4400
4401
4402
Noteer alvast in uw AGENDA: KGK neemt zich voor een uitstap te organiseren naar LENS op zaterdag 23 november 2013. De streek rond Lens in Nord-Pas de Calais was een desolate regio na de sluiting van de mijnen. Maar er werd nieuw leven ingeblazen: de mijnsites werden omgeturnd tot toeristische attracties. De kroon op het werk is het nieuwe museum, dat als filiaal van het Parijse Louvre, een schat aan kunstwerken herbergt. Gezien de afstand maken we er een daguitstap van. Bij voldoende belangstelling kan een autocar ingeschakeld worden, anders wordt het carpooling. Om een en ander vlot te kunnen organiseren zouden wij graag weten wie hiervoor interesse heeft. Gelieve zo snel mogelijk uw deelname op te geven bij : KGK-secretaris Trui Galle Berg 17 9800 Deinze –Meigem Tel. 09 328 09 39
[email protected] of KGK-voorzitter Willy Jonckheere Winkelstraat 36 9800 Deinze Tel. 09 386 32 78
[email protected]
Met de deelnemers zullen dan in de loop van de volgende maanden concrete afspraken gemaakt worden.
2474. Paul HUYS (nr. 636): Auxilius Vervisch, ex-kapucijn, 15 maanden onderpastoor in Zeveren (1785-1786) Pastoor van de Sint-Amandsparochie van Zeveren was achtentwintig jaar lang (van oktober 1767 tot aan zijn dood in augustus 1795) de Waaslander Jacobus Emmanuel de Vylder, baccalaureus in de theologie, in 1724 geboren als zoon van een der schepenen van Lokeren1. Tijdens zijn pastoorschap te Zeveren leefde pastoor de Vylder onder de heerschappij van de vredelievende keizerin Maria-Theresia († 1780) en van de bemoeizieke keizer Jozef II († 1790) en diens veelbelaagde jongere broer Frans II († 1792), maakte ook de invallen van de Fransen mee en de aanvang van het Frans Bewind alhier. Hij werd priester gewijd te Gent in december 1751 en was eerst, tot 1767, proost in Puivelde (bij Belsele in het Land van Waas). Hij was de jongere broer van Joannes Dionisius de Vylder, licentiaat in de theologie, die kanunnik was van het Kapittel van Sint-Baafs, “grootpenitencier” en aartspriester (d.i. deken) van Gent, m.a.w. een niet-onbelangrijk man in de diocesane hiërarchie. Bisschop van Gent was toen de uit Wenen geïmporteerde bisschop Ferdinand Maria graaf van Lobkowitz2, die bij voorkeur op zijn riant kasteel in Lochristi
4403 resideerde en het bestuur van zijn bisdom liever aan zijn vicarissen overliet. Maar dat is een ander onderwerp. Midden de jaren ’80 was pastoor De Vylder dus een 60-plusser geworden en kon in Zeveren wat hulp gebruiken bij de bediening van zijn parochie, ook al was die eigenlijk niet zo uitgestrekt en met een tamelijk klein aantal parochianen. Hij kreeg die hulp in de persoon van Pieter Frans Dominicq of - met zijn kloosternaam - Auxilius Vervisch, een gewezen kapucijner pater, West-Vlaming van geboorte (Moorslede 1749). Pastoor De Vylders nieuwe assistent was niet benoemd door de Gentse bisschop - wat toch de normale procedure zou geweest zijn - maar was in Zeveren aangesteld door niemand minder dan … de Oostenrijkse keizer zelf, die niet voor niets de bijnaam “keizer-koster” had gekregen, omdat hij zich, te pas en te ontpas, ook met de intern-kerkelijke zaken bemoeide. Wat door deze weinig orthodoxe “keizerlijke”aanstelling dus nogmaals werd bevestigd… * * * Maar vooreerst: wie was deze Pieter Francis Dominicq, alias Auxilius Vervisch, gewezen kapucijn?
Pieter Vervisch
Laurens Bouckenooge
(Geluwe)
(Dadizele)
| Pieter Vervisch (jr.)
| Maria Catharina Bouckenooge
(ca. 1702 - 1758)
x (ca. 1738) |
(ca. 1714 – 1784)
| (12 kinderen, w.o.:) ______________________ | _________________________________ | | | | Pieter-Norbert Laurentius Pieter-Francis-Dominicq Maria-Theresia (1739-18??)
(† 1781)
(Moorslede 29.01.1749) (Parijs 29.11.1793)
Hij werd geboren in Moorslede op 29 januari 1749 in het gezin van Pieter Vervisch (Geluwe ca. 1702 - Moorslede 22.04.1758) en van Maria Catharina Bouckenooge (Dadizele ca. 1714 - Noordschoote 17.02.1784), die twaalf kinderen kregen. De oudste zoon Pieter Norbert Vervisch (° 1739) werd priester: hij studeerde in Leuven, werd kapelaan in Brussel-SintGudula, in Merkem en in Ieper-Sint-Pieter, en werd daarna tot pastoor aangesteld in Noordschoote. Een tweede zoon, Laurentius, diende bij graaf de Carnin in Staden, huwde (maar het huwelijk bleef kinderloos) en stierf in februari 1781 op een schip voor de kust van Bengalen (nu Bangladesh). Een dochter Maria-Theresia (van wie drie oudere zusjes al gestorven waren op prille leeftijd) verbleef bij de nonnen in het Sint-Jans-Gasthuis in Ieper. Pieter Francis Dominicq Vervisch verbleef vanaf zijn zevende levensjaar bij schoolmeester Lorsom, baljuw te Rollegem-Kapelle, en werd daarna “besteed in de Waelen bij smid Noël te Halewijn bij Menen”. Zijn middelbare studies voltooide hij (in vijftien maanden tijds !) bij de paters recollecten in Poperinge. In 1768, op 19-jarige leeftijd, trad hij in bij de kapucijnen (noviciaat in Tervuren en professie, waarna clericaat in Oostende). Daarna volgden nog twee jaren filosofie en vijf jaren theologie bij de kapucijnen in Gent (1771-1778), o.m. bij Godefridus van Aalst. Hij werd priester gewijd te Brussel in 1773, op 24-jarige leeftijd. Na voltooiing van zijn opleiding werd hij ingezet als reizend predicator in de parochiale zielezorg, o.m. in en rondom Oostende (1778), daarna in en rondom Gent (1779). Hij geraakte zwaar in moeilijkheden met zijn orde-oversten (na een conflict over het statuut van de “lekebroeders”), werd verplaatst naar Dendermonde en Kortrijk en kwam tenslotte in Brugge terecht, waar zijn oversten, ten einde raad, hem in de gevangenis opsloten. Ontsnapt, met
4404 zijn oversten “verzoend” (na tussenkomst van aartspriester De Vylder, deken van Gent, bij order van de keizer), werd hij daarna door de kapucijnen weer gevangen gezet, eerst in Brugge en later nog zeven maanden in Menen, waarna hij opnieuw wist te ontvluchten en zich op diverse plaatsen verborgen hield bij vrienden (o.m. bij de baljuw De Bruyne in Deurle en op het kasteel van sieur de Ghellynck de Wingene in Zomergem). Op 9 december 1784 werd hij na een kerkelijk proces door Willem van Duisburg geïnterneerd, gesuspendeerd en geëxcommuniceerd wegens weerspannigheid, het bedelen van geld en het zich beroepen op wereldlijke rechtbanken tegen de wil in van zijn geestelijke oversten. Na een persoonlijke tussenkomst van kolonel vander Mersch (die immers gehuwd was met een nicht van Auxilius Vervisch, m.n. Emerentiana Tetlin uit Dadizele; vander Mersch zou later in de Brabantse Revolutie van 1789 een belangrijke rol spelen) werd Auxilius Vervisch in 1785 door keizer Jozef II benoemd tot onderpastoor in Zeveren. Waarom precies in Zeveren? Omdat dit - zoals hiervoren al uiteengezet - de parochie was die als pastoor de broer had van de Gentse kanunnik-aartspriester Joannes Dionisius de Vylder, die zich ook voordien al over de problematische kapucijn Vervisch ontfermd had. Na een verblijf van vijftien maanden als onderpastoor in Zeveren (waarover straks meer) werd hij eind 1786 verplaatst naar Kallo (bij pastoor Claus aldaar, met wie hij prompt ruzie kreeg) en werd daarna “pastor militair” in het Liefkenshoekfort in Lillo. Zelf zeer keizersgezind, geraakte hij daar volop betrokken in de perikelen van de Brabantse revolutie, kreeg het aan de stok met de anti-keizerlijke “patriotten”, werd herhaaldelijk gevangen gezet, kreeg ook nog - intussen was het al 1790 - een kerkelijk proces aangesmeerd in het “Geestelijk Hof” van het bisdom Gent, dat hem tot vijf jaar gevangenis veroordeelde. Maar kort nadien - na weer eens uit de kerker ontsnapt te zijn - was hij maandenlang op de dool in Holland, Gelderland, Keulen en kwam uiteindelijk opnieuw in Fort Liefkenshoek terecht. Maar in april 1792 vinden we hem plots vermeld als pastoor van Hazebroek (in Frans-Vlaanderen). Daar aangehouden wegens Oostenrijkse sympathieën, werd hij naar Parijs overgebracht, gevangen gezet en uiteindelijk ter dood veroordeeld. We besparen onze lezers het verdere relaas, hoe boeiend ook, en beperken ons tot het noteren van het smadelijk levenseinde van de ex-capucijn Auxilius Vervisch, zoals we dat in een tweeregelig krantenberichtje verwoord vinden: “L’auteur, condamné à mort [avec sa soeur] comme conspirateur par le Tribunal révolutionnaire, fut guillotiné à Paris le 4 décembre 1792, à l’âge de 43 ans.”5 Allicht rijst hier de vraag: Hoe komt het toch dat we zo goed op de hoogte zijn van een aantal “personalia” uit de toch zeer ongewone levensloop van deze gewezen pater – een levensloop, die inderdaad een aaneenrijging is van eerder uitzonderlijke gebeurtenissen? Dat komt omdat Auxilius Vervisch zelf zijn hele leven te boek heeft gesteld, in drie dikke boekdelen3, die samen bijna duizend (!) pagina’s beslaan. Deze bevlogen geschreven autobiografische trilogie, die vaak wel iets heeft van een don-quichoteske schelmen-roman, onderga je als lezer met een ononderbroken geboeide aandacht en met een stijgende verwondering. Een van episodes, in het tweede deel van zijn “pikante” memoires, heeft betrekking op de periode waarin pater Auxilius hulppastoor was in Zeveren, meer bepaald van september 1785 tot november 1786, d.i. een periode van ruim veertien maanden. Die tijd was lang genoeg om met het dorp en de streek voldoende vertrouwd te geraken en zich daarover dan ook een pertinente mening te kunnen vormen. De ex-pater, in zijn memoires, neemt nooit of nergens een blad voor de mond en zit geenszins in verlegenheid om zelfs de meest “heikele” gebeurtenissen te verhalen, c.q. te laken. Of hij altijd en overal de (hele) waarheid, en niets dan de waarheid verkondigt, is een andere zaak (en eventueel een model-thema voor een beoefenaar van de historische kritiek). Deze man verdient alleszins een ruimere voorstelling en we nemen ons dan ook voor, daaraan een afzonderlijk en ruimer gestoffeerde bijdrage te wijden in een van de volgende K.G.K.-Jaarboeken. Hier nu voorlopig alleen - als smaakmaker - een en ander over zijn weliswaar kortstondig, maar zeker niet onopgemerkt voorbijgegaan verblijf te Zeveren. * * *
4405 Hierna staat - netjes ingekaderd - te lezen hetgeen Auxilius Vervisch zelf heeft neergepend over de “Zeverense” episode in zijn tumultueus leven. Die episode beslaat hoofdzakelijk de artikelen IV en V (pp. 21-26) in het tweede boekdeel van zijn autobiografie. Dat tweede deel zelf draagt de ellenlange en veelbelovende titel: “Wonderbaer en rugtbaer Leven van den ex-pater Auxilius van Moorslede, alias PieterFrancis-Dominicq VERVISCH, By der gratie Godts, den Apostelyk-Keyzerlyken Stoel, OnderPastoor tot Zeveren, Cappellaen binnen Gend en Deservitor tot Calloo in het Waesland etc., TWEEDE BOEK-DEEL, behelzende de zeldzaemste gevallen als wereldlyken Priester, Alles volgens de naekte en zuyvere waerheyd door hem, zelfs geschoren Capucyn, in Zevenkoten aengeteekent en in druk gegeven zonder eenige vraekzuchtigheyd of andere inzichten, dan het verdedigen zyn’er eygene eere en faeme; mitsgaeders die zyn’er Familie en Vrienden, boven-al die van zynen Verlosser en waeren Vader van het overlast Vaderland Joseph II.” Als fictief drukkers-adres4 wordt op de titelpagina vermeld: “Liefkenshoek, Joseph Leopold Francis Vyghe, in den Hoed van Vryheyd, regt over den geketenden Leeuw.” En de Opdragt (vooraan in het boek, pp. i-iv) is ondertekend: P.F.D. Vervisch, Pastor Mil. van Liefkenshoek. Uit een en ander moge intussen gebleken zijn dat Auxilius Vervisch - naar eigen woorden “Waeren Vaderlander en Keyzerlyken Patriot - een fervent aanhanger was van de Oostenrijkse keizer (aan wie hij overigens zijn aanstelling in Zeveren - en later die van “krygs-pastor, veld-paepe ofte aumonier” in het Fort van Kallo - te danken had). Boven de titelprent van zijn boek (waarop pater Auxilius in een gevangeniskooi afgebeeld wordt) staat overigens een Latijns jaarvers of chronogram, dat als volgt luidt: VIVat LeopoLDUs IMperator fUtUrIs CaptIVIs LIberator (= 1786) Of in het Nederlands vertaald: Leve keizer Leopoldus, bevrijder voor de toekomstige gevangenen. Maar nu hetgeen de nieuwe onderpastoor van Zeveren (04.09.1785-19.11.1786) daarover zelf te berichten heeft. De lezer zal wel merken dat een goed deel van de charme van dit verhaal o.m. ook te danken is aan de spontaan-naïeve vertelstijl en aan de zelf-relativerende ironie waarmee de ex-pater op de hele bedoening terugblikt. Het artikel IV van het Tweede Boek (pp. 21 e.v.) draagt als titel een rijmend vers-paar en de tekst van dit hoofdstukje luidt als volgt:
