Nobilis Oplijn Allerlei mensen 26 mei 2005
2
Inhoudsopgave 1 Een roep in de nacht
5
2 Een baan als schietschijf
19
3 Blackjack
23
4 In de schaduwen
27
5 Het vuur van de kennis
31
3
4
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1
Een roep in de nacht Mn`emia legt de hoorn terug op het telefoontoestel, terwijl de woorden van Mei Lin nog in haar hoofd nagalmen. “Ik weet niet wat het is, maar ik voel dat het mij wil vernietigen. Je moet me helpen! Alsjeblieft, kom snel!” Het zachte licht van de Parijse namiddag schijnt door de ramen van haar apartement. In China was de duisternis dus al gevallen. Mn`emia sluit haar ogen en springt. . . Mei Lins studeerkamer. Drie wanden vol boekenplanken, het merendeel van de werken obscure boeken in traditioneel Chinees schrift. Mei Lin heeft een kaars in haar handen, het enige licht in de kamer. De stroom moet uitgevallen zijn. Of uitgezet. “Daar ben je! De Weg zij geloofd!”, spreekt Mei Lin in de stilte van Mn`emia’s geest. “Iets heeft het op mij gemunt – ik voel al uren een kwaadaardige aanwezigheid die steeds dichter bij komt, om mijn huis sluipt. De stroom is plotseling uitgevallen, en nog geen minuut geleden hoorde ik beneden een vaas kapot vallen!” “Rustig. Ik ben er, en ik zal je beschermen.” Het is doodstil, op het geluid van de regen na, die monotoon neerklettert op het dak van het huis. Door de ramen is geen lichtpuntje te zien, in deze rurale streek. Beneden klinkt het geluid van een dichtslaande deur. “Heb je hier ergens een wapen?” * Plots hoort Mn`emia een stem van binnen doordringen. Ze herkent de stem als die van Lokfj`et, de Dominus die een onderdeel van haar Familia is. Hij spreekt met een rustige stem, ook al is dat volledig tegenovergesteld aan zijn persoonlijkheid. Altijd was hij al iemand die de rust niet kon behouden. Het zal waarschijnlijk eraan liggen dat Lokfj`et hier minder belang bij heeft dan bij andere problemen. Immers heeft hij nooit veel belang gehecht aan zijn Familia. Och, hij zal zijn neus er eens in steken. Misschien kan hij wat hulp bieden, en tonen dat ook zijn Domein gebruikt kan worden voor het goede. En misschien kan hij wel een lolletje trappen met de andere mensen die in dit vermakelijke schouwspel een rol spelen. “Ik geloof dat er hier wat gaande is, niet? Het zal niet voor niets zijn dat je zo gehaast richting je Anker je begeeft. Nu, vertel eens wat er hier aan het gebeuren is.” 5
6
HOOFDSTUK 1. EEN ROEP IN DE NACHT *
Een aantal druppels hebben de tekortkomingen van het dak ontdekt en kletsen dof in een plastic emmer, net buiten het bereik van de kaars. “Er zijn messen, in de keuken, beneden.” Ze fluistert. Er zijn nu voetstappen beneden, onder het geluid van de regen. Meer dan ´e´en paar. Wat ook bij de schoenzolen hoort, onder het geluid van de regen spreekt het. En dan opnieuw, nu boven de regen: “Mei, de stroom doet het niet!” * “Problemen – ik weet nog niet wat, dat zal ik proberen uit te zoeken,” zendt Mn`emia terug naar Lokfj`et. “Maar ik heb een bang voorgevoel. . . misschien is het een list, een poging om mijn lichaam te vernietigen terwijl ik met mijn geest ergens anders ben. Kan jij uitvinden of alles in Parijs in orde is?” Nu – voetstappen, een stem. Razendsnel neemt Mn`emia de hele kamer in ogenschouw. Kijk, de onschatbare bamboeschilfers liggen op het bureau. Met het lichaam van Mei Lin pakt ze ze op en steekt ze in de wijde mouwen van Mei’s gewaad. “Wie is die vrouw?”, vraagt ze ondertussen aan haar. “Wonen er nog meer mensen in dit huis?” * “Ik denk dat het Ziyi is. De vrouw van meneer Chueng. Ze heeft te lang in de kampen gezeten, ze is niet goed bij haar hoofd.” Van beneden komt weer die stem, terwijl voetstappen heen en weer gaan. Niet schuifelend in het donker, blijkbaar doelgericht, van de ene plek naar de andere. “Mei Lin, ben je boven? Kan ik boven komen?” * Mn`emia werpt een blik uit het raam. Het lijkt rustig te zijn, hoewel de duisternis en de gestaag vallende regen het moeilijk maken enige zekerheid te hebben. Ster- noch maanlicht onthult de wereld, aangezien een dik pak onweerswolken de hemel volledig bedekt. Van binnenuit draait Mn`emia met het lichaam van Mei Lin de sleutel om in het slot van de studeerkamer – dat kan haar misschien precies de tijd geven die ze nodig heeft om te ontsnappen. “Zeker Ziyi, kom binnen!” Mn`emia loopt naar het raam van de kamer en schuift dit behoedzaam omhoog. De koude wind kruipt onder haar kleding en een rilling trekt door haar – Mei Lins – lichaam. “We gaan proberen te ontsnappen,” zegt Mn`emia in de stilte van haar geest tot haar Anker. “Bid tot alle goden waar je in gelooft.” De deurknop van de deur gaat omlaag, en iemand probeert hem open te doen. Geen tijd te verliezen – Mn`emia zet Mei Lins linkervoet door het open raam. * FLITS *
7 De bliksem barst los met een onverwachtheid die haar felheid nog verdubbelt, en in het plotselinge, verblindende licht ontwaart Mn`emia beneden, in de tuin. . . * Doornen. Het huis lijkt omwikkelt met begroeiing. Bramen en sleedoorn en meidoorn. Kaktusplanten en rozen en puntige dingen die enkel voorkomen op de meest uitgebreidde determineertabellen. Ze hebben zwijgend de tuin geannexeerd. En in elke afzonderlijke doorn weerkaatst het weerlicht. “Mei Lin, je hebt de deur gesloten. Haal ze even van het slot, wil je?” * Als honderdduizend tanden van een hongerig monster voorspellen de doornen een pijnlijke dood aan elke prooi die te dicht bij hen in de buurt komt. Bovendien lijken de takken te bewegen. . . Zonder tijd te verliezen klimt Mn`emia terug de kamer in. “Lokfj`et – er iets heel erg mis! Heel, heel erg mis!”, stuurt Mn`emia hem toe, maar aan de andere kant blijft het stil – alsof Lokfj`et te gespannen bezig is om te antwoorden. Dat voorspelt weinig goeds. Met de kaars nog in haar hand verstopt Mn`emia zich onder het bureau. Ze haalt de bamboe schilfers uit de mouwen van Mei Lins gewaad, haalt diep adem, en begint ze een voor een te bekijken, goed in zich op te nemen. Er zoveel mogelijk van in haar geheugen te prenten voordat het te laat is. * “Mei Lin? Ben je daar nog? Is er iets gebeurd?” Waarna de stem paniekerig op Kantonees overgaat. Voetstappen gaan de trap af. Er is weer wat gestommel in de keuken. Voetstappen komen de trap weer op. De tekens zijn oud, op het onleesbare af, en Mei Lins brein filtert de betekenis maar langzaam door. De vormen zijn gauw gememoriseerd, dat wel. Iets metaligs - een staafje of speld - glijdt in het sleutelgat. Er wordt gefrunnikt aan de andere kant. Iets schampt af, dadelijk gevolgd door Kantonees gevloek. En dan: “Kan je me nog horen?” * Parijs. Waarom moet hij nou weer naar Parijs toe? Zou er iemand iets proberen uit te vogelen met het lichaam van Mn`emia? Lokfj`et twijfelt sterk daaraan, maar hij kan net zo goed even een kijkje nemen. Niet dat Mn`emia niet zou geloven wanneer hij dat niet zou hebben gedaan. Hij is immers iemand die voldoende kennis heeft van mensen en nietmensen om daar wel een mouw aan te passen. Hoe dan ook, hij wilt wel even een kijkje gaan nemen daar. Je krijgt wel een hoop extra werk bij zo’n baan als halfgod, verzucht Lokfj`et. Maar bij oude bekenden kan je daarentegen weer veel lol hebben. Het leven is zo slecht nog niet op deze manier. Net op het moment dat hij op weg wilt gaan, hoort hij de volgende noodkreet van Mn`emia. Godallemachtig, die houdt van opschieten. Nou ja, hij zal zeker maar eens zich gaan haasten.
