HISTORISCH TIJDSCHRIFT VOOR LEEUWARDEN EN OMGEVING
nummer 22
januari 2007
Leeuwarder Historische Vereniging Aed Levwerd
Leovardia, historisch tijdschrift voor Leeuwarden en omgeving is een uitgave van de Leeuwarder Historische Vereniging Aed Levwerd en het Historisch Centrum Leeuwarden. Het blad verschijnt drie keer per jaar. Losse nummers € 6 Redactie Paul Bron Harry Drent Jan Faber Anneke Hellinga Piet Tuik Klaas Zandberg Medewerkers aan dit nummer Johannes Faber Roelof Kerst de Jong Leendert Plaisier Kees Siccama Chris Visser Peter Westenbrink Adviseur Hendrik ten Hoeve Redactiesecretariaat Grote Kerkstraat 29 8911 DZ Leeuwarden tel. (058) 233 83 99 fax (058) 233 23 15 e-mail
[email protected]
i
Inhoud
nummer 22
De eerste spoorverbindingen vanuit Leeuwarden
januari 2007
1
Koninklijke portretten in het stadhuis
5
Leven en werk van Piet van der Hem
9
De Tuuntsjeskool
11
De Friesche Hector, een radicale patriot
14
De Hogere Burgerschool, een verlaten onderwijssysteem
18
Een beter mens worden en de gemeenschap dienen
22
De ambulante handel en wandel van Janke en Willem Westenbrink
26
Nieuws Historische Vereniging Aed Levwerd
30
Historisch Centrum Leeuwarden
31
Brievenbus/mailbox
32
Prijsvraag
34
Het volgende nummer van Leovardia verschijnt mei 2007
Lidmaatschap/abonnement € 18,- per jaar, over te maken op rekeningnummer 8456576 t.n.v. LHV Aed Levwerd in Leeuwarden. Ledenadministratie Postbus 6027 8902 HA Leeuwarden, tel. (058) 267 20 72, e-mail
[email protected] Opzeggingen uitsluitend schriftelijk of per e-mail één maand vóór aanvang van het nieuwe kalenderjaar. Opmaak en druk Hellinga Grafische Specialisten Illustraties, tenzij anders vermeld: Historisch Centrum Leeuwarden ISSN 1568-4288 Oplage 1700 ex Foto omslag: Bluswerkzaamheden tijdens de door duizenden nieuwsgierigen gadegeslagen grote V&D-brand op 21 maart 1963. Het lijkt de dame achter glas allemaal niet te deren. Foto: Anneke Bleeker.
Leeuwarder Historische Vereniging Aed Levwerd Veel mensen koesteren belangstelling voor de lange en rijke geschiedenis van Leeuwarden. De historische vereniging Aed Levwerd stelt zich ten doel de kennis over het verleden van de stad te vergroten en toegankelijk te maken. Zij doet dat door de uitgave van Leovardia, het organiseren van lezingen, excursies, de Liwwadderdag, de jaarlijkse Open Monumentendag en andere activiteiten.
1
De eerste spoorverbindingen vanuit Leeuwarden Roelof Kerst de Jong
De eerste trein ging in ons land in 1839 rijden tussen Amsterdam en Haarlem. Het werd een doorslaand succes en daarom begonnen rijke lieden al spoedig plannen te smeden om heel Nederland te voorzien van een spoorwegnet. Ook in Fryslân en Groningen dacht men sterk aan de aanleg van spoorwegen.
Het is merkwaardig om te ontdekken dat de hoofdstroom van het personen- en goederenvervoer in de eerste helft van de 19e eeuw in onze streken nog oost-west gericht was. Men droomde in de eerste plaats van een internationale verbinding van Engeland via Harlingen, Leeuwarden en Groningen naar Bremen en Hamburg.
Holland was toen nog ver weg. De regering in Den Haag begreep al spoedig dat er geen toekomst zat in alle particuliere initiatieven. Op 15 mei 1846 stuurde zij een ingenieur, de heer Conrad, naar Leeuwarden. Hij moest de mogelijkheden van spoorverbindingen in het noorden onderzoeken. Op een militaire kaart van
Bouwtekening uit 1865 voor een stationsgebouw te Harlingen en Leeuwarden
1848 vinden wij de voorlopige resultaten van zijn werk. Het tracé van de spoorlijn Harlingen-Leeuwarden-Groningen loopt op deze kaart vrijwel kaarsrecht van west naar oost. De geografische realiteit heeft later wel voor meer bochten gezorgd. Het station van Leeuwarden was aan de zuidkant van de stad gedacht.
2
water en daar bevonden zich geen dorpen. Er stond hoogstens een boerderij, die gehalveerd moest worden, zoals toen bij Barrahûs gebeurd is. Wonen boven de stationshal
Aankondiging van de ingebruikneming van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen op 1 juni 1866, alsmede de dienstregeling op het traject Harlingen-Groningen v.v. De lijn Heerenveen-Leeuwarden zou lopen via Aldeboarn, Grou, Aegum en Tearns en met een fraaie boog ter hoogte van de huidige Oostergoweg aansluiten op de lijn Leeuwarden-Groningen. De latere spoorlijn Leeuwarden-Staveren was op deze kaart van 1848 nog niet ingetekend. Avenue den Wirdumerdyk
Tegelijkertijd werden in de noordelijke provincies enthousiast plannen gemaakt voor de spoorverbinding Harlingen-Hamburg. In 1857 besloot de gemeenteraad van Harlingen voor dat doel 300.000 gulden te voteren. Harlingen zou dé transitohaven worden tussen Engeland en Duitsland. Intussen gebeurde er niets, totdat de regering op 18 augustus 1860 een wet aannam, waarin vastgelegd werd dat de staat de aanleg en exploitatie van de spoorwegen ter hand zou nemen. In hetzelfde jaar kwam de Maatschappij tot Exploitatie van de Staatsspoorwegen tot stand. Deze stelde zich voortvarend op achter de reeds bestaande plannen voor
de aanleg van de spoorlijnen HarlingenLeeuwarden-Groningen en Arnhem-Zwolle-Leeuwarden. In onze stad moesten nog twee problemen opgelost worden: moet de spoorlijn ten noorden of ten zuiden van Leeuwarden worden aangelegd en moet het station bij het Rengerspark of bij de Groningerstraatweg gebouwd worden of op de plaats die ingenieur Conrad in 1846 al aangewezen had? Tenslotte werd de zuidkant gekozen. Conrad had zijn plan al zo mooi geformuleerd: ‘in het Woudboersland, nabij hare groote Avenue, den Wirdumerdyk’. Het tweede probleem was de vraag of de lijn uit het zuiden, ten oosten of ten westen van de stad aangelegd zou worden. Conrad had voor de oostkant gekozen. De spoorwegen, toen de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM), besliste voor de westelijke oplossing. De oostelijke route had het nadeel dat daar veel terpen lagen en dat daar veel water was. De westkant werd aangelegd door de vroegere Middelzee, it Nylân; daar was niet veel
Het station van Leeuwarden werd ontworpen door de architecten Edelman en Akkeringa. Aannemer/timmerman Keijser begon met de bouw in 1863 en was daarmee een jaar later klaar. Dat hield in dat het station nog niet gereed was toen de spoorlijn Harlingen-Leeuwarden op 14 oktober 1863 feestelijk geopend werd. Men behielp zich zolang met een houten noodgebouw aan de Hollanderdijk. Het station kostte 53.900 gulden. De stationchef woonde met zijn gezin boven de stationshal. Aan de buitenkant ziet het station er nog ongeveer zo uit als in 1864. Zoals gezegd, werd de lijn LeeuwardenHarlingen op 14 oktober geopend. Twee weken later ving de gewone dienst aan. Het feest begon met het luiden van de kerkklokken van acht tot negen uur. Van tien tot elf uur speelde het carillon en de hele stad was versierd met vlaggen en bloemen. De hoogwaardigheidsbekleders hadden zich intussen verzameld in sociëteit Amicitia. Om elf uur vertrok men in optocht naar het in aanbouw zijnde station met de muziek van het achtste regiment infanterie voorop. De feestelijk versierde trein stond reeds klaar. Ongeveer 400 passagiers stapten in de door twee stoomlocomotieven getrokken trein, die om kwart voor twaalf onder gejuich van de menigte en het spelen van de muziekkorpsen van de schutterij en van het garnizoen, vertrok. Een uur later kwam men in Harlingen aan en ook daar werd de aankomst van de eerste personentrein uitbundig gevierd. Op 1 juni 1866 werd de lijn van Leeuwarden naar Groningen geopend. Ook toen was er veel feestgedruis. De trein stopte in Hurdegaryp, Veenwouden, Buitenpost, Grijpskerk en Zuidhorn. De rit duurde toen anderhalf uur. De treinreis van onze stad naar Harlingen nam vijftig minuten in beslag. De trein stopte in Deinum, Dronryp en Franeker. Er reden aanvankelijk zes treinen per dag tussen Harlingen en Groningen; drie waren personentreinen en drie waren gemengde treinen. De toevloed van reizigers was zo
3
groot, dat het station al in 1867 vergroot moest worden. Voor 46.000 gulden werden de beide zijvleugels verlengd tot de huidige omvang. Vertraagde aanleg Heerenveen-Leeuwarden
Pas op 7 september 1868 werd de spoorlijn van Heerenveen naar Leeuwarden geopend. Dat een en ander zo lang geduurd had, lag niet aan de onteigeningsprocedures. Deze verliepen in de noordelijke provincies heel soepel, vandaar dat in Fryslân, Groningen en Drenthe de spoorwegen bijna kaarsrecht aangelegd konden worden. De oorzaak van de vertraging lag aan het metersdikke laagveen in het gebied tussen Heerenveen en Akkrum. Deze moest met de schop worden uitgegraven, waarna de diepe sleuf gevuld moest worden met eindeloze hoe-
veelheden zand. Dat werd voornamelijk van de Lemelerberg gehaald, per schip, met paard en wagen en tenslotte per spoor. Ook de aanleg van de fundamenten voor de brug over het latere Prinses Margrietkanaal veroorzaakte veel hoofdbrekens. Tenslotte kwam toch de eerste rit in september 1868 tot stand. De stad was in feesttooi. Er werd een harddraverij gehouden met als hoofdprijs de Gouden Zweep. Deze was beschikbaar gesteld door de kroonrins. Het stedelijk muziekcorps onder leiding van de heer P. Wedemeyer speelde de hele dag voor het paleis van justitie en ’s avonds kon men genieten van een groots vuurwerk. De belangstelling voor de treinen overtrof alle verwachtingen. Er moesten extra eenheden worden ingezet, zelfs met goederen- en veewagens, om alle liefhebbers te vervoeren.
Het Stationsgebouw na de uitbreiding van 1867 op een foto uit 1871 Collectie Fries Museum
Men schat het aantal mensen, dat op die dag een retourtje Heerenveen nam, op ongeveer 20.000. Ter gelegenheid van het feest reden er die dag ook enkele treinen naar Arnhem en terug, wat wel een lange reis was. De locomotieven reden nog niet zo hard, gemiddeld 60 kilometer per uur en de haltes onderweg waren vele. Tussen Leeuwarden en Heerenveen stopte men in Wirdum, Idaerd/Reduzum, Grou en Akkrum. In oktober 1912 kwam Stobbegat, het latere Vegelinsoord, er nog bij. Alle spoorwegen waren in die tijd nog enkelsporig. Pas in 1929 werd het tracé tussen Leeuwarden en Heerenveen dubbelsporig gemaakt. Aanvankelijk reden er drie treinen per dag heen en weer naar het zuiden. Tot 1870 was het daggemiddelde van Leeuwarden 424 vertrekkende en 312 aankomende reizigers. Tot dat jaar moes-
4
ten de mensen uit Groningen via Leeuwarden naar de randstad reizen. Pas in 1870 kwam de spoorverbinding Groningen-Zwolle tot stand. Station buiten het centrum
In de eerste jaren van zijn bestaan lag het station aan een kaal stuk grasland, dat in het noorden begrensd werd door de zuidelijke, in de jaren ‘30 tot wandelgebied herschapen bolwerken. Er bestond dus niet een regelrechte weg tussen het station en het stadscentrum, al was er wel een keurig zandpad door het grasland aangelegd tussen de hoofdingang van het station en de stadsgracht. Het gemeentebestuur van Leeuwarden besloot derhalve in 1867 om de restanten van de dwingers te slechten en de gracht recht te trekken tussen de Klanderij en de Verlaatsherberg. Het vrijkomende terrein zou bestemd worden voor woningbouw. Er kwam een rechte gracht, die Zuiderkade werd genoemd. Na een bezoek van koning Willem III aan de stad werd die kade met toestemming van de vorst omgedoopt in de Willemskade. Het stratenplan kwam in 1873 gereed. De Sophialaan ontstond, die met de Prins Hendrikbrug en –straat een riante verbinding vormde tussen het station en de binnenstad. Verder werden de Stationsweg, de Baljéestraat en de Van Swietenstraat aangelegd. Voor het station kwam een plantsoen, waarin in 1884 een tuinhuis werd opgericht. In de eerste tientallen jaren werd het stationsplein bevolkt door de paardenomnibussen van de belangrijkste hotels in de stad. Deze zorgden voor de aan- en afvoer van hun gasten. Later verschenen er rijtuigen, die als taxi dienst deden. In 1880 werd een nieuwe spoorlijn aangelegd vanuit Leeuwarden naar Staveren. Vandaar zou men per boot naar Enkhuizen en verder per trein naar Amsterdam kunnen reizen en terug. Het emplacement in Leeuwarden werd naar het westen uitgebreid en de bocht naar het zuiden werd een eindje diezelfde kant uit verlegd. De keuze om de lijn via Sneek en niet via Bolsward te laten lopen, hield wel in, dat de spoorlijn door het waterrijke gebied tussen Aldegea en Workum gevoerd moest worden. Telkens
verzakte het dijklichaam en moest men zorgen voor nieuwe zandaanvoer. Tenslotte kon de spoorlijn op 16 juli 1883 plechtig in gebruik worden genomen. De halteplaatsen tot Sneek waren Jellum/Boksum, Mantgum en Bozum. It Dokkumer lokaeltsje
In 1891 werd voor de som van 130.000 gulden een overkapping boven de perrons aangebracht. In 1900 kwamen er rails op het stationsplein te liggen. Men kon vandaar met de stoomtram van de Nederlandse Tramweg Maatschappij, de NTM, uiteindelijk de hele provincie doorreizen. In 1901 kwam de laatste spoorwegverbinding tot stand: de Noord Friese Locaal Spoorwegmaatschappij, de NFLS, legde in dat jaar de lijn Leeuwarden-StiensDokkum-Metslawier aan, die in 1903 doorgetrokken werd naar Anjum. In 1904 werd het Leeuwarder station ingrijpend verbouwd. De bovenwoning van de stationschef verdween en maakte
plaats voor de immens hoge hal, waarvan we nog altijd kunnen genieten. Na de tweede wereldoorlog werd langs het zuiden van Leeuwarden het Van Harinxmakanaal gegraven. Dat betekende, dat daar een spoorbrug overheen gebouwd moest worden, compleet met lange opritten. Dat had tot gevolg, dat het emplacement voor de derde keer naar het westen werd uitgebreid. Tussen het tracé van de tweede en de derde bocht in de spoorlijn naar Heerenveen, ontstond nu een stuk land in de vorm van een halve maan. Daarin werden later de sportvelden en het zwembad Nylân aangelegd. Op een plattegrond van onze stad is die halve maan aan groen nog heel goed te zien. Op 17 mei 1952 reden de eerste elektrische treinen het station binnen en tussen 1999 en 2000 werd het gehele stationsgebouw grondig gerestaureerd. Het is nu weer een sieraad voor onze stad en hopelijk zal dit tot in lengte van dagen zo blijven.
Het pas opgeleverde stationsgebouw in het nog landelijke gebied ten zuiden van de Willemskade, rond 1865 gefotografeerd door Eduard Fuchs Collectie Fries Museum
5
Koninklijke portretten in het stadhuis Leendert Plaisier
De afkeer tegen de heersende klasse zit er in de laatste decennia van de 18e eeuw diep in en nadat in 1795 Franse troepen Leeuwarden hebben bezet, komt die afkeer tot uiting. Er zijn oploopjes waarbij herinneringen aan de oude orde worden beschadigd of vernield. In augustus loopt het uit de hand. Een groepje vandalen verschaft zich toegang tot de vorstelijke grafkelder in de Grote Kerk. Het gaat er ruig aan toe. De kisten worden stukgeslagen en het gebeente smijt men achteloos op een hoop. Er wordt zelfs, zo fluistert men later, gevoetbald met een van de schedels. Daarna trekt de groep naar het Stadhouderlijk Hof waar men zich meester probeert te maken van de daar hangende Nassauschilderijen.
Op wacht staande Franse soldaten grijpen in en voorkomen vandalisme. Woedend steekt de meute de straat over naar het stadhuis. Daar, in de in 1760 tegen het stadhuis aangebouwde nieuwe raadszaal, hangt een reeks van acht statieportretten met de negen Friese stadhouders (er was één dubbelportret), terwijl er voor een schilderij van Maria Louise een ereplaatsje is boven de haard. De brooddronken meute krijgt de portretten in handen en brengt ze in feestelijke optocht naar het exercitieveld aan Achter de Hoven. Daar worden ze onder gejuich verbrand. In 1813 vertrekken de Franse troepen en wordt Nederland een monarchie onder koning Willem I.
Vervolgens wordt hij tekenlector aan de Franeker Hogeschool. Als die in 1811 sluit, verhuist Van der Kooi naar Leeuwarden waar hij een grote naam opbouwt met uitstekende portretten en fraaie genrestukken.
Mede dankzij zijn vele leerlingen heeft hij grote invloed op de schilderkunst in Friesland in de eerste helft van de 19e eeuw. Het schilderij van Willem I is in 1832 gereed en krijgt een plaatsje in het rechter vak van de oostelijke muur.
