Nota van Beantwoording behorende bij de negende tranche van de Provinciale Miiieuverordening (ontgassen binnenschepen)
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1
Inleiding en verantwoording
3
Hoofdstuk 2
Beantwoording zienswijzen
5
2.1 Bestuurlijk
5
2.1.1 Advies van de Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit (PAL)
5
2.1.2 Zienswijze van de Secretaris-Generaal van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR)
6
2.1.3 Zienswijze van de gedelegeerd bestuurder van het Havenbedrijf Antwerpen
6
2.1.4 Zienswijze van burgemeester en wethouders van Papendrecht
7
2.1.5 Zienswijze van burgemeester en wethouders van Schiedam
7
2.1.6 Zienswijze van burgemeester en wethouders van Strijen
8
2.1.7 Opmerkingen van de Divisie Havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. namens de 'werkgroep handhaving ontgasverbod'
8
2.2 Organisaties van het bedrijfsleven
10
2.2.1 Zienswijze van de EVO
10
2.2.2 Zienswijze van de VNCI
10
2.2.3 Zienswijze van BLN-KoninklIjke Schuttevaer en CBRB
12
2.3
Zienswijzen van particulieren
2.3.1 Zienswijzen van de heer Lensselink en de heer Beek Hoofdstuk 3: Nota van wijzigingen
14 14 18
Hoofdstuk 1
Inleiding en verantwoording
De voorliggende verordening tot wijziging van de Provinciale milieuverordening (negende tranche van de Provinciale milieuverordening), verder te noemen de wijzigingsverordening, bev at een verbod op het ontgassen tijdens de vaart van restladingdampen benzeen en bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen vanuit een ladingtank van een binnenschip. De data van inwerkingtreding (voor benzeen in principe op 1 Janu ari 2015 en voor benzeenhoudende koolwaterstoffen in principe op 1 januari 2016) zullen bij besluit van Gedeputeerde Staten worden vastgesteld. Daarnaast bevat de wijzigingsverordening de mogelijkheid om bij besluit van Gedeputeerde Staten andere stoffen onder het ontgassingsverbod te brengen. De wijzigingsverordening vloeit voort uit de overeenstemming op 12 mei 2014 tussen de provincie Zuid-Holland, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Rotterdam over het terugdringen van ontgassingen door varende binnenvaartschepen. De overeenstemming heeft betrekking op de uitwerking van ^n samenhangend pakket van internationale, nationale, regionale en lokale maatregelen. De maatregelen bestaan enerzijds uit een convenant met het bedrijfsleven op nationaal en regionaal niveau en anderzijds uit verbodsbepalingen in internationale, nationale, regionale en lokale regelgeving. Op 8 juli 2014 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland het ontwerp van de wijzigingsverordening vastgesteld, verder te noemen het ontwerp. Met toepassing van de Wet milieubeheer is op dit ontwerp daarna afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast (openbare voorbereidingsprocedure). In verband daarmee heeft het ontwerp van 2014 van 15 juli tot en met 26 augustus 2014 ter inzage gelegen bij het "loket" van het provinciehuis. Daaraan voorafgaand is van het ontwerp kennis gegeven: • in het provinciaal blad; • op de provinciale website in "het loket" onder bekendmakingen; • in een aantal lokale kranten (AD Rotterdam, totale oplage, en AD Dordtenaar en Rivierenland, totale oplage). In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure is een ieder in de gelegenheid gesteld voor 26 augustus 2014 zienswijzen over het ontwerp in te dienen. Het ontwerp is ook toegezonden aan onder meer de Centrale Commissie voor de Rijnvaart te Straatsburg, het Bondsministerie voor het Milieu van Duitsland, het ministerie voor Klimaatbescherming en Milieu van Noord-Rijn Westfalen, het Vlaams ministerie van Leefmilieu, Natuur en Cultuur, het Havenbedrijf van Antwerpen, het ministerie van Infrastructuur en Milieu, het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de Inspectie Leefomgeving en Transport, Gedeputeerde Staten van de provincies van dit land, het IPO, burgemeester en wethouders van de gemeenten in de provincie Zuid-Holland, het Havenbedrijf Rotterdam, het Havenschap Moerdijk, de DCMR-Milieudienst Rijnmond en de andere omgevingsdiensten in Zuid-Holland, het Functioneel Parket (Openbaar Ministerie), de politie van Rotterdam/Rijnmond en van Zuid-Holland Zuid, VNO-NCW, de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), Deltalinqs, de Ondernemersorganisatie voor logistiek en transport (EVO), de Binnenvaart Logistiek Nederland (BLN)-Koninklijke Schuttevaer, het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (CBRB) en andere organisaties van verladers en de binnenvaart. Al deze partijen zijn in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen op het ontwerp. Ten slotte is met toepassing van de Wet milieubeheer het ontwerp voor advies aangeboden aan de Voorzitter van de Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit. Door de Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit is op 29 augustus 2014 over het ontwerp advies uitgebracht, hel PAL-advies. Daarnaast zijn door elf partijen zienswijzen ingediend. Het gaat om de Centrale Commissie Rijnvaart, het Havenbedrijf Antwerpen, de gemeenten
Papendrecht, Schiedam en Strijen, de EVO, de VNCI, de BLN-Koninklijke Schuttevaer en het Centraal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart (een gezamenlijke zienswijze), en twee particulieren. De wijzigingsverordening zal na vaststelling door Provinciale Staten worden gepubliceerd in het Provinciaal blad en via die wijze ook worden bekendgemaakt. Ook zal de wijzigingsverordening worden geplaatst op de provinciale website. Voorts zullen wij overeenkomstig de inspraakverordening Zuid-Holland degenen die in het kader van de inspraak hebben gereageerd op het ontwerp, een exemplaar van deze verordening alsmede van de Nota van Beantwoording toezenden. Ook zullen wij de wijzigingsverordening en de Nota van Beantwoording toezenden aan een aantal bij de binnenvaart belangrijke partijen. In deze Nota van Beantwoording is gekozen voor de volgende systematiek. a. De zienswijzen, het PAL-advies en de overige opmerkingen over het ontwerp zijn kort samengevat. De volledige reactie staat in een bijlage bij deze Nota van Beantwoording. b. Op elk onderdeel van de diverse opmerkingen is een reactie gegeven. Verder is aangegeven of het betreffende onderdeel van de reactie tot een wijziging van het ontwerp en de daarbij horende toelichting dan wel tot een andere actie heeft geleid. c. In de bij deze Nota van Beantwoording behorende Nota van Wijzigingen (hoofdstuk 3) staan de wijzigingen ten opzichte van het ontwerp van de wijzigingsverordening samengevat.
Hoofdstuk 2
Beantwoording zienswijzen
2.1 Bestuurlijk 2.1.1
Advies van de Provinciale Adviescommissie Leefonigeyingskwaliteit (PAL)
Verzonden op 29 augustus 2014 ^menvatling 1. De PAL steunt het voorstel, mede vanwege het reële gezondheidsprobleem van de betrokken stoffen en de toename van de luchtverontreiniging door het ontgassen in de afgelopen jaren. 2. Specifiek wordt gewezen op de gezondheidsrisico's voor de bemanning van het ontgassen. 3. De kosten van alternatieven voor het ontgassen zouden moeten worden verwerkt in het vrachttarief en dus ten laste moeten komen van de verlader. 4. Door het college moet aandacht worden besteed om in samenwerking m et het bedrijfsleven te komen tot voldoende ontgassingslocaties. 5. De PAL steunt de inzet van het Rijk, andere overheden en het petrochemische cluster voor een internationale ketenaanpak. 6. Handhaving moet mogelijk zijn. Daartoe moet voldoende informatie beschikbaar zijn. 7. De naleving van de wijzigingsverordening vereist een adequate informatieverschaffing aan bijvoorbeeld de schipper. Beantvi'oording 1. Wij stellen vast dat de noodzaak het ontgassen van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen in de atmosfeer, vanwege de aard van de eigenschappen daarvan, tegen te gaan in bijna alle zienswijzen wordt onderschreven en in ieder geval door niemand wordt bestreden. 2. De bemanning van een schip zal vaak worden blootgesteld aan de grootste concentraties schadelijk benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen. Desalniettemin heeft de provincie voor de arbeidsomstandigheden geen bevoegdheid. De verantwoordelijkheid voor de gezondheid van werknemers berust bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 3. Op grond van artikel 1.2 van de Wet milieubeheer kunnen regels worden gesteld ter bescherming van het milieu. Dit artikel biedt niet de mogelijkheid om, in analogie met bijvoorbeeld het Verdrag inzake de verzameling. af2ifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (CD NI)\ regels te stellen over de vraag ten laste van wie eventuele kosten van maatregelen dienen te komen en op welke wijze. Voor kostenverdeling is in de Wet milieubeheer een aantal bepalingen opgenomen die niet kunnen zien op het ontgassen (bijvoorbeeld 8.43 van de Wet milieubeheer). Daarnaast is regulering van de internationale handels- en vervoersketen op provinciaal niveau in feite niet goed mogelijk. 4. De wijzigingsverordening vindt zijn grondslag in de bestuurlijke overeenkomst van 12 mei 2014. Deze overeenkomst heeft betrekking op de uitwerking van een samenhangend pakket van internationale, nationale, regionale en lokale maatregelen. Op Zuid-Holland rust de plicht te komen tot onderhavige wijzigingsverordening. Over de wijze waarop invulling aan dit pakket zal worden gegeven wordt op dit moment door diverse partijen gesproken. Benadrukt wordt dat een sluitend netwerk voor alternatieven voor het ontgassen niet op het conto van de provincie ZuidHolland kan komen. Een adequate omgang met de gevolgen van dit ontgassingsverbod is primair een verantwoordelijkheid van betrokken partijen in de markt. 5. Een internationale regeling voor het ontgassen is het uiteindelijke doel (zieT K 2013-2014,28663 nr. 55). Zoals in de hieronder te behandelen zienswijze van de CCR is uiteengezet bestaat inmiddels tussen betrokken landen overeenstemming over de noodzaak te komen tot een internationale oplossing voor het ontgassen. Deze oplossing zal tot stand worden gebracht in het kader van een wijziging van het CDNI. Deze wijziging en de daarna door de aangesloten landen te zetten stappen (ratificatie, implementatie en uitvoering) zullen, zoals ook de secretaris-generaal van de CCR aangeeft, nog jaren in beslag nemen voordat een internationaal werkend systeem van de grond zal zijn gekomen. 6. In de toelichting is de nodige infonnatie gegeven omtrent aspecten van handhaving. Een en ander ' Artikel 8.
krijgt zijn beslag in een kader voor afspraken voor de handhaving. 7. In de toelichting is aangegeven dat bij gelegenh eid van de inwerkingtreding deze wijzigingsverordening specifiek onder de aandacht zal worden gebracht bij de verschillende betrokken doelgroepen. Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Een aantal van de onderdelen van deze reactie, voor zover deze al niet zijn opgenomen, zullen wij ook opnemen in de toelichting op de wijzigingsverordening.
2.1.2 Zienswijze van de Secretaris-Generaal van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) Verzonden op 19 augustus 2014 Samenvatting 1. Het ontgassen staat hoog op de agenda van zowel de CCR als van de Conferentie van Verdragsluitende Partijen van het CDNI-verdrag. Tussen de betrokken landen bestaat overeenstemming te komen tot een internationale oplossing voor dit probleem. Een dergelijke oplossing vereist een wijziging van het CDNI-verdrag. De vaststelling daarvan, alsmede de daarna door de verschillende landen Ie zetten stappen zullen jaren in beslag neme n voordat in internationaal verband een goed werkend systeem operationeel zal zijn. Vanwege de urgentie van het probleem is overleg geopend over een anticiperende toepassing biimen de ruimte van het Volkenrecht. Naar veiwachting zal eind dit jaar een planning en marsroute beschikbaar zijn waarmee door betrokkenen rekening kan worden gehouden. 2. Over het ontwerp zijn geen zienswijzen ingediend. De CCR is niet bevoegd zich uit te laten over regelingen van de nationale rechtsorde. Beantwoording 1. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 5. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat in de toelichting op de wijzigingsverordening uitgebreid is ingegaan op de verenigbaarheid van de provinciale regeling met het internationale e n Europese recht. 2. Dit oordeel van de Secretaris-Generaal van de CCR behoef t verder geen reactie. Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Geen
2.1.3 Zienswijze van de gedelegeerd bestuurder van het Havenbedrijf Antwerpen Verzonden op 19 augustus 2014 Samenvatting 1. Het Havenbedrijf Antwerpen is verheugd dat de wijziging in lijn ligt met het internationale initiatief van de CCR. Het Havenbedrijf Antwerpen kan zich dan ook vinden in het ontwerp. 2. Het Havenbedrijf spreekt de wens uit op de hoogte te word en gehouden van de provinciale ervaringen en overige initiatieven met betrekking tot het ontgassingsverbod. Beantwoording 1. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 1. 2. Over onze verdere activiteiten met betrekking tot het ontgassen zullen wij, voor zover daarbij ook de belangen van anderen in het geding zijn, zo goe d mogelijk communiceren, overigens bij voorkeur in de kaders die onder meer ter uitvoering van de bestuurlijke overeenstemming van 12 mei 2014 in het leven zijn of worden geroepen. Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Geen
2.1.4 Zienswijze van burgemeester en wethouders van Papendrecht
Verzonden op 25 augustus 2014
Samenvatting Met instemming is keimisgenomen van het ontwerp. Beantwoording Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 1. Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Geen
2.1.5 Zienswijze van burgemeester en wethouders vanSchiedam Verzonden op 25 augustus 2014 Samenvatting 1. Schiedam is verheugd met het voorstel voor een ontgassingsverbod. 2. Betreurd wordt dat, anders dan in het voorstel van Noord-Brabant, in he t ontwerp nog geen lijst van stoffen is opgenomen, waarvan onderzocht wordt of daarvoor eveneens een ontgassingsverbod moet gaan gelden. 3. Gewezen wordt op de noodzaak van voldoende capaciteit voor dampverwerking. 4. Gewezen wordt op de noodzaak tot uitbreiding van het netwerk van e-noses. 5. Geconstateerd wordt dat met het ontwerp de problemen van het ontgassen van de zeeva art niet worden opgelost. Beantwoording 1. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 1. 2. In het voorstel van Noord-Brabant is een lijst van andere stoffen opgenomen (grijze lijst van stoffen). Door Noord-Brabant zal worden bezien of deze onder het Brabants ontgassingsverbod worden gebracht (op grond van het zogenaamde afwegingskader). De wijzigingsverordening vloeit voort uit de bestuurlijke overeenstemming van 12 mei 2014. Deze heeft alleen betrekking op benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen en niet op andere stoffen. De grijze lijst van stoffen is met andere woorden een zelfstandig initiatief van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Daar alleen uitvoering wordt gegeven aan de bestuurlijke overeenstemming van 12 mei 2014 zien wij geen reden aan de wens van Schiedam tegemoet te komen. Wij introduceren met de wijzigingsverordening wel de bevoegdheid om eventueel andere stoffen dan benzeen en benzeenhoudende mengsels onder het ontgassingsverbod te brengen. 3. Zie hiervoor 2.1.1. onder 4. 4. Voor de handhaving zal onder meer gebruik worden gemaakt van het e-nose-netwerk. Dit is in opdracht van de provincie Zuid-Holland en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond in en rond Rotterdam tot stand gebracht. Een verdere uitbreiding van dit netwerk door de provincie ZuidHolland behoort tot de mogelijkheden. Verder zal in het kader van onze meetvisie luchtkwaliteit, die de Meetvisie luchtkwaliteit 2011-2015 in 2015 zal vervangen, worden bekeken of na 2015 een uitbreiding van dit netwerk wenselijk is. 5. Deze wijzigingsverordening heeft alleen betrekking op het ontgassen vanuit ladingtanks van binnenschepen. Dit houdt verband met de bestuurlijke overeenstemming van 12 mei j .1. Deze overeenstemming heeft geen betrekking op het ontgassen vanuit ladingtanks van zeeschepen . Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening In de toelichting zal ook (verder) worden ingegaan op onze reactie, verwoord onder 4 en 5.