8
HOOFDSTUK 1. EEN ROEP IN DE NACHT *
“Kan je me nog horen?”, vraagt de stem aan de andere kant van de deur. Het soort vraag waar niemand ooit ‘nee’ op kan antwoorden. Misschien is het echt alleen maar de bediende, en zou het veiliger zijn voor iedereen om haar binnen te laten. Mn`emia richt zich – richt Mei Lin op en zet twee stappen richting de deur, wanneer een plotselinge windvlaag door het open raam naar binnen komt en de kaars dooft. Uit Mei Lins mond ontsnapt een Kantonese vloek. De hele kamer is nu in duisternis gehuld. Mn`emia spant haar gehoor tot het uiterste in, om boven de regen uit te horen wat er in de rest van het huis gebeurt. * FLITS * * “Ik denk dat ik het heb.” Gestommel. “Ik heb het.” De kruk van de deur draait naar beneden en schurend schuift de deur open. Een sterke zaklamp staart in Mei Lins ogen. “Oh, je bent ok, goed.” Eens Meis ogen aan het licht zijn aangepast, ziet ze Ziyi voor zich. Een vrouw van om en bij de vijftig met grote, maar oude ogen en een zaklamp in haar hand. Achter haar staat een man, lang, in een maatpak. Met dit licht valt het moeilijk te zeggen wat hij is, maar hij is niet Chinees dat staat vast. “Is that her?” * “That depends on who you are looking for, dear sir. Perhaps you should introduce yourself?” Mn`emia is gespannen als een kat, klaar om weg te springen zodra dat nodig blijkt te zijn. Razendsnel doorzoekt ze haar eigen geheugen en dat van Mei Lin, op zoek naar een herinnering aan deze man, aan zijn stem, zijn kleding. . . De stem van Lokfj`et weerklinkt plots in haar hoofd. “Alles in orde hier hoor. Pittige whisky trouwens, van een goed jaar?” Goed jaar? Het is toch geen wijn! Maar hier heeft ze geen tijd voor - de man voor haar eist alle aandacht op. * Mn`emia heeft hem al eerder ontmoet, maar dit is niet de man die hij toen was, driehonderd jaar geleden. Toen was hij een kind van zijn tijd, Duits-Oostenrijks en Hongaars tegelijk en bekend aan ieder hof dat zijn muziek kon smaken. De Macht van Doorns. “Het is haar. Als zij het niet weet weet niemand het.” “Alzo, in dat geval is de eer aan mijn kant. Kan u me alsjeblieft zeggen waar de klok is. Zodat deze hele zaak dra afgehandeld is.” *
9 Een grote woede maakt zich meester van Mn`emia wanneer ze de man heeft ge¨ıdentificeerd als de Macht van de Doorns. Hoe krijgt een andere Nobilis het in zijn hoofd haar Anker te belagen, haarzelf schrik aan te jagen, en – ‘to add insult upon injury’, zouden de Britten zeggen – alle beleefdheidsnormen te schenden door te weigeren zich voor te stellen wanneer zij dat vraagt! Mn`emia gaat kaarrecht overeind staan, en fixeert de man met een ijskoude blik langs Mei Lins neus. Wie nu in haar ogen kijkt zal de stroom van herinneringen in zijn eigen geest voorbij zien trekken; de kilte van Mn`emias aanwezigheid verspreidt zich door de kamer. Dit is geen tijd voor grappen. “Dornenk¨ onig,” zegt ze, met een toon van verachting en nauwelijks verholen woede, “je bevindt je op mijn terrein. Je machtsvertoon in mijn tuin staat mij niet aan, en het lijkt alsof je alle wetten van de beleefdheid vergeten bent. Ik vraag nog ´e´enmaal: wat kom je hier doen?” * Ziyi kijkt verbouwereerd op. Zelfs voor een Kantonese ex-intellectueel klinkt Duits op deze plaats en dit uur wel heel erg unheimlich. “Laten we niet van stapel lopen. Dit is niet jouw terrein en dit is niet jouw persoonlijke project. En tzank you verry much, ik zou nu graag die klok zien. Please.” * “Mein herr,” vervolgt Mn`emia onverstoorbaar in het Duits, “u moet op het verkeerde adres zijn. Niet alleen hebben wij geen klok, weten wij zelfs niets van een klok en willen wij ook niets met uw klok te maken hebben, maar bovendien vergist u zich bijzonder in wier terrein dit wel of niet is. Ik heb u in alle redelijkheid behandeld, maar u weigert zich als gast te gedragen. Ik sommeer u dit huis onmiddellijk te verlaten.” * Ergens, uit het stuk lichaam dat nog Mei Lin is, komt een rilling van angst of zenuwen of adrenaline of de hele zooi samen. “Whateve’ you arre, ik heb die klok nodig. En wel nu. Er is echt geen tijd voor dit. Laat dze bad-guy speech voor wat hij is.” * “De enige klok hier die ik in je herinnering kan terugvinden is dat ding dat beneden in de woonkamer staat”, sist Mn`emia mentaal tot Mei Lin. “Is daar iets mee? Is hij belangrijk?” Uiterlijk vertrekt ze geen spier. “Meneer, ik zeg u toch dat ik niets van uw klok weet. Zelfs als ik u zou willen helpen zou ik dat niet kunnen zolang u wenst zich in raadselen uit te drukken.” Mn`emia maakt zich klaar om in de herinnering van de Macht tegenover haar te kruipen, mocht dat nodig zijn. *
10
HOOFDSTUK 1. EEN ROEP IN DE NACHT
“Och, het zij zo. Dan zoek ik zelf wel. Zaklamp alsjeblieft, mevrouw Chueng.” Ziyi lijkt even te twijfelen. Dan geeft ze Doornkoning de zaklamp. “Dank u.” Hij test ze, doet ze drie keer aan en uit. Wacht even. Dan weer drie keer. “Alzo. Iemand zin om mee te zoeken?” Waarschijnlijk wordt er nu onder de hoed ergens een enkele wenkbrauw opgetrokken. “Ja?” De Doornkoning heeft nog maar twee passen op de trap gezet of het licht gaat flikkerend weer aan. De tweede gloeilamp in de traphal laat ge¨elektrocuteerd het leven. * Mn`emia/Mei Lin en Doornkoning zitten tegenover elkaar op de comfortabele leren fauteuils van Mei’s zitkamer. De gordijnen zijn dicht, zodat Ziyi de aanblik van de reusachtige doornen in de tuin bespaard blijft. Zij is in de keuken bezig thee voor Mei Lin en haar gast te maken. Op de salontafel staat een klein ivoren klokje, dat zachtjes tikt. “We hebben je klok gevonden, Doornkoning,” zegt Mn`emia. “Maar voordat mijn Anker hier afstand van doet wil ik weten waarom zij je zo na aan het hart ligt. Wat is er aan de hand met deze klok, dat je haar met zoveel machtsvertoon op bent komen halen?” De wijzers van de klok geven vijf minuten voor twaalf aan. Haast onmerkbaar schuiven zij vooruit, langs het pad van de tijd; een pad waarvan elk moment eeuwig present blijft in de geest van Mn`emia. Wat kan haar vreemder zijn dit symbool van het worden en verdwijnen, van de verandering? De Doornkoning glimlacht en gaat er eens goed voor zitten in de zwarte stoel. * “Ik heb maar even. Ik weet niet hoe dicht ze ons op de hielen zitten, maar de doornen houden hen wel even buiten. Wie je ook bent, je anker heeft niet veel kans dit te overleven.” “Wat de klok betreft. Het is een geschenk dat Heer Hazael, mijn Ymera, kort geleden gekregen heeft en nog korter geleden weer is kwijtgeraakt. Ik weet nu dat het belangrijk is in de Oorlog, want twee Excruciandi zijn me gevolgd naar hier. Meer weet ik ook niet.” * Bij de woorden van Doornkoning voelt Mn`emia de angst van Mei Lin hernieuwd opwellen. “Ik zal je hieruit krijgen, wees niet bang,” probeert Mn`emia haar gerust te stellen. “Wat kunnen twee Excruciandi nu uitrichten tegen twee Nobiles?” Waarschijnlijk meer dan Mei Lin in haar angstigste dromen voorvoeld heeft, maar dat houdt Mn`emia wijselijk voor zich. “U brengt gevaarlijk en verontrustend nieuws, oude vriend,” vervolgt Mn`emia in het Duits. “U heeft geen enkel idee waar deze klok voor dient, of wat voor waarde hij heeft?” Bedachtzaam werpt ze er een blik op. Het is een mooi stuk, maar lijkt weinig bijzonder. “Laten we proberen hier weg te komen, met de klok en het leven van mijn Anker. Heeft u vrienden in de buurt?”