Hoe ik nae Zeveren ben gegaen Of ik daer als Onder-Pastor ben ontfaen Aldus van kleederen 26 7bre verandert zynde, van armen capucyn geworden eenen heer, ik kende niet wat het was van Mynheer te spelen, ik ben zonder kruys of munte nae de pompe [lees: ponte] over de leye tot S. Maertens-Leeren gekomen, alwaer ik in de eerste confusie moest vallen, dewyl ik geen oordtjen geld in ’t zak had, en nu nergens meer op den bedel-zak konde leven. Als ik den overzetter Jan de Schutter wilde paeyen met te zeggen, dat ik hem zoude betaelt hebben op zyn capucins, hy zeyde : noyt zoo kaelen heer overgezet te hebben, hy bezag my van hoofde tot de voeten, hy wist niet wat van my maeken, ik scheen veel beter te zyn ievers eenenfranschen gascon als eenen Heer Onder-Pastor; niet was’er my zoo vremd als de luchtigheyd der kleederen, my dogt alsdan, dat ik als eenen Mercurius door de locht konde vliegen, en gelyk de Cappen ( = de paters Capucijnen) meest allegaeder hun gewennen aen den baerd te trekken, ik was gedeurig mis, myn baerdeken was tot Deurle verbrand. En ben jegens den middag gekomen in de Pastorie tot Zeveren; alwaer ik zeer wel ben ontfangen geweest van den lofweerden Heer Pastor De Vylder, broeder van den meergemelden Heer Arts-Priester, die zig benevens den Heer Canonik Boulez en mynen advocaet De Bruyne aldaer op mynen intrede bevond, om zynen Broeder nopens de Bisschoplyke dispositie te verwittigen. Den Pastor was heel content over mynen persoon, hy ontfong my zeer hertelyk, maer hy toogde zig hoogelyks misnoegt, als hy verstond, dat den Bisschop my nog geen Onder-Pastorele brieven had gegeven; hy zeyde dat hy mynen dienst ofte de hulpe van eenen coadjutor absolut noodig had, immers dat hy had toegestemt in my te aenveerden, wanneer men hem daer of had voorkomen, in die
4406 meyninge, dat ik hem in alles zoud gedient hebben als eenen Onder-Pastor ingevolge het Keyzerlyk decret en de brieven die zyne Hoogheyd den Bisschop had geschreven; te weten, dathy had toegestaen in my als Onder-Pastor van Zeveren te stellen &c. Den Aerts-Priester zeyde aen zynen broeder, dat den Bisschop my zoo aenstonds niet derfde admitteeren tot de Pastorele Fonctien, uyt hoofde, dat ik nu zoo lange buyten dienst had geweest; daerby door de Cappen voor ondeugende en onbekwaem was uytgegeven &c. Maer dat hy my voor zeker zoude geadmitteert hebben nae ik eenigen tyd aldaer preuven van goed gedrag en zeden zoud gegeven hebben, nae den Pastor my een goede getuygenisse zoude konnen verleenen nopens myne bekwaaemheden, waer op men my aenwakkerde om den Heer Pastor in alles te believen &c. In deze hope heeft den goeden Pastor my onder zyn dak goedhertiglyk ontfangen, eerlyk gehuysvest en wel gelogeert, ook myne achtbaere patroonen, dry groote Advocaeten, den Arts-Priester, den Theologael en Bailliu van Cruyshautem, zeer hertelyk getracteert op het goed succes der promotie van den nieuw-geschoren Capucin - “myn baerdeken wierd daer gewasschen met den Pastors wyn” - ‘t was gaudeamus in Domino. Ondertusschen, om my meer en meer in de gratie van mynen Hospes aengenaem te maeken, hebbe my tot alle diensten bereyd getoont, tot de welke hy als Pastor my konde en mogt gebruyken, als doopen, catheciseren, Hoogmessen zingen, uytvaerden celebreren, kwispel-sermoenen doen, de zieken administreren, immers trouwen en brouwen, zoo dat ik met de pastorele commissie alle de pastorele fonctien oeffende, erhalven biecht hooren: door alle welke ik zeer haest de gratie van Pastor, van de wet en van alle prochiaenen won, wel naementlyk door myn zwaere, helder en grouve stemme; daer is immers by de boerkens en boerinnekens niet zoo aengenaem in hun Pastor dan als zy wel konnen schreeuwen in den zing-bank, “en als jemant heeft dezen talent, / al waer hy den slegsten predikant of student,/ dat is de boerkens genoeg, zy zyn van zoo een Pastor content”(1). Deynze, Vynk, Meyghem waeren terstond als uytgelaeten, de kerke was alle zondaegen vol volk, om myn Capucine-musycq te hooren, men hoorde hun in de herbergen roepen: “den nieuwe onderpastor kan vervloekt schoone zingen - / ik scheyn by hun een overvlieger in al meyn dingen” - de prochiaenen waeren my allegaeder zeer beleeft en toegenegen niet jegenstaende myn berispingen over hun genever drenken, buyten welke faute deze prochie anderzints wel genoeg leeft, maer wat zoud ik veel geseyt of daer op gepreekt hebben ? zy zouden my verweten hebben, dat pater Godefrid, als commissaris, de Capucinnen tot Meenen eerst had moeten bekeeren; daerom als ik op die faute predikte, ik redeneerde cum grano salis, en alles was my toegenegen (2). Hoewel ik my noyt aen dezen, nog aen korte dranken vergeten heb, ik vreesde nogtans om het gezeyde, daer op veele te spreken, ook uythoofde, dat zy door het quaed exempel, hetgene zekeren priester hun aldaer had gegeven, somwylen zouden gezeyt hebben: medice cura te ipsum.
1. Gillis, den Boer-schepenen, zeyde dikwils dat hy wenschte te sterven, terwylent ik tot Zeveren woonde, om dat ik op zyn uytvaerd zoude gezongen hebben; dezen goeden man was zoodaenig over mynen zank aengedreven, dat hy dikwils in den Schepen banke achter song, en my wenschte noch te hooren nae zyn dood. 2. Zekeren Heer, aen deze faute aldaer de gratia speciali zeer onderworpen, was buytenspooriglyk genegen om op de genever-broers te prediken, waer door hy min voordeel uyt al zyn Sermoenen haelde als den baillieu uyt de boeten over hun drank-gevechten. Diergelyke Predikanten heb ik dikwerf gehoort, die de arme boerkens verdoemen en zonder absolutie wegjaegen, om dat zy zomwylen een glaezeken te veel drenken, daer zy (= die predikanten) dagelyks aen de flessche den minnaer spelen, en als met den bottel gebonden aen de kele leven. Vae illis! (= Wee hun!).
We laten het hierbij, voorlopig zonder eigen commentaar, en zullen het in een volgende Contactblad-bijdrage hebben over het artikel V van het Tweede Boek, getiteld: “Wy gaen hier beschryven de Cappe-klagten / Om my tot Zeveren te doen veragten”. Wordt nog vervolgd. 1. Zie K.O.K.-Jaarboek XLVIII (1981), p. 252. 2. Over de in Wenen geboren Gentse bisschop Ferdinand Maria de Lobkowitz (1779-1795) zie: M. Cloet e.a., Het Bisdom Gent. Vier eeuwen geschiedenis (Gent, 1991), pp. 121-128. Ex-capucijn Auxilius Vervisch “verwijt” deze bisschop “… op zyn kasteel [= in Lochristi] zig heele zomers te verlustigen met Madame Du Sart [= barones, en nicht van de bisschop], of nae een camp van
4407 plaisance te ryden met Madame Du Buisson, of om nae Holland te reyzen met Madame de bonne volonté”. Roddels (?), maar met een grond van waarheid (?) - wie kan het nu nog uitmaken? 3. Het eerste deel van deze autobiografie werd in de Gazette van Gend van 17 november 1791 als volgt aangekondigd: “Te bekomen: den eersten Tom (sic) van het nieuw Boek-werk, getituleerd: ‘Wonderbaer Leven van den Ex-capucyn Auxilius Vervisch van Moorslede’. De andere twee Tomen zullen ontrent Nieuwdag afgedrukt zyn.” 4. Het eerste deel van Auxilius Vervisch’ autobiografie vermeldt als fictief drukkersadres: “Maastricht :Wauter Dronkers” en het derde deel: “Waregem, Sincerus Vyge”. In feite werden alle drie de delen gedrukt in de Brugse drukkerij Van Hese: zie hiervoor: P. Hildebrand, De Kapucijnen in de Nederlanden en het Prinsbisdom Luik, dl. 10 (Antwerpen, 1956), pp. 115-116; zie ook: F. Loise, “Hese (Jean van)”, in Biographie Nationale, 9 (1886), kol. 317-318. 5. Volgens de Almanach van de guillotine of het schrikkeljaar O. Heere Jesu Christi 1796, [s.l., s.n.], 1796, p. 45, zouden Auxilius Vervisch en zijn zuster is Parijs onthoofd zijn op 29 (of 28?) november 1793. Ook zijn biograaf P.Hildebrand (De Kapucijnen, dl. 10, pp. 97-128) houdt het op 29.11.1793 (8 frimaire jaar II). Zie ook de Gazette van Gend van maandag 16 december 1793, waarin het volgend bericht te lezen staat: “Parijs den 8 December. Op den zelven dag (= 29.11.1793) op welken Duport-Dutertre, gewezen Minister van Justitie, en Barnave den kop hebben verloren, hebben insgelijks P[ater] Vervisch, gewezen Capucyn onder den naem van Pater Auxilius, en sedert beëedigden Pastor in Fransch-Vlaenderen, en zyne lieve Zuster M.J. Vervisch, Schoolmeesteresse aldaer, het hoofd moeten buygen onder het schrikkelyk werktuyg, het welk aen zommige dient tot glorie en aen andere tot eene rechtveirdige straffe van hunne verfoeylyke misdaden.” M.L.F. Duport-Dutertre (1754-1793) werd veroordeeld op 28.11.1793 en daags nadien onthoofd; idem voor Antoine P.J.M. Bavare (1761-1793).
2475. Willy JONCKHEERE : Zeppelinbommen op Deinze, 26/27-09-1914, en andere verhalen uit de Eerste Wereldoorlog. De herdenkingsmachine voor de “Grooten Oorlog” draait op volle toeren. Overal is men druk bezig om in 2014 de Eerste Wereldoorlog een eeuwfeest van jewelste te bezorgen. Zelfs in die mate dat sommigen wel eens uit het oog verliezen dat die oorlog vier lange jaren geduurd heeft en dat er zich dus in de komende jaren nog wel herdenkingsmomenten zullen aandienen. Voor Deinze zal het zwaartepunt ervan liggen in 2018, of 100 jaar na de dramatische gebeurtenissen op het einde van de oorlog, met o.a. de verwoesting van de hele stationswijk. Ik kreeg in illo tempore een drietal boekjes van Willy Saverijs met dagboekfragmenten van Stijn Streuvels uit het najaar van 19141. Streuvels volgt er de gebeurtenissen vanuit ‘Het Lijsternest’. De streek rond Deinze wordt slechts eenmaal vernoemd. Op 26 september schreef Streuvels: “ In den nacht vaart hier voor ’t eerst een Zeppelin voorbij die heel de lucht vult met gedruisch en geronk. ’t Is alsof er honderd auto’s door de wolken reden! De dood hangt boven ons hoofd. Voor ’t werpen van bommen echter moeten we hier niet vreezen”. Enkele tientallen kilometers verder westwaarts bestond dit gevaar blijkbaar wel. De 27e september noteerde hij: “De Zeppelin van verleden nacht heeft zijne bommen geworpen te Deynze! Waarom hij deze plaats uitgekozen heeft en er schade aanrichten moest, is niet gekend?” Weet iemand iets meer over dit dramatisch gebeuren? Waar kwamen die bommen terecht? Wat was de aangerichte schade? Vielen er slachtoffers? Bij het zoeken naar antwoorden op deze vragen, kwamen we als vanzelf terecht bij de Geschiedenis van Deinze, deel 2. Tony Vanhee schreef er “De Eerste Wereldoorlog (19141918)”2 Hierin krijgt de geïnteresseerde lezer een gekaderd verhaal van de ganse oorlog. Uit het dagboek van dr. med. Remi Callewaert3 weten we dat de fameuze Zeppelin die nacht 5 bommen uitgooide, waarbij vooral Sint-Vincentius getroffen werd, ondanks het feit dat op het dak het embleem van het Rode Kruis aangebracht was4.