2.1.6 Zienswijze van burgemeester en wethouders van Strijen Verzonden op 8 augustus 2014 Samenvatting 1. De voorgenomen PMV-aanpassing wordt volledig onderschreven. 2. De resultaten van de metingen van de luchtkwaliteit die vorig jaar in Strijen zijn verricht en waarover in de toelichting op het ontwerp wordt gerept, zijn een momentopname en geven geen inzicht in de piekconcentraties. 3. Ten noorden van het industrieterrein Moerdijk en het Hoilandsch Diep ontbreekt aan de kant van Zuid-Holland, anders dan in Noord-Brabant, een sluitend meetnetwerk van gc-stations (gc=gas chromatografie). Verzocht wordt om plaatsing van een of meerdere stations met het oog op een permanente monitoring van de luchtkwaliteit. 4. Verzocht wordt om het proces tot plaatsing van een operationeel e-nose netwerk te versnellen. Beantwoording 1. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 1. 2. In 2013 zijn een halfjaar lang metingen naar benzeen verricht in Strijen(sas). Daarbij is gebleken dat de concentratie gemiddeld ver onder de jaargemiddelde grenswaarde voor benzeen lag.^ Verder is een aantal pieken van benzeen gemeten. Voor de concentratie benzeen in de buitenlucht voor korte periodes gelden geen normen. Met voornoemde metingen is aldus een beeld verkregen van de concentratie benzeen in de buitenlucht gedurende verschillende meteorologische omstandigheden. 3. In overleg met burgemeester en wethouders van St rijen en Gedeputeerde Staten van NoordBrabant wordt gekeken naar de mogelijkheid van aansluiting van een benzeenmeetpunt te Strijen op het netwerk van Noord-Brabant. 4. Zie ten aanzien van het verzoek om uitbreiding van het e-nose netwerk ons antwoord op 2.1.5, onder 4. In aanvulling op bovenstaande wordt opgemerkt dat op grond van de Wet inzake de luchtverontreiniging wij niet verplicht zijn binnen deze provincie luchtkwaliteitsmetingen te verrichten.^ Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Geen
2.1.7 Opmerkingen van de Divisie Havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. namens de 'werkgroep handhaving ontgasverbod'. Verzonden op 26 augustus 2014 Samenvatting De opmerkingen vormen geen zienswijze in de zin van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Desalniettemin gaan wij in deze Nota van Beantwoording wel op een aantal opmerkingen in. Deze zijn relevant en hebben ten dele geleid tot aanpassingen ten opzichte van het ontwerp. Het gaat om de volgende opmerkingen. 1. Onduidelijk is of het verbod zich alleen richt op het 'var end' ontgassen of ook op het 'stilliggend' ontgassen. Dit is voor het Havenbedrijf van belang, om dat de Havensbeheersverordeningen van Rotterdam, Dordrecht, Vlaardingen, Schiedam, Zwijndrecht en Papendrecht ook van toepassing zijn op het ontgassen van stilliggende schepen op bepaalde doorgaande rijksvaarwegen. 2. Voorgesteld wordt om een omschrijving te geven van het begrip 'd amp' in 'restladingdamp'. Dit is nodig omdat altijd een zekere concentratie damp in het schip achterblijft (zie hiervoor ook 2.2.2, onder 3, en 2.2.3, onder 5). 3. Niet aangegeven is tot wie het verbod van het ontgassen zich richt. 2
Op grond van richtlijn 2008/50/EC van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 200K bctrcflende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. ^ Artikel 59, eeisle lid. onder b. van de Wet inzake dc luchtverontreiniging,
4. Voorgesteld wordt om in analogie met de regeling voor benzine met een zogenaamde reisregistratieplicht te komen. 5. Voorgesteld wordt om ook medewerkers van de Divisie Havenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. aan te wijzen als toezichthoudende en buitengewoon opsporingsambtenaar. Beantwoording 1. Het verbod zoals dat in het ontwerp dat ter inzage heeft gelegen, is opgenomen heeft betrekking op het ontgassen van restladingdampen van benzeen of benzeenhoudende koolwaterstoffen vanaf een binnenschip op een vaarweg. In het ontwerp is verder aangegeven dat het verbod niet van toepassing is op vaarwegen gelegen in havens. De overeenstemming van 12 mei 2014 heeft alleen betrekking op het 'va rend' ontgassen. Dit is in het ontwerp abusievelijk niet aangegeven. Deze omissie is in de wijzigingsverordening weggenomen. Overigens worden in de wijzigingsverordening niet de woorden 'varend ontgassen' gebruikt, maar de woorden 'ontgassen tijdens de vaart'. Dit houdt verband met de regels voor het ontgassen in het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren, verder te noemen het ADN. Op grond daarvan is een onderscheid gemaakt tussen het ontgassen 'tij dens de vaart' en anders dan 'tijdens de vaart'. Door de wijzigingsverordening te beperken tot 'tijdens de vaart', kan het buiten toepassen verklaren van het ontgassingsverbod in havens vervallen. Binnen havens vindt het ontgassen tijdens de vaart niet plaats. 2. Zie onze reactie op 2.2.3, onder 5. 3. In het ter inzage gelegde ontwerp is niet aangeven tot wie het ontgassingsverbod zich richt. In de 9® wPmv is aangegeven dat het verbod zich zowel richt op de vervoerder (de onderneming die het vervoer met of zonder vervoersovereenkomst uitvoert) als de schipper (de gezagvoerder over het schip). De provinciale handhaving zal zich, in lijn met de systematiek van het ADN, zoveel als mogelijk richten op de vervoerder. Deze kan in juridische en commerciële zin het meest verantwoordelijk worden gehouden voor de naleving van de wijzigingsverordening. Dat het ontgassingsverbod zich ook richt tot de schipper houdt verband met het volgende. Ten eerste zijn vervoerders niet altijd gevestigd in dit land dan wel in deze provincie. Dat maakt handhaving door de provinciale diensten lastig. Daarnaast is soms een onmiddellijk optreden bij een ontgassing geboden. De tijd zal vaak niet aanwezig zijn de vervoerder te adresseren. De specifieke uitwerking van bovengenoemde uitgangspunten zal plaatsvinden in de vorm van een handhavingsprotocol. Ter naleving van deze wijzigingsverordening kan de vervoerder overigens de schipper de nodige instructies geven. Via een nadere regeling kan de vervoerder door Gedeputeerde Staten worden verplicht de schipper dienovereenkomstig te instrueren (gebaseerd op artikel 4.5.7). 4. Een verplichte reisregistratie, nog afgezien van de vraag of regeling daarvan in de Provinciale milieuverordening in overeenstemming is met het ADN, is louter binnen Zuid-Holland nauwelijks zinvol. Wel zal worden gekeken naar de mogelijkheden van een soort van reisregistratie op basis van vrijwilligheid. In de toelichting op de wijzigingsverordening is verder ingegaan op de verschillende mogelijkheden van controle, alsmede op de documenten die daarbij een rol kunnen spelen. 5. In de toelichting op de wijzigingsverordening is aangegeven dat het vereiste toezicht zo nodig op basis van samenwerking met de toezichthouders van andere diensten, zoals Havendiensten en Rijkswaterstaat, kan plaatsvinden en dat met het oog op die samenwerking de nodige initiatieven van de zijde van de handhavingsdiensten van de provincie zullen worden ontplooid. Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Deze zienswijze heeft geleid tot een aantal aanpassingen van het ontwerp. Deze aanpassingen hebben ten eerste betrekking op een omschrijving van het begrip restladingdarap, die door Gedeputeerde Staten zal worden gegeven (zie verder de zienswijzen onder 2.2.2, onder 3, en 2.2.3, onder 5). Ook is aangegeven dat het verbod alleen betrekking heeft op het ontgassen tijdens de vaart. Deze wijzigingen hebben ook geleid tot aanpassingen van de toelichting. Daarnaast is in de toelichting nader ingegaan op de voor de handhaving relevante documentatie en op de vraag wie aangesproken kan worden op de naleving van deze wijzigingsverordening.
10
2.2 Organisaties van het bedrijfsleven 2.2.1 Zienswijze van de EVO Verzonden op 21 augustus 2014 Samenvatting 1. EVO is positief over het terugdringen van het ontgassen mede vanwege de mogelijke gezondheidsschade voor de bemanning. 2. EVO benadrukt het belang van een internationale oplossing voor het ontgassingsprobleem. 3. Door het Zuid-Hollands ontgassingsverbod mag het ontgassen zich niet verplaatsen naar andere gebieden. 4. De wijzigingsverordening zal met de totstandkoming van een internationale oplossing moeten vervallen. 5. Voldoende alternatieven voor het ontgasse n moeten in Zuid-Holland beschikbaar komen om het ontgassingsverbod werkbaar te doen zijn. Deze moeten eind 2014 in Rijnmond en de Moerdijk beschikbaar zijn. Zonder deze alternatieven kan het verbod geen doorgang vinden. Beantwoording 1. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 1 en2. 2. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 5. 3. Het Zuid-Hollands ontgassingsverbod kan leiden tot meer onigassingen elders (ontgassingstoerisme). Ook om die reden verdient een internationale of landelijke regeling uiteindelijk de voorkeur. Naar verwachting zal het ontgassingstoerisme door deze wijzigingsvero rdening (en die van Noord-Brabant) beperkt van omvang zijn. Di t houdt verband met het volgende. Door partijen wordt op dit moment hard gewerkt aan de verdere ontwikkeling van alternatieven voor het ontgassen in de atmosfeer. Bij een redelijk stelselmatig gebruik van een van deze alternatieven is het ontgassen niet meer aan de orde en dus ook niet in andere provincies of landen. In het kader van de openbare voorbereidingsprocedure is het ontwerp aan iedere provincie van ons land toegezonden. Ook is het ontwerp toegezonden aan het IPO-secretariaat en aan verschillende autoriteiten in Duitsland en België. Al dez e partijen zijn door ons in de gelegenheid gesteld commentaar op het ontwerp te leveren. Verder zijn al deze partijen door de openbare voorbereidingsprocedure in de gelegenheid geweest zich voor te bereiden op deze wijzigingsverordening en zich te beraden over eventuele maatregelen voor het ontgassen op hun grondgebied. 4. Het Zuid-Hollands ontgassingsverbod zal van rechtswege komen te vervallen na inwerkingtreding van een internationale regeling voor het ontgassen. Di t is aangegeven in de toelichting op de wijzigingsverordening. Bij gelegenheid van een eerstvolgende wijziging van de Provinciale milieuverordening zal het betreffende verbod ingeval van een internationale regeling worden verwijderd. 5. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 4. Gevolg van deze ziensM'iJze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Geen
2.2.2 Zienswijze van de VNCI Verzonden op 1 augustus 2014 Samenvatting 1. Het VNCI kan zich vinden in een verbod op het o ntgassen van benzeen op 1 januari 2015. Een verbod op het ontgassen van andere benzeenhoudende stoffen is alleen aanvaardbaar wanneer op
11 1 januari 2016 voldoende alternatieven voor het ontgassen beschikbaar zijn. De installaties te Moerdijk en de geplande in Rotterdam zijn daarvoor niet voldoende. 2. De VNCI is voorstander van een geharmoniseerde aanpak. Om die reden wordt betreurd dat de ontwerpteksten voor Noord-Brabant en Zuid-Holland van elkaar afwijken, zowel qua aanpak als qua definities. Een pleidooi wordt gehouden voor gelijkluidende teksten. 3. In het ontwerp is niet duidelijk aangegeven wanneer een schip ontgast is. Uiteindelijk zullen ook na een verwijdering van restladingdampen via een ontgassingsinstallatie resten van die damp in het schip achterblijven. Om die reden worden de ladingtanks van een binnenschip voorafgaand aan een nieuwe belading 'droo g en schoon' geventileerd. Het ventileren van relatief beperkte hoeveelheden restladingdamp van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen zal echter op basis van de tekst van het ontwerp niet zijn toegestaan. Daaro m wordt een ondergrens voorgesteld voorde omschrijving van restladingdamp of te wel het 'ga svrij' zijn van een ladingtank. Onder die ondergrens is de wijzigingsverordening niet van toepassing. Voorgesteld wordt om voor de omschrijving van restladingdamp uit te gaan van een concentratie van ten minste 10 % onder de zogenaamde LEL (Lower Explosion Limit). Met een dergelijke grens wordt een substantiële reductie van het ontgassen tot stand gebracht. Bovendien is een dergelijke grens goed handhaafbaar. Ten slotte is in de zienswijze aangegeven dat het voor (bijna) 100% verwijderen van restladingdampen via een ontgassingsinstallatie discutabel is omdat dit veel energie kost. 4. Het voorstel van de provincie bevat een regeling voor het ontgassen in de buitenlucht na een calamiteit. Ontgassen kan ö:hter ook tijdens een calamiteit aan de orde zijn. 5. Betreurd wordt dat Noord-Brabant met de zogenaamde grijze lijst van stoffen verder gaa t dan de met name genoemde VOS-stoffen met cmr-eigenschappen (carcinogeen of te wel kankerverwekkend, mutageen of te wel met een vermogen tot het veranderen van de erfelijke eigenschappen en reprotoxisch of te wel schadelijk voor de voortplanting of het nageslacht). Een pleidooi wordt gehouden voor afstemming in IPO- verfaand. Beantwoording 1. Zie 2.1.1, onder 1 en 4. 2. Ook wij zijn voorstander van zo gelijk mogelijke teksten van regulering. Dat de wijzigingsverordening redactioneel en soms ook inhoudelijk afwijkt van die van Brabant heeft een aantal redenen. a. Door ons wordt strikt uitvoering gegeven aan de afspraken van 12 mei 2014. Dit impliceert een verbod op het ontgassen van restladingdampen van benzeen per 1 januari 2015 en van bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen per 1 januari 2016. b. Op het ontwerp is zoals gezegd door ons de openbare voorbereidingsprocedure toegepast. In het kader daarvan is het ontwerp voor commentaar toegezonden aan diverse belanghebbende organisaties. Naar aanleiding van deze procedures zijn meerdere zienswijzen ingediend. Een deel daarvan hebben geleid tot wijzigingen ten opzichte van het ontwerp. In he t kader van de openbare voorbereidingsprocedure van Noord-Brabant zijn geen zienswijzen op het ontwerp ingediend. Ook dit vormt een verklaring voor de verschillen. c. In de Zuid-Hollandse verordening is qua begripsomschrijvingen en dergelijke aansluiting gezocht bij voor de binnenvaart relevante en reguliere regelgeving, het ADN en de daarop geënte uitvoeringsregelgeving in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, alsmede de overige landelijke regelgeving voor de binnenvaart. Verder is gekeken naar de Regelin2 benzinevervoer voor mobiele tanks 2006 (de landelijke ontgassingsregeling voor benzine). Op grond van vorenstaande verschilt de wijzigingsverordening van Zuid-Holland van die voor NoordBrabant onder andere op de volgende punten. Het Brabants concept bevat de hierboven vermelde 'grijze lijst'. Voor de reden dat wij dit niet doen: zie onze reactie onder 2.1.5, onder 2. Volgens het Brabants concept zal het ontgassingsverbod alleen van toepassing worden op een aantal met name genoemde wateren. In het Zuid-Holland zal het ontgassingsverbod van toepassing zijn op alle voor het openbaar vaarverkeer openstaande vaarwegen. Een beperking in geografische zin is niet in lijn met de afspraken van 12 mei 2014. - In de wijzigingsverordening is aangegeven dat Gedeputeerde Staten kunnen bepalen wanneer geen sprake meer is van een restladingdamp (zie hiervoor onze reactie zienswijze 2.2.3, onder
12 5). In de wijzigingsverordening is in analogie met de regeling benzinevervoer voor mobiele tanks 2006 aangegeven wanneer in afwijking van de hoofdlijn, ontgassen toch is toegestaan. Dit is onder meer het geval om veiligheidsredenen. Op dit moment wordt door de twee provincies gekeken naar de mogelijkheid van een eensluidende handhavingsinstructie, die de verschillen in de handhaving tot een minimum kan terugbrengen. Uiteraard zullen daarbij wel de voorschriften van de verordeningen in acht worden genomen. 3. Aan deze suggestie is tegemoet gekomen. Zie onze reactie onder 2.2.3, onder 5. 4. Aan deze suggestie is tegemoet gekomen. In de wijzigingsverordening is aangegeven dat het ontgassen om veiligheidsredenen ook tijdens een calamiteit mag plaatsvinden. 5. Dit deel van de zienswijze heeft betrekking op het ontwerp van de provincie Noord-Brabant. Verder wordt verwezen naar onze reactie onder 2.1.5, onder 2. Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening De wijzigingsverordening bevat een grondslag voor een definitie van restladingdamp. Deze zal door Gedeputeerde Staten worden gegeven. In de wijzigingsverordening is aangegeven dat het ontgassen om veiligheidsredenen ook tijdens een calamiteit mag plaatsvinden. In de toelichting is verder ingegaan op de verschillen met de Brabantse regeling.