11 * Bij de laatste vraag schudt hij van betreurd van nee. Hij neemt zijn bloedrode hoed af en legt hem op tafel. “Een oude vriend die niet eens weet tegen wie hij spreekt. M’n hersens moeten op het vliegtuig gestolen zijn dat ik zulke dingen aan vreemden te vertellen. Wie zegt dat jij geen Excruciant bent. Wie weet? “Wees zeker van ´e´en ding. Die klok gaat enkel in mijn handen en in mijn handen alleen buiten. Ik weet niet of Luffweiss op weg is naar hier en naar de plannen van nr. 2 heb ik helemaal het raden.” Ziyi komt binnen. Haar arthrose-handen zijn stevig om de draagplank met kopjes en een theepot geklemd. Ze deelt ze uit, met een kosjer alstublieft. E´en voor elks en suiker voor haar. * “Mijnheer, ik ben Mn`emia, en dat U zich dat niet herinnert doet mij tweemaal pijn – om persoonlijke redenen en vanwege mijn Domein. Wij hebben elkaar al ontmoet.” In de geest van Doornkoning verschijnt een herinnering aan een bal, bijna drie eeuwen geleden, in Wenen. Wenen, 1710 Het orkest speelt muziek van een jonge en onbekende componist uit Duitsland, ene Bach, terwijl de gasten zich voornamelijk vermaken met converseren. Mn`emia valt uit de toon door haar jonge uiterlijk; zelfs met de nodige make-up en andere truuks zal niemand haar meer dan achttien jaren geven. Maar ze is hier niet voor haar plezier. Ze heeft een afspraak met de Macht van de Doornen, die ze nog nooit eerder ontmoet heeft. Ze zal hem herkennen aan zijn bloedrode sjaal. De brief die ze aan hem moet overhandigen ligt als vuur tegen haar borst aan. * Maar het is aan de pianoforte dat Mn`emia hem vindt. Naast hem staat een meisje, kort, zwaar opgemaakt en amper ouder dan Mn`emia dun als een twijgje, en blijkbaar converseren ze over de tonen van de muziek heen. Doornkoning draagt een hoed, zo’n driehoekige, in het zwart. Geen rode sjaal, maar het meisjetwijgje heeft er ´e´en los rond haar schouders hangen. Eigenlijk, moest je niet beter weten, zou je haast kunnen denken dat hij zich voor haar aan het uitsloven was. Ze lachen allebei luidop; zij achter haar hand. Het is maar wat duidelijk dat hij niet weet wat voor een brief hij in handen zal krijgen. * “Herr Fassbinder?”, breekt Mn`emia in het gesprek in. Doornkoning draait zich om en begroet haar uitbundig. Het meisje bekijkt haar
12
HOOFDSTUK 1. EEN ROEP IN DE NACHT met een spottende lach op haar lippen en een minachtende blik in haar ogen, alsof ze duidelijk wil maken dat Mn`emia zich over haar kansen geen illusie hoeft te maken. Arm meisje. Als ze eens wist wat haar te wachten stond. “Ik meen dat u een brief voor mij heeft, nietwaar?”, zegt Doornkoning. Mn`emia haalt het document te voorschijn. De envelop zit dicht met een groot rood zegel waar een embleem met twee bloemen in gedrukt is. “Jazeker, herr Fassbinder. Hierin staat alle informatie die u nodig hebt om de aanval op uw Imperator het hoofd te bieden. Onze agenten staan klaar om u te helpen.” Doornkoning neemt met een buiging de brief aan. “Ik dank u zeer,” zegt hij, maar in zijn stem klinkt spanning en wantrouwen. “Dan zou ik nu graag van u horen wat de prijs van uw hulp en uw informatie is.” Hij heeft geen keuze; de brief is essentieel, en de agenten die zij en haar Familia aan het hof hebben niet minder. Mn`emia’s blik valt op het meisje aan zijn zijde, dat ze doordringend aankijkt. Na enkele seconden slaat het meisje verbouwereerd haar ogen neer. “De prijs,” zucht Mn`emia, “de prijs is uw Anker.” Zijn ogen vullen zich met haat.
Even rilt Mn`emia wanneer zij deze herinnering opnieuw doorlopen heeft. De man tegenover haar heeft zijn handen voor zijn gezicht geslagen. Wanneer hij weer opkijkt ziet ze tranen in zijn ogen staan. “God, ik was u helemaal vergeten, juffrouw,” spreekt hij, en een diepe melancholie klinkt mee in zijn stem. * “Weet u, die pianoforte had in een museum horen te staan. Nu staat ze te verkommeren en groeien er stekels op haar toetsen. Het is niet eerlijk.” De Doornkoning blijft zitten. Zijn stem klinkt onvast, op het punt van breken. “Maar waarom? En waarom nu? Er is geen tijd voor oud zeer.” * “Herinneringen komen niet wanneer ze je uitkomen – ze komen simpelweg. Niemand is meester over zijn geheugen. Zelfs ik niet. Misschien wel juist ik niet.” Even is Mn`emia stil. Haar blik staat op oneindig, haar gezicht is uitdrukkingsloos. Wanneer ze weer begint te spreken klinkt haar stem breekbaar. “Het zijn juist de nare herinneringen, de zaken die we willen vergeten, die we zo ver in onze geest zouden willen wegstoppen dat ze nooit meer tevoorschijn zouden komen - juist die dringen zich op de meest inopportune momenten naar boven. Als doornen in onze ziel blijven ze ons eeuwig kwellen. U kent de regels van Goethe: R¨ oslein sprach: Ich steche dich, Daß du ewig denkst an mich, Und ich will’s nicht leiden.
13 Gelooft u mij,” Mn`emia kijkt de Doornkoning strak aan. “Uw roos heeft mij voor eeuwig gestoken.” Plotseling klinkt er van boven een donderend geraas, alsof een deel van het dak instort. * E´en seconde gaat voorbij. Het licht begint te knipperen. Aan uit, aan uit. Ziyi gilt. De Doornkoning grijpt Mei Lin’s hand, in de andere houdt hij de klok. “De deur, snel!” Maar voor je het weet staat kleine Ziyi voor die deur, armen gespreid, handpalmen open, de ogen rood aangelopen. “Sorry, deze weg loopt dood.” * Uit de houten deurpost ontspruiten takjes, bezet met vele stekelige doornen, die zich om het lichaam van Ziyi heen proberen te kronkelen. Maar Ziyi – of dat wat Ziyi bestuurt – tilt haar armen op, en de takken wijken naar achteren als de machteloze tentakels van een octopus op het strand. Doornkoning zet verschrikt twee stappen achteruit. “Mooi toch,” zegt Ziyi, maar het spreken lijkt haar moeite te kosten, alsof een andere stem zich door de hare dwingt. “Drie muggen, ´e´en enkele klap.” De kampen. Met alle kracht die Mn`emia nog in zich heeft dwingt ze de geest van Ziyi de meest pijnlijke herinnering aan de kampen naar boven te brengen, zich deze helder voor te stellen. * Maar dit is geen menselijk brein. Dit is vreemd. Je ziet de breinstructuren, vaag herkenbaar, niet meteen leesbaar. En dan kom je aan een bundeltje menselijke herinneringen. Maar ze lijken niet eigen te zijn aan Ziyi; ze zijn ingevoerd als gaatjestape door een computer. Dit is een Excrucian en zelfs de meest pijnlijke kampherinnering, te expliciet voor woorden, bespeelt weinig meer dan haar aangeboren afkeer van de Schepping. Ziyi’s gezicht vertrekt. “Nu!”, roept Doornkoning en hij probeert Mei-Lin te grijpen, “door het plafond!” * Met een kreet van afschuw trekt Mn`emia haar geest terug uit het Andere dat het bewustzijn van de Excrucian is. Nog half verdwaasd wordt zij door Doornkoning door een gat in het plafond getild, alwaar zij juist genoeg tot zichzelf komt om hem naar boven te helpen voordat Ziyi tot actie is overgegaan. De bovenverdieping is onherkenbaar: een bos van monsterlijke doornstruiken onder een zwijgende sterrenhemel. Verschillende van de struiken staan in brand, en deze vuren lijken schaduwen te werpen die niet zozeer het ontbreken van licht zijn, als wel een veel diepere en meer oorspronkelijke duisternis. Door het gat in de vloer schiet een straal rood licht naar boven. “Ren!”, roept Doornkoning, en voegt de daad bij het woord. Met bovenmenselijke snelheid
14
HOOFDSTUK 1. EEN ROEP IN DE NACHT
