeten ook verbindingen worden gelegd met het Centrum voor Jeugd en Gezin, het welzijnswerk en de zorgstructuur van het onderwijs. In de handreiking voor gemeenten Scheiding en de zorg voor kinderen (www.rijksoverheid.nl) is een bruikbaar model beschreven: een zorgcontinuüm, onderverdeeld in vier niveaus: 1. Informele steun; 2. universele informatie en advies over scheiding voor alle ouders; 3. universele lichte relatie ondersteuning voor alle ouders; 4. doelgroepgerichte ondersteuning. Elk niveau beschrijft de doelgroep, het doel en aantal voorbeelden van dit aanbod. Dit model biedt handvatten om het aanbod wat er is op regionaal, provinciaal of landelijk niveau te ordenen. Een ander bruikbaar model is het ideaal model sluitend hulpaanbod van Spectrum Gelderland. In het ideaalmodel zijn de verschillende rollen van het Maatschappelijk werk, de kinderrechters, Bureau Jeugdzorg, Raad voor Kinderbescherming en zorgaanbieders beschreven. (Te downloaden via www.spectrum-gelderland.nl) De Vlaamse federatie van diensten voor geestelijke gezondheidszorg en het verbond van verzorgingsinstellingen (2007) stellen dat het van belang is dat professionals die werken met kinderen in een vechtscheidingssituatie zorgen voor een minimale samenwerking. Dit is niet alleen om een goed hulpaanbod voor het kind te organiseren, maar ook vanwege de complexiteit die een vechtscheiding met zich meebrengt voor de hulpverlener. Samenwerken met andere disciplines of voorzieningen is dikwijls een noodzaak. Die samenwerking dient rekening te houden met de volgende aandachtspunten: - Er kan intern voor een bepaalde casus rond de tafel gaan zitten en bekijken hoe de taken het best kunnen verdeeld worden. De hulpverlening komt tot gezamenlijke afspraken; - er kan ook casus-overstijgend bekeken worden hoe, in het geval van een vechtscheiding, de
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
113
taken onder de betrokken professionele actoren kunnen verdeeld worden; - soms is het verstandig dat er wordt doorverwezen naar een andere dienst omdat die een meer aangepaste begeleiding kan bieden; - het is voor alle partijen belangrijk dat er een positief overleg in netwerkverband tot stand kan komen. Het creëren van een netwerk is bovendien een protectieve factor voor het scheidende gezin. Daarnaast zijn er algemene aspecten te benoemen rondom het samenwerken met andere professionals. Betrokken partners Zitten de juiste mensen aan tafel? Ontbreken er partijen die cruciaal zijn voor het bereiken van het gestelde doel? Is de samenstelling het meest efficiënt, met andere woorden: heeft elke partner een duidelijke rol (die niet door anderen vervuld kan worden)? Dit zijn enkele vragen die in ieder geval bij het begin, maar ook bij tussentijdse evaluaties van een samenwerkingsverband gesteld moeten worden. Het blijkt daarbij soms lastig om niet te verval¬len in verkokering. Soms worden bepaalde partners door andere partners als ‘ketenvreemd’ gezien. Het kost dan energie om de partners er toch van te overtuigen dat de betreffende partijen nodig zijn voor het aanpakken van de problematiek. De problematiek centraal stellen, helpt daarbij. Probleemanalyse en visie Het is belangrijk om een gemeenschappelijke visie en heldere doelen en ambities voor de samenwerking te formule¬ren. Deze visie biedt een belangrijk referentiekader bij keuzes en de uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak en werkprocessen. Integraal Toezicht Jeugdzaken (2005) stelt in het toezichtkader dat een heldere en gezamenlijke probleemdefinitie noodzakelijk is om tot effectieve resultaatgerichte samenwerking te komen (www.inspectiejeugdzorg.nl). Doelgroep en doelen Een heldere omschrijving van de doelgroep draagt bij aan de focus en begrenzing van de samenwerking. Goed omschreven doelen op kind/gezinsniveau zijn van essentieel belang in de beoordeling van de gehele samenwerking (dus SMART: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, en Tijdgebonden). Het moet volstrekt helder zijn wat de meerwaarde van de samenwerking is voor de cliënt. Op basis van heldere en concrete doelen kunnen ook prestatie-indicatoren worden vastgesteld, en kan het functioneren van de ketensamenwerking worden gemeten en gevolgd. Daarnaast kan ook een formulering van het doel van de samenwerking helpen bij de latere evaluatie en beoordeling van de efficiëntie van het samenwerkingsverband. Werkprocessen en aanbod Hoewel de ketenpartners zelfstandige organisaties vertegenwoordigen, is het voor de ouders en jeugdigen wenselijk dat de samenwerking logisch en vanzelfsprekend op elkaar aansluit. Dit heeft ook gevolgen voor de samenwerking. Door eenduidige oriëntatie op de cliënt en een gemeenschappelijke aanpak ontstaat er meer oog voor elkaar en elkaars werkwijze.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
114
Verschillende werelden leren elkaar op deze manier kennen én onderkennen dat zij elkaar nodig hebben in het belang van de cliënt. Een aantal aspecten zijn hierin te onderscheiden: - Goede ketenregie, duidelijke afbakening en gerichtheid op primaire proces. Hierbij gaat het om het aanwijzen van een ketenregisseur, de erkenning van de ketenregisseur door de ketenpartners, het maken van afspraken en die ook nakomen, doorzettingsmacht van de regisseur, bewaking van afstemming en het bereik van de doelgroep. - Heldere verantwoordelijkheidsverdeling en continuïteit van de zorg. Hierbij valt te denken aan prestatieafspraken tussen ketenpartners, heldere verantwoordelijkheidstoedeling, verantwoording afleggen en elkaar aanspreken op deelresultaten. De ketenpartners zijn niet alleen verantwoordelijk voor hun eigen aandeel in de keten maar ook voor de afstemming. Zij moeten waar nodig in overleg treden met elkaar. De overgangen tussen de partners moeten goed geregeld zijn, en ook de terugkoppeling. De toegankelijkheid van de zorg en de wachttijden bij doorverwijzen zouden hierbij indicatoren kunnen zijn. Belangrijk is het om het effect te meten, met name het meten van cliëntenoordelen. Het rapport ‘De kracht van verbinden’ (2006) wijst op het belang van het vastleggen van afspraken in de vorm van protocollen, het delen van faciliteiten, multidisciplinair samenwerken en gezamenlijke deskundigheidsbevordering. De auteurs pleiten ervoor om voortdurend onderscheid te maken tussen enerzijds beleids- en aansturingregie en anderzijds uitvoeringsregie. Beide moeten goed geregeld worden om ketenregie te realiseren. Het is noodzakelijk om bestaande overlegvormen te stroomlijnen, in samenhang met elkaar te brengen en goede afspraken te maken over de uitvoeringsregie. Evaluatie en monitoring Onderdeel van een goed werkende keten is de zichtbaarheid van resultaat- en prestatieafspraken, effectiviteitsmeting, systematische procesevaluatie en cyclische kwaliteitsverbetering. Om te kunnen meten moeten er (uitkomst-)criteria benoemd zijn. Hierdoor wordt feedback geleverd aan de betrokken ketenpartners (kwaliteitsmonitor). Een goede uitwisseling van gegevens is van vitaal belang. Bremmer e.a. (2008) bespreken knelpunten in de gegevensuitwisseling tussen de sectoren in de keten, tussen professionals zelf en de communicatie met kind en ouders. Er bestaat bij professionals grote terughoudendheid om de ander inzage in het eigen dossier te geven. Onder meer vanwege de angst dat de andere professional de informatie verkeerd zal interpreteren. Er is vaak verschil in taal tussen de sectoren en in het dossier zijn vaak persoonlijke notities opgenomen. Daarom acht de professional de zogenoemde ‘warme’ overdracht van informatie noodzakelijk. Tegelijkertijd is de professional niet gewend met collega’s uit andere sectoren in de keten samen te werken.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
115
Concluderend: Het is voor de eenduidigheid en samenhang aan te raden informatie, advies en hulp rondom echtscheiding te ordenen en in te bedden in het totale aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning. Er moeten ook verbindingen worden gelegd met het Centrum voor Jeugd en Gezin, het welzijnswerk en de zorgstructuur van het onderwijs. Daarnaast moet in de samenwerking expliciet aandacht zijn voor de volgende aspecten: de juiste ketenpartners rondom het kind en gezin, een gemeenschappelijke visie en een heldere probleemanalyse, doelgroep en doel, stroomlijnen van werkprocessen en aanbod, evaluatie en monitoring.
Wat vinden ouders en jeugd over de samenwerking? Een ouder noemt dat mediators meer moeten gaan samenwerken met kinderpsychologen en orthopedagogen, die zich richten op het belang van kinderen. Dit zou een standaard onderdeel moeten zijn bij advocaten en mediators. Hij vindt dat de focus van de hulp nu teveel gericht is op financiële afspraken en financiële rechtvaardigheid: ‘Dit geeft zoveel strijd over geld, want wat voor de ene ouder is rechtvaardig voelt, is voor de andere ouder volstrekt onrechtvaardig. Hierdoor is het kind nog meer de dupe. De focus ligt verkeerd, er wordt gedaan alsof financiën het belangrijkste zijn, maar dat is het niet. Het zou meer moeten gaan om conflicthantering. Ook in het belang van de kinderen.’ Een ander ouder vindt dat professionals minder concurrentie gericht zouden moeten zijn. Ze zouden samen meer voor hetzelfde doel moeten gaan, namelijk het beste voor de ouders en kinderen. Een jeugdige geeft aan: ‘Hulpverleners moeten meer samenwerken om ook jongeren in deze situatie die niet assertief zijn en niet gelijk willen toch te blijven betrekken en niet uit het oog te verliezen. Benader jongeren vanuit verschillende hoeken en vergeet niet dat hulpverlening voor veel jongeren een vies woord is’. Een andere jongere stelt: ‘Men moet meer informatie geven aan ouders vanuit advocaten en mediators. Het is ook belangrijk HOE je dingen communiceert: of je alleen het theoretische verhaal vertelt of juist het vanuit het kind laat verwoorden (zoals de brief ‘aan alle ouders’ van Villa Pinedo), dit komt veel beter bij ouders aan. Ze zullen hierdoor sneller tot actie overgaan’. Bron: Veldconsultatie
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
116
Uitgangsvraag 3.7: Wat is nodig in de ketensamenwerking rondom de jeugdige en zijn ouders? Een veelgehoord dilemma in ketensamenwerking is de onduidelijkheid over welke informatie met welke personen mag worden gedeeld. Als de scheiding een gezamenlijke aanpak noodzakelijk maakt is er sprake van een samenwerkingsverband waarin informatie kan worden uitgewisseld. Samenwerken en informatie delen kan alleen als alle betrokken instanties het willen en bevoegd zijn om aan de oplossing van het probleem mee te werken. Als er informatie gedeeld moet worden binnen het samenwerkingsverband, moet steeds worden beoordeeld of het doel waarvoor de informatie wordt gedeeld, verenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld. Goede ondersteuning gaat uit van het principe: zo snel, zo licht, zo kort en zo dichtbij mogelijk. Hierbij is een goede aansluiting en samenwerking noodzakelijk tussen het aanbod in het preventieve domein en de jeugdhulp en jeugdbescherming (Van Dijk & Prinsen, 2009). Om ketenpartners met elkaar te verbinden is het volgende minimaal nodig (Prinsen e.a., 2006): - ontmoetingen en persoonlijke contacten (elkaar kennen); - concrete afspraken maken met elkaar (elkaar vertrouwen); - leren en kennisuitwisseling (elkaar begrijpen); - goede onderlinge communicatie en informatie-uitwisseling (elkaar verstaan); - beleid en aansturing verbinden met uitvoering (elkaar stimuleren). In het kader van vroeg signalering van echtscheidingsproblemen en afstemming van hulp tussen verschillende professionals en instellingen is het een vereiste dat professionals informatie uitwisselen. Zijn de problemen echter complexer en is het nodig om de hulp en zorg vanuit verschillende voorzieningen goed af te stemmen, dan moet gewerkt worden volgens het principe ‘Eén gezin, één plan’. Altijd moet duidelijk zijn wie de functie van zorgcoördinator vervult – de verantwoordelijkheid van de gemeente - en daarmee belast is met het goed verlopen van de samenhangende ondersteuning van het gezin. Verder moeten duidelijke lokale/regionale afspraken gemaakt worden over de terugkoppeling van informatie tussen ketenpartners. Betrokken professionals dienen standaard geïnformeerd te worden: - op het moment dat Bureau Jeugdzorg een indicatiebesluit afgeeft; - op het moment dat de geïndiceerde zorg start en eindigt; - bij de start en afsluiting van kinderbeschermingsmaatregelen; - op het moment dat er een onderzoek door Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming wordt uitgevoerd en bij afsluiting van dat onderzoek. Omgekeerd informeren professionals in de CJG’s en het ZAT (Zorg- en adviesteams) ook standaard diegenen die naar hen verwijzen. Uiteraard gelden de gebruikelijke privacyregelingen en wettelijke kaders voor de jeugdhulp en jeugdbescherming en CJG-werkers.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
117
In veel gemeenten start men op basis van de wil om de zorg en ondersteuning van jeugdigen te verbeteren, de ervaren noodzaak om ‘elkaars kwaliteiten’ te benutten en een houding en cultuur die ruimte laat en een beroep doet op ieders expertise en inzet. Verantwoordelijkheden en afspraken zijn globaal vastgelegd en worden werkende weg verder ontwikkeld. In de praktijk van de zich ontwikkelende samenwerking dienen zich vaak drie elkaar overlappende processen aan, te weten: - Goedwerkende incidentele oplossingen worden gaandeweg structureel. - Werkbare structurele oplossingen komen (gaandeweg) onder gezamenlijke sturing. - Onder gezamenlijke sturing komen gezamenlijke visie en beleid tot stand vertaald in een plan van aanpak. De lopende praktijk wordt ingepast en men voegt ontbrekende elementen toe (Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2009; NJi, 2009). In situaties waarin er strijd is tussen ex-partners of (een van) ouders niet wil(en), dienen professionals outreachend en met enige drang ouders motiveren tot hulp. In zware, complexe gevallen – bijvoorbeeld als er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van betrokken kinderen- kan verwijzing naar Bureau Jeugdzorg noodzakelijk zijn. Als het gaat om bemoeizorg is het doel van het delen van informatie de cliënten geleiden naar de reguliere hulpverlening, bijvoorbeeld als er psychosociale problemen bij een van de ouders worden geconstateerd. Voortvloeiend uit dit doel blijkt wie aan tafel mogen zitten en gegevens mogen krijgen. De kernpartners die deelnemen aan deze overleggen kunnen zijn: verslavingszorg, GGZ, GGD, maatschappelijke opvang, thuiszorg, huisartsen en maatschappelijk werk. De schilpartners kunnen zijn: politie, woningcorporaties, reclassering, gemeenten, buurthuiswerk, nutsbedrijven en andere hulpverleners. De schilpartners nemen afhankelijk van de casus deel aan het overleg. Met het vaststellen van de agenda zal hier zoveel mogelijk rekening mee moeten worden gehouden. Het is raadzaam de schilpartners een geheimhoudingsverklaring te laten tekenen. Betrekken van ouders en jeugdigen Professionals moeten transparant zijn en de regie – indien mogelijk – bij ouders leggen. Zij moeten samen met ouders en jeugdigen doelen vaststellen en kijken hoe de ondersteuning wordt opgezet en welke partners eventueel betrokken zijn/ moeten worden bij de hulpverlening. Uitgangspunt is dat ouders en jeugdigen indien mogelijk aanwezig zijn bij bespreking van hun cases. Het instrument ‘Samenwerking in de jeugdketen’ (VWS, 2011) biedt samen met bijvoorbeeld de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (Ministerie van VWS, 2011) een handreiking bij de afwegingen van privacyaspecten.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
118
Concluderend: Het is van belang dat ouders en jeugdigen meer betrokken worden bij de (keuze voor) hulp. Professionals moeten transparant zijn en de regie – indien mogelijk – bij ouders leggen. Zij moeten samen met ouders en jeugdigen doelen vaststellen en kijken hoe de ondersteuning wordt opgezet en welke partners eventueel betrokken zijn / moeten worden bij de hulpverlening. In het kader van vroegsignalering van scheidingsproblemen en afstemming van hulp tussen verschillende professionals en instellingen is het een vereiste dat professionals informatie uitwisselen. Zijn de problemen echter complex en is het nodig om de hulp en zorg vanuit verschillende voorzieningen goed af te stemmen, dan moet gewerkt worden volgens het principe ‘Eén gezin, één plan’. Altijd moet duidelijk zijn wie de functie van zorgcoördinator vervult en daarmee belast is met het goed verlopen van de samenhangende ondersteuning van het gezin. Verder moeten duidelijke lokale/regionale afspraken gemaakt worden over hoe de terugkoppeling van informatie tussen ketenpartners plaatsvindt.
5.5 Conclusies met betrekking tot de vragen over samenwerking met ouders en met het netwerk Op basis van bovenstaande tekst trekt de werkgroep een aantal conclusies. Deze conclusies zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, theorie en consensus onder experts: Jeugdprofessionals krijgen rond scheiding te maken met een dubbele doelgroep: zowel met de jeugdigen in een scheidingssituatie als met de scheidende/gescheiden ouders. Ouders met wie jeugdprofessionals te maken krijgen zijn vaak verwikkeld in een vechtscheiding. In eerste instantie zijn de ouders dan de oorzaak van de problemen bij scheidingskinderen. Van de professional wordt meerzijdige partijdigheid verlangd: afwisselend de verschillende partijen erkennen om zo de dialoog tussen partijen in gang te zetten. De communicatie tussen de ouders moet worden hersteld of verbeterd. Na een scheiding moet er altijd aandacht zijn voor ouderschapsreorganisatie. Dit vraagt van jeugdprofessionals dat zij ook oudergericht kunnen werken. Het zijn zaken die veel energie kosten en extra ondersteuning vanuit de organisatie is nodig. Na de scheiding ontstaan de rollen van inwonende ouder en uitwonende ouder. Kinderen krijgen te maken met twee huishoudens, die van moeder en die van vader. De meeste kinderen wonen vooral bij de moeder, een minderheid woont bij de vader. Steeds meer kinderen wonen afwisselend bij moeder en bij vader (co-ouderschap). Bovendien komen vaak nieuwe partners op het toneel: stiefvaders en stiefmoeders. Dit alles brengt een ouderschapsreorganisatie met zich mee en de noodzaak voor de hulpverlener om in het hulpverleningsproces rekening te houden met al deze ouderrollen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
119
Om goed met ouders en kinderen in een scheidingssituatie om te gaan en hen te kunnen ondersteunen, is het van belang dat professionals vanuit de volgende aandachtspunten om kunnen gaan met verschillende aspecten die een rol spelen in echtscheidingssituaties. In navolging van het position paper van het Algemeen Maatschappelijk werk (2010) zijn dit de volgende aspecten: - Juridische aspecten; - relationele aspecten; - ouderschapsaspecten; - veiligheidsaspecten. Het is van belang dat professionals zicht hebben op relevante juridische kaders bij echtscheiding. Per echtscheidingssituatie is het van belang om inzicht te krijgen op de inhoud van het ouderschapsplan en hoe het gezag en de zorg en omgang geregeld zijn. Met het ouderschapsplan krijgt de jeugdprofessional kennis en informatie over hoe de opvoeding van het kind is geregeld. Vanuit de invulling van gezag en omgang krijgt de jeugdprofessional handvatten over wie van de betrokkenen welke informatie dient te ontvangen en wie bevoegd is tot het nemen van besluiten. In de omgang met kinderen in echtscheidingssituaties is het belangrijk om als jeugdprofessional ook rekening te houden met de relatieproblemen die er tussen de ex-partners kunnen spelen. Door hier actief aandacht voor te hebben is de hulpverlener in staat om ouders bewust te maken van de invloed van hun negatieve gevoelens tegenover hun ex-partner op de ontwikkeling van het kind. Tevens is het hiermee mogelijk om ouders te ondersteunen of door te verwijzen naar andere hulpverlening zodat zij hun eigen emoties (jaloezie, verdriet) kunnen verwerken. Het is belangrijk dat jeugdprofessionals zich ervan bewust zijn dat met een echtscheiding ook de opvoedvaardigheden van beide ouders in een ander licht komen te staan. De bestaande patronen worden doorbroken waardoor elke individuele ouder wordt gedwongen een nieuw patroon te ontwikkelen. Jeugdprofessionals kunnen ouders helpen dit nieuwe patroon vorm te geven door informatie en voorlichting te geven over het ouderschap na scheiding en over het stiefouderschap. Belangrijk is om ouders door te verwijzen naar relevante opvoedcursussen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is een nieuwe partner, al dan niet met eigen kinderen. De jeugdprofessional moet beseffen dat hierdoor de gezinsverhoudingen nog complexer worden. In conflictueuze echtscheidingssituaties is er een grotere kans is op kindermishandeling en huiselijk geweld. Jeugdprofessionals moeten in deze situaties de noodzakelijke competenties hebben en extra alert zijn op signalen hierop. Het is voor de eenduidigheid en samenhang aan te raden informatie, advies en hulp rondom echtscheiding te ordenen en in te bedden in het totale aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning. Er moeten ook verbindingen worden gelegd met het Centrum voor Jeugd en Gezin, het welzijnswerk en de zorgstructuur van het onderwijs. Daarnaast moet in de samenwerking expliciet aandacht zijn voor de volgende aspecten: de juiste ketenpartners
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
120
rondom het kind en gezin, een gemeenschappelijke visie en een heldere probleemanalyse, doelgroep en doel, stroomlijnen van werkprocessen en aanbod, evaluatie en monitoring. Het is van belang dat ouders en jeugdigen meer betrokken worden bij de (keuze voor) hulp. Professionals moeten transparant zijn en de regie – indien mogelijk – bij ouders leggen. Zij moeten samen met ouders en jeugdigen doelen vaststellen en kijken hoe de ondersteuning wordt opgezet en welke partners eventueel betrokken zijn/ moeten worden bij de hulpverlening In het kader van vroeg signalering van echtscheidingsproblemen en afstemming van hulp tussen verschillende professionals en instellingen is het een vereiste dat professionals informatie uitwisselen. Zijn de problemen echter complexer en is het nodig om de hulp en zorg vanuit verschillende voorzieningen goed af te stemmen, dan moet gewerkt worden volgens het principe ‘Eén gezin, één plan’. Altijd moet duidelijk zijn wie de functie van zorgcoördinator vervult en daarmee belast is met het goed verlopen van de samenhangende ondersteuning van het gezin. Verder moeten duidelijke lokale/ regionale afspraken gemaakt worden over hoe de terugkoppeling van informatie tussen ketenpartners plaatsvindt.
5.6 Overige overwegingen In aanvulling op de literatuur zijn er vanuit de praktijk een aantal belangrijke overwegingen genoemd. Bureau Jeugdzorg krijgt vragen over echtscheiding die niet bij jeugdhulp thuis horen. Sommige vragen kunnen beter door het CJG worden beantwoord. Onvoldoende is bij professionals en ouders bekend wie in de ketensamenwerking welke ondersteuning biedt op het gebied van echtscheiding. Maak inzichtelijk en transparant wat de mogelijkheden zijn voor ondersteuning bij echtscheiding door CJG’s en andere samenwerkingspartners. Stimuleer dat organisaties elkaar op dit thema ontmoeten en kennis met elkaar delen en uitwisselen. Professionals moeten zich bewust zijn van hun eigen grenzen en mogelijkheden. In de samenwerking met ouders moet de kracht zijn het verbinden. Bijvoorbeeld door de kwaliteiten van het kind bespreekbaar te maken en hoe zij ouders bereid kunnen krijgen om het belang van het kind voorop te stellen. Erkenning van de situatie en de positie van de ouder is een eerste stap naar contact en bereidheid om mee te doen. Motiveren kan pas als ouders zich gehoord en gezien voelen. Professionals moeten een relatie durven aangaan met de ouders. Expertise in gespreksvoering en oudergericht werken is een voorwaarde. Jeugdprofessionals bereiken meer wanneer ze het verlenen van hulp kunnen loslaten. Hun taak is om het kind centraal te stellen in de communicatie rondom het ouderschap. Zij moeten leren te focussen op het begeleiden van het proces in plaats van op het verlenen van hulp. Training en deskundigheidsbevordering is van belang (uitgangsvragen 3.6 en 3.7). Onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium of er hulp dan wel begeleiding moet worden ingezet. Zet zo laagdrempelig mogelijk ondersteuning in. In de hele richtlijn wordt de bijzonder curator niet genoemd maar bedenk dat die bij (vecht)scheidingen wel een rol kan hebben om specifiek de belangen van het ‘kind’ te monitoren.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
121
Bied meerdere vormen van hulp onder één dak. Neem echtscheiding op in de verwijsindex. Binnen het gedwongen kader kan ook het inzetten van Eigen Kracht de verhoudingen verbeteren en vastgelopen casussen weer een opening bieden om het proces weer op gang te krijgen. De jeugdprofessional is een generalist met kennis van zaken. Een goed netwerk met relevante ketenpartners kan ervoor zorgen dat je de juiste mensen spreekt om rondom ouders en kind de zaken op te pakken. De jeugdprofessional heeft kennis nodig om ouders te kunnen adviseren over het hulpaanbod en moet weten hoe de sociale kaart zowel in de regio als landelijk in elkaar zit rondom echtscheiding en relatieversterking. Welke professionals zijn er in de regio, zoals mediators, kind en jeugdpsychologen, (school) maatschappelijk werk, systeemtherapeuten, scholen, specialistische zorginstellingen, programma’s, opleidingen, bij- en nascholingstrajecten, congressen, online mogelijkheden etc.