2.2.3 Zienswijze van BLN-KonInklijke Schuttevaer en CBRB Verzonden op 15 augustus 2014 Samenvatting 1. Geopteerd wordt voor een nationale of bij voorkeur internationale regeli ng. Deze opties vallen te verkiezen boven een provinciale. De binnenvaart is immers niet aan provinciegrenzen gebonden. 2. Voldoende ontgassingsinstallaties dienen aanwezig te zijn voordat tot invoering van de verordening kan worden overgegaan. 3. Voordat tot invoering van de wijzigingsverordening kan worden overgegaan, moet duidelijk zijn dat de verlader, als eigenaar van de lading, verantwoordelijk is voor de verwerking van de restladingdampen. Dit in analogie met het CDNI (art. 8 en Deel B ait 7). 4. Een ongelijkheid ontstaat met de zeevaart. Zeeschepen kunnen 'aan de boeien ontgassen'. 5. Duidelijkheid dient te bestaan over de vraag wanneer een ladingtank is ontgast. Net als door de VNCI wordt voorgesteld om voor de omschrijving van restladingdamp uit te gaan van een concentratie van ten minste 10 % onder de LEL (Lower Explosion Limit). 6. Een wijziging van de toelichting wordt voorgesteld in verband met het ontgassen en he t ventileren van ladingtanks. 7. De wijzigingsverordening heeft directe invloed op de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006. Een integrale regeling voor het ontgassen van restlading dampen heeft de voorkeur. 8. De wijzigingsverordening strookt niet met de Regeling benzinevervoer mobiele tanks 2006. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de uitzondering vermeld in artikel 4.5.4 van de wijzigingsverordening. Daarin is bepaald dat het ontgassingsverbod niet van toepassing is, wanneer voorafgaand aan een ontgassing de ladingtank drie keer beladen is geweest met andere stoffen dan waarop het ontgassingsverbod betrekking heeft (dus benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen). Een vergelijkbare regeling is opgenomen in de Regeling benzinevervoer mobiele tanks 2006 ten aanzien van benzine (UN 1203). Voorgesteld wordt om in he t eerste zinsdeel van artikel 4.5.4 ook benzine (UN 1203) (dus naast benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen) te vermelden. 9. Ten aanzien van het ontwerp van de provincie Brabant zijn eveneens opmerkingen gemaakt. Deze hebben onder meer betrekking op de grijze lijst van stoffen. Volgens de zienswijze heeft deze grijze lijst van stoffen geen toegevoegde waarde. De betreffende stoffen mogen ingevolge het ADN of niet worden vervoerd, of all een in specifieke gastankers waardoor de betreffende stoffen niet vallen onder de definitie van restantladingdampen van vloeibare lading. Een stof is niet
13 ingedeeld als kankerverwekkend, mutageen of reprotoxisch. Beantwoording 1. Wij zijn het met het BLN-Koninklijke Schuttevaer en het CBRB eens dat de problematiek van het ontgassen een internationale oplossing behoeft. Verder verwijzen wij naar onze reactie onder 2.1.1, onder 5. 2. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 4. 3. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder 3. 4. Zie onze reactie onder 2.1.5, onder 5. 5. Deze suggestie kan rekenen op brede steun bij betrokkenen (niet alleen bij deze partijen van de binnenvaart, maar in ieder geval ook bij de VNCI en de Divisie Havenmeester). Volgens al deze partijen is de regeling voor de binnenvaart goed uitvoerbaar en naleefbaar. Met een dergelijke norm wordt het ontgassen stevig teruggedrongen. Naar schatting gaat het om ongeveer 90 procent emissiereductie. Dat neemt niet weg dat ook daarna nog een flinke hoeveelheid benzeen in de ladingtank achterblijft die uiteindelijk in de atmosfeer terecht komt. Tien procent van de LEL voor benzeen is 1.400 ppm. Dat is ongeveer 5 g/m3 of te wel 5.000 mg/m3. Ter vergelijking: de emissieconcentratiegrens van benzeen voor niet-vergunningplichtige inlichtingen is 1 mg/m3. Het overnemen van de door het bedrijfsleven voorgestelde norm zien wij als een (grote) stap in de goede richting. Desalniettemin zullen wij, tenzij op dat moment is of op afzienbare termijn wordt voorzien in een internationale, Europese of landelijke regeling voor het ontgassen, binnen drie jaar na inwerkingtreding van de wijzigingsverordening bezien of deze concentratie-eis in het licht van de technische, economische en beleidsmatige ontwikkelingen moet worden aangepast. Een eventuele aanpassing van de concentratiegrens zal via een besluit van Gedeputeerde Stalen geschieden. Dit houdt verband met het sterk technische karakter van deze definitie. Bovendien biedt de vaststelling door Gedeputeerde Staten de mogelijkheid voor een snelle aanpassing na bovengenoemde evaluatie. 6. De verbetering is verwerkt in de tekst van de toelichting. 7. De regeling voor benzine vloeit voort uit richtlijn 94/63/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 1994 betreffende de beheersing van de uitstoot van vluchtige organische stolTen (VOS) als gevolg van de opslag van benzine en de distributie van benzine vanaf lerminals naar benzinestations en voor benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen uit de afspraken van 12 mei 2014, waarvan deze wijzigingsverordening onderdeel uitmaakt. Deze grondslagen kunnen de verschillen tussen de twee regelingen verklaren. Wel is bij het redigeren van de wijzigingsverordening gelet op de regeling voor het ontgassen van benzine. 8. Het ontgassingsverbod is niet van toepassing wanneer kan worden aangetoond dat de drie voorafgaande ladingen in de desbetreffende ladingtank niet bestonden uit benzeen of benzeenhoudende koolwaterstoffen. Dit verbod, dat betrekking heeft op het ontgassen van benzeen of benzeenhoudende koolwaterstoffen, zou, volgens het voorstel van hel BLNKoninklijke Schuttevaer en het CBRB, evenmin van toepassing moeten zijn, indien kan worden aangetoond dat de drie voorafgaande ladingen niet bestonden uit benzine. De wijzigingsverordening heeft echter geen betrekking op het vervoer van benzine (UN 1203). Daarom wordt deze suggestie niet overgenomen. 9. Deze opmerking gaat in feite over het ontgassen van benzine en daarop heeft deze regeling geen betrekking. 10. Zie onze reactie op 2.1.5, onder 2. Verder nemen wij kennis van het oordeel van het BLNKoninklijke Schuttevaer en het CBRB dat het ontgassingsverbod voor de stoffen van de grijze lijst in Noord-Brabant niet opportuun is. Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening In de wijzigingsverordening is een grondslag gegeven voor een definitie van restladingdamp. Deze zal bij regeling van Gedeputeerde Staten worden gegeven. In de toelichting is op het hoe en waarom van die definitie nader ingegaan. De door BLN-Koninklijke Schuttevaer en het CBRB gesuggereerde verbetering is in de toelichting aangebracht.
14
2.3
Zienswijzen van particulieren
2.3.1 Zienswijzen van de heer Lensselink en de heer Beek Verzonden op 31 juli 2014 (de heer Lensselink, woonachtig te Hoek van Holland) en 23 juli 2014 (de heer Beek, woonachtig te Schiedam) De zienswijzen van de heer Lensselink en de heer Beek komen in grote lijnen overeen en worden om die redenen in een keer weergegeven. Samenvatting 1. Het voorstel het ontgassen te verbieden wor dt toegejuicht. 2. In het voorstel van Noord-Brabant is een lijst van stoffen opgenomen (grijze lijst van stoffen) waarvoor zal worden nagegaan of deze ook onder het ontgassingsverbod moeten komen te vallen (afwegingskader). Zowel de grijze lijst als het afwegingskader ontbreken in het ontwerp van ZuidHolland. 3. Het verbod is niet van toepassing op MTBE (Methyl-te rtiair-butylether). Deze stof wordt in de Verenigde Staten verdacht kankerverwekkend te zijn. Ons land is een van de grootste producenten van MTBE. 4. Los vervoer van MTBE met aardoliedes tillaat is een van de manieren om het ontgasverbod voor benzine te omzeilen. 5. Restladingdampen kunnen niet altijd, anders dan de in toelichting op het ontwerp is gesteld, zonder dampverwerkingsinstallatie walzijdig in een tank worden teruggenomen. Dergelijke dampverwerkingsinstallaties en tanks zijn volgens burgemeester en wethouders van Rotterdam vaak niet aanwezig. Bovendien mogen de terug te ontvangen dampen worden geloosd in de atmosfeer. Het is dan ook de vraag of de restladingdampen van benzeen niet alsnog in de atmosfeer terecht komen. 6. Gevraagd wordt naar een overzicht van installaties binnen de provincie die beschikken over een dampverwerkingsinstallatie waarbij geen lozingen van restladingdamp en naar de atmosfeer plaatsvinden. 7. Volgens deze zienswijze is het ministerie van I&M van opvatting dat na lossing sprake is van afval wanneer de ontvanger zich van restladingdamp wil ontdoen. 8. Rijkswaterstaat acht zich niet bevoe gd voor de handhaving van de wijzigingsverordening. 9. Gevraagd wordt aan te geven op welke wijze opsporingsambtenaren van Rijkswaterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de wijzigingsverordening kunnen handhaven. 10. Hoe krijgt de samenwerking tussen regionale omgevingsdiensten, politie. Rijkswaterstaat, ILT en het Havenbedrijf Rotterdam concreet vorm? 11. Gevraagd wordt hoe handhaving plaatsvindt op wateren die grenzen aan provincies waar geen ontgasverbod geldt. 12. Beschikt de regionale omgevingsdienst over eigen vaartuigen? 13. Wordt bij voortduring het ontgassen gemon itord of alleen op bepaalde tijdstippen? 14. Hoe kan worden waargenomen dat een schip gaat ontgassen? 15. Hoe kan worden geconstateerd dat een schip aan het ontgassen is? Is het E-nose systeem daarvoor geschikt? 16. Is het e-nose systeem geschikt voor de handhaving? Kan dit systeem 'stof -specifïek' (of te wel ten aanzien van de UN-nummering voor gevaarlijke stoffen) worden ingezet? 17. Hoe kan worden nagegaan wat de huidige en voorgaande ladingen waren van een binnenvaartanker? 18. Ge wezen wordt op het Informatie- en Volgsysteem voor de Scheepva art (IVS90). 19. Hoe snel kunnen controleurs ter plaatse zijn wanneer een vermoeden van een ontgassing (met bijvoorbeeld e-noses) is vastgesteld? 20. Mag alleen op heterdaad worden opgetreden of ook na afloop van een ontgassing?