4408 Andere interessante lectuur en documentatie kan men vinden in: - G.P.Baert en H. Maes, Deinse oorlogsvrijwilligers 1914-1918, KOK-Bijdragen 42, 1975, pp. 3-30. - Jan Moerman, Verhalen uit het leven der opgeëischten tijdens den eersten wereldoorlog 1914-1918 door Lodewijk Moerman (1886-1976), KOK-Bijdragen 58, 1991, pp. 29-54. - Romain De Bouver, De burgerlijke en militaire slachtoffers van Deinze (4 augustus 1914-11 november 1918) uit Wereldoorlog I, KGK-Bijdragen 68, 2001, pp. 5-158. Voor de bredere regio: Virginie Loveling, In oorlogsnood. Virginie Lovelings dagboek 1914-1918, ed. Bert Van Raemdonck, herziene editie in Digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren. Virginie Loveling noteerde op 28-09-1914 enkel: “Bomben zijn geworpen op Deynze, Nevele, Vosselaere, Meygem en Grammene”. Hugo Vanden Abeele, Oorlogsdagboek van eenen gemeentesecretaris of oorlogskronijk der gemeente Sint-Martens-Laathem aan Bosch en Leie 1914-1919, drukkerij Erasmus, Gent, 1924, 146pp. In periode 1914-1918 is er geen verwijzing naar Deinse toestanden p. 83: 1918- 17 oktober : “Gedurende den dag en den verleden nacht was het een druk afterten van vijandelijke legerafdeelingen. - Daaromtrent 150 vluchtelingen van St-Martens-Leerne en Bachte-Maria-Leerne zoeken schuilplaats op in Laathem. Een groot deel vernacht binnen de kerk. Het grootste aantal is den 19 Okt. Vertrokken naar Meirelbeke; de overigen zijn op de gemeente gebleven. Zij waren: 34 van St-Martens-Leerne, 16 van Maria-Leerne (en 3 van Winkel-St-Eloy).” p. 88: 1918- 30 oktober : “ 35 Duitsche soldaten zoeken ten huize de lieden op van 17 tot 35 jaar oud ”. Deze vijf en dertig speurhonden staan onder het bevel van den Leutnant Wetjel, den gewezen overste der Pass-Zentrale van Deinze. Eén jongeling wordt ontdekt en voorgebracht bij den voornoemden luitenant. Door tusschenkomst van den heer dd. Burgemeester wordt hij vrijgesteld.” p. 89: 1918- 31 oktober : “Aan het Duitsche front dat zich uitstrekt op de lijn Deinze-NeveleLandegem wordt een hevig trommelvuur ingezet”… p. 90: 1918- 1 november : “Twee Duitsche soldaten gesneuveld te Astene, worden door hunne kameraden naar Laathem overgebracht en aldaar op de wijk Garenne begraven. Hier ruhen in Frieden A. Glettner u. Assenbaum Kanoniere im 21.b.F.A.R. 6 Battr. gefallen am. 31.10.18.
(voetnoot: Zijn den 26.4.1920 ontgraven en overgebracht naar het Duitsch kerkhof te Deinze”)
p. 92 : 1918- 3 november : “Onophoudende opmarsch van het Belgisch leger. (4e en 6e regiment jagers te voet, 18e linieregiment). - De vluchtelingen van de beide Leerne’s keeren naar huis terug. (Zie: 18 Okt.ll.)”
4409 p. 117-127 wordt een lijst weergegeven van “Oud-strijders teruggekeerd uit den Oorlog”. Op p. 118 staat vermeld : “Colpaert, Theofiel-Achiel, geb. te Astene den 4 Okt. 1888. Militiaan der klas 1908. Ingelijfd bij het 11e linieregiment. Nam deel in Duitschland aan de bezetting van Mörs. Vereerd met de Yzermedaille, het Oorlogskruis met palm, de Zege- en Herinneringsmedaille. Is ook gemachtigd den nestel met de kleuren van het lint der Leopoldsorde te dragen”.
1. Stijn STREUVELS, In oorlogstijd. Uit het dagboek van Stijn Streuvels, ‘September 1914’, uitg. L.J.Veen, Amsterdam, 79p. Idem, ‘October 1914’, 85p. en ‘November 1914’, 54p. De volledige reeks omvat ook nog Augustus, December en Slot. Op 6 oktober 1914 stuurde Streuvels vrouw en kinderen weg uit Ingooigem, en ze kwamen uiteindelijk terecht in Amsterdam bij zijn uitgever L.J.Veen, waar ze tot februari zouden blijven. Uit erkentelijkheid voor de genoten gastvrijheid gaf Streuvels toestemming aan Veen om de maandelijkse afleveringen van zijn dagboek uit te geven, cfr. Het Stijn Streuvels genootschap. 2. Tony Vanhee, De Eerste Wereldoorlog (1914-1918), in Geschiedenis van Deinze, deel 2, pp. 67-82. 3. H. Maes, Uit het dagboek van Dr.med. Remi Calewaert, 31 juli 1914-13 oktober 1914, KOKBijdragen 54, 1987, pp. 7-78 4. Id.,ib., pp. 56-59.
2476. Paul HUYS (nr. 637) : Een beschrijving van de gemeente Petegem in de Dictionnaire géographique de la Flandre Orientale (1834) Uit de bekende en waardevolle Dictionnaire géographique de la Flandre Orientalevan Ph. Vander Maelen, uitgegeven in 1834 te Brussel bij het Etablissement Géographique1, hebben we totnogtoe de gegevens gepubliceerd betreffende de negen agrarische dorpen van het huidige Groot-Deinze, m.n. Zeveren2, Astene3, Vinkt4, Gottem, Grammene en Wontergem5, Meigem en de twee Leernes6. Nu komt - eindelijk - ook Petegem aan de beurt. Ziehier hoe het beschreven wordt door Vander Maelen: De wijken: Benevens de dorpscentrum zelf (vanaf de Sint-Martinuskerk) zijn er nog drie andere wijken: de Dries, de Leiehoek en Sint-Hubert. Hydrografie: De Leie bespoelt het noordelijk gedeelte van het Petegemse grondgebied en scheidt het van dat van Deinze. De rivier ontvangt er het water van de Kattebeek en de Tichelbeek, die van het Z. naar het N. vloeien. Bodemgesteldheid: Het grootste deel van het grondgebied is zanderig. De wijk Leiehoek is leemachtig. Op de wijken Dries en Sint-Hubert komen veel steenachtige gronden voor. Er zijn, in dalende orde van kwaliteit, vier klassen van grond: 1° met een teeltlaag van 35 duim dikte; 2° dito van 30 duim; 3° dito van 20 duim; 4° dito van 15 tot 20 duim. Bevolking: In 1829 telde Petegem 1350 inwoners. In datzelfde jaar waren er 54 geboorten en 40 overlijdens; jaarlijks is er één huwelijk op honderd inwoners. Behuizing: Er zijn 159 woonhuizen en 56 hoeven. Er is een kerk en een school. Er resideert een veearts. Het gemiddeld aantal bewoners per woning (1350 : 215) bedraagt aldus 6, 27 personen. Landbouw: Op de lichtere gronden worden aardappelen geteeld, vlas, klaver, wortelen, knolgewassen, haver, rogge en boekweit. De zwaardere gronden leveren bovendien nog tarwe, gerst, koolzaad en peulvruchten. De gemiddelde jaaroogst bedraagt 4000 hl rogge, 25 hl tarwe, 1200 hl haver, 160 hl gerst en 450 hl koolzaad. Veevoeder is vrij overvloedig beschikbaar. De tuinen leveren soepgroenten en andere groenten; de boomgaarden bestaan uit appelaars, perelaars, pruimelaars, kerselaars, notelaars en bessenstruiken. Een deel van deze opbrengsten wordt verkocht op de markt van Deinze. De hakbossen bestaan uit eik, wilg, es en berk en worden na negen jaar gehakt. Het hoogstammig bomenbestand bestaat uit eik, beuk, populier, berk, spar en wilg; de laatstgenoemde twee boomsoorten zijn het talrijkst. Wat de beurtorde in het oogsten betreft: men zaait gewoonlijk twee jaar naeen rogge op dezelfde partij land, het jaar daarop knolgewassen (raap of biet), waarna
4410 aardappelen volgen, of haver of vlas gemengd met klaver voor het volgende jaar; daarna herbegint de cyclus met rogge. Op de leemachtige gronden wordt de rogge vervangen door tarwe. De gemiddelde prijs voor het ploegen van een bunder grond bedraagt 8 tot 10 gulden, en 100 gulden incl. de bemesting, het zaaien enz. Veestapel: in 1830 waren er 52 paarden, 211 koeien en 42 kalveren, 300 varkens en 100 schapen. Enkele bewoners doen aan bijenteelt. Handel en nijverheid: Er zijn 90 getouwen voor het weven van vlaslinnen en 5 à 6 getouwen voor het weven van katoen. Er zijn drie stokerijen, drie korenwindmolens, twee olierosmolens. De enige handelsartikelen zijn graan, hooi, vlas en linnen (vlas en katoen). Wegen: Het dorp(scentrum) wordt doorsneden door de wegen van Kortrijk naar Gent, en van Oudenaarde naar Tielt. Men bereikt Deinze via een draaibrug (“un pont tournant”) over de Leie. 1. In de Dictionnaire géographique… worden Deinze en de actuele Deinse deelgemeenten besproken resp. op de pp. 9-10 (Astene), 14-15 (Bachte-Maria-Leerne), 45-47 (Deinze), 99 (Gottem), 99-100 (Grammene), 129 (Sint-Martens-Leerne), 149 (Meigem), 181 (Petegem), 228 (Vinkt), 242 (Wontergem) en 245-246 (Zeveren). 2. Zeveren: zie KOK-Kontaktblad van 1991, XI,8, pp. 1493-1494, nr. 1212. 3. Astene: zie KOK-Kontaktblad van 1991, XI,3, pp. 1408-1409, nr. 1257; alsook KGK-Contactblad van juni 2012, XXXII,2, pp. 4244-4245, nr. 2405. 4. Vinkt: zie KGK-Contactblad van juni 2012, XXXII,2, pp. 4244-4245, nr. 2405. 5. Gottem, Grammene en Wontergem: zie KGK-Contactblad van dec. 2012, XXXII,4, pp. 4316-4318. 6. Meigem en de twee Leernes: zie KGK-Contactblad van februari 2013, XXXIII,1, pp. 4363-4366.
2477. Willy JONCKHEERE : Petegem-station of Deinze-station? Strijdvraag van 60 jaar geleden. Onze oudere lezers kennen voldoende de aloude rivaliteit tussen Petegem en Deinze, die vooral in de naoorlogse periode en vóór de fusies, soms scherpe vormen aannam. De jonge Deinzenaars liggen daar, - gelukkig maar - , niet meer wakker van, en de fusies behoren tot een tijdperk waarin zij nog niet geboren waren. De eerste fusie tussen Kern-Deinze, Petegem, Astene en Zeveren ging van start op 1 januari 1971. Op 1 januari 1977 volgden dan Bachte-Maria-Leerne, Sint-Martens-Leerne, Gottem, Grammene, Meigem, Vinkt en Wontergem. Wij danken KGK-lid Astère Allaert die ons een paar interessante documenten1 bezorgde waarin de rivaliteit tussen Deinze en Petegem zich kristalliseerde rond de benaming van het station. Het betreft een brief van M. De Vos, Directeur-Generaal van de N.M.B.S. ‘aan het gemeentebestuur van en te Petegem-Deinze’, dd. 28 augustus 1954, en de repliek van het Petegems gemeentebestuur, getekend door de burgemeester Ad. Haerens en zijn schoonzoon, de gemeentesecretaris E. Van de Wiele, s.d. Het lijdt geen twijfel dat de inhoud van deze brief de gedachtegang van secretaris Van de Wiele weergeeft. Petegem had reeds op 4 augustus 1954 een schrijven naar Brussel gestuurd met de vraag om de benaming van Station Deinze te wijzigen in Station Petegem. Vanuit Brussel had men het stadsbestuur van Deinze hieromtrent geraadpleegd en in zijn brief van 28-08-1954 somde directeur-generaal De Vos de argumenten op die Deinze liet gelden om de benaming van Deinze station te handhaven. 1. “Het station draagt reeds meer dan 100 jaar de benaming Deinze”2. Ja maar, liet Van de Wiele opmerken: “Dat iets gedurende een eeuw onjuist en opzettelijk verkeerd werd gedaan, is geen reden om dit ten eeuwigen dage te bestendigen. De evolutie op alle gebied is daarvoor een sprekend bewijs”.