5.7 Aanbevelingen - Stel je op de hoogte van de complexiteit van een ouderlijke scheiding en eventuele volgende wisselende gezinssituaties door de richtlijn te lezen en kennis te nemen van de verschillende literatuurverwijzingen. Weet dat een veranderende gezinssituatie betekent dat de ouders nieuwe rollen gaan vervullen en dat een jeugdige met stiefouders te maken kan krijgen. Deze volwassenen samen moeten goede afspraken en regelingen maken over de opvoeding. Houd in de omgang met jeugdigen in scheidingssituaties rekening met de relatieproblemen die er tussen de ex-partners kunnen spelen. - Stimuleer ouders door hen altijd allebei uit te nodigen voor een gezamenlijk gesprek in het belang van hun kind, en door hen te betrekken bij de (keuze voor) hulp.
Dit doe je door: - ouders te informeren over wat scheiding of langdurige ruzie voor gevolgen kan hebben voor hun kinderen; - oplossingsgericht te werken en de regie zo veel mogelijk bij de ouders te leggen; - met ouders en jeugdige samen doelen te stellen en te besluiten hoe de begeleiding het beste aansluit bij wat zij nodig hebben; - ouders te wijzen op hulpverlening voor hun eigen (mentale) problemen. - Communiceer in je begeleiding aan ouders: - de noodzaak en de mogelijkheden om te leren ruzies en conflicten te beheersen; - de wijze waarop informatie wordt gedeeld en wie welke besluiten mag nemen in de hulpverlening.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
122
- Leg ook uit dat het voor jeugdigen belangrijk is dat ouders niet in hun bijzijn ruzie maken. Wijs de ouders er verder op dat het belangrijk is om gezamenlijke afspraken te maken. Attendeer ouders op de verschillende interventies, verwijs hen daar eventueel naar, en geef informatie en voorlichting over ouderschap na scheiding. Belangrijk aandachtspunt hierbij is een (eventuele) nieuwe partner, al dan niet met eigen kinderen. Leg daarnaast uit dat de hulpverlening zich primair richt op de jeugdige en dat alle inzet vanuit dat uitgangspunt plaatsvindt. - Wees bij conflictueuze scheidingssituaties extra alert op signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Jeugdprofessionals moeten goed met zulke signalen om kunnen gaan. Passende maatregelen, zoals OTS, uithuisplaatsing of het benoemen van een bijzondere curator, kunnen noodzakelijk zijn. - Zorg dat je ouders en jeugdigen in scheidingssituaties goed begeleidt door: - zowel vanuit het perspectief van de jeugdige als dat van de ouders te werken; - een houding van meerzijdige betrokkenheid aan te nemen, waarbij je rekening houdt met zowel de belangen van de jeugdige als met die van de moeder en van de vader; - een oplossingsgerichte aanpak te hanteren; - kennis te nemen van de juridische kaders bij een scheiding en de ouders te informeren over (juridische) verplichtingen; - de jeugdige centraal te stellen en de ouders te motiveren om hun conflicten aan te pakken; - samen met de ouders de nieuwe rollen inhoud en vorm te geven. - Zorg voor afstemming en samenwerking met verschillende professionals (zoals scholen, hulpverleners van ouders, advocaten, mediators, rechters et cetera). Zo kun je samen (vroegtijdig) scheidingsproblemen signaleren en de juiste begeleiding inzetten. Ook kun je zo kind gerelateerde en scheiding gerelateerde problemen onderscheiden. - Zorg voor terugkoppeling van informatie, zodat voor alle betrokkenen helder is wie wat in het gezin doet. - Deel kennis en ervaring over scheidingsgezinnen met andere jeugdprofessionals en organisaties. Creëer ontmoetingsmomenten, bijvoorbeeld door een kenniscafé te organiseren. - Zorg ervoor dat je de sociale kaart in je regio kent en weet wat het landelijk aanbod is.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
123
- Geef ouders altijd de volgende adviezen: - houd je kind altijd buiten je ruzie met de andere ouder; - laat je kind duidelijk merken dat het geen schuld heeft aan de scheiding; - geef je kind de ruimte om ook van de andere ouder te houden; - spreek niet negatief over de andere ouder in het bijzijn van je kind; - maak wel duidelijk dat de scheiding definitief is; - stimuleer contact van je kind met andere scheidingskinderen (professionals kunnen eventueel verwijzen naar een van de beschikbare interventies); - zoek een geschikte vorm om informatie over je kind met je ex-partner uit te wisselen (professionals kunnen hierbij helpen door het AMW of een mediator in te schakelen). - Raad eventuele stiefouders aan niet te snel de ouderrol op zich te nemen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
124
Hoofdstuk 6
Aandacht voor diversiteit en specifieke doelgroepen
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 125 125
Scheiden is altijd een moeilijke en pijnlijke beslissing, zeker als er kinderen in het spel zijn. Bij een aantal groepen ouders en kinderen zijn er extra belemmeringen vanwege diversiteit in achtergronden. Het is belangrijk aandacht te hebben voor deze diversiteit, om zoveel mogelijk gezinnen laagdrempelig te helpen. In de handreiking voor gemeenten ‘Scheiding en de zorg voor de kinderen’ (2010) is informatie opgenomen over diversiteit. Om een goede behandelrelatie te kunnen opbouwen, is goed contact met de ouders van belang. Nu vinden niet alle ouders het even makkelijk hulpverleners te vertrouwen. Neem daarom voldoende tijd om dit vertrouwen te winnen. Houd er rekening mee dat ouders een ander referentiekader kunnen hebben dan jijzelf. Ze denken bijvoorbeeld dat de ziekte van hun kind een andere oorzaak heeft dan jij denkt, of ze kijken anders tegen opvoeden aan. Onderzoek met welke verwachtingen de ouders komen en wees je bewust van de verwachtingen die jij van de ouders hebt. Ouders kunnen ook weerstand hebben tegen de bemoeienis van (overheid) instanties bij de opvoeding van hun kind. In zulke situaties heb je meer tijd nodig om het vertrouwen te winnen. Er zijn ook ouders die niet goed met het gangbare schriftelijke materiaal uit de voeten kunnen, bijvoorbeeld doordat ze de taal niet goed machtig zijn of lager zijn opgeleid. Zij kunnen ook moeite hebben met bepaalde interventies, omdat deze uitgaan van een taalvaardigheid en een abstractievermogen dat bij deze groep niet voldoende aanwezig is. Zorg daarom voor begrijpelijk en ook visueel voorlichtingsmateriaal, en kies voor een interventie die aansluit bij de capaciteiten van de ouders.
6.1 Diversiteit Allochtone ouders zitten, net als autochtone ouders, vaak met veel vragen als zij een scheiding overwegen of al te maken hebben met een scheiding. Zij hebben bovendien vragen die te maken hebben met hun etniciteit. De druk van de familie om niet te scheiden kan in diverse culturen hoog zijn, zeker als er kinderen in het spel zijn. Vrouwen en mannen zitten vast in rolpatronen en schamen zich om over relatieproblemen te praten. Zij kunnen er dan voor kiezen te berusten in de slechte situatie en hopen dat het in de toekomst weer beter zal gaan. Soms zelfs als er sprake is van huiselijk geweld. Ook is er een groep allochtone vrouwen (en soms ook mannen) die niet of nauwelijks Nederlands spreekt, vaak laag opgeleid is, geen werk heeft en weinig contacten in de omgeving of met de familie heeft. Ze nemen vaak slechts zeer beperkt deel aan het maatschappelijk leven en kennen (letterlijk) de weg naar hulpverlenende instanties niet. Voor deze vrouwen zijn hun gezin en hun kinderen alles waar het om draait. Ze vinden het dan ook vaak moeilijk om dit gezinsleven op te geven, zelfs als er sprake is van een langdurig slechte thuissituatie. Wat zijn specifieke vragen en wat is de ondersteuningsbehoefte van allochtone ouders? - Behoefte aan juridische en financiële informatie over rechten en plichten na scheiding. Over: verschillen in wet- en regelgeving met het land van herkomst, omgang met kinderen na de scheiding, verblijfsvergunning, wonen en uitkering. Belangrijk is dat de onzekerheden worden weggenomen en dat er geen onterechte fabels in de lucht blijven hangen. Informatie en gesprekken moeten vrijblijvend en vertrouwelijk zijn. Goede informatie geeft kracht om een slechte situatie te veranderen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
126
- Langdurige praktische ondersteuning van iemand die hun taal spreekt, ook na de scheiding (met name de groep vrouwen in een sociaal isolement). Bijvoorbeeld hulp bij het invullen van papieren voor verblijfsvergunning , inkomen, huisvesting of het regelen van echtscheiding in het land van herkomst. - De allochtone vrouwen en mannen met een bredere maatschappelijke scope zijn vaker hoger opgeleid, spreken goed Nederlands, werken en hebben een sociaal netwerk. Zij halen veel informatie van internet en vinden indien nodig hun weg naar hulpverlenende instellingen. Ze vinden het echter wel prettig als daar iemand zit met kennis van hun cultuur en de specifieke vragen/problemen die dat met zich mee kan brengen. Zij praten doorgaans ook meer met hun kinderen en leggen minder de verantwoordelijkheid voor problemen bij andere instellingen (zoals de school). - Extra aandacht over opvoeden en omgaan met de kinderen tijdens een scheidingsprocedure. Allochtone ouders vinden opvoeden na de scheiding vaak moeilijker dan autochtonen. Er is vaak ook minder aandacht voor de kinderen. - Soms is er ook behoefte aan hulp bij eergerelateerd geweld. 6.1.1 Bereiken van allochtone ouders - Via instellingen die al actief zijn binnen het gezin: ouders komen in eerste instantie vaak binnen met een ander probleem. Zo ziet het algemeen maatschappelijk werk veel allochtone moeders van gezinnen met meervoudige problematiek - waaronder relatieproblemen. Maar ook het buurtwerk of de huisarts zijn ingangen. Juridisch onderlegde mensen (bijvoorbeeld sociale raadslieden en allochtone advocaten) hebben voor deze groep ook vaak een rol als hulpverlener. Zij moeten de weg naar het CJG dan ook goed weten te vinden. - Ingangen via reguliere ketenpartners kunnen benut worden. Zo kan een contactmoment bij het consultatiebureau een goed aangrijpingspunt zijn om relatieproblemen ter sprake te brengen: eerst vragen naar kinderen, dan naar thuissituatie, etc. Dit betekent dat de ketenpartners kennis moeten hebben van omgaan met relatie – en scheidingsproblematiek binnen specifieke culturen. - Informatie over opvoeden en aanverwante zaken kan verspreid worden tijdens koffieochtenden op scholen, tijdens de taalles of naailes, bij centra voor buitenlandse vrouwen, maar ook bij het buurtwerk of de moskee, waar mannen bereikt kunnen worden. Noem scheiden daarbij niet direct, maar laat het later ter sprake komen. - Scholen spelen vaak een belangrijke rol als het niet goed gaat met de kinderen. Binnen het primair onderwijs via een oplettende leerkracht, en binnen het voortgezet onderwijs ook als kinderen zelf hun verhaal doen. Kinderen hebben vaak de voorkeur voor individuele gesprekken die vervolg kunnen krijgen in een groepsgesprek. Dan kunnen verschillende groepen worden gemixt om te laten zien dat ook autochtone kinderen met deze problemen worstelen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
127
- Informele netwerken spelen in mindere mate een rol. Het is voor ouders vaak lastig bij familie te rade te gaan, bijvoorbeeld vanwege het taboe dat op relatieproblemen en scheiding rust. Het literatuuronderzoek van het Verwey Jonker instituut, Ouderschap Versterken (Distelbrink en Pels, 2012), beschrijft dat een negatieve, conflictueuze relatie tussen ouders en adolescenten vaak samengaat met een problematische ontwikkeling bij kinderen, bijvoorbeeld vanwege een verschil in acculturatietempo tussen de generaties. Ouders kunnen uit angst voor respectverlies en culturele vervreemding van hun kinderen verstarren in de opvoeding. De combinatie van gebrek aan steun en (soms harde) repressie of juist afzijdigheid vormt een belangrijke factor in de marginalisering van jongens. Ook geweld in het gezin vormt een ernstige risicofactor, die de ontwikkeling van kinderen kan bedreigen. De negatieve impact op de opvoeding is dan groot. Het geweld, en het zwijgen daarover, brengt kinderen die dit meemaken – toch al kwetsbaar door het ontbreken van de nodige zorg en aandacht - in een geïsoleerde positie. Dit geldt overigens evenzeer voor autochtone kinderen die opgroeien in de context van geweld. Wat betreft kindermishandeling blijken migrantenkinderen uit de verschillende groepen extra risico te lopen. Een migratieachtergrond blijkt extra gewicht in de schaal te leggen, naast gezinsgrootte, alleenstaand of stiefouderschap en sociaal- economische status van het gezin. 6.1.2 Alleenstaand ouderschap Alleenstaand ouderschap vormt doorgaans een risicofactor, al lijkt dat wat minder voor Caraïbische groepen op te gaan vanwege de steun uit het vrouwennetwerk, de relatief geringe stigmatisering van het eenoudergezin in deze kringen en de voorbereiding van meisjes op alleenstaand moederschap. Een punt van zorg vormt de toename van een-ouderschap in groeperingen waar dit gezinstype van oudsher minder gangbaar is, zoals in Turkse, Marokkaanse, Hindoestaans-Surinaamse en vluchtelingengezinnen. Scheiding, en het sociale isolement als gevolg daarvan, kan voor deze moeders een aanzienlijke verzwaring van de opvoedingstaken betekenen. Somalische gezinnen vallen op door een zeer hoog aandeel alleenstaande ouders. Dit aandeel ligt nog hoger dan onder Caraïbische gezinnen: tegen de 60 procent (Gijsberts & Dagevos, 2009). Het hoge aandeel heeft deels te maken met scheidingen in Nederland, maar ook met scheidingen in het land van herkomst (Bouwmeester e.a., 1998; Dourleijn & Dagevos, 2011; Pels & De Gruijter, 2005), constateren dat Somalische ouders evenals sommige andere migrantenouders hun kinderen wel veel warmte en steun geven. Zij zijn echter minder responsief dan autochtone ouders. Het (islamitische) geloof is een belangrijke leidraad in de opvoeding. Evenals Turkse en Marokkaanse ouders hebben Somalische ouders moeite zich te verhouden tot de vrije Nederlandse omgeving. Onder andere de communicatie met kinderen over onderwerpen als relaties en seksualiteit is niet gemakkelijk en vaak met schaamte omgeven (Pels & De Gruijter, 2005). In de literatuur wordt een-ouderschap vaak in verband gebracht met minder gunstige ontwikkelingsuitkomsten voor kinderen, hoewel de grootte van de effecten varieert per ontwikkelingsdomein (Spruijt, 2007). In studies naar probleemgedrag wordt met name voor
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
128
Antilliaanse jongeren een verband gesuggereerd met de afwezigheid van de vader in het gezin. Vader afwezigheid zou onder meer tot gezag problemen leiden. Armoede en het niet kunnen delen van opvoedingsvragen met een partner kunnen de opvoeding in eenoudergezinnen voorts verzwaren. Tot slot ontbreekt het aan een rolvoorbeeld voor jongens (Distelbrink, 2000; Van San, 1998). Uit algemeen onderzoek is bekend dat conflicten rond de scheiding veel problemen voor kinderen kunnen veroorzaken (Spruijt & Kormos, 2010). Grootschalig onderzoek waarbij daadwerkelijk een verband met negatieve ontwikkelingsuitkomsten wordt aangetoond in migrantengroepen ontbreekt echter. Er zijn aanwijzingen dat een-ouderschap in Caraïbische groepen minder tot negatieve uitkomsten leidt dan in autochtone gezinnen (Distelbrink, 2000; Hofman, 1993). Verklarende factoren daarbij vormen het netwerk waarop (vooral Surinaamse) moeders kunnen terugvallen voor emotionele steun, de relatief geringe stigmatisering van het eenoudergezin in eigen kring en de voorbereiding op alleenstaand moederschap in de opvoeding. Wel blijkt uit onderzoek onder Afro-Surinaamse moeders dat het een-ouderschap lang niet iedereen goed afgaat en dat het kan leiden tot een verminderd welbevinden bij sommige jongeren (Distelbrink, 2000). Niet zelden geldt voor jongeren die zonder hun ouders naar Nederland komen dat zij in het herkomstland al opgroeiden in problematische omstandigheden in hun leefomgeving en/of gezin (Steketee e.a., 2003). Antilliaanse jongeren die met justitie in aanraking komen in Nederland zijn vaak al op de Antillen hun criminele loopbaan gestart (Bovenkerk, 2000). Een punt van zorg vormt de toename van een-ouderschap in groeperingen waar dit gezinstype van oudsher minder gangbaar is, zoals de Turkse en de Marokkaanse (Van Egten e.a., 2008), de Hindoestaans-Surinaamse (Van Niekerk, 2000) en ook vluchtelingengezinnen (Bouwmeester e.a., 1998; Pels & De Gruijter, 2005). Scheiding kan voor deze moeders, die vaak een netwerk ontberen en bij wie alleenstaand moederschap deels leidt tot sociaal isolement, een aanzienlijke verzwaring van opvoedingstaken met zich meebrengen (Eldering & Borm, 1996a, 1996b; Bouwmeester e.a., 1998; Pels & De Gruijter, 2005). Er is nog geen onderzoek dat inzicht geeft in de gevolgen voor de kinderen. Volgens het rapport Kindermishandeling (Alink, e.a., 2010) vormen alleenstaand ouderschap en stiefgezinnen weliswaar een risico voor kindermishandeling maar het risico van een lage opleiding is veel groter. In de groep nieuwe allochtonen is wel een duidelijk meetbaar verhoogd risico op kindermishandeling maar dat is volgens het rapport mogelijk te wijten aan de voorgeschiedenis als vluchteling van een deel van deze groep. 6.1.3 Steun vinden in het informele netwerk Niet-westerse ouders in Nederland vallen vergeleken met autochtone ouders voor opvoedingsondersteuning terug op een kleinere en dan vooral informele kring (Bouwmeester e.a., 1998; Distelbrink & Pels, 2000; Pels & De Gruijter, 2005). Deze kring is doorgaans ook beperkter wat betreft aanwezig cultureel en informatiekapitaal. In geval van scheiding kan dit opvoeders extra kwetsbaar maken, zo laten Eldering en Borm (1996a, 1996b) in onderzoek onder alleenstaande Marokkaanse en Hindoestaanse moeders zien. Dit komt niet zozeer omdat de man wegvalt als bron van ondersteuning – zijn inbreng was ook voorafgaand aan de scheiding vaak al gering. Het taboe op scheiding in deze groepen brengt mee dat het informele
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
129
netwerk rond de moeders goeddeels wegvalt, en daarmee haar belangrijkste bron van sociale steun. Dit is extra bezwarend omdat deze moeders vaak niet geleerd hebben om zelfstandig op te treden.
6.2 Hulpverlening aan mensen met een licht verstandelijke beperking Mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) kampen vaak met complexe problemen die het dagelijks functioneren vaak negatief beïnvloeden. Daar waar de problematiek zich heeft opgestapeld, spreken we van multiprobleemgezinnen. Deze gezinnen hebben ook problemen met de hulpverlening. In multiprobleemgezinnen kunnen zich moeilijkheden voordoen op een aantal gebieden zoals bijvoorbeeld de opvoeding, relatieproblemen en echtscheiding. Het verwerken van rouw, het omgaan met tegenslag en verlies, het leren omgaan met de situatie en allerlei andere zaken die bij echtscheiding spelen kunnen gelet op hun beperking extra problemen opleveren voor deze doelgroep. Wanneer hulp nodig is, kan het nodig zijn dat de hulpvraag door een professional achterhaald moet worden. Wanneer de hulpvraag is opgepakt door de professional zal de hulp moeten aansluiten bij de specifieke ondersteunings- en zorgbehoefte van deze doelgroep. Professionals die werken met deze doelgroep hebben specifieke kennis en deskundigheid nodig op het gebied van: - beperkingen; - bijkomende problematiek; - acceptatieproblematiek; - samenwerking en communiceren met mensen met een LVB; - samenhang tussen een LVB (bij kind en/of ouder) en opvoeding; - de sociale kaart voor deze doelgroep (De Beer, 2011).
6.3 Conclusies Scheiding en alleenstaand ouderschap spelen een grote rol in diverse allochtone groepen. Veel van deze ouders hebben veel vragen als zij in aanraking komen met een scheiding. Vergeleken met autochtone ouders zijn allochtone ouders vaak laag opgeleid. Zij hebben bovendien vragen die te maken hebben met hun etniciteit. De druk van de familie om niet te scheiden kan in diverse culturen hoog zijn, zeker als er kinderen in het spel zijn. Vrouwen en mannen zitten vast in rolpatronen en schamen zich om over relatieproblemen te praten. Er is een groep allochtone vrouwen (en soms ook mannen) die niet of nauwelijks Nederlands spreekt, vaak laag opgeleid is, geen werk heeft en weinig contacten in de omgeving of met de familie. Zij zullen minder snel problemen naar buiten kenbaar maken en zij kennen vaak de weg niet naar een hulpverlenende instantie. De ondersteuningsbehoefte van allochtone ouders bij echtscheiding bestaat vooral uit: juridische en financiële informatie, praktische ondersteuning door iemand die hun taal spreekt en hun cultuur kent. Ouders hebben behoefte aan tips over opvoeden en omgaan met hun kinderen na een echtscheidingsprocedure. Soms is er ook behoefte aan hulp bij eergerelateerd geweld. Het een-ouderschap na scheiding blijkt een extra risicofactoren bij allochtone gezinnen
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
130
te zijn. Migrantenkinderen uit verschillende groepen blijken een extra risico te lopen op kindermishandeling. Opvoeders kunnen extra kwetsbaar zijn omdat zij als zij steun nodig hebben vaak slechts kunnen beschikken over een relatief kleine en dan vooral informele kring. Wanneer ouders van kinderen met een licht verstandelijke beperking scheiden, is dat voor deze kinderen (en hun ouders) vaak nog ingewikkelder dan voor andere gezinnen. Jeugdprofessionals die te maken krijgen met deze doelgroep hebben extra kennis en deskundigheid nodig op het gebied van relatieproblematiek en de gevolgen daarvan voor jeugdigen voor gezinnen met complexe problemen.