15 Beantwoording 1. Zie onze reactie onder 2.1.1, onder I. 2. Zie onze reactie onder 2.1.5, onder 2. 3. De bestuursovereenkomst van 12 mei 2014 heeft geen betrekking op MTBE. 4. Deze vraag heeft betrekking op de effectiviteit van de Regeling benzinevervoer in mobiele tankg 2006 waarvoor de minister van Infrastructuur en Milieu verantwoordelijk is. 5. Voor emissies van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen in de atmosfeer gelden diverse regimes van regelgeving. Daarop is onder meer Richtlijn 2010/75/EU van het Europees parlem ent en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) van toepassing welke is omgezet in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de zogenaamde IPPC-installaties waarvoor een vergunningplicht geldt). Ook zijn eisen aan de emissies van benzeen voor niet-vergunningplichtige inrichtingen gesteld in het Activiteitenbesluit. Uitgangspunt voor deze emissies vormt de zogenaamde minimalisatieverplichting welke is opgenomen in de Nederlandse Emissierichtlijn Lucht (NeR). Op grond van deze minimalisatieveqjiichting moeten de emissies van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen zoveel mogelijk naar nul worden teruggedrongen (nul emissie). Dit kan onder meer via dampretour- of dampverwerkingsinstallaties. Voor wat betreft de verwijdering van de restladingdampen van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen uil ladingtanks van binnenschepen geldt de aanpak op grond van de bestuurlijke overeenkomst van 12 mei 2014 waarvan de afspraak over deze wijzigingsverordening deel uitmaakt. 6. Verwacht wordt dat in de komende jaren een eerste installatie voor he t ontgassen van binnenschepen in Zuid-Holland operationeel kan zijn. Op dit moment is een installatie in het Rijnmondse in bedrijf voor proefontgassingen. Een reguliere ontgassingsinstallatie is in Moerdijk operationeel. 7. De afvalstoffenregulering die mede strekt ter uitvoering van Europese en internationale regelgeving is niet van toepassing op gasvormige effluenten die in de atmosfeer worden uitgestoten."* Ook het CDNl ziet niet op damprestanten van vloeibare lading.^ Daarom zal het CDNI, indien dit het kader zal zijn voor een aanpak van het ontgassen, moeten worden gewijzigd.^ Ook de Secretaris-Generaal van de Centrale Rijnvaart Commissie die het secretariaat voert van het internationale verevenings- en coördinatieorgaan voor de uitvoering van het CDNI, is die opvatting toegedaan (zie zienswijze 2.1.2). 8. 9 en 10. Ambtenaren zijn alleen beiast met het toezicht op de naleving voor zover zij door ons zijn aangewezen.^ Van een aanwijzing van rijksambtenaren is op dit moment geen sprake. In de toelichting is aangegeven dat met het oog op samenwerking met andere diensten, zoals Havendiensten en onderdelen van Rijkswaterstaat, de nodige initiatieven met het oog op de handhaving zullen worden ontplooid. In het kader van deze initiatieven zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden van samenwerking met buurprovincies waaronder die met een vergelijkbaar ontgassingsverbod (op dit moment alleen Noord-Brabant). 11. In principe kan overal waar het ontgassen in Zuid-Holland in redelijkheid te verwachten zal zijn toezicht worden uitgeoefend. 12. De regionale omgevingsdiensten, zoals de DCMR Rijnmond, beschikken niet over eigen vaartuigen. In het kader van voornoemde initiatieven zal worden bezien hoe de controles op dit punt concreet gestalte kunnen krijgen. 13 tot en met 16. Het ontgassen van ladingtanks op een binnenschip kan visueel worden vastgesteld, bijvoorbeeld met behulp van een camera die vluchtige organische stoffen kan detecteren. Daarnaast kunnen met behulp van e-noses incidentele veranderingen van de luchtkwaliteit worden vastgesteld. Enoses zijn onafgebroken in gebruik. De waarneming van een verandering van de luchtkwaliteit * Artikel lO .la, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer. ^ Dit vloeit voort uit dc omschrijvingen en verdere invulling van het begrip 'alVal van de lading' (artikel 1, onder f, CDNI). ' ZieTK 2013-2014, Aanhangsclnummer 1474. ^ Artikel 5,10, derde lid. van dc Wet algemene bqialingcn omgevingsecht.
16 met een en-nose kan een indicatie zijn van een ontgassing. Zo'n waarneming geeft echter niet aan door welke chemische stof de verandering in de luchtkwaliteit precies wordt veroorzaakt. Nader onderzoek zal nodig zijn om na te gaan welke bron verantwo ordelijk is voor de verandering van de luchtkwaliteit en om welke stof het gaat. Voor dit onderzoek zijn andere middelen voorhanden of in ontwikkeling, zoals meetpunten. Met die meetpunten kan de concentratie benzeen worden vastgesteld. In een aparte werkgroep zal worde n nagegaan op welke wijze het bestaande meetinstrumentarium kan worden uitgebreid en/of verbeterd met het oog op het monitoren van de luchtkwaliteit in het gebied en het detecteren van ontgassende schepen. Bij het toezicht zal de zogenaamde Nota Vergunnin gverlening, Toezicht en Handhaving 20142017 richtinggevend zijn. Dit beteken t dat dit toezicht 'risic ogericht' plaatsvindt. Het e-nose-netwerk kan niet specifiek gerelate erd worden aan UN-nummers. Dit geeft, zoals gezegd, alleen een indicatie van een verandering van de luchtkwaliteit. Dit systeem geeft niet aan door welke chemische slof die verandering precies wordt veroorzaakt. Verder wordt opgemerkt dat de meeste onder de wijzigingsverordening vallende UN-nummers geen specifieke stof'in chemische zin' representeren, maar mengsels van chemische stoffen, die dan weer specifiek en dan weer heel algemeen zijn aangeduid. 17 en 18. Een schip voor het vervoer van benzeen dan wel benzeenhoudend e koolwaterstoffen is voorzien van een zogenaamde blauwe kegel.^ Daarnaast moeten zowel de afzender als de vervoerder gedurende een periode van ten minste drie maanden een kopie aanwezig hebben van het vervoersdocument en de bijkomende documentatie, zoals aangegeven in het ADN.^ In dit document moet onder meer het UN-nummer van de vervoerde stof zijn aangegeven.'^ Dergelijke informatie moet het vervoersdocument ook bevatten voor lege, ongereinigde ladingtanl^." Op grond van het IVS90 geldt een meldingsplicht voor onder meer de binnenschipp er. Informatie moet onder meer worden verstrekt over de gevaarlijke lading, het aantal blauwe lichten en kegels, en de plaats van belading en lossing.'^ Voor de vertrouwelijkheid/verspreiding van deze gegevens is een specifieke regeling getroffen.'^ 19 en 20. De noodzaak en snelheid van handhaving zal worden bezien in he t kader van de eerder vermelde initiatieven. Voor de handhaving gelden de reguliere voorschriften. Het toezicht op de naleving (bestuursrechtelijk) respectievelijk de opsporing (strafrechtelijk) zal kunnen plaatsvinden op basis van controles op een schip (heterdaad), maar ook door de inzet van andere middelen (metingen en dergelijke). Gevolg van deze zienswijze voor het ontwerp van de wijzigingsverordening Geen
g
7.2.5.0.1 jo. lijst van gevaarlijke goederot. '5.4.4.1 ADN. " 5.4.1.1.2 ADN. " 5.4. 1.1,6.5 ADN. Regeling communicatie rijkswateren. Privacyregienient vericeersregislratiesysiemen Rijkswaterstaat.
17 Zienswijze leidt tot de volgende wijzigingen -Geen
18
Hoofdstuk 3: Nota van wijzigingen De ingediende zienswijzen, tezamen met redactionele en inhoudelijke verbeteringen, hebben geleid tot de volgende wijzingen ten opzichte van het ontwerp en de toelichting. De meest belangrijke zijn de volgende. De wijzigingsverordening 1. In artikel 1.1 wordt aan de omschrijving van restladingdamp toegevoegd "in een door Gedeputeerde Staten aan te geven minimumconcentratie" en vervalt in de omschrijving van vaarweg "met uitzondering van de wateren waarop een havenverordening van toepassing is", en worden omschrijvingen gegeven van de begrippen ADN, tijdens de vaart, schipper en vervoerder. 2. In de artikel 4.5.1 tot en met 4.5.3 wordt voor het woord verboden steeds toegevoegd "de vervoerder en de schipper" en na het woord verboden "tijdens de vaart". 3.
In artikel 4.5.4 wordt:
"de schipper kan aantonen" vervangen door " kan worden aangetoond" "hij kan aantonen" vervangen door "kan worden aangetoond". 4.
In artikel 4.5.5, onder b wordt:
voor "na" ingevoegd "tijdens of' en na "het binnenschip" ingevoegd indien het ontgassen om redenen van veiligheid noodzakelijk is". Toelichting In de toelichting zijn (aanvullende) toelichtende teksten opgenomen over de volgende onderweipen. 1. Bovengenoemde wijzigingen. 2. De reikwijdte van de wijzigingsverordening in relatie tot het ontgassen tijdens de vaart en anders dan tijdens de vaart, de verantwoordelijkheid voor de naleving, de zeevaart alsmede de bescherming van de bemanning. 3. De toepassing van de openbare voorbereidingsprocedure. 4. Ontgassingsinstallaties en de aanwezige en mogelijk vereiste capaciteit daarvoor, 5. Een vergelijking met de verordening van Noord-Brabant. 6. De vraag hoe kan worden aangetoond dat de drie voorafgaande vervoersactiviteiten geen betrekking hadden op het vervoer van benzeen of benzeenhoudende koolwaterstoffen. Ten slotte zijn verschillende technische of redactionele wijzigingen en verdere verduidelijkingen in de tekst van de regeling en de toelichting aangebracht.
PAL voor de leefomgeving Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit Zuid-Holland
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland Postbus 90602 2509 LP Den Haag Datum Onderwerp Uw kenmerk Ons kenmerk Aantal pagina's
: 29 augustus 2014 ; PAL-advies Ontgassingsverbod binnenvaartschepen : DOS-2009-0011117 : PAL 2014/027 : 2
Geacht college, Met deze brief gaan wij confoim onze taak in het kader van de Wet milieubeheer in op uw schriftelijke verzoek van 10 juli 2014 aan ons om over de ontwerp negende tranche van de Provinciale milieuverordening (PMV) Zuid-Holland te adviseren. Bij deze aanpassing van de PMV gaat het om een gefaseerd verbod voor het ontgassen van binnenvaartschepen met milieuschadelijke restladingdampen (benzeen, met in de toekomst mogelijk ook een verbod voor andere milieuschadelijke stoffen). Aangezien wij vanwege het zomerreces niet eerder dan op 29 augustus hierover plenair konden vergaderen, valt deze reactie buiten de inspraakperiode, die liep tot en met 26 augustus. Steun voor voorgestelde koers en aanpak Aangezien internationale overeenkomsten over een verbod op het ontgassen van binnenvaartschepen met milieuschadelijke restlading nog meerdere jaren in beslag kunnen nemen, stemmen wij in met de voorgestelde wijzigingen in de PMV die een ontgassingsverbod op korte termijn mogelijk maken en ondersteunen de hierin voorgestelde verschuiving en verbreding van aandacht voor directe externe veiligheidsrisico's (zoals van branden en explosies) naar (lange termijn) risico's voor gezondheid en milieu. Ook ondersteunen wij de wijze waarop deze beleidswijziging in samenwerking met vele partijen, waaronder de brancheorganisaties, tot stand is gekomen. Het gaat een om de gezondheid (ook van binnenvaartschippers) reëel en toenemend probleem. Zo wordt in een recent CE-raoport geconcludeerd dat de hoeveelheid luchtverontreiniging door ontgassing in de laatste tien jaar Is toegenomen (door toegenomen vervoer). Zorg voor voldoende ontgasslngslocaties Wij verwachten dat de komende tijd uw aandacht vooral nodig zal zijn voor het in samenwerking met de betrokken bedrijfsketens realiseren van voldoende ontgasslngslocaties. Steun voor ketenaanpak Wij steunen de inzet van het Rijk en medeoverheden en het petrochemische cluster voor een internationale ketenaanpak. Overigens pleit ook het Centraal Bureau Rijn en Binnenvaart (CBRB) voor een intematlonale ketenaanpak van het ontgassen, zie de you tube film: Ontgassen in de petrochemische keten. Zorg voor goede informatieverstrekking Een goede naleving van het ontgassingsverbod vraagt ook om adequate Informatieverschaffing, waaronder aan schippers. Voor hen vormt het op de juiste wijze ontgassen niet alleen een kostenpost, maar zij voorkomen daarmee ook persoonlijke gezondheidsrisico's. Het Praktijkonderzoek 'Ontgassen binnenvaart' wijst uit dat er bij rederijen en schippers hierover nog veel onbekendheid is.
• PAL, Zuid-Hollandplein 1, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag • Secretaris: J.M. Brouwer • telefoon:070-4418332 • fax: 070-4417815 • e-mall:
[email protected] •
Leg de ontgassingskosten bij de verlader Verder adviseren wij u samen met de eerdergenoemde partners in te zetten op het verwerken van de kosten voor het ontgassen in het vrachttarief. Door die kosten bij de verlader te leggen door hen te verplichten ook de restlading te laten (af)nemen ontstaat er op de markt een level playing field en wordt voorkomen dat de binnenvaartschippers deze (voor hen vaak hoge) kosten voor een milieuverantwoorde wijze van ontgassen moeten dragen en genegen zullen zijn om deze kosten te ontlopen. Voorkomen dient te worden dat zij voor de keuze komen te staan tussen het ontgassen ontduiken of failliet gaan. Die opslag uit het vrachttarief dient uiteraard te worden benut voor het realiseren van voldoende ontgassingslocaties. Handhaven moet wel goed mogelijk zijn Ten slotte wijzen wij u erop dat een nadruk op korte termijn op handhaving pas zinvol is als er voldoende informatie fc>eschjkt>aar is om hiertoe over te gaan. Wij wensen u veel succes met de vaststelling en implementatie van de wijziging van deze verordening om het ontgassen van binnenvaartschepen te verbieden. De Provinciale Adviescommissie Leefomgevingskwaliteit van Zuid-Holland, Jan (J.J.) Helder
Jos (J.M.) Brouwer
W.G.