bewegen zijn benen terwijl hij zich naar de andere kant van het huis spoedt. Mn`emia aarzelt een halve seconde. Het deel van haar geest dat nog Mei Lin is schreeuwt hysterisch, en bemoeilijkt het denken. Dan volgt zij Doornkoning door het brandende bos, naar de muur van doornen die het hele huis omgeeft. * De doorns scheren als messen langsheen Mei Lins gezicht en laten weinig heel van kleren of huid. Als Doornkoning weer in zicht verschijnt, blijkt ook hij niet geheel ongeschonden. Zijn hoed is verdwenen en zijn lange grijze haar is hier en daar aan doornen achtergebleven. Zijn pak is behoorlijk uit model. En dan, als er geen einde aan lijkt te komen sta je in open vlakte. De duisternis van het Chinese platteland toont enkel de vage omtrek van de Doornkoning en een bamboebos, wat verderop. Uit het bos van doornen achter Mei Lin schieten enkel nog stralen flets rood licht. Dan, uit het midden van het doornenbos schiet een bliksem de wolken in. De donder volgt dadelijk, luid bulderend, en jaagt het rode licht weg. Alles is donker nu. Het lichaam van Mei-Lin duizelt, klaar om elk moment in te storten. Doornenkoning tilt haar op. *
*
*
Met tegenzin slentert Lokfj`et over de natte stenen richting het appartement van Mn`emia. Het is dat het Familia is, maar anders zou dit waarschijnlijk verspilde tijd zijn. Soms vraag je je af of je niet beter alleen je zaken kan regelen. Aan de andere kant kan het Lokfj`et wel helpen om minimaal een Familia op zijn hand te hebben. Daarbij moet hij toegeven dat hij toch wel respect heeft voor de kracht van het geheugen. Hij had het adres van tevoren alvast op een papiertje geschreven. Toe maar, aan de boulevard nog wel. Dat is toch best een dure plek voor zo’n jong meisje om te wonen. Even voelt hij in z’n zakken om te zoeken naar de sleutel die hij van het appartement heeft. Het zou niets voor hem zijn om op zo’n moment een sleutel te vergeten, denkt hij sarcastisch. Misschien dat hij daarom Mn`emia wel mag, als extra geheugensteuntje. Wanneer hij bij het gebouw is aangekomen, opent hij met z’n sleutel de deur die naar het appartement op de tweede verdieping leidt. Een aardig gekraak gaat vooraf aan de entree van de Dominus van het bedrog. Nog altijd is hij wel enigzins onder de indruk van het appartement wat Mn`emia bezit. Veel antieke meubelen, verschillende boekenkasten vol met vooral oude boeken in een grote verscheidenheid aan talen versieren het naar 15e eeuwse mode ingerichte appartement. Ruime fauteuils en leren banken staan gegroepeerd om een lage salontafel; daarop een leeg whiskyglas en een halfvolle fles dure schotse whisky. Op het grote bureau staat alleen een telefoon, en er ligt een griekse versie van een tragedie van Sofokles naast, waar zij kennelijk in aan het lezen was – pen en papier om aantekeningen te maken heeft Mn`emia uiteraard niet nodig. In de vensterbanken staan planten, en in het keukentje likt de lapjeskat haar melk op uit een schoteltje. Meteen loopt Lokfj`et naar de fles whisky toe en schenkt zichzelf een half glas in. “Zo, dat meisje houdt van pittig”, mompelt hij, terwijl hij een slok van het goedje neemt. Stil begint hij de kamer te doorzoeken: ziet hij ergens bedreigingen? Ondertussen voelt hij naar eventuele poorten die geopend worden.
15 * Een klok tikt langzaam op elke seconde en een vijf duizendste (zo ongeveer), maar zelfs na een volle driehonderdzestig tikken lijkt er niets essentieel vreemds aan de hand. Alhoewel ja, het lichaam van Mn`emia ligt vrij wezenloos op de sofa, maar daar eindigt het zo ongeveer. Dan gaat de telefoon. De kat kijkt even op, maar likt dan rustig verder van de melk. * Lokfj´et gaat op de bank zitten en seint naar Mn`emia: “Alles in orde hier hoor. Pittige whisky trouwens, van een goed jaar?” Daarna loopt hij richting de telefoon en met een cynisch “met de assistent van Mn`emia” neemt hij op. Hij is toch wel enigzins gefrustreerd van het feit dat hij hier naartoe is gekomen. Een beetje overbodig naar zijn zin. * “Excusez-moi, ik zoek juffrouw Bovary?” De stem is die van een oudere heer. Hij spreekt op gespannen toon, met een wel erg academisch accent. “Het is een zaak van het hoogste belang. Je vous en prie, kan u haar dadelijk geven?” * Daar sta je dan. . . In een huis waar niemand levend aanwezig is en juist op dat moment een belangrijk telefoontje. Lokfj`et denkt aan al de lol die hij daarmee zou kunnen hebben. Desondanks besluit hij dat hij dat niet kan maken tegenover Mn`emia. Ze zou nog gaan denken dat hij haar bedroog, en dat kan natuurlijk niet. Snel seint hij naar Mn`emia toe: “Zeggeh, de hangt hier iemand aan je luxe telefoon en hij zegt je dringend nodig te hebben. Nog enige boodschap die ik kan doorgeven? Het is een oude man met een bekakt accent en hij zegt je zsm nodig te hebben. Daarbij zijn dit overuren. Wat wil je dat ik doorgeef?” * “Is het Giles Lacan? Zo ja, dan smeek ik je hem alle hulp te geven die hij nodig heeft – het is een zaak van het grootste belang. Alsjeblieft, ik heb hier al mijn aandacht nodig!” De stem van Mn`emia klinkt urgent, met een ondertoon van woede. “De Macht van de Doornen bedreigt mijn Anker.” * Zo, ze lijkt oprecht bezorgd. Lokfj`et als redder in nood. . . Tijden lijken te veranderen. Eerst zal hij maar eens aan de man z’n naam vragen. Voor hetzelfde geld is hij gewoon een of andere pratende reclamezuil voor de nieuwste generatie stofzuigers. Lokfj`et besluit om de man wel met respect te behandelen. Immers, mocht het wel een belangrijk persoon voor Mn`emia zijn, dient hij er voor deze
16
HOOFDSTUK 1. EEN ROEP IN DE NACHT
keer even rustig mee om te gaan. Nog altijd heeft Lokfj`et eudemonisme en niet hedonisme als zijn levensbeschouwing gekozen. “Excus´e, mijnheer, ik heb uw naam niet mogen vernemen tijdens uw introductie. Zou u deze kunnen noemen?” * “Ik ben professor-doctor Lacan. Heb ik het juiste nummer gedraaid. . . monsieur. . . hoe is uw naam?” Buiten ruzie¨en wat duiven op de vensterbank. Een auto stopt, rijdt dan weer verder. * Eerst even een controle plegen: “Mn`emia, is die Lacan van jou een professordoktor? Niet dat ik straks mensen ga lopen helpen die jou totaal niet boeien. Het is niet zo dat ik ze voor mijn plezier ga helpen ofzo.” Met z’n vingers tikt hij op het eikenhouten tafelblad van de tafel. Goeie kwaliteit, dat wel. Naar Lokfj`ets mening heeft Mn`emia wel een goeie smaak. Toch is hij niet geheel te spreken over die vele boeken, maar ja, ieder z’n vreemde trek. * “Ja!”, klinkt Mn`emia, ongeduldig. * Goed dan. Lokfj`et antwoordt aan Lacan: “Mijnheer Lacan, u spreekt met de heer Dujardin. Ik help mevrouw Bovary met een aantal zaken. Kunt u vertellen waarvoor u mevrouw Bovary nodig hebt? Mogelijk kan ik uw problemen oplossen.” * “Enfin, in dat geval. Ik wilde enkel even nakijken of juffrouw Bovary haar afspraak met mij voor komende donderdag zich nog herinnert? Het stond ergens verloren in mijn agenda, maar dat is waarvoor die dingen dienen uiteindelijk, hmm?” * Ow. . . keuzes. Lokfj`et heeft het gevoel dat hij hier voor een onmogelijke opgave staat. Natuurlijk dient hier een leugentje van eigen bestwil om ervoor te zorgen dat zijn familielid zich op andere zaken kan richten. Aan de andere kant weet Lokfj`et ook wel dat Mn`emia nooit iets zal vergeten. Goed, een oplossing. “Ik kan me alleszins niet voorstellen dat juffrouw Bovary een afspraak zich niet zou herrinneren. Ik ben bang dat er echter een probleem tussen is gekomen wat haar aandacht behoeft. Is het mogelijk dat we deze afspraak verzetten, bijvoorbeeld naar. . . ” – Lokfj`et rommelt wat, en vindt een agenda – ”de dinsdag erna?” *