6.4 Aanbevelingen - Neem kennis van de (spaarzame) literatuur over allochtone gezinnen en scheiding. - Neem kennis van de (spaarzame) literatuur over ouders met een licht verstandelijke beperking en echtscheiding.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
131
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
132
Literatuur
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 133 133
Aelen, F., Beuvens, D., Veggel, M. van, Ormondt, E. van, & Samson, B. (2013). Van oorlog naar vrede. Bevrijding van scheidingstrauma met EMDR. Kind en Adolescent, 12(4), 168-176. Algemeen Maatschappelijk werk (2010). Relatie, scheiding en omgang. Position Paper MO groep. Alink, L., IJzendoorn, R. van, Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., & Euser, S. (2010). Kindermishandeling 2010. Leiden: TNO Alpert-Gillis, L. J., Pedro-Carroll, J. L., & Cowen, E. L. (1989). The Children of Divorce Intervention Program: Development, implementation and evaluation of a program for young urban children. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 57, 583-589. Amato, P. R. (2001). Children of Divorce in the 1990s: An Update of the Amato and Keith (1991) MetaAnalysis. Journal of Family Psychology, 15(3), 355-370. Amato, P. R. (2006). Marital Discord, Divorce, and Children’s Well-Being: Results from a 20-year Longitudinal Study of Two Generations. In Clarke-Stewart, A., & Dunn, J. (Eds.), Families Count, Effects on Child and Adolescent Development. New York: Cambridge University Press. Amato, P. R. (2010). Research on Divorce: Continuing trends and New Developments. Journal of Marriage and Family, 72, 650-666. Amato, P. R., & Cheadle, J. E. (2008). Parental Divorce, Marital Conflict, and Children’s Behavior Problems: A Comparison of Adopted and Biological Children. Social Forces, 86(3), 1139-1162. Amato, P. R., & Keith, B. (1991). Parental Divorce and the Well-being of Children: A Meta-Analyses. Psychological Bulletin, 110, 26-46. Antokolskaia, M. V., & Coenraad, L. M. (red.) (2010). Het nieuwe scheidingsrecht. Ouderschapsplan, positie van het kind, regierechter en collaborative divorce. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Anthonijsz, I., Chênevert, C., Geffen, L. van, Goorden, O., & Lange, M. de (2012). Ouderschap blijft. Nederlands Jeugdinstituut: Utrecht. Anthonijsz, I., Dries, H., Berg-le Clercq, T., & Chênevert, C. (2010). Verkennende studie Relatieondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin. Nederlands Jeugdinstituut: Utrecht. Baker, A. J. L., & Ben-Ami, N. (2011). To turn a child against a parent is to turn a child against himself: The direct and indirect effects of exposure to parental alienation strategies on self-esteem and well-being. Journal of Divorce and Remarriage, 52(7), 472-490. Bartelink, C., Berge, I. J. ten, Bosch, H. van den, Kamphuis, M., Koning, R., Meijer, J. P., Meuwissen, I., Oosteren, M. van, Rosenbrand, K., Vianen, R. T. van, & Zandberg, T. (2015b). Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht: Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen. Bartelink, C., Eijgenraam, K., & Meuwissen, I. (concept in ontwikkeling). Richtlijn Samen beslissen over passende hulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen. Berben, E. (2014). Methodiek bij de aanpak van complexe scheidingen. Utrecht: Jeugdzorg Nederland. Beer, de. Y. (2011). De kleine gids. Mensen met een verstandelijke beperking 2011. Kluwer: Deventer.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
134
Boendermaker, L. & Ince, D.(2010). Wat werkt bij jeugdigen met gedragsstoornissen? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Zie www.nji.nl/wat werkt. Bolt, A. (2006). Het gezin centraal. Handboek voor ambulante hulpverleners. SWP: Amsterdam. Boszormenyi Nagy I., Spark G. (1973) Invisible loyalties : Reciprocity in intergenerational family therapy. New York: Brunner Mazel. Booth, A., Scott, M., King, V., & Johnson, D. R. (2006). Post-Divorce Father-Adolescent Relationship Quality. Paper presented at the International Conference on Children and Divorce, 24-27 July 2006, University of East Anglia, Norwich, UK. Bouwmeester, M., Deković, M., & Groenendaal, H. (1998). Opvoeding in Somalische vluchtelingengezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Bovenkerk, F. (2000). Over de Antilliaanse criminaliteit in Nederland en haar bestrijding. Delikt en delinkwent, 30 (6), 557-582. Bremmer, P. (Red.) (2008). Kernrapport haalbaarheid (ketenbrede) informatie uitwisseling binnen de Jeugdsector. BMC. Buchanan, C. M., Maccoby, E., & Dornbusch, S. M. (1996). Adolescents after Divorce. London: Harvard University Press. Bucx, F. (Red.). (2011). Gezinsrapport 2011: Een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag: SCP. Caldwell, B. E., Woolley, S. R., & Caldwell, C. J. (2007). Preliminary estimates of cost-effectiveness for marital therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 33, 392-405. Carr, A. (2006). The handbook of child and adolescent clinical psychology. Hove: Routledge. CBS (2008, 2013). statline.cbs.nl. Chin-A-Fat, B.E.S. (2009). Nieuw (echt)scheidingsrecht: de kloof tussen wet en praktijk. Tijdschrift FJR, 9, 217-222. Chin-A-Fat, B.E.S. & Steketee, M. (2001). Bemiddeling in uitvoering. Evaluatie experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Cottyn, L. (2009). Een ongewoon gezin: samen partners en niet samen ouders –hoe doe je dat? Ouderschap & Ouderbegeleiding, 12(1), 7-17. Cottyn, L. (2009). Conflicten tussen ouders na scheiding. Systeemtheoretische Bulletin, 27, 131-161. Cottyn, L. (2011a). Wat heet (nog) ouderbegeleiding? Falend ouderschap en ouderbegeleiding – aandacht voor eigen blokkades. Ouderschapskennis, 14(2), 133-154. Cottyn, L. (2011b). Leven met andermans kind als stiefouder. Ouderschapskennis, 14(3), 205-217. Dale, D. van, Zwikker, M., Dunnik, T., Biseling, R., & Rensen, P. (2013). Erkenningstraject interventies criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling 2012-2018. Utrecht: MOVISIE, NCJ, NISB, NJi, RIVM. Dawson-McClure, S. R., Sandler, T. N., Wolchick, S. A., & Millsap, R. A. (2004). Risk as a Moderator of the effects of prevention programs for children from divorced families: A six year longitudinal study. Journal of Abnormal Psychology, 32, 175-190.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
135
Decraemer, K. (2005). Werken met de dader-slachtoffer verbinding: creëren van een creatieve therapeutische ruimte. Systeemtheoretisch Bulletin. Uitgave : 2005, XXIII:3-4, pag. 165 - 184 De Garmo, D. S., & Forgatch, M. S. (2005). Early development of delinquency within divorced families. Evaluating a randomized preventive intervention trial. Developmental Science, 8, 229-239. Diekmann, A., & Schmidheiny, K. (2004). Do Parents of Girls have a Higher Risk of Divorce? An Eighteen Country Study. Journal of Marriage and the Family, 66, 651-660. Dijk, M. van, & Prinsen, B. (2009). Opvoedingsondersteuning in het Centrum voor Jeugd en Gezin: Handreiking. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Distelbrink, M. (2000). Opvoeden zonder man: De opvoeding en ontwikkeling in Creools-Surinaamse een- en tweeoudergezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Distelbrink, M., & Pels, T. (2000). Opvoeding en integratie in het onderwijs. In T. Pels (red.), Opvoeding en integratie: Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en pedagogische afstemming tussen gezin en school (pp. 114-139). Assen: Van Gorcum. Distelbrink, M., & Pels, T. (2012). Ouderschap versterken. Literatuurstudie over opvoeding in migrantengezinnen en de relatie met preventieve voorzieningen. Utrecht: Verweij-Jonker Instituut. Douglas, E. M. (2006). Mending Broken Families. Maryland: Rowman & Littlefield Publishers. Dourleijn, E., & Dagevos, J. (red.) (2011). Vluchtelingengroepen in Nederland: Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten. Den Haag: Sociaal en Cultureel planbureau (SCP). Doek, J., & Chin-A-Fat, B. (2002). Kostenbesparing van scheidingsbemiddeling, deel II Nederland. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 24, 79-84. Dronkers, J., & Harkonen, J. (2008). The intergenerational transmission of divorce in cross-national perspective: Results from the Fertility and Family Surveys. Population Studies, 62(3), 273-288. Duijvestijn, P., & Noordink, T. (2013). Kinderen van gescheiden ouders in de klinische praktijk. GZPsychologie, 1, 10-16. Dykstra, P. A. (2000). Diversiteit in gezinsvormen en levenskansen van kinderen op langere termijn. Bevolking en Gezin, 29(2), 109-140. Eerenbeemt, E. M. (2003). De liefdesladder. Over familie en nieuwe liefdes. Amsterdam – Antwerpen: Archipel. Egten, C. Van, Zeijl, E., Hoog, S. de, Nankoe, C., & Petronia, E. (2008). Gezinnen van de toekomst. Opvoeding en opvoedingsondersteuning. Den Haag: E-Quality. Eijk, D. van (2004). Omgang zonder verlies. Een methodiek voor omgangsbegeleiding na scheiding. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Eldering, L., & Borm, J. A. (1996a). Alleenstaande Marokkaanse moeders. Utrecht: Jan van Arkel. Eldering, L., & Borm, J. A. (1996b). Alleenstaande Hindostaanse moeders. Utrecht: Jan van Arkel.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
136
Emery, R. E. (2006). Divorcing emotions: Children’s pain, parents’ grief, and the result of a randomized trial mediation or litigation 12 years later. Paper presented at the International Conference on Children and Divorce, 24-27 July 2006, University of East Anglia, Norwich, UK. Emery, R.E., Kitzmann K.M., & Waldron, M. (1999). Psychological interventions for sperated and divorced families. In E. M. Hetherington (ed.). Coping with divorce, single parenting, and remarriage: A risk and resiliency perspective (pp. 323-344). Mahwah, N.J.: Erlbaum. Federatie van diensten voor geestelijke gezondheidszorg & Verbond der verzorgingsinstellingen (2007). Kinderen als wapen en prooi in vechtscheidingssituaties. De behandeling van de ernstige psychische problemen bij deze kinderen. Gent, Brussel: VVI-FDGG Stuurgroep Kindermishandeling. Forgatch, M., De Garmo, D. S., & Beldavs, Z. G. (2005). An Efficacious Theory-Based Intervention for Stepfamilies. Behavior Therapy, 36, 357-365. Fosco, G. M., DeBoard, R. L., & Grych, J. H. (2007). Making Sense of Family Violence. European Psychologist, 12, 6-16. Gardner, R. A. (1998). The parental alienation syndrome: A guide for mental health and legal professionals (2nd ed.). Creskill, New Jersey: Creative Therapeutics, Inc. Gelatt, V. A., Adler-Baeder, F., & Seeley, J. R. (2010). An Interactive Web-Based Program for Stepfamilies: Development and Evaluation of Efficacy. Family Relations, 59, 572-586. Geurts, E. (2009). Omgaan met signalen van ex-partners over kindermishandeling. Jeugd en CO/Kennis, 39(2), 8-18. Geurts, E., Chênevert, C., & Anthonijsz, I. (2009). Te weinig gespecialiseerde hulp bij moeizame hulpverlening. Inventarisatie hulpaanbod bij scheidingsproblemen. Jeugd en Co/Kennis, 3, 30-43. Geurts, E. (2009). Omgaan met signalen van ex-partners over kindermishandeling: beoordelen en beslissen in het heetst van de strijd. Jeugd en Co Kennis, 3 (2), 8-18. Gijsberts, M., & Dagevos, J. (red.) (2009). Jaarrapport integratie 2009. Den Haag: Sociaal- en cultureel planbureau. Gilman, S. E., Kawachi, I., Fitsmaurice, G. M., & Buka, S. L. (2003). Family Disruption in Childhood and Risk of Adult Depression. American Journal of Psychiatry, 160(5), 939-946. Glasl, F. (2001). Help! Conflicten. Heb ik een conflict of heeft het conflict mij? Zeist: Christofoor. Graaf, A. de (2001a). Ervaringen van kinderen met het ouderlijk gezin. Maandstatistiek van de bevolking, 49, 4, 12-15. Voorburg/Heerlen: CBS. Graaf, A. de (2001b). Onder moeders paraplu. Ervaringen van kinderen met relaties na echtscheiding. Demos, 17, 33-37. Groenhujjsen, L. A. (2006). Ouderschapsplan; de vele gezichten van het belang van het kind. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Grych, J. H., & Fincham, F. D. (1992). Interventions for children of divorce: Toward greater integration of research and action. Psychological Bulletin, 111(3), 434-454.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
137
Gun, F. van der, & Jong, L. de (2006). Echtscheiding: kiezen voor het kind. In gesprek met kinderen over hun ervaringen na de scheiding van hun ouders. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Haterd, J. van de, Zwikker, N., Hens, H., & Uijttenboogaart, A. (2009). Gedragswetenschapper in de jeugdzorg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Haverkort , C., Kooistra-Populier, M., & Hendrikse-Voogt (2012). Hoe maak je een succes van je nieuwe gezin? Huizen: Uitgeverij Pica. Haverkort, C., & Spruijt, E. (2012). Kinderen uit nieuwe gezinnen. Handboek voor school en begeleiding. Houten: LannooCampus. Hendriks, J. A. M. (2012). Passende contactregelingen? Maatwerk! Tijdschrift relatierecht en praktijk, 6, 255259. Heybroek-Hessels, I., & Overgaauw, B. (2004). Samen gesteld. De dynamiek van het stiefgezin. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Hofman, W. H. A. (1993). Effectief onderwijs aan allochtone leerlingen: Een empirische studie naar de invloed van school- en klasfactoren op de loopbaan van allochtone en autochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs. Delft: Eburon (proefschrift Rotterdam). Holt, S., Buckley, H., & Whelan, S. (2008). The impact of exposure to domestic violence on children and young people: A review of the literature. Child Abuse & Neglect, 32, 797-810. Huurre, T., Junkkari, H., & Aro, H. (2006). Long-term Psychosocial effects of parental divorce. A follow-up study from adolescence to adulthood. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 256, 256263. IJzendoorn, M. H. van, Prinzie, P., Euser, E. M., Groeneveld, M. G., Brilleslijper-Kater, S. N., Van Noortvan der Linden, A. M. T., Bakermans-Kranenburg, M. J., Juffer, F., Mesman, J., Klein- Velderman, M., & San Martin Beuk, M. (2007). Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Universiteit Leiden. Ince, D. (2012). Wat werkt bij scheiding? Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut. Integraal Toezicht Jeugdzaken (2005). Ketens laten werken. Integraal toezichtkader jeugdzaken 0-23. Concept toezichtkader 2006-2010. Utrecht: Inspectie Jeugdzorg. Johnston, J. R. (2006). The psychological functioning of alienated children and their parents in custody disputing families: a program of research. Paper presented at the International Conference on Children and Divorce, 24-27 July 2006, University of East Anglia, Norwich, UK. Kalmijn, M. (2007). Gender Differences in the Effects of Divorce, Widowhood and Remarriage on Intergenerational Support: Does Marriage Protect Fathers? Social Forces, 85(3), 1079-1105. Kalmijn, M., & Dykstra, P. (2004). Onder vier ogen, contacten tussen ouders en volwassen kinderen. Demos, 20, 80-84. Kalmijn, M., & Graaf, P. M. de, (2000). Gescheiden vaders en hun kinderen: een empirische analyse van voogdij en bezoekfrequentie. Bevolking en Gezin, 29, 59-84. Kelly, J. B. (2006). Children’s Living Arrangements Following Separation and Divorce: Insights From Empirical and Clinical Research. Family Process, 46, 35-53.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
138
Kelly, J. B., & Johnston, J. R. (2001). The alienated child. A reformulation of Parental Alienation Syndrome. Family and Conciliation Courts Review, 39(3), 249-266. Kinet, M. (Red.) (2010) Parentificatie. Als het kind te snel ouder wordt. Reeks Psychoanalytisch Actueel nr 13. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Kim, H. S. (2011). Consequences of Parental Divorce for Child Development. American Sociological Review, 76, 487-511. Kinderombudsman (2014). Vechtende ouders, het kind in de knel. Adviesrapport over het verbeteren van de positie van kinderen in vechtscheidingen. www.dekinderombudsman.nl King, V. (2002). Parental Divorce and Interpersonal Trust in Adult Offspring. Journal of Marriage and Family, 64, 642-656. King, V., & Heard, H. E. (1999). Nonresident Father Visitation, Parental Conflict, and Mother’s Satisfaction: What’s Best for Child Well-being? Journal of Marriage and the Family, 61, 385-396. King, V., & Sobolewski, J. M. (2006). Nonresidential fathers’ contributions to adolescent well-being. Journal of Marriage and Family, 68, 537-557. Klein Velderman, M., Pannebakker, F.D., Wolff, M.S. de, Pedro-Caroll, J.A., Kuiper, R.M., Vlasblom, E., & Reijneveld, S.A. (2011). Child adjustment in divorced families: Can we succesfully intervene with Dutch 6- to 8-year-olds? Leiden: TNO report. Knipscheer, J. W. & Kleber, R. J. (2004). Een interculturele entree in Altrecht. Inhoud en resultaat van een interculturele werkwijze bij kortdurende behandeling. Utrecht: Universiteit Utrecht, Klinische Psychologie. Kunst, A. E., Meerding, W. J., Varenik, N., Polder, J. J., & Mackenbach, J. P. (2007). Sociale verschillen in zorggebruik en zorgkosten in Nederland 2003. Rotterdam: Erasmus MC en Bilthoven: RIVM. LAGO (2011). Leuvens Adolescenten en Gezins Onderzoek. www.soc.kuleuven.be. Lamers – Winkelman, F., Slot, N. W., Bijl, B., & Vijlbrief, A. C. (2007). Scholieren over Mishandeling. Den Haag: VU Amsterdam & PiResearch, WODC, Ministerie van Justitie. Lansford, J. E. (2009). Parental Divorce and Children’s Adjustment. Perspectives on Psychological Science, 4, 140-153. Lawick, J. van (2012). Vechtscheidende ouders en hun kinderen. Systeemtherapie, 24 (3), 129-150 Lawick, J. van, & Visser, M. (2014). Kinderen uit de knel. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Leon, K. (2003). Risk and protective factors in young children’s adjustment to parental divorce: A review of the research. Family Relations, 52, 258-270. Madden-Derdich, D. A., & Leonard, S. A. (2002). Shared Experiences, Unique Relations: Formerly Married Mothers and Fathers’ Perceptions of Parenting and Custody After Divorce. Family Relations, 51, 37-45. Metz, E. A., & Schulze, H. J. (2007). Relatie gescheiden ouders en hun kinderen; invloed wetswijziging 1998 onderzocht. Demos, 23, 6-9. Ministerie van Justitie (2009). Gezag, omgang en informatie. Den Haag: Ministerie van Justitie.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
139
Ministerie van VWS (2010). Scheiding en de zorg voor de kinderen. Handreiking voor gemeenten. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ministerie van VWS (2011). Samenwerken in je de jeugdketen. Een instrument voor gegevensuitwisseling. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. MO-groep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening (2010). Algemeen Maatschappelijk Werk bij Relatie, Scheiding en Omgang. Molen, H. van der, S. Perreijn & M. van den Hout (2007). Klinische psychologie: theorieën en psychopathologie. Groningen, Wolters-Noordhoff. Monnich, H. de (2004). De gereedschapskist van de maatschappelijk werker. Handboek multimethodisch maatschappelijk werk. Maarsen: Elsevier. Mortelmans, D., Pasteels, I., Bracke, P., Matthijs, K., Bavel, J. van, & Van Peer C. (Eds.) (2011). Scheiding in Vlaanderen. Leuven / Den Haag: Acco. Mosely, D., & Mosely, N. (1998). Making your second marriage a first class succes. New York: Three Rivers Press. Movisie, NCJ, NISB, NJi, & RIVM (2013). Erkenningstraject interventies. Criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling 2013-2018. Nederhof, E., Belsky, J., Ormel, J., & Oldehinkel, A. (2012). Effects of divorce on Dutch boys’ and girls’ externalizing behaviour in Gene X Environment perspective: Diathesis stress or differential susceptibility in the Dutch Tracking Adolescents’ Individual Lives Survey Study? Development and Psychopathology, 24, 929-939. Nederlands Jeugdinstituut (2009). CAP-J, Classificatiesysteem voor de aard van de problematiek van cliënten in de jeugdzorg. Utrecht: NJi. Nederlands Jeugdinstituut (2009). Berichten van ex-partners over kindermishandeling. Verslag Kenniskring kindermishandeling. Utrecht: NJi. Nederlands Jeugdinstituut (2011). Ouderschap blijft. Utrecht: NJi. Niekerk, M. van. (2000). De krekel en de mier: Fabels en feiten over maatschappelijke stijging van Creoolse en Hindoestaanse Surinamers in Nederland. Amsterdam: Spinhuis. Okma, K. (2009). Abstract Triple P module, Partnersteun. http://www.nji.nl/nl/AbstractTriplePmodulePartnersteunOOkmaart2009.pdf Pas, A. van der (2003). A serious case of neglect: The parental experience of childrearing. Delft: Eburon. Pedro-Carroll, Alpert-Gillis, L. J., & Cowen, E. L. (1992). An evaluation of the efficacy of a preventive intervention for 4th-6th grade urban children of divorce. Journal of Primary Prevention, 13, 115-130. Pedro-Carroll, J. L., & Cowen, E. (1985). The Children of Divorce Intervention Program: An investigation of the efficacy of a school-based intervention program. Journal of Consulting and Clinical Psychology, vol. 53(5), 603-611. Pedro-Carroll, J. L., Sutton, S. E., & Wyman, P. A. (1999). A two-year follow-up evaluation of a preventive intervention for young children of divorce. School Psychology review, 28, 467-476.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
140
Pels, T., Distelbrink, M., & Tan, S. (2009). Meetladder diversiteit interventies. Verhoging van bereik en effectiviteit van interventies voor verschillende (etnische) doelgroepen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Pels, T., & De Gruijter, M. (red.) (2005). Vluchtelingengezinnen: Opvoeding en integratie: Opvoeding en ondersteuning in gezinnen uit Iran, Irak, Somalië en Afghanistan in Nederland. Assen: Van Gorcum. Peris, T. S., Goeke-Morey, M.C., Cummings, E. M., & Emery, R. E. (2008). Marital conflict and support seeking by parents in adolescence: Empirical support for the parentification construct. Journal of Family Psychology, 22(4), 633-642. Pinedo, M., & Vollinga, P. (2013). Aan alle gescheiden ouders. Leer kijken door de ogen van je kind. Utrecht: A.W. Bruna Uitgevers B.V. PON (2008). Onderzoeksinventaristie Jeugd en Gezin. Tilburg: PON (Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant). Prinsen, B., L’Hoir, M. P., Ruiter, M. de, Oudhof, M., Kamphuis, M., Wolff, M. de, & Alpay, L. (2013). Richtlijn opvoedingsondersteuning voor opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen in de jeugdgezondheidszorg. Utrecht / Leiden: Nederlands Jeugdinstituut / TNO. Prinsen, B., Roelofse, E., Schuimer, I., & Mes, W. (2006). De kracht van verbinden. Coördineren van zorg op lokaal niveau. Utrecht / Arnhem / Den Bosch / Gouda: NIZW Jeugd, Spectrum , K2 en JSO. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin (2007). Alle kansen voor kinderen. Programma voor jeugd en gezin 2007-2011. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin (2008). De kracht van het gezin. Nota Gezinsbeleid 2008. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin (2009). Uit elkaar ... En de kinderen dan? http://www. rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2009/03/10/uit-elkaar-en-de-kinderen-dan.html Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2012). Ontzorgen en normaliseren. Naar een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg. Den Haag: geen uitgever. Robbers, S., Oort, F. van, Huizink, A., Verhulst, F., Beijsterveldt, C. van, Boomsma, D., & Bartels, M. (2012). Childhood problem behaviour and parental divorce: Evidence for gene-environment interaction. Soc. Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 47(10), 1539-1548. Rose, S.R. (2009). A review of effectiveness of group work with children of divorce. Social work with groups, 32:222-229, 2009. San, M. van (1998). Stelen & steken: Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis. Sandler, I., Miles, J., Cookston, J., & Braver, S. (2008). Effects of father and mother parenting on children’s mental health in high and low conflict divorces. Family Court review, 46, 282-296. Scholieren & Gezinnen 2014 (2014). Onderzoek door de Universiteit Utrecht onder 7703 scholieren van 9 tot en met 16 jaar. In: E.Spruijt & H. Kormos, (2014). Handboek scheiden en de kinderen. Houten: Bohn Stafleu Van loghum. Shaw, L. A. (2010). Divorce Mediation Outcome Research: A Meta-Analysis. Conflict Resolution Quarterly, 27(4), 447-467.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
141
Sigal, A., Sandler, I., Wolchik, S., & Braver, S. (2011). Do parent education programs promote healthy postdivorce parenting? Critical distinctions and a review of the evidence. Family Court Review, 49, 120-139. Spruijt, E. (2007). Scheidingskinderen. Overzicht van recent sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Spruijt, E. (2009). Kinderen en echtscheiding. State-of-the-art. www.nwo.nl Spruijt, E., Bredewold, J., Breunese, A., Chênevert, C., Feringa, D., Hardenberg, A., Harterink, R., Hemminga, Y., Hindriks, E., Hoenderdos, L., Okkerse, F., Thomas, C., Wong, T., & Spruijt, S. (2005). Effecten van het volgen van KIES: Kinderen in Echtscheiding Situatie. Utrecht, Kinder- en Jeugdstudies (www.klassenwerk.com). Spruijt, E., & Duindam, V. (2011). Scheidingskinderen in co-oudergezinnen. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 50, 379-392. Spruijt, E., & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Spruijt, E. & Kormos, H. (2014). Handboek scheiden en de kinderen. Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft, tweede, geheel herziene druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Spruijt, E., Kormos, H., Burggraaf, C., & Steenweg, A. (2002). Het verdeelde kind. Utrecht: Kinder- en jeugdstudies (www.kinderbescherming.nl). Stathakos, P. & Roehrle, B. (2003). The effectiveness of intervention programmes for children of divorce: A meta- analysis. International Journal of Mental health Promotion. Vol. 5 issue 1, February 2003. Steenhof, L. (2007). Schatting van het aantal stiefgezinnen. Bevolkingstrends 55(4), 19-23. Voorburg/ Heerlen: CBS. Steketee, M., Ex, C., Tan, S., & Kromontono, E. (2003). Jonge Antilliaanse immigranten en hun voogden: De leefsituatie van Antilliaanse jongeren die met en zonder wettelijk gezag in Nederland verblijven. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Stolberg, A. L., & Mahler, J. (1994). Enhancing treatment gains in a school-based intervention for childrenof divorce through skill-training, parental involvement, and transfer procedures. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62(1), 147-156. Strous, M. (2011). Overnights and overkill: post-divorce contact for infants and toddlers. South Africa Journal of Psychology, 41, 196-206. Teubert, A., & Pinquart, M. (2010). The Association Between Coparenting and Child Adjustment: A MetaAnalysis. Parenting: Science and Practice, 10, 286-307. Treffers, P. D. A., Goedhart, A. W. & Koudijs, E. (1999). Kinderen van gescheiden ouders in een kinder- en jeugdpsychiatrische populatie. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 54(3), 229-244. Vanassche, S., Sodermans, A.K., & Matthijs, K. (2011). Onderzoeksrapport Adolescenten en Gezinnen 20092010. http://soc.kuleuven.be/lago. Vanassche, S., Sodermans, A. K., & Matthijs, K. (2008). Divorce, delinquent behaviour and substance use among adolescents: the role of parental characteristics. Paper presented at the European Divorce Network Meeting, 18-19 September 2008, Oslo, Norway.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
142
Valk, I. van der (2013). KIES voor het kind. Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen In Echtscheiding Situatie. Utrecht: Utrecht University. Valk, I. van der, & Spruijt, E. (2013). Het ouderschapsplan en de effecten voor de kinderen. www.wodc.nl Vermeij, A., Wal, J. van der, & Krooneman, P. (2005). Inventarisatie hulpaanbod bij (echt)scheiding en omgang. Amsterdam: Regioplan. Vink, R. M., Wolff, M. S. de, Broerse, A., & Kamphuis, M. (concept in ontwikkeling). Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Leiden: TNO/ Utrecht: Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers, Nederlands Instituut van Psychologen, Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen. Wallerstein, J. S., Lewis, J. M., & Blakeslee, S. (2000). The unexpected legacy of divorce: A 25 year landmark study. New York: Hyperion. Willems, J. (2010). Een nieuw gezin: een nieuwe kans. Gent: Witsand Uitgevers. Winslow, E. B., Wolchick, S. A., & Sander, I. (2004). Preventive interventions for children of divorce. Psychiatric Times, 21(2). Wit, M. de, Moonen, X., & Douma, J. (2011). Richtlijn Effectieve Interventies LVB: Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG. Wolchick, S. A., West, S. G., & Sandler, I. N. (2000). An experimental evaluation of theory-based mother and mother-child programs for children of divorce. Journal of Consulting and Clinical Psychology , 68 (5): 843-856. Wolchick, S. A., Sandler, I., Millsap, R., Plummer, B., Greene, S., Anderson, E., Dawson-McClure, S., Hipke, K., & Haine, R. (2002). Six-year follow-up of preventive interventions for children of divorce. The Journal of the American Medical Association (JAMBA), 288 (15):1874-1881. Yperen, T. van & van Bommel, M. (2009), Erkenning Interventies: criteria 2009-2010, Erkenningscommissie (Jeugd) interventies.Utrecht: NJi/RIVM. Yperen, T. van, & Dronkers, F. (2010). Programma Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming. Utrecht / Amsterdam: NVMW, Phorza, NIP, NVO. Yperen, T. van, Steege, M. van der, Addink, A., & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg: stand van de discussie. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Zoon, M. (2012). Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Zie www.nji.nl/watwerkt Zwikker, N., Haterd, J. van de, Hens, H., & Uijttenboogaart, A. (2009). Jeugdzorgwerker. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
143
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
144
Bijlage 1
Interventies bij de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 145 145
Overzicht interventies voor jeugdigen Tabel A. Bekendste interventies in Nederland gericht op jeugdigen Naam
Effectiviteit
Leeftijd
Ouders
jeugdige
betrokken
KIES (Kinderen in Echtscheiding Situatie)
1
8 tot 12
1
KIES (Kinderen in Echtscheiding Situatie)
-
8- en 12+
1
!JES het brugproject (Jij En Scheiding)
1
8 tot 12
2
Dappere Dino’s
1
6 tot 8
1
Zandkastelen!