W.G.
Voorzitter
Secretaris
• PAL, Zuid-Hollandplein 1, Postbus 90602, 2509 LP Den Haag • Secretaris: J.M. Brouwer • telefoon:070-4418332 • fax: 070-4417815 • e-mail:
[email protected] •
COMMISSION CENTRALE POUR LA NAVIGATION DU RHIN
ZENTRALKOMMISSION PÜR DIE RHEINSCHIFFFAHHT
CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RUNVAART
CENTRAL COMMISSION FOR THE NAVIGATION OF THE RHINE
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland Postbus 90602 NL-2509 LP Den Haag t.a.v. Mr. A. den Breejen
Straatsburg, 19 augustus 2014
Betreft: Inspraak op ontwerp negende tranche van de provinciale ntllleuverordening Zuid-Holland (ontgassingsverbod) Kenmerk: PZH 2014-479667658
Mevrouw, mijne heren, In dank bevestig ik u de goede ontvangst van de uitnodiging om commentaar op de ontwerpmilieuverordening betreffende het ontgassendoor binnenschepen in te dienen. De kwestie van het ontgassen staat hoog op de agenda van zowel de Centrale Commissie, als van de Conferentie van Verdragsluitende Partijen (C VP) bij het CDNI verdrag. Zo bevat de Visie 2018, een richtsnoer voor een duurzame on twikkeling van de binnenvaart, daartoe een uitspraak , terwijl het onderwerp prioritair deel uitmaakt van het werkprogramma in het kader van he t CDNI. Hoewel beraadslagingen reeds enige tij d gaande zijn en er consensus tussen de betrokken landen bestaat over de noodzaak In dit vlak internationale regelgeving te voorzien, laat zich moeilijk inschatten o p welk moment een omvattende regeling in het kader van het CDNI-verdrag kan worden vastgesteld. Wel lijkt ai vast te staan dat voor de invoering van zo'n regeling een wijziging van het CDNI-verdrag noodzakelijk zal zijn en derhalve m et een ratificatieprocedure als onderdeel van de planning moe t worden gerekend. Omdat zich aldus een trajec t van wellicht enkele jaren kan aandienen, maar er tegelijkertijd urgentie bestaat, Is overleg geopend om binnen de ruimte die het volkenrecht daartoe biedt, te komen tot een anticiperende toepassing. Dit overleg is nog niet afgesloten. Desalniettemin is he t de verwachting dat aan het einde van dit jaar een i nternationaal afgestemde marsroute en planning beschikbaar zal zijn, zodat zo wel overheden als belanghebbenden particu lieren bij hun respectieve initiatieven en beslissingen daarmee rekening kunnen houden. In de zaak van de ontwerpverordenin g zelf, die immers de interne Nederlandse rechtsorde betreft, zijn noch de CCR, noch de CVP competent en wordt daarom afgezien van commentaar. Vetrouwende u met dit schrijvenvan dienst te zijn geweest.
Palais du Rhin - 2 Place de la Républlque • F-67082 Strasbourg Cedex - T +33 (0)388 52 20 10 - ccnr@ ccr-zkr.org
A
Portol Antwerp
GMMMMIIk /MNMPM Heiw
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holiand ta.v. drs H M Koot Hoofd bureau Milieu Provirtciehuts Postbus 90602 2509 LP Den Haag NEDERLAND
MtMl MMMWM EnOweOeel 1B-2000 WiWN» T«32 3 2052047 IWMQMM|HI
OB mt 9n/mm/t4/SSê/m/a
Provincie Zuid-Holtend
27 AU6.2im
Antwerpen, 19 augustus 2014 Betreft: Antwoord op uw brief d.d. 10/07/2014 betreffende "Inspraak op ontwerp negende tranche van de Provinciale milieuverordening Zutd-HoUand (ontgassjngsvertx>d)* Uw referentie: PZH 2014479667^, D0S-2009^illl7 Geachte heer Koot Op 17/07/2014 ontvingen we uw brief voor inspraak op het ontwerp van de r)egende tranche van de Provinciale mllieuverordenmg Zuid4lolland, dat het verbod op het ontgassen van dampvormige ladingrestanten uit het ruim van binnenschepen bevat De voorliggende ontwerptekst is opgesteld in lijn met de onlangs gesloten overeenkomst 'Terugdringen emissies van iadingdampen uH de petrochemische binnenvaart transportketen van tyenzeenhoudende en andere VOS stoffen tijdens het ontgassen' die afgesloten werd tussen de private sector en overheden in de regio Rotterdam. Het Havenbedrijf Antwerpen betooixie middels een brief op 16 juni 2014 reeds z^n steun aan dit initiatief. We zijn vert)eugd dat het verbod uit de overeenkomst en bijgevolg uit de provinciale mHi euverordening, in lijn ligt met het internationale wetgevende initiatief door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Om deze redenen kunnen we ons dan ook vinden in het vooriiggerxle ontwerp. Vanuit onze bekommerrtis dat sommige schepen misschien g aan ontgassen buiten de provirKtes in Nederland waar o n^ssing verboden is, e n gezien we mogelijk uit het Nederlandse voortïeeld k ur^rten leren, in voorbereiding van het nakende internationale vertx>d, hopen we dat u ons op de hoogte houdt van uw enraringen en verdere initiatieven i.v.m. het ontgassingsverbod. Hoogachtend
Eddy Bnl^inckx Godotogeerd bestuurder
Papen drecbt rzonoen Aan Gedeputeerde Staten van Zukt-HoHand Postbus 90602 2509 LP Den Haag
2 5 AUG. 20H
datim behandeld door zaak ooddesrunmer Provincie Zuid • HoUand onderwerp
26 AUG. 20H DaKxn Ontvangst
20 augustus 2014 Ton Vogel 1253568 078-7706366 Ontwerp negerxie tranche Provinciele miHeuverordening ZuidHoHand (ontgassen). Geen zienswijze.
Geachte mevrouw, heer. U stuurde ons bij brief het ontwerp van de negende tranche van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland. In de bij de brief gevoegde kennisgeving nodigde u ons uit om voor 26 augustus 2014 zienswijzen in te dienen. Wij hebben met instemming kennisgenomen van het door u voorgestelde verbod op het ontgassen van restiadingdampen van benzeen (per 1 januari 2015) en van bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen (per 1 januari 2016) vanaf een binnenschip op een vaarweg. Wij kunnen ons vinden in het ontwerp van de negende tranche en zien dan ook geen aanleiding om een zienswijze tegen het ontwerp in te dienen. Wij gaan er vanuit u voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van PapendrechL
Bijlagen: -
Mirkt 22. 3251 PB Pap endr^t Postbus II. 3350 AA P apendrrcht Tdefoon M 078 I www.papendrrcht.nl 11BAN: NLI3 BNGH 0285 0068 78
provtndeZuW-Hotend
gemeente SchiecUm
2 6 fcU6.201^
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland Postbus 90602 2509 LP *S.GRAVENHAGE
B«rf meesier e« wellieedm Postbus 1501 3100 ËA SCHIEDAM Stadskantoor Sudserf I 3112 DZ SCHIEDAM T 14010 F010473 7021 W ww^.schicdam.ni
Lm KtVMiltk
OMtONMRK
PZH 2014-479667658 DOS2009-001II17
14UITI9727
25 augustus 2014
IW BRIEF V AIs
DOOWJESNUWME»
E-MAM.
25 augustus 2014
14010
[email protected]
OSOEXWERR
9wPmv
Geachte mevrouw, heer, Hierbij reageren wij op het momenteel ter inzage liggende ontwerp van de negende tranche van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland. Als gemeente Schiedam zijn wij tevreden met h^ feit, dat er een verbod wordt ingesteld voor het ontgassen door de binnenvaart. Wel betreuren wij het, dat de provincie Zuid-Holland niet net als de Provincie Noord-Brabant ai een lijst met stoffen heeft opgenomen, waarvan onder^ht wordt, of zij ook onder de regeling kunnen vallen. Daarnaast is er nog een aantal punten, waar wij als gemeente Schiedam aandacht voor vragen: • • •
Hel zorg dragen voor voldoende capaciteit voor dampverwerking; Het uitbreiden van het netwerk van e-noses; Het fe it, dat de verordening zich beperkt zich tot de binnenvaart en hiermede de problematiek van zeeschepen die ontgassen nog niet wordt opgelost.
Hoogachtend, burgemeester de
wethouders van Schiedam
rs\M.A. van den Hende, l.s.
eeuw, l.b.
Provincie Zuid - Holsnd
11 AUG. zm 'S T R I J E
DMini OntvangM
Het college van Gedeputeerde Staten van Zuid'Holland Postbus 90602 2509 LP 's-GRAVENH AGE
iniiiiiiaiinii Knmierk Zsakmiawcr Uw brief vaa In 1>ehaadeljng bij Onderwerp
UIT.02110 Z.03584
PZH 2014-479667658 J. de Pee Tel. 078-6748225
negende tranche Provinciale milieuverordening
Strijcn. 5 augustus 2014 Verz»«)cn: O 8 AUG. 2I)H
Geacht college. In antwoord op uw bovenvermelde brief, waarin u ons in de gelegenheid stelt te reageren op het ontwerp van de negende tranche van de Provinciale milieuverordening (PMVX berichten wij u als volgt. Wij zijn, zoals u weet. betrokken geweest bij de voorbereiding van de bestuurlijke overeenstemming die op 12 mei 2014 is b ereikt over het terugdringen van ontgassingen door varende binnenvaartschepen. Wij onderschrijven de noodzaak van het overeengekomen pakket aan ma atregelen, x^aarvan de nu voor liggende aanpassing van de PMV er één van is. dan ook volledig. In de loeiichting op het ontwerp van de negen de trwKhe maakt u meldi ng van de resultaten van de metingen van de luchtkwaliteit die vorig jaar in Strijen zijn verricht. Weliswaar is in de gemeten periode van een halfjaar geen ove rschrijding van de Jaargemiddelde concentratie aan benzeen vastgesteld, maar die metingen waren een momentopname en geven bovendien geen inzicht in de piekconcentraties. Wij hebben recent onze grote zorgen opnieuw aan u ken baar gemaakt over h^ ond>rri(en van een sluitend meetnetwerk van GC-statlons rondom het industrieterrein Moerdijk. Ten noorden van bet indus trieteirein Moerdijk en Hollandsch Diep, aan de ZuidHollandse kant. ontbreken meetstations, terwijl eri^het^ondgebied van de provin cie Noord-Brabant meerdwe stations zijn geplaatst. Wij doen nogm aals een dringend beroep op u om te bevor deren - al dan niet In samenwerking met de provincie Noord-Brabant - dat een of meerdere stations ten noorden van het indust rieterrein Mo erdijk worden geplaatst en dat de luc htkwaliteit ook aan deze zijde permanent wordt gc monitord. De status van het industrieterrein Moerdijk als 3' risicogebied van Ned erland rechtvaardigen een interprov inciale aanpak.
Waieplein 2, 3291 CZ Sirijen Posbus 5881. 3290 EA Strijen Tel.: 078 674 82 0 0. lax: 078 674 82 9S E-mail: inloesliijen.nl. Web: www.slrijen.nl
i/2
T R f I
Uit uw toelichting begrijpen wij dat het uw ambitie is om in 2016 een regiodekkend meetnetwerk van e-noses operationeel te hebben. Een e-nose netwerk heef) inderdaad een meerwaarde bij de informatievoorziening over de opkomst en verspreiding van gasemmissies, die kunnen leiden tot geuroverlast of een ander aan lucht gerelateerd risico. Wij participeren in het 'e- nose project Moerdijk 2013-2014". Aan dit project nemen zowel bedrijven als overheden deel. De provincie Noord-Brabant de gemeente Moerdijk. Rijkswaterstaat. Havenschap Moerdijk, ATM, Shell Moerdijk en onze gemeente bekostigen gezamenlijk de inhuur en de placing van e-noses. Binnen enkele maanden worden de resultaten van hel project gepresenteerd. Naar onze mening is uw planning om in 2016 een operaticmeel e-nose netwerk te realiseren - voor wat betref) de omgeving van het industrieterrein Moerdijk en het Hollands Diep - te lang en wij verzoeken u dan ook met klem om dit proces te versnellen.