Regentes Prinses Maria Louise van Hessen-Kassel (1688-1765)
Koning Willem I (1772-1843)
Willem Bartel van der Kooi
Het is 1830 als het stadsbestuur voor een betere lichtinval twee grote vensters aan de zuidzijde van de raadszaal laat aanbrengen. Dan ook geeft men uitvoering aan het besluit dat al in 1825 genomen was: er moeten nieuwe portretten komen. Eén van regerend vorst Willem I en een van zijn overgrootmoeder Maria Louise (Marijke Meu) aan wie in Leeuwarden nog steeds in dierbare herinnering wordt teruggedacht. De opdracht gaat naar Willem Bartel van der Kooi. Een voor de hand liggende keuze: Van der Kooi (Augustinusga, 1768) is in die jaren Frieslands bekendste schilder. Als jongen krijgt hij les van bekende schilders als Verrier en Beekkerk.
Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
6
Het duurt tot 1863 voor er sprake is van uitbreiding. De gemeente ontvangt een brief van het Sint Anthony Gasthuis. Het gasthuis biedt aan op haar kosten twee portretten te laten maken. In de brief staat dat de herdenking van 50 jaar bevrijding van de Fransen de aanleiding is.
Maar het aanbod zou ook best eens een verzoenende hand van het gasthuis aan de gemeente geweest kunnen zijn. Jarenlang was er verbitterd strijd gevoerd tussen de gemeente, die het rijke gasthuis wilde inlijven als gemeentelijke instelling, en het gasthuis dat vocht voor zelfstandigheid. Een arrest van de Hoge Raad in 1861 besliste tenslotte in het voordeel van het gasthuis. Hoe dan ook, de gemeente neemt het aanbod graag aan. De opdracht gaat naar Jan Joeke Gabriël van Wicheren. Van Wicheren, in 1811 in Leeuwarden geboren, is een leerling van Van der Kooi en vestigt zich na zijn opleiding in Groningen. Kort na het overlijden van Van der Kooi komt Van Wicheren naar Leeuwarden waar hij een goeie reputatie als portretschilder opbouwt. Van Wicheren gunt zichzelf de tijd voor het schilderen van de beide portretten. Hij bezoekt Het Loo om koning Willem III te zien en later krijgt hij van de secretarie van de koning een ‘photografische afbeelding’ van zijne majesteit.
Koning Willem II (1792-1849)
Koning Willem III (1817-1890)
Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
Op het portret van Maria Louise moet de gemeente iets langer wachten. Van der Kooi voltooit het in 1836, enkele maanden voor zijn dood. Het krijgt het oude ereplaatsje terug, boven de haard tegen de zuidelijke muur van de raadszaal, die overigens in die tijd niet als zodanig dienst doet; de raad vergadert in een andere ruimte in het stadhuis. Het schilderij van Maria Louise is het enige portret in de reeks waarbij de geportretteerde zittend is afgebeeld. Meer doet de gemeente er vooreerst niet aan. Er komt geen nieuw portret als Willem II in 1840 zijn afgetreden vader opvolgt en ook niet in 1849 als Willem II overlijdt en Willem III de nieuwe koning wordt. Photografische afbeelding
Het portret is in 1865 gereed, maar wordt niet eerder opgehangen dan wanneer het andere portret ook klaar is. Het duurt nogal: Van Wicheren gaat onder meer naar Amsterdam om daar portretten van Willem II te bestuderen. Na maanden wachten informeert het gasthuisbestuur vriendelijk bij Van Wicheren naar de stand van zaken. Het antwoord van Van Wicheren is minzaam: alles ligt prima op schema, dank u! Toch duurt het tot 1868 aleer ook dat schilderij gereed is en beide portretten naast Willem I aan de oostelijke wand van de raadszaal opgehangen kunnen worden. Vorstinnen bij schilder op de stoep
Willem III overlijdt in 1890 en zijn echtgenote koningin Emma wordt regentes voor hun nog minderjarige dochter Wilhelmina. Kort na een feestelijk bezoek van beide vorstinnen aan Leeuwarden in 1892, komt het gasthuis weer met het aanbod een portret te laten maken. De gemeente neemt het met grote ingenomenheid aan, mits de koningin toestemming geeft natuurlijk. Die toestemming komt enkele weken later al. Ook ditmaal krijgt iemand van Leeuwarder origine de opdracht: Christoffel Bisschop. De in 1828 geboren zoon van een Leeuwarder tabakshandelaar blijkt talent te hebben. Hij bezoekt de Rijksacademie van Beeldende Kunsten en is leerling bij enkele bekende schilders. Later vestigt hij zich in Scheveningen en bouwt een grote faam op: in die jaren wordt hij in één adem genoemd met Maris, Mesdag en Israëls. Net als Van Wicheren neemt Bisschop rustig de tijd. Hij komt naar Leeuwarden om de plaats waar het schilderij komt te hangen en de lichtinval ter plekke te bekijken. Daarna gaat hij naar Het Loo om enkele studies van de regentes te maken. Op een vraag van het gasthuisbestuur hoe het gaat, komt een in forse letters met penseel (!) geschreven briefje, dat het allemaal uitstekend verloopt. Enkele weken later komt er bij het gasthuis nog zo’n gepenseeld briefje binnen. Opgetogen, ditmaal. Tot grote verrassing van Bisschop stonden beide vorstinnen onaangekondigd bij hem op de stoep, belangstellend naar de voortgang van het schilderij. Kennelijk heeft dat inspirerend
7
gewerkt want korte tijd later is het schilderij gereed en op 8 mei 1893 draagt het gasthuis het aan het stadsbestuur over. Het is het eerste schilderij dat aan de westelijke muur van de raadszaal komt te hangen. Voor het gasthuisbestuur heeft Bisschop een verrassing: nog een portret van Emma. Veel kleiner weliswaar maar buitengewoon goed getroffen. Het krijgt een plaatsje in het Bestuurshuis aan de Grote Kerkstraat waar het op gezette tijden door het publiek bewonderd kon worden. Geen zin in poseren
In 1905 valt het besluit een portret te laten maken van Wilhelmina die in 1898 tot koningin gekroond was. Het lijkt erop dat het gasthuisbestuur van de ongeschreven ‘Leeuwardentraditie’ afstapt, want als schilder heeft men professor Van der Waay van de Rijksacademie uit Amsterdam op het oog over wie lovende berichten zijn ontvangen. Van der Waay moet de opdracht echter afslaan. Als dat bekend wordt, komen er enkele brieven van schilders die op de opdracht azen. Hobbe Smit bijvoorbeeld schrijft een brief en ook de bekende Theo Molkenboer die zelfs met een aanbeveling van Breitner schermt. Het bestuur kiest echter voor Johannes Hendrikus Jurres en houdt daarmee toch de traditie in ere dat de schilder een band moet hebben met Leeuwarden. De in 1875 in Leeuwarden geboren Jurres heeft onmiskenbaar aanleg voor tekenen en schilderen. Na de hbs volgt hij opleidingen aan de Kunstnijverheidsschool en de Rijksacademie. Hoewel nog relatief jong, krijgt Jurres al enkele belangrijke opdrachten en valt hem in 1904 een belangrijke prijs (de Sint Louis) ten deel. Het werk vordert gestaag maar waar Bisschop en Van Wicheren zich in zwijgen hulden, houdt Jurres het bestuur met een reeks briefjes op de hoogte. Op 14 september 1906 draagt het gasthuisbestuur het schilderij over aan de gemeente en krijgt het een plekje in de raadszaal. Een dag later is de koningin in de stad en onthult ze het standbeeld van Willem Lodewijk. Voor haar eigen portret toont ze geen belangstelling. Overigens heeft Jurres het voor het Wilhelminaportret moeten doen met foto’s en werk van col-
lega-schilders. De majesteit had kort tevoren geposeerd voor een ander schilderij en geen zin om nog eens tijd vrij te maken. Geld bijeen geschraapt
Vijftig jaar is Wilhelmina koningin tot ze in 1948 aftreedt en opgevolgd wordt door Juliana. Gingen er eerder na de kroning wel een paar jaar voorbij voor er over een nieuw portret gesproken werd, ditmaal is het gasthuisbestuur er vlot bij. Nog datzelfde jaar gaat de opdracht voor een portret van koningin Juliana naar Piet van der Hem. Hoewel in 1885 in Wirdum geboren, brengt de op jonge leeftijd wees geworden Van der Hem zijn jeugd door in Leeuwarden. Al snel wordt zijn schilderstalent opgemerkt. Hij volgt opleidingen en maakt daarna een aantal reizen in het buitenland waar zijn werk veel publiciteit krijgt. Later vestigt hij zich in Den Haag en maakt naam als portrettist. Het schilderij (zie afbeelding op pagina 10) wordt op 2 februari 1950 overgedragen aan de gemeente. Gasthuisvoorzitter
mr. Stoop geeft in zijn toespraak daarbij een kijkje in de keuken. Het gasthuis heeft het in de naoorlogse jaren financieel niet gemakkelijk en kan het portret niet geheel uit de eigen middelen betalen. Voor de bekostiging is geld ingezameld onder de bewoners van het gasthuis en ook hebben de voogden privé fors bijgedragen. Het Julianaportret krijgt een plekje in het midden van de westelijke muur en dat betekent een herschikking van de andere twee schilderijen. Het portret van Wilhelmina, dat daarvoor in het midden hing, gaat naar links en het Emmaportret gaat naar rechts. Uitbundige onthulling
Beatrix volgt haar moeder op 30 april 1980 op als koningin. In het najaar komt een nieuw portret in het gasthuisbestuur ter sprake. Daarbij valt de naam van Koosje van Keulen. Een bestuursdelegatie maakt kennis met de in Workum woonachtige schilderes en besluit haar de opdracht te geven. De ‘Leeuwardentraditie’ wordt daarbij dan toch losgela-
Koningin Emma (1858-1934)
Koningin Wilhelmina (1880-1962)
Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
8
ten: Koosje van Keulen is in 1940 geboren in Amsterdam. Van Keulen neemt als uitgangspunt Beatrix te schilderen als krachtige vrouw, vastberaden met de blik op de toekomst. Ze heeft daarbij wel rekening te houden met de andere plaats die het schilderij krijgt: in de raadszaal is geen plaats meer. De keus valt op de Nieuwe Zaal. De lichtval is daar echter geheel anders dan in de raadszaal en de plaats, de schoorsteen boven de haard, vereist een andere maat: het schilderij wordt kleiner dan de portretten in de raadszaal. Tot tweemaal toe is een proefophanging nodig. Op 28 september 1982 is de aanbieding aan de gemeente en in de verslagen daarvan is sprake van een ‘uitbundige onthulling’. Hare majesteit krijgt er van het gasthuisbestuur een foto van opgestuurd. Het laatste portret uit de reeks wordt niet gemaakt vanwege een troonswisseling maar omdat Beatrix in 2005 haar 25jarig jubileum viert. In dat jaar is tevens de grondige restauratie en verbouwing van het Leeuwarder stadhuis voltooid. Daarbij is een nieuwe raadszaal in de voormalige hoofdwacht gerealiseerd. Het jubileum-portret zou daar prima op zijn plaats zijn. Het gasthuisbestuur geeft de opdracht aan de in 1952 in Leeuwarden geboren Douwe Elias, een veelzijdig schilder en geprezen om zijn portretten. Elias krijgt de unieke gelegenheid de koningin privé te ontmoeten. Op 8 november 2005 bezoekt hij Huis ten Bosch om foto’s en schetsen te maken. Hij heeft zelfs een stem in de door de majesteit te dragen kleding. In tegenstelling tot eerdere schilders werkt Elias snel. Het buitengewoon goed getroffen portret wordt op 21 december 2005 door gasthuisvoorzitter Roel Cazemier aan de gemeente, in de persoon van burgemeester Geert Dales, overgedragen.
Koningin Beatrix geschilderd door Douwe Elias Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
9
Leven en werk van Piet van der Hem Chris Visser
In het artikel van Leendert Plaisier wordt Piet van der Hem opgevoerd als de schilder van het portret van koningin Juliana in 1950. Wie was deze man en welke relatie had hij met Leeuwarden?
De Leeuwarder kunstschilder Piet van der Hem wordt op 9 september 1885 geboren in Wirdum aan wat nu Greate Buorren 22 heet, maar destijds Wirdum 281 werd genoemd. Hij is de zoon van Durk Sjoerds van der Hem en Geertje Pieters Smids. Zijn moeder overlijdt kort na de geboorte van Piet, waarna Durk van der Hem met zijn beide zoontjes, de 2-jarige Sjoerd en de nog geen jaar oude Piet naar Leeuwarden verhuist. Als Piet twaalf jaar is, overlijdt zijn vader en samen met broer Sjoerd wordt hij opgenomen in het gezin van zijn oom en tante, Heerco Halbesma en Trijntje van der Hem.
Prentbriefkaarten van waterverf
Piet is als kind al een enthousiast tekenaar, maar de familie ziet hierin alleen een vorm van vrijetijdsbesteding en schenkt er verder geen aandacht aan. Op de rijks-hbs aan het Zaailand wordt zijn talent eindelijk serieus genomen door zijn tekenleraar Bubberman. Deze stimuleert Piet zoveel mogelijk te tekenen en steunt hem in de beslissing de hbs na vier jaar te verlaten en zich als kunstenaar te ontwikkelen. De vakanties brengen Piet en Sjoerd vaak door in Swichum, bij Klaas Jorna, die een vriend was van hun vader, en diens huishoudster Wapke. Klaas Jorna trekt graag met de jongens op. Hij is ook een liefhebber van beeldende kunst en bezit veel boeken met kunstafbeeldingen. Voor Piet van der Hem is dat de eerste kennismaking met de schilderkunst en in de zomer van 1902 maakt hij een aantal prentbriefkaarten met olieverf. In september van dat jaar vertrekt Piet naar Amsterdam, waar hij gaat studeren aan de rijksschool voor de kunstnijverheid. In 1905 haalt hij hier zijn diploma mo-tekenen. Deze opleiding koos hij op advies van de familie. Het was een praktisch advies: als tekenleraar hoefde Piet geen honger te lijden. Tijdens deze studie volgt hij avondlessen bij August Allebé, directeur van de Rijksacademie in Amsterdam. Na 1905 volgt Van der Hem de dagopleiding aan de Rijksacademie en wel de klas ‘vrije schilderkunst’ van Nico van der Waay en krijgt tevens etslessen van Pieter Dupont. In het werk van Van der Hem uit deze periode is de invloed van Breitner aanwezig.
1907 tot de zomer van 1908 in Parijs te werken en hier ontpopt hij zich als een echte levensgenieter. Ondanks zijn waardering voor het frivole Parijs blijft hij hard werken. In de clubs en bars die hij bezoekt, maakt hij schetsen. Van der Hem zet het Parijs van bijna honderd jaar geleden zonder dogma’s op papier, iets wat hem in Friesland niet in dank wordt afgenomen. Toch hing hij niet de artiest uit, zijn atelier was gewoon een werkhok zonder franje. Zijn werk kenmerkt zich door sfeerimpressies van Parijs, waarbij de toeschouwer direct ziet dat het Parijs is. Dit is ook het kenmerk van zijn onderwerpen
Hard werken in frivool Parijs
Portret van Piet van der Hem Foto Henri Berssenbrugge.
Een koninklijke subsidie stelt Van der Hem in de gelegenheid om van september
Oldehove met bodeterrein rond 1941 Doek 90x70 cm.
10
op latere reizen: ook hij is de toeschouwer. Als hij in 1908 terug is in Amsterdam werkt hij zijn studies van Parijs uit. Ook gaat hij veel naar de Amsterdamse volksbuurten om te tekenen met aandacht voor het dagelijks leven op straat. De Nieuwmarkt, draaiorgels, straatmeiden en ruziemakende jongens, met dezelfde losse stijl als de tekeningen uit Parijs. In het voorjaar van 1909 heeft hij drie schilderijen op de, voor kunstliefhebbers belangrijke, negentiende ledententoonstelling van Sint Lucas in het Stedelijk Museum in Amsterdam. Hier bleef je op de hoogte van de nieuwe ontwikkelingen. Enkele maanden later krijgt Van der Hem een eenmanstentoonstelling in het gebouw van Sint Lucas aan het Rembrandtplein. De kritieken zijn mild voor de nieuwkomer, bij het publiek valt hij in de smaak en hij verkoopt twintig tekeningen. Mata Hari
Tussen 1910 en 1914 maakt Van der Hem reizen naar Rome, waar hij in contact komt met de dichter Adema van Scheltema en de Friese kunstenaar Pier Pander, naar Parijs, Moskou en Madrid. Op tentoonstellingen krijgen zijn werken steeds betere kritieken en hij verkoopt goed.
Van der Hem gaat in Den Haag wonen en daar maakt hij eind 1914 een aantal portretten van Mata Hari (1876-1917), waarvan er een hing in de hal van het Frysk Letterkundich Museum en Dokumintaasjesintrum in de Grote Kerkstraat in Leeuwarden. Vanaf dit jaar begint hij met zijn politieke spotprenten in de pas opgerichte Nieuwe Amsterdammer, een blad dat in 1920 ter ziele gaat. Nu wordt hij de vaste tekenaar van het weekblad De Haagse Post en maakt daarnaast affiches, boekomslagen en illustraties in boeken. In 1917–1918 woont en werkt de schilder in Volendam, waar hij noodgedwongen terecht is gekomen. In de magere oorlogsjaren krijgt hij gebrek aan woonruimte en vooral aan levensmiddelen. Hij wordt in Volendam door vrienden opgenomen en blijft daar tot het eind van de oorlog in zijn ruime atelier. In deze jaren komt er een wending in zijn werk als hij de portretkunst centraal stelt. Zo schildert hij bijvoorbeeld markante portretten van Volendamse vissers.
al een becommentariërend karakter. Vanaf 1935 is Van der Hem de vaste tekenaar van de Haagsche Courant. In 1941 stellen de Duitsers perscensuur in en stopt hij met spotprenten. Hij duikt onder in Leeuwarden. In het begin van de oorlog maakt hij een schilderstuk van de Oldehove met het bodeterrein en in 1944 portretteert hij de schilder Germ de Jong. In Den Haag gebruiken intussen de Duitsers zijn woning met atelier als garage. Na de oorlog moet Van der Hem het geheel weer toonbaar maken. Hij tekent niet langer politieke spotprenten, maar krijgt voldoende opdrachten om er ruim van te leven. Een van de mooiste naoorlogse portretten is de portretstudie van de actrice Fie Carelsen (1890-1975). Dit doek, van 86 x 78 centimeter, is in het bezit van het Nederlands Theater Instituut. Piet van der Hem overlijdt maandag 24 april 1961 op 75-jarige leeftijd in Den Haag.