1
6 tot 17
1
Begeleide Omgangs Regeling BOR
-
tot 12 jaar
3
Jonge Helden, Kameleonprogramma
-
7 tot 12
1
Kind en Echtscheiding
-
hele gezin
3
OKEE-begeleidingstraject
-
tot 17 jaar
3
Omgangshuizen
-
Tot 12 jaar
3
Kinderen scheiden ook!
-
tot 12 jaar
2
Ouderschap Blijft:
1
5+
3
Ouderschap Blijft: CJG module
-
tot 18 jaar
3
Lorentzhuis –behandeling
-
(kind- en
3
Humanitas
Samen de Zorg
Methodiekbeschrijving geïndiceerd aanbod
partnerproblematiek (vechtscheiding)
oudergroepen)
in groepsverband Villa Pinedo De plek voor jongeren met
-
12+
1
alle leeftijden
3
gescheiden ouders Individueel aanbod - Bijvoorbeeld enkele ondersteunende gesprekken met een kindertherapeut of het schoolmaatschappelijk werk - Ook maatregelen zoals OTS, uithuisplaatsing en de bijzondere curator.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
146
Toelichting niveaus: C. Effectiviteitsniveau Databank Effectieve Interventies: 1. Goed onderbouwd 2. Eerste aanwijzingen voor effectiviteit 3. Goede aanwijzingen voor effectiviteit 4. Sterke aanwijzingen voor effectiviteit D. Niveau van betrekken van ouders: 1. Gedeeltelijke betrokkenheid 2. Traject voor ouders 3. Gezinsinterventie
Overzicht interventies voor ouders en gezinnen Tabel B. Bekendste interventies in Nederland gericht op ouders en gezinnen Naam
Effectiviteit
Cursussen voor samengestelde gezinnen (stiefgezinnen)
-
Opleiding tot Stiefplan-coach
-
Triple P Family Transitions
Onderzocht in Australië, pilotstudie
(ook voor LVB-ouders)
in Nederland uitgevoerd door het Trimbos instituut
Ouderschap Blijft
Erkend als goed onderbouwd in de
- geïndiceerd aanbod
Databank Effectieve Interventies
- CJG-module
(DEI).
BOR-Humanitas
-
Complexe Scheidingen (OTS)
-
Ouderschap Na Scheiding (ONS)
-
Wijzer bij scheiden
-
Eigen Kracht Conferentie
-
Omgangsbemiddeling/mediation
-
Overleg scheiden (collaborative divorce)
-
EMDR (Eye Movement Desensitization and
-
Reprocessing) Individuele gesprekken
-
(voor ex-partners samen of voor inwonende en uitwonende ouder apart)
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
147
Overzicht relatie-ondersteunend aanbod Tabel C. Bekendst relatie-ondersteunend aanbod in Nederland Naam
Effectiviteit
Family Factory: De Tijd van je Leven
-
Family Life
-
Helemaal jezelf in relatie met de andere
-
partner (Gordoncursus) Marriage Encounter (katholiek)
-
Marriage Encounter (protestants)
-
Basisweekend Protestants Marriage Encounter Marriage Course Nederland
-
Partnersteun (Triple P-module)
-
(ook voor LVB-ouders) EFT (Emotionally Focused Therapy)
Onderzocht in het buitenland, erkend in internationale reviews als meest effectieve methodiek bij relatieproblemen
EFT- Houd me vast programma
Wordt momenteel op effectiviteit onderzocht; gebaseerd op EFT
Bron: Verkennende studie Relatie ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin (Anthonijsz, Dries, Berg-le Clercq & Chênevert, 2010).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
148
Beschrijving interventies gericht op jeugdigen KIES (Kinderen In Echtscheiding Situatie; Expertise Centrum Kind en Scheiding) Doelgroep Kinderen van 4 tot 18 jaar en hun ouders. Doelen - Problemen rondom echtscheidingssituatie voorkomen en vroegtijdig signaleren door middel van spel- en praatgroepen, en door individuele begeleiding. Jeugdigen worden geholpen om greep op hun situatie te krijgen. - Normaliseren van begeleiding bij scheiding voor kind en ouder d.m.v. laagdrempelig hulpaanbod. - Het voorkomen van problemen voor kinderen die een echtscheiding van hun ouders meemaken en leren omgaan met de voor hen zo veranderde situatie. - Het vroegtijdig signaleren van problemen. - Ondersteuning in de opvoeding voor ouder en kind ten tijde van scheiding en waar scheiding langer geleden is. - Kennisoverdracht van scheiding op kinderen aan ouders en school. - Begeleiding in het tot stand komen van het ouderschapsplan: kinderen hierin een stem geven. - Coping en communicatie. Vorm Verschillende vormen. Het bekendst zijn de praatgroepen voor kinderen van 8 – 12 jaar: Acht bijeenkomsten van zestig tot negentig minuten, afhankelijk van de leeftijd voor kinderen, en een informatie- en een evaluatiebijeenkomst voor ouders. De kinderen leren de scheiding beter te begrijpen en hun gevoelens onder woorden te brengen. Hierbij worden creatieve werkvormen ingezet (bijvoorbeeld een rollenspel, gesprekken en opdrachten waarbij wordt gewerkt aan het vinden van herkenning, probleemverkenning, en het zelf oplossend vermogen, grip op je eigen leven krijgen, verwerken van de scheiding, beter communiceren met je ouders. Beschikbaarheid De interventie wordt in alle provincies in diverse plaatsen in Nederland uitgevoerd door speciaal daartoe getrainde KIES-coaches bij voorkeur op scholen voor basis- en voortgezet onderwijs. Contra-indicatie Geen meerdere vormen van begeleiding of therapieën tegelijk. En/of indicatie dat begeleiding voor kind en/of groep onmogelijk maakt. Mits toestemming van beide ouders. Intensiteit en duur Basisprogramma: Spel en praatgroep KIES voor kinderen onder leiding van 2 gecertificeerde KIES- coaches (groepsgrootte: 7 tot 10). 8 bijeenkomsten van gemiddeld één uur. Daarnaast is er een Informatie en evaluatie bijeenkomst voor ouders.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
149
Competenties professionals Relevante vooropleiding en werkervaring op HBO niveau, aangevuld met KIES-Coach training. KIES-begeleiding altijd door gecertificeerde KIES-Coach. Opleiding en kwaliteitsbewaking: programma is vanaf 2005 overgedragen aan professionals, met minimale voorkennis en ervaring, middels intensieve 2,5 daagse KIES-Coachtraining. Geen train-de-trainer concept; training en certificering altijd door het Expertisecentrum Kind en Scheiding: huiswerkopdracht, toetsing theorie en opdrachten, rollenspel. Bij voldoende bekwaamheid certificaat. Gecertificeerde KIES-Coach vermeld op KIES website. KIES-groep begeleid door 2 gecertificeerde KIES-Coaches. Meerdere nascholingen te volgen. Advies: minimaal 1x per 2 jaar. Intervisie: Expertisecentrum Kind en Scheiding, KIES-Coaches regionaal, per mail, nascholingen. KIES platform (netwerk); via persoonlijke inlog code relevante informatie beschikbaar voor de KIES-Coach. Vooraf huiswerkopdracht. Twee en een halve dag basistraining. Totale studiebelasting afhankelijk van reeds bestaande kennis en ervaring ± 24 uur. Nascholingen: 1 dag. Bij de ontwikkeling en overdracht van de programma’s wordt gebruik gemaakt van de nodige specialisten, zoals: juristen, orthopedagogen, sociologen en trainingsacteurs. Bijzonderheden KIES kent naast de groepen voor 8 – 12 jarigen, ook programma’s voor 12 – 16 jarigen, en een aantal varianten voor bijzondere groepen en voor individuele begeleiding. Andere varianten zijn bijvoorbeeld: - Kinderen en ouders ten tijde van de scheiding in de advocaat/scheidingsbemiddelingspraktijk (KIES-Coach + certificaat omgangsbegeleiding) - Individuele begeleiding van kinderen met meer specialistische zorgvragen.(KIES-Coach + certificaat KIES Voor MIJ!) - Het programma is ook speciaal aangepast op niveau en geschikt voor risico/zorgleerlingen regulier onderwijs en leerlingen speciaal onderwijs (KIES-coach + certificaat bijzondere kinderen in het regulier en speciaal onderwijs) Laagdrempelig; op school; voor alle kinderen mogelijk, kosteloos voor ouders. KIES individuele begeleiding en omgangsbegeleiding vergoed door zorgverzekeraar AGIS. Meer dan 500 KIES-Coaches verspreid door heel Nederland, in alle provincies. Onderzoek In 2005 en 2007 vonden kleinschalige onderzoekingen plaats naar de effecten van KIES. Daarbij werden positieve effecten vastgesteld. De interventie is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut met het oordeel ‘theoretisch goed onderbouwd’. In 2013 heeft Van der Valk de resultaten gepubliceerd van een RCT naar de effecten van KIES voor kinderen van 8 tot en met 12 jaar. Daaruit blijkt dat het programma sterke aanwijzingen voor effectiviteit heeft. Voor meer informatie: www.kiesvoorhetkind.nl; www.nji.nl > Databanken > Effectieve Jeugdinterventies.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
150
!JES het brugproject (Jij En Scheiding) Doelgroep Kinderen van 8 tot 12 jaar, van gescheiden ouders of ouders die gaan scheiden. Er wordt gewerkt aan een training !JES voor jongeren 12-15 jaar en 15-17 jaar. Doelen Nadelige effecten van echtscheiding voorkomen door ervaringen uit te wisselen en kinderen sterker te maken door het vergroten van hun kennis en vaardigheden. Kinderen worden handreikingen aangeboden voor het verwerken van de (vele emoties ) scheiding en het leren omgaan met de (vele veranderingen) nieuwe situatie na de scheiding. Ouders krijgen handvatten aangereikt, onder andere in de vorm van advies, oefening en training, waardoor zij zich competent blijven voelen in de opvoeding van hun kinderen. Aanleren communicatieve vaardigheden. Er wordt oplossingsgericht gewerkt: uitgaan wat al als competentie aanwezig is, versterken wat nodig is. Ouders: bewustwording effect scheiding op kinderen en ouderschapsreorganisatie. Vorm Groepsbijeenkomsten voor kinderen en voor ouders. Beschikbaarheid De interventie wordt onder meer aangeboden door bemiddelingsbureau Hoving & Wilbrink en PRO, Praktijk voor Remedial teaching en Orthopedagogisch advies, beide gevestigd in Zwolle. Verder wordt !JES het brugproject aangeboden door verschillende instellingen voor preventief jeugdbeleid, jeugdhulpinstellingen, kinderopvanginstellingen, organisaties voor maatschappelijke dienstverlening en Centra voor Jeugd en Gezin. Contra-indicatie Als kinderen en/of ouders ernstige of meervoudige problematiek ervaren is deze cursus niet geschikt. Te denken valt aan mishandeling, verwaarlozing of aan een ernstig conflictueuze scheiding. Indien bij kinderen sprake is van een ontwikkelingsstoornis, zoals A.S.S. of A.D.H.D. is het in principe ook af te raden de training te volgen. Een andere contra-indicatie is als er geen toestemming is van de verzorgende ouder. Intensiteit en duur Voor de kinderen 7 bijeenkomsten van anderhalf uur en een terugkommiddag. Voor de ouders 3 bijeenkomsten. Competenties professionals HBO niveau en hoger. Opleiding en kwaliteitsbewaking: In ontwikkeling: kwaliteitscriteria worden vastgesteld gekoppeld aan uitvoering van de training/ train de trainers aanbod (NJi/Trimbos). Evaluatie.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
151
Bijzonderheden Toepassing op andere leeftijdsgroepen: de training voor ouders kan worden aangepast voor kinderen die ouder zijn. Hiervoor is kennis en ervaring nodig in het omgaan met pubers en hun ouders. Ouders van pubers of jonge adolescenten hebben andere vragen en jeugdigen reageren anders dan jonge kinderen. Onderzoek De training is ontwikkeld op basis van ervaring, literatuur en onderzoek en is nog niet op effectiviteit onderzocht. De interventie staat in de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut met het oordeel ’theoretisch goed onderbouwd’. Het Trimbosinstituut doet een kleinschalig onderzoek naar de effectiviteit van de nieuw ontwikkelde training van 2012. Voor meer informatie: www.wilbrinkmediation.nl; www.nji.nl > Databanken > Effectieve Jeugdinterventies. Dappere Dino’s (Children of Divorce Intervention Program (CODIP)) Doelgroep Dappere Dino’s is een preventieve groepstraining voor kinderen in groep 3 & 4 (6-8 jaar) van het basisonderwijs van wie de ouders gescheiden zijn. Doelen De twee meest belangrijke doelstellingen van Dappere Dino’s zijn: - Het ervaren van steun van leeftijdgenootjes die hetzelfde meemaken om zo de spanning van de scheiding te verminderen. - Het leren van vaardigheden in probleem oplossen zodat kinderen beter om kunnen gaan met gevoelens na de scheiding. Vorm Het zijn twaalf groepssessies. Beschikbaarheid Dappere Dino’s wordt gegeven door een gecertificeerde Dappere Dino-trainer en een co-trainer. De co-trainer is meestal werkzaam op een school, zoals een leerkracht, intern begeleider of schoolmaatschappelijk werker. Contra-indicatie Ernstige gedragsproblemen (sterk oppositioneel, agressief of destructief gedrag) en/of ernstige emotionele problemen die intensieve behandeling vergen (bijvoorbeeld sterk depressief of in zichzelf gekeerd gedrag). Een kind moet zich kunnen aanpassen aan de groepsstructuur en deel kunnen uitmaken van de uitwisseling binnen de groep. Dit stelt eisen aan aanpassingsgedrag, impulsbeheersing en leerbaarheid.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
152
Intensiteit en duur 12 wekelijkse sessies a 45 minuten voor een groep van 4-7 kinderen. Hoewel Dappere Dino’s voornamelijk gericht is op kinderen worden ouders wel betrokken bij de interventie, door middel van een intakegesprek, nieuwsbrieven, een facultatieve ouderbijeenkomst en een eindgesprek. Competenties professionals Relevante vooropleiding en werkervaring op HBO niveau. Dappere Dino’s wordt gegeven door een opgeleide trainer en een co-trainer. De co-trainer is meestal werkzaam op een school, zoals een leerkracht, intern begeleider of schoolmaatschappelijk werk. Zo verzorgt de afdeling School Maatschappelijk Werk van Stichting Jeugdformaat Dappere Dino’s groepen op basisscholen in de regio Den Haag. Opleiding en kwaliteitsbewaking Voor het monitoren van het programma wordt standaard voorafgaand aan en na afloop van Dappere Dino’s door ouders en trainers een vragenlijst ingevuld. Daarnaast houden trainers een iedere bijeenkomst een logboekje bij. Om de kwaliteit van Dappere Dino’s te borgen volgen trainers een opleiding (verzorgd door PI Research) die bestaat uit: - 3,5 dagen scholing inclusief een terugkommiddag. - Individuele telefonische coaching. - Schriftelijke feedback op een DVD opname van een trainingsbijeenkomst Dappere Dino’s. Daarnaast is er een supervisie programma voor jaarlijkse verlenging van het trainerscertificaat. Certificaat bij 100% aanwezigheid. - 3,5 dagen scholing inclusief een terugkommiddag. - Individuele telefonische coaching. - Schriftelijke feedback op een DVD opname van een trainingsbijeenkomst Dappere Dino’s. Daarnaast is er een supervisie programma voor jaarlijkse verlening van het trainerscertificaat. Bijzonderheden Er bestaan vier CODIP (Children of Divorce Intervention Program) modules specifiek ontwikkeld voor kinderen van verschillende leeftijdsgroepen, totaal van vier of vijf jaar tot en met veertien jaar. Hoewel de doelstellingen van deze CODIP leeftijdsmodules min of meer hetzelfde zijn voor de verschillende leeftijdsgroepen, zijn de inhoud en de gebruikte interventietechnieken naar leeftijd aangepast aan de capaciteiten van de kinderen van betreffende leeftijd. Dappere Dino’s is een vertaling en aanpassing van CODIP voor 6-8 jarige kinderen. De Invent groep (2005) selecteerde CODIP als een veelbelovende vroegtijdige interventie. Het programma is in internationaal onderzoek effectief gebleken, gebaseerd op zelf-, ouderen leerkracht rapportage met betrekking tot zowel internaliserende als externaliserende problematiek. Onderzoek in Nederland is gedaan door TNO in een pilot bij 4 interventiegroepen met totaal 23 deelnemende kinderen (Klein Velderman e.a., 2011). Procesevaluatie van Dappere Dino’s in Nederland laat zien dat Dappere Dino’s op een
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
153
succesvolle manier geïmplementeerd kan worden volgens groepsleiders, ouders en kinderen. Effectonderzoek toont ook een positief beeld. De uitkomsten van het onderzoek wezen uit dat: - Kinderen Dappere Dino’s leuk vinden. Ze vonden het een veilige plek om over gevoelens te praten. Ze hebben vriendjes gemaakt en/of nieuwe manieren geleerd om problemen op te lossen. - Ouders enthousiast zijn over Dappere Dino’s. Moeders zagen een positieve reactie bij hun kind en vonden dat hun kind positief veranderd was na Dappere Dino’s. - Trainers graag werken met het programma. Bovendien waren in hun vragenlijsten sterke effecten van Dappere Dino’s te zien op het positief functioneren van de kinderen (toegenomen) en op totale problemen van de kinderen (afgenomen). Onderzoek In Nederland is veranderingsonderzoek uitgevoerd in een pilot bij 4 interventiegroepen met totaal 23 deelnemende kinderen. Procesevaluatie binnen dit onderzoek liet zien dat Dappere Dino’s volgens groepsleiders, ouders en kinderen op een succesvolle manier geïmplementeerd kan worden. De effectevaluatie toonde ook een positief beeld: er is een sterk effect op positief functioneren van dekinderen en op vermindering van totaal probleemgedrag.. De haalbaarheidsstudie is beschreven in een TNO-rapport door Klein Velderman en collega’s (2011; TNO/CH 2011.031). Dit is te downloaden via www.tno.nl/codip. Meer informatie: www.dapperedino.nl. In 2015-2017 vindt een toegepast effectonderzoek plaats naar Dappere Dino’s. Zandkastelen Doelgroep Primaire doelgroep: kinderen van 6 t/m 17 jaar waarvan de ouders gaan scheiden of net gescheiden zijn. Er wordt met vier leeftijdsgroepen gewerkt: 6 en 7 jaar, 8 tot en met 10 jaar, 11 tot en met 13 jaar en 14 tot en met 17 jaar. Secundaire doelgroep: de ouders van de deelnemende kinderen. Doelen Kinderen beter leren omgaan met de scheiding door in een veilige groep emoties te uiten en te leren dat hun gevoelens niet raar zijn maar normaal. In het laatste gedeelte van de bijeenkomst komen ouders en kinderen samen en vertellen elkaar over hun gevoelens. De volgende doelen worden nagestreefd: - Het voorkomen of verminderen van problemen voortvloeiend uit de scheiding. De verwerking van de scheiding op gang brengen. - Miscommunicatie tussen ouders en kinderen zoveel mogelijk voorkomen. - Voor ouders: voorkomen of verminderen van miscommunicatie en conflicten tussen ouders en kinderen. Vorm Een eenmalige groepsbijeenkomst van een dagdeel, waarin ouders het laatste half uur
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
154
aanschuiven. Er wordt gewerkt met een werkboekje om in te schrijven en te tekenen, en met rollenspelen. Beschikbaarheid Het programma wordt uitgevoerd door speciaal daartoe opgeleide coaches, verspreid over het land. Het programma is erkend door het Nederlands Mediation Instituut. Contra-indicatie Problematische reacties op de scheiding of probleemgedrag veroorzaakt door de scheiding. Indien bij kinderen sprake is van een ontwikkelingsstoornis, zoals PDD-NOS, een gedragsstoornis, zoals ADHD, of een emotionele stoornis, is het in principe af te raden de cursus te volgen. Er is een Zandkastelen PLUS traject in ontwikkeling, dat toegespitst is op scheidingskinderen met een diagnose en/of scheidingskinderen uit zogenaamde Multi-problem gezinnen. Als één van de gezaghebbende ouders geen toestemming geeft aan het kind om deel te nemen aan Zandkastelen. Als geen van beide ouders bereid is actief deel te nemen aan Zandkastelen. Intensiteit en duur Een workshop van drie en een half uur voor de kinderen, met daaraan voorafgaand een ouderbijeenkomst van anderhalf uur. Tijdens de laatste dertig minuten van de workshop zijn de kinderen en ouders samen aanwezig. De kinderen krijgen de ruimte om hun boodschappen over de scheiding te presenteren aan de ouders. Competenties professionals HBO werk/ denkniveau. Interesse hebben in het werken met groepen, ouders en kinderen is een vereiste. Opleiding en kwaliteitsbewaking Tweedaagse training, vaste werkboekjes voor de kinderen / jongeren. Vaste ouderinformatie. Na afloop van de training schriftelijke toets. Bij goed gevolg registratie bij de Stichting certificering Scheidingsbegeleiding. Deze registratie heeft een geldigheidsduur van een jaar en blijft alleen gehandhaafd wanneer de Zandkasteelcoach de jaarlijkse netwerkbijeenkomst bijwoont, die één dagdeel in beslag neemt. Daarnaast moet de Zandkasteelcoach kunnen aantonen dat hij/zij daadwerkelijk workshops heeft verzorgd in het afgelopen jaar. Indien dit niet het geval is wordt de certificering ingetrokken. Er wordt sinds kort gebruik gemaakt van vragenlijsten, die voorafgaand aan de interventie worden ingevuld door zowel ouders als kinderen. Enkele weken na afloop van de interventie worden opnieuw vragenlijsten toegezonden, die door het Scheidingsinstituut worden verwerkt en overhandigd aan de Stichting certificering Scheidings-begeleiding.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
155
Bijzonderheden Zandkastelen is het enige kortdurende, preventieve aanbod in Nederland. Zandkastelen zal door haar kortdurende preventieve ondersteuning vroeg in de scheidingsperiode ook het ontstaan van wachtlijsten bij de jeugdhulpverlening en de rechterlijke macht kunnen verminderen. Erkend door het NMI en ScS. Onderzoek In Nederland is geen onderzoek beschikbaar. Voor meer informatie: www.zandkastelen.nl BOR Humanitas Doelgroep Gescheiden ouders en een of meer kinderen tussen 0 en 12 jaar die hulp nodig hebben bij het weer opbouwen van contact tussen kind en uitwonende ouder. Ouders die steun kunnen gebruiken bij het maken en in stand houden van een omgangsregeling. Ouders die zich vrijwillig melden bij BOR Humanitas. Ouders die gemotiveerd zijn, meewerken en afspraken nakomen. Doel BOR Humanitas richt zich op het begeleiden van gescheiden ouders bij het tot stand komen van een omgangsregeling met hun kind(eren). Het belang van het kind staat daarbij voorop: hoe sneller een goed werkende omgangsregeling tot stand komt, hoe sneller kinderen een plek tussen hun gescheiden ouders kunnen vinden. Het herstel van de omgang betekent een beter sociaal-emotioneel evenwicht van het kind. Uit divers onderzoek is gebleken dat de gevolgen van geen of slecht verlopende omgang merkbaar is in welzijn, gezondheid en leerprestaties van kinderen. Daarnaast kan een tijdige interventie in de verstoorde omgang veel ernstiger problematiek voorkomen. Een Begeleide Omgangs Regeling kan wegens het preventieve karakter bijdragen aan het voorkomen van criminaliteit. Vorm Individueel Gescreende en goed getrainde vrijwilligers begeleiden de omgang van een ouder die geen omgang meer heeft met zijn/haar kind na echtscheiding. De omgangsbegeleiding duurt 3 tot maximaal 6 maanden en wordt door een professional begeleid en gevolgd. De vrijwilliger volgt een gedegen training en wordt bijgeschoold via intervisie en themabijeenkomsten. De vrijwilligers ondersteunen vervolgens ouder en kind voorafgaand, tijdens en na een bezoek, zij helpen de kinderen bij de overgang tussen de ouders en zij halen/brengen eventueel het kind. Beschikbaarheid In verschillende gemeenten in Nederland wordt BOR uitgevoerd.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