4411 2. “Deinze is Stad en hoofdplaats van kanton en distrikt – behelzende de kantons DeinzeNazaret (sic) en Nevele”. Repliek : “Deinze is stad, ja. Petegem is een gemeente. Wat heeft dat te zien met de benaming van een station. Wij leven in de twintigste eeuw, in 1954 en veel gemeenten zijn belangrijker geworden dan sommige “steden”. Petegem is als cliënt van uw station belangrijker. Uw station ligt heel en al op Petegem: vóór en rond uw station heeft Petegem een zeer moderne verlichting aangebracht”.
3. In Deinze vond men niet dat de naam diende te veranderen omdat het station gelegen was binnen de grenzen van de buurgemeente Petegem. “Dezelfde toestand doet zich voor te Brussel, Oudenaarde, Dendermonde en misschien nog vele andere steden in België waar het Station op grondgebied van een andere gemeente ligt en waar een wijziging van benaming niet eens ter sprake wordt gebracht”. Onterecht vond men in Petegem: “De toestand te Brussel, Oudenaarde en elders is niet dezelfde als hier. Petegem is op industrieel gebied belangrijker dan Deinze; in de opgeworpen gevallen is dat heel anders”. 4. Men had in Deinze moeite om de vraag van Petegem ernstig te nemen: “De weldenkende bevolking en nijveraars zouden een wijziging van de Stationsbenaming in Petegem als kleinzielig beschouwen, ten bewijze kunnen wij aanhalen dat praktisch alle fabrikanten die in Petegem gevestigd zijn op hun facturen en briefhoofden enkel Deinze vermelden”. De Petegemse secretaris geraakt in zijn repliek stilaan op dreef: “De ‘weldenkende’ bevolking van Deinze zou een wijziging kleinzielig beschouwen? Dat zegt natuurlijk de stad Deinze. De feiten zijn hier totaal verdraaid. De mensen van Petegem, die even weldenkend zijn als de Deinzenaars, oordelen daar anders over. Het stuit hen tegen de borst en allen beschouwen het als een krenking van recht en prestige dat op uw station alleen ‘Deinze’ prijkt. En nu die facturen en briefhoofden. Hier gelden andere factoren. Zoals U weet, bestaan er twee gemeenten Petegem: Petegem, arr. Gent en Petegem arr. Oudenaarde. Vele mensen vermelden in hun adressen alleen ‘Petegem’, met als gevolg dat hun zendingen vaak verkeerd lopen, met al het onaangename dat er uit volgt. Enkele industriëlen van Petegem hebben getracht dit euvel te voorkomen door in hun briefhoofden ‘Deinze’ te schrijven. Leid
4412 U daaruit niet af dat zij hun gemeente verloochenen! Ons Bestuur zal dit eerstdaags oplossen. Wij zullen het nodige doen opdat ons Petegem ‘Petegem/Leie’ worde geheten. Als die enkelingen de zekerheid hebben dat hun zendingen geen gevaar lopen, zullen zij ‘Petegem/Leie’ schrijven en niet Deinze”.
5. In een volgend punt beweerde Deinze dat de Petegemse ondernemers zelf het liefst onder Deinse vlag wilden varen! “Vóór de oorlog werd zelfs door de Handelskamer te Tielt, waarbij Deinze aangesloten is, een referendum gehouden bij de fabrikanten van Petegem of zij het wenselijk vonden Petegem met Deinze te versmelten waarop 21 van de 22 geraadpleegde nijveraars bevestigend hebben geantwoord”. De bloeddruk van Van de Wiele schoot de hoogte in: “Het referendum, eindelijk. Hier hebben wij de annexatiepolitiek van Deinze. Reeds in 1937 kwam burgemeester van Risseghem van Deinze met zijn plan tevoorschijn. De ‘Handelskamer van Tielt’ werd als derde macht gebruikt om een zogezegd referendum te houden. In de jaren ’33 tot ’39 kenden wij veel referendums. De referendums van Saarland, Sudetenland en Dantzig zijn zoveel voorbeelden die Deinze inspireerden; Saarland werd ‘Saargau’. Deinze wou graag Petegem met zijn industrie inpalmen. Alle middelen waren goed. De oorlog kwam en – hoe zou het anders - … de aanhechting. Tegen wil en dank van eenieder werd Petegem bij Deinze gehecht. Deze ongrondwettelijke daad, met de steun van de bezetter gepleegd, door magistraten die de grondwettelijke eed, naar het voorbeeld van hun meesters, met de voeten traden, werd bij de bevrijding ongedaan gemaakt! Het spreekt vanzelf dat de belangen van Petegem en al zijn inwoners niet door Deinze werden gediend. Deinze zag in Petegem’s industrie een rijke buit; Petegem zou voor Deinze zijn wat Saarland was voor het ‘Reich’”. 6. Tot slot poneerde Deinze dat de Petegemse industrieën hun maatschappelijke zetel in Deinze hadden! “De belangrijkste nijverheden van de agglomeratie hebben hun maatschappelijke zetel te Deinze (firma’s Torck, Molens van Deinze, Souplex, Rubannerie, Et.Gevaert, Enz.,enz.” Van de Wiele veegde het slotargument meteen van tafel: “De industrie te Petegem en te Deinze. Er dienden werkelijk niet zoveel ’enz., enz.’ geplaatst te worden om de nijverheidsinstellingen te Deinze op te sommen. In Petegem bloeien 36
4413 instellingen. Het aantal tewerkgestelden bedraagt er, in perioden van laagconjunctuur, 2000 personen. Van de actieve bevolking onzer gemeente werken 65,6% der mensen in de nijverheid en slechts 8,4% in de landbouw. Petegem is geen landbouwgemeentje! Dank zij de bloei en de ontwikkeling van onze industrie groeide de bevolking in snel tempo: In
1829 :
1 352 inwoners
1900 :
2792 “
1953 :
5319 “
In 50 jaar is de bevolking van Petegem verdubbeld. De STAD telt amper 500 inwoners meer en zal binnen enkele jaren voorgoed voorbijgestreefd zijn”.
Nadat hij de argumenten van Deinze had aangehaald was Directeur-generaal De Vos in zijn conclusie duidelijk: “ Daar wij in principe gekant zijn tegen elke wijziging van een stationsbenaming die door het jarenlange gebruik burgerrecht verkregen heeft en meestal enkel aanleiding kan geven tot miszendingen en moeilijkheden voor de reizigers, kunnen wij slechts de mening vanhet stadsbestuur van Deinze bijtreden en moeten wij tot onze spijt mededelen dat wij op Uw verzoek niet kunnen ingaan”3. Van de Wiele hoopte met zijn repliek de N.M.B.S. alsnog van gedacht te doen veranderen. Misschien, schreef hij, wist men dit alles in Brussel niet. Immers “Petegem werkte rustig door en deed niet aan grootspraak, dat deden anderen wel”. En tot slot: “Wij zouden de Heer Directeur-Generaal der N.M.B.S. dankbaar zijn, indien hij, in het licht van deze nieuwe gegevens, op zijn pijnlijke beslissing wilde terugkomen. Wij vragen niet dat iemand onrecht worde aangedaan doch alleen een meer dan billijke rechtzetting van een honderdjarige krenking”. Zestien jaar later zal secretaris Van de Wiele de ‘krenking’ omzetten in een glorieuze overwinning, wanneer hij als kopman van de ‘Opbouwende Krachten’ in de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 1970 het stadhuis van Deinze veroverde en de eerste burgemeester werd van de eerste fusiegemeente Deinze (kern-Deinze, PetegemAstene-Zeveren). 1. Deinze, Stadsarchief, 1811123, NMBS, Benaming van het station Deinze-Petegem 1954-1955, nieuwe doos 118 (Petegem) 2. De prentbriefkaart geeft het station weer vóór de vernielingen van 1918. Op de zijgevel van het gebouw is duidelijk leesbaar “Deynze-Deinze”. 3. In zijn boek: Yvan Vandenbrande, Deinze en de fusies van 1152-1469-1942-1970-1976, Deinze 1997, 380pp. schrijft de auteur op p. 48 dat de gemeenteraad van Petegem op 8-09-1954, een tiental dagen na de brief van dir.-gen. De Vos, de naam van de gemeente ‘Petegem-Deinze’ wijzigde in ‘Petegem-aan-de-Leie. En verder noteerde hij: “Het gemeentebestuur trok de draad van zelfstandigheid nog verder door en ook de naam van het spoorwegstation, steeds vermeld geweest als Station Deinze, werd officieel gewijzigd en kreeg de nieuwe naam: Station Petegem-aan-de-Leie”. Dat zal dan voor intern gebruik binnen het gemeentehuis van Petegem geweest zijn, want erbuiten heeft niemand daar iets van gemerkt.
4414
OPEN MONUMENTENDAG ZONDAG 8 SEPTEMBER 2013
Een keur van monumenten, in stad en platteland van Deinze Omwille van de 25e editie van Open Monumentendag is er gekozen om het beste uit de voorbije edities te brengen. Ook in Deinze doen we daar aan mee, zij het dat er toch enkele nieuwigheden in het programma verwerkt zijn. We proberen een doorsnede te geven van Deinze met zowel stedelijke onderwerpen (fabriek, beiaard, kapel) als plattelandsitems (boerderij, sas, kasteel) met de nadruk op typisch Deinse elementen. Voor dat laatste staat de kinderwagen- en speelgoedfabriek van Torck borg, waar trapwagentjes, in een tentoonstelling, terug naar hun plek van oorsprong zijn gebracht. Thema’s van de voorbije jaren zoals wonen, industrie, vervoer zijn in het programma verwerkt. Maar één subthema krijgt bijzondere aandacht en dat is zorg, van middeleeuwse zorg (SintBlasiushospitaal) over 20e-eeuwse zorg (polikiniek) naar zorg voor asielzoekers in de 21e eeuw (Goed te Wallebeke). Sommige hoogtepunten zijn letterlijk te nemen, zoals de beiaard in de toren van de O.L.V.-kerk, waarvan we toevallig ook het 25-jarig bestaan vieren. Andere zijn hoogtepunten voor het toerisme zoals het Sas van Astene voor de fietsers of het kasteel Ooidonk voor de cultuurliefhebber. Maar ook architecturale hoogstandjes met ’s lands beroemdste architect Henry Van de Velde prijken op het programma. Wil je ten volle van het landschap genieten, dan moet je de fiets op, want hoe kan het ook anders dan dat de Leie als centraal sieraad van onze streek eens te meer onze gids is. Ter plaatse wacht je een enthousiast onthaal en dito gidsbeurt van de leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze. Nieuw dit jaar is een leuk spel voor kinderen van 6 tot 12 jaar dat ze op de diverse locaties kunnen spelen. Het is genoemd naar SintPoppo, de bekende middeleeuwse heilige uit Deinze, en het loodst je ruwweg door zijn leven met een smakelijke apotheose. Gekend in een nieuw kleedje of kortweg nieuw, het zal allemaal boeien!
4415
DEINZE 1. Beiaard in Onze-Lieve-Vrouwekerk Het beeld van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, gespiegeld in de Leie, vormt niet voor niets het stadslogo. Zonder meer is het één van de mooiste kerken in Scheldegotiek die de streek eigen is. Weliswaar is het geheel omstreeks 1900 overgoten met een neosaus door de restauratie van architect Van Assche. Bemerk dat de Romaanse onderbouw van de vieringtoren overgaat van een vierkant in een achthoek ter hoogte van de galmgaten. Wie over voldoende adem beschikt kan de beklimming aanvatten via de gerestaureerde traptoren met spiltrap, in de oksel van het noordtransept. Maar liefst 94 treden brengen je naar de beiaardkamer. Daar staat naast de mechanismen voor de klokken ook de beiaard. De grote-tertsbeiaard met 48 klokken is net 25 jaar in dienst gesteld en spoort mooi parallel met 25 jaar OMD. Bovendien mag wat muziek op een feesteditie niet ontbreken. De huidige beiaard sluit aan bij de oude beiaardtraditie op de stadshal die in 1580 werd vernield. Waar vroeger de deuntjes vooral dienden om de aandacht te trekken voor het uur, kunnen we vandaag heuse concerten beluisteren op dit bij uitstek Vlaamse instrument. Randactiviteiten 25 jaar beiaard in Deinze: Tentoonstelling waarin de geschiedenis van de beiaard wordt geschetst Beiaardconcert Tussen de bezoeken door, korte beiaardconcertjes met een afwisseling van klassieke muziek en pop, van duetten en solo’s. Uitzondering: geen beiaardmuziek tussen 13 en 14 u.