Eervolle opdrachten
Na de oorlog woont Van der Hem in Scheveningen in een huis met een atelier. Hij schildert nu vooral portretten en jachttaferelen, waarvoor hij veel waardering oogst. Nu breekt de periode aan van opdrachten. In 1922 wekt hij bewondering door het schilderij van het ministerie van Cort van der Linden, omdat hij zo’n moeilijke opgave tot een goed einde weet te brengen. De volgende opdracht is een jaar later het familieportret van koningin Wilhelmina, prins Hendrik en prinses Juliana ter gelegenheid van het regeringsjubileum 1898–1923. Hij voltooit het schilderij in 1926. In opdracht van de Nederlandse regering schildert Van der Hem in 1937 de inzegening van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard in de Grote Kerk in Den Haag. De stadhuizen van Bolsward en Leeuwarden bezitten een geschilderd portret van koningin Juliana van de hand van Piet van der Hem. Terug in Leeuwarden
Portret van Margaretha Geertruida Zelle alias Mata Hari, 1914
In de jaren dertig keert hij zich tegen de regering van Hitler in Duitsland. Zijn antinazistische spotprenten hebben voor-
Koningin Juliana (1909-2004) Foto: Fotobureau het Hoge Noorden
11
De Tuuntsjeskool Johannes Faber
De Tuuntsjeskool was de openbare lagere school aan de Arendstuin tussen Verwersbrug (de Kiepeloop) en de toenmalige Marechausseekazerne. Eén schoolgebouw, met twee scholen: school 7a met meester Okkinga en school 7b met meester Ehlhardt.
Het viel in het begin van de jaren ’30 van de vorige eeuw niet eens echt mee, de overgang van de veilige en beschutte bewaarschool naar de grote school. Weg van de zandbak met vormpjes, de wat strenge hoofdjuffrouw Kaastra, weg van de lieve juf Wiep en weg van juffrouw Oedsma, de conciërge annex broek-opbindster van de bewaarschool op het Tournooiveld. Maar goed, we moesten wat gaan worden in de maatschappij en dus flink ons best doen. En dan natuurlijk wel naar vermogen. In dat verband gold voor mijn vader altijd: gedrag en vlijt moeten goed zijn en de rest inderdaad naar vermogen. Als je voor die beide vakken tenminste een 7 scoorde, dan zat je goed bij mijn vader. En omdat ik een ordelijke jongen was, lukte dat mij in de meeste gevallen ook wel. Zes jaar lang was ik in school 7b (boven) onder de pannen, dus elke dag de trap op.
petje met gladde klep, ook al donkerblauw. Soms was zo’n petje nog wel handig ook. Ik herinner mij onderlinge voetbalpotjes op het schoolplein, waarbij dan eerst twee aanvoerders werden gekozen. En deze moesten dan eerst even ‘poote’ om te zien, wie de eerste keuze had van spelers. Meestal was ik daarbij geen eerste keus. Eén van de vaste basisspelers was Jacob Visser uit het weeshuis, die dan vaak op het doel stond en daarbij zijn petje en uniformjasje gebruikte als doelpalen. En dat functioneerde prima. Maar dat was pas later, want ik begon als ukkie bij juffrouw Kniphorst, in de
eerste drie klassen. Ze was niet zo gemakkelijk, zag er daarbij ook wat mannelijk uit. Alhoewel ik niet al te veel met haar aan de stok kreeg, onderschepte ze toch een keer een briefje van mij, dat kennelijk bestemd was voor een vriendinnetje. En toen ging er een ernstige brief naar mijn vader. Maar die had er gelukkig niet meer dan een lichte vermaning voor over. In gevecht met meester
Als zowat de kleinste van de klas zag je al gauw op tegen die grote jongens. Ik zag bijvoorbeeld echt op tegen die grote Sije Herrema uit de Heerestraat.
Stadsweeshuis als hofleverancier
Vanaf de Nieuweburen, waar ik woonde, was het maar een eindje lopen. Veel kinderen kwamen uit die buurt, waaronder ook joodse kinderen, zoals mijn klasgenootje Alie Vellema, die toen gelukkig geen weet had van wat haar allemaal nog te wachten stond. Maar ook zaten er veel kinderen uit de Houtstraat/Bleekerstraat en omgeving op deze school. Mijn vriendje van toen, Ate Jagersma, woonde in de Tweede Houtdwarsstraat. Het Stadsweeshuis was hofleverancier van school 7. Die kinderen kwamen in uniform naar school, in het donkerblauw. De meisjes hadden toen geen oorijzers meer op, maar een alpinomuts op het hoofd. En het kostuum van de jongens werd gecompleteerd door een rond stijf
De in 1933 verbouwde school 7 aan de Arendstuin
12
Groep leerlingen van school 7 rond 1937 gefotografeerd door ‘Pinkje’ Collectie Johannes Faber
Of het probleem nu was ontstaan om zijn zusje Trijntje weet ik niet zeker meer, maar hij raakte op een gegeven moment aan het vechten met meester. Nou ja, als je dat durft dan ben je toch wat! Jaren later was ik met mijn gezin in Leeuwarden te logeren en toog met mijn zoontje naar de avondmarkt op de Nieuweburen. En daar gingen we samen af op een patatkraam. En wie schetst mijn verbazing toen ik daar, in keurige witte jas compleet met wit petje, Sije Herrema als patatboer ontdekte. We herkenden elkaar meteen. En opnieuw had ik dat gevoel van ontzag: die lange man in het wit in zijn eigen patatkraam. ‘Ah, Hannes, is dat dien seun?’ ‘Ja, Sije, en hij mut een sakje petat!’ Op een goeie dag kwam Veenstra, de fotohandelaar van de Voorstreek (beter bekend als ‘Pinkje’ vanwege zijn gehandicapte handen, waarmee hij overigens heel erg goed kon omgaan) langs school en maakte een foto in de in aanleg zijnde Arendstuin. Van deze groep leerlingen schieten mij de volgende namen te binnen: Reina Cartier, Fardo Timmer, Oedske Maurits, Otto Jansen, Sjoerd ? (achternaam niet meer bekend, maar wij noemden hem Sjoerd bargebloed), en op de tweede rij een beetje links van het midden sta ik nog op dit winters plaatje. In de vierde klas kreeg ik les van meester Grilk, een toch wel bijzondere man met, zoals we het ‘bros’ van nu toen noemden, stiekelhaar en bijzonder gebruind. Hij was afkomstig van een waddeneiland en zijn eilandgevoel stak hij niet onder stoelen of banken. Hij schreef er ook jongensboeken over onder zijn pseudoniem C. Goudriaan, zoals: Bob Ros en zijn vrienden en Twee zeemansjongens. Deze boeken gingen natuurlijk over de zee, over het strandjutten en alles wat daarmee te maken had. En net zo boeiend als hij had geschreven kon hij er ook uit voorlezen, wat hij dan ook geregeld deed. Mamasjeu, de meisjes bukken
Met zus Janny in de schoolbank Collectie Johannes Faber
De zesde klas was voorbehouden aan het ‘Hoofd der School’, in dit geval meester Ehlhardt. Hij was niet alleen bij ons op school bekend, want hij opende ook nog als voorzitter van de Sinterklaascommissie elk jaar de toneelvoorstelling in de Harmonie. Dan werd daar door het onderwijzend personeel een bekend sprookje
13
lopen: op 2 oktober 2004 bezocht ik met mijn vrouw de diapresentatie met lezing door de heer Frieswijk over het Oldegalileën en daarbij kwam ik in contact met een oud Leeuwarder uit Akkrum. Hij vertelde dat zijn vrouw (ook aanwezig die middag) op de ‘tuuntsjeskool’ had gezeten en net als ik ook van de lichting 1927 was. Dus moesten we elkaar zeker kennen, zo was de veronderstelling. Zijn vrouw opgezocht en ja hoor, we moesten zelfs bij elkaar in de klas hebben gezeten. ‘Hoe heet je dan van je eigen?’ Ze antwoordde: ‘Akke van der Wal’. Zie daar: 64 jaar na dato teruggevonden. ‘En hoe heet jij dan?’ Dus vertelde ik wie ik was. ‘Ah, ja, jo wiene sa’n lyts mantsje!’ wist zij zich nog te herinneren en ook, dat niet dat lytse mantsje maar een zekere Jurjen (een stoere bink) haar favoriet was geweest. Dat was natuurlijk wel even slikken. Maar toen we van elkaar afscheid namen adviseerde ze mijn echtgenote toch nog: ‘goed op ’m passe, hjer, want it wie sa’n leaf mantsje’.
opgevoerd, zoals Repelsteeltje, De Gelaarsde Kat (met de Markies van Karrebas) of Vrouw Holle wat toen ook veel indruk op mij maakte. Een dikke twintig jaar later kreeg ik, werkend op de afdeling financiën van de gemeente Opsterland in Beetsterzwaag, meester Ehlhardt aan de balie. Er moest een formulier worden ingevuld voor een vergunning en hij stelde voor om zijn naam even te spellen. Maar zonder zijn hulp schreef ik zijn naam foutloos op, wat hem bijzonder verbaasde. Maar dat was snel over toen ik hem vertelde een oud leerling van hem te zijn. Zo zie je maar weer: je komt elkaar gewoon weer tegen. Het voetballen op het schoolplein heb ik al even belicht, maar er gebeurden nog meer zaken op dit niet helemaal vierkante schoolplein, zoals kaatsen bij voorbeeld. Ter voorbereiding op het schoolkaatstoernooi rond Pasen werden wij vakkundig getraind door meester Okkinga van school 7a (bestuurder van de L.K.C.). Het lag echt niet aan hem, dat we op het toernooi buiten de prijzen vielen.
Terwijl wij aan het voetballen of kaatsen waren hadden de meisjes weer andere bezigheden, zoals kaatseballen (soms waren het ware jongleuzes) en touwtjespringen, solo of met een groep met twee draaiers en dan maar zingen: ‘Mamasjeu, de meisjes bukken, Mamasjeu, hallé hallo’. Soms konden we als jongens met een spelletje van de meisjes meedoen, zoals bijvoorbeeld bij ‘Schuitje varen over de zee’. Daarbij had je als jongen de mogelijkheid om een leuk meisje uit te kiezen, die je dan al zingend uitnodigde: ‘Akke ga je mee, Akke ga je mee, want als je dan niet mee wilt gaan, moet je uit mijn schuitje gaan’. En inderdaad koos ik daarbij, als het even kon, Akke altijd uit, eigenlijk het idee hebbend dat zij toch een beetje ‘mijn meisje’ was. Ze was ook nog de bolleboos van de klas en ik nummer twee en ik heb nooit het geluk gehad haar in te kunnen halen. Zij ging na de zesde dan ook naar de hbs en ik naar de mulo aan de Wissesdwinger. En hoe merkwaardig de dingen soms
Boekomslag van ‘Twee Zeemansjongens’ van C. Goudriaan ofwel meester Cornelis Grilk Collectie Johannes Faber
Onderwijzer en schrijver Cornelis Grilk (1885-1960) Collectie Johannes Faber
14
De Friesche Hector, een radicale patriot Paul Bron
In het artikel over het eerste referendum in Leeuwarden van Jan Folkerts in Leovardia 21, wordt zijdelings de rol van Hector Feugen genoemd. Ook uit andere (wetenschappelijke) publicaties blijkt dat er tot nu toe weinig bekend was over de persoon Feugen. We proberen hierbij, ook vanuit een zekere familietrots, in die leemte te voorzien.
Als de grootvader van mijn schoonmoeder, Harmanus Habekotté, op 23 december 1849 in het huwelijk treedt met Geertruida Feugen, heeft hij er waarschijnlijk geen idee van dat hij zich daarmee verbindt met de familie van een rebelse patriot, die ruim tachtig jaar eerder in Leeuwarden werd geboren. Geertruida is de dochter van Pieter Nicolaas Feugen (1796–1865) en de rebelse patriot is diens oom Hector Feugen, die gedurende de laatste jaren van de achttiende eeuw als voorman van de revolutie van zich doet spreken in Friesland en dan met name in Leeuwarden, Dokkum en Kollum.
Geworteld in aristocratie
Hector Feugen (1762-1815) Collectie Museum Het Admiraliteitshuis te Dokkum
Hector Feugen is ten tijde van deze omwenteling 33 jaar oud, op 20 mei 1762 in Leeuwarden gedoopt als zoon van Nicolaas Daniël Both van Feugen en Walbregtje Moerman. Ter gelegenheid van deze doop ‘koopt’ Nicolaas voor zichzelf en voor zijn pasgeborene de burgerrechten van de stad Leeuwarden. Door het gebruik van beide namen, waardoor de naam Both van Feugen ontstaat, zou men kunnen denken aan een aristocratisch gezin, maar niets is minder waar, getuige het levensverhaal van Hector Feugen. Overigens is enige aristocratie een eeuw eerder niet vreemd in de familie: Hectors oudoom Caspar van Feugen was majoortitulair, gehuwd met Wick van Eysinga en eigenaar van de prachtige Hottingastate in Pietersbierum. Oudoom Johan Matthijs was ritmeester, gehuwd met Machtelt van Eysinga en bewoonde Siersmastate in Deinum. Als jongen verdeelt Hecor zijn aandacht tussen het spelen in de buurt van de Jacobijnerkerk en de werkkamer van zijn vader, die kleermaker is en woont aan Bij de Put. Van vader leert hij het kleermakersvak, terwijl de militaire genen afkomstig zullen zijn van zijn opa Christiaan van Feugen. Deze heeft zich opgewerkt van cornet (1708) tot kapitein van het regiment infanterie van F.J.J.K. van Eysinga (1714-1724) en is gelegerd in Leeuwarden. In 1714 was hij in Hoorn gehuwd met Johanna Elisabeth Both, naar verluid dochter van Pieter Janse Both, VOC-schipper op de Assendelft. Hector is de oudste zoon en heeft nog twee zusters, Hester en Johanna Christina en drie broers, Frans, Christiaan Wil-
lem en Jasper Johannes. Mogelijk dat Hectors hang naar avontuur wordt beïnvloed door de reisverhalen van zijn tien jaar oudere zwager Frederik Christiaan Voigt, die, begonnen als scheepsarts, nu heelmeester is op Terschelling en met Hectors oudste zus Hester, van beroep vroedvrouw, in Midsland woont. Deserteur duikt onder op Terschelling
Het verhaal gaat, dat Hector als jongeman soldaat/kleermaker was in het leger van Willem V, tegen wiens beleid en optreden hij zich steeds sterker verzette. Toen Willem V in 1787 hulp kreeg van de Pruisen zou hij uit het prinselijke leger zijn gedeserteerd en zijn toevlucht hebben gezocht bij zijn zus op Terschelling. Desertie gold in die tijd als een halszaak. De ontwikkelingen op het politieke podium geven hem wellicht de moed om in de jaren tachtig terug te keren naar Leeuwarden, waar hij zich vestigt als meester kleermaker. Daarnaast, of misschien wel in de eerste plaats, is hij officier en later kapitein van de gewapende stedelijke burgermacht van Leeuwarden, evenals zijn jongere vriend en collega, kleermaker Cornelis Godschalk, die, teruggekeerd uit ballingschap in Frankrijk, ook een vooraanstaande rol zal spelen in de plaatselijke revolutie. De strenge winter van 1794 op 1795 heeft het de Franse troepen, vergezeld van honderden in 1787 verbannen patriotten, mogelijk gemaakt over de bevroren rivieren ons land binnen te rukken en de zo lang verbeide vrijheid met zich mee te brengen. Voor de Leeuwarder revolutiegezinde burgers wordt deze gebeurtenis, zoals elders in het land, het sein om
15
tot hernieuwde actie over te gaan en te proberen de revolutieleer in praktijk te brengen. Op het Blokhuis ingesloten
In 1795 neemt een driemanschap, bestaande uit de Leeuwarder advocaat Daam Fockema, Eduard Marius van Beyma, grietman van Franekeradeel en dominee Joha te Reitsum, de leiding in Friesland in handen. Zij richten een Comité Revolutionair Provincial op om in Friesland de omwenteling te helpen bevorderen. Het driemanschap weet de revolutie in rustige banen te leiden. De eerste daad van het Comité is de Staten van Friesland, zowel als de burgemeesters en de vroedschap van Leeuwarden, naar huis te sturen. Gelukkig verloopt dit alles meer deftig dan heftig. Een nieuwe stedelijke regering, de ‘municipaliteit’, wordt aangesteld, bestaande uit twaalf leden en gedomineerd door militante revolutionairen, waaronder Hector Feugen, die nauwe banden onderhouden met de plaatselijke volkssociëteit, de broedplaats voor de ware patriot. Op dezelfde dag dat de oude regering verdwijnt, worden de vroeger verbannen en gevluchte burgers, onder het gedreun van het kanon op de wallen en het gelui der klokken, ingehaald. Steeds meer spitsen de tegenstellingen zich toe. Leeuwarden, met zijn volkssociëteit en gewapende burgerwacht aan het hoofd, staat telkens op de voorgrond in het openlijk verzet tegen de gematigde provinciale regering. Een vergadering van alle wapengenootschappen en volkssociëteiten in de provincie wordt door Leeuwarden bijeengeroepen. Dit wordt de provinciale regering te gevaarlijk, zodat ze de bijeenkomst verbiedt. Zo stapelt de brandstof zich steeds hoger op, want de Leeuwarders zetten hun plannen door en zoeken de confrontatie met de behoudende provinciale representanten van de steden en grietenijen. Een Comité Centraal Provinciaal (CCP) wordt gekozen met als belangrijkste taak het consolideren van de broederschap tussen volkssociëteiten en de wapenkorpsen. De leden behoren tot het puik van de Friese radicale beweging. Leeuwarden is vertegenwoordigd door Klaas de Jong en Hector Feugen, die weldra president
Het voormalige Blokhuis aan het Blokhuisplein op een pentekening in waterverf van H. Wensel in 1783 Collectie Fries Museum wordt van het CCP. Onder zijn leiding escaleert het conflict met de Friese representanten zodanig, dat de organisatie na een tijd wordt verboden, bevreesd als men is omdat Feugen ook nog kapitein van de gewapende burgerwacht is. Ook dreigen de representanten individuele burgers te zullen straffen als ze ooit weer de euvele moed hebben om in redevoeringen of anderszins de wettige machthebbers te beledigen. Het eerste slachtoffer van dit antiradicale offensief is Hector Feugen, die op 9 oktober wordt vastgezet op het Blokhuis. De in 1795 door het nieuwe gezag afgezette burgemeester Roelof Storm schrijft op die dag in zijn dagboek: ‘Is de kledemaker met name Feugen op het Blokhuis gebragt, omdat hij eene missive ondertekendt hadt om de Representanten door de gewapende magt te noodsaken om intestemmen tot de Nationale Coventje’. Dit zorgt voor grote beroering in Leeuwarden en met kracht proberen de volkssociëteit en de municipaliteit zijn gevangenhouding ongedaan te maken, maar het Hof noch de representanten willen hier iets van weten. Zestien weken zit Hector Feugen gevangen en wordt zo een martelaar van de revolutie. Thuis zit zijn
25-jarige vrouw Anna Gerkens, met wie hij in oktober 1792 is getrouwd, samen met haar tweejarig dochtertje Janke en zwanger van haar derde kind. Haar oudste is op 8 juli 1793 begraven op het Oldehoofster kerkhof. Gemakkelijk zal ze het zeker niet hebben gehad, maar zo dramatisch als dit na Hectors vrijlating wordt beschreven door de vooraanstaande radicaal en nationaal volksrepresentant pastoor Michael Witbols, zal het zeker niet zijn geweest: ‘Hij is vrij, maar tevens ongelukkig! Ene vrouw te hervinden, die door schok op schok van voor- en tegenwentelende gebeurdenissen, tot dat uiterste eener ongeneeslijke zenuwziekte is vervallen. En in ’t midden dezes rampvollen toestands zwanger is en niet anders dan eene doodlijke verlossing kan te gemoed zien. Die vrouw, het teergeliefd voorwerp harer huuwlijksminne, harer braven man, tot den schoot haars huisgezins, beroofd van de beoeffening zijns beroeps, zonder toereikende middelen van een burgerlijk bestaan, te zien wederkeeren’. Bij deze gelegenheid geeft hij Hector Feugen de eretitel van de Friesche Hector. Maar dat is na zijn bevrijding, voorlopig zit hij nog in het Blokhuis.