156
Onderzoek Er is nog geen uniforme beschrijving en nog geen effectiviteitsonderzoek. Informatie: www.borhumanitas.nl Jonge Helden, Kameleonprogramma Doelgroep Het kameleonprogramma is voor kinderen van gescheiden ouders van 8 t/m 18 jaar. Vanaf groep 5 t/m 8 basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Doelen - Het voorkomen of beperken van problemen bij scheidingskinderen. - Aanleren van coping strategieën. - Het signaleren van problemen en adequaat doorverwijzen. - Empoweren van scheidingskinderen en hun ouders. - Kennisoverdracht ten aanzien van scheiding en kinderen aan ouders en school. Vorm Het Kameleonprogramma wordt gevolgd op school. Ze komen zes keer bij elkaar met negen of tien kinderen die ook gescheiden ouders hebben. Dat noem je de Kameleongroep. Ze gaan er tekenen, knutselen, praten en luisteren. Ze doen ook spelletjes en soms gaan ze naar buiten. Meestal komen ze elke week met de Kameleongroep bij elkaar. Soms zitten er twee weken tussen. Bijvoorbeeld als het vakantie is. Het is altijd tijdens schooltijd. De laatste keer komen ze ook met hun vader of hun moeder erbij of allebei. Met elkaar wordt het programma dan op een leuke manier afgesloten. Beschikbaarheid Het Kameleonprogramma wordt aangeboden op meerdere scholen in diverse provincies in Nederland. Contra-indicatie ASS, ADHD (zonder medicatie), ernstige gedragsproblemen, zware problematiek als gevolg van de scheiding (voor deze kinderen/jongeren is andere begeleiding nodig). Intensiteit en duur - Ouderavond (2 uur). - Individuele intakes kinderen/jongeren (circa 20 minuten). - 6 bijeenkomsten van anderhalf uur. De laatste bijeenkomst op het BO sluiten ouders aan voor een gezamenlijke afsluiting. - Individuele eindgesprekken ouders (circa 20 minuten). Competenties professionals Relevante vooropleiding en werkervaring op minimaal HBO niveau, aangevuld met gespecialiseerde trainingen/opleiding op het gebied van jeugd, rouw en scheiding.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
157
Opleiding en kwaliteitsbewaking Alle Jonge Heldencoaches hebben een relevante vooropleiding en werkervaring op minimaal HBO niveau, aangevuld met gespecialiseerde trainingen/opleiding op het gebied van jeugd, rouw en scheiding. Jaarlijks bezoeken alle coaches de intervisie dag die altijd gecombineerd wordt met een relevante workshop in het kader van nascholing. Startende Jonge Heldencoaches werken altijd eerst onder supervisie van een ervaren Jonge Heldencoach. Na afloop van een Kameleonprogramma volgt een uitgebreide evaluatie. Schriftelijk met ouders, contactpersoon van de betreffende school, VO-deelnemers. Mondeling met circa 60% van alle BO-deelnemers. De evaluaties meten de tevredenheid over het programma en de begeleiding en expertise van de coaches. Daarnaast worden de veranderingen gemeten die deelnemers en hun ouders bemerken na het volgen van het Kameleonprogramma. Alle evaluatie-uitkomsten worden online verwerkt. Op basis van de uitkomsten worden waar nodig programma of coaching bijgestuurd. Bijzonderheden Kameleonprogramma is onderdeel van een geïntegreerd project: Jonge Helden Scholenproject. Vast onderdeel van een scholenproject is een workshop (4 uur)of interactieve lezing (2 tot 2,5 uur) ‘Omgaan met verlies’ voor het team. Een uitgebreide Jonge Helden Verdrietkoffer is uitgangspunt van de workshop/lezing en blijft ook achter op de betreffende school. Daarnaast kunnen scholen de volgende lotgenotenprogramma’s aanbieden: Kameleon programma (voor scheidingskinderen) en/of Sterprogramma (voor kinderen/jongeren die een gezinslid verloren door de dood) Daarnaast kunnen basisscholen optioneel de ouderthema-avond Klein verdriet groot verdriet aanbieden aan alle ouders van een school. Thema: kinderen en verlies. Het thema scheiding neemt een prominente plek in op deze avond. Onderzoek Alle kinderen die hebben meegedaan met een Kameleonprogramma op school, vonden het heel erg leuk. Ze geven het programma het cijfer 8,8, bijna een 9 dus. Kinderen die hebben meegedaan voelen zich daarna vrolijker, minder verdrietig en minder boos. Het werken op school gaat vaak beter en ze hebben minder ruzie met andere kinderen. www.stichtingjongehelden.nl. Kind en Echtscheiding: Samen de Zorg Doelgroep Het programma Samen de Zorg van de Alera Groep is bedoeld om het gehele gezin in de scheidingsituatie te begeleiden. Doelgroep zijn gezinnen in scheidingssituaties. Doel De beleving van het kind in de scheidingssituatie onderzoeken en komen tot een goede verdeling van de zorg voor en opvoeding van het kind.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
158
Vorm Ouders worden door een mediator – een advocaat of een scheidingsbemiddelaar – verwezen naar de interventie. De ‘familiedeskundige’, een door de Alera Groep getrainde hulpverlener, verzamelt informatie over het kind via de school en heeft diverse gesprekken met het kind en de ouders. De familiedeskundige kan gedurende de scheiding een rol blijven spelen in de ondersteuning van het ouderschapsplan. Beschikbaarheid De interventie is beschikbaar in verschillende regio’s waar mediators samenwerken met door de Alera Groep getrainde familiedeskundigen. Onderzoek Geen onderzoek beschikbaar. Meer informatie: www.kindenechtscheiding.nl. OKEE-begeleidingstrajecten: Ouders Kinderen En (Echt-)scheiding Doelgroep Primaire doelgroep: kinderen van 4 t/m 17 jaar van wie de ouders gaan scheiden of net gescheiden zijn. Er wordt met vijf leeftijdsgroepen gewerkt: 4 en 5 jaar, 6 en 7 jaar, 8 tot en met 10 jaar, 11 tot en met 13 jaar en 14 tot en met 17 jaar. Secundaire doelgroep: de ouders van de deelnemende kinderen. Doelen Doel voor kinderen: Het hoofddoel van het OKEE-begeleidingstraject is om kinderen en hun ouders te leren omgaan met de scheiding en de nieuwe (thuis)situatie na de scheiding. Om dit doel te concretiseren, zijn een aantal subdoelen opgesteld. Bijvoorbeeld acceptatie en effect van de scheiding, emoties uiten, weerbaarheid, eigen en ouderlijke verantwoordelijkheden kennen, toekomstvisie, zicht op eigen relaties. Doel voor ouders: Zicht op hun eigen aandeel en ouderlijke mogelijkheden in relatie tot de scheiding. Kennen gevolgen van scheiding voor hun kinderen en kunnen daarmee omgaan in het belang van de kinderen. Veilige omgeving voor de kinderen creëren, samen met de andere ouder. Vorm De eerste bijeenkomst is een ouderbijeenkomst. Met uitleg wat het OKEE-begeleidingstraject inhoudt en informatie over de mogelijke gevolgen van een scheiding voor kinderen, en wat de ouders voor hun kinderen kunnen doen. De zes kinderbijeenkomsten hebben een vaste opbouw. Alle bijeenkomsten hebben een thema. De thema’s zijn voor alle leeftijden ongeveer hetzelfde. De accenten worden in sommige gevallen wel anders gelegd. Thema’s zijn o.a.: kennismaking, uitleg over scheiding, zicht op en omgaan met emoties, Gedachten Gevoelens Gedrag-model, vriendschapsrelaties, liefdesrelaties, zelfbeeld, verantwoordelijkheden, empowerment. Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
159
De achtste bijeenkomst is voor de kinderen en hun ouders samen. Er wordt verbinding gemaakt tussen de beleving van de kinderen en hun ouders. Beschikbaarheid Ontwikkeld en uitgevoerd door het Scheidingsinstituut. Contra-indicatie Er sprake is van ernstig agressief, sterk impulsief of sterk sociaal angstig gedrag. Ernstige of meervoudige problematiek. Er bij kinderen sprake is van een ontwikkelingsstoornis, zoals P.D.D.NOS, een gedragsstoornis, zoals A.D.H.D. of een emotionele stoornis. Momenteel is een OKEE PLUS traject in ontwikkeling, dat toegespitst is op scheidingskinderen met een diagnose en/of scheidingskinderen uit zogenaamde Multi-probleem gezinnen. Eén van de gezaghebbende ouders geen toestemming geeft aan het kind om deel te nemen aan het begeleidingstraject. Geen van de beide ouders actief wil deelnemen aan het begeleidingstraject. Competenties professionals HBO werk/ denkniveau. Relevante werkervaring op het gebied van scheidingsproblematiek. Kennis van de basis ontwikkelingspsychologie. Opleiding en kwaliteitsbewaking Vierdaagse training, vaste werkbladen voor de kinderen / jongeren. Vaste ouderinformatie. Tijdens training opbouw port folio. Na afloop van de training schriftelijke kennistoets en presentatie van port folio. Bij goed gevolg registratie bij de Stichting certificering Scheidingsbegeleiding. De registratie heeft een geldigheidsduur van een jaar en blijft alleen gehandhaafd wanneer de OKEE-coach de jaarlijkse netwerkbijeenkomst bijwoont, die één dagdeel in beslag neemt. Daarnaast moet de OKEE-coach kunnen aantonen dat hij/zij daadwerkelijk OKEEbegeleidingstrajecten heeft verzorgd in het afgelopen jaar. Indien dit niet het geval is wordt de certificering ingetrokken. Er wordt sinds kort gebruik gemaakt van vragenlijsten, die voorafgaand aan de interventie worden ingevuld door zowel ouders als kinderen. Enkele weken na afloop van de interventie worden opnieuw vragenlijsten toegezonden, die door het Scheidingsinstituut worden verwerkt en overhandigd aan de Stichting certificering Scheidingsbegeleiding. Bijzonderheden Er wordt gewerkt met kinderen van 4 t/m 17 jaar. OKEE-begeleidingstraject wordt bij enkele instanties op indicatie aangeboden. Erkend door het NMI en ScS. Op de drempel van het NJi, databank effectieve jeugdinterventies. Onderzoek OKEE-begeleidingstraject wordt bij enkele instanties op indicatie aangeboden. Erkend door het NMI en ScS.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
160
Op de drempel van het NJI, databank effectieve jeugdinterventies. Meer informatie: www.okeebegeleidingstrajecten.nl. Momenteel is een OKEE PLUS traject in ontwikkeling, dat toegespitst is op scheidingskinderen met een probleemdiagnose en/of scheidingskinderen uit zogenaamde Multi-probleem gezinnen. Omganghuizen Doelgroep Gescheiden ouders en kinderen tot 10 jaar, soms tot 12 jaar die hulp nodig hebben bij het weer opbouwen van contact tussen kind en uitwonende ouder. Doel Toewerken naar onbegeleid contact via het bieden van een veilige en neutrale plek waar kind en uitwonende ouder elkaar onder begeleiding kunnen ontmoeten. Vorm Kind en ouder krijgen ondersteuning en begeleiding tijdens het weer opbouwen van de contacten (waarbij meestal ook andere ouders en kinderen aanwezig zijn). Bezoek onder begeleiding, waarbij het kind samen is met de uitwonende ouder. Dat kan een omgangshuis zijn, maar ook een andere samen afgesproken locatie. Het kind wordt geholpen bij de overgang van de ene naar de andere ouder waarbij het wordt gehaald en gebracht. Een medewerker van de zorginstantie kan aanwezig blijven. Tevens worden er bemiddelingsgesprekken tussen de ouders gevoerd. Parallel hieraan kan mediation tussen de ouders plaatsvinden om hen te helpen samen een oplossing voor hun omgangsconflict te vinden. Soms spelen ook vrijwilligers een rol bij de begeleiding. Bezoek kan geadviseerd worden door de Raad van de Kinderbescherming of de rechtbank. Acht of negen ontmoetingen met een zekere regelmaat. Soms wordt de mogelijkheid van verlenging van de hulp geboden. Beschikbaarheid In verschillende provincies in Nederland zijn inmiddels een of meer omgangshuizen. Omgangshuizen zijn meestal onderdeel van of verbonden aan instellingen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Daarnaast is er het omgangshuis Noord-Holland, een non-profit organisatie dat in 2003 is ontstaan op verzoek van ouders. Onderzoek De moeilijke doelgroep in aanmerking genomen, laten omgangshuizen in de praktijk redelijke resultaten zien, blijkens divers kleinschalig onderzoek. Er is nog geen uniforme beschrijving en nog geen grootschalig effectiviteitsonderzoek. www.echtscheiding-wijzer.nl www.omgangskk.nl
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
161
Kinderen scheiden ook! Doelgroep Kinderen vanaf 5 jaar en hun ouders. Doelen Cognities, emoties en gedragingen van kinderen positief bijstellen door draagkracht en begrip te vergroten, emoties te leren uiten en problemen tijdig te signaleren. Ouders krijgen steun bij de opvoeding, gerelateerd aan aspecten rondom scheiding en mogelijkheden om hun kinderen te ondersteunen. Vorm Groepsbijeenkomsten voor kinderen, met eventueel individuele begeleiding. Ouders krijgen een groepsprogramma en oudersessies aangeboden en kunnen een scheidingsoriëntatiecursus volgen als zij gaan scheiden of dat overwegen. Beschikbaarheid De interventie wordt aangeboden door de Praktijk voor opvoedondersteuning en (echt) scheidingsbemiddeling van Gerda de Boer te Alkmaar. Onderzoek Het programma is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, maar is niet op effectiviteit onderzocht. Voor meer informatie: www.kinderen-echtscheiding.nl Ouderschap Blijft: methodiekbeschrijving geïndiceerd aanbod Doelgroep De interventie is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van tot 12 jaar en hun scheidende of gescheiden ouders waarbij omgang met de uitwonende ouder niet plaatsvindt of problematisch verloopt en dit het gevolg is van (chronische) conflicten tussen de ouders. Doelen Het einddoel van Ouderschap Blijft is dat het kind op regelmatige basis omgang heeft met de uitwonende ouder, volgens door ouders overeengekomen afspraken. Onder omgang wordt face-to-face contact tussen de uitwonende ouder en het kind verstaan. Hierin komen de volgende subdoelen naar voren: - Ouders communiceren in aanwezigheid van en met het kind op een niet belastende manier. - Ouders communiceren en handelen vanuit hun positie als ouder van het kind en kunnen hun conflicten als ex-partners beheersen. De inhoud van de communicatie is gericht op de uitvoering en verdeling van zorg- en opvoedingstaken. - Ouders zijn geïnformeerd over de gevolgen van ouderlijke conflicten op de ontwikkeling van de kinderen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
162
Vorm De structuur en opbouw van de interventie bestaat uit drie fasen: - Fase 1: Startfase In de eerste fase ligt de nadruk op het verkrijgen van commitment van beide ouders, het maken van concrete afspraken en vaststellen van doelen. - Fase 2: Omgangs- en bemiddelingsfase Deze fase bevat twee trajecten die parallel lopen, namelijk enerzijds het op gang brengen van de omgang en anderzijds het inzetten van de bemiddeling. De contacten tussen kind en uitwonende ouder en de bemiddelingsgesprekken met ouders vinden om en om plaats. - Fase 3: Afrondende fase In deze fase kunnen ouders al meer zelfstandig richting geven aan de omgangsregeling en wordt er toegewerkt naar een afronding. Indien ouders nog professionele begeleiding nodig hebben, wordt doorverwezen naar een centrum voor jeugd en gezin/lokaal jeugdveld. De totale interventie bestaat uit tweeëntwintig contacten en duurt negen maanden. Drie maanden na het laatste begeleidingscontact vindt met ouders gezamenlijk een follow-up gesprek plaats. Beschikbaarheid Naast de organisaties die Ouderschap Blijft hebben ontwikkeld Juzt, Lindenhout, Horizon, Jeugdformaat, en Bureau Jeugdzorg Overijssel wordt de methodiek ook uitgevoerd door andere jeugdhulpaanbieders. Contra-indicatie Contra-indicaties zijn: - Ouders zijn niet bereid om gezamenlijk de bemiddelingsgesprekken te doorlopen, ondanks dwang of drang. - Er is een geschat risico op blijvende en/of niet hanteerbaar onveiligheid voor het kind en/of hulpverleners, onder andere op grond van risicotaxatie. - Onvermogen van de ouders om tot gedragsverandering te komen (voor zover dit blijkt tijdens de screening of in de loop van de contacten) bijvoorbeeld op grond van ernstige psychiatrische beperkingen, persoonlijkheidsproblemen, cognitieve beperkingen of door verslavingsproblematiek. - Tijdens de begeleide omgang kan er tussen ouder en kind niet in dezelfde taal gecommuniceerd worden als die van de omgangsbegeleiders. Opleiding en kwaliteitsbewaking Ouderschap Blijft werkt met eigen trainers van de aangesloten instellingen. Trainingen kunnen op maat geboden worden. De basistraining is zes dagdelen. In principe worden er geen individuele hulpverleners opgeleid, maar combi’s van hulpverleners uit één of meer instellingen. Organisaties worden daarnaast gevraagd om deel te nemen aan een Kennisnetwerk/kenniskring (om gezamenlijk inhoudelijk kennis te delen, de methodiek door te ontwikkelen , onderzoek naar effectiviteit en de implementatie van Ouderschap Blijft op te pakken). ,
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
163
Meer informatie In Ouderschap Blijft wordt gebruik gemaakt van technieken uit de mediation, motiverende gespreksvoering en oplossingsgerichte therapie om te werken aan de gebrekkige communicatie tussen ouders en het beperkte zicht wat ouders hebben op de gevolgen van de ouderlijke conflicten en hun ondermijnende houding naar de andere ouder op de ontwikkeling van hun kind. Ouders leren om te handelen en communiceren vanuit hun positie als ouder en hun conflicten als ex-partner te beheersen. Handelen in het belang van het kind wordt als centraal thema gehanteerd. Inzet van de Session Rating Scale en netwerk analyse worden eveneens gebruikt. Daarnaast krijgen ouders psycho-educatie over de ontwikkeling van hun kind, over de gevolgen van ouderconflicten en echtscheiding en over het belang van omgang. Elementen uit de ontwikkelingspsychologie en resultaten van wetenschappelijk onderzoek vormen de basis voor de psycho-educatie. De ontwikkelingspsychologie wordt tevens gebruikt als uitgangspunt voor de gespreksvoering van de kinderen. Voor meer informatie zie www.nji.nl. De interventie is opgenomen in de Databank effectieve interventies (NJi) en is door de Erkenningscommissie Interventies beoordeeld als goed onderbouwd. Ouderschap Blijft, CJG module Doelgroep Deze methodiek is bedoeld voor: Ouders die gaan scheiden en verwachten of ervaren dat emotionele schade op het gebied van de partnerrelatie tot problemen kan leiden op gebied van de ouderrelatie. Ouders die in het belang van het kind bereid en in staat zijn aan de ouderrelatie te werken. Ouders die gaan scheiden en hulp willen bij het opstellen en uitvoeren van een ouderschapsplan. Ouders die bij de scheiding gekozen hebben voor co-ouderschap, maar in de praktijk merken dat het niet soepel verloopt; het geeft conflicten en spanningen. Ouders die regelmatig conflicten hebben door een verschil in opvoedgedrag naar hun kinderen. Ouders die zien dat de ontwikkeling van hun kind schade ondervindt van de scheiding maar er niet in slagen te communiceren over oplossingen. Van kinderen in de leeftijd van 0-23 jaar. (NB in de praktijk blijkt dat jongeren tot maximaal 16 jaar bij de bemiddeling betrokken zijn.) Doelen Ouderschap Blijft is gericht op het verbeteren van de communicatie tussen ouders bij echtscheiding en het komen tot goede afspraken over de zorg en opvoeding, waarbij het belang van het kind centraal staat. Specifieke doelen: Kunnen op eigen wijze invulling geven aan besef verantwoordelijk te zijn voor hun kind. Kunnen elkaar erkenning geven voor wederzijdse opvoedingsdoelen. Hebben meer zicht op het effect van hun conflicten op de ontwikkeling van kinderen. Kunnen onderscheid maken tussen partner en ouderrelatie.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
164
Staan met elkaar stil bij de kwaliteit van de relatie. Hebben afspraken gemaakt voor de toekomst. Contra-indicatie Ouders: willen spreken over de beëindiging van hun partnerrelatie, waarbij hun focus ligt op juridisch en financieel vlak; met zeer ernstige psychiatrische of verslavingsproblematiek (zijn niet in staat om te reflecteren en niet aanspreekbaar op hun denken en handelen); die zich in een langdurende vechtscheiding bevinden, met hevig escalerende conflicten en waar de Rechtbank bij betrokken is; waarbij sprake is van onvermogen om tot gedragsverandering te komen; waarbij in het gezin sprake is van actuele, blijvend en/of niet hanteerbare onveiligheid voor het kind (dreigende geweldsituaties); zijn niet bereid en in staat om met elkaar onder begeleiding samen een gesprek te voeren. Opleiding en kwaliteitsbewaking Ouderschap Blijft werkt met eigen trainers van de aangesloten instellingen. Trainingen kunnen op maat geboden worden. De basistraining is zes dagdelen. In principe worden er geen individuele hulpverleners opgeleid, maar combi’s van hulpverleners uit één of meer instellingen. Organisaties worden daarnaast gevraagd om deel te nemen aan een Kennisnetwerk/kenniskring (om gezamenlijk inhoudelijk kennis te delen, de methodiek door te ontwikkelen , onderzoek naar effectiviteit en de implementatie van Ouderschap Blijft op te pakken). Meer informatie De CJG module is gebaseerd op de geïndiceerde interventie Ouderschap Blijft. Villa Pinedo Villa Pinedo is het eerste online platform voor jongeren met gescheiden ouders. Hier vind je info over scheiden: verhalen van anderen, blogs, filmpjes, , foto’s en nog veel meer. Ook jij kunt hier je verhaal kwijt. Op het forum en via de chat kun je ervaringen uitwisselen met andere jongeren van gescheiden ouders. Buiten dat is VillaPinedo.nl dé plek waar jongeren ouders adviseren hoe om te gaan met hun eigen kinderen tijdens de scheiding. Stichting Villa Pinedo is een jongerenorganisatie die jongeren met gescheiden ouders een plek biedt waar zij centraal staan. De Stichting organiseert activiteiten voor jongeren met gescheiden ouders. Door deze activiteiten kunnen jongeren met anderen in contact kunt komen, ervaringen uitwisselen en elkaar advies geven. Door te praten over wat er in hun hoofd en hart omgaat, kunnen jongeren beter leren begrijpen wat er aan de hand is en hoe zij zich voelen. Zo wil de stichting voorkomen dat jongeren nu of later last krijgen van de actie van hun ouders. Lees meer op www.villapinedo.nl
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
165
Individueel aanbod Individueel aanbod - Bijvoorbeeld enkele ondersteunende gesprekken met een kindertherapeut of het schoolmaatschappelijk werk. - Ook maatregelen zoals OTS, uithuisplaatsing en de bijzondere curator. Overal in Nederland is individueel aanbod om jeugdigen met problemen voor, tijdens of na ouderlijke scheiding te ondersteunen. Raadpleeg hiervoor het internet, het plaatselijke Centrum voor Jeugd en Gezin of de site van de Rijksoverheid, bijvoorbeeld de brochure “Uit elkaar .... en de kinderen dan?”