Hoogachtend, burgemeester en wethouders van Strijen, de loco-burgemeester. de loco-secretaris,
G.MJ
VervolipieiMt 2/2 BdMMNl bij bhcf VM: 5aieBshB20l4 KcnHctk: Z.035M
Van: Bnjins Slot, Pieter
[email protected] Aan: Brouwer, JH
[email protected] CC: Koorneef, Cees-Willem
[email protected]: Breejen, A, den
[email protected] Onderwerp: reactie op de 9e tranche van de Provinciale Milieu Verordening Verzonden: di 26-3-2014 13:03 Geachte heer Brouwer, Hierbij maak ik graag van de mogelijkheid gebruik om namens de ^verkgroep handhaving ontgasverbod" te reageren op de concept 9" tranche van de Provinciale Milieuverordening, zoals die door de provinde ZuidHolland ter inzage is gelegd. Zoals u wellicht bekend is, is vanuit de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. het initiatief genomen om met de betrokken partijen die een mogelijke roi in de handhaving van het komende provinciale ontgasverbod krijgen, onderzoek te doen naar de harKihavingsaspecten van het ontgasverbod. Op deze wijze hopen wij vanaf 1 januari 2015 daadwerkelijk handhavend te kunnen optreden. In de "werkgroep handhaving ontgasverbod' zitten onder meer medewerkers van de Inspectie Leefomgeving en Transport, de Politie (regionale eenheid Rotterdam, district Zeehavenpolitie en de Landelijke eenheid. Dienst Infrastructuur), de Omgevingsdienst Zuid-Holland-Zuid. de DCMR Milieudienst Rijnmond, de gemeente Strijen en de Omgevingsdienst West- en Midden Brabant. Vanuit onze handhavingsblik hebben wij gekeken naar de nu voorliggende wijziging van de PMV en met name naar de handhaafbaarheid van de bepalingen. De toelichtende teksten geven een goed beeld van de totstandkoming van het vertKxl, waarbij de toch complexe materie wordt begrijpelijk neergezet. Met betrekking tot de artikelen zelf, stellen wij, vanuit onze ervaring met het handhaven van regelgeving rondom gevaarlijke stoffen, vraagtekens bij de handhaafbaarheid van de nu voorliggende vert>odsbepaling. Op de wijze waarop het ontgasverbod nu is geformuleerd, verwachten wij dat handhaving niet effectief kan plaatsvinden. Ik licht dit toe. Om namelijk aan te kunnen tonen dat een binnenschip ontgast, moet de handhaver feitelijk onderzoeken of er sprake is van restladingdampen van benzeen in de tank én dat deze dampen in de open lucht terecht (zijn gejkomen. Met name het meten van de dampen is een complexe taak die de nodige risico's met zich brengt. Zeker als het gaat om het berekenen van percentages benzeen (artikel 4.5.2), is dit geen sinecure. Vervolgens moet na het meten aangetoond worden dat er ook ontgast is. Door de wijze waarop het verbod nu is opgesteld zal veel onderzoekswerk verricht moeten worden om uiteindelijk tot vervolging over te kunnen gaan. Het zou ons inziens beter zijn om te bepalen dat tanks met (restladingdamp van) benzeen niet geopend mogen zijn. Dan beperkt de conb-ole zich tot een administratieve controle van de (vorige) lading en de constatering dat een tank - op enige wijze - geopend is (geweest). Wij hebben de vrijheid genomen een tekstvoorstel dienaangaande te doen. Het tekstvoorstel treft u in de bijlage 1 aan. In bijlage 2 treft u tevens een overzicht van onze overige trevindingen aan. Graag zouden wij op korte termijn met u om de tafel willen om onze bevindingen nader toe te lichten. Ik zal u benaderen om een afbraak te maken. Met vriend^ijke groet, namens de '^A/erkgroep handhaving ontgasvert)od', Pieter Bruins Slot
nb. deze mail Is geen zienswijze in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. mr. Z.P.J. Bruins Slot Divisie Havenmeester / HMR Beleid Unitmanager Juridisch Advies Havent>edrijf Rotterdam N.V. T+31 (0)10 252 1612 M+31 (0)61013 9360 E
[email protected] World Port Center Postbus 6622 3002 AP Rotterd am www.Dortofrotterdam.com
Voor elektronische communicatie hanteert Havenijedrijf Rotterdam N.V.(HbR) een disclaimer. U kunt deze nalezen op de ^temetsite van het HbR of opvragen via
[email protected]. Havenbedrijf Rotterdam N.V.. Rotterdam, is geregistreerd tHj het handelsregister in Neder1ar>d onder nummer 24354561. Havenbedr^ Rotterdam N. V.(HbR) has a disclaimer with regard to electronic communication. You can read tt)e disclaimer on die internet site of the HbR or ask for a copy by mail to
[email protected]. Havenbedr^ Rotterdam N.V.. Rotterdam, is registered with the trade register in die Nelherlancte under no. 24354561. www.OQrtofrotterdam.com
Bijlage 1 Concept-tekst
Artikel 4.5.1 Het is een ieder verboden een ladingtank van een binnenschip met restladingdampen van benzeen op enigerlei wijze op een vaanveg geopend te hebben. Artikel 4.5.4a 1. De schipper van een binnenschip houdt een register bij van het laden, lossen en openen van een ladingtank die lading, restlading of sporen bevat van de stoffen bedoeld in de artikelen 4.5.1,4.5.2 en 4.5.3 2. In het register bedoeld in het eerste lid wordt opgenomen: a. de stof die zich in de ladingtank bevindt, de datum en de tijd van het laden of lossen uK een ladingtank; b. de locatie waar het laden of lossen heeft plaatsgevonden; c. de datum, de tijd, de tijdsduur en de locatie waar de ladingtank is geopend ten behoeve van een inspectie. 3. Het is verboden te handelen in strijd met het in het eerste en tweede lid bepaalde. Artikel 4.5.5 In afwijking van de verboden, bedoeld in de artikelen 4.5.1 tot en met 4.5.3. is het openen van een ladingtank toegestaan: a. ten behoeve van drukverevening welke om redenen van veiligheid moet plaatevinden; b. indien de ladingtank voor de tijdsduur van een iadinginspectie, via een Inspectieopening wordt geopend; c. indien met een ladingtank een calamiteit plaatsvind, waarbij redenen van veiligheid nopen tot openen van de ladingtank; d. ten behoeve van het onmiddellijk aansluiten van de ladingtank op een dampverwerkingsinstallatie.
Bijlage 2 Bevindingen inzake de 9* tranche van de PMV:
Artikel 1. onder d: Door het toepassingsgebied op deze wijze te omschrijven, ontstaat onduidelijkheid waar het verbod van toepassing is. Zo zijn de Havenbeheersverordeningen van Rotterdam, Dordrecht, Vlaardingen, Schiedam, Zwijndrecht en Papendrecht wél van toepassing op de doorgaande Rijksvaarwegen indien het stilliggende schepen betreft. Het zou wellicht beter zijn te verwijzen naar Bijlage 14 van het Binnenvaartpolitiereglement, voor zover het de vaarwegen in de provincie Zuid-Holland betreft. Hier worden de doorgaande vaarwegen gerK)emd, waar o.i. het ontgassen van benzeen en benzeenhoudende stoffen plaatsvirKlt. Artikel 1. onder i: Ons is niet duidelijk waarom hier niet één op één is aangesloten op de definities zoals die in de aitikei 1 van de Regeling benzine vervoer in mobiele tanks 2006 wordt aangesloten. Vergelijk de tekst van de provincie Noord-Brabant in deze. Artikel 1. onder k: De omschrijving van wat exact onder "damp" moet worden verstaan ontbreekt. Er blijft nagenoeg altijd "damp" van de vorige lading achter. Er zou voor gekozen kunnen worden dat bij een bepaald aantal parts per million (p.p.m) geen sprake meer is van damp. Echter, het meten van het aantal p.p.m. is niet eenvoudig en maakt de handhaving complex. Het opnemen van een verbod om ladingtanks te openen, zou wat dat betreft de voorkeur hebben.
Artikel 4.5.1 Artikel 4.5.1 geeft niet aan tot wie het verbod zich richt. Wij gaan ervan uit dat het vertx)d zich derhalve tot een ieder richt. Dit zou in ieder geval onze voorkeur hebben. Op deze wijze van redigeren is ook het stilliggend ontgassen van benzeen op een vaarweg verboden. Is dit een bewuste keuze? De provincie Noord-Brabant verbiedt enkel het varend ontgassen. Het wordt vertx>den restladingdamp af te voeren uit een ladingtank waarbij de dampen terechtkomen in de openlucht. Om te voorkomen dat discussie ontstaat over de vraag of ontgast wordt en dat resUadingdampen van benzeen de open lucht in gaan, zou het de voorkeur hebben te bepalen dat tanks die benzeen bevatten of hebben bevat niet op de vaarweg geopend mogen zijn. Dit maakt de handhaving vele malen eenvoudiger en veiliger. Niet hoeft dan te worden aangetoond dat het hier gaat om dampen van benzeen. Enkel hoeft te worden aangetoond dat een tank geopend is en dat er benzeen in de tank heeft gezeten. Wel dienen een aantal situaties te worden uitgezonderd, bijvoorbeeld ten behoeve van het meten of de drukverevening. Hierbij kan bijvoorbeeld worden aangestoten bij de tekst van de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks. Tevens zou kunnen worden opgenomen dat het openen van de tanks ten behoeve van het afvoeren van dampen naar een dampverwerklngsinstallatie is toegestaan. Een mogelijke verbodstekst treft u in bijlage 1aan. Artikel 4.5.2 In de opsomming zou o.i. "of moeten worden gebruikt in priaate van "en".
Artikel 4.5.4 O.i. bestaet er geen verplichting voor de schipper om bij te hcHJden welke voorafgaande ladingen in de tanks hebben gezeten. Wel zou dit kunnen helpen in de handhaving. Gelet daarop zou het onze voorkeur hebben dat een artikel wordt toegevoegd waarin de schipper de verplichting krijgt om bij te houden welke ladingen met benzeen of benzeenhoudende stoffen hij vervoert of heeft vervoerd. Zie bijlage 1 voor een mogelijke tekst. Met betrekking tot de bepaling dat indien de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof wordt opgemerkt dat indien de schipper zijn tanks bijv. met water heeft gevuld, hij daarna zijn luiken mag openzetten. Nu blijft de benzeendamp alleen lang in de huid van de tanks aanwezig, dus zullen ook na zo'n lading nog dampen van benzeen ontgast worden. O.i. werkt deze bepaling ontduiking van het verbod in de hand en zou op een andere wijze geformuleerd moeten worden. Tot slot wordt aangegeven dat 'deze regeling niet van toepassing Is". Naar wij vermoeden wordt hier bedoeld dat 'de verboden in de artikelen 4.5.1, 4.5.2 en 4.5.3 niet van toepassing zijn'. Artikel 4.5.5 Het begrip calamiteit in onderdeel b is multi-interpretabel en zal in de praktijk voer geven voor discussie. In extreme is er in het geval de schipper zijn been breekt sprake van een calamiteit, maar dit Is niet een calamiteit die een ontgassing rechtvaardigt. O.i. zou deze uitzondering niet op deze wijze moeten worden geformuleerd. Zie bijlage 1 voor een tekstvoorstel. Totstot Tot slot is het de wens dat ook de buitengewoon opsporingsambtenaren werkzaam bij de Divisie Havenmeester van Havenbedrijf Rotterdam N.V. worden aangewezen als belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde in paragraaf 4.5 van de Provinciale Milieuverordening. In de regio Rotterdam-Rijnmond (inclusief Dordrecht, Papendrecht en Zwijndrecht) is de Divisie Havenmeester reeds bevoegd als het gaat om het handhaven van gevaarlijke stoffen regelgeving voor de scheepvaart (inclusief het reeds bestaande ontgasverbod voor stilliggende schepen). Onze voorkeur zou uitgaan naar het opnemen van een bepaling in de Pmv dat de boa's werkzaam bij de Divisie Havenmeester worden aangewezen als toezichthouder. Door het bepaalde in artikel 142 Weteoek van Strafvordering is het voor de boa's dan ook nx>gelijk om strafrechtelijk tegen het vertxxl op te treden. Gelet op de aard van de overtreding gaat de voorkeur van de werkgroep uit naar het strafrechtelijk afhandelen van de overtreding.
Provincie Zutd-Holland
evo
2 2 Aue. 2im Ontmunt
Hoofdkanloor
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland T.a.v. mevrouw drs. H.M. Koot Postbus 90602 2509 LP DEN HAAG
Signulrood 60 271S SG 2o«l*in>«er Poeibus 350 2700 AJ Zo«t«rm»«r
T 076 346 7346
datum 21 augustus 2014
ven T. ReHsma
doork1»»nummer 079 3467 317
onze referentie MvdK/rr/14.08-0098
F 070 346 7600 •vodevo.nl www.evo.nl
betreft
Zienswijze op ontwerp negende tranche van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (ontgassingsverbod), DOS-2009-0011117.
(9 «EVO.niouwe www.evoconnect.nt EVO behartigt de iogielieke belangen van
Geachte mevrouw drs. H. M. Koot,
ruim 20.000 verladere. ontvangera en eigen vervoerdera.
In uw brief met kenmerk PZH 2014-479667658, DOS-2009-0011117 heeft u ons geïnformeerd over het ontwerp van de 9* tranche van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (9wPmv). EVO is u erltentelljk voor de consultatie.
Alle iraneactiee van EVO worden verricht op rtaam van EVO B.V. Hierop zijn d e algemene
Het ontwerp bevat een vertxxl op het ontgassen van restiadingdampen van benzeen per januari 2015 en van bepaalde benzeenhoudende koolwaterstoffen per januari 2016. EVO staat positief ten aanzien van het terugdringen van ontgassingen door de petrochemische binnenvaart. Uit onderzoek is gebleken dat het ontgassen verantwoordelijk is voor een deel van de nationale emissies aan Vluchtige Organische Stoffen (VOS). Het is l^elastend voor het milieu en leidt tot geuroveriast voor omwonenden. Daarnaast kan het in sommige gevallen tot ontoelaatbare concentraties giftige stoffen voor de bemanning leiden. Het ontwerp van de Provinciale milieuverordening loopt vooruit op een bredere, internationale oplossing voor de ontgassingsprobtematiek. EVO vindt een intemationaal level playing field van groot belang. Er dient voorkomen te worden dat het ontgassen nu verplaatst naar buiten de provincie Zuid-Holland, of buiten Nederland. Daar ligt nu een t>eiangrijke taak voor het ministerie van Infrastructuur en Milieu om tot internationale overeenstemming te komen.
EVO voorwaarden van loepaeaing. Daie zijn gedeponeerd bij KvK Haaglenden onder nummer 27269636 en Ie lazen op www.evo.nl.
evo datum
21-08-2014
blad
2/2
Het aanpassen van de Provinciale mHieuverordentng is in onze een tussenstap totdat er een internationale oplossing is vastgelegd. Wanneer deze internationale oplossing er is zien wij graag dat de provinciale milieuverordening komt te ven/allen. Daarnaast wijzen wij u erop dat voldoende beschikbaarheid van ontgassingscapaciteit in de provincie een vereiste is om tot een werkbaar vertxxi van ontgassen te komen. Eind 2014 moet dit in Rijnmond en Moerdijk aanwezig zijn. Zonder deze beschikbaarheid kan het verbod in onze ogen geen doorgang vinden.