16 Nieuwe gisting onder de burgerij
In januari 1796 wordt de Leeuwarder burgerij door de gemeenteraad bijeengeroepen om gecommitteerden te benoemen, die over de bewaking van de stedelijke rechten kunnen besluiten. Deze oproerige stap maakt de verbolgenheid van de provinciale representanten onmiddellijk gaande en al de volgende dag verbieden dezen dan ook aan de burgers van Leeuwarden om aan de oproep van de gemeenteraad gehoor te geven. Omdat de gemeenteraad haar oproep handhaaft, besluit het Hof met geweld een eind te maken aan de strubbelingen door de raadsleden gevangen te nemen. Het merendeel van hen heeft echter reeds een goed heenkomen gezocht, zodat op 10 januari slechts enkele leden op het Blokhuis kunnen worden ingesloten, waar zich dan ook nog steeds Feugen bevindt. Dit is olie op het vuur. Op de avond van zondag 24 januari 1796 begeeft een commissie uit de burgerij zich naar de voorzitter van de provinciale representanten met het verzoek, met spoed een vergadering te beleggen. De commissie overhandigt hem acht punten, waarop zij voor maandagmorgen acht uur een antwoord verlangt. Geëist wordt de vrijlating van de gevangen genomen burgers en herstel van de uitgeweken en gevangen genomen gemeenteraadsleden in hun posten zonder verdere vervolging. Ten dele wordt aan de eisen voldaan, maar de gevange-
nen worden niet vrijgelaten. Nu is een gewapend optreden van de Leeuwarder burgers niet meer te keren. In de nacht van 25 en 26 januari gaat de gehele burgerij met stukken geschut naar het Blokhuis om de gevangenen te bevrijden. In een vergadering van de provinciale representanten wordt daarop volgend een besluit genomen, waarbij geprotesteerd wordt tegen het loslaten van de gevangenen. Nieuwe gisting onder de burgerij, die de poorten sluit en de bruggen ophaalt. Men heeft de handen vrij, want zowel de Franse als de Bataafse soldaten hebben de stad verlaten. Op de avond van 26 januari begeeft het Leeuwarder Comité Revolutionair, vergezeld van enige schutters, zich naar het Landschapshuis. De toegangen worden afgezet. Aan de provinciale representanten, voor zover de heren nog niet gevlucht zijn, worden de namen meegedeeld van degenen ‘die het vertrouwen der natie hebben verloren’ en daarom op het Blokhuis zullen worden gevangen gezet, terwijl andere leden de vergadering wordt ontzegd, met het verbod zich uit Leeuwarden te verwijderen ‘op poene des doods’. Nieuwe afgevaardigden worden benoemd, maar lang zal de macht van de nieuwe heren niet duren. Op bevel van de StatenGeneraal trekt op 11 februari een troepenmacht van 600 man vanuit Groningen naar Leeuwarden en de nieuwe representantenvergadering wordt uiteengeslagen.
Twee dagen later lopen de zaken echter weer mis. De Franse gezant Noël in Den Haag, die opdracht van de Franse regering heeft gekregen om in Nederland, desnoods door geweld en het aanstoken van een revolutie, een Nationale Conventie tot stand te brengen, gaat zich met de zaken in Leeuwarden bemoeien. In overleg met hem zenden de Hollandse clubs een aantal vertrouwde revolutionairen naar Leeuwarden, waarna op 25 februari 1796 met behulp van gewapende boeren een beslissende contrarevolutie uitbreekt ten gunste van de voorstanders van een Nationale Conventie. De tegenstanders moeten nu weer het veld ruimen en verlaten zelfs de provincie. Meer dan 500 personen verlaten de stad. De machthebbers laten veel aanzienlijke regenten, waaronder tal van grijsaards, die niet meer zo snel de wijk hadden kunnen nemen, gevangen nemen en in de akelige kelderholen van het Blokhuis opsluiten. De Leeuwarder sociëteit en de gewapende burgerwacht, met het Comité Revolutionair verbonden, hebben eindelijk met geweld gezegevierd. De eerder genoemde Michael Witbols zorgt er voor dat Hector Feugen op zijn voorpraak wordt benoemd tot districtscommies en commandant van de burgerwacht van Dokkum. Uit erkentelijkheid laat Feugen zijn oudste zoon, die op 16 juni 1796 in Dokkum wordt geboren, dopen als Michael Henricus Witbols Feugen. De achternaam Witbols Feugen blijft tot de dag van vandaag bestaan als de familienaam voor het nageslacht van Michael Henricus. Het Kollumer Oproer
Het grote huis rechts van de Waag stond ooit bekend als de Fraterniteit dat sedert 30 maart 1795 het officiële onderkomen was van de Leeuwarder volkssociëteit Collectie Fries Museum
Overal voeren nu de patriotten de boventoon. Een enkele keer komt het nog tot een uitbarsting tussen Oranjegezinden en de nieuwe machthebbers. Zo ook in Kollum, waar Abele Reitzes, een jonge kerel en notoire herrieschopper uit Burum, zich op het rechtshuis als soldaat voor de patriotten moet laten inschrijven. ‘Wel voor Oranje, niet voor de patriotten’, schreeuwt hij zo hard hij kan. Reden genoeg om Abele in de toren op te sluiten, maar ook om heel Kollumerland in opstand te laten komen. Ongeveer 2000 man, onder aanvoering van Jan Binnes van Oudwoude, gewapend met zeisen,
17
hakmessen, stokken en bijlen, bevrijden Abele uit zijn gevangenschap. Al snel zijn ook de autoriteiten in Dokkum door reizigers uit de trekschuit gealarmeerd over de gebeurtenissen. De commandant van de Dokkumer schutterij, Hector Feugen laat terstond een krijgsraad beleggen. Zijn handen jeuken en hij wil meteen op Kollum afgaan: ‘Dit alles kwam Burger Hector Feugen, Commandant der gewapende magt in die Stad, zoo belangrijk voor, dat hij aanstonds het Gerecht verzogt te Vergaderen, en Krijgsraad liet beleggen. De Leden der laatste ontvlamden op de maare hun aangekondigd in edele woede, en waren van oordeel dat men een Detachement Schutters met een Veldstuk (een kanon, een zgn. drieponder) voorzien, in allerijl na Collum moest afzenden; dan het Gerecht, hoe zeer de goede zaak ook toegedaan, vreesde om deszelfs braave Medeburgers, zoo lang men geene nadere omstandigheden kende, en dus het gevaar niet berekennen konde, aan losgelaatene Aterlingen bloot te stellen; het geduchte plengen van dierbaar Burgerbloed, en kwam derhalven, niet dan naa ernstige overweeging, tot het Cordaat besluit om 56 Schutters, met een Veldstuk, onder het Opperbevel van Hunnen Stads Commandant, den onverschrokken Feugen, te stellen, en na Collum te doen uittrekken. Dit detachement kwam te Collum des nagts tusschen 2 en 3 uuren, alwaar de Commandant, in het Dorp de Wacht deed betrekken door één Officier en agt man, laatende op het Collumer Verlaat een Voorpost van één Sergeant en twaalf man, terwijl, naa dat het overige van den nacht vrij rustig was doorgebragt, de overige Manschap gebilletteerd wierd’. Hoewel de Dokkumer burgerwachters ‘alle vol vuur waaren’ als ze Kollum binnentrekken, realiseren ze zich niet, zoals de leden van het gerecht dat wel deden, dat ze niet sterk genoeg zijn ‘om de van alle kanten optrekkende gewaapende benden te kunnen wederstaan’. Hector Feugen en zijn mannen trekken zich na enkele dagen tactisch terug, waarna een vijftigtal schutters uit Leeuwarden wordt uitgezonden om een eind aan het oproer te maken. Ze worden op de vlucht gejaagd. Eigendommen van anderen worden nu vernield en huizen in brand gestoken.
Nationaal feest en zinnebeeldige optocht op de Langepijp op 19 mei 1798 ter gelegenheid van het aannemen van de Staatsregeling voor het Bataafse Volk Tekening naar het origineel van P. Groenia
Troepen uit Leeuwarden en Groningen rukken op naar Kollum. De troep van Jan Binnes wordt verslagen en hijzelf gevangen genomen. Op 18 februari 1797 eindigt hij zijn leven op het schavot, dat opgericht staat op De Brol in Leeuwarden. Op 1 mei 1798 wordt een nieuwe staatsregeling uitgevaardigd, waarbij bepaald wordt, dat ‘de ene en ondeelbare Bataafse Republiek’ zal bestaan uit acht departementen. Friesland wordt met Groningen verenigd onder de naam van het departement van de Eems. Feestelijk wordt dit feit op 19 mei in Leeuwarden herdacht. De een- en ondeelbaarheid, voorgesteld door een maagd, met de akte van Staatsregeling in de hand, rijdt op een triomfwagen door de stad. Op de Lange Pijp waar de ‘tempel der Vrijheid’ opgericht staat, bevindt zich een troon, waarop de maagd plaatsneemt. Nadat nog enige personen, voorstellende de ‘rechten van de mens’, de ‘gelijkheid’ en de ‘broederschap’, naast haar hebben plaats genomen, worden zeven houten poppen, voorstellende de zeven gewesten van de oude Republiek, op een brandstapel, onder uitbundig gejuich van de toeschouwers, verbrand. Broederlijk dansen Friezen en Fransen daarna om de vrijheidsboom op de Nieuwestad. De patriot is vrij, zelfs in den kerker
Hector Feugen, martelaar van de revolutie, is in Dokkum inmiddels druk doende als districtscommies met het fiscale toezicht,
als ‘commies der middelen van consumptie’ over het vroegere Oostergo en, zoals we zagen, als commandant van de schutterij. Hij overleeft in 1806 ook de hervormingen en de herindeling en wordt benoemd tot ontvanger der stedelijke belastingen. Als zijn vrouw Anna in 1808 overlijdt, blijft Hector achter met zijn jonge kinderen, die nog steeds jong zijn als Hector zelf op 6 juni 1815 op 53-jarige leeftijd sterft. In Dokkum bevindt zich in het Admiraliteitshuis het door de patriottische schilder P. Groenia vervaardigde portret van Feugen. Het is gemaakt direct na zijn bevrijding uit het Blokhuis in februari 1796 en toont Hector met een schrijven in zijn hand, bevattende de tekst: ‘de ware dapperheid is zichzelve altoos gelijk vaderlandschen trouw’. Een lint boven zijn portret heeft als tekst: ‘de patriot is vrij, zelfs in den kerker’. Rechtsonder bevindt zich een blok met de tekst ‘Dwang 1795 9 octobris’, de datum van zijn gevangenneming. Hoe vergaat het de naar Witbols genoemde Michael Henricus? Hij vertrekt naar Batavia, waar hij trouwt met Catharina Josina Braune, geboren in Japara. Hij is secretaris van de Algemene Rekenkamer van Nederlands-Indië. Als Catharina in 1845 sterft, verlangt hij terug naar Dokkum. Daar trouwt de weduwnaar in 1850 met de veel jongere Lolkje van der Werf, die hem nog drie kinderen schenkt: Isaak, Sophia en Jaenetta.
18
De Hogere Burgerschool, een verlaten onderwijssysteem Kees Siccama
Behalve de man die de Zuupsteeg de mooiste straat van Nederland vond, heb ik nooit een wonderlijker mens gekend dan dr. C.G. Smit (vrij naar Nescio). Dr. Coenraad Smit was directeur van de gemeentelijke hbs, Achter de Hoven 23 in Leeuwarden van 1946 tot 1968, en ik was als leerling onder zijn vleugels gevangen van 1954 tot in 1961.
Zijn opmerkelijke aanwezigheid in de kleine middelbare school van gemiddeld 300 leerlingen begon ’s morgens. Tijdens de jaren van herstel en wederopbouw waren auto’s geen gemeengoed en het gros der leraren kwam op de fiets. Zij meerden aan bij de middelste opening van het hek voor het schoolplein en de dichtst bij die doorgang aanwezige leerling werd geacht na een vriendelijk: ‘goedemorgen’ het rijwiel over te nemen en deze naar binnen te lopen (de stalling voor leraren was binnen, voor leerlingen overdekt achter de school). Teneinde deze handeling te vermijden vertoefden er weinig scholieren bij dit gedeelte van het hek, maar op een onverwacht ogenblik kon je toch de klos zijn. Afwachten, opdat een ander wellicht zou toeschieten, werd als Smit arriveerde, direct met luider stem afgestraft, in de trant van: ‘sta daar niet zo bête te lachen jôh, steek je handen uit je mouwen’. De fiets van tekenleraar Bosch (potloatsje Bos) kreeg je daarentegen niet te pakken. Een enkele niet ingelichte eersteklasser, die het toch probeerde, kreeg dan te horen: ‘hallo zeg, ik ben geen oude kerel’. Ik ben er zeker van dat dit een vorm van stil verzet was tegen de maatregel van Smit, die een autoritair beleid voerde in deze jaren van gezagsgetrouwheid en hiërarchie. Overigens was Bosch wel een leraar op leeftijd, zoals vele andere collega’s. Een wonderlijke onderwijswereld, in vele opzichten niet te vergelijken met de huidige scholengemeenschappen. Dr. Smit verdween dan in zijn kantoor, een gevorderd leslokaal met een archiefkast en een geweldig bureau, waarachter hij, klein van stuk, plaatsnam en direct begon te roken. Broches, platte Egypti-
sche sigaretten, waarvan hij er grote aantallen per dag doorheen blies. Alom aanwezige Pa Smit
Het gebouw waarin de school was gehuisvest, was de oude Gemeenteschool 12, met één verdieping en een aangebouwd gymnastieklokaal. Het telde vijftien lokalen waarvan vier ingericht als amfitheater.