2. Sint-Blasiuskapel De Sint-Blasiuskapel, een verborgen schoonheid, zit enigszins weggestopt in het klooster / schoolcomplex van de Zusters Maricolen en gaat terug op het vroegere OnzeLieve-Vrouwhospitaal (vanaf 1232). Het ging om niet meer dan 6 ziekenhuisbedden en de verzorging gebeurde aanvankelijk door broeders en zusters. Het hospitaal breidde uit en bouwde in 1662 de huidige SintBlasiuskapel. Na de sluiting tijdens de Franse Revolutie kochten de zusters Maricolen in 1816 het domein aan om er een school en klooster in onder te brengen. De kapel, (beschermd monument) met barokelementen, heeft nog haar originele vorm behouden, behalve twee in 1909 aangebouwde traveeën aan de voorzijde. De reliëfs op de voorgevel, die het Sint-Blasiusbeeldje flankeren, zijn van de hand van Antoon Van Parys (1884-1968). Let binnenin op het bepleisterde en geschilderde interieur met een kruisribgewelf, steunend op Toscaanse pilasters. Zie je het ronde klokkengat dat aangeeft dat de klokkenstoel vroeger daarboven stond? Op de zijwanden staan er heiligenbeelden waarvan één met een vis. Niet toevallig is dit Sint-Blasius. Omdat hij ooit een jongen met een gezwollen keel van een ingeslikte visgraat wist te bevrijden, wordt hij aanroepen tegen keelziekten en hoesten. Monumenten verdienen een constant onderhoud en dat is ook hier het geval. De desastreuze huiszwam die enkele jaren geleden het houtwerk zwaar aantastte, is met succes bestreden!
4416
BACHTE-MARIA-LEERNE 3. Zomerpaviljoen kasteel Ooidonk Het van burcht tot lustkasteel omgebouwde slot van Ooidonk is zonder meer een historische parel aan de Leie. In de vierkantsvorm herkennen we nog duidelijk de oude burcht met torens op de hoeken. Ook kasteelheren gaan mee met de mode van de tijd zodat die, na de verwoesting door de Gentenaars in de 16e eeuw, het heropbouwden als Renaissancekasteel met invloeden van de Loirekastelen. De ooit defensieve grachten worden spiegelvijvers en de weertorens lusthoven. Rondom bevindt zich het park en tuin naar Frans model. Voor één keer mogen we links het anders ontoegankelijke parkgedeelte bekijken, dat op de Engelse pittoreske tuinen is geïnspireerd. Daartoe steken we de brug/tunnel van de pas gerestaureerde Montmorencybrug over. Aan het classicistische tuinpaviljoen (1900) wanen we ons 19e eeuwse aristocraten als we over het wijdse meersenlandschap uitkijken. Tenslotte piepen we eens bij de voormalige oranjerie (1800) en de ommuurde moestuin. Randactiviteiten Tableau vivant in zomerpaviljoen: Een theedrinkend vrouwenkransje wordt live in beeld gebracht met Deinse figuranten in aangepaste kledij. (doorlopend) Begeleid bezoek aan kasteel Ooidonk tegen betaling (6 EUR) (tussen 14 en 18 u.)
ASTENE 4. Historische schepen aan Astene sas De grote Leiemeander tussen Astene en Bachte kostte de schippers vroeger niet minder dan 8 uur vaartijd. De rechttrekking van de Leiebocht in 1860 betekende dan ook een aanzienlijke verbetering voor hen. Het bijhorende pittoreske sas werd in 1876 aangelegd om het waterpeil onder controle te krijgen. Het schilderachtig bruggetje verving in 1896 een houten voorganger. Vandaag kennen fietstoeristen de plek als een prima stopplaats, typerend voor het Leielandschap. Tevens vormt het de ligplaats van enkele historische schepen. De "Mattheus" is een Duitse riviersleepboot uit 1920, "Den Oeden Schobiak" en "De Goede Verwachting" zijn beide ijzeren tjalken van respectievelijk 1866 en 1908. Hoewel de vrachtruimtes omgebouwd zijn tot woongedeelte is de vroegere functie nog goed herkenbaar. De pas aangekochte “Lemmerboot IV” van 1938 (met vaste ligplaats aan Astene sas) daarentegen kreeg binnenin een ware transformatie van werkscheepje naar een luxueuze drijvende loft voorzien van alle nutsvoorzieningen. Ook de sasmeestershuizen zijn samen met de site beschermd. Vandaag vind je daar een tentoonstellingsruimte vol herinneringen aan de riviervaart van vorige eeuwen.
4417 Randactiviteiten Jaag zelf een boot Na uitleg en demonstratie ondervind je zelf aan den lijve hoe gemakkelijk(?) een boot kan worden voortgetrokken. Oude scheepsambachten aan het werk Demonstraties van oude ambachten gelieerd aan scheepvaart, zoals touwslagers en houtsculpturen snijden. Zing mee met de schipper Oude scheepsliederen worden van onder het stof gehaald en voorgezongen. Zing jij mee?
5. Voormalig Goed te Wallebeke Hoeves met walgracht vormen een typisch fenomeen als ontginningshoeves uit de 13e-14e eeuw in het Scheldeveld, een grotendeels onontgonnen gebied tussen Leie en Schelde waar Astene bij aansluit. Van het oude Goed te Wallebeke is enkel het neerhof bewaard, terwijl het omgrachte cirkelvormige opperhof volledig verdwenen is. In de vensteropeningen van het woonhuis zijn de oude natuurstenen kruismonelen en de sporen van de dievenijzers nog te herkennen. Het Rode Kruis heeft de oude haard uit de woning heropgebouwd in de schuur en heeft het interieur omgevormd met o.a. een keuken en refter voor de huidge functie als opvangcentrum voor asielzoekers.
6. Voormalige Polikliniek Dr. Adriaan Martens Deze polikliniek werd in 1932 door Henry Van de Velde (1863 – 1957) gebouwd in de stijl van De Nieuwe Zakelijkheid. Zonder meer is hij één van onze belangrijkste Belgische architecten die mee de architecturale vernieuwing van de eerste helft van de 20e eeuw aangestuurd heeft. Bouwheer was dr. Adriaan Martens (1885-1968), een heel vooruitstrevende arts die ook zijn villa aan de overzijde van de straat (nu restaurant Au Bain Marie) door dezelfde architect liet optrekken. Het horizontaal ingestelde uitzicht met een plat dak, de afgeronde hoeken en de in ijzervatting uitgewerkte grote ramen kenmerken het gebouw aan de buitenzijde. Binnenin ervaren we hoe de architect het functionele aan het esthetische heeft gekoppeld, zowel in de architectuur als in het meubilair dat ook door hem is ontworpen. Voor het eerst mogen wij ook eens binnen tot in de wachtkamer. Vergeet niet doorheen het balieluikje te piepen. Zo kun je in de apotheek het afgeronde natuurstenen bureau zien, zonder meer een pareltje. De gebogen ramen aan het voormalige bureel zijn recent vernieuwd (dubbel glas) op een dusdanige respectvolle manier dat het nauwelijks opvalt. Dit beschermde monument van Van de Velde is één van de toppers op het vlak van monumenten in Deinze en bovendien een op voorbeeldige wijze hergebruikt en gerestaureerd gebouw. Het mag op deze feesteditie uiteraard niet ontbreken, temeer omdat we dit jaar de 150jarige geboorte van deze grote architect vieren.
4418
PETEGEM 7. Voormalige kinderwagen- en speelgoedfabriek Torck De kinderwagen- en speelgoedindustrie en Torck in het bijzonder zijn onlosmakelijk verbonden met het industriële Deinze van de eerste helft van de 20e eeuw. Kort na WOI kocht men het Sint-Jozefsinstituut op voor de fabrieksuitbreiding, nog te herkennen in de onderste verdiepingen van het rechtergebouw. Vanaf 1927 komt het bedrijf, met ook nog een vestiging aan de Kortrijkstraat, definitief onder de naam Torck. Ook de huidige Belgacomparking behoorde tot het fabrieksterrein en was via een passerelle verbonden met deze gebouwen. De hele evolutie van het complex is uit de doolhof aan gebouwen af te lezen. Het hoofdgebouw heeft een gecementeerde gevel en een gebogen poortdoorgang waarboven de naam Torck in de betonbepleistering nadrukkelijk prijkt. Links daarvan, achter een gecementeerde gevel met rotsuiterlijk, schuilden de kantoren. Achter het hoofdgebouw bevonden zich fabriekshallen, afgedekt met typische "shed"-daken (zaagdaken) gesteund door gietijzeren balken. In 1971 ging het bedrijf failliet en na gebruik door Beeusaert (speelgoed) staat het nu leeg. Het uitzonderlijk belang van de fabriek van Torck in het 20e eeuwse Deinze, als mekka van de kinderwagen- en speelgoedindustrie, spreekt voor zich. Op zijn toppunt stelde het bedrijf 700 mensen tewerk. De fabrieksgebouwen vormen daarvan de materiële neerslag. De trapautootjes vormen het best gekende product van de fabriek. Momenteel is er sprake van een nieuwbouwproject voor de verlaten fabrieksgebouwen, maar het is nog onduidelijk of alle gebouwen afgebroken worden, dan wel dat er een beperkt aantal zal worden hergebruikt. Randactiviteiten Eindejaarstentoonstelling Stedelijke Academie voor Schone Kunsten (SASK) De leerlingen van de SASK presenteren hun werken: moderne kunst op een historische site met dito inspiratie! Groeten uit Torck@Torck Neem jouw fototoestel mee en laat je fotograferen alsof het lijkt dat jij met een trapauto rijdt. Dit is echt een laatste souvenir van één van de belangrijkste industrieën ooit in Deinze. Torck@Torck Evolutieoverzicht aan de hand van authentieke trapauto’s en originele documenten uit de verzameling Peter Van Veirdegem-Katrien Lingier.
4419
SINT-POPPOSPEL: IN HET SPOOR VAN SINT-POPPO Voor het eerst is er ook een activiteit voor kinderen, meer specifiek voor de lagere schoolkinderen. Het spel is genoemd naar Sint-Poppo van Deinze (9781048), een belangrijke historische figuur, die het tot abt van de dubbelabdij Stavelot-Malmedy en tot raadgever van de Duitse keizer schopte. In 1624 werd hij heilig verklaard en in de O.L.V.-kerk wordt een reliek van hem bewaard. Verschillende belangrijke gebeurtenisen uit zijn leven zijn in spelletjes verwerkt, die op de verschillende locaties worden gespeeld. Als je alle opdrachten met succes uitvoert, wacht je een smakelijke beloning! Praktisch: Doelgroep: kinderen 6-12 jaar Startplaats: Sint-Poppoplein Hier ontvang je gratis een stickerboekje. Bij elk goed einde van het spel, krijg je een stickertje in het boekje. Eindplaats: Torckfabriek. Hier toon je jouw boekje en geniet je van een smakelijke verrassing! Het boekje mag je uiteraard houden als aandenken aan 25 jaar Open Monumentendag!
PRAKTISCHE INFORMATIE 1. Openingsuren: de halteplaatsen zijn doorlopend te bezoeken van 10 tot 18 u. 2. Gidsbeurten: Alle halteplaatsen worden gegidst. De gidsbeurten worden naar jaarlijkse
3.
4. 5. 6.
gewoonte verzorgd door de leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze. Een rondleiding met gids vangt aan naargelang het aantal bezoekers; ca. 17.45 u. vangt de laatste gidsbeurt aan. Er zijn uitzonderlijk geen gidsbeurten: • tussen 13 en 14 u. aan de beiaard; • tussen 12.30 u. en 14 u. aan de oude schuur van het voormalig Goed te Wallebeke. Fietstocht (ca. 17 km): De fietstocht verbindt Deinze via Bachte-Maria-Leerne, Astene en Petegem. Start van de fietstocht op het Sint-Poppoplein. De fietsroute is bewegwijzerd en doet alle deelnemende punten aan. Aan het startpunt is er mogelijkheid om gratis een Blue-bike te gebruiken. EHBO: Een mobiele hulppost van het Rode Kruis Deinze staat tussen 10 en 18 u. doorlopend ter beschikking (gsm-nummer: 0494 98 91 11). OMD-inlichtingen: Voor meer info betreffende de gidsbeurten en randactiviteiten kan je op Open Monumentendag terecht aan alle halteplaatsen of op het gsm-nummer 0496 74 49 38. EXTRA: • Gratis toegang tot het Museum van Deinze en de Leiestreek (L. Matthyslaan). • Rode Kruis Deinze bestaat 100 jaar en dat wordt gevierd op 2 locaties: • Tentoonstelling over hulpverlening vroeger in het Museum van Deinze en de Leiestreek; • Opendeurdag in het Rode Kruis lokaal (Louis Dhontstraat 17), met demonstraties over moderne hulpverlening en de werking van de plaatselijke afdeling.