17 De agenda lijkt er meer uit principe dan uit praktisch nut te liggen. De meeste bladzijden zijn leeg, net als komende dinsdag. “Dinsdag? Ja, goed, als het voor haar dan beter past. Om half elf in de voormiddag wat mij betreft.” * “Goed.” Snel seint Lokfj`et een geruststellend berichtje naar Mn`emia: “Lieve zuster?? Probleempjes zijn opgelost. De arme stakker had wat problemen om zijn afspraak te halen. Vandaar dat hij zei dat het hem dinsdag om half tien beter uit kwam. Ik heb de afspraak meteen in je agenda neergekrabbeld, ok?” Zo, nu heeft hij zijn zuster meteen wat speelruimte geboden om eventuele probleempjes op te lossen. Alles is hier rustig, hij zou beter maar weer vertrekken. Het is voor hem wel weer genoeg geweest hier. *
*
*
In de diepten van de droom vermengen herinnering en fantasie zich tot een realiteit die vaak meer waarheid bevat dan de wakende wereld van de materie. Enkel in nachtmerries krijgen de mensen soms een glimp van het Niets dat het hele Universum dreigt te vernietigen – en elke mens die een Excrucians heeft gezien, hoe kort ook, wordt tenminste een week lang geplaagd door kwade dromen. Doornen, vuur en duisternis voeren een dans op waarin Mei Lin geheel onder gaat; met heel haar geestelijke kracht kan ze zich ternauwernood aan de kolkende maalstroom ontworstelen, om enkele seconde later opnieuw gegrepen te worden en het Einde te zien naderen. . . Mei Lin gilt, en wordt wakker. Ze ligt in een onbekende kamer, die zachtjes verlicht wordt door een klein lampje aan het voeteneind van haar bed. Bewegen is onmogelijk, want ze is strak ingesnoerd met een deken van braamtakken, waarvan de kleine doornen zich in haar huid hebben genesteld. Ze prikken, en af en toe schiet een pijnscheut door een van Mei Lins ledematen, maar haar hoofdpijn is duizend maal erger. Net heeft ze haar ogen weer gesloten wanneer het geluid klinkt van een deur die opengaat, gevolgd door voetstappen die haar kamer binnenkomen. * Doornkoning komt tot bij haar bed gewandeld. Blijkbaar heeft hij een nieuw rood pak, maar de hoed is deze keer een ander model, minder wijd en met een deuk in het midden. “Goeiemiddag Mei-Lin, excuseer me dat ik je niet in je eigen taal aanspreek, maar talen zijn nooit m’n sterkste punt geweest.” De bramen vallen weg. De druk op Mei-Lin’s borstkas valt plots weg in lucht stroomt weer vrij haar longen in. In de kleine wondjes over haar hele lichaam wellen druppeltjes bloed, maar de wonden van eerder die nacht (hoeveel tijd is er eigenlijk voorbijgegaan?) lijken allemaal verdwenen. “Het spijt me dat ik dit moet doen Mei-Lin, maar ik moet je een keuze aanbieden. Ik heb al genoeg mensen pijn gedaan, net als mensen mij pijn gedaan hebben. Dit is niet van harte. “Nee, ssst. . . laat me even uitspreken, dit is belangrijk. Vandaag krijg je de keuze tussen het einde van je leven, of leven aan mijn zij. Ik wil dat je van me houdt Mei-Lin, dan kan ik zijn wat het Memomeisje nooit voor je was.”
18
HOOFDSTUK 1. EEN ROEP IN DE NACHT *
Het duizelt Mei Lin. De kloppende hoofdpijn dreigt haar schedel te splijten, en al haar gedachten zijn verward en onhelder. Wat zegt de man tegen haar? Memomeisje? Vermoeid zakt Mei Lin terug op haar kussen en sluit weer haar ogen. Er is ´e´en ding dat ze zeker weet: “Ik wil leven,” fluister ze.
Hoofdstuk 2
Een baan als schietschijf Lokfj`et krijgt een vreemd gevoel in zijn onderbuik. Hij herkent het gevoel maar al te goed: een mens probeert hem te dwingen om op een bepaalde plaats te verschijnen. Na witte flits voor zich gezien te hebben, bevindt hij zich plots in een kamer van vier bij vier meter. Voor hem zit een man in een zwart gewaad in mediterende positie. “Oh nee, niet weer zon beidehand die denkt interessante toverspreuken uit te kunnen voeren.” Plots realiseert Lokfj`et dat dit niet zomaar iemand is. . . hij bevindt zich midden in een met mystieke tekens gevulde cirkel. Hij kan niet zomaar ontsnappen! “Wat wil je van me?”, vraagt hij de man met een dreigende toon. * “Gerechtigheid, niet minder, niet meer.” De man spreekt Engels, met een zwaar Louisiaans accent. Hij grijpt met zijn hand onder zijn mantel en haalt er een badge onder vandaan. Zo’n Amerikaanse politiebadge. Uit de waterpijp die voor hem staat kringelt blauwe rook. “Om eerlijk te zijn bent u niet wat ik had verwacht. Een tikje groter misschien. Of meer hoektanden. “Wenst u een kop koffie?” * “Och jee, meneer wenst gerechtigheid. Er zijn zovelen die gerechtigheid eisen, mijnheer. Ik hoop overigens niet dat ik uw hoge verwachtingen op deze manier ietwat getemperd heb? Die tanden maakt het zo lastig om normaal rond te kunnen lopen.” Lokfj`et laat duidelijk het sarcasme van zijn opmerking druipen. Hij vraagt zich sterk af wat dit mannetje nou weer wilt van hem. Het lijkt hem dat hij niet direct de persoon ernaar is om gerechtigheid te brengen. Nou ja goed, hij speelt het wel mee. “Zonder suiker graag. Nou goed dan, u wilt gerechtigheid? Goed, vertel maar op, wat is het probleem? Vrouw kwijtgeraakt, vervelende dief gehad? Vertel het maar aan ome Lokfj`et.” * 19
20
HOOFDSTUK 2. EEN BAAN ALS SCHIETSCHIJF
De man, duidelijk niet opgetogen met de stortvloed van sarcasme, lijkt niet z´o erg onder de indruk. “Ik haal de koffie zo dadelijk. Bent u een gelovig. . . wel. . . man? Ik namelijk wel. Maar ik geloof ook in ons rechtssysteem. . . meneer? Ik geloof niet dat we voorgesteld zijn. Dacourt (geen t), Felix, Federal Bureau of Investigation, afdeling homicide. In elk geval: ik geloof ook dat u me bij een zaak kan helpen.” * Lokfj`et kan na een paar zinnen de man al niet meer uitstaan. Straks gaat hij nog vertellen wat zijn arbeidsvoorwaarden zijn, wat zijn rechten zijn en meer van dat soort ongein. En ja hoor, ook nog eentje van de FBI. Die zal zeker helemaal het gevoel hebben dat hij met zijn dienst veel uitmaakt in de wereld? Nu goed, Lokfj`et zal eerst het verhaal van de man maar eens aanhoren. “Lokfj`et, maar waarschijnlijk wist je dat al. Anders kan je me ook aanspreken met Dujardin, op zijn Frans uitgesproken, dank u zeer. Spreekt verder, ik wil eerst weten waar ik me in meng, voordat ik een besluit daarover neem. Ik neem aan dat dat toch niet heel erg gek is?” Hij wacht de reactie van de man af. * Dacourt is rechtgestaan en is naar een glazen kast langs de muur van de kamer gegaan. Schap voor schap stelt ze speelgoedautootjes tentoon, geen enkele groter dan een hand. “Wel meneer Dujardin, aangezien je demon van bedrog bent en al, dacht ik dat je me kon helpen in het opzetten van een. . . complot voor. . . laten we niet om de pot draaien. . . een moord. Een politieke nog wel.” Intussen laadt hij zo veel mogelijk autootjes in z’n handen als technisch haalbaar. * Lokfj`et hoort het allemaal rustig aan. Een kleine glimlach verschijnt op zijn gezicht wanneer de opmerking Demoon valt. “U vleit me, maar Demoon is toch echt te hoog gegrepen voor mij.” Een moord. . . toe maar. . . “Een politieke moord. . . doe maar duur. Dien ik betreffend persoon soms met een kaartspel te vermoorden? “Maar goed, genoeg geintjes nu. Waarom zou ik u helpen om uw probleempjes op te lossen? Waar zou ik mijn belang moeten zien?” Intern werken Lokfj`et’s radartjes op hoge toeren. Hij ziet het best wel zitten om de man een lesje te leren, hij houdt totaal niet van dit soort type mensen die hem voor zoiets oproepen. Staat er soms huurmoordenaar boven op z’n hoofd geschreven? * Voorzichtig legt Dacourt de wagentjes op een tafeltje en schuift het tafeltje in de richting van de cirkel. Een ervan zet zich in beweging en klettert tegen de grond. “Damn, de cadillac!” Gauw raapt hij het op en smakt het ding met de wieltjes op tafel. De speelgoedvering knarst.