Beschrijving interventies gericht op ouders en gezinnen Cursus voor samengestelde gezinnen (stiefgezinnen) Doelgroep Ouders die (gaan) samenwonen en kinderen meebrengen uit een vorige relatie Doel Ouders voorlichten over de relationele en pedagogische aspecten van ‘nieuwe gezinnen’. Vorm Een cursus voor ouders, die gedeeltelijk gaat over het opvoeden na een scheiding. De ‘gespreksgroepen’ worden door het hele land aangeboden en begeleid door professionals. Beschikbaarheid De cursus wordt door verschillende ggz-instellingen gegeven. Meer informatie www.nieuwgezin.info Nieuw Gezin Nederland en Opleiding tot Stiefplan-Coach Nieuw Gezin Nederland, Stichting voor Stiefgezinnen, geeft voorlichting en ondersteuning aan ouders, kinderen en organisaties die beroepsmatig met kinderen uit nieuwe gezinnen te maken krijgen. Voor scholen verzorgt de stichting trainingen op maat. Onder begeleiding van een pedagoog, docent of coach worden de kenmerken en dynamiek van samengestelde gezinnen belicht. Er wordt ingegaan op praktijkvragen van leerkrachten. Centraal staat de vraag: welke lesprogramma’s en didactische werkvormen kunnen aangeboden en ontwikkeld worden? Het gaat daarbij om werkvormen waar in zowel kinderen uit nieuwe gezinnen, als kinderen uit kerngezinnen zich kunnen herkennen. Daarbij wordt het blikveld van alle leerlingen verruimd. Ook worden lezingen voor ouderavonden of lerarenteams aangeboden. De inhoud van een training of lezing kan afgestemd worden op de verschillende scholen en/of samenstellingen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
166
In 2013 is Nieuw Gezin Nederland gestart met de Opleiding tot Stiefplan-Coach. Dit programma is ontwikkeld om preventief te werken met samengestelde gezinnen of met ouders die een samengesteld gezin gaan vormen. Het opstellen van Het Stiefplan helpt het aantal tweede scheidingen te verminderen en door het maken van heldere afspraken wordt het welzijn van kind en ouder bevordert. Meer informatie: www.stiefplan.nl www.nieuwgezin.info Cursus voor samengestelde gezinnen (Stiefgezinnen) Doelgroep Deze cursus is geschikt voor hulpverleners, werkzaam in verschillende instellingen op het gebied van jeugdhulpverlening, het onderwijs en de GGD. Bijvoorbeeld pedagogen, psychologen, verpleegkundigen, gezinswerkers, intensieve thuis-of gezinsbegeleiders, orthopedagogisch medewerkers en maatschappelijk werkers. Doel De Noordelijke Hogeschool Leeuwarden verzorgt een tweedaagse cursus voor hulpverlening aan nieuw samengestelde gezinnen. Er wordt ingegaan op specifieke kenmerken van nieuw samengestelde kinderen. De onderwerpen die tijdens de cursus aanbod komen, zijn onder andere: loyaliteit, rouw, angst, parentificatie en het gedrag dat daarvan het gevolg is. Meer informatie www.samengesteldegezinnen.com Triple P Family Transitions Doelgroep Gericht op ouders in echtscheiding situaties die kinderen hebben in de leeftijd van 0 – 16 jaar die milde of matige gedragsproblemen ervaren en ondersteuning bij de opvoeding nodig hebben. Family Transitions richt zich op het herstel van de (opvoed)balans en het versterken van de veerkracht van ouders en kinderen tijdens of na echtscheiding, door het versterken van de competenties van de ouder. Doelgroep: Ouders in echtscheidingssituaties (ook voor LVB-ouders) Van kinderen in de leeftijd van 0 – 16 jaar. Waarbij het kind milde tot matige gedragsproblemen heeft. Resulterend in een actuele opvoedingsvraag bij de ouder. Doelen Opvoedvaardigheden worden versterkt. Een positief overgangsproces en het hervinden
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
167
van de balans tussen ouders en kinderen bevorderen, door de competentie van ouders en de veerkracht van kinderen te versterken. In gemengde groepen – ex-partners zitten niet in dezelfde groep – werken ouders onder andere aan het verbeteren van hun opvoed- en communicatievaardigheden en aan het omgaan met stressvolle en conflictsituaties. Specifieke doelen: Bevorderen dat ouders hun handelen afstemmen op het belang van hun kinderen. Stimuleren dat ouders effectief kunnen samenwerken in de opvoeding. Verbetering van coping vaardigheden om conflictueuze en stressvolle situaties te hanteren. Versterking van de opvoedingsvaardigheden van ouders. Uiteindelijk beoogt Transitions hiermee het vergroten van competenties van kinderen op het gebied van sociale vaardigheden en taal, reguleren van emoties, vaardigheden voor het bevorderen van onafhankelijkheid en probleemoplossingsvaardigheden. Vorm Een intensieve oudertraining, als uitbreiding op het kernprogramma Triple P. Triple P Transitions is een twaalf weken durende groepsinterventie (waar alleen 1 van de ouders aan deelneemt) op Triple-P-niveau 4 en 5, die een algemene training in opvoedstrategieën combineert met modules gericht op communicatie, stressmanagement en conflicthantering (5 groepssessies en 3 telefonische sessies). Triple P Family Transitions bestaat uit vijf groepssessies van circa 2 uur per sessie: Kennis over de impact van ingrijpende gebeurtenissen als een echtscheiding. Emotieregulatie: leren hanteren van eigen emoties en die van de kinderen. Emotieregulatie: leren hanteren van eigen emoties en die van de kinderen. Conflicthantering en assertief communiceren tussen ex-partners. Goede balans tussen werk, gezin en ontspanning. Gevolgd door Triple P niveau 4 groep: 1. Wat is positief opvoeden. 2. Gewenst gedrag stimuleren. 3. Ongewenst gedrag hanteren. 4. Risicogedrag hanteren. Tel. sessie 5-7: Stappenplannen voor opvoeden toepassen. 8. Afsluiting programma. In de oudercursus wordt gewerkt aan generalisatie van vaardigheden naar risicovolle situaties met zelfregulatie van ouders als leidend principe. Beschikbaarheid Vanwege de positieve resultaten is de interventie onlangs vrijgegeven voor implementatie buiten Australië. In het najaar van 2012 volgt er een pilot van dit programma in Nederland.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
168
Contra-indicatie Er kan in overleg met de hulpverlener kijken of Transitions een geschikt aanbod voor de ouder is en past bij zijn of haar situatie (lukt het bijvoorbeeld om 13 weken lang een programma te volgen ?). Intensiteit en duur Het programma bestaat uit 13 bijeenkomsten, die wekelijks plaatsvinden. Elke bijeenkomst duurt2 uur, met uitzondering van de telefonische gesprekken die 20 minuten per keer duren. Competenties professionals HBO werk/ denk niveau. Triple P niveau 4 groep getraind. Minimaal een Hbo-opleiding met pedagogische achtergrond: Basiskennis op het gebied van opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Basisvaardigheden op het gebied van communicatie en gespreksvoering. Basisvaardigheden in het organiseren en begeleiden van groepen. Overige voorwaarden: Professionals hebben in hun werk veelvuldig te maken met opvoedingsproblematiek van ouders van kinderen van 0-16 jaar. Binnen de werksituatie is het mogelijk om een intensieve interventie aan ouders uit te voeren bestaande uit een reeks contactmomenten. Opleiding en kwaliteitsbewaking 2 dagen training en halve dag accreditatie. Intervisie na training. Bijzonderheden Buitenlands onderzoek heeft laten zien dat Transitions positieve resultaten oplevert bij ouders en de programmadoelen bereikt. In Nederland is in de periode 2012-2014 een pilotstudie uitgevoerd door het Trimbos instituut. Onderzoek De interventie is in Australië op effectiviteit onderzocht. Onderzoek laat onder andere een significante afname zien op het gebied van ouderlijke stress, gedragsproblemen van kinderen en conflicten tussen partners. Positieve resultaten, hoewel minder significant, zijn ook waarneembaar in de afname van disfunctionele opvoedingspatronen en woederegulatie van ouders. De resultaten zijn bij de follow-up-meting nog sterker geworden. Voor meer informatie: www.triplep-nederland.nl > Achtergronden > Speciale versies van Triple P. BOR Humanitas Voor beschrijving zie hiervoor ‘Interventies gericht op jeugdigen’
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
169
Complexe scheidingen Doelgroep De methodiek is primair gericht op de begeleiding van en ondersteuning aan onder toezicht gestelde kinderen van wie de ontwikkeling ernstig wordt bedreigd door de strijd tussen hun scheidende ouders. Verder kunnen personen uit het sociale netwerk (zoals stiefouders, vriendjes, grootouders, oom, tantes, buurvrouw, schooljuf) een belangrijke steun vormen voor de kinderen. Zij maken deel uit van de secundaire doelgroep. Doelen Primair doel van OTS bij complexe scheiding is om de focus weer op de jeugdige te richten en ontwikkelingscondities voor jeugdigen voor wie de complexe scheiding van hun ouders tot een bedreigde ontwikkeling leidt of kan leiden. Vorm In de methodiek handleiding en het theoretisch fundament is de doelgroep, het doel, visie, de methodische uitgangspunten en de stappen van het werkproces in de praktijk beschreven. Ook is beschreven wat het vraag aan randvoorwaarden (onder andere tijd en deskundigheid professionals, omgaan met informatie). De methodiek bevat kennis, extra handvatten voor interventies en begeleidingsmogelijkheden om succesvol deze problematiek aan te pakken. Beschikbaarheid De methode complexe scheidingen bestaat uit vier onderdelen: een theoretisch fundament, de methodiekbeschrijving, bijlagen bestaande uit hulpmiddelen en instrumenten en een concept scholingsprogramma. Via de website www.jeugdzorgnederland.nl kunnen de documenten worden gedownload of worden besteld. Het is ontwikkeld door Jeugdzorg Nederland in samenwerking met acht Bureaus Jeugdzorg en de William Schrikker Groep. Competenties professionals HBO werk/ denk niveau. Opleiding en kwaliteitsbewaking Er is een concept scholingsprogramma ontwikkeld. Onderzoek In het theoretisch fundament zijn de meest recente onderzoeksresultaten en de kennis die over dit onderwerp bekend zijn beschreven.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
170
Ouderschap Na Scheiding Doelgroep Kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar wiens ouders gescheiden zijn, en waarbij de ouders in een vechtscheiding verwikkeld zijn, waardoor zij verminderd in staat zijn zorg te dragen voor het kind, en het belang van het kind niet goed voor ogen houden. De interventie richt zich primair op de ouders, waarbij de kinderen van 7 jaar en ouder actief betrokken worden. Doelen Kinderen kunnen onbelast en regelmatig contact hebben met beide ouders. Vorm Het traject kent een gestructureerde gefaseerde opbouw. Er worden maximaal 10 gesprekken gevoerd. Gesprekken vinden in de regel 1 keer per twee weken plaats. Een traject duurt gemiddeld 4 tot 6 maanden. Het kan parallel lopen met een begeleide omgang in het omgangscentrum of een KIES-traject. Ouderschap Na Scheiding bestaat uit drie fases: de crisisfase, de aanpassingsfase en de groeifase. Beschikbaarheid De interventie wordt op dit moment uitgevoerd bij Elker Jeugd- en Opvoedhulp. Contra-indicatie Er kan niet gestart worden indien: - de veiligheid van het kind en/of (één van) de ouders is onvoldoende gewaarborgd; - de veiligheid van de bemiddelaar van Ouderschap Na Scheiding is onvoldoende gewaarborgd; - er sprake is van ernstige psychiatrische problemen bij (één van) de ouders, waardoor niet aan de doelstelling van Ouderschap Na Scheiding gewerkt kan worden; - er sprake is van ernstige verslavingsproblematiek bij (één van) de ouders, waardoor niet aan de doelstelling van Ouderschap Na Scheiding gewerkt kan worden; - er sprake is van ernstige verstandelijke beperking bij (één van) de ouders, waardoor niet aan de doelen gewerkt kan worden; - er sprake is van lopende (niet aangehouden) rechtszaken over omgang of gezag; - er sprake is van een lopend onderzoek bij de zedenpolitie. Intensiteit en duur Er worden maximaal 10 gesprekken gevoerd. Gesprekken vinden in de regel 1 keer per twee weken plaats. Een traject duurt gemiddeld 4 tot 6 maanden. Competenties professionals HBO werk/ denk niveau.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
171
Opleiding en kwaliteitsbewaking Met intervisie en praktijkbegeleiding wordt de kwaliteit van de uitvoering bewaakt Onderzoek Er is nog geen effectonderzoek gedaan in Nederland naar deze vorm van scheidingsbemiddeling. In september 2014 start een effectonderzoek naar Ouderschap Na Scheiding Wijzer bij scheiden Doelgroep Ouders en kinderen Doelen Het signaleren van scheidingsproblematiek om vervolgens ouders en kinderen succesvol te kunnen verwijzen naar een passend aanbod . Met de komst van het gelijkwaardig ouderschap na scheiding zijn de conflicten tussen scheidende ouders over hun kinderen toegenomen. Hun kinderen zijn middelen in de strijd. Wat te doen als professional die met deze gezinnen te maken heeft? Het woord “vechtscheiding” is inmiddels een bekend (container)begrip in Nederland. Een vechtscheiding bevat de volgende componenten: - als de ouders ernstige conflicten voeren in de (ex)partnerposities; - als de ouders hun ouderposities niet meer innemen; - als de ouders het kind-perspectief niet meer vertegenwoordigen; - als de ouders hun kind inzetten in hun onderlinge strijd met als resultaat dat dit een negatieve invloed uitoefent op de geestelijke gezondheid van hun kind. Vorm Met de kennis van Wijzer bij scheiden kan je als professional voorkomen dat ouders en kinderen in een vechtscheidingssituatie belanden. Zelfs al willen alle ouders het beste voor hun kinderen, toch lukt het niet altijd om kinderen uit de ouderlijke strijd te houden. Wanneer kinderen dermate klem zitten in een ouderlijke strijd kan er een in een aantal gezinnen gesproken worden van kindermishandeling. Als professional moet je hier (voor)tijdig op in kunnen spelen. De professional wordt door de Wijzer bij scheiden geleid door een stroomschema, het handelen en de valkuilen in het werken met deze gezinssystemen. De training is onder andere gericht op de gevolgen van scheiding voor kinderen, het inschatten van conflictescalatie en gespreksvoering met conflicterende ouders. Beschikbaarheid De training Wijzer bij scheiden is voor professionals, die in hun praktijk (echt)scheidingsen omgangsproblematiek tegenkomen. Te denken valt aan: sociale wijkteams, jeugd- en gezinsteams, zorgteams, medewerkers Centra Jeugd en Gezin, huisartsen, leerkrachten in het primair en secundair onderwijs, zelfstandig gevestigde hulpverleners, tweede lijns jeugdhulp en geestelijke gezondheidsinstellingen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
172
Voor meer informatie over de trainingen: www.logavak.nl of www.medling.nl Onderzoek Niet van toepassing. Eigen Kracht-Conferentie Een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) biedt een gezin de gelegenheid om samen met familie en vrienden een plan van aanpak te maken voor problemen die in een gezin spelen. De Eigen Kracht-conferentie is een besluitvormingsproces dat uitmondt in een plan. Een onafhankelijke coördinator van de Eigen Kracht-conferentie brengt iemands sociale netwerk bijeen – zelfs als dat er niet meer lijkt te zijn – en organiseert de conferentie. Tijdens zo’n conferentie maakt een coördinator samen met familie en bekenden een plan voor de toekomst. Het idee erachter is: als je een probleem hebt in je leven dat je niet zo gemakkelijk kunt oplossen, vraag je je sociale netwerk om met je mee te denken. Uitgangspunt is dat iedereen een sociaal netwerk heeft. Tijdens of na een echtscheiding kunnen ouders en kinderen samen met grootouders, andere familieleden en belangrijke personen een plan maken bijvoorbeeld voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. www.eigen-kracht.nl Omgangsbemiddeling/Mediation/overleg scheiden Doelgroep Ouders in scheidingssituaties of in de periode na de scheiding. Doel Partijen tot afspraken laten komen, op basis van respect voor elkaars wensen en mogelijkheden. Vorm Gesprekken tussen ouders en een mediator, vaak een advocaat of psycholoog. De interventie kan binnen de advocatuur op eigen initiatief worden aangeboden of door de rechtbank worden opgelegd. Bij overleg scheiden treed je in overleg om de scheiding te regelen zonder rechtszaak. Beide partners hebben een eigen advocaat aan tafel. Beschikbaarheid Omgangsbemiddeling/mediation is op veel plaatsen beschikbaar bij onafhankelijke mediators/ mediation bureaus. Voor meer informatie over overleg scheiden www.overlegscheiden.com Opleiding en kwaliteitsbewaking Onderzoek Er is weinig tot geen Nederlands Onderzoek naar de effecten van Mediation. In internationaal onderzoek naar deze vorm van hulpverlening (met name gebaseerd op onderzoek in de VS) blijken de effecten niet eenduidig door verschillen in onderzoek voor wat betreft opzet en meetmethoden. Enkele regelmatig terugkerende uitkomsten zijn dat ouders die hebben
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
173
deelgenomen aan mediation over het algemeen meer tevreden zijn met het proces van scheiden (Kelly, 1989 in Douglas, 2006) en er zijn voorzichtige aanwijzingen dat mediation een verbeterde communicatie tussen scheidende ouders tot stand kan brengen (Dillon, 1996, in Douglas, 2006). Tot slot wijst onderzoek uit dat het zeer waarschijnlijk is dat mediation een positief effect heeft op het contact tussen kinderen en hun gescheiden vader (Emery, 2001 in Douglas, 2006). Voor meer informatie: www.echtscheidingswijzer.nl > De wet > Mediation; EMDR (Eye Movement Desensitization and Reprocessing) EMDR is in 1989 door Francine Shapiro ontwikkeld om traumatische gebeurtenissen te verwerken. Inmiddels is er steeds meer wetenschappelijke ondersteuning dat EMDR ook goed ingezet kan worden bij andere problemen en klachten, zoals bijvoorbeeld angststoornissen, de gevolgen van meervoudige traumatisering en chronische pijn. Ook wanneer iemand last heeft van een negatief zelfbeeld kan EMDR als onderdeel van een behandeling worden toegepast. www.emdr.nl Individuele gesprekken Individuele gesprekken (voor ex-partners samen of voor inwonende en uitwonende ouder apart)
Beschrijving interventies gericht op relatie-ondersteuning Family Factory: De Tijd van je Leven Doelgroep Ouders, met kinderen in de basisschoolleeftijd. Doel Inspireren en coachen bij het vormgeven aan het gezin. Bespreken van thema’s als gezinsmissie, gezinswaarden, verbondenheid, communicatie, timemanagement, opvoed tool box, investeren in relatie en gezin. Vorm Omvang programma 5 workshops (om de 2/3 weken); eventuele terugkombijeenkomst, + extra gezinsactiviteit. Werkwijzen interactief, belevingsgericht, discussie, visieontwikkeling, ervaringsuitwisseling, onderlinge steun en advies. Vanaf het najaar 2013 zijn de workshops niet alleen als serie, maar ook los te organiseren. Beschikbaarheid In het najaar 2009 zijn er pilots gestart op CJG’s en op (brede)scholen; verder wordt er een variant ontwikkeld voor gezinnen met een Antilliaanse achtergrond: ‘Famia Felis’. Uitvoerder Stichting The Family Factory Postbus 159 4100AD Culemborg site www.familyfactory.nu
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
174
Covey, Webster Stratton, ouder coaching (zie naam De Tijd van je Leven www.theparentcoachingacademy.com). Onderzoek Gereformeerde Hogeschool Zwolle is begonnen met effectonderzoek; voor verdere pilot onderzoeken is subsidie gehonoreerd door ZonMw. Family Life Doelgroep (Huwelijks)partners helpen om ‘aan de praat ’ te raken over de diverse aspecten van hun relatie; ouders en kinderen helpen in hun communicatie en relatie met elkaar. thema’s communicatie, conflictoplossing, seksualiteit, de plek van God. Vorm Weekendbijeenkomsten (o.a. Huwelijksvoorbereidingsconferentie, Love-seks-marriage weekend). Na een korte inleiding gaan de stellen hierover met elkaar in gesprek; verder gelegenheid voor persoonlijke gesprekken. Deelnemers worden 6 weken na ’t weekend gebeld voor persoonlijk gesprek. Beschikbaarheid uitvoerder Agape FamilyLife Postbus 271 3940AA Doorn sites www.agape.nl Helemaal jezelf in relatie met de andere partner (Gordon communicatietraining) Doelgroep Beoogde doelgroep van ouders / partners wordt nog onvoldoende bereikt; deelnemers bestaan nu uit: vrouwen (70%) en mannen (30%) die interesse hebben in een betere omgang met zichzelf, de ander en de kinderen; economische status vanaf MBO+ niveau; sterke motivatie om door middel van een betere communicatie tot zelfinzicht te komen. Doel Inzicht in de effecten van effectief communiceren Kennis van de elementen van de Gordon Methode. Vooraf beoogde leereffecten voor de deelnemer na afloop van de training zijn beschreven (versie 01-10-09, 5 p.). Vorm 10 dagdelen van 2 ½ uur, plus huiswerkopdrachten; follow up kan zijn: terugkombijeenkomst, verdiepingsbijeenkomsten, coaching en intervisie. Thema’s zijn zelfbeeld, acceptatielijn, actief luisteren, ik boodschappen, van wie is het probleem, overlegmethode, behoefte en waarde botsingen. In de casuïstiek wordt geoefend met eigen ervaringen.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
175
Beschikbaarheid Uitvoerder Stichting NET Postbus 220, 3980 CE Bunnik site www.gordontraining.nl Marriage Encounter (katholiek) Doel Echtparen meer liefdes bekwaam maken; bewust maken van wat een man – vrouw relatie in zich heeft aan kracht, energie en inspiratie en daardoor meer evenwichtige stabiele relaties. Thema’s: gevoelens en hoe deze communiceren; wie ben ik?; trouwen vandaag de dag; luisteren; verschillend zijn, hoe ga je daar mee om, tederheid, seksualiteit. Werkwijzen: 13 presentaties met vaste thema’s; persoonlijke en gezamenlijke verwerking binnen de eigen relatie; plus handreikingen voor thuis. Vorm Weekendbijeenkomsten, mogelijkheid van themagroepsvervolgbijeenkomsten. Beschikbaarheid Uitvoerder Stichting Marriage Encounter Nederland p/a Eikstraat 4, 1623 LS Hoorn site www.encounter.nl Meer informatie Powell, J. Liefde kan je leren. Helmond: Uitgeverij Helmond Encounter Vlaanderen. Brieven aan jou. Vansteenwegen, A. Liefde is een werkwoord. Bij het 30-jarig bestaan van M.E. is een jubileumboek uitgekomen: Leliefeld, L. e. a (red.). (2006). 30 jaar RK Marriage Encounter Nederland. In eigenbeheer uitgegeven. Marriage Encounter (protestants)/ Basis weekend Protestants Marriage Encounter Doelen Relatieverdieping door d.m.v. dialoog: uitwisselen van gevoelens en belevingen. Vorm Weekenden of midweek, met vervolg- en verdiepingsmogelijkheden. Thema’s: Wie ben ik?; wie zijn wij als paar?; welke invloed heeft de omgeving op onze relatie en hoe gaan we als partners daarmee om?; hoe luister ik?; welke plaats heeft God in mijn/ons leven?; wat kan onze liefde voor anderen betekenen? Werkwijzen: Twaalf presentaties: ‘theorie’, tips en persoonlijke ervaringen; -individuele schrijftijd n.a.v. werkvragen; - uitwisseling van het geschrevene binnen het koppel. De vier echtparen/koppels bespreken telkens de thema’s. Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
176
Beschikbaarheid Protestants Marriage Encounter p/a Dorpslaan 3, 2957 XA Nieuw Lekkerland site www.eenwegvoorsamen.nl Meer informatie Oosthoek, L. Achtergrond en samenhang in het Marriage Encounter weekend. Een weg voor samen. Mariage Encounter, z.j. Onderzoek: Oosthoek, L. Marriage Encounter. Pastorale psychologische overwegingen. Doctoraalscriptie. Marriage Course Nederland Doel Versteviging relatie; sterkte/zwakte analyse binnen relatie Vorm 8 groepsbijeenkomsten, met vervolg ‘APK’-avonden. Thema’s: Herkennen en waarderen verschillen; communiceren, conflict oplossen, vergeven/ verontschuldigen, ouders/schoonouders, goede seks, liefde in actie. Werkwijzen: Inleidingen, bespreken tips en opdrachten, meningsvorming, uitwisselen als stel, huiswerk. Meer informatie Lee, N. & S. (2004). Ik ook van jouw. Handboek bij een huwelijk. Amsterdam: Buiten en Schipperhein. Partnersteun (Triple P-module) Doelgroep De module is in beginsel ontwikkeld voor tweeouder gezinnen met relatie, aanpassings- of communicatieproblemen (ook voor LVB-ouders). Doelen De module heeft als doel de onderlinge samenwerking en communicatie rond de opvoeding te bevorderen. Nadat ouders de module hebben afgerond moeten zij in staat zijn tot: - Het herkennen van positieve en negatieve manieren van communiceren. - Het toepassen van positieve communicatievaardigheden. - Het geven en ontvangen van constructieve feedback rond praktische opvoedsituaties. - Het voeren van informele dagelijkse gesprekken om op de hoogte te blijven van wat er in het gezin gebeurt. - Het ondersteunen van hun opvoedpartner wanneer die het probleemgedrag van de kinderen aanpakt. - Het rustig bespreken van problemen en conflicten binnen het gezin en het komen tot
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
177
oplossingen waarover beide ouders tevreden zijn - En, indien van toepassing: Het tonen van inzet tonen om hun relatie als koppel te verbeteren (bij tweeoudergezinnen). Vorm 3 sessies; module kan gevolgd worden na volgen Triple P, niveau 4 van 10 sessies. De module partnersteun wordt altijd ingezet na een Triple P interventie op niveau 4: een programma bestaande uit 10 face to face sessies waarbinnen ouders 17 opvoedvaardigheden leren die zij kunnen toepassen om positief, prosociaal gedrag bij hun kind te bevorderen en probleemgedrag te doen afnemen. Thema’s: Herkennen positieve en negatieve manieren van communiceren, toepassen communicatievaardigheden, geven en ontvangen constructieve feedback, ondersteunen opvoedpartner. Werkwijzen: Aan de veranderingsdoelen wordt gewerkt tijdens een drietal sessies. De eerste sessie richt zich op het bevorderen van een constructieve en positieve communicatie aan de hand van een drietal vaardigheden: 1. positieve spreek en luistergewoontes; 2. elkaar feedback geven op een opbouwende en niet veroordelende manier; en 3. b elangstellend informeren hoe ieders dag is verlopen en hoe de kinderen zich hebben gedragen. De tweede sessie richt zich op het oplossen van problemen aan de hand van twee belangrijke aspecten: 1. je partner steunen in zijn aanpak in plaats van elkaar af te vallen als het gedrag van kinderen om correctie vraagt en 2. g ebruik maken van probleemoplossende vaardigheden om meningsverschillen over de opvoeding op te lossen. In de laatste sessie wordt nogmaals aandacht besteed aan het bespreken en oplossen van gezinsproblemen en kan ook, indien van toepassing, gewerkt worden aan het benoemen en plannen van zorgzaam gedrag en activiteiten om de partnerrelatie te verbeteren. Afhankelijk van de behoeften van het gezin kan meer of minder aandacht worden besteed aan de verschillende onderdelen. De hulpverlener bepaalt wanneer de ouders voldoende vaardigheden hebben ontwikkeld om door te gaan naar een volgend deel. Bij voorkeur wonen beide ouders de sessies bij. Als slechts een van de ouders de sessies kan bijwonen is het van belang dat deze ouder tijdens de eerste sessie leert hoe hij/zij het materiaal kan delen met de opvoedpartner die niet kan deelnemen. Als slechts een partner instemt deel te nemen aan de module, moeten de doelen aangepast worden aan de deelnemende partner om diens eigen communicatie- en partner ondersteunende vaardigheden te ontwikkelen. In één ouder gezinnen kan een vriend of familielid welke in nauw contact staat met de ouder en deze ondersteunt, deelnemen aan de sessie.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
178
Beschikbaarheid Uitvoerder Nederlands Jeugdinstituut Triple P Nederland PB 19221 3501DE Utrecht sites www.triplep-nederland.nl Onderzoek Triple P is een evidence based methodiek gebaseerd op uitvoerig onderzoek in binnen en buitenland (o.a. Breukelen van, 2007; Graaf de en Bohlmeijer, 2006; Sanders e.a., 2003; Sanders, 1997). Het programma levert een positieve bijdrage aan: - Competenter opvoedingsgedrag van ouders bij het omgaan met faseproblemen en gedragsmoeilijkheden van kinderen; - Een positieve opvoedingsstijl die kinderen stimuleert om de vaardigheden te ontwikkelen die zij nodig hebben om goed te kunnen functioneren; - Een adequate disciplinering die niet schadelijk is voor kinderen en vermindering van dwingende en negatieve opvoedingspatronen; - Een betere communicatie tussen ouders en kinderen in alledaagse opvoedingssituaties en een betere samenwerking tussen ouders onderling; - Het bewerkstelligen dat ouders meer plezier beleven aan de omgang met hun kinderen en afname van opvoedingsstress. Bij gezinnen waar zowel opvoed als relatieproblematiek een rol speelt toont onderzoek aan dat de inzet van de module partnersteun - na het reguliere programma Triple P niveau 4 - leidt tot een afname in het probleemgedrag van het kind en het vijandig gedrag tussen ouders en een toename van het probleemoplossend vermogen (Dadds e.a., 1987, Sanders et. al., 2000). Ouders, met name moeders, voelen zich na deelname aan de module competenter in hun opvoedrol en de positieve effecten van het programma op het probleemgedrag van het kind houden langer stand. Een belangrijke voorwaarde is wel dat de wens tot samenwerking bij beide ouders aanwezig is: de module partnersteun biedt geen relatietherapie maar richt zich op het bevorderen van de communicatie in de opvoedcontext. (Dadds e.a., 1987; Sanders e.a., 2000) geeft aan dat volgen van module leidt tot afname probleemgedrag kind, vijandig gedrag tussen de ouders, en een toename van het probleemoplossend vermogen; ouders, met name moeders, voelen zich na deelname competenter in hun opvoedrol (Okma, 2009). Bronnen Dadds, M., e.a. (1987). Marital discord and treatment outcome in behavioral treatment of child conduct disorders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 55, 296-403.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
179
EFT-relatietherapie Doel Versteviging relatie; vermindering conflicten; vergroten van de emotionele verbondenheid in de relatie; verbeteren van de onderlinge communicatie Vorm relatietherapie en gesprekken bij relatietherapeut. Verminderen van ruzies door herkennen en stoppen van negatieve patronen; bespreken van wederzijdse onderliggende gevoelens en wensen. Beschikbaarheid Bij EFT-getrainde relatietherapeuten Meer informatie Website: www.eft.nl Bron: Sue Johnson(2009): Houd me vast, 7 gesprekken voor een betere relatie. EFT- Preventief relatieprogramma ‘Houd me vast’ Doel Versteviging partnerrelatie; vermindering conflicten; vergroten van de emotionele verbondenheid in de relatie; verbeteren van de onderlinge communicatie. Vorm 8 bijeenkomsten van 2 uur Thema’s: Begrijpen van hechting i/d relatie; duivelse dialogen verminderen, pijnplekken bespreken; stoppen negatieve patronen; houd me vast gesprekken voeren; vergeving; intimiteit en seksualiteit; de liefde levend houden. Werkwijze: Gestructureerd programma met uitleg; video; in-sessie gespreksopdrachten en gespreksopdrachten als huiswerk. Tijdens het programma wordt het boek doorgewerkt: Sue Johnson(2009): Houd me vast, 7 gesprekken voor een betere relatie. Beschikbaarheid Bij therapeuten die in ‘Houd me vast’ getraind zijn. Meer informatie Website: www. eft.nl of www.houdmevast.nl
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
180
Bijlage 2
Evidencetabellen Scheiding en problemen van jeugdigen
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 181 181
Vragenlijsten
Zwak
Sterke aanwijzingen voor effectiviteit
Zwak
Zwak
Spruijt & Kormos, 2010
Valk, van der, Broek, van der, Doorn, van, Dekovic, & Meeus, 2013
Duijvestijn, & Noordink, 2013
Klein Velderman, Pannebakker, Wolff de, Pedro-Carroll, Kuiper, Vlasblom, & Reijneveld, 2011
Pilotstudie met vooren nameting
Delphi-studie
Randomized Controlled Trial (RCT) met longitudinale metingen
Vragenlijsten
Sterkte bewijskracht Studietype onderzoeksdesign volgens de criteria van de Erkenningscommissie Interventies
Spruijt, Bredewold, Zwak Breunese, Chênevert, Feringa, Hardenberg, Harterink, Hemminga, Hindriks, Hoenderdos, Okkerse, Thomas, Wong, & Spruijt, 2005
Bibliografische referentie
Vragenlijsten voor kinderen, ouders en trainers over problemen en welbevinden van kinderen.