4420
4421
4422 2478. Willy JONCKHEERE : Deinze 85 jaar geleden : Inhuldiging van de nieuwe deken en K.O.K. in de maak Van KGK-lid Astère Allaert kregen we een stel foto’s van een onbekend fotograaf, die bij nader toezicht getrokken werden op zondag 29 juli 1928. Na het overlijden van deken De Vos1 op 19 juni werd een maand later zijn opvolger, Cyriel Van Laere2, triomfantelijk geïnstalleerd. Helemaal in de lijn van het “Rijke Roomse Leven” werd een indrukwekkende praalstoet gevormd die door de straten van Deinze opstapte: “Gentstraat, Tolpoortstraat, Leiekaai, Kalkhofstraat, Oostmeerschdreef, Oude Genstraat, Markt, Oude Brugsche Poort en Markt”3. Het liberaal weekblad “De Deinsche Burger”, die in zijn edities de inhuldiging van de nieuwe deken amper vermeldde, was toch positief in zijn commentaar : “een prachtige stoet was ingericht welke de goedkeuring van eenieder wegdroeg…Er was in Deinze, want het weer hielp mee, bijna zoveel volk als op de koersen, ook beleefden alle neeringdoenders een winstgevende dag. De eerw.heer Van Laere werd alhier ontvangen als een prins,…’t Was een feest dat lang in het hart der bevolking zal blijven”4.
De Leye, 1e jaar, 7e nummer, 29 juli 1928
Groep 1: ‘Gendarmen te paard’ en op achtergrond wellicht groep 14: Poppo terug uit H.Land
4423
Groep 2 : “Vlaggengroep te paard”
Groep 11 : “Wagen der oude weefnijverheid”
4424
De Leye, 1e jaar, 7e nummer, 29 juli 1928
4425
Groep 15: “Wagen van Onze Lieve Vrouw van den Yzer. (Vlaamsche Oud-Strijders) naar de welbekende schilderij van Joe English”
Groep 17 : “Wagen van de Heilige Theresia van het Kindje Jezus (Zusters Maricolen)”
4426
Waarschijnlijk groep 20 : “Wagen der Oude Tolpoort”
Groep 22 : “Wagen van Onze Lieve Vrouw van Deinze. (Zusters van den H. Vincentius)”
4427 Bij het doorbladeren van het nummer van De Leye viel ons oog in de rubriek ‘Bonte berichten’ op een onooglijk klein stukje : “Oudheidkundigen Kring. Verleden Zondag was het in Grimbergen Gouwdag van den Geschied- Oudheidskundigen Kring van West-Brabant. Wanneer wordt te Deinze een Oudheidskundigen Kring gesticht ?” De auteur van dit stukje ( vermoedelijk inspecteur Achiel Cassiman) zou zijn verzuchting vrij snel in vervulling zien gaan: op 21 november 1928 kwam reeds een ‘stichtingsvergadering’ samen op het stadhuis en werd een “voorlopig bestuur” samengesteld met als voorzitter Juliaan De Coster. De oprichting van de vzw. KOK zou dan van start gaan op 27 februari 1929, en dat is ook de datum die men verder gebruikt heeft als referentiedatum voor allerhande jubilea. 1. De Vos Victor Joseph was van 31-03-1905 tot zijn overlijden te Deinze op 19-06-1928 pastoordeken en algemeen bestuurder van de zusters Maricolen. Cfr. L. Schokkaert (ed.), Biografisch repertorium van de priesters van het Bisdom Gent, 1802-1997, dl.I, p. 205, nr. 2149. 2. Criel Van Laere werd geboren in Zomergem op 11-10-1871. Op 1-09-1895 priester gewijd, werd hij op 4-09-1895 benoemd tot subregent aan het Sint-Jozefsinstituut te Sint-Niklaas. Opeenvolgend werd hij op 22-08-1904 onderpastoor van Sint-Martinus Aalst, op 21-04-1913 pastoor van Muide, Sint-Theresia (Gent) en op 20-07-1922 pastoor te Drongen. Een paar weken na het overlijden van pastoor-deken De Vos werd hij reeds op 5-07-1928 benoemd tot opvolger en hij zou dit blijven tot 24-08-1951. Toen werd hij benoemd tot directeur in Zomergem, waar hij vijf jaar later op 8-02-1956 overleed. Cfr. L. Schokkaert, o.c., dl. II, p. 537, nr. 5648 en F. Michem, De parochiegeestelijkheid van de dekenij Deinze na het Ancien Régime, in KOK-Bijdragen, 1984, p. 204. e e 3. De Leye, Katholiek Weekblad, 1 jaar, 7 nummer, 29 juli 1928, p. 1. e 4. De Deinsche Burger, 51 jaar, nr. 32, 5 augustus 1928, p. 2. 5. W. Jonckheere, De Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek (1928-1997), in KGK-Bijdragen LXV, 1998, pp. 7-23.
2479. Paul HUYS (nr. 638) : Had Zeveren een onderpastoor nodig in 1785 ? Ons vervolgverhaal over enkele episodes uit het “Wonderbaer en rugtbaer Leven van den ex-pater Auxilius van Moorslede, alias Pieter-Francis-Dominicq Vervisch, By der gratie Godts, den Apostelyk-Keyzerlyken Stoel, Onder-Pastoor tot Zeveren… etc”, krijgt hier zijn tweede aflevering, ditmaal gewijd aan de pogingen van de “Cappen” of de paters kapucijnen om hun ex-medebroeder het leven als onderpastoor in Zeveren onmogelijk te maken, zoniet het hem daar tenminste toch zo onaangenaam mogelijk te maken. In het artikel V van het tweede deel van zijn autobiografische trilogie (pp. 24-26) schrijft Auxilius Vervisch daarover het volgende, daarbij naam noch toenaam der betrokkenen ontziende. N.B. De twee voetnoten bij de hierna “in kader” geciteerde tekst zijn van de hand van Auxilius Vervisch zelf! De tekst bevat ook enkele passages in verzen-op-rijm, waarvan wij de regels door een schuine streep hebben aangegeven.
Wy gaen hier beschryven de Cappe-klagten, Om my tot Zeveren te doen veragten. Josephs broeders verheugden hun over zyne promotie in het hof van Pharao, maer myne broeders waren veel anders gezint, zy misjonden my het broodtjen, zy konden niet verdraegen, dat ik ievers gerustelyk zoude gevrocht hebben in den wyngaert des Heeren om zielen te visschen naevolgens Christus’ woord; daer op hebben zy Hemel en aerde rond geloopen, tot zoo verre zy door het canael eener Beggyne den goeden Prins-Bisschop (= Lobkowitz) hebben weten te overhaelen, dat hy my noyt de jurisdictie heeft gegeven tot die plaetze; tot de welke hy my by het gouvernement had aenveird en om welke onder-pastorie te bedienen hy my zoo er[n]stiglyk van de overste had afgevraegt (1), zelfs by middel van de justitie my had afgeëyscht. Niemant zal voorzekers deze schielyke veranderinge konnen gelooven, ten zy de gene kennen, hoe zeer veranderlyk is den Prins Lobkowitz. In de maend Mey [1786] hy beklaegde zig by het Officie Fiscael, over dat de Overste my weygerden tot hem te zenden, om ingevolge het Keyzerlyk Dekreet my als Onder-Pastor tot Zeveren
4428 te stellen, en ziet ! in de maend Augusti, hy was twyffelachtig of hy my wilde seculariseren, nauwelyks had hy my gedispenseert, of hy weygerde my tot de Onder-Pastorele fonctien te admitteren, dit alles en enkelyk op de listen en laegen der Overste van de H.H. Capucinen; zy hadden een Paterken, die toen ter tyd Biegt-Vader was van de Beggyne Maes, zuster van den alsdan regerenden Fait-tout, President en Secretaris in het Bisdom: “dit Beggyntjen wierd door Pater Guardiaen / in het Capucinervrouw-kwartier zoo wel gedaen, / dat het menig keer zonder te biechten de absolutie heeft ontfaen”, onder penitentie dat het door zynen Heer Broeder moeste maeken, dat den Bisschop my noyt zoude geadmitteert hebben, waer in zy gelukt hebben door de medewerking van den Canonik Dieterich, ook biechtende aen eenen Capucin, en van Backer, ook hebbende eenen broeder onder de Cappen. Aldus hebben zy door dezen dry-pekkel met hun Beggyne den Bisschop zoo verre overhaelt, dat hy my zoude nae het Order weerom gezonden hebben, had hy niet geweten, dat het te laete was, of had hy niet gekent den regel der Canonisten semel dispensatus manet dispensatus (2), eens molder, altijd dief. De Cappen, nog niet te vreden met den Bisschop zoo verre omhaelt te hebben, zy konden niet lyden, dat ik het broodtje zoude gewonnen hebben met misse te lezen; daerom hebben zy door Maesken en compagnie alle moeyte aengewend om den goeden Prince (= bisschop Lobkowitz) te bewilligen, hy aen my het misse lezen zoud verboden hebben; maer den Heer Canonik Boulez was dezen dry Scriben veel te fyn, hy had veel vermogender vrienden by den Bisschop, om deze cappelyke instantie te verydelen. Den Burg-Graeve de Baillet heeft Zyn Hoogheyd voorgeleyd de ondeugentheyt der Overste en de ongerechtigheyd van dezen hunnen stap, zoo dat den goeden Prince meer geluysterd heeft nae den Burg-Graeve als nae den Baron, nae den Cherurgin of den Boer: hy heeft my toegelaeten misse te lezen in zyn bisdom, het welke is geweest myn eenig gewin tot Zeveren. Dog niet tegenstaende, nae[dat] ik een jaer by den Pastor had gewoont, ik was van alle noodige kleederen en linwaeten, meubelkens en goederen voorzien, ik kogte uyt myn spaer-potjen meest alle de meubelkens die Heer en Meester de Meester, eylaes ! afgestelden Onder-Pastor van Denterghem, uyt lauter aermoede moest verkoopen. Ultronea dimidium valent – hetgeen zoiets zal betekenen als “tweedehands is maar de helft waard”. De Cappen ziende, zy tot Gent mislukt waeren, om my het misse lezen te beletten, hebben beter gelukt tot Iper. Maer eer wy daer henen gaen, mogen wy niet voor by gaen te hooren, wat devoiren, moeyte en loopingen zy niet hebben aengewent by alle de omliggende Pastoren van Zeveren, by den Deken van Vynkt [de pastoor van Vinkt, Henricus van Balen, was toen immers deken van Tielt, P.H.], by den Pastor van Grammene Backx en andere, hun biddende, en op zijn Capucins bedelende, op dat zy den Pastor van Zeveren zouden overhaelt hebben om my te weygeren, niet te aenveirden in zyn huys, met een woord op dat hy my nae het Order zoude weergezonden hebben. Maer dezen goeden Israëliet (= pastoor De Vylder) was veel te zeer aengekleeft aen de daeden van zynen eerweirden Broeder den Heer Arts-Priester. Daerom, in plaetze van nae hun te luysteren, hy ontfing my, hy logeerde my, hy beminde en eerde my alomme, hy voorkwam my in alle occasiën met respect en hoogachtinge, hy verliet uyt dezen hoofde alle gezelschappen zyn’er gebeuren, en hy beschermde alomme myn cas, “tot spyt van die ons benyd / wy waren dikwils tot Mr. Haegens in Deynze verblyd / zoo en elders breeder nog zal zyn gezeyt / op zynen behoorlyken tyd / hy heeft my dikwils met zyne chaise nae Grammene geleyd / alwaer wy ons vergeestigden in alle vriendelykheyd.”
(1) Vander Mersch, den Colonel, deze subite verandering van Lobkowitz vernemende, zeyde meermaels dat dezen Bisschop een groote fourbe (= bedrieger, gluiperd) was, aengezien hy hem zoo uytdruklyk had belooft dat hy my in zyn Bisdom zoude gepromoveert hebben, testibus illius litteris nominato Colonello adscritis (= de getuigen hiervan aan de voornoemde kolonel schriftelijk overgemaakt zijnde). (2) Jan Chrysost. De Necker tot Thielt, zynde den scriba van Pater Guardiaen in myn fameus proces, zeyde op den 22 Juny 1790 tusschen ons proces verbal, dat Lobkowitz noyt geweten nog gekent had, wat dispenseren was, ten zy om te leven met een concubine. Ik hem verstaende, willende nog de eere voorenstaen van mynen verlosser, vraegde : of hy dit van zynen wettigen Bisschop mogte zeggen? Maer hy zeyde my nog wel schandiger woorden, die wy elders zullen plaetzen : hic satis dixit, intelligenti pauca (= hier heeft hij genoeg gezegd, voor de slechte verstaander).