21 “Wel, als demon van de Zevende Laag moet bedrog je toch na aan het hart gelegen zijn, lijkt me zo. En uiteindelijk heb ik je opgeroepen, dus veel keuze heb je er niet in, toch? Maar het is altijd beter te vragen, goedschiks is beter dan kwaadschiks.” * Goed, de man wilt spelen? Wel, dan zal Lokfj`et laten zien dat hij met vuur speelt. Maar nu nog niet, dat moet op een pijnlijke manier duidelijk worden. “Jaja, jij hebt mij opgeroepen, dus kan je mij dwingen om van alles en nog wat te doen. Laten we het zo zeggen: wanneer je me dwingt, denk je niet dat ik m’n zaken een stuk beter regel wanneer jij mij uit kan leggen waarom ik er ook belang bij heb? “En ik zie persoonlijk niet direct een verband tussen bedrog en moord, maar dat kan aan mij liggen. . . “Maar goed, je hebt gelijk. Vertel nu maar om wie het gaat, dan kunnen we dit hopelijk snel afronden.” * “Wel, het is allemaal heel eenvoudig. Er wordt een aanslag gepland op de President tijdens zijn trip naar China en wij gaan die verijdelen. Herinner je, we staan aan de kant van de wet, hier. Vragen?” * Nu kan Lokfj`et de man helemaal niet meer peilen. Waarom zou hij bedrog nodig hebben om een moord te voorkomen? Wat een belachelijke keuze. “Mag ik vragen hoe je op de briljante keuze bent gekomen om mij voor deze opdracht te kiezen?” Een enigzins cynische ondertoon kan Lokfj`et alleszins niet onderdrukken. De vreemde gedachte om maar een Demoon, zoals de man hem noemt, op te roepen om een moord te verijdelen, kan hij niet geheel doorgronden. * Voorzichtig zet Dacourt de autootjes op de tafel, ´e´en voor ´e´en op een enkele rij. “Zie je die Ford, dat is de presidenti¨ele wagen. Gesloten en bepantserd uiteraard, maar niet geheel veilig. Ze je die twee Saabs daarvoor? Die gaan proberen de lijn dicht te houden. Dat is de plek waar men ze gaat proberen klem te rijden. We spreken hier over Peking, massa’s mensen, eens klem kan je nergens heen. “Als het hen lukt zullen ze niet aarzelen de grote middelen in te zetten. Dan hebben we JFK weer opnieuw, maar dan in het kwadraat.” * “Goed, en wat is hierin mijn rol, of mocht ik dat niet vragen? Dien ik een briljant verdedigingsplan te verzinnen? Of dien ik onrust in de groep te veroorzaken? Verklaar je nader over mijn doel binnen dit probleem.” Dit lijkt voorlopig nergens naartoe te gaan. Lokfj`et krijgt steeds meer zin om weg te gaan, maar weet dat dat weinig nut heeft. Wat wil die man toch van hem? Hoe kan hij als de Macht van het bedrog invloed uitoefenen hierop? Naast dit verhaal twijfelt Lokfj`et ook wel aan ingrijpen. . . Hij staat immers voor bedrog, en dat mag hij ook nooit vergeten.
22
HOOFDSTUK 2. EEN BAAN ALS SCHIETSCHIJF *
Een brede grijns verschijnt op Dacourts gezicht. De stars and stripes die achter Lokfj`et hangt weerkaatst in zijn pupillen. Zijn vingers draaien een autootje behendig om en om. “Oh, ik dacht dat dat voor de hand lag. Jij moet de President vervangen, uiteraard.” * Lokfj`et staart hem stomverbaasd aan, en geeft de man de volle laag: “Luister eens even vriend, ik weet niet precies wat je van me verwacht, maar ik ga zeker weten niet als schietschijf dienen. Ook ik heb nog wel wat andere taken te doen. “Dus ik zou maar met een ander plan komen, anders ben ik bang dat ik hier gauw weg ben.” Zo, deze man dient eventjes op zijn plaats te worden teruggeduwd. Het is niet de bedoeling dat hij Lokfj`et zomaar als schietschijf posteert. Hij heeft z’n eigen vrijheden, en blijft hier voorlopig alleen nog om een beetje lol te hebben. En dat mag die Dakoet best weten. * “Zoals daar zijn? Ik dacht dat een demon behoorlijk wat macht bezat om kogels te keren. Hell, ik had je willen vragen of je me geen jong vrouwtje kon vinden ginds, maar blijkbaar is een voetnoot spelen in de geschiedenisboeken al te veel voor je. “Goed, behoud ik toch mooi de filmrechten.” Dacourt is zo net van vriendelijk ge¨ırriteerd naar ziedend sarcastisch gegaan. Het autootje dat hij gegrepen heeft, een Chevy Monte Carlo, klemt hij zo stevig vast nu dat het er onmogelijk zonder blikschade vanaf komt. “Hebt gij dan enige betere idee¨en,” kuch, “Uwe,” kuch, “Onheiligheid?” * “Nou nou, rustig maar, je hoeft niet boos te worden hoor. Het is alleen dat het voor mij ook niet confortabel is om de knallen op te vangen. “Goed, ik zal een poging doen om een oplossing te bedenken. Geef me even de tijd daarvoor alsjeblieft. En die ondertoon is ook werkelijk nergens voor nodig, meestal raken wij daar niet direct van onder de indruk.” Snel denkt Lokfj`et na over de situatie. Hij kan natuurlijk zoals de vorige keer zijn barbaarse broertje erbij roepen. Maar hij vraagt zich wel hardop af of dat gaat lukken. Allicht dat hij die situatie wel in de groep kan gooien. Hij heeft Mn`emia ook al geholpen, allicht dat ze hem dan ook wel wat kan helpen. “Goed, geef me een week de tijd om wat te regelen. Ik zorg ervoor dat je probleem opgelost wordt. Maar laat me het dan wel op mijn manier oplossen, merci.”
Hoofdstuk 3
Blackjack Rustig komt Quinten in een duur Italiaans maatpak naar binnen gelopen en hij zet gelijk richting naar de vip speelruimten, waar de inzet een stuk hoger ligt dan bij de normale tafels. Na vertoon van zijn pas aan de bewaking werd hij in een ruime kamer toegelaten waar een enkele coupier aan een blackjack tafel zit. Quinten lacht vriendelijk naar het meisje, die heel even uit haar emotieloze rol wordt geduwd. Hij gaat rustig zitten en een serveerster komt al meteen vragen of hij iets te drinken wil. “Wijn, bourgogne ’61 alsjeblieft.” Flyn trekt een 100 dollar briefje uit zijn zak en geeft deze aan de serveerster: “houd het wisselgeld maar”. Nadat de serveerster is weggesneld trekt Quinten een chequeboekje uit zijn zak en schrijft een cheque van 10.000 dollar uit en schuift deze naar de coupier. “In 500 dollar fiches graag.” * “Uiteraard mister Flyn, komt er meteen aan. Oh ja, mister Flyn, een man heeft naar u gevraagd eerder op de avond, hij heeft me zijn kamernummer gegeven: . . . 412. Hij zou bereikbaar blijven. De grijze coupier telt routineus de fiches en schuift de schijven door naar Flyn. * Quinten schuift alle naar voren. “Kaarten alsjeblieft, ik voel dat ik vandaag veel geluk zal hebben.” Quinten concentreert zich compleet op de 2 kaarten die naar hem toe geschoven, hij pakt de kaarten en ziet ze in een fractie van een seconde omwisselen in andere kaarten: black jack. Quinten draait de beide kaarten om “blackjack!” Hij schuift de fiches die door de coupier naar hem toe geduwd word naar zich toe en pakt ze allemaal op. Hij gooit een van de fiches naar de coupier en begeeft zich naar kamernummer 412, na zijn wijn in ´e´en teug achterover te slaan. * Een suizende lift brengt hem naar de derde verdieping, een oude koppel komt binnen op de tweede verdieping, maar moet blijkbaar naar de zes. 23
24
HOOFDSTUK 3. BLACKJACK
Dan is er een gang in de derde verdieping, die je recht tot kamer 412 leidt. Tegen de muren hangen platte sfeerlampen, net schelpen en de vloerbekleding is rood en donzig. De deur van kamer 412 staat wagenwijd open. In de deuropening staat een klein kalend mannetje in grijs maatpak en een gifgroene das. Tussen zijn forse vingers zit een sigaar geklemd. “Dus jij bent de Patroon van Slechte Verliezers?” Hij knikt beleefd met z’n hoofd. “Aangenaam.” * “En jij de patron van kleine kalende mannetjes? Ook aangenaam kennis te maken. Mag ik weten waarom je me hebt laten roepen?” * De dwerg grinnikt, breeduit. Geen kwade grinnik. “M´efiez-vous des apparences, zouden de Fransen zeggen. Mijn naam is Kwadraat, de macht van zevenenveertig en ik ben hier om mijn schuld aan jou in te lossen.” * Even kijkt Quinten verward naar het kleine mannetje. Schuld? Ik kan me niet herrineren dat een klein mannetje me nog geld schuldig was? Hij zorgde er altijd voor dat hij nooit schuld bij iemand had, of iemand bij hem. . . * “Welke schuld? ik kan me niet meer herinneren een schuld te hebben aan de macht van zevenenveertig.” Even zwijgt Quinten. “Of was ik toen zo stoned as een garnaal?” * “Die kans zit er in, hoewel ik geen zo¨oloog ben. En het is al weer zo lang geleden, misschien was het wel je voorganger. 1842 dacht ik, menselijke tijdrekening, uiteraard. “In elk geval, hier zijn de sleutels,” en hij haalt een bos sleuteltjes boven, “hier de papieren,” en hij haalt een ferme map uit zijn jaszak, “en het landgoed zelf ligt in Bohemen. Had ik ook kunnen meenemen, maar ik weet niet of je zoiets mee op het vliegtuig mag nemen. Enig idee?” * Een beetje overdonderd door de directheid van het mannetje neemt hij alle spullen aan. “Eh nee, ik denk niet dat zoiets met het vliegtuig mee kan. . . ” *
25 “Het zijn vooral de veiligheidsvoorwaarden die me dwars zaten. In elk geval, ik hoop dat je er wat aan hebt. Het heeft me goed gediend en ik hoop dat je er evenveel aan hebt. “Maar kom vooral binnen. Iets om te drinken misschien? Fan van Becherovka toevallig? Schroeit de porie¨en dicht. “In elk geval ben ik blij je gevonden te hebben. Je bent niet makkelijk om vinden.” * “Wat te drinken? Altijd, mijn beste man.” Quinten volgt het mannetje mee de kamer binnen. “Als ik zo brutaal mag zijn, wat waren uw veiligheids overwegingen?” * “Nee hoor, ik had het over vliegtuigen. Akelige dingen.” Kwadraat opent een koelkast op zijn kamer, tot de rand gevuld met allerlei soorten sterke drank. Hij grijpt er zonder zoeken een groen flesje uit, neemt twee glaasjes van het nachtkastje en giet ze tot de rand vol. “Cheers!” * “Cheers!” Quinten slaat het glaasje in een keer achterover en hoest een paar keer, en zet het glaasje weer op de tafel. “Als u mij nu wilt excuseren? Ik heb nog een aantal belangrijke dingen te doen.”