Twee onderzoeksrondes met scheidingsexperts
14 scholen zijn in het onderzoek getrokken, gerandomiseerd verdeeld in experimentele en controlegroep.
Schriftelijk onderzoek met scheidingskinderen. 50 uit de experimentele groep en 50 uit de gematchte controlegroep.
Schriftelijk onderzoek met scheidingskinderen. 41 uit de experimentele groep en 13 uit de controlegroep.
Methodologische kenmerken (randomisatie, follow-up, representatief voor praktijk?)
23 scheidingskinderen van 6-8 jaar.
25 scheidingsexperts over hun opvattingen over diagnostiek en behandeling
Scheidingskinderen van 8-12 jaar en hun beide ouders en de betrokken leerkrachten
Kinderen van 8-12 jaar met gescheiden ouders
Kinderen van 8-12 jaar met gescheiden ouders
Onderzochte populatie
Onderzoeken of het Amerikaanse CODIPprogramma ook bruikbaar is in de Nederlandse context.
Het ontwikkelen van een body of knowledge voor de hulpverlening aan scheidingskinderen
Leidt deelname aan het KIES-programma tot afname van het probleemgedrag van scheidingkinderen
Effectiviteit van het volgen van het KIESprogramma voor het welbevinden en de problemen van scheidingkinderen
Effectiviteit van het volgen van het KIESprogramma voor het welbevinden en de problemen van scheidingkinderen
Doel v/d studie
Ouders zijn enthousiast over het Kinderen lieten iets minder problemen zien. Trainers rapporteerden opgetogen positieve veranderingen bij kinderen.
Scheidingskinderen zijn gebaat bij een specifieke benaderingswijze. Scheidingsgerelateerde diagnostiek is nodig. Behandeling voor ouders: ouderschapsreorganisatie en conflictbeheersing. Voor kinderen: versterking van hun coping gedrag.
Problemen zijn verminderd na 6 en 12 maanden. De daling is het grootst bij kinderen met een hoge mate van probleemgedrag.
Het gaat beter met kinderen die het KIESprogramma hebben gevolgd. Hun depressieve gevoelens nemen af en hun agressief gedrag wordt minder. Het lijkt er op dat de gevolgen na een en twee jaar nog doorwerken.
Kinderen zijn erg tevreden na het volgen van het programma. Zij begrijpen de scheiding van hun ouders beter. De band met beide ouders wordt sterker. Depressieve gevoelens worden minder.
Resultaten
Evidencetabel interventies voor jeugdigen (en hun ouders)
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
182
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
183
Goede aanwijzingen voor effectiviteit
Sterke aanwijzingen voor effectiviteit
Matig
Redelijk
Pedro-Carroll, & Alpert-Gillis, 1997
Bonds McClain, Wolchik, Winslow, Tein, Sandler, & Millsap, 2010
Gilman, Schneider, & Shulak, 2005
Douglas, 2006
Overzichtsstudie van programma’s voor kinderen in de VS.
Vragenlijstonderzoek met voor- en nameting
Longitudinal Randomized Experimental Trial
Experimenteel opgezette studie met voor- en nameting.
Sterkte bewijskracht Studietype onderzoeksdesign volgens de criteria van de Erkenningscommissie Interventies
Bibliografische referentie
Veel onderzoeken maar meestal nog niet van hoge methodologische kwaliteit.
Scheidingskinderen van 7 – 9 jaar en hun ouders werden ondervraagd.
Scheidingskinderen van 9-12 jaar die het New Beginnings Program volgden werden 6 jaar lang gevolgd.
3 groepen kinderen: de experimentele groep, een gematchte controle groep scheidingskinderen en een groep kinderen uit intacte gezinnen.
Methodologische kenmerken (randomisatie, follow-up, representatief voor praktijk?)
Studies uit alle Staten van de VS
60 scheidingskinderen en hun ouders .
240 families met adolescenten aan het eind van het onderzoek tussen 15 en 18 jaar.
63 scheidingskinderen van 5 en 6 jaar oud, en 39 kinderen uit intacte gezinnen. Behalve de kinderen werden ook leerkrachten, ouders en trainers ondervraagd.
Onderzochte populatie
Effecten onderzoeken van programma’s voor scheidingskinderen.
De effectiviteit van het Kid’s Turn programma onderzoeken.
Het lange termijn effect van het volgen van het New Beginnings Program (programma voor scheidingskinderen).
Effect onderzoeken van het CODIPprogramma. Dat beoogt om beter om te gaan met gevoelens en met veranderingen in het gezin, en het versterken van het coping gedrag.
Doel v/d studie
Deelnemers zijn er tevreden. Programma’s lijken te leiden tot een reductie in ouderlijke conflicten en mede daardoor nemen de problemen van kinderen af.
Kid’s Turn verbeterde het welbevinden van de kinderen, en het aantal conflicten tussen kinderen en hun ouders nam af. Kinderen werden wel sensitiever bijvoorbeeld dat zij meer hoopten op hereniging.
De moeder-kind relatie verbeterde en mede daardoor namen de geïnternaliseerde problemen af. Het zelfbeeld veranderde positief. Het programma verbeterde de discipline van moeder en daardoor namen geëxternaliseerde problemen van de adolescenten af.
De experimentele groep kinderen vertoonde positieve resultaten, de controlegroep scheidingskinderen ging achteruit en de groep kinderen uit intacte gezinnen vertoonde geen verandering.
Resultaten
Redelijk
Goed onderbouwd
Matig
Zwak
Chin-A-Fat, & Steketee, 2001
Anthonijsz, Chênevert, Van Geffen, Goorden, &De Lange, 2011
Sigal, Sandler, Wolchik, & Baver, 2011
Brandon, 2006
Zwak
Knipping, & Waaijenberg, 2009
Vragenlijstonderzoek met voor- en nameting.
Overzichtstudie van 15 studies uit de VS over programma’s voor gescheiden ouders.
Methodiekhandleiding voor begeleide omgang en bemiddeling
Analyse van 235 zaken omgangs bemiddeling
Analyse van BOR (Begeleide Omgangs Regelingen)
Sterkte Studietype bewijskracht onderzoeksdesign volgens de criteria van DEI
Bibliografische referentie
Gescheiden en scheidende paren met kinderen.
Populatieonderzoek van alle 151 trajecten voor ouders en hun kinderen na scheiding.
Vragenlijstonderzoek met voor- en nameting.
Vooral experimenten met een voor- en nameting en een controlegroep.
Te onderzoeken welke aspecten van ouderschap na scheiding het meest effectief zijn voor het opvoeden en daardoor voor het welbevinden van kinderen.
Hulp bieden voor de omgang tussen uitwonende ouder en kind, en verbeteren communicatie ouders.
Effecten meten van omgangsbemiddeling.
D.m.v. door getrainde vrijwilligers begeleide omgang het ouders ondersteunen bij het maken van een regeling.
Doel v/d studie
Random selectie van 345 gescheiden de respondenten. ouders.
Honderden gescheiden ouders en hun kinderen.
Samenwerking tussen Het aanbod van de vijf organisaties organisaties. om te komen tot een verbeterde interventie omgangsbegeleiding.
Representatief voor de praktijk. Vragenlijsten en interviews met bemiddelaars, bemiddelden en rechters.
Representatief voor de doelstellingen van BOR: ouders ondersteunen in het zelfstandig maken van een omgangsregeling.
Methodologische Onderzochte kenmerken populatie (randomisatie, followup, representatief voor praktijk?)
Ouders tevreden maar studies vaak nog methodisch zwak. Toch zijn er duidelijke indicaties dat de opvoedingsvaardigheden van ouder verbeteren en dat kinderen daar baar bij hebben.
Ouders tevreden maar studies vaak nog methodisch zwak. Toch zijn er duidelijke indicaties dat de opvoedingsvaardigheden van ouder verbeteren en dat kinderen daar baar bij hebben.
Een methodiekhandleiding
Omgangsbemiddeling was redelijk succesvol. Minder dan een derde van de zaken mislukten geheel. De overigen maakten deelafspraken of volledige afspraken over de omgang.
In 74% van de gevallen lukt het de ouders om een omgangsregeling te maken
Resultaten
Evidencetabel interventies voor ouders (en gezinnen)
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
184
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
185
Review van metaanalyse
Handreiking
Goede aanwijzingen voor effectiviteit
Eerste aanwijzingen voor effectiviteit
Zwak
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
Forgatch, De Garmo, Beldavs, 2005
De Graaf, Speetjens, Smit, De Wolff, Tavecchio, 2008
Schuurman, 2011
Anthonijsz, e.a., 2010
Bolt, A. (2006).
Cottyn, L. (2009). Conflicten tussen ouders na scheiding.
Douglas, E.M. (2006).
Federatie van diensten voor geestelijke gezondheidszorg v.z.w., & Verbond der verzorgingsinstellingen v.z.w. (2007).
Handreiking
Handboek
Overzichtsstudie
Overzicht studies naar effecten van Eigen Krachtconferenties
Meta-analyse van 15 studies
Randomized experimental longitudinal design.
Sterkte Studietype bewijskracht onderzoeksdesign volgens de criteria van DEI
Bibliografische referentie
Expertconsultatie
Systematische search naar gepubliceerde studies tussen 1980 -2006
Expertbeschrijving
Literatuurreview
Bespreking van projecten
Selectie van 12 onderzoeken
Voor- en nametingen van studies over kinderen tot 11 jaar.
Voor- en nametingen na 6, 12 en 24 maanden.
Effect meten van het Oregon Model of Parent Management Training.
Doel v/d studie
nvt
Nvt
Nvt
N.v.t.
N.v.t.
Eigen Krachtconferenties in de jeugdhulp
Nvt
Nvt
N.v.t.
N.v.t.
Deelnemers zijn ruim tevreden. Problemen van gezinnen verminderen, ok in follow-up studies.
Het probleemgedrag van kinderen verminderde, ook in de nametingen.
Betere opvoedingspraktijken en afname van problemen van kinderen thuis en op school.
Resultaten
Handvatten bieden Nvt aan professionals die te maken hebben met ouders in (v) echtscheidingsgevallen
Overzicht van beleidsmatige interventies op het gebied van echtscheiding
Bundelen van kennis rondom een specifiek thema: conflicten tussen ouders
Handvatten bieden aan professionals die ambulante hulp verlenen
elatie ondersteunend aanbod
Beschrijven van de opbrengsten en effecten van Eigen Kracht-conferenties.
Ouders van kinderen De effectiviteit met problemen onderzoeken van het Triple P Positive Parenting Program.
110 paren bestaande uit moeder en stiefvader, 61% in experimentele groep, 39% in de controlegroep.
Methodologische Onderzochte kenmerken populatie (randomisatie, followup, representatief voor praktijk?)
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
186
N.v.t.
Geurts, E. (2009). Omgaan met signalen van expartners over kindermishandeling.
Meta-analyse
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
N.v.t.
Ottaway, A.J. (2010).
Spruijt, E., & Kormos, H. (2014).
Yperen, T. Van, (red). (2010).
Zwikker, N., Haterd, J. van de, Hens, H., & Uijttenboogaart, A. (2009).
Expert en praktijkconsultatie. Representatief voor de praktijk
Expertconsultatie
Literatuurreview; inclusief kwantitatief onderzoek
Literatuurreview
Expert en praktijkconsultatie. Representatief voor de praktijk
Expertconsultatie
Methodologische kenmerken (randomisatie, followup, representatief voor praktijk?)
Professionals in de Jeugdhulp
Nvt
7703 kinderen en jongeren tussen 9 en 16 jaar oud. In de jaren 2006-2013.
N.v.t.
Professionals in de Jeugdhulp
N.v.t.
Onderzochte populatie
Nvt
Resultaten
Nvt
Vaststellen van de Nvt taken en competenties van hbo’ers in de jeugdhulp
Bundelen van kennis rondom een specifiek thema: effectiviteit in de jeugdhulp
Handvatten bieden aan professionals die te maken hebben met scheidingskinderen
Bundelen van kennis rondom een specifiek thema: gevolgen van echtscheiding op relatievorming van volwassenen
Vaststellen van de taken Nvt en competenties van gedragswetenschappers in de jeugdhulp
Bundelen van kennis rondom een specifiek thema: echtscheiding in relatie tot kindermishandeling
Doel v/d studie
http://www.nji.nl/nl/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies.
effectief volgens eerste aanwijzingen, goede aanwijzingen voor effectiviteit en sterke aanwijzingen voor effectiviteit. De beschrijving is te vinden via
Het Erkenningstraject Interventies criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling hanteert een aantal niveaus van effectiviteit: goed onderbouwd,
Beroepscompetentie profiel
Handreiking
Handboek
Beroepscompetentie profiel
Haterd, J. van de, N.v.t. Zwikker, N., Hens, H., & Uijttenboogaart, A. (2009).