Uit dit hele relaas onthouden we dat er rond deze “kerkrechtelijke” aanstelling van Auxilius Vervisch tot onderpastoor van Zeveren aardig wat geïntrigeerd werd - door de betrokken tegenspelers op de diverse (klerikale en politieke) niveaus, waarbij zowel de bisschoppelijke entourage als de oversten van de Kapucijnenorde (o.m. in het kloosters van Menen en Tielt)
4429 fameus hebben dwarsgelegen. Zijn biograaf, pater Hildebrand (De Kapucijnen, dl. 10, pp. 97128), bestempelt hem als “een onevenwichtig religieus, twistziek en tactloos”. * * * Anderzijds lijkt een en ander er toch op te wijzen dat ex-kapucijn Vervisch zich van zijn taak als adjunct van de pastoor van Zeveren behoorlijk heeft gekweten en dat de parochianen van Zeveren zijn aanwezigheid en activiteit (o.m. zijn predicaties en zijn zangkunst) wisten te appreciëren. We komen daar trouwens nog verder op terug… Maar intussen toch een andere vraag: had Zeveren in die tijd echt een onderpastoor nodig? Een van degenen die daar alvast geen voorstander van waren, was de heer van Zeveren, graaf de Heems1, de invloedrijke onderbaljuw van Gent. Als tiendenheffer van de parochie Zeveren vreesde hij allicht dat (vooral) hijzelf in zijn geldbuidel zou moeten tasten om voor een eventuele onderpastoor in een “pensioen” (of jaarwedde) te voorzien. Al in 1781 (ruim vier jaar dus vóór Vervisch’ komst) hadden de parochianen van Zeveren geijverd voor “een vroeg-misse tot Zeveren” en waren er toen in geslaagd dit ook te bekomen dank zij ene “Heer Gesquiere, religieus uyt S. Marc van Doornyk, die de zelve [misse] eenigen tyd heeft gedaen”. Om hem daarvoor te kunnen vergoeden hadden de veldwachter (of “officier) van Zeveren en de schoolmeester De Schepper een omhaling gedaan bij de inwoners van Zeveren en een bedrag van “ontrent de 50 à 60 guldens omgehaelt”. Ook na het vertrek van de voornoemde Gesquiere hadden “de ingezetenen der prochie van Zeveren en de gene van den Deynze-Kouter, den goddelyken dienst in de prochie kerke van ’t zelve Zeveren frequenterende, (…) nog dikwils betragt weerom een vroeg-misse te hebben”. Met de komst van ex-pater Auxilius Vervisch, in september 1785, was de mogelijkheid van een vroegmis weer in het zicht. Maar ook Vervisch zou dus graaf de Heems, heer van Zeveren, op zijn weg vinden! De graaf betoogde dat Zeveren “geen 600 communicanten” had en dat er dus geen onderpastoor nodig was. Daarom ook had hij, de Heems, “als tiendenheffer”, gepoogd de bisschop ervan te overtuigen dat hij (= de bisschop) Vervisch nooit mocht admitteren als onderpastoor noch hem te gedogen als coadjutor”. De Heems zou trouwens beweerd hebben dat de pastoor van Zeveren de aanwezigheid van Vervisch enkel maar ondersteunde “om zelf gemakkelyk te slaepen, te wandelen, immers dat hy (= de pastoor) zelf bekwaem was tot het verrichten van zyn diensten, maer dat hy was eenen vaddigen (sic – lees: vadsigen), faineanten, sopiten (sic) en gemakkelyken Jan, etc.”2. Dit alles lezen we bij Vervisch zelf (in zijn boek, dl. I, pp. 77-79), die heel deze voorgeschiedenis natuurlijk zal hebben vernomen als hij daar zijn taak als onderpastoor aanvatte . En ondanks het verzet van hun eigen dorpsheer, graaf de Heems, hadden de inwoners van Zeveren in 1786 andermaal een poging opgezet om “hun onderpastoor” erdoor te krijgen. Zes maanden na Vervisch’ aankomst in Zeveren had de koster een ware “volksraadpleging” ten voordele van den ex-kapucijn gehouden. We lezen hierover het volgende (ibid., p. 79): “Ik coster van Zeveren declarere mids dezen, alle de vermelde 373 handteekens vandaege afgehaelt te hebben, daer en boven alle de Parochiaenen veel lof en eere te hebben hooren zeggen van den voornoemden Heer Vervisch, onzen lofweirden Onder-Pastor. Was onderteekent: Bernardus Verhoye, Coster tot Zeveren. Actum dezen 29. Maerte 1786.” In die spontaan ondernomen “petitie” ten gunste van “hun” onderpastoor verzekert de koster “dat zy daertoe noyt gesolliciteert of iets zyn gevraegt geweest door den Heer Vervisch, exCapucin, die zyn domicilie nu eenigen tyd gehouden heeft by den Heer Pastor der voormelde prochie, om hem te helpen in de goddelyken dienst, die hy gestigtelyk verrigt tot groote satisfactie van eenygelyk, dagelyks celebrerende in alle godvruchtigheyd, verstaendelyk cathecizerende, neirstig in de zieken te administreren en zoo voords.” Volgt daarna een resem handtekeningen, van o.m. F. de Schepper, school-meester, A. d’Hont, mulder, J.F. van Nevel, Philippe Verhoye, ex-coster, J.B. Ide, schepen, Lieven Verbeke, baes in het Wit-Huys, Threse Biliet, Lucie de Potter, Frans vander Cruyssen, Joseph Verhoye, Judocus Vaernewyck, Pieter de Schuymer, Joseph Neirinck, J. T. Strubbe,
4430 Pieter Rogge, Bregite Bergée, Frans de Paepe, Brigitte van Hove, F. Tydtgat, J.R. de Winter, A. Bakaert (sic – lees: Bekaert), Judocus de Wulf, arm-meester, etc. etc. etc.” Indrukwekkend als massale sympathiebetuiging, dat alleszins… En ook de gemeentebestuurders zelf getuigden van hun sympathie voor hun onderpastoor, die ze graag in zijn functie bevestigd zouden zien. Auxilius Vervisch geeft ons lezing (ibid., p. 74) van hun verklaring te zijnen gunste: “COPIE. Burgmeester en Schepenen der Prochie ende Graefschepe van Zeveren declareren mids dezen in faveur van justitie, dat’er op het gedrag en zeden van den Heer Vervisch, Ex-Capucin, niet met allen (= niemendal, niets) valt te zeggen, nemaer dat hy t’allen tyde (…) op deze prochie met den Eerweirden Heer Pastor heeft gewoont, zig heeft gedragen tot stichtinge en volle satisfactie van een ider, dagelyks zeer godtvruchtelyk celebrerende ende assidue in het bezoeken der zieken, &c. Desirerende daerom dat het aen Zyne Hoogheyd den Bisschop van Gend zoude behaegen den zelven Onder-Pastor ten dienste van deze Prochie te admitteren tot de biechte en predicatie. Actum tot Zeveren dezen 14 Maerte 1786. Waeren onderteekend: Rogier Verleye, Burgmeester, Maximilianus de Scheemaeker, Philippus van Ooteghem, Schepenen. - Concordantiam testor, THOMAS, Meyer van Dielbeek & Itterbeke nevens Brussel.” Ruim vijf jaar later, op het officiële proces dat in 1791 te Gent tegen Auxilius Vervisch opgezet zou worden, getuigde ook de pastoor van Zeveren, J. E. de Vylder, over zijn tijdelijke onderpastoor in de volgende, lovende bewoordingen, die we uit het Latijn vertalen3: “De eerwaarde heer Auxilius Vervisch, ex-capucijn, is in mijn pastorie van Zeveren binnengekomen op 4 september 1785 en heeft bij mij gewoond tot 19 november 1786. In welke periode van inwonen hij zich een eerbare, ware en devote priester betoond heeft, voorbeelden gevend van alle deugden en vredelievend. Enz. (sic). Hetgeen ik bevestig : J.E. de Vylder, pastoor van Zeveren. Gegeven op deze 10 november 1791.” Maar na veertien maanden dienst moest Auxilius Vervisch dan toch uit Zeveren vertrekken, onder de dwang der omstandigheden, zij het wel erg tegen de zin van zijn bejaarde gastheer en tot ontgoocheling van zijn tijdelijke dorpsgenoten. Daarover handelt dan het Artikel XV in het tweede deel van zijn memoires (pp. 85-87), onder de ludieke titel : Verhuyzing van Zeveren nae Gent, Tegens De Vylders contentement. Wordt nog vervolgd.
1. Volgens de Wegwyzer van Gend (1787, p. 44) was graaf de Heems “heer van Severen en Hoetseele, Puyghem, Poodhuyse (sic), Laeken, Seidonis Wyngaerde etc.”, onderbaljuw van Gent, aldaar wonende in Onderbergen (in de schaduw van de Sint-Michielskerk). 2. Daartegenover staat dan de eigen getuigenis van Auxilius Vervisch zelf (ibid., pp. 79-80): “Bemerkt [dat] dezen Heer (= de pastoor van Zeveren) reeds ontrent de 70 jaeren oud was, ende alomme met eenen sonderlingen yver had gevrocht: hy had reeds ontrent de 20 jaeren als eenen zorgvuldigen Jacob zyn kudde dach en nacht, in hitte en koude, door regen en wind, haegel en sneeuw neirstiglyk gaede geslaegen; hy had ook den afgod Bacchus , die aldaer in de levende waters van Genever met eenen ongemeynen dienst dag en nagt geëert word, met geleerde sermoenen bestreden, de Afgodinne Venus met allen yver bevogten, immers den Beir van boerebottigheyd en den Leeuw van kyven en vegten, die aldaer de overhand hadden, voorspoedelyk als een David uyt zyn kudde gejaegt en overwonnen. Maer om dat hy my onder zyn dak liet schuylen, het brood gaf en beschermde iegens de vuyle tongen, hy wierd ook beklapt en beklad, dog niet anders dan ievers door een vuyle tonge en slaeve van den Graeve, die een Heer is zonder weergae, altyd voor opgenomen tegen den Pastor, om welkers oude vriendschap te erstellen ik veel moeyte heb aengewent, maer altyd te vergifs. Ik konde beter de schrikkelykste gevegten in de herbergen bedaeren dan den vrede brengen tusschen dezen Graef, die zelfs kwaelyk afnam, dat ik in absentie van zyner Officieren de geschillen vereffende, die men aldaer onder de genever boerkens dagelyks hoort in de geneverkoten, &c.” 3. De originele Latijns tekst luidt: “Reverendus Dominus Auxilius Vervisch, Ex-Capucinus, ex Moorslede, intravit domum meam Pastoralem de Severen 4 septembris 1785 et mecum habitavit
4431 usque ad 19 novembris 1786, dum migravit ex hac parochia. Quo tempore habitationis suae sese honorabilem, verum et pium sacerdotem ostendit, dans omnium virtutum exempla et pacem amans. Etc. (sic). Quod attestor: J.E. de Vylder, Past[or] de Severen. – Dabam hac 10. novembris 1791. – Vervisch geeft daar zelf nog de volgende commentaar bij (pp. 90-91): “Verhoye verzekerde my ook, hoe den Pastor my inniglyk beminde, eerde en respecteerde, het gonne den Lezer kan besluyten uyt deze declaratie die hy my noch onlangs heeft toegezonden, hoorende [dat] ik myn Levens-gevallen in druk gaf, waer by een ider andermael overtuygt moet zyn, dat ik van dezen Heer Pastor niet ben weggejaegt om myn twistbaerig gedrag, alzoo sommige Cappen (= paters capucijnen) hebben uytgegeven, om welke te meer te bottemuylen dit Testimonium hier verdient geplaets[t] te zyn.”