26
HOOFDSTUK 3. BLACKJACK
Hoofdstuk 4
In de schaduwen De uil schudt zijn veren op tegen de vallende regen. De herfstbuien in Minsk kunnen bitterkoud zijn, maar de uil merkt hier weinig van. Zijn gele ogen kijken in de duisternis het door kaarsen verlichte appartement aan de overkant van de straat binnen. De woning die de mens die nog immer in hem huist zich nog zo goed voor de geest kan halen: mooie herinneringen die hem elke keer weer laten bloeden uit de diepe sneden die zijn ziel doen kronkelen van pijn en onmacht. Deze keer is dit gevoel echter erger dan anders, want Ayde kent de betekenis van de kaarsen die Irina heeft aangestoken: vanavond wordt de ‘grote avond’ voor haar nieuwe vriend Vladimir. De avond waarop zij zich, na enkele maanden van afspraakjes, volledig aan hem zal geven. Het zou beginnen met een door Irina gekookt etentje, gevolgd door een fles wijn voor de openhaard, waarna de rest van de avond zich in de slaapkamer zou afspelen. Ditzelfde intieme ritueel had hij vele malen met Irina beleefd en het feit dat zij dit nu deelde met Vladimir, wakkerde het immer sluimerende vuur in Ayde’s hart aan tot een inferno. Kijk hem nou, Vladimir, wat een zwakkeling. Het zou zo makkelijk zijn hem een steegje in te trekken en met een enkele haal zijn buik open te rijten, waarbij zijn ingewanden als een kluwe slangen op de grond zouden vallen. Of hem op te pakken en van twee kilometer hoogte te laten vallen, steeds opnieuw, tot er van zijn botten niets over zou zijn dan gruis. Of zijn halsslagader door te bijten en de vrees en wanhoop in zijn ogen langzaam uit te zien doven, met iedere door zijn verzwakkende hart gestuwde puls. Of om. . . Nee! Met een grauw onderdrukt Pjotr de gewelddadig gedachten van Ayde. Hij kan Irina dit niet nog een keer aandoen; ze had na zijn dood zo lang getreurd en zoveel pijn gehad. Hij heeft niet het recht haar nog zo’n verlies te laten verwerken. De uil bekoelt zijn woede en vliegt naar de vensterbank bij het raam om hun gesprekken beter te kunnen beluisteren. * Irina neemt zijn jas aan. “Je dacht toch niet dat ik het vergeten was?” zegt hij. En hij kust haar in haar nek. Een feetje landt naast uil-Ayde. Het is zo’n klein doorzichtig wit dingetje, nogal breed in de heupen, met lang uitgestrekte vliesvleugeltjes. Ze maakt een kleine reverance naar de uil. Dan zet ze zich in kleermakerszit voor het raam. 27
28
HOOFDSTUK 4. IN DE SCHADUWEN
Binnen hebben Irina en hij de eerste twee glaasjes wodka al soldaat gemaakt met een klinkend “zvasj´ a dar´ovi´e”. Glaasjes tegen elkaar smakken, armen ineen slingeren, aan de lippen zetten en hoofd achterovergooien. Het feetje kijkt toe, met ´e´en arm haar hoofdje steunend. Ze lijkt te zuchten. * Ayde’s aandacht wordt van het ziekelijke tafereel dat zich binnen afspeelt naar het feetje getrokken. In de zeven jaar dat hij nu Nobilis is, heeft hij zich voornamelijk teruggetrokken in de natuurlijke wildernissen die onze mooie aarde herbergt. Vandaar dat de bovennatuurlijke wezens nog immer nieuw voor hem zijn. Wat doet dit rare beestje hier, waarom zoekt het zijn gezelschap op, waarom is het niet bang voor de heer der roofdieren en waarom vindt ze het geklooi van zijn vriendin met een ander iets moois?!! Met een rauwe kreet verheft Ayde zich in de lucht en haalt met zijn beide klauwen uit naar het elfje. * Het feetje gilt. Een klein gilletje, een paar luttele decibels, maar uilenoren zijn scherp. De klauwen rijten in haar doorzichtige buik en spuwen waterkleurig bloed. Ze valt op haar knie¨en. “Nur asd¨ at, kum muga naiv¨adatyk.” Wat het ook is, vloek, dreiging of een uitroep van onbegrip, het is geen taal van dieren, noch is het Russisch. Je hoort geen hartje meer kloppen onder het gezoem van haar vleugels en een paar momenten later stoppen ook die hun gefladder. * Ayde kijkt neer op het nu levenloze wezentje. Hij had meer tegenstand verwacht van het mythische figuurtje, maar blijkbaar is het niet minder sterfelijk dan een muis. Of zou het simpelweg komen doordat hij het sterkste wezen op aarde is? Hoe dan ook, het was nu dood en kon niet meer lachen om zijn ongeluk of wat het dan ook kwam doen. “Nur asd¨ at, kum muga naiv¨adatyk.” Wat is dat nu weer voor vreemd taaltje? Waarschijnlijk bedreigde het hem, dat haar dood zou worden gewroken, maar als dat zou moeten worden gedaan door meer van deze soort, dan had Ayde niets te vrezen. De comotie zou weleens de aandacht van Irina kunnen hebben getrokken, dus pakt Ayde het lijkje op en vliegt naar de overkant van de straat om af te wachten of er een reactie uit het appartement zou volgen. * Reactie vanuit het appartement volgt er niet. Misschien hebben ze eens opgekeken om die vreemde vogel die plots krijste, maar veel meer zal het niet zijn. Als Ayde het lijkje neerlegt merkt hij hoe snel het ontbindt, zijn klauwen grijpen in niet veel anders dan bleke gelei, enkel omgeven door dunne vliezen die vaag nog mensachtige trekken vertonen. Slechts ´e´en hard stukje lijkt over te blijven. Een doorzichtige kraal, ter grootte van een kraaienoog zit nog in het lijfje.