Het lokaal boven dat van Smit werd gebruikt als lerarenkamer; off limits voor leerlingen, behalve bij de uitreiking van de diploma’s na de vijfjarige cursus A. Eenmaal in je schoolleven had je er toegang, als je het zolang uithield natuurlijk. Smit (bijnaam: pa Smit) kende de namen en de bijzonderheden van alle leerlingen en schroomde niet je bij het minste
Een klassefoto gemaakt in het schooljaar 1955-1956 van klas 1B. Van links naar rechts, achterste rij: Boyen de Boer (is vrijwel niet zichtbaar), Chris v.d. Kolk, Egbert Vos, Barend Boontje, Cees Siccama, Mark Meijer Drees, Jacob Rinzema, Joop de Vos, Andries de Blaauw en Rein Kooyman. Voorste rij jongens: Erik Niesten, Joop Bleeker, Gerard Draaisma, Rienk Boomsma, Hans Engelmoer, Henk Brouwer, Rob Ploos van Amstel en Klaas Brouwer. Achterste rij meisjes: Monica Gramsma, Truus Zuidema, Liesbeth Tops en Ida v.d. Duim. Voorste rij meisjes: Willy Wielinga, Sabina Boonstra, Tjitske Westerbaan, Tjitske de Vries, Ineke Lameris, Annie Mulder, Marjan Boonstra en Marijke de Wal Collectie Cees Siccama
19
niet, maar trad binnen ongeacht welke les er aan de gang was. De leraar op zijn stoel, op de verhoging voor de klas, stond bliksemsnel op en onderbrak ‘vrijwillig’ zijn les om Smit gelegenheid te geven zijn act op te voeren. Sijtsema (Engels) bleef altijd stoïcijns rokend zitten en wij verdachten hem ervan geen ontzag te hebben voor de kleine driftkikker: een trekje waardoor hij in onze achting steeg. Het bespreken van de rapporten nam de rest van het uur in beslag waarbij Smit natuurlijk het meeste commentaar had bij de zwakkere broeders en zusters. Bij degenen, die hadden zitten labbekakken (zijn uitdrukking), stelde hij tewerkstelling in het vooruitzicht bij één van bovengenoemde bezigheden. Altijd die twee eerzame handwerken. Het lerarencorps, een gesloten blok
Lerarenkamer 1955. Staand van links naar rechts: dr. J. Otto (biologie), mej. J. Glaude (Frans), dr. C. Smit (directeur), D. Dijkstra (algebra en meetkunde); zittend van links naar rechts: H. Beem (Duits), drs. R. Palsma (natuurkunde; overleden 1956), W. Dijkstra (aardrijkskunde), G. Sijtsema (Engels) Collectie Cees Siccama of geringste aan te spreken. Bij de aanvang van ieder schooljaar, als de hele bups zich naar binnen wrong, haalde hij met luider stem diegene eruit die zijn of haar taak in de zomervakantie had afgeraffeld. Je wist bij hem altijd waar je aan toe was; hij was alom aanwezig, ook tijdens de pauzes. Zodoende bleef het altijd beschaafd. Zijn alziend oog dempte het rumoer. Overigens dient hier vermeld dat de pubers in de jaren vijftig, voorafgaand aan de grote doorbraak in de volgende decade, hun plaats wisten en in overgrote meerderheid daarnaar handelden. De jeugdfase werd nog gezien als een tussenfase, een voorbereiding op het serieuze doel van de volwassenheid. Niks geen eigenstandige jeugdcultuur, je kwam op de hbs om te leren en dat was het. Die onbloedige, nou ja, culturele revolutie die de samenleving in de jaren zestig op zijn grondvesten deed schudden en het gehele schoolgebouw van Nederland op zijn kop zette, was in onze stille jaren van gehoorzame schoolgang niet voorspelbaar en werd niet vermoed. Wij kenden dansles en de hierbij behorende tussen- en eindbals. Deze werden bezocht, gekleed in het nette pak of in een combinatie natuurlijk, voorbodes van
beschaafd volwassen entertainment (hoewel deze naam nog niet bestond). Er waren geen disco’s en het was rond middernacht wel zo’n beetje bekeken in de stad tijdens het weekeinde. Daar zorgde burgemeester Van der Meulen wel voor. Muziek was klassieke muziek. Er bestond geen pop en de prille rock and roll van Elvis en Little Richard was meer voor jongens met suède schoenen. Seks voor het huwelijk was ‘not done’ en als je het deed met gevolgen, werd een huwelijk verplicht en dat heette dan een moetje. Daar werd je op aangekeken. En als een meisje hierbij geen vaste relatie wist te strikken, kon ze naar een tehuis voor ongehuwde moeders. Enzovoort, enzovoort. Wij, de jongens en meisjes (bakvissen) van de hbs, werden door middel van het onderwijs gevormd tot burgers, de toekomstige leidinggevenden van de maatschappij. Dit is ook letterlijk hetgeen Smit ons voorhield. En als je niet leerde dan werd je later maar putjesschepper of orgeldraaier. Smit beleefde zijn ‘finest hour’ bij de uitreiking van de rapporten. Hij deelde deze zelf uit in de klassen en zijn binnenkomst was een gebeurtenis op zich. Hij klopte
Het curriculum van de hbs-a mocht er overigens wezen. Gemiddeld dertien vakken waaronder wiskunde, dat geen examenvak was. Alle andere vakken werden aan het eind van het vijfde jaar geëxamineerd. Cijfers werden nog ‘ruw’ berekend: geen gedoe met zoveel tienden, een halfje erbij was belovend, een minnetje kon er in de woorden van Smit eigenlijk niet af; je werd gematst (een woord dat hij niet gebruikte natuurlijk). Het examen van enkele dagen schriftelijk en mondeling staat me nog helder voor de geest. Het was niet mogelijk reeds in het voorafgaande jaar punten te verzamelen of deelexamens te maken. We moesten ervoor en het was in die paar dagen erop of eronder. Tot mijn verbazing slaagde ik in één keer. Het lerarencorps bleef voor ons een gesloten blok. Je sprak hen aan met U en het was pas in de laatste jaren dat er ruimte kwam voor kleine confidenties en dan vooral bij de jongere garde; nieuwkomers die langzamerhand de lessen overnamen en met hun jeugd ook de inhoud ervan veranderden. Mondjesmaat kregen we persoonlijk getinte opmerkingen te horen, merendeels terloops tussen het doceren door. Zoals: ‘ik ga volgende week trouwen’ (De Zeeuw, Engels). ‘Mijn zoon worstelt met het Latijn van Caesar’ (Smit, die natuurlijk een onverbeterlijk classicus was). Deze zoon verscheen later op onze hbs; het gymnasium was iets te pittig voor Anne-Harmen.
20
De goeie ouwe Harmoniezaal. Reünie Utile Dulci schoolvereniging in 1958. Van links naar rechts: Hidskes (Nederlands) en Jongschaap (wiskunde), beiden met echtgenote, Smit met echtgenote (pa en ma Smit), Beem (Duits) met sigaar in jacquet (het is zijn pensioenjaar) en De Zeeuw (Engels) met echtgenote Collectie Cees Siccama ‘Mijn vrouw heeft deze sweater gebreid’ (jolig, Hidskes, Nederlands). ‘Ik volg nog een opleiding theologie, ik wil dominee worden’ (Ypma, scheikunde. Hij is dat inderdaad geworden). ‘Nou ik ben niet geïnteresseerd in de levensgeschiedenis van Corry Brokken’ (Schlecht, Duits). ‘Lurelei? Is dat cabaret? Het leven is niet altijd jolijt’ (Dijkstra, aardrijkskunde). ‘Moderne literatuur? Merendeels prullaria’ (Jeelof, geschiedenis, over de ‘Vijftigers’). ‘Drankwinkels? Prachtige kleuren in al die flessen, maar ik drink het goedje niet’ (Bosch, tekenen). Zeldzame confidenties, die ook iets laten zien van de geslotenheid van deze jaren. Niemand, voor zover ik weet, had enig idee van het lot van Hartog Beem (Duits) die voor de oorlog zijn oudste zoon verloor door een auto-ongeluk en op 6 maart 1944 zijn beide jongste kinderen in Auschwitz, na verraad van hun onderduikadres in Ermelo. Hij was er zelf ‘even’ niet tijdens de oorlog en pakte erna zijn lessen Duits weer op. Niets geen wao of anderszins voor hem, maar werken tot zijn 65e in 1958. Toen hij stopte had hij 29 min 5 jaar lesgegeven. Ben ik toch benieuwd of ze die vijf jaren voor zijn pensioen hebben meegerekend. De wereld ging, als niet bestaand, voor ons verloren
In de samenleving en ook tijdens de lessen werd er over de nazi-methoden en de
handelingen tegenover de joden niet of nauwelijks gesproken. Trouwens, de gehele buitenwereld kwam in zeer geringe mate binnen. Er waren in die jaren conflicten genoeg die als onderwerp zouden hebben kunnen dienen voor een les. Met de koude oorlog als koepel streed men in Indochina, was er de Franse nederlaag bij Dien Bien Phu, beleefden we een crisis rond Suez in 1956, vond de Cubaanse revolutie plaats, kwam de Mau Mau in opstand in Kenia en was er de Russische inval in Hongarije. Een klasgenoot maakte over het ontbreken een gedichtje: De wereld ging, als niet bestaand, voor ons verloren geen echo van conflict kwam ons ter ore. De context van ’t bestaan werd nauwelijks erkend. Tot, op een keer, de landkaart van Zuid Afrika verscheen. De onderwijzer prees het transparant systeem waarin de meerderheid zo duidelijk zijn rechten kent; waarna hij, met sigaar, de leraarskamer in verdween. Die leraar was Waling Dijkstra (aardrijkskunde).
Hij rookte slechts het uur voor de pauze waaarin hij in de laatste 10 minuten een bolknak opstak. Op die manier, zo interpreteerden wij dat, hoefde hij zijn geachte collega’s niet te presenteren. De lerarenkamer leek in die jaren een soort geheim auditorium van waaruit niets naar buiten sijpelde dan de rook van sigaretten en sigaren want, zoals ik reeds meldde, er werd stevig aangepaft, ook voor de klas. Blijkbaar waren er toen geen pubers die daar hinder van ondervonden. De scholieren ontspanningsvereniging was genaamd UD, Utile Dulci, het nuttige met het aangename verenigend. Deze organiseerde avondjes in een achterafzaaltje in hotel Amicitia. Durfals namen dan de gelegenheid te baat om in de gelagkamer een pilsje te nuttigen aan de leestafel. Als Smit je daar trappeerde (zijn uitdrukking) moest je terug en je pilsje laten staan. De obers lieten dat toe! Rita Reys en haar combo traden eens op in de Harmonie, ter afwisseling van het klassieke programma. Smit kondigde aan naar deze muziek te gaan luisteren teneinde zich op de hoogte te stellen van de tijdgeest. Dat jazz tijdloos is en zich al tientallen jaren naast het klassieke programma manifesteerde, was hem ontgaan. Hij dacht, en wellicht velen met hem, dat het een uiting was van de jeugdcultuur. Na afloop was hij gematigd positief: ‘ze hebben wel hun best gedaan.’ Komen en gaan
Ondanks de wat stoffige jaren traden er veel mutaties op in het lerarencorps. Tegen het einde van de jaren vijftig veranderde langzamerhand ook de mentaliteit. Er verdwenen vijf leraren van wie vier oudgedienden: Ome Diek (Dijkstra, meetkunde en algebra), Wind (handelswetenschappen), Potloatsje Bos (tekenen) en Beem (Duits). Ome Diek verdween het eerst, in 1957, na 36 jaar lesgeven. Hij werd niet betreurd. Ondanks zijn wat oubollige bijnaam en enkele anekdotes uit de oorlogsjaren, was het een kille man, die, als het zo uitkwam, op je hoofd sloeg met een slappe hand waaraan een zegelring. Dat kwam aan; ja, ja, jaren vijftig opvoedkunde. Zijn lesgeven was duidelijk genoeg, zijn houding naar ons kleinerend. Beem gaf in een moordend tempo les. De betere leerlingen hadden een goede
21
greep op die moeilijke taal gekregen als ze de school afrondden. Hij was niet geliefd, streng en trok de meisjes voor; zo zagen wij jongens dat. Mr. dr. Wind ging in 1960 met pensioen. Een rustige, gelijkmatige leraar, die in staat bleek het weinig opwindende vak recht te veraangenamen door zijn verhaal met voorbeelden te verduidelijken, iedere keer als we in slaap sukkelden. Bosch ging als laatste in 1960 na 37 jaar. Als je talent bezat hielp hij je op weg. Zelf een voortreffelijk aquarellist en een buitenbeentje in het corps. Wie kwamen ervoor in de plaats? Ypma (scheikunde), een opgewekt, roodharige vernieuwer en akelig goed in het lesgeven. De Jong (handelswetenschappen) kwam zo van de universiteit met een Lelijk Eendje voorrijden, nog voor Smit zich een Ford Zephyr had aangeschaft! Hij was open, duidelijk en eerlijk naar ons. Het voelde allemaal aan als een bevrijding. Gaemers (economie) kwam uit het bedrijfsleven, reed op een motorfiets en vertelde soms een schuine mop! Ongehoord! Lachen. Mol Laus (gymnastiek) gaf, als het even kon, les op het Fonteinland. Als je klierde liet hij je daar drie ochtenden voor achten komen om je te melden. Dan was hij er ook. We leerden hockeyen en softbal. Van der Staay (natuurkunde) bleef een jaar. De eerste leraar die geen orde kon houden. Dat hadden we nog niet eerder meegemaakt. Soms was het wat jolig bij dr. Otto (biologie), maar die moest er altijd zelf om lachen en bij de anderen, in het bijzonder ome Diek, Beem, Dijkstra en bij Jeelof (geschiedenis), dacht je er niet over de orde te doorbreken. Er bestaat, bij mijn weten, geen film met een onderwerp als lessen op de gemeentelijke hbs, maar ik ben er zeker van dat er tegenwoordig geen middelbare scholier bestaat die zich de gedweeheid, de rust en de bescheidenheid zal kunnen voorstellen, waarmee de pubers in die jaren hun leraren tegemoet traden. Als Waling Dijkstra op de drempel stond aan het begin van zijn les, werd het doodstil in de klas en wachten wij op de dingen die gingen komen; een vast ritueel en een monotoon uur eenrichtingverkeer. Smit beschikte in zijn tijd over het wapen van de schoolverwijdering. Als laatste redmiddel is het bij mijn weten nooit toegepast, maar menig rector zou er heden ten dage wat blij mee zijn.
Derde klas in het scheikundelokaal (1958). Achterste rij: Gerard Draaisma, Kees Siccama, Barend Boontje, Egbert Vos, Andries de Blaauw, Onbekend, Rienk Boomsma (met linkerhand uitgestrekt), Robert Ploos van Amstel, Willie Wielinga. 2e Rij: Onbekend, Leraar Ypma, (half verscholen met onbekende), Marjan Boonstra, Annie Mulder, Erik Niesten, Jacob Rinzema, Hans Engelmoer. 3e Rij: Sabine Boonstra, Truus Zuidema, Liesbeth Tops. Voorste rij: Onbekend, Koos van Balen Walter, Anne-Harmen Smit Collectie Cees Siccama Smit heerste als een verlicht despoot. Ouderinbreng of protest werden gepareerd, waarbij hij er niet voor schroomde zijn ervaring, expertise en als het moest zijn titel in de strijd te werpen. Dat telde toen. Zijn flexibiliteit bleek in 1968 bij de invoering van de Mammoetwet, de wet die alles anders en beter zou maken. Smit werd rector van een scholengemeenschap (gemeentelijke hbs + meisjes hbs), hetgeen hij nog tot 1972 heeft volgehouden. Zo nu en dan zag ik hem in de stad in zijn gabardine jas en vormeloze hoed. Hij herkende me steeds en wist meteen mijn naam. Hij nam na 25 jaar vervroegd afscheid: om gezondheidsredenen, zoals dat zo verhullend heet. Dat krijg je van al dat roken. Zijn afscheidsrede in de Open Hof heb ik bijgewoond en ik was andermaal getuige van zijn opvattingen over het onderwijs waarbij hij, zoals hij altijd al beweerde, de toehoorders door zijn humor aan het lachen kreeg en zo met de eer ging strijken. Hij sprak uit het hoofd, zonder aantekeningen. Onvermijdelijk dat je dan dingen en vooral mensen vergeet te noemen, die je jarenlang hebben gediend. Zo had hij één regeltje over voor de trouwe amanuensis Suk, die vanaf 1949 al die jaren met veel onbetaald overwerk de school had behoed voor organisatorische missers en ook voor de leerlingen
altijd een baken in het rumoer van alledag was geweest. Maar op dat moment was mijn schooltijd al lang ten einde. De Hovenier
De hogere burgerscholen bestaan niet meer en zoals deskundigen ons meedelen, is het niveau van het gehele onderwijs gedaald. Niet alleen de inhoud maar vooral de hoeveelheid lesstof, die wij te verstouwen kregen, zou vandaag de dag niet meer geaccepteerd worden. Onze algemeen gerichte, maar volledige opleiding is voor velen de basis geweest in het leven. Voor mij is de aandacht voor de vier talen en de erbij behorende literatuur een rijke bron geweest, die mij ervoor heeft behoed alleen in de verzorging van geraniums mijn heil te moeten vinden. Zoals Hidskes (Nederlands) het uitdrukte in het schoolblaadje De Hovenier van februari 1961: ‘Waarom leest men romans, poëzie, gaat naar een concert, bezoekt musea? Uit eigenbelang natuurlijk! Zoals koeien gras en vissen water nodig hebben om te leven om zoogdier en vis te blijven, zo hebben mensen poëzie, boeken, concerten, toneel en andere geestesuitingen nodig. Niet om mens te zijn, maar om mens te worden. Wer immer strebend sich bemüht, den können wir erlösen.’ En zo is het maar net.
22
Een beter mens worden en de gemeenschap dienen Piet Tuik
Vrijmetselaarsloge De Friesche Trouw is al 225 jaar actief in Leeuwarden. In het statige pand Bij de Put 15 in Leeuwarden huizen vandaag de dag drie vrijmetselaarsloges en een soefibeweging, die er elk op hun eigen avond bijeen komen.
De historie van dit voormalige patriciërshuis gaat terug tot de 16e eeuw en is daarmee één van de oudste particulier gebouwde huizen in de stad. Op de eerste etage vormt de indrukwekkende logetempel uit 1927 een passende entourage voor de vrijmetselaars van De Friesche Trouw die er dit jaar het 225-jarig bestaan vieren. Haar illustere voorlopers Antiqua Virtute et Fide en Constanter waren elitaire herenclubs, maar anno 2007 zijn de Leeuwarder vrijmetselaars geëvolueerd tot broederschappen van vrijdenkers waarin de ontwikkeling van vrije en onafhankelijke geesten in relatie tot de gemeenschap op een bijzondere manier wordt bevorderd.
laars hun inwijdingen en ritualen houden. En inderdaad wordt er in de loges getracht door een aloude symboliek, geflankeerd met ludieke elementen, bij de leden een bewustwordingsproces op gang te brengen. Met deze unieke methodiek probeert men weg te nemen wat mensen onderling verdeelt en te zoeken naar datgene wat hen bij elkaar brengt. In hun besloten genootschappen wordt het wereldse element zoveel mogelijk buiten de deur gehouden, is de ballotage voor toetreding bepaald geen sinecure en vormen de leden een broederlijke gemeenschap waarin de persoonlijke beleving voorop staat.