2480. Paul HUYS (nr. 639) : Toneelactiviteit in 1938 en 1939 in de Petegemse SintMaartenskring In het K.G.K.-Jaarboek LXXII (2005) schreven we een bijdrage over “De geschiedenis van de toneelgroep “Sint-Maartensvrienden” in Petegem (1928-1970)”. Daarin moesten we wegens het ontbreken van informatie terzake in de lokale en regionale pers - komen tot de spijtige gevolgtrekking dat er na 1932 (na het vertrek van de onderpastoor-proost Oscar De Bisschop) vermoedelijk een voorlopig eind was gekomen aan de toneelactiviteiten in de SintMaartenskring1. Die conclusie blijkt nu evenwel fout te zijn. Uit enkele advertenties in de jaargangen 1938 en 1939 van de Antwerpse krant De Dag. Onpartijdig Ochtendblad 2 wordt het immers duidelijk dat er ook in die twee jaren (toneelseizoen 1937-38, resp. toneelseizoen 1938-39) wel degelijk nog toneel werd gespeeld op de planken van de Sint-Maartenskring, overigens zelfs “met overgrooten bijval”… Ziehier wat we terzake in De Dag (hierna afgekort tot DD) konden noteren. a. Aankondiging voor een toneelopvoering door de “Kunstafdeling van de Sint-Maartenskring” op zondag 30 januari 1938 te 16u30 in de gelijknamige parochiezaal aan de Kortrijksesteenweg (op Petegem-Kouterke). Op het programma: het successtuk in drie bedrijven, “Tamboer Janssens” van Hippoliet Van Peene. Plaatsen à 5 en 3 fr. (In DD van woensdag 26.01.1938). b. Op 6 juni 1938 (2e Pinksteren) maakte dezelfde “Toneelkring Sint-Maartens” van Petegem, “na een succesvol winterseizoen op toneelgebied”, een sportief-toeristische uitstap naar de provincie Luxemburg, in een autobus van “Luxe-Autocar De Walküre” uit Wielsbeke, o.l.v. de lokale VTB-vertegenwoordiger in Deinze. ( DD van woensdag 01.06. 1938). Een dergelijk initiatief lijkt wel te wijzen op een goede interne cohesie van de leden van de toneelgroep en de stevige verankering ervan in het parochiale verenigingsleven. c. Opnieuw een aankondiging voor een toneelopvoering op zondag 11 december 1938 te 16 u. in de feestzaal “Sint-Maartenskring”. Op het programma: het drama in drie bedrijven “Zusters” (auteursnaam onvermeld), gevolgd door een kluchtige eenakter “Hoe het kwezelken gekwezeld werd”. Prijzen der plaatsen onveranderd à 5 en 3 fr. (DD van zondag 11.12.1938). Ofschoon niet voorzien, werd hiervan de week nadien - op zondag 18 december - nog een herneming gespeeld “wegens overgrooten bijval” (aangekondigd in (DD van woensdag 14.12.1938). d. Wat betreft de tweede helft van het toneelseizoen 1938-39, m.n. het voorjaar 1939, werd de activiteit van de spelers op de planken van de “Sint-Maartenskring” nog even voortgezet met een voorstelling door “het Jongelingentoneel”3 op zondag 15 januari 1939. Op het programma: een opvoering van “Het rechte spoor”, een drama van Johan Fabricius, gevolgd door “Het wonderkind” van P. Gerdas, blijspel in één bedrijf. Toegangskaarten à 5 en 3 fr. te verkrijgen bij Maur. De Ruyck, huisschilder op het Kouterke. ( DD van zaterdag 19. 01.1939).
4432 In het licht van deze recente bevindingen is het dan ook begrijpelijk dat in datzelfde jaar 1939 de medewerking van “Sint-Maarten” werd gevraagd door de organisatoren van het openluchtspel “Philippina van Vlaanderen”, van de Deinzenaar Désiré Delcroix, dat op 8, 9 en 11 juli werd opgevoerd op het Emiel Clausplein (naast de Onze-Lieve-Vrouwekerk). Vanuit de toneelgroep van “Sint-Maarten” hebben - benevens nog andere anoniem gebleven figuranten - zeker twee spelers, m.n. Gustaaf Van Hauwaert en André Alliet, in “Philippina” meegespeeld: hun beider namen zijn immers terug te vinden in de “rolverdeling” van het stuk, resp. in de rol van de Vlaamse poorters Bavo en Hansken4. In de tweede jaarhelft van 1939 konden we geen verdere voorstellingen door de toneelgroep in de Sint-Maartenskring meer noteren. Een mogelijke verklaring daarvoor is misschien de steeds sterker wordende oorlogsdreiging, geconcretiseerd in de (preventieve) mobilisatie van onze soldaten van de jongere militieklassen. Toch nog dit. We nemen ons voor, eveneens de jaargangen 1936 en 1937 van De Dag door te nemen in verband met eventuele aankondigingen van nog andere toneelvoorstellingen in de Petegemse Sint-Maartenskring. Dit verhaal wordt dus zeker nog vervolgd… 1. Zie K.G.K.-Jaarboek 2005, pp. 5-52, en inz. pp. 24-26 betreffende de (ontbrekende) toneelactiviteit in de latere jaren ’30. 2. De jaargangen 1938 en 1939 van de krant De Dag hebben we geconsulteerd in de Gentse Universiteitsbibliotheek (inv.nr. J.959). 3. Er was immers ook nog “meisjestoneel” op de planken van de Sint-Maartenskring. De Petegemse “Meisjestoneelbond” bracht er op zondag 19 februari 1939 een opvoering van “Margaretha”, een toneelspel in vier bedrijven van pater Hilarion Thans, gevolgd door het blijspel “De Witte Vrouw” van de succesvolle auteur Piet Mossinkoff. ( DD van vrijdag 17.02.1939, p. 23). 4. Zie K.O.K.-Jaarboek VII (1940), pp. 120-124 & 128-129. De deelname van “de Toneelgroep SintMaarten” staat vermeld bovenaan op p. 129.
2481. Paul HUYS (nr. 640) : Lezersbrieven over Vosselare-Put in de zomer van 1935 In de katholieke krant De Landwacht van maandag 15 juli 19351 verscheen een artikel onder de uitdagende (!) titel: “Baden, maar geen diepere ontaarding aub.”, dat betrekking had op het zwemmen in Vosselare-Put te Astene. De tekst zelf van dit artikel hebben we niet onder ogen gekregen: de Gentse Universiteitsbibliotheek blijkt immers niet te beschikken over een verzameling jaargangen van die krant, die toen in Gent werd uitgegeven. Maar alleen al de titel, waaronder de bijdrage - een lezersbrief allicht (?) – verscheen, is suggestief genoeg om de verdere inhoud te kunnen raden van wat volgde. Acht dagen later verscheen hierop een repliek, gepubliceerd in De Dag. Onpartijdig Morgenblad van 23 juli 19352, ondertekend met de initialen G.D.3. In deze lezersbrief wijst G.D. erop, dat het Landwacht-artikel in Deinze voor beroering heeft gezorgd “in de zwemmiddens”. Daarop antwoordt hij met een heel persoonlijke reactie, vanuit de eigen ervaring als zwemliefhebber. Hij schrijft (we laten zijn brief hierna in zijn geheel ongewijzigd volgen, maar in actueel gemoderniseerde spelling, P.H.) : “Naar mijn weten, daar ik met de warme dagen heel gelukkig was een bad te kunnen nemen, heb ik Vosselare-Put herhaaldelijk bezocht en ook maar niets kunnen vaststellen dat indruiste tegen de goede zeden. Integendeel moet ik het bestuur van de Deinse Zwemvereniging feliciteren om het verwezenlijken hunner inrichting, ondanks de bescheiden geldmiddelen waarover ze beschikten. Terecht mag ik dus zeggen dat de schrijver van het artikel uit Astene deze kritiek heel ten onrechte en wat te zeer door puriteinse bril gezien weergeeft. Zijn zedenpreek is ongepast, want nu werd er gezegd (sic, maar lees : gezorgd) voor de eerbiediging der goede zeden. Vorige jaren immers stonden daar geen kabienen, noch was er een bestuur dat er de hand aan hield om alles binnen de perken te houden. Zagen we
4433 vroeger niet van hen die een bad wilden nemen, dat ze zich achter een hoek of kant, achter struik of gevel moesten uitkleden op gevaar van de zeden te schenden. Maar toen was de zedenpreker niet te vinden om het nodige materiaal bij te brengen. Nu het er is, en het bestuur van den klub naar alle middelen uitziet om verbetering te brengen waar het kan, haalt hij er den burgemeester bij om in te grijpen tegen het (Uit verzameling Denis Pieters) badkostuum, dat enkel kan geoorloofd worden om te baden zonder meer. Wees gerust, de badinrichting van Vosselare-Put konde kritiek best missen. Immers, alle weldenkende burgers die dagelijks van deze inrichting komen genieten en wier getal steeds aangroeit, zijn het beste bewijs dat geen enkele de gezegde zienswijze deelt, en nu meer dan ooit het bestuur in zijn toekomstige ontwerpen zal gesteund worden. Ik dank “De Dag”, het nieuwe Onpartijdige Morgenblad, dat reeds zovele zaken wist recht te doen wedervaren door de opname van deze terechtwijzing. Het verwondert mij dan ook niet dat, dank zij zijne juiste beoordeling in menigen toestand der zaken, “De Dag” sympathie bij ons wist te veroveren en ik nam de gelegenheid te baat om door zijn toedoen de reputatie van Deinze’s zwemklub hoog te houden.” (G. D.) * * * In dit licht van deze “polemiek” bekijke men nog eens de hiernaast afgedrukte foto, die – gezien de reeds aanwezige infrastructuur – wel uit de tweede helft der jaren ’30 zal dateren. En of er ruime publieke belangstelling is: het ziet er inderdaad “zwart van het volk”! Als commentaar bij deze foto lezen we in Groot-Deinze in oude foto’s (III/156) de volgende toelichting, die volmaakt aansluit bij wat we in resp. De Landwacht en De Dag te lezen krijgen: “Een eeuw geleden was de zwemsport in deze streek een sport van mensen met een liberale overtuiging. Aan en in Vosselare-Put kwamen de Gevaerts, Lagranges, Minnens… samen. Van katholieke zijde probeerde men dan ook te verhinderen dat de mensen naar Vosselare-Put trokken. André Malfait, wedstrijdzwemmer van het eerste uur, werd ooit eens uit het college weggestuurd omdat hij was gezien aan Vosselare-Put. Hij diende zijn studies voort te zetten aan het atheneum in Gent en werd nog een bekende … waterpolospeler.” Andere tijden, andere zeden, andere opvattingen: de ene tijd en zede en opvatting al wat meer of minder “puriteins” dan de andere. Men kan daar nu - driekwarteeuw later - heel verwonderd over zijn en zoiets onbegrijpelijk vinden. Maar men moet het zelf hebben meegemaakt, om het toch nog enigszins te kunnen begrijpen. Twee details toch nog, uit de “tijd van toen”. 1° Aan de collegeleerlingen was het in 1945 (toen schrijver dezes op de collegebanken van Sint-Hendrik terechtkwam) nog altijd ten strengste verboden, zich aan Vosselare-Put te laten zien. En 2°. Tot de voorbereiding tot de “biechtpraktijk” van die tijd behoorde ook het doornemen van een “zondenspiegel”, d.i. een opsommende vragenlijst waarin o.m. de vraag voorkwam: “Heb ik naar geene zwemmers gezien?”. Alleen al het
4434 “bekijken” van iemand in zwempak werd toen blijkbaar als aanleiding tot zondigheid beschouwd. Haast niet te geloven… Nog dit: wie schrijft eens (over) de geschiedenis van de “Zwemklub” van Deinze? 1. Zie De Landwacht, nr. van 15.07.1935. 2. Zie De Dag. 23.07.1935 (Univ. Bibl. Gent, J.959): “De badinrichting van Vosselare-Put te Astene”, door G.D. 3. De initialen G.D. staan mogelijk (?) voor de toen 26-jarige Deinse katoenwever Germain Dhondt (° Deinze 14.12.1909), wonende Markt 158. Onder alle voorbehoud uiteraard wat deze poging tot identificatie betreft! Of was G.D. misschien een Astenaar?
MUSEUMKRONIEK : RAOUL DE KEYSER 1964-1970
Raoul De Keyser (1930-2012) was één van de belangrijkste abstracte schilders van ons land, wiens oeuvre een internationale uitstraling bezit. Het museum eert deze Deinse kunstenaar, zet de kalklijnen uit en organiseert een tentoonstelling met zijn vroegste werk: 1964-1970. In deze periode start Raoul De Keyser zijn picturale ontdekkingstocht en vertrekt daarbij van alledaagse motieven. Herkenbare beelden worden gereduceerd, herhaald, bewerkt, uitgepuurd en geabstraheerd. Het resultaat zijn verrassende vormen die de toeschouwer moeiteloos inpakken. Het plaatselijke en het concrete laten een schilderkunstige oprechtheid ontstaan die verre van vanzelfsprekend is. Raoul De Keyser brengt in zijn vroege werken, gekenmerkt door nabijheid en compactheid, voor ons de wereld dichterbij. Jan Hoet, vriend en kenner van het werk van Raoul De Keyser, is curator van deze tentoonstelling.
4435
GESCHIEDENIS VAN DEINZE
De prestigieuze driedelige reeks “Geschiedenis van Deinze” is het resultaat van een enthousiast samenwerkingsverband tussen professionele historici uit diverse Vlaamse universiteiten, de Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek en het Stadsbestuur van Deinze. De boeken zijn kleurrijk geïllustreerd met talrijke foto’s, kaarten, miniaturen en grafieken. Deel 1 werd bekroond met de 5-jaarlijkse “Anton Bergmann-prijs” van de Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. De drie delen behandelen: 1. DEINZE EN PETEGEM IN DE MIDDELEEUWEN EN DE NIEUWE TIJDEN (2003) 2. DEINZE EN PETEGEM IN DE 19e EN 20e EEUW (2005) 3. HET PLATTELAND EN DE DORPEN VAN DEINZE (2007) Technische beschrijving: Afmetingen: 305 x 224 x 45 mm (deel 1) – 48 mm (deel 2) – 58 mm (deel 3) Aantal bladzijden: 488 (deel 1) – 576 (deel 2) – 734 (deel 3) Harde kaft met vollinnenband, softwikkel geplastificeerd Gedrukt op milieuvriendelijk papier Prijzen en verkooppunten: • 40 euro per deel, 99 euro voor de 3 delen samen, portkosten niet inbegrepen • Verkooppunten: Stadhuis Deinze, Bibliotheek, Toeristisch Infokantoor en Museum van Deinze en de Leiestreek