Met vriende ijke groet,
Machiel J.H. van dè Kuijl algemeen directeur ^
m
T (070 ) 337 87 87 F (070)320 39 03
Vereni^ng van de Nederlandse Chemische Industrie
Cl
Loire 150 2491 AK Oen Haag PosttMJS 443 2260 AK Lektechendam infdQvnd.nl wwnv.vnd.nl
Gedeputeerde Staten van Zxiió HoHand T.a.v. Dhr. drs. H.M. Koot Hoofd Bureau Milieu Postbus 90602 2509 LP Den Haag
Provinde ZukJ • Holland
- * AUG. 201A
9wPmv
Kenmeric B-14-185
Ontvangst
Doortdesmimmer •31 (0)70 337 87 21
E-maU: almafgvnd.nl
Oen Haag, 1 augustus 2014
Onderwerp; reactie op ontwerp negende ttvnctie van de Provinciale Milteuverordening Geachte heer Koot. Bijgaand treft u onze reactie op de ontwerp negende tranche van de Provindale Milieuverordening aan. Met vriendelijke groet, dr. Ir. N.C.M. Alma-Zeestraten MBA Directeur
lUsppnsble Care*
KvK-nr 40408889 BTW-nr.: NL 0027 114 12 801
Pagma 1 van 1
mCl
T (0 70) 037 87 87 F (070)320 39 03
Vereniging van de Nederlandse Chemische Indusbie
Loire 150 2491 AK Den Haag Postbus 443 2260 AK Leidschandam ir#D^vrtci.ni WMftv.vnci.ni
Gedeputeerde Staten van Zuid Hofland Postbus 90602 2509 LP DEN HAAG 9wPmv
Ooorkieenurmner:
Kenmerk:
+31 (0)70 337 87 21
B-14-185 Uwref:
E-maJI:
[email protected]
Den Haag, 1 augustus 2014
DOS-2009-0011117
Onderwerp: Reactie op ontwerp negende tranche van de Provinciale Milieuverordening (ontgassingsverbod) Geacht College, Hartelijk dank voor het toesturen van het ontwerp van de negende tranche van de Provinciale Milieuverordening. Wij maken graag gebruik van de mogelijkheid hierop te reageren. Harmonisatie De VNCI is ais branche niet betrokken bij het Afsprakenkader Wel zijn wij betrokken bij de eventuele nationale Green Deal en zijn wij via onze Europese koepelorganisatie Cefic betrokken t>ij de discussie rondom het CDNI. Wij zien graag dat afspraken die de chemische industrie betreffen zoveel mogelijk zijn geharmoniseerd, zowel in nationaal als in internationaal vert>and. Daarom t>etreuren wij het dat de ontwerpteksten van de Noord-Brabantse en die van de ZuidHollandse verordening zo van elkaar verschillen, niet alleen in aanpak maar ook in de gehanteerde definities. Deze regionale verscNIIen in aansluitende gebieden maken het voor ortze leden, die veelal in internationaal vert>and werken, onnodig ingewikkeld. Wij pleiten er voor dat de provinciale verordeningen gelijkluidende teksten bevatten met gelijkstrekkende maatregelen en met gelijke aanwijzing van stoffen. En dat daarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij internationale ontwikkelingen. Daarop aansluitend maken wij ons zorgen over het voorstel van de provincie NoordBrabant voor een grijze lijst van stoffen. Zij gaat hiermee veel verder dan de internationale discussie die vooral handelt om met name genoemde VOS stoffen met OMR eigenschappen die in substantiële hoeveelheden worden vervoerd. Wellicht is afstemming van deze provinciale regelgeving in IPO-verband mogefijk
lUsponsibk Care*
KvK-nr 40408889 BTW-nr.: NL0027 114 12 B01
Paoina 1 vanS
Mate van ontgassen,ventiteren Voor wat betreft het begrip ontgassen missen wij tn het ontwerp duidei^ke crrteha over wanneer een scNp ontgast is. De ontwerp verordening laat in het midden tot welk percentage damp een schip via een ontgassingsinstaUatie ontgast moet worden om als schoon te worden aangemerkt. Het voor 100% ontgassen aan een ontgassingsinstaUatie is milieutechnisch discutabel omdat dit heel veel energie kost. Na het ontgassen op een voor het milieu meest rendabele wijze wordt het restant geventileerd. Deze activiteit missen wij in het ontwerp. Met ventileren worden de laatste resten damp uit het schip verwijderd als het schip 'schoon en droog' moet zijn voor een volgende lading met een product dat niet compatibel is met de voorgaande lading. Ventileren gebeurt om kwaliteitsredenen om contaminatie met een volgende lading te vermijden. Voor de schipper is het dus van belang dat hij kan aantonen dat het schip tot een bepaald percentage is ontgast en dat hij daama legaal ventileert. Daarvoor is het wenselijk dat er criteria zijn tot welk niveau er ontgast moet worden. In internationaal vert>and (CDNI) is de discussie hierover nog gaande. In afwachting van de uitkomst stellen wij voor om voor berizeen voorlopig als pragmatische oplossing gebruik te maken van 10% van de LEL (Lower Explosion Limit). Dit criterium wordt internationaal voorgesteld en wordt al getxuikt in het kader van explosieveiligheid. Het zorgt voor een substantiële reductie en is eenvoudig harKjhaaft>aar Voldoende ontgassingscapaciteit Voor wat ktetreft de implementatie van het verbod kunnen wij ons virtden in de datum van 1-1-2015 voor benzeen. Echter, voor een verbod op de benzeenhoudende producten (> 10% benzeen conform artikel 4.5.2.) is de voorgestelde datum van 1-1-2016 alleen haalbaar op voorwaarde dat er ook werkelijk op strategische plaatsen in de provincie voldoende ontgassingscapaciteit beschikt>aar is. De bestaande installatie in Moerdijk en de geplande in Rotterdam zijn in die zin onvoldoende.
M«pontible Cart'
B-14-185
PugirM 2 van 3
QJci Ontgassen bij een calamiteit In artikel 4.5.5 wordt ontgassen toegestaan na een calamiteit. Wij vragen ons af of dit ruim genoeg is aangezien ook tiidens een calamiteit ontgassen gewenst zou kunnen zijn. Het hangt er immers van af hoe het begrip calamiteit wordt gehanteerd. Mocht u nog een nadere toelichting wensen dan zijn wij daar uiteraard graag toe bereid. Met vriendelijke groet,
dr. ir. N.C.M. Alma-Zeestraten MBA Directeur
Een afschrift van deze brief gaat naar IPC Gedeputeerde Staten van Noord Brabant
Ciri*
B-14-ie5
Pagina 3 van 3
Provinde Zuid - Holand
19 A U6. 2(m •••
D—jrnOntwnjH
•••
BLN
Vasteland 12', 3011 BL Ro tterdann
Gedeputeerde Staten van Zuid Holland T.a.v. drs. H.M. Koot Postbus 90602 2509 LP DE N HAAG
Uiili Centraal Bureau voor de Rijn- & Binnenvaart Postbus 23133, 3001 KC R otterdam
Rotterdam, 15 augustus 2014
Onderwerp: Inspraak op ontwerp negende tranche van de Provinciale milieuverordening ZuidHolland 9wPmv (ontgassingsverbod) DOS-2009-0011117
Geachte heer, mevrouw. De brancheorganisaties BLN-Koninklijke Schuttevaer en CBRB hebben het ontwerp 9' tranche van de milieuverordening van de provinde Zuid Holland (9wPmv) bestudeerd en hebben hierop de volgende aanvullende zienswijze. Algemene opmerkingen: Beide brancheorganisaties hebben de navol^nde algemene opmerkingen: 1. Er dient een definitie te worden opgenomen wanneer een ladingtank is 'ontgasf. Een ladingtank moet na het bereiken van een beschreven definitie "ontgasf geopend kunnen worden om te kunnenventileren (drogen) en om metingen, survey en andere werkzaamheden te kunnen uitvoeren. 2. Alvorens tot de invoeringvan deze verordening wordt overgegaan dienen er voldoende ontgassingsinstallaties op strategische plaatsen aanwezig te zijn om aan deze verordening te kunnen voldoen. 3. Alvorens tot de invoering van deze verordening wordt overgegaan dient duidelijk overeengekomen te zijn waar de verantvM>ordeiijkheden liggen voor de afhandeling van het ontgassen van restladingdampen. Als uitgangspunt dient het beginsel "de vervuiler betaalt", te worden gehanteerd. De verlader als eigenaar van de lading is daarmee verantwoordelijk voor de dampvormige ladingresten. Dit naar analogie van het CDNI verdrag (Bijzondere bepalingen art. 8 en Deel B art 7.) De regels opgenomen in het CDNI verdrag hebben tevens een relatie met het Burgerlijk Wetboek artikel 8:929a en de wet Milieubeheer artikel 9.2.1.2. 4. Door deze verordening ontstaat een rechtsongelijkheid tussen de binnenvaart en zeevaart. De zeevaart mag aan de boeien ontgassen.
5. Als binr>envaartbrancheorganlsaties opteren wij vooreen rtationale en liefst Internationale regeling boven een regionale regeling, omdat juist het werkterrein van onze leden zich niet beperkt tot de grenzen van een willekeurige provincie.
Inhoudelijke opmerkingen: Artikel IA: k. restladingdamp: damp die na het lossen In de ladlngtank achterblijft; aanpassen In: gasvormige lodingrestonten van vloeibare lading die na het lossen in de ladingtank achterblijft m. ontgassen: afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij de dampen terechtkomen in de open lucht; aanpassen in: afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij de dampen terechtkomen in de open lucht en waarbij niet is voldaan aan de definitie 'ontgast' Nieuw: n. Ontgast: een ladingtank voldoet aan artikel 4.5.4.b van deze verordening. Artikel 4.5.4 a. Deze regeling Is niet van toepassing op iadingtanks indien de schipper kan aantonen dat: de drie voorafgaande ladingen van de desbetreffende ladingtank, niet b estonden uit sto ffen als bedoeld In de artikelen 4.5.1 tot en m et 4.5.3, dan wel Ind ien hij kan aantonen dat de desbetreffende ladingtank b ij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan vermeld in de artikelen 4.5.1 tot en met 4.S.3, of dat: b. de restladingdamp van de voorgaande lading verwerkt is in een onfgoss/ngsdompverwerkmgs/nsto//ot/e en dat hierbij de dompconcentrot/e minder dan 10% LEL heeft bedragen.
Opmerkingen en/of aanvullingen bij de Toelichting: 3. Ontgassen wat Isdat ? Zin 7: "Uiteindelijk blijft in de tank altijd een restantvan de lading In gasvormige toestand achter, de restladingdamp welke wordt ontgast om verontreinigingen met een nieuwe lading te voorkomen." Uit deze uitleg lijkt een lineair verbandte bestaan tussen gewassen tanks en ontgassen. • Als een tank na nalenzen niet gewassen wordt en men wil of moet verontreiniging met eennieuwe lading voorkomen, dan zal men ontgassen. Hierbij zijn alle gevaareigenschappen van de stof rK>g in de dampvorm aanwezig. - Indien een tank moet worden gewassen, is dit juist de gekozen optie om verontreinigingmet de nieuwe lading tegen voorkomen. Deze optie is nual opgenomen in deel Bvan het CONI en wordt gebruikt als eenheidstransport niet mogelijk is. Na wassen dienen de gevaareigenschappen van de stof niet meer aanwezig te zijn en zal men niet meer spreken van ontgassen (na het wassen dient ook aan artikel 4.5.4.b voldaan te zijn). De schipper wil in dit geval wel de ruimen drogen en dit heet danventileren. Ook indien aan de criteria van ontgast (artikel 4.5.4.b) is voldaan, of men voldoet aanartikel 4.5.4.a dan is ventileren één van de mogelijkheden om droog en schoon voor de kant te komenen zou een ladingtank geopend mogen worden. 10.9 Provincie Noord Brabant. De benoemde grijze lijst van Noord Brabant (selectie op basis van de zogenaamde minimalisatiepiicht van de NeR) heeft geen toegevoegde waarde voor een mogelijk ontgassingsverbod. Op UN nummer geldt voor deze lijst het volgende:
De stoffen volgens UN 1259, UN 2013 en UN 2029 zijn voor het ADN tabel C niet toegelaten voor vervoer in tankers. De stoffen volgens UN 1093, UN 1184, UN 1594, UN 1595 en UN 1605 zijn voor het ADN al verboden om te ontgassen, omdat deze stoffen acuut toxische eigenschappen hebben. De stoffen volgens UN 1010, UN 1040, UN 1086 en UN 1280 zijn gassen die In specifieke gastankers vervoerd worden In drukvaste tanks. Deze stoffen vallen niet onder de definitie waarbij gasvormige ladingrestanten van vloeibare lading aanwezig is. De stof UN 2608 Mag volgens het ADN vervoerd worden in een type N 3 tanker, zogenaamd open vervoer. In kolom 5 "gevaren" van tabel C is ook geen sprake van CMR eigenschappen (CMR criteria volgens categorie IA en IB van hoofdstuk 3.5, 3.6 en 3.7 van het GHS) Extra opmerking Deze verordening heeft directe invtoed op werking van de benzinerichtlijn en daaraan gekoppeld de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006. In die richtlijn zijn in artikel 2 de criteria opgenomen analoog aan de criteria volgens artikel 4.5.4 van deze verordening. Hierin wordt gesproken dat de regeling niet van toepassing Is op... als er 3 reizen een ander product is vervoerd, maar met deze verordening botst dit. Een geïntegreerde verordening en later onderbrenging in het CDNI van alle stoffen die berK>emd zullen worden, zou een juiste weg zijn. Misschien in deze verordening bij 4.5.4 opnemen "... de drie laatste reizen niet bestonden uit benzeen, benzine (UN 1203 volgens de Regeling benzinevervoer in mobiele tanks 2006} en/of benzeenhoudende ladingdampen* Met vriendelijke groet
Erwin Tijssen beleidsadviseur Milieu en Veiligheid BLN-Koninklijke Schuttevaer
Robert Kasteel directeur CBRB
Ged6pulMrde Staten van Zukt-Holland Poetbua 90602 2509 LP DEN HAAG Mark Lensselink Steven van der Haghenstraat 29 3151 CN Hoek van Holland
Provincie Zutó • HoMand
-UiK. m I
oafcim omvang
Hoek van Hollwtd. 31 jfjUi 2014 Betreft: Zienewijze 9wPmv (provMaal orrtgasvertxxf t)enzBen en benzeenhoudende stoffen) Geachte heer. mevrouw. Als inwoner en voormalig raadslid en fractievoorzitter namens de WD van de deelgemeente Hoek van Holland maak Ik mij al enige tijd zorgen over de omvang van emissies van schadel^ stoffen ten gevolge van het zogenaamde ontgassen door de twuienvaart. Ik juich het toe dat de provincie Zuid-HoUand in navolging van de provincie Noord-Brebar^ voornemens is om een provraaal veft)od op ontgassen van t)er\»en en benzeenhoudende stoffen in te voeren. Na orxler andere de tekst van de provinciale milieuverordening en de beantwoording van gemeenteraadsvragen door het gemeentet>estüur van Rotterdam te hebben gelezen heb ik vragen met t>etrekking tot de monHoring en de harxlhaving van het provindaal vertKKj op ontgassen. Als bewoner van een Waterweggemeente zit ik niet te wadffen op een vertxxJ dat in de praktijk een wassen neus blijkt. De schadelijkheid van de emissies staat onomstotelijk vast en voor de gezondheid van de inwoners van Hoek van Holland en de overige Waterweggemeenten is het terugdringen van deze toxische stof(fen) essentieel.