Ken U zelven
Het streven van de mens naar innerlijke rust, wijsheid en vervolmaking is van alle tijden. De wens met gelijkgestemden te verkeren en de eigen opvattingen te spiegelen binnen een broederlijk genootschap dateert uit de Verlichting. De georganiseerde vrijmetselarij, los van het oorspronkelijke vakterrein, krijgt vorm in het 18e eeuwse Engeland. Mannen van gegoede komaf proberen gezamenlijk tot persoonlijke verdieping te komen via vaste ‘ritualen’. Plaatselijke groepen (loges) gaan zelfstandig door het leven, maar zijn landelijk verenigd onder een centraal orgaan (het Grootoosten) dat door middel van een ‘constitutiebrief’ verlof verleent tot het stichten van lokale loges. De tegenwoordige vrijmetselaarsloges borduren voor een deel nog steeds voort op de aloude symboliek en op de werktuigen (zoals passer en winkelhaak) van de vroegere bouwgilden. ‘Ken U zelven’ staat er pontificaal boven de toegangsdeur van de huidige tempel waar de Leeuwarder vrijmetse-
Antiqua Virtute et Fide en de rol van de Friese hofhouding
Al sedert het einde van de 17e eeuw komt de manlijke elite in relatief besloten clubs bij elkaar. Sociëteiten en genootschappen vormen zich ook in Leeuwarden; aanvankelijk als herengenootschappen waar de regenten, adel, gegoede burgerij en hoge militairen elkaar in ongedwongen sfeer kunnen ontmoeten. De vrijmetselarij is gefundeerd op besloten broederschappen met geheimhouding en misschien is dat de oorzaak dat overheden deze vrijden-
kers aanvankelijk met argusogen volgen. In 1733 zetelt de hofhouding van de Friese Nassaus in Leeuwarden. Stadhouder Willem Karel Hendrik Friso, de zoon van Maria Louise van Hessen-Kassel (‘Marijke Meu’), zwaait de scepter over de provincies Friesland, Drenthe en Gelderland. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden beleeft zijn tweede stadhouderloze tijdperk, maar de jonge Friese stadhouder heeft vele prinsgezinde aanhangers die hem graag landelijk aan het roer willen zien. Zijn huwelijk met de dochter van George II van Engeland, prinses Anna, vergroot zijn kansen voor dat ambt. Zo verblijft de Friese stadhouder van november 1733 tot mei 1734 met zijn gevolg in Londen en daar wordt de prins samen met verschillende leden van zijn gevolg in de orde der vrijmetselaars opgenomen. Een meesterzet in het schaakspel met de regenten om de macht? Het getrouwde paar keert via Amsterdam en Harlingen in Friesland terug. Het gewone volk juicht, maar de machtige regenten bereiden het prinselijke paar een koele ontvangst. Er bevinden zich in de eerste vrijmetselaarsloges in Den Haag, Leeuwarden en Amsterdam verdacht veel prinsgezinde broeders. Ook in Leeuwarden is omstreeks 1735 een vrijmetselaarsloge gesticht waarin zowel de Friese stadhouder zelf als de ‘inner circle’ van hovelingen en andere ambtenaren rondom zijn persoon is opgenomen. De loge staat onder leiding van de thesaurier-generaal van de Friese stadhouder, Johan Cornelius Radermacher, en gaat onder het devies van het Friese Statenwapen ‘Antiqua Virtute et Fide’ (Door oude deugd en trouw) door het leven. Waarschijnlijk vinden de bijeenkomsten tijdens de Friese landdagen
23
plaats in één van de vertrekken van het Stadhouderlijke Hof in Leeuwarden. Men onderhoudt kennelijk goede contacten met de andere prinsgezinde loges in Den Haag en Amsterdam. Zo refereren meerdere bronnen aan de betrokkenheid van Hendrik Lijnslager als ‘Vénérable Maître’ van een vrijmetselaarsloge in Leeuwarden bij de stichting (constitutie) van de oudste Amsterdamse loge ‘De la Paix’ in 1735. Deze vlaggenkapitein in de vloot van de republiek bevindt zich onder het gevolg van de prins bij diens huwelijk in Londen en hij is in 1759 ook als vice-admiraal aanwezig bij de begrafenis van prinses Anna. Aan de stichting van de allereerste Haagse vrijmetselaarsloge in de republiek wordt geen ruchtbaarheid gegeven. Maar bij de oprichting van een tweede werkplaats in oktober 1735, La Véritable Zèle, publiceert de Amsterdamse Courant een verslag. Daaruit blijkt dat het gebeuren wordt opgeluisterd door de aanwezigheid van grootmeester Radermacher ‘Tresorier-Generael van Zijne Hooght den Prince van Oranje en verdere officieren en aanzienlijke lieden’. De antistadhouderlijke regenten van de Hollandse Staten onderkennen het gevaar en vaardigen eind 1735 prompt een resolutie uit aan de stedelijke magistraten om samenkomsten van vrijmetselaren te verbieden en te verhinderen. Maar in 1747 is door de externe dreiging de politieke situatie dusdanig gewijzigd dat de prins als stadhouder Willem IV van de republiek wordt benoemd. Hij verhuist met de hofhouding naar Den Haag en de oudste Leeuwarder vrijmetselaarsloge gaat daarmee ter ziele. Constanter
Leeuwarden kent blijkens een in 1757 opgemaakt reglement al ‘zedert lengte van Jaeren’ nog een andere besloten club van twaalf mannen die onder de zinspreuk ‘Constanter audi, vide et tace’ (Hoor, zie en zwijg volhardend) geregeld bijeen komen. Constanter, zoals dit college kortweg wordt genoemd, komt tijdens de Landdagzitting gedurende drie maanden in het voorjaar, ’s avonds tussen 5 en 10 uur, bij toerbeurt samen ten huize van één van de leden die dan tegelijk voorzitter is. De gastheer kan telkens maximaal twee gasten uitnodigen die evenwel oprecht en
Constitutiebrief uit 1782, waarin aan de broerders ‘volkomen magt (wordt gegeven) om den Trap van Leerling te verleenen aan een eerlijk man, onbesproken in handel en wandel; en der Broeder derwelke voor verdiensten, ijver en vlijtzig zullen waartig maken, tot de Trappen van Metgezel en Meester te verheffen; als mede om zig van de andere Loges te onderscheiden door de Witte Roos met gemengde couleur’
24
van goede naam moeten zijn. Aan het hoofd van het gezelschap staat een olderman (deze titel stamt uit het vroegere gildewezen) die voor het leven wordt gekozen. Lid worden kan alleen op aangeven van de olderman en bij unanieme stemming van de leden. Het motief en de doelstelling van het gezelschap is ‘in alle bescheiden vriendelijkheid, met wellevendheid gepaard, de aangename en gezellige samenleving weer tenminste onder een klein aantal mannen te doen herleven en door vrije en ongedwongen gesprekken onderling aan elkaars lering en verbetering en ten algemenen nutte werkzaam te zijn’. Constanter lijkt qua beslotenheid van de bijeenkomsten, de voorgeschreven absolute zwijgzaamheid van het besprokene en de prinsgezindheid van de leden sterk op een vrijmetselaarsloge. Dit college van voorname heren blijft bestaan tot ongeveer 1795 en verdwijnt in de roerige tijd van patriottische perikelen. Het ontstaan van De Friesche Trouw
Een ambulante militaire vrijmetselaarsloge ‘L’Esprit du Corps’ is nauw verbonden met het cavalerieregiment Van Rechteren, dat op 1 april 1781 in Leeuwarden is gelegerd. Ook enkele Friese broeders treden toe en zo ontstaat er een gemengd gezelschap van militairen, adellijke personen en burgers dat op de laatste woensdag van de maand bijeen komt ‘ten huize van Sieur Johannes IJsenbeek, castelijn in ’t Hooghuis binnen Leeuwarden’. Na bijna een jaar vertrekt het regiment Van Rechteren naar Nijmegen en in Leeuwarden zijn de geesten intussen voldoende gerijpt om een eigen vrijmetselaarsloge in het leven te roepen. Op 10 mei 1782 wordt de Loge ‘De Friesche Trouw’ door twee leden van de ambulante Loge geïnstalleerd, maar de constitutiebrief dateert van 9 maart 1782 en vanaf die datum kunnen er activiteiten worden ontplooid. Men vergadert in een pand aan de Vleesmarkt (nu Nieuwestad 103) dat aan meestertimmerman Johannes Schaap toebehoort. Hij is lid van de loge en fungeert als ‘castelein’. Bekende Leeuwarder notabelen als Willem Baron thoe Schwartzenberg Hohenlansberg, Epeus Wielinga Huber, Arent Johan van Glinstra, Ernest Louis Baron van Eberstein en Tjalling
Logezaal in het pand Bij de Put 15 Camstra Baron thoe Schwartzenberg Hohenlansberg zijn van de partij. Als eerste voorzitter fungeert mr. Johannes Casparus Bergsma, die in de jaren tachtig promotie maakt van maire van Metslawier tot grietman van Oostdongeradeel en uiteindelijk opklimt tot voorzitter van de Friese Staten. Aanvankelijk steunt hij de patriotten van Van Beyma in hun aversie tegen de stadhouder, maar tijdig onderkent Bergsma als gematigd politicus de gevaren van deze revolte, die gelijkheid predikt maar slechts tot chaos leidt. In september 1787 winnen de oranjegezinden de strijd en een uittocht van 6000 republikeinse opposanten, waaronder ook Friese patriotten, is het gevolg. Een moeilijke periode
In 1791 koopt de loge een huis aan het Zaailand 98 dat geheel wordt herbouwd en op 3 april 1793 plechtig ingewijd. Het gebouw fungeert ook als een toevluchtsoord voor reizigers, want enkele appartementen doen dienst als hotel. De leden van De Friesche Trouw zijn prinsgezind en in deze tijd voor het merendeel afkomstig uit garderegimenten en andere detachementen die in Leeuwarden in garnizoen liggen. In 1795 wijzigen de politieke verhoudingen zich en met de inval van het Franse leger keren ook de gevluchte Friese patriotten terug. De Friesche Trouw past zich tactisch aan en stelt haar
lokaliteit open voor de loge ‘Les Vrais Bataves’ uit Duinkerken met daarin teruggekeerde patriotten. Het ledental loopt in die jaren steeds verder terug en in 1814 wordt het besluit genomen om ‘de zaken van de loge finaal te liquideren’, het gebouw en de bezittingen te verkopen en de werkzaamheden te staken. Weliswaar wordt in 1817 de arbeid nog enkele jaren hervat, maar in 1821 sluit men de loge voor onbepaalde tijd. In 1836 leiden initiatieven van vroegere leden tot heropening van de werkplaats in het logement De Phoenix in de Sint Jacobsstraat, waarna men al spoedig terugkeert naar het oude pand aan het Zaailand. Doctor Seerp Brouwer, een voormalige hoogleraar wis- en natuurkunde in Groningen, wordt de eerste voorzittend Meester. De tijden veranderen en het aandeel van adel en militairen loopt terug ten faveure van gegoede burgers en hoge ambtenaren. In 1847 bloeit de loge weer en in dat jaar wordt het lokaal van de stadsschouwburg (tegenwoordig De Friesche Club aan het Ruiterskwartier 57) openlijk geveild. De vrijmetselaars vormen een eigen genootschap, Archimedes genaamd, met als doel dit gebouw voor de loge De Friesche Trouw te kopen en te exploiteren. Die keuze loont, want het kost jarenlang geen moeite de zalen te verhuren voor toneeluitvoeringen.
25
In 1881 opent even verderop de Harmonie haar grote concert- en toneelzaal. In 1884 besluiten de leden hun lokaliteit te verkopen en zoekt de loge domicilie in de Harmonie. Daar komt men bijeen totdat in 1927 opnieuw een eigen gebouw, op het adres Bij de Put 15, wordt betrokken. Patriciërshuis Bij de Put 15
Een gevelsteen aan de voorzijde vermeldt het jaartal 1619, maar dit patriciërshuis dateert gezien enkele bouwelementen uit de tweede helft van de zestiende eeuw. Aan het eind van die periode dragen de erven van Jacob Sybrants Auckama, die tussen 1542 en 1572 regelmatig burgemeester van Leeuwarden is, grondpacht voor het huis af. In de loop der jaren bewonen enkele gerenommeerde adellijke families zoals Van Harinxma thoe Slooten, Andreae en Van Haren het pand. Vanaf 1867 woont de eerste directeur van de Rijks Hogere Burgerschool, de Leidse professor Burger, er met zijn gezin. Zijn weduwe en tweede vrouw Maria Louise Suringar overlijdt in 1927, waarna De Friesche Trouw eigenaar en gebruiker wordt. De bekende Leeuwarder architecten en broeders-vrijmetselaar Hendrik Kramer en Andries Baart voeren nog in datzelfde jaar een ingrijpende restauratie uit zonder daarvoor enig honorarium te vragen. Sindsdien zit er op de begane grond een conferentiezaal met bibliotheek. De marmeren gang leidt naar een trappenhuis in Art Décostijl. Hier bevindt zich een glas-inlood raam van de firma W. Bogtman uit Haarlem, dat de leerstadia van de leerling, gezel en meester verbeeldt. Rechts in de gang hangt een levensgroot portret in olieverf van Prins Frederik der Nederlanden, die als grootmeester nationaal van 1816 tot 1881 het boegbeeld van de landelijke vrijmetselaarsorde vormde. De Leeuwarder kunstschilder J.J.G. van Wicheren schenkt het in 1858 aan De Friesche Trouw. Op de eerste etage verrijst de imposante logetempel. Schadelijke bezettingsjaren
Tussen dictators en vrijmetselaars botert het niet. Dit blijkt begin september 1940 wanneer de Duitse bezetter het gebouw in beslag neemt en aan de politie opdracht geeft erop toe te zien dat de loge De Friesche Trouw alle bescheiden en de
ledenlijst dient in te leveren. Geroofde documenten worden naar de Leeuwarder Papierfabriek gebracht om daar te worden vernietigd. Daar grijpt vrouwe Fortuna in. Een katholieke werknemer ontdekt een Latijnse tekst op wat later de originele constitutiebrief uit 1782 blijkt te zijn. Via een pastoor in Drachten belandt het antieke archiefstuk in handen van notaris Nanne Ottema en wordt zo gered. Een groot deel van de boekenverzameling en andere historische gebruiksvoorwerpen gaan echter verloren. Het gebouw wordt genaast en in 1941 verkocht onder de voorwaarde dat koper binnen twee maanden alle schilderijen en emblemen verwijdert die op de maçonnerie of de loge betrekking hebben, op straffe van 1000 gulden boete voor iedere dag dat de koper in gebreke blijft. Aanvankelijk komt de loge nog bijeen in het Friesch Koffiehuis op de Wirdumerdijk, maar de activiteiten worden daar beëindigd als blijkt dat medebroeder Lucas Bunt, tevens eigenaar van deze lokaliteit, een NSB-er is. Direct na de bevrijding eisen de broeders het sterk verwaarloosde gebouw weer op. Tijdens de eerste bijeenkomst na de oorlog op 20 april 1945 worden drie broeders, waaronder eerdergenoemde Lucas Bunt, aan de verachting prijs gegeven. Eind december is de ergste materiële schade hersteld en het gerestaureerde logegebouw wordt feestelijk heropend. In hotel De Nieuwe Doelen genieten de broeders van een eenvoudig souper met koninginnesoep, gebakken snoekbaarsfilet en worteltjes. Vrijmetselarij in Leeuwarden
De Friesche Trouw is tegenwoordig een flinke loge met ruim 70 broeders. In 1986 besluit een aantal leden in kleiner verband zelfstandig verder te gaan en daarbij enkele andere accenten te leggen in de rituele beleving. Zo ontstaat de loge Het Azuren Gewelf, die inmiddels ruim dertig leden telt. Beide verenigingen maken samen met Fiat Lux, een gemengde loge, gebruik van de prachtige tempelzaal. Hier siert de zuivere kubiek, een marmeren blok als symbool voor de perfectie als streefdoel voor het leven van de mens, de officiële bijeenkomsten. Van tijd tot tijd houdt één der broeders een inleiding (bouwstuk) over een onderwerp, waarop de aanwezigen
kunnen reageren. De reacties zijn opbouwend waarbij kerkelijke en politieke twistpunten worden gemeden. In de tempel of werkplaats installeert men nieuwe leden, vinden de bevorderingen van leerling naar gezel en meester plaats en worden feesten, zoals de Sint Jansfeesten, gehouden. Ook vroeger vierde men kennelijk al uitbundig feest. In de voorhof op de begane grond van het pand Bij de Put 15 staan in een vitrine enkele driehoekige 19e eeuwse wijnflessen van de loge die men jaren geleden uit de vijver van de Prinsentuin viste. Geen wonder dat in de jaren vijftig van de 20e eeuw voorzittend meester én Leeuwarder politiecommissaris Anno Houwing de vinger stevig aan de pols houdt. Hij verordonneert dat de loge ’s avonds op een redelijk uur wordt gesloten of zodra er minder dan drie broeders in de voorhof aanwezig zijn. De tegenwoordige vrijmetselarij zoekt vandaag de dag een balans tussen de wereldse contacten en de noodzakelijke beslotenheid van de broederschap. De ballotage is intensief en niet iedereen is welkom zoals Adam Zelle, vader van de welbekende Mata Hari, ooit pijnlijk ondervond. Het zegel van de loge stelt de verbroedering der standen voor met de handdruk van een oud Fries edelman aan de landman. Dat verheven doel is nimmer bereikt zolang de adel deel uitmaakte van de loge. De schaarse ledenlijsten geven tot in de jaren vijftig van de vorige eeuw het beeld van doorgaans hoger opgeleide mannen uit de bovenste lagen van de maatschappij. Het Grootoosten der Nederlanden vierde in de maanden oktober, november en december 2006 het 250-jarig jubileum. Niet alle vrijmetselaarsloges in Nederland zijn echter onder dit centrale orgaan verenigd. En dan zijn er ook nog verwante spirituele genootschappen, zoals de Rozenkruisers en de Odd Fellows, die elk weer hun eigen inwijdingen en riten kennen. Geen van hen kan zoals De Friesche Trouw terugkijken op een geschiedenis van 225 jaar waarin de wereldse activiteiten van de broeders nauw zijn verweven met het dagelijkse leven in de stad Leeuwarden. Deze bijdrage kwam tot stand met medewerking van De Friesche Trouw en Het Azuren Gewelf.
26
De ambulante handel en wandel van Janke en Willem Westenbrink Peter Westenbrink
Janke Westenbrink was een gewone koopvrouw in koek die, zo lijkt het, ineens over geld bleek te beschikken en kooplustig werd. Willem Westenbrink vocht tijdens de Slag bij Leipzig aan Franse zijde, raakte gewond, deserteerde in 1814 en werd onder Koning Willem I soldaat bij de Nationale Militie. In 1822 hield hij het leger helemaal voor gezien en werd wafelbakker.