29 * De kraal lijkt te pulseren met een zwak intern licht en voelt koud aan bij aanraking, alsof het een beetje lichaamswarmte onttrekt en opslaat. Ayde verandert achter een schoorsteen terug naar ‘mensenvorm’ en stopt het kraaltje in zijn broekzak. Irina en Vladimir lijken inmiddels klaar te zijn met eten en Ayde weet dat de intieme momenten die tussen hen zouden volgen hem tot waanzin zouden kunnen drijven. Hij besluit terug te keren naar de Oeral en Nicka. In haviksvorm stijgt hij op om met grote snelheid terug te vliegen naar zijn veilige thuishaven. Onderweg lijkt het hem, nu hij weer kalm is, beter toch eens navraag te doen naar de consequenties van zijn daad. De meest logische keus zou het oudste lid van zijn familia zijn, de meesteres van het geheugen, Mn`emia. “GGggegrrroet zusterrr,” zelfs in gedachtenspraak naar iemand die hij wel mag, kan Ayde het grommerige aspect niet uit zijn stem halen: “ik wilde je wat vrrragen. Ik heb een feetje gedood, omdat het mijn ongeluk kwam bespotten. Wat zouden de consequenties van deze daad kunnen zijn? Krrrijg ik meer van deze miezerrrige wezentjes op m’n dak of volgt er misschien een waarrrdige prrrooi?” * “Een feetje?”, vraagt Mn`emia verbaasd. Haar stem klinkt moe, alsof ze een zware dag achter de rug heeft. “Klein, vleugeltjes, doorzichtig? Als je een feetje hebt gedood, heb je zojuist een prille liefde in de knop gebroken. Ik hoop dat dat je bedoeling was, broeder.” Even is het stil, alsof Mn`emia obscure informatie uit haar geheugen moet opdiepen. “Tenzij je de Amor-parel nog hebt,” hervat ze haar verhaal. “Het feetje bewaakte een prille liefde, maar wie haar parel in handen heeft kan haar taak overnemen. Houd de parel warm met de hitte van je eigen lichaam, en de liefde zal bloeien. Koel haar af, en de liefde zal bekoelen. Verpulver haar, en de liefde is vernietigd. Ongetwijfeld kan je de parel ook nog op andere manieren manipuleren, maar daar weet ik het fijne niet van.” * Het is dat deze vorm het niet toelaat, want anders was een brede angstaanjagende grijns verschenen op Ayde’s gezicht. Dus deze kleine kraal had de kracht om Irina’s liefde voor Vladimir te behouden of te breken. Dit was zeer nuttige informatie en hij moest er nog maar eens goed over denken wat te doen met deze macht. Voor nu zou hij de parel afkoelen. “Bedankt voor de inforrmatie zusterrr, je hebt me zeerrr ggreholpen. Maarrr vanwaarr die verrmoeidheid in je stem? Weerr een hoop zwakke mensenggeestjes aan moeten passen vandaaggrr?” * “Wel broeder,” antwoordt Mn`emia, “ik heb vandaag ruzie gemaakt met de Macht van de Doornen, oog in oog gestaan met een Excrucians, en vermoedelijk
30
HOOFDSTUK 4. IN DE SCHADUWEN
is mijn Anker ontvoerd door iemand die alle reden heeft mij een pijnlijke slag te willen toebedelen. Het is niet precies mijn geluksdag.” Even is het stil. Wanneer Mn`emia weer begint te spreken klinkt er woede door in haar stem. “Niemand pakt mijn Ankers af. Niemand! Broeder, doe mij een gunst en kom naar onze Kansel. Onze familie moet overleggen.” * Excrusian. Ayde herhaalt het woord meermalen in zijn gedachten en het lijkt een resonantie op te wekken in een specifiek deel van zijn geest. Dat deel wat niet echt van hem is, dat deel waar zijn draakvorm slaapt, dat deel wat over is van de vorige dominus der roofdieren. De herinneringen aan de laatste ogenblikken van zijn voorganger sijpelen zijn geest binnen. De strijd tegen de twee excrusians, hun gruwelijke kracht, de pijn van wonden en vernedering in het aanzien van zoveel macht en de dood. De draak, de personificatie van de overleden nobilis, is onrustig, alsof beroerd door een nachtmerrie. Ook al voelt Ayde de angst van zijn voorganger als de zijne, toch heeft ook een zekere opwinding zich in zijn gedachten genesteld. De beste prooi is vaak zelf een krachtig roofdier. “Goed zusterr, ik kom errraan.” Ayde neemt even de tijd zich te orienteren en verlegt dan zijn koers om zich met verhoogde snelheid richting hun kansel te begeven.
Hoofdstuk 5
Het vuur van de kennis De zon staat op het hoogste punt van zijn baan, met een felle hitte de mensen geselend. Een niet-aflatende stroom toeristen slingert zich door de straten van Oxford, zich vergapend aan de oude gebouwen van de prestigieuse universiteit: Christ Church, Corpus Christi, de Bodleian Library. Door het gewoel heen probeert Mei zich een weg te banen naar de verlokkelijke koelte van de bibliotheek. Nu ze eindelijk het pasje heeft gekregen waarmee ze toegang heeft tot de besloten collectie oude boeken kan ze haar onderzoek naar het vroege Taoisme voortzetten. Het zou eens tijd worden, want haar beurs geldt maar voor twee jaar, en daarna zal ze terug moeten keren naar haar geboorte-eiland. Op het trapje van de bibliotheek staat een meisje van een jaar of vijftien gespannen rond te kijken, alsof ze iemand zoekt. Tot Mei’s verbazing vallen de ogen van het kind op haar. Met enkele kordate stappen verspert ze Mei de weg. “Mei Lin?”, vraagt het meisje. “Dat ben ik,” zegt Mei, “maar ik kan me niet herinneren je eerder ontmoet te hebben?” “Dat heb je niet, maar je moet me helpen. Ik heb zowel je toegangspas als je kennis nodig; de bibliotheek bevat informatie van vitaal belang.” “Vitaal? Belang?” Mei Lin herhaalt de woorden alsof ze voor de eerste maal in haar leven Engels hoort. “Wat voor belang? Wie ben je? En waarom zou ik je helpen?” “De introductie kan wachten. De toekomst van China staat op het spel.” * Mei Lin weet niet of ze geamuseerd moet zijn of ge¨ırriteerd. Haar korte beleefde glimlach is slechts daar voor een fractie van een seconde. Haar blik ontwijkt die van Mn`emia. “Vertel mij iets nieuws. China heeft toekomst noch verleden. Je hebt de verkeerde persoon, want deze is volbloed Taiwans.” Haar Engels is perfect tot in iedere afzonderlijke klank, maar haar articulatie is als een cardiogram en springt op en neer, op en neer. Ze loopt twee passen verder. Blijft staan, draait zich om. Haar glimlach is terug. “Misschien moet je toch maar met die introductie beginnen. En loop maar een eind mee, want ik heb een afspraak om elf uur.” 31
32
HOOFDSTUK 5. HET VUUR VAN DE KENNIS *
“China heeft geen verleden?” Mn`emia’s stem klinkt rustig, maar het is de rust van een tijger die klaar staat om te springen. “Ooit zou een jonge Chinese het niet in haar hoofd gehaald hebben dat te zeggen; maar dat waren tijden dat ik sterker was in China dan nu.” “Taiwanees,” mompelt Mei Lin. Langzaam lopen Mei Lin en Mn`emia de Bodleian Library in. De koelte is verfrissend, en het is binnen ook veel rustiger dan op straat. Hier en daar zit een student over een boek gebogen. Een groep heren in pak krijgt een rondleiding door het gebouw van een jonge, vrouwelijke gids. “Jullie vergeten te snel, dat is het probleem. Wie herinnert zich nu nog de Bokseroorlog? Nauwelijks een halve eeuw geleden, maar nu al een verhaal. Geschiedenis.” Het meisje rilt, alsof het woord ‘geschiedenis’ haar onaangenaam is. “Maar ik ratel!”, gaat ze verder. “Volg mij, in deze zaal is bijna nooit iemand. Daar zal ik je vertellen waarom ik je kwam zoeken.” Het meisje laat Mei Lin geen tijd om te antwoorden, maar loopt onverwijld de zaal binnen. Met een zucht volgt ze haar – wie van haar studiegenoten zou deze grap hebben ge-ensceneerd? Dat het maar korte moge duren, want ze heeft nog meer werk te doen. Wanneer Mei Lin achter Mn`emia aan het kleine, stille zaaltje inloopt ziet ze nog dat de rondleiding ook deze kant op komt. Dat zal het er niet stiller op maken. * De enige in de zaal is een jongen, een student waarschijnlijk. Zwaar gerande bril, sporen van acn´e veel haar en drie pillen van boeken. Hij kijkt kort op. “Kijk,” zegt Mei Lin, “ik weet wat je van plan bent. Als Mr. Trent je gevraagd heeft om ’ns met de na¨ıeve Chinese een grap uit te halen, hou er dan alsjeblieft mee op. En ik w´e´et wat de Bokseroorlog is, thank you very much.” De gegidste groep nadert en het Franse geroezemoes aan de andere kant van de deur loopt op. Een man met een gigantisch fototoestel loopt op de groep vooruit en is de zaal binnengekomen. Zijn naam is Lacan, doctoraatstudent in de psychologie aan La Sorbonne. * “Mag ik een foto van u nemen?”, vraagt