Algemeen
De provincie Zukj-Holland zet in op een ontgasvert>od voor t>enzeen en benzeenhouder>de stoffen. Oe provincie houdt de mogelijkheid open om het ontgassen van meer stoffen te vert>ieden. De provinciale mHieuverordening bevat hiertoe echter geen afwegingskader, zoals In de provinciale milieuverordening van de provincie Noord-Bratïant wel is opgenomen, ttc fieb hierover de votgerxJe vragen: 1) Waarom heeft de provincie geen afwegingskader voor het toevoegen van stoffen aan het ontgasvert>od opgenomen in haar provinciale milieuverordening, zoals de provincie Noord-Brabant doet? 2) Waarom heeft de provincie Zuid-Holland geen grijze lijst toegevoegd op basis van de minimaRsatiepllcN uit de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR), zoals Noord-Brabant wel heeft gedaan? 3) Waarom ontbreekt MTBE t>ij te verbieden UN-nummers? MTBE bevat ook benzeenringen, levert problemen op met drinkwatert)ereiding uit oppervlaktevrater en wordt in de VS verdacht beschouwd van kankerverwekkende eigenschappen. Daarnaast is Nederland een van de grootste producenten van MTBE In Europa en z^n de emissies t.g.v. ontgassen door de binr>envaart een veelvoud van de totale MTBE emissie van Nederland (bron: Emissieregistratie.nl). Bovendien is los vervoer van MTBE en aardoliedestillaat een van de bekertde manieren om het ontgasvertxxJ voor benzine te omzeilen. Altematieven voor ontgassen De provincie is van mervng dat ladingdampen bij zogenaamde dedicatievaart en t>4 compatibel varen gewoon in de tank mag bleven. Reden hiervoor ts dat de provir>cie aarvteemt dat de re$terer>de ladingdamp bij belading uit de tank wo^ verdrongen r^aar de tank op de wal. In het geval dat de termir^ werkt met drijvende daken dan Is terugvoer in de tank niet mogetijk en zal er een naast een dampretourinstaOatie ook een dampverwerkingsinstaltatie aartwezig moeten zijn. In antwoord op vragen van Groenlinks-raadslid Arro Bonte gosft de gemeente Rotterdam aan dat dampr^ourinstalteties de retour ontvangen dampen naar de buitenlucht mogen lozen en cM er in verschilierKle gevallen niet eerts een dampverwerkogsirtstallatie of tank aanwezig is. De gemeente en DCMR kunnen geen overzicN geven van todr^ven waarbij dit het geval is. De provincie geeft aan dat er te^tnieken ir^zet kunrwn worden voor het terugwinrten van restladingdampen teneinde deze weer in te zetten In het praductieproces.
Het ministerie van l&M heeft echter vorig jaar aangegeven dat vanaf afvaart vanaf de terminal sprake is van afval, omdat de ontvanger zich klaart>liikeli)k van de resterende ladingdamp wil ontdoen. Ik heb derhalve de volgende vragen: 1) Hoe weet de provincie, gelet op bovenstaande Informatie, zeker dat restererKie ladir>gdamp bi] t>el8dlng terug gaat naar de tank op de wal en niet via de dampretourinstallatie naar de lucht wordt uitgestoten? 2) Heeft de provincie een overzicht van installaties binnen de provk)cie die beschikken over een dampverwerkingsinstallatie. zodat teruggewonnen ladingdampen niet worden uitgesb^en naar de lucht? 3) Hoe verhoudt het terugwinnen van restladingdampen teneinde deze weer in te zetten in het productieproces zich tot de afvalwetgeving? Monitoring Schepen melden hun lading in IVS90. dit systeem wordt echter niet gehanteerd voor scheepvaartbevk«gingen binnen het Rotterdams havengebied. IVS90 is ook niet bedoeld voor opsporings* en handhavingsdoeleinden. Ik heb de volgende vragen met betrekkirig tot de monitoring: 1) Welke monkoringssystemen heeft de provincie Zuid-Holland om te bepalen wat de lading was van een tMnnenvaarttankschip? 2) Welke monltoringssystemen heeft de provincie Zuid-HoUand om te bepalen wat de voorgaande ladingen van een binnenvaarttankschip waren (dit i.v.m. de uitzonderingen in artikel 4.5.4)? 3) Welke monltoringssystemen heeft de provincie Zuid-Holiand om waar te rwnen dat een binnenvaartschip gaat orkgassen? Er is tenskkte geen meldplicht voor ontgassen. 4) Is het genoemde E-nose monitoringssysteem nauwkeurig genoeg om vvaar te nemen dat een schip heeft ontgast of bezig is met ontgassen? 5) Is het E-nosesysteem geschikt voor handhavingsdoeleinden en is het systeem in staat om stof- specifiek ingezet te worden voor de UN nummers die onder het ontgasvertjod vallen? 6) Vindt monitoring van ontgassingsemissies voicontinue plaats of enkel gedurende bepaalde intervallen? Handhaving In de provinciale milieuverordening wordt gesproken over handhaving door de regionale omgevingsdler^t. eventueel in samenwerking met politie, Rijksv^erstaat e n Havenbedrijf Rotterdam. Rjfkswaterstaat heeft aangegeven dat zij de bestaande natior^ie regels voor ontgassen enkel op heterdaad mag handhaven. Rijkswaterstaat acht zichzelf niet bevoegd om provinciaie of lokaie vertx)den te handhaven oo riiksvaarweoen. Dit geldt evenzeer voor inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving & Transport. Ik heb als het gaat over de handhavir>g de volgende vragen: 1) Beschikt de regloriale omgevif>gsdienst over eigen vaartuigen om controles uH te voeren? 2) 2o nee, hoe krijgt de samenwerking tussen re^onale omgevwigsdienst, poKtie, RWS, IL&T en HBR concreet vorm? Op welke vrijze borgt de provincie dat landelijk werkende bijzonder opsporingsambtenaren van RWS en IL&T in staat zijn het provinciale ontgasvertxxl te handhaven? 3) Hoe snel kunnen controleurs ter plaatse zijn als het monitormgssysteem een ontgassing waar neemt? 4) Mogen controleurs op basis van de provinciale milieuverordening na afloop van een ontgassing beboeten, of enkel op heterdaad? 5) Grenzen tussen provincies lopen vaak midden door de vaanveg. Dit roept de vraag op hoe handhaving plaatsvindt op wateren die de provinciegrens vormen mei provincies waar geen ontgasverbod geldt?
^ . Kn^ijn Beek De Gaarden 24 3124 WH Schiedam
Provincie Zuid. Hollwd 30 JULI 2DH Otim On
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland Postbus 90602 2509 LP DEN HAAG Schiedam, 23 juli 2014 Betreft: Zienswijze 9wPmv (provinciaal ontgasverbod benzeen en benzeenhoudende stoffen) LS, Als bewoner van Schiedam maak ik mij al enige tijd druk over de omvang van emissies van schadelijke stoffen t.g.v. ontgassen door de binnenvaart. Tot mijn v reugde is de provincie ZuidHolland in navolging van de provincie Noord-Brabant van plan om een provinciaal verbod op ontgassen van benzeen en benzeenhoudende (>10%) stoffen in te voeren. Na het lezen van de tekst van de provinciale milieuverordening, de beantwoording van gemeenteraadsvragen door het gemeentebestuur van Rotterdam en het stellen van vragen aan Rijkswaterstaat blijf ik achter met vragen over monitoring en handhaafbaarheid van het provinciaal verbod op ontgassen. Vragen die nog eens extra groot worden door uitlatingen van het RIVM dat het internationale verbod op ontgassen van benzine niet effectief is. Als bewoner zit ik niet te wachten op een verbod dat in de praktijk een wassen neus blijkt, maar op daadwerkelijke stappen om de emissies tg.v. ontgassen door de binnenvaart terug te dringen. Zoals u in onderstaande zienswijze kunt lezen roept de voorliggende provinciale milieuverordening rtog veel vragen op. Algemeen De provincie Zuid-Holland zet in op een ontgasverbod voor benzeen en benzeenhoudende stoffen. De provincie houdt de mogelijkheid open om het ontgassen meer stoffen te verbieden. De provinciale milieuverordening bevat hiertoe echter geen afwegingskader, zoals in de provinciale milieuverordening van de provincie Noord-Brabant is opgenomen. Het opnemen van een dergelijk afwegingskader heefl als voordeel dat zowel bedrijven als omwonenden weten welke factoren in de toekomst tot een ontgasverbod voor een specifieke stof kunnen leiden. 1) Waarom heeff de provincie geen afwegingskader voor het toevoegen van stoffen aan het ontgasverbod opgenomen in haar provinciale milieuverordening, zoals de provincie NoordBrabant doet? 2) Waarom heeft de provincie Zuid-Holland geen grijze lijst toegevoegd op basis van de minimalisatieplicht uit de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR), zoals Noord-Brabant wel heeft gedaan? 3) Waarom ontbreekt MTBE bij te verbieden UN-nummers? MTBE bevat ook benzeenringen, levert problemen op met drinkwaterbereiding uit oppervlaktewater en wordt in de VS beschouwt verdacht van kankerverwekkende eigenschappen. Daarnaast is Nederland een van de grootste producenten van MTBE in Europa en zijn de emissies t.g.v. ontgassen door de binnenvaart een veelvoud van de totale MTBE emisssie van Nederland (bron Emissieregistratie.nl). Bovendien is los vervoer van MTBE en aardoliedestillaat een van de bekende manieren om het ontgasverbod voor benzine te omzeilen. Alternatieven voor ontgassen De provincie is van mening dal ladingdampen bij zogenaamde dedicatievaart en bij compatibel varen gewoon in de tank mag blijven. Reden hiervoor is dat de provincie aanneemt dat de resterende ladingdamp bij belading uit de tank wordt verdrongen naar de tank op de wal. In geval de
terminal werkt met drijvende daken dan is terugvoer in de tank niet mogelijk en zal er een naast een dampretourinstallatie ook een dampverwerkingsinstallatie aanwezig moeten zijn. In antwoord op vragen van GroenLinks-raadslid Arno Bonte geef) de gemeente Rotterdam aan dat dampretourinstallaties de retour ontvangen dampen naar de buitenlucht mogen lozen en dat er in verschillende gevallen niet eens een dampverwerkingsinstallatie of tank aanwezig is. De gemeente en DCMR ku nnen geen overzicht geven van bed rijven waarbij dit het geval is. De provincie geef) aan dat er technieken ingezet kunnen worden voor het terugwinnen van restladingdampen teneinde deze weer in te zetten in het productieproces. Het ministerie van I&M gaf vorig jaar in emailcorrespondentie aan dat vanaf afvaart vanaf de terminal sprake is van afVaU omdat de ontvanger zich klaarblijkelijk van de resterende ladingdamp wil ontdoen. 1) Hoe weet de provincie, gelet op bovenstaande informatie, zeker dat resterende ladingdamp bij belading terug gaat naar de tank op de wal en niet via de dampretourinstallatie naar de lucht wordt uitgestoten? 2) Heeft de provincie een overzicht van installaties binnen de provincie die beschikken over een dampverwerkingsinstallatie, zodat teruggewonnen ladingdampen niet worden uitgestoten naar de lucht? 3) Hoe verhoud het te rugwinnen van restladingdampen teneinde deze weer in te zetten in he t productieproces zich tot de afvalwetgeving? Monitoring Schepen melden hun la ding in IV S90, dit systeem wordt echter niet gehanteerd voor scheepvaartbewegingen binnen het Rotterdams havengebied. 1VS90 is ook niet bedoeld voor opsporings- en handhavingsdoeleinden. 1) Welke monitoringssystemen heef) de provincie Zuid-Holland om te bepalen wat de lading was van een binnenvaarttankschip? 2) Welke monitoringssystemen heef) de provincie Zuid-Holland om te bepalen wat de voorgaande ladingen van een binnenvaarttankschip waren (dit i.v.m. de uitzonderingen in artikel 4.5.4)7 3) Welke monitoringssystemen heef) de provincie Zuid-Holland om waar te nemen dat een binnenvaartschip gaat ontgassen? Er is tenslotte geen meldplicht voor ontgassen. 4) Is het genoemde E-nose monitoringssysteem nauwkeurig genoeg om waar te nemen dat een schip heeft ontgast of bezig is te ontgassen? 5) Is het E-nosesysteem geschikt voor handhavingsdoeleir>den en is het systeem in staat om stof specifiek ingezet te worden voor de UN nummers die onder het ontgasverbod vallen? 6) Vind monitoring van ontgassingsemissies volcontinue plaats of enkel gedurende bepaalde intervallen? Handhaving In de provinciale milieuverordening wordt gesproken over handhaving door de regionale omgevingsdienst. eventueel in samenwerkign met politie. RWS en HBR. Rijkswaterstaat geef) op schrif)elijke vragen van mij echter aan dat zij de bestaande nationale regels voor ontgassen enkel op heterdaad mag handhaven. RWS acht zichzelf niet bevoegd om provinciale of lokale verboden te handhaven CD riiksv^f'rw^p'*" Dit geldt huns inziens evenzeer voor inspecteurs van de Inspectie Leefomgeving & Transport. 1) Beschikt de regionale omgevingsdienst over eigen vaartuigen om controles uit te voeren? 2) Zo nee. hoe krijgt de samenwerking tussen regionale omgevingsdienst. politie. RWS, IL&T en HBR concreet vorm? Op welke wijze borgt de provincie dat landelijk werkende bijzonder opsporingsambtenaren van RW S en IL&T in staat zijn het provinciale ontgasverbod te handhaven? 3) Hoe snel kunnen controleurs ter plaatse zijn als het monitoringssysteem een ontgassing waar neemt? 4) Mogen controleurs op basis van de provinciale milieuverordening na afloop van een ontgassing beboeten, of enkel op heterdaad?
5)Grenzen tussen provincies lopen vaak midden door de vaarweg. Dit roept de vraag op hoe handhaving plaatsvindt op wateren, die de provinciegrens vormen met provincies waar geen ontgasverbod geldt? Met vriendelijke groet. )ijn Beek