In Leovardia 14 schreef ik een artikeltje getiteld: Een kerkvoogd en een koekverkoopster. Het handelt over Johannes Henricus Gerardus Jansen die een koek- en banketbakkerij aan de Nieuwestad dreef en in zijn vrije tijd voorzitter was van het parochiaal armbestuur. In 1871 werd hij erfgenaam van Janke Westenbrink, een ‘voorvalletje’ waarover binnen mijn familie nog tot ver in de 20e eeuw gesproken werd. Hier belicht ik de achtergrond van Janke Westenbrink, waarbij haar broer Willem zeker niet ontbreken mag. Samen vormden zij een economische eenheid, waarvan Janke de motor was.
In 1809 trouwde moeder Trijntje met de timmerman Hermanus van Wicheren. Janke was toen bijna twintig jaar en verdiende al zelfstandig de kost met het venten van koopwaar aan de deur en op de vrijdagmarkt. Willem werkte als metselaarsknecht. Een jaar later gingen ze allen bij Van Wicheren in het Arendsklooster wonen. Behalve Willem, die zijn ziel aan het Franse leger had verkocht. Na de dood van moeder Trijntje in 1813 ging ook broer Johannes het leger in (de Nationale Militie) en werd halfbroer Janus het roomse weeshuis in de Kruis-
straat ingeschopt. Janke bleef met haar stiefvader alleen achter op het Arendsklooster. Van Wicheren vertrok twee jaar later naar de Nieuweburen en in 1819 betrok Janke de woning Oude Doelesteeg E205, hetzelfde pand dus waarin ze ook als kind al zes jaar had gewoond. Huiselijk geweld met paraplu
In 1821 trouwde Willem met Josina Leidekker, dochter van een gepensioneerde soldaat en een marktkoopvrouw. Zelf stond ze ook op de Leeuwarder markt, met een koekstal. Nadat Willem het sol-
De jonge jaren van Janke en Willem
Hun ouders Jan Westenbrink en Trijntje Goljet kregen samen zes kinderen, waarvan Janke de oudste was en Willem de oudste zoon. Beiden werden geboren in de omgeving van de Waag op de Nieuwestad in respectievelijk 1789 en 1792. Ze werden voornamelijk door moeder Trijntje opgevoed, omdat vader Jan soms lang van huis was. Hij diende als soldaat bij de Friese gardes en moest wel eens voor drie maanden naar de Friese Waddeneilanden. Hij overleed in 1801. De familie woonde toen in de Oude Doelesteeg E205 (tegenwoordig nummer 2). Janke was 11 en Willem 9. Toen ze 15 en 13 waren verhuisden ze met moeder Trijntje, hun broertjes en een in 1804 geboren halfbroertje naar de omgeving van het Jacobijner kerkhof. Het gezin trok toen al vier jaar steun bij de Stadsarmenkamer en had het niet breed. Iedere week moest moeder Trijntje in de Jacobijnerkerk het aan hun toebedeelde brood gaan halen en in de winter ook turf.
De Waag in 1838 gezien vanaf het Waagplein naar het westen. In de directe omgeving werden Janke en Willem in respectievelijk 1789 en 1792 geboren. Ook verkocht Janke aanvankelijk op deze plaats voor het huis van Salverda aan de Nieuwestad zuidzijde haar kruid- en peperkoek Tekening van S. Bonga
27
datenleven vaarwel had gezegd stortte ook hij zich in de koekhandel. Hiermee werd het een echte familieaangelegenheid, want ook Janke stond met een koekkraam. Op de andere dagen ventten ze langs de deuren met een mand of kruiwagen, tenminste, als ze niet buiten de stad waren. Van zijn uitgekeerde handgeld (hij was soldaat plaatsvervanger geweest) had Willem zichzelf een boot aangeschaft, waardoor ze elders op jaarmarkten en kermissen konden komen. Janke was inmiddels een volwassen vrouw van begin 30 en verkocht peper- en kruidkoek. Ze stond op de zuidzijde van de Nieuwestad. Eerst ter hoogte van het huis van Salverda, een vooraanstaand bewoner, vlak bij de Waag. Later stond ze tegenover de Nieuwepijp, net voor de Oude Doelesteeg, het straatje waar ze woonde. Toen haar broer Johannes ziek werd heeft ze hem daar tot aan zijn dood in 1820 verzorgd. Kort daarna leerde ze de juwelier en goudsmid Bernardus Born kennen, een drie jaar jongere weduwnaar uit Groningen. Al vrij snel trok hij bij haar in, maar al net zo snel bleek dat ze hiermee een grote vergissing beging. Vaak schold hij haar uit en sloeg hij haar, waarbij hij het gebruik van voorwerpen, zoals een paraplu, niet schuwde. Toch belette dat haar niet om in 1823 met Bernardus te trouwen en met hem mee te gaan naar Den Haag, met het plan om zich daar voorgoed te vestigen. Het was maar van zeer korte duur, want de mishandelingen van Bernardus gingen gewoon door. Vrezend voor haar leven vluchtte ze nog in haar huwelijksjaar naar Leeuwarden terug en vond daar onderdak in het Struivingspoortje aan de Nieuwestad, in een soort woongroep. In 1824 nam ze de draad van haar leven als koekverkoopster weer op. Ook verhuisde ze naar het Hofstraatje en later woonde ze nog een jaar in de Torenstraat om vervolgens weer haar intrek te nemen in het Struivingspoortje, waar ze tot 1834 bleef. Na haar terugkeer in Leeuwarden durfde Janke niet meer met Bernardus onder één dak te leven. Ze wilde dan ook van hem scheiden. Eind 1827 deed ze hiertoe een eerste verzoek, dat afgewezen werd vanwege gebrek aan bewijs van het door haar aan Bernardus ten laste gelegde.
Daarom vroeg Janke aan Eltje Teffer, een bevriend schoenmaker, of hij een verklaring wilde afleggen over het wangedrag van Bernardus Born, die toen inmiddels weer in Leeuwarden woonde, in de Bagijnestraat. Dat wilde Eltje wel en begin 1828 werd een tweede verzoek om een echtscheidingsprocedure ingewilligd. De zitting vond plaats in het voorjaar van 1828. Alle getuigen deden daar hun zegje waarbij Bernardus schitterde door afwezigheid. De uitspraak volgde twee maanden later: ‘concludeerd, ten einde het huwelijk tusschen Partijen bestaande, door deze Regtbank worde verklaard te zijn ontbonden’. Smijten met geld
Om kosteloos te kunnen procederen was Janke eind 1827 een bewijs van onvermogen verstrekt. Dat zij onvermogend zou zijn werd geconstateerd door de wijkmeester, die daar vervolgens rapport van deed aan het gemeentebestuur: ‘in zeer behoeftige omstandigheden verkeert’. Het is daarom ook op zijn minst merkwaardig te noemen dat Janke begin 1830 een huis kocht bij de Boterhoek in het Sint Jobsleen nummer F190. Ze kocht het op een openbare verkoop bij monde van de koeken banketbakker Philipus Jacobus Oolgaard en moest er 621 gulden voor neerleggen. Willem nam er zijn intrek met zijn gezin. Het hele jaar door woonde hij voornamelijk aan boord van zijn bootje, wat veel organisatietalent vergde, zeker naarmate er meer kinderen kwamen. Gelukkig konden ze af en toe bij zijn schoonouders terecht in het Hofstraatje. De woning in het Sint Jobsleen moet een uitkomst voor hem geweest zijn. Het bleef vier jaar zijn onderkomen. In 1841 werd het voor 400 gulden verkocht aan de verwer Luit van Noord en in de jaren zestig van de vorige eeuw is het gesloopt. Kort voor Kerstmis 1833 kocht Janke een tweede huis. Een kennis van haar, die ook getuige was geweest bij haar rechtszaak, de winkelier en tapper Mathijs Voortallen uit de Oude Doelesteeg, was eerder dat jaar overleden en de erven moesten zijn woning E201 van de hand doen. Ook deze keer moest er voor worden geboden. De koopman en armvoogd van het roomse armbestuur, Alexius Martini,
Het Struivingspoortje aan de Nieuwestad rond 1925, alwaar Janke tot 1834 één van de kleine eenkamerwoningen bewoonde sleepte het voor Janke voor een prijs van 917 gulden in de wacht. Om de koop deels te kunnen financieren leende ze van Nicolaas Rompel, eveneens koopman en armvoogd, maar ook de belangenbehartiger van de erven Voortallen, een bedrag van 400 gulden. Hiervoor stelde ze het zojuist gekochte E201 ‘ter hypotheke’. In 1837 leende ze nog eens 500 gulden van hem. Begin 1834 verliet Janke het Struivingspoortje en ging in haar nieuw verworven bezit wonen. Vervolgens kocht ze uit de boedelverkoop van Voortallen nog veel van de inventaris, die bij de winkel en de tapperij hoorde, maar die niet bij de verkoop van het pand inbegrepen waren geweest, waaronder gordijnen en een
28
dambord. In datzelfde jaar verliet Willem de woning in het Sint Jobsleen en schafte zichzelf een andere boot aan, het snikschip De Jonge Aafke, alsmede een wafelkraam. Al sinds een aantal jaren voer Janke met hem mee naar de diverse kermissen en jaarmarkten om daar hun koeken te slijten. Blijkbaar had men de zaak nu dus uitgebreid met een wafelkraam, een winkel en een tapperij. Uit een kan werd in E201 getapt bier verkocht ‘kroeghoudersche bij de kan inslaande’ en er was brood, braad, melk en room verkrijgbaar. Bij afwezigheid werd de verkoop overgelaten aan de overige bewoners van E201, de huurders van de bovenverdieping (o.a. de bekende horecafamilie Regnery). Geladen met zes kinderen, drie volwassenen, twee koekkramen, een wafelkraam, wafelijzers, beslagkommen en wat men al niet meer nodig had voor een goede bedrijfsvoering, zette De Jonge Aafke dan koers naar de kermissen en jaarmarkten van noord en noordoost Friesland. Als ze weer even in Leeuwarden terug was, lag ze voornamelijk afgemeerd aan de toenmalige Zaailandgracht. Het oogt allemaal idyllisch om met zo’n houten scheepje op de Friese wateren te varen, maar niets is minder waar. Het was hard werken en weinig verdienen, soms zelfs helemaal niets. In de wintermaanden bijvoorbeeld, als er, behalve de vrijdagsmarkt, geen kermissen en jaarmarkten waren. Op sinterklaasavond en met oudjaar werden er nog wel wat zaken gedaan. En als men geluk had was het een strenge winter en kon er wat verkocht worden op het ijs. Maar in de Oude Doelesteeg E201 (tegenwoordig nummer 10) was het warm. Het pand bood regelmatig onderdak aan Willem en zijn gezin dat alsmaar groter werd. Janke had speciaal daarvoor op een boedelverkoop extra bedden en kussens aangeschaft.
De Algemene Begraafplaats aan de Spanjaardslaan in de jaren zeventig van de 19de eeuw. Willem zal waarschijnlijk op de afdeling IV of V zijn laatste rustplaats hebben gevonden.Vele stadgenoten zijn hier op kosten van de Stads Armenkamer in naamloze graven te ruste gelegd. De hier afgebeelde grafmonumenten bevonden zich op de duurste afdelingen I en II
Ziek, zwak en rooms katholiek
In de zomer van 1849 brak er tijdens de kermis een cholera epidemie uit. Vooral de armen werden getroffen, omdat deze veelal onder zeer slechte hygiënische omstandigheden leefden. Ook Willem werd deze ziekte niet bespaard. Hij werd 57 jaar oud en liet een vrouw en twee kinderen na.
Rechts van de Kanselarij, in de schaduw van de bomen op de oostelijke walkant van de oude Herengracht die de Turfmarkt en Tweebaksmarkt tot 1894 doorsneed, bevonden zich de kamers van het in 1850 nieuw gebouwde Ritske Boelemagasthuis Foto van J.F. Lomans, genomen tussen 1872 en 1879.
29
Twee dagen na zijn overlijden werd hij begraven op de algemene begraafplaats aan de Spanjaardslaan, in een graf dat eigendom was van de stad Leeuwarden. Onmiddellijk na het beëindigen van die kermis hing de bijna 60 jaar oude Janke haar koekstal aan de wilgen en vertrok uit de Oude Doelesteeg E201 naar het Ritske Boelemagasthuis, toen nog in de Monnikemuurstraat, maar vanaf 1850 in de nieuwbouw aan de Tweebaksmarkt. Het Ritske Boelemagasthuis was een verblijf voor vrouwen op leeftijd, deels rooms katholiek en deels protestants. Alleen vrouwen die nog voor zichzelf konden zorgen kwamen voor het gasthuis in aanmerking. Tevens was het de bedoeling dat men ook voor elkaar zorg droeg. Zeventien jaar heeft Janke daar gewoond, in het kamertje nummer 12, maar langzaam aan ging haar gezondheid achteruit en werd ze alsmaar meer hulpbehoevend. Op het laatst kon ze niet meer voor zichzelf zorgen en was het ook voor haar medebewoonsters ondoenlijk om haar deze zorg te geven. In 1866 besloten de voogden dat Janke het Ritske Boelemagasthuis moest verlaten: ‘de Heer Olderman deelt mede dat de bewoneres van het kamertje No 12, Janke Westenbrink, wegens verregaande onzindelijkheid (…) door hem onlangs is gelast, tijdelijk het kamertje te ontruimen, waaraan door haar gevolg is gegeven.’ In de loop der jaren had Janke een prima netwerk opgebouwd, bestaande uit de meest vooraanstaande katholieken tot aan de allerlaagste. Nu ze geen vaste verblijfplaats meer had fungeerden dezen als sociaal vangnet. Drie van hen waren Joukje Kroes met haar dochter Anna Feddes en Aaltje Spoelstra. Tot aan haar dood hielden deze dames haar in de gaten, zorgden ervoor dat er een dokter kwam als het nodig was, dat de medicijnen opgehaald werden bij apotheker Haverschmidt (de vader van Francois Haverschmidt, beter bekend als de dichter Piet Paaltjens) en meer van dat soort zaken. Dit alles vond plaats onder het alziende oog van Johannes Henricus Gerardus Jansen, de uitmuntende voorzitter van het parochiaal armbestuur. In het eerste half jaar na haar gedwongen vertrek uit het Ritske Boelemagasthuis woonde Janke maar liefst op zes adressen, alle van katholieke huize. Het
voorlaatste was de Tweebaksmarkt B52, tegenover het Ritske Boelemagasthuis, waar de weduwnaar kleermaker Hermanus Willegers met zijn gezin woonde. Met hen verhuisde Janke ook mee naar de Nieuwe Oosterstraat C94 waar ze twee jaar zou blijven. Van mei 1869 tot en met mei 1870 woonde ze vervolgens samen met haar schoonzuster Josina Leidekker, de weduwe van Willem, op een achterkamertje beneden in de Ipe Brouwerssteeg aan de Nieuwestad. Daarna vertrok ze naar Achter de Hoven en ging in de Fabrieksteeg wonen, net buiten de oude binnenstad, bij de timmerman Wilhelmus Jorna en zijn vrouw, ook katholiek. Uiteindelijk kwam ze in 1871 weer in de Nieuwe Oosterstraat terecht, op nummer C86 deze keer. Erfgenaam
In 1868 sloot Janke een overeenkomst met de voorzitter van het parochiaal armbestuur J.H.G. Jansen, rentenier en koek- en banketbakker in ruste. Maandelijks zou ze van hem een tientje lenen waarbij het totaal geleende bedrag niet groter mocht worden dan 500 gulden en waarvoor ze E201 als borg stelde ‘in vollen, vrijen en onbezwaarde eigendom toebehoren de huizinge, erf, en aanbehooren staande en gelegen in de oude Doele Steeg.’ Tegelijkertijd
liet ze haar testament opmaken waarin ze Jansen tot haar enige erfgenaam benoemde en ook tot haar executeur testamentair. Vervolgens legateerde ze Josina Leidekker met tweehonderd gulden, haar neef Jan Westenbrink (het enige nog levende kind van Willem) met honderd gulden, Anna Feddes met honderd gulden, Joukje Kroes met vijftig gulden en Aaltje Spoelstra met vijfentwintig gulden. Drie weken voor haar overlijden verkocht Janke, inmiddels vrijwel blind, haar huis Oude Doelesteeg E201 voor 2974 gulden aan Uilko Regnery, die het al geruime tijd van haar huurde en er een koffiehuis in dreef. Janke stierf op 10 september 1871, ’s avonds om zes uur in het huis Nieuwe Oosterstraat C86, bijna 82 jaar oud, aan de gevolgen van een simpele verkoudheid waaraan haar ziek, oud en versleten lichaam geen weerstand meer kon bieden. Ze werd begraven op de roomse begraafplaats van Wijtgaard, haar neef Jan treurig achter latend. Niet alleen omdat hij zijn tante verloren had, en daarmee het laatste restje van zijn verleden, maar vooral omdat hij een erfenis aan zijn neus voorbij had zien gaan. Mede dankzij de familie van zijn schoonvader, de wafelbakker S. Bruinsma, weten wij dit nog.