Kenniskring
Sterkte Studietype bewijskracht onderzoeksdesign volgens de criteria van DEI
Bibliografische referentie
Bijlage 3
Mogelijke effecten van scheiding voor jeugdigen naar leeftijd
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 187 187
Baby’s (van 0 tot 2 jaar) moeten vooral de kans krijgen om zich te hechten. Langdurig weg zijn bij de inwonende ouder – meestal de moeder – is niet aan te raden. Enkele keren per week een paar uur naar de uitwonende ouder is beter. Als de verstandhouding tussen de exen het toelaat, kan vader bij de baby zijn in het huis van moeder. Overnachten op een andere plaats zonder moeder is niet altijd aan te bevelen. Als de baby huilt wanneer vader hem meeneemt, heeft dat soms meer te maken met angst voor de scheiding van moeder dan met weerstand tegen vader. Communicatie tussen de ouders is belangrijk. Mogelijke effecten en risico’s in deze ontwikkelingsfase: - Het jonge kind heeft geen taal tot zijn beschikking en reageert op stress en spanning door meer te huilen. - Het kind is extra kwetsbaar. Wanneer een van de ouders niet meer thuis is en het kind iedere week een lange reis moet maken naar een ander huis, is er sprake van een verlieservaring die in de ontwikkeling van het kind lang kan doorwerken. Het kind voelt dat vaste ritmes veranderen. - Het gemis van een tweede verzorgende ouder. - Het kind vangt ook negatieve signalen van de ouder(s) op en associeert die op onbewust niveau met negatieve gevoelens over zichzelf. - Het kind krijgt niet de mogelijkheid om beide ouders in gelijke mate als ouder te beleven. - De ouder(s) zijn emotioneel minder beschikbaar, minder sensitief en minder responsief. - Het hechtingsproces loopt risico’s. Peuters en kleuters (van 2 tot 5 jaar) exploreren hun (kleine) wereld. Ze ontwikkelen hun taal en zijn bezig zindelijk te worden. Meestal kunnen zij wat langer dan een paar uur van de inwonende ouder weg zijn. Maar ten minste wekelijks contact met de uitwonende ouder en duidelijke afspraken zijn aan te bevelen. Adviseer ouders bij slaapproblemen het overnachten bij de uitwonende ouder liever nog even uit te stellen. Laat hen ook attent zijn op terugval in gedrag. En raad de ouders aan hun kind zoveel mogelijk aandacht en liefde te geven. Mogelijke effecten en risico’s in deze ontwikkelingsfase: Peuter (van 2 tot 4 jaar) - heeft minder kans om zich te kunnen identificeren met beide ouders in hun ouderrol; - loopt het risico dat hij de reden van echtscheiding aan zichzelf relateert; - wordt mogelijk ‘besmet’ door de angsten van de ouders (die zelf moeite hebben om greep te krijgen op hun eigen, net ingestorte wereld). Kleuter (van 4 tot 5 jaar) - legt de schuld van de scheiding bij zichzelf; - interpreteert het vertrek van de ene ouder als een persoonlijke afwijzing; - uit boosheid elders; - is bang om de andere ouder ook te verliezen; - vertoont regressieverschijnselen; - valt vooral terug op fantasie en magisch denken; - heeft veel vragen over de toekomst.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
188
Basisschoolleerlingen (van 5 tot 12 jaar) hebben vooral behoefte aan duidelijkheid en structuur. Ze zijn zich sociaal, moreel en intellectueel druk aan het ontwikkelen, en willen vaak inspraak in de omgangsregeling. Maar de ouders moeten beslissen, en het liefst samen. Het is wenselijk dat de ouders proberen positief of ten minste neutraal over elkaar te spreken. Contact met de uitwonende ouder kan ook tussendoor via e-mail en telefoon. Het is belangrijk hierover goede afspraken te maken. Mogelijke effecten en risico’s in deze ontwikkelingsfase: Jong basisschoolkind (van 5 tot 9 jaar) - maakt zich zorgen om de ouder(s), gaat de ouder(s) tevreden stellen en zich aanpassen; - prille identificatie met de ouder die het meest slachtoffer van de situatie is; - risico op parentificatie; - risico op slechte schoolprestaties als gevolg van een verstoring van het basale leerproces; - eventueel schoolwisseling door echtscheiding/verhuizing midden in het basale leerproces; - moet mogelijk stoppen met deelname aan clubs of hobby’s door financiële teruggang in het gezin. Ouder basisschool kind (van 9 tot 12 jaar) - zoekt compensatie buiten het gezin; - voelt verdriet en onbegrip omdat het ziet dat andere gezinnen nog wel intact zijn; - voelt zich in de steek gelaten door de ouder(s); - kan de scheiding rationeel wel begrijpen, maar emotioneel nog niet verwerken; - verliest in geval van verhuizing vaste vriend(innet)jes; - moet mogelijk stoppen met deelname aan clubs of hobby’s door financiële teruggang in het gezin. Jongeren (van 12 tot 18 jaar) willen vaak zelf bepalen hoe vaak en wanneer zij de andere ouder zien. Overleg is nuttig, en ouders moeten bedenken dat zij verantwoordelijk blijven. Tenslotte blijkt uit onderzoek ook dat het belangrijkste voor jeugdigen is dat ouders het met elkaar eens zijn of worden over de regeling (Amato, 2010; Spruijt & Kormos, 2010). Daarom is het van groot belang dat ouders het eens zijn of worden over het ouderschapsplan. Mogelijke effecten en risico’s in deze ontwikkelingsfase: Jonge puber (van 12 tot 14 jaar) - emotionele verwarring; - wendt zich vervroegd af van het gezin; - vertoont vooral problemen als ouder(s) nieuwe relatie aangaat; - zoekt elders steun; - zet zich heftig af zonder compensatie; - is geneigd partij te kiezen, polarisatie; - verandering in eigen ontluikende seksualiteit (óf sneller, óf afhoudender); - risico op parentificatie; - kans op afglijden.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
189
Oudere puber (van 14 tot 18 jaar) - schaamte; - versterkte onzekerheid; - boosheid; - legt schuld bij de initiërende partij; - versnelde losmaking van thuis; - verlies van ontzag en respect voor ouders; - aanpassingsproblemen; - kans op afglijden. Adolescent (van 18 tot 20 jaar) - regressie; - ongezonde reacties (bijvoorbeeld angst wegbluffen); - overmatige aanpassing; - compensatie; - rationalisatie; - ontkenning/verdringing; - polarisatie.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
190
Bijlage 4
Enkele juridische en andere belangrijke begrippen
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 191 191
Juridische begrippen Juridisch ouderschap De wet bepaalt wie er juridisch gezien ouder is van een minderjarig kind. Dit hoeft niet per se overeen te komen met de biologische of sociale werkelijkheid. Ingevolge de wet is de juridische moeder van het kind: a) de vrouw uit wie het kind is geboren; b) de vrouw die op het tijdstip van de geboorte van het kind is gehuwd of door een geregistreerd partnerschap is verbonden met de vrouw uit wie het kind is geboren, indien dit kind is verwekt door kunstmatige donorbevruchting en de benodigde verklaring is overlegd waaruit blijkt dat de identiteit van de donor onbekend is (tenzij artikel 199, onder b van toepassing is); c) de vrouw die het kind heeft erkend; d) de vrouw wier ouderschap gerechtelijk is vastgesteld; of e) de vrouw die het kind heeft geadopteerd (artikel 1:198 BW). De vader is: a) de man met wie de moeder ten tijde van de geboorte van het kind is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan; b) de man wiens huwelijk of geregistreerd partnerschap met de vrouw uit wie het kind is geboren, binnen 306 dagen voor de geboorte van het kind door zijn dood is ontbonden, zelfs indien de moeder was hertrouwd of een nieuw partnerschap had laten registreren (behoudens enkele uitzonderingen, zie wetsartikel); c) de man die het kind heeft erkend; d) de man wiens vaderschap gerechtelijk is vastgesteld; of e) de man die het kind heeft geadopteerd (artikel 1:199 BW). Gezag Minderjarigen staan onder gezag (artikel 1:245 BW). Het gezag kan bestaan uit ouderlijk gezag of voogdij. Ouderlijk gezag wordt door een of beide ouders uitgeoefend. Je spreekt van voogdij wanneer het gezag door een ander dan de ouder wordt uitgeoefend. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige alsook op het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte. Met andere woorden, het gezag omvat de bevoegdheid om beslissingen te nemen over de minderjarige en zijn vermogen. Het gezag, dan wel de voogdij, omvat de plicht en het recht van de ouder/ verzorger dan wel voogd om de minderjarige op te voeden en te verzorgen (artikel 1:247 BW). Hieronder wordt onder meer verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, maar ook de bevordering van de ontwikkeling van de persoonlijkheid van het kind. Hoofdregel is thans dat wanneer ouder scheiden (van echt) zij beiden (voor zover dit reeds het geval was) belast blijven met het gezag. De juridisch ouder heeft niet per definitie het gezag. Het is mogelijk om juridisch ouder te zijn zonder het gezag uit te oefenen over een jeugdige. De vrouw of de man die ouder wordt op de manieren c) d) of e) heeft niet automatisch ook het gezag over de minderjarige. Dit moet apart
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
192
worden aangevraagd bij de rechtbank. Tevens is het mogelijk dat het gezag van de juridisch moeder of vader wordt beëindigd. Dit heeft enkel gevolg voor het gezag en niet voor hun juridisch ouderschap. Omgang Ouders en hun minderjarige kinderen hebben in principe recht op omgang met elkaar. In de Nederlandse wet is dit recht op omgang geregeld in artikel 1:377a BW. Dit recht op omgang is niet gelinkt aan het hebben van gezag. Anders gezegd: het feit dat een (juridische) ouder geen gezag heeft over zijn minderjarige kind betekent niet dat hij dan ook geen recht op omgang heeft. De Nederlandse wet onderscheidt twee groepen personen die recht hebben op omgang met een minderjarig kind (en vice versa). Dit zijn (1) de juridische ouders en (2) derden die in een nauwe persoonlijke betrekking staan tot het kind, ook wel aangeduid als personen die ‘family life’ hebben opgebouwd met het kind. Deze personen kunnen ook een omgangsregeling aanvragen bij de rechtbank. Informatieplicht ouders onderling De ouder die het gezag over het minderjarige kind heeft is verplicht de niet met het gezag belaste ouder te informeren over ‘gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige, en deze te raadplegen over daaromtrent te nemen beslissingen’ (artikel 1:377b BW). Het is mogelijk om aan de rechter te verzoeken een regeling te treffen die toeziet op de informatieplicht (over welke dingen moet geïnformeerd worden, met welke frequentie, op welke wijze etc.). Informatieplicht derden Ook derden kunnen een informatieplicht hebben jegens de niet met het gezag belaste ouder (artikel 1:377c BW). Desgevraagd dienen derden die beroepshalve beschikken over informatie over belangrijke feiten en omstandigheden die de persoon van de minderjarige of diens verzorging en opvoeding betreffen, deze informatie te verstrekken aan de niet met het gezag belaste ouder, tenzij zij deze informatie niet op gelijke wijze zouden verschaffen aan de ouder die wél met het gezag is belast of bij wie het kind woont, dan wel als het verschaffen van die informatie niet in het belang is van het kind. Bijzondere curator In zaken over de opvoeding, verzorging of het vermogen van een kind kan een bijzondere curator worden benoemd (artikel 1:250 BW). De bijzondere curator is een persoon die door de rechter wordt benoemd om op te komen voor de belangen van een minderjarig kind. De rechter benoemt de bijzondere curator alleen wanneer dit volgens hem noodzakelijk is. De rechter kan dit doen op verzoek van de minderjarige, ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
193
Andere belangrijke begrippen Co-ouderschap Co-ouderschap is – in tegenstelling tot gezamenlijk gezag – geen juridisch begrip. Het betekent dat de ouders de dagelijkse zorg voor hun kroost om beurten voor hun rekening nemen. Meestal wordt over co-ouderschap gesproken als de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken min of meer gelijk is. Kinderen zijn dan bijvoorbeeld drie dagen bij de ene en vier dagen bij de andere ouder, of ze wisselen per week. Maar ook allerlei andere verdelingen zijn mogelijk. Gelijkwaardig ouderschap De wet spreekt van gelijkwaardig ouderschap na scheiding. Dit betekent dat beide ouders het recht en de plicht hebben om hun kind te verzorgen en op te voeden. Dat wil echter niet zeggen dat de dagelijkse zorg- en opvoedingstaken gelijk moeten worden verdeeld. Wie wat doet en wanneer, kunnen de ouders onderling afspreken en vastleggen in een ouderschapsplan. Hoe dat uitpakt, heeft met allerlei factoren te maken zoals: hoe de zorg vóór de scheiding was verdeeld, de werktijden van de ouders en de leeftijd van het kind. Ouderschapsplan Ouders (van een minderjarig kind) moeten aan hun verzoek tot echtscheiding of tot beëindiging van geregistreerd partnerschap een ouderschapsplan toevoegen. Ook samenwonende ouders met gezamenlijk gezag zijn verplicht een ouderschapsplan te maken als zij uit elkaar gaan. In dat plan moeten in ieder geval drie wettelijk verplichte afspraken komen te staan. Deze gaan over de zorgverdeling, de kinderalimentatie en de uitwisseling van informatie over het kind. Ouders kunnen daarnaast ook andere afspraken vastleggen. De wet bepaalt dat ouders hun kind betrekken bij het opstellen van het ouderschapsplan, voor zover dit tenminste mogelijk is gezien de leeftijd en ontwikkeling van het kind. In het verzoek tot echtscheiding of beëindiging van geregistreerd partnerschap moet vermeld zijn hoe het kind bij het ouderschapsplan is betrokken. Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding Sinds 1 maart 2009 is de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding van kracht. Deze wet wijzigt het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met het doel gelijkwaardig ouderschap na een scheiding te bevorderen. De belangrijkste wijzigingen zijn de invoering van het verplichte ouderschapsplan en de afschaffing van de flitsscheiding voor alle ouders van een minderjarig kind die een aanvraag doen voor echtscheiding of voor de beëindiging van samenleving of geregistreerd partnerschap. Met het ouderschapsplan wordt concreet invulling gegeven aan de in de wet opgenomen verplichting om de ontwikkeling van de banden tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. Het ouderschapsplan is een onderdeel van het verzoekschrift tot echtscheiding of ontbinding van geregistreerd partnerschap en moet in ieder geval de volgende onderwerpen regelen: - hoe ouders de zorg- en opvoedingstaken verdelen; - hoe ouders de verplichting tot omgang met hun kind(eren) regelen; - hoe ouders elkaar informeren en raadplegen over belangrijke onderwerpen;
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
194
- hoe ouders de kosten van hun kind(eren) en de eventuele alimentatie voor hun kind(eren) verdelen; - hoe ouders de wensen van hun kind(eren) bespreken. Verder is in de wet opgenomen dat een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, recht heeft op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders na een echtscheiding, beëindiging van samenleving of geregistreerd partnerschap. De volledige tekst van de wet is te lezen op www.overheid.nl. Het ouderschapsonderzoek (voorheen forensische mediation) Dit is een procesmethode die onderzoek en mediation combineert met het doel enerzijds partijen alsnog de gelegenheid te bieden om zelf tot een (deel)oplossing van hun conflict te geraken en anderzijds de rechter in het kader van het zogenaamde ‘deskundigenbericht’ de informatie te verschaffen die nodig is om de gerechtelijke beslissing te nemen. Mediation Mediation is de interventie van een neutrale derde partij die, optredend op het verzoek van partijen zelf of op verwijzing door een rechter, partijen behulpzaam is bij het afbakenen van het conflict, bij het vaststellen van de behoeften en wensen van de partijen, en bij het bereiken van een acceptabele oplossing van hun conflict. Omgangsbegeleiding Omgangsbegeleiding is een methode voor gescheiden gezinnen om met behulp van professionals of getrainde vrijwilligers te komen tot een goede omgangsregeling tussen het kind en de uitwonende ouder.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
195
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
196
Bijlage 5
Instrumenten om PAS te meten
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 197 197
In de VS zijn verschillende instrumenten ontwikkeld om PAS te meten op verschillende momenten bij verschillende personen zoals jeugdigen, moeders, vaders en leerkrachten. Een voorbeeld van zo’n instrument is het volgende (Kelly & Johnston, 2001).
Mother’s Parenting Behaviors Below are a list of behaviors that parents can do after separation and divorce. When you were growing up, how likely was your MOTHER to do the following? (Think back to about 15 years ago, when you were about ____ years old?). 0 = never; 1 = sometimes; 2 = often
My Mother 0 1 2 Was overtly angry if I was inclined to express positive feelings about my father 0 1 2 Told me that my father was responsible for the custody litigation/ abduction 0 1 2 Discussed personality/parenting flaws of my father in my presence or hearing 0 1 2 Ridiculed my father in my presence or hearing 0 1 2 Told stories about my father’s failures/violations during the marriage 0 1 2 Told stories about the history of my father’s failures as a parent 0 1 2 Blamed my father for the divorce/separation that destroyed the family 0 1 2 Gave me hostile messages to convey to my father 0 1 2 Demonstrated hostile demeaning behavior to my father in my presence/hearing 0 1 2 Suggested that my father was emotionally abusive to me as a child 0 1 2 Told me that my father loves me 0 1 2 Commented on my father’s positive attributes to me 0 1 2 Encourages me to work out my problems directly with my father 0 1 2 Conveyed the expectation that I could enjoy myself with my father 0 1 2 Intervened and stopped other family members/new partners talking negatively about my father in my presence or hearing 0 1 2 Prepared me for and supported my access to my father 0 1 2 Became withdrawn/emotionally unavailable if I was inclined to be positive about my father
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
198
Father’s Parenting Behaviors Below are a list of behaviors that parents can do after separation and divorce. When you were growing up, how likely was your FATHER to do the following? (Think back to about 15 years ago, when you were about ____ years old?). 0 = never; 1 = sometimes; 2 = often
My Father 0 1 2 Was overtly angry if I was inclined to express positive feelings about my mother 0 1 2 Told me that my mother was responsible for the custody litigation/ abduction 0 1 2 Discussed personality/parenting flaws of my mother in my presence or hearing 0 1 2 Ridiculed my mother in my presence or hearing 0 1 2 Told stories about my mother’s failures/violations during the marriage 0 1 2 Told stories about the history of my mother’s failures as a parent 0 1 2 Blamed my mother for the divorce/separation that destroyed the family 0 1 2 Gave me hostile messages to convey to my mother 0 1 2 Demonstrated hostile demeaning behavior to my mother in my presence/hearing 0 1 2 Suggested that my mother was emotionally abusive to me as a child 0 1 2 Told me that my mother loves me 0 1 2 Commented on my mother’s positive attributes to me 0 1 2 Encourages me to work out my problems directly with my mother 0 1 2 Conveyed the expectation that I could enjoy myself with my mother 0 1 2 Intervened and stopped other family members/new partners talking negatively about my mother in my presence or hearing 0 1 2 Prepared me for and supported my access to my mother 0 1 2 Became withdrawn/emotionally unavailable if I was inclined to be positive about my mother (Kelly & Johnston, 2001).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
199
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
200
Bijlage 6
Voorbeelden van een ouderschapsplan
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 201 201
Op de website van de VFAS (Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, www.verder-online.nl is een voorbeeld opgenomen van een ouderschapsplan. Hieronder staat een ouderschapsplan die in de methodiek Ouderschap Blijft wordt gebruikt.
Ouderschapsplan Algemene vragen om over na te denken: 1. Grondhouding: - Hoe zou je willen dat.........................................................[naam kind] over een aantal jaren terugkijkt op de scheiding? - Wat zou.........................................................volgens jou belangrijk vinden in jouw houding als ouder na de scheiding? - Welke ruimte wil jij aan de andere ouder geven ten opzichte van de opvoeding van.........................................................? 2 Omgang met..........................................................[naam kind] - Hoe zou je graag willen dat .......................................................... jou als ouder beleeft? - Hou zie jij jouw eigen rol als ouder? - Hoe zie jij de rol van de andere ouder? - Hoeveel tijd, energie en aandacht kun/wil je steken in...........................................................? - In hoeverre ben je in staat jouw eigen woede/frustratie/teleurstelling opzij te zetten? - Hoe doe je dat? 3. Opvoeding en praktische zaken a. Waar maak jij je t.a.v. de gezamenlijke opvoeding het meeste zorgen over? b. Wat vind jij belangrijk in de opvoeding van..........................................................(waarden, normen) c. Wat verwacht je daarin van de andere ouder? d. Wat is volgens jou de gezamenlijke lijn? e. Welke praktische taken als ouder zie je voor jezelf weggelegd en welke voor de andere ouder? Bijvoorbeeld: Kopen van kleding? o ikzelf
o andere ouder
o beiden
Halen/brengen naar clubjes? o ikzelf
o andere ouder
o beiden
Cadeautjes kopen (verjaardag, Sinterklaas, kinderfeestjes) o ikzelf
o andere ouder
o beiden
Bezoeken van dokter, tandarts, consultatiebureau e.d. o ikzelf
o andere ouder
o beiden
f. Hoe denk je over de hoogte van het zakgeld? o We bepalen samen hoeveel........................................................... krijgt. o Dat wil ik zelf kunnen bepalen. o Anders namelijk:
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
202
g. Wat zijn jouw ideeën over de vakanties met..........................................................? o Dat beslist ieder voor zich. o Per vakantie bespreken. o Zo gelijk mogelijk verdelen, zowel qua tijd als qua kosten. o Anders namelijk: h. Hoe zie je de omgangsregeling rond de feestdagen? o Ik wil met de feestdagen de afgesproken omgangsregeling door laten lopen. o Per jaar afspraken maken. o Het ene jaar bij de een, het andere jaar bij de ander. o Anders namelijk: 4. Communicatie a. Op welke wijze wil je elkaar informeren/overleggen over...........................................................? o Schriftelijk(per mail, via een schrift etc.). o Telefonisch. o Persoonlijk (eigenwoning, neutrale omgeving?). b. In welke frequentie? o Dagelijks. o Bij elke wisseling. o Als ik dat nodig vind. o Anders, namelijk: c. Over welke zaken wil je geïnformeerd worden? o Gezondheid en welzijn van.......................................................... o Ik wil alles weten over de periode dat.......................................................... bij de andere ouder was. o Schoolprestaties (huiswerk, rapporten). o Vriendjes/vriendinnetjes van.......................................................... o Anders, namelijk: d. Hoe ga je om met situaties m.b.t..........................................................waar jullie beiden voor uitgenodigd worden? o Ik wil dit zoveel mogelijk samen (blijven) doen. o Liever niet samen, we spreken wel af wie er gaat. o Diegene gaat waar ..........................................................op dat moment is. o Anders, namelijk: e. Wie onderhoudt de contacten met de school/crèche/buitenschoolse opvang en dergelijke? o Ikzelf . o Andere ouder. o Beiden. f. Wie onderhoudt de contacten met de grootouders? o Ikzelf. o Andere ouder. o Beiden.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
203
g. Hoe informeren jullie elkaar in geval van bijzondere situaties (doktersbezoek, ziekte, familiebijeenkomsten, verjaardagen, tijdens vakanties etc.) o Direct, telefonisch. o Hangt er van af….. o Anders, namelijk: h. Wat doe je bij een crisis m.b.t........................................................... (in geval van grote opvoeding- of gedragsproblemen) o Ik wil dan overleg met de andere ouder. o Ik zoek mijn eigen oplossing. o Anders, namelijk: 5. Periodieke bijstelling en evaluatie a. Onder welke omstandigheden vind je dat gemaakte afspraken op nieuw besproken zouden moeten worden? o Als ik dat nodig vindt, of de ander dat nu ook vindt of niet. o Als ik signalen opvang dat het met ..........................................................niet goed gaat. o Als een van ons een nieuwe partner krijgt. o Als de huidige omstandigheden veranderen. o Als er op financieel gebied iets verandert. o Als een ons wil verhuizen. o Anders, namelijk: b. Welke procedure wil je daar over afspreken? o Zodra er iets verandert, ga ik dit bespreken met de andere ouder. o Ik wil er een derde bij als ik vind dat we er samen niet uitkomen. o Ik wil periodiek (frequentie?) samen om tafel om alles te bespreken. o Anders, namelijk: 6. Procedure bij conflicten a Wat ga je doen als er een (dreigend) conflict is? b Welke afspraken zou je willen maken om een conflict op te lossen met zo min mogelijk schade voor ..........................................................[naam kind]. c. Welke persoon zou jullie volgens jou kunnen helpen als er tussen jullie beiden een conflict is? o Een gezamenlijke vertrouwenspersoon n.l.: o Een professionele derde (psycholoog, mediator, advocaat) o Anders, namelijk:.............................................................................................................................
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
204
7. Gedragscode Afspraken op papier zijn mooi, maar hoe pakt dat uit in de praktijk? Dit hangt nauw samen met de manier waarop jullie je tot elkaar kunt/wilt verhouden. Het kan goed zijn om, hoe de verstandhouding ook is, te kunnen vertrouwen op een basishouding, bijvoorbeeld: o Ik weet dat mijn ex nooit...................................................................................................................... o In onze echtscheiding geldt als regel.................................................................................................. o Als het om. ..........................................................[naam kind] gaat, weet ik dat mijn ex .................. ........................................................................................................................................................................ o Wat wij in ieder geval nooit doen is.................................................................................................... Wat zouden wat u betreft gedragsregels kunnen zijn die bij uw situatie passen? a. .................................................................................................................................................................... b. .................................................................................................................................................................... c. .................................................................................................................................................................... d. .................................................................................................................................................................... 8. Overige te bespreken onderwerpen en/of eigen opmerkingen ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... ....................................................................................................................................................................... Vakanties Zomervakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk: Herfstvakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk: Kerstvakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk: Voorjaarsvakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk:
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
205
Meivakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk:........................................................................................................................................ Goede vrijdag/Pasen: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Daar waar .........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:........................................................................................................................................ Hemelvaartsdag/Pinksteren o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Daar waar ...........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk: Koninginnedag: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Daar waar ..........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:........................................................................................................................................ Sinterklaas: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Daar waar ..........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:........................................................................................................................................ Bijzondere dagen Vaderdag; o Bij vader o Bij moeder o Daar waar. .........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:........................................................................................................................................ Moederdag: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ..........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk: .....................................................................................................................................
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
206
Verjaardagen ..........................................................[naam kind]: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar.......................................................... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:....................................................................................................................................... Verjaardagen ouders: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar .......................................................... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:....................................................................................................................................... Verjaardagen broers, zusters, grootouders: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ..........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:....................................................................................................................................... Diversen: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ..........................................................[naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:....................................................................................................................................... Wie beslist? En met of zonder overleg? Vader, moeder, .......................................................... [naam kind] met of zonder overleg Huisregels o Kapper o Kleding o Lichamelijke verzorging o Piercings, tatoeages School o Sport- of hobbykeuze en wisselingen o Regelingen m.b.t. sporten/hobby’s o Begeleiding bij hobby’s o Aanschaf benodigdheden Medische zorg o Bijzondere en belangrijke besluiten o Toediening medicijnen o Kleine besluiten (tandarts, dokter) o Inentingen, verkoudheid e.d.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
207
Bijzondere vakanties o Kampen (bv. toernooi) o Met anderen dan ouders Diversen ......................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................... .......................................................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................................................
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
208
Bijlage 7
Kennislacunes, ontwikkellacunes en signalen
Richtlijn RichtlijnScheiding Scheidingen enproblemen problemenvan vanjeugdigen jeugdigenvoor voorjeugdhulp jeugdhulpen enjeugdbescherming jeugdbescherming//onderbouwing onderbouwing//pagina pagina 209 209
Kennislacunes Er is weinig methodologisch verantwoord Nederlands onderzoek naar de effecten van interventies voor scheidingskinderen. Veel van het aangehaalde effectonderzoek betreft buitenlands onderzoek We weten weinig van het verband tussen kind specifieke factoren enerzijds - zoals leeftijd en geslacht van het kind tijdens de scheiding, verschillen tussen broers en zussen, en persoonskenmerken van de jeugdigen - en het type probleemgedrag anderzijds. Die kennis is gewenst om de hulpverlening meer af te stemmen op wat nodig is en om aan te kunnen sluiten bij de specifieke behoeften van kinderen en jongeren. Er is weinig tot geen erkend methodologisch verantwoord wetenschappelijk onderzoek naar beleid, voorzieningen en interventies ten behoeve van het voorkomen en verminderen van de gevolgen van (echt)scheiding voor kinderen. Er is weinig tot niets bekend uit onderzoek over effectiviteit van interventies bij verschillende minderheidsgroepen zoals migrantengroepen en lager opgeleiden. Er is weinig bekend over effectiviteit van interventies bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Meer expliciete kennis is nodig over de uitspraken betreffende de zorg- en omgangsregelingen bij de verschillende rechtbanken. Heldere criteria kunnen helpen om de meest adequate zorg te verlenen en de beste zorg- of omgangsregeling uit te voeren in het belang van het kind. Meer informatie is nodig over welke kinderen daadwerkelijk gehoord worden door de rechtbank: kinderen worden uitgenodigd om gehoor te geven, maar er is geen informatie beschikbaar over welke kinderen feitelijk gehoord worden en hoe oud deze kinderen zijn. Er zijn geen betrouwbare cijfers bekend over conflictueuze scheidingen (vechtscheidingen). Ook is niet bekend wat de effecten zijn van bepaalde omgangsregelingen en omgangsbegeleiding na een vechtscheiding. Er is niet veel Nederlands onderzoek beschikbaar naar de effecten van programma’s gericht op de ondersteuning van partnerschap en/of de bemiddeling bij (echt)scheiding. Goed onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van zulke programma’s kan beter in kaart brengen wat de opbrengst is van deze programma’s voor deelnemers, verzekeraars en overheid. Meer effectiviteitsonderzoek is nodig naar relatie ondersteunende programma’s, voor eerste en hertrouw relaties.
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
210
Ontwikkellacunes Ontwikkel signalerings- en screeningsinstrumenten om scheidingsproblematiek goed in kaart te brengen. Ontwikkel criteria wanneer van “ernstig nadeel voor de ontwikkeling van kinderen” moet worden gesproken. Er moeten programma’s worden ontwikkeld om ouders voor, tijdens en na scheiding te leren hun conflicten te beheersen. Ontwikkel specifieke programma’s/methodieken voor jongeren van 12+ zodat professionals ook deze jongeren gericht kunnen ondersteunen, hulp kunnen bieden of kunnen doorverwijzen naar bijvoorbeeld groepsprogramma’s. Het is van belang om de effecten van wetswijzigingen – zeker op het gebied van echtscheiding – wetenschappelijk verantwoord te onderzoeken en te evalueren. Negatieve effecten kunnen dan met nieuwe maatregelen worden verzacht. Ontwikkel ook versies van de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming voor andere beroepsgroepen zoals het onderwijs en juridisch werkveld. Meer aandacht is nodig voor laagdrempelige preventie door voorlichting, informatie en advies in de voorliggende voorzieningen en aansluiting bij de nieuwe ontwikkelingen. Huidige interventies houden niet specifiek rekening met culturele diversiteit, hier liggen mogelijkheden om specifiek voor diverse doelgroepen interventies te ontwikkelen. Signalen Instanties in het voorliggende veld die een belangrijke taak hebben in screenen, beschikken niet over goede signalerings- of intake instrumenten om (echt)scheidingsproblematiek goed in kaart te brengen. Hierdoor komt het voor dat jeugdigen onterecht in de jeugdhulp en jeugdbescherming belanden en niet de juiste ondersteuning krijgen. Ketensamenwerking in de behandeling van jeugdigen met problemen door scheiding is niet optimaal. Er moet in de opleiding (en deskundigheidsbevordering) van jeugdprofessionals meer aandacht zijn voor het onderwerp conflictueuze scheiding (vecht)scheiding. Laagdrempelige programma’s gericht op de ondersteuning van partnerschap worden onvoldoende aangeboden en ondersteund. Daarom past in de aanbodontwikkeling van de CJG’s verdere ontwikkeling van relatieondersteuning in samenhang met het andere aanbod van de jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning (‘Happy parents tend to be better
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
211
parents’). Wanneer CJG’s meer relatie ondersteunende taken gaan uitvoeren, zullen instellingen en medewerkers hiervoor beter toegerust moeten zijn. Relatieondersteuning zou kunnen worden aangeboden op dezelfde manier als opvoedingsondersteuning. Dus op een laagdrempelig niveau primaire voorlichting geven door professionals die al paren en ouders zien waardoor het vanzelfsprekender is om dit onderwerp ter sprake te brengen (Bijv. door verloskundigen, bij de zwangerschapsgym, tijdens de kraamperiode, in de JGZ en door het maatschappelijk werk). Aanbieden van preventief aanbod bij ouders van jonge kinderen 0-4 jaar. Deze fase heeft vaak veel impact op de partnerrelatie door nieuwe rollen en verantwoordelijkheden voor de ouders (‘Hoe hou je je relatie goed in veranderende omstandigheden?’).
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
212
Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming / onderbouwing / pagina
213