Wafelbakker Sape Bruinsma hier met zijn linkerarm in de zij poserend voor de wafelkraam op de Leeuwarder Kermis in 1884
30
Nieuws van Aed Levwerd Secretariaat: Postbus 2574, 8901 AB Leeuwarden, e-mail
[email protected]
Open Monumentendag 2006
De Open Monumentendag begon met de ‘Opmaatavond’ van 5 september. De reacties van de bezoekers van deze avond in de raadszaal van ons prachtige stadhuis waren zeer positief. Men heeft het centraal stellen van de vorstenportretten buitengewoon informatief en boeiend gevonden en er waren lovende woorden voor de bijdragen van de heren Cazemier en Elias. Jammer alleen dat de techniek ons in de steek liet bij het lanceren van de website van Aed Levwerd. De Open Monumentendag zelf op 7 september was weer ouderwets geslaagd! Het weer kon niet mooier (hebben we natuurlijk geen invloed op maar het draagt wel bij tot de beleving van zo’n dag) en daarnaast spreekt een betrekkelijk onbekend fenomeen als het Sint Anthony Gasthuis het publiek buitengewoon aan. De ‘Living History’ voorstelling van de mensen uit Hoorn werd hogelijk gewaardeerd, voogden en personeel en niet te vergeten de bewoners van het Sint Anthoon waren aangenaam verrast door de publieke belangstelling. De grote belangstelling blijkt ook wel uit het feit dat er significant méér boekjes verkocht zijn dan in voorgaande jaren. Daarnaast paste ook de deelname van het stadhuis prima in het programma. De inzet van het Stadhouderlijk Hof is ook erg op prijs gesteld en de medewerking van de N.V. Stadsherstel mag zeker niet onvermeld blijven. Het aantal bezoekers is geschat op ruim 4000 wat erg goed genoemd mag worden, zeker gezien de ‘concurrentie’ op de dag van onder andere braderieën, Noorderlicht en Harmonie. Op zondag 8 september volgde de Boerderijendag. Opnieuw kunnen we spreken van een fraaie dag, die als epiloog van Open Monumentendag georganiseerd was door het HCL en waarbij een tocht was uitgezet langs verschillende boerderijen
van het Sint Anthoon in de omgeving van Leeuwarden. Alle gedrukte fietsroutes (500 stuks) zijn uitgereikt zodat we kunnen vaststellen dat de tocht door tenminste 500 personen gereden is. Hiermee lijkt het experiment om naast de zaterdag ook de zondag te benutten, geslaagd.
Verschijningdata Leovardia
U bent gewend om het eerste nummer van een nieuw kalenderjaar in maart te ontvangen. Met ingang van 2007 verschijnt Leovardia evenwel in de maanden januari, mei en september. Daarmee bereiken we een evenwichtige verdeling van de uitgaven over het gehele jaar en zijn we in de gelegenheid om tegelijk met die nummers afzonderlijke mailing vanuit het bestuur en het HCL mee te sturen, hetgeen, naar we hopen, kostenbesparend zal werken.
Living history, uitgebeeld tijdens de laatste Open Monumentendag in de tuin van het Nieuw Sint Anthoon aan het Perkswaltje Foto: Jesse Fahner
31
Nieuws van het Historisch Centrum Leeuwarden Grote Kerkstraat 29 8911 DZ Leeuwarden, tel. (058) 233 83 99, e-mail
[email protected]
Nieuwe educatieve website HCL gelanceerd
Kinderen van basisschool de Oldenije openden samen met wethouder Krol van onderwijs op 10 november de nieuwe educatieve website van het HCL. Uit de duizenden strekkende meters aan historisch bronnenmateriaal over Leeuwarden is een selectie gemaakt van honderd bijzonderheden. Het HCL wil deze graag aan een groot publiek laten zien omdat ze zo uniek, oud, mooi, spannend, ontroerend, gek of informatief zijn. De site geeft een indruk van de rijke variatie aan schatten die in de depots van het Historisch Centrum Leeuwarden worden bewaard. Aan de hand van honderd originele bronnen (portretten, schilderijen, prenten, tekeningen, foto’s, boeken, documenten en voorwerpen) wordt de rijke geschiedenis van Leeuwarden zichtbaar gemaakt. De honderd bijzonderheden staan gegroepeerd onder tien hoofdthema’s die elk weer uit tien subthema’s
bestaan. Samen vormen ze honderd bijzonderheden uit de Leeuwarder historie. Op dit moment zijn de volgende hoofdthema’s op de site te zien: Bestuur, Sport, Oorlog, Beroemd, Handel, Geloof, Misdaad, Ambachten, Verkeer en Stadsgezicht. Er worden echter doorlopend nieuwe thema’s toegevoegd, waardoor het de moeite waard is om de site regelmatig te bezoeken. De website biedt de mogelijkheid om op drie verschillende manieren de aangeboden informatie op te zoeken: thematisch (thema’s en trefwoorden), chronologisch (tijdbalk) en geografisch (stadsplattegronden). Bijzonder aan de site is, dat de website uit twee verschillende versies bestaat. De standaard versie is de reguliere site voor volwassenen en de educatieve versie biedt toegang tot een speciale site voor het onderwijs, waaraan ook lesmateriaal is toegevoegd. Het HCL speelt hiermee in op de ontwikkeling in het onderwijs om leerlingen met behulp van
cultureel erfgoed in de buurt kennis en inzicht te laten verkrijgen omtrent hun eigen alledaagse woonomgeving. Zie www.10x10leeuwarden.nl Presentatie belangrijk 17de-eeuws Leeuwarder egodocument
Op vrijdag 17 november presenteerde de Fryske Akademy de door haar uitgegeven vertaling van het Diarium Furmerii. Het dagboek van de Friese landshistorieschrijver Bernardus Furmerius, 1603-1615. Het dagboek is een egodocument waarin deze landsgeschiedschrijver van Friesland voor zichzelf chronologisch de gebeurtenissen noteerde die in zijn dagelijkse omgeving voorvielen. Omdat Furmerius niet van plan is geweest zijn aantekeningen te publiceren, geeft hij in dit dagboek een fris en persoonlijk commentaar op wat er gebeurde. Zo doet hij onder meer uit de eerste hand verslag van het beruchte Mastoproer op nieuwjaarsdag 1610. Dat maakt het werk tot een levendige bron voor de kennis van een turbulente periode uit de geschiedenis van Leeuwarden. Het in het Latijn geschreven dagboek is van een vertaling in modern Nederlands voorzien. De vertaling en inleiding zijn van de hand van D.W. Kok, het commentaar en de toelichting op de door Furmerius gepresenteerde gegevens zijn van O. Hellinga. Tijdelijke beperking openingstijden HCL
In verband met de naderende verhuizing in de tweede helft van 2007 brengt het HCL tijdelijk de openingstijden terug vanaf 1 januari 2007. De nieuwe openingstijden in 2007 zijn van dinsdag tot en met vrijdag van 10 tot 17 uur. Daarmee vervallen de donderdagavond en de zaterdagopenstelling en gaat het HCL ’s morgens een uur later open. Opening van de educatieve website in It Aljemint. V.l.n.r. Renee Rijpstra, Hester Postma (HCL), wethouder Krol en Meike de Groot.
32
@
Brievenbus/mailbox
Huzumer zwembad
Graag geef ik nog een aanvulling op het voortreffelijke artikel over het Huzumer zwembad van de hand van Jesse Wassenaar in Leovardia 20. Het zal velen niet bekend zijn dat het Huzumer zwembad in de nadagen van haar bestaan gedurende de winterperiode een woonbestemming heeft gehad en dat het gebouwtje van de Huzumer Iisbaan, gelegen nabij het zwembad, in die zelfde periode zomers werd bewoond door hetzelfde gezin. Het zit namelijk zo: in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw was mijn zwager Lútzen Brouwer als bediende werkzaam in de schoenenwinkel van
De redactie van Leovardia reserveert graag ruimte voor brieven van lezers. Zij behoudt zich wel het recht voor brieven in te korten. Ons adres: Grote Kerkstraat 29, 8911 DZ Leeuwarden of e-mail:
[email protected]
Hoogenbosch aan de Schrans en zijn baas en eigenaar van de winkel was de bekende Huzumer oud-wielrenner ‘Peardsje’ Postma, die in de jaren twintig samen met Eise van der Meulen triomfen vierde op de houten Leeuwarder wielerbaan. Het was de bedoeling dat Lútzen de schoenenzaak van Postma zou overnemen en dan ook samen met zijn verloofde Grietje, nadat zij elkaar het jawoord hadden gegeven, in het woonhuis achter de winkel zou gaan wonen nadat de heer en mevrouw Postma elders een geschikte woning hadden gevonden. Dit laatste wilde echter niet snel lukken en daarom werd naar een andere mogelijkheid omgekeken om het jonge paar aan een tijde-
lijke en betaalbare huisvesting te helpen. Of het nu aan de sportrelaties van Postma was te danken of aan de contacten die Lútzen had met het bestuur van het zwembad en de ijsbaan is niet meer na te gaan, maar op zekere dag in het voorjaar van 1964 kwam plotseling de mogelijkheid los voor de jongelui om gedurende de winterperiode, nadat de Huzumers waren uitgezwommen, in het gebouwtje van het zwembad te wonen en nadat de Huzumers hun schaatsen weer in het vet hadden gezet, hun boeltje te pakken om te verkassen naar het gebouwtje van de ijsbaan. Dit heeft zo een paar seizoenen geduurd. Na een paar jaar had de familie Postma een geschikte woning gevonden en het jonge paar, met hun inmiddels geboren zoon Anton, kon nu zijn intrek nemen in de winkel aan de Schrans. Zeer zeker zal het oprukkende Aldlân voor zowel het bestuur van het zwembad als dat van de ijsclub een belangrijke overweging geweest zijn om in de stille periodes hun onderkomens te laten bewonen om vandalisme aan de gebouwen te voorkomen, alhoewel dat woord toen nog niet bestond en gesproken werd van ‘vernieling door kwajongens’. Van zowel het zwembad als de ijsbaan is nu niets meer over en met weemoed denk ik nog wel eens terug aan de tijd dat wij op familiebezoek mochten komen op de plaatsen waar zoveel Huzumers hun sportieve verrichtingen hebben gemanifesteerd! Ale M. Kingma, Leeuwarden Pieter Grades Bins, een verdienstelijk journalist en schrijver
IJsbaan Tjallinga aan de Badweg in Huizum in januari 1963 Foto H.J. Zijlstra
In Leovardia 19 deed ik een oproep om gegevens te verkrijgen over P.G.Bins. Inmiddels is mij het volgende duidelijk geworden: Pieter Grades Bins werd geboren in Rotterdam op 14 juli 1914 als zoon van Willem Dirk Bins en Jansje Pietronella Kleinschmidt, beide ook in Rotterdam geboren. In zijn hbs-jaren schreef hij zijn
33
en de instrumenten en versterkers. En achter de cabine zat een compleet muzikantenhol met lage banken en stoelen, een koelkast, een tafel in het midden, speakers voor de muziek en leeslampjes voor de intellectuelen. Boven de cabine was een slaap/ligruimte, die meestal werd benut door het aankomende kunstenaarsechtpaar Groenewoud/Buy (saxofoon). Beneden vormde dan de ritmesectie Visser/De Bildt de motor van eindeloze reeksen klaverjasbomen. Op de terugweg werd het uit de kleedkamer overgehouden bier opgedronken en zat Henkie de Geus vaak nog met zijn gitaar om ‘dingetjes uit te proberen’. Hoewel zeer comfortabel, hoorde de Passies niet tot de allersnelsten op de weg en wij hebben het hier over terugreizen uit oorden als Oud-Beijerland, Pijnacker, Tilburg, Uden, Sittard. Als chauffeurs op de Passies, tevens geluidslieden, hebben wij mooie herinneringen aan Mans Nijenhuis (nu Romein), Frans Slaterus (Omrop Fryslân) en Theo Balijon (Hollywood) en aan de mixer en spirituele leider, de onvolprezen Jan Dub. Een favoriete uitdrukking in het bandidioom was ‘Hasses derby!’, meestal afgekort tot ‘Hassús!!’
eerste artikel in de Nieuwe Rotterdamse Courant over interessante aspecten van ons land. Piet begon zijn loopbaan in Den Haag als kantoorbediende bij Rijkswaterstaat. Maar zijn grootste belangstelling ging uit naar het fotograferen en beschrijven van het landschap en het cultuurhistorisch erfgoed in ons land. Hij werkte vervolgens bij de Nederlandse Reisvereniging en als reclamemedewerker bij Kodak. Kort na de Tweede Wereldoorlog kwam hij naar Leeuwarden, waar hij werkzaam was als directeur van de Provinciale VVV. Hij trouwde hier in 1953, maar scheidde zes jaar later. Hij keerde terug naar Den Haag, trouwde er in 1960 en scheidde wederom vijf jaar later. Hij werkte als freelance journalist en documentalist aan artikelen en fotoboeken over het landschapsschoon en toerisme in eigen land. Ook verzorgde hij lezingen en een toeristische quiz om het binnenlands toerisme te propageren. Hij overleed in zijn woonplaats Den Haag op 1 januari 1992. Hij publiceerde in de periode 19491989. Van zijn publicaties noem ik: Frieslands strijd tegen het water (1949), Fries-Groningse kanalen; de moderne scheepvaartverbinding tussen het noorden en het westen van Nederland (1951), twee delen van de bekende Prisma–toeristengids (1965) en het fotoboek Kijk op Zeeland (1977).
Sjoerd Cuperus, Leeuwarden Bakkerij Excelsior
Joop van der Tuin, Steenwijk Pelikanen
Bij dierenopvang De Wissel aan het Kalverdijkje staan twee indrukwekkende stenen pelikanen. Deze staan er sinds het begin van de zeventiger jaren, toen ze zijn geschonken door een sloopbedrijf. Het zijn kunstwerken met duidelijke kenmerken van de Amsterdamse School. Ze moeten vroeger naast een trap of een bordes hebben gestaan, maar helaas weten we niet waar. We kunnen het de betrokken sloper niet meer vragen want die is inmiddels overleden. Is er een lezer die zich kan herinneren dat hij de pelikanen vroeger elders heeft gezien? Velen hebben ons reeds verteld dat ze bij zwembad De Grote Wielen hebben gestaan, maar ik weet uit eigen ervaring dat dat kikkers waren. Wie weet het beter? Koos Pietersma Dierenbescherming, Leeuwarden
Een van de Pelikanen bij dierenopvang De Wissel aan het Kalverdijkje Foto: Koos Pietersma
De Passies
Links op de foto van de biljartfabriek van Pasma in de Schoolstaat (Leovardia 21) staat nog een historisch monument, de Passies. Het was een oude verhuiswagen, die behoorde aan het aan de overzijde gevestigde geluidsbedrijf Gigs Support. Op de zijkant was op een bordeauxrode ondergrond een veelkleurige wereldbol geschilderd met het opschrift ‘Wereldwijde Verhuizingen, Aalsmeer, Holland’. Zoiets schilder je niet over. In de Passies verplaatsten zich halverwege de jaren tachtig diverse Friese bands, waanronder met name de (Op de) Koffieband. Het was een paradijs op wielen, alles en iedereen kon mee. Achterin paste een complete PA geluidsinstallatie
Bij het lezen over de Willem Sprengerstraat in Leovardia 21, komt de volgende herinnering weer bij mij boven. Aan het complex Excelsior was ook een bakkerij verbonden, met een mooie etalage aan het Ouwegaleien, vooral natuurlijk interessant in de decembermaand. Zo staan wij, een groep kinderen, ons te vergapen aan de lekkernijen en we weten allemaal hoe dat gaat. Kreten als ‘dit is van mij, dat wil ik hewwe’, enzovoort. Zo roep ik, staande bij de winkeldeur, wat ik het liefste wil hebben. Meteen gaat de deur open. Er verschijnt een man, die mij een trap op een zekere plaats geeft en schreeuwt: ‘Opgesoademieterd, liever koekjes wudde hier niet bakken’. Wij weg, ik zal het nooit vergeten. F. Hoeksma, Heerenveen
34
?
Liwwadders, waar is dit?
De fotograaf richtte voor de prijsvraag uit het vorige nummer zijn lens op een pand aan, wat bij het boekje van de Open Monumentendag 1994 als ondertitel meekreeg, ‘een gribus met karakter en sfeer’. Daarmee werd Het Vliet gekenschetst. De foto toont een versiering op het pand nummer 107. Als u een kijkje gaat nemen, zal u opvallen dat het café met bovenwoning minder bijzonder is dan het ernaast gelegen trapgevelpand nummer 109. De toenmalige eigenaar hiervan, Johannes Gelterp, liet in de zogenaamde cartouches het jaartal 1735 aanbrengen. In een latere koopakte lezen we: ‘een wel ter nering staande huizinge’. In het begin van de vorige eeuw woonde hier schilder Pieter Sierks Weijer. Bij een verbouwing in 1917 werd een tweede jaartal aangebracht. De trapgevel is van bruine mangaansteen opgetrokken en telt zes met natuurstenen platen afgedekte trappen. Op de schoorsteen ziet men de fraaie koperen windwijzer in de vorm van een paard. Een belangrijke blikvanger is de fraaie ‘oeuil de boeuf’ in de top van de gevel. Uit het geringe aantal goede oplossingen blijkt dat de opgave dit maal weer pittig was. De boekenbon is gewonnen door J.L. van der Geest te Leeuwarden.
Leovardia zet een traditie van ‘t Kleine Krantsje voort. Jarenlang vroeg Fenno Schoustra zijn lezers ‘Leewadders, waar is dit?’ Wij stellen u dezelfde vraag bij de foto van Jacob van Essen.
Liwwadders, waar is dit? Oplossingen voor 15 februari 2007 schriftelijk, onder vermelding van prijsvraag naar Historisch Centrum Leeuwarden, Grote Kerkstraat 29, 8911 DZ Leeuwarden of per e-mail
[email protected]. Onder de goede inzenders wordt een boekenbon van 15 euro verloot.
35
ANTIQUARIAAT BRANDAAN
Geschiedenis, Topografie en Frisiana Oostergrachtswal 25 8921 AA Leeuwarden bezoek op afspraak telefoon 058 - 215 77 89 e-mail
[email protected] www.brandaan.nl
36
Sophialaan 1 - Leeuwarden Telefoon (058) 212 10 75 - Fax (058) 212 64 49 E-mail:
[email protected] Internet: www.dehaantuinmansleijfer.nl
INKOOP ANTIEK GOUD - ZILVER SIERADEN PORSELEIN BEUNEKER ANTIEK - LEEUWARDEN ST. JACOBSSTRAAT 31 LEEUWARDEN 058-2123095
058 - 212 54 52
VARENIUS BUREAU VOOR GEOGRAFIE GESCHIEDENIS RUIMTELIJKE PLANNING
Lautastate 30, Postbus 6027 8902 HA Leeuwarden
Tel.: 058 - 267 20 72
e-mail:
[email protected] website: www.varenius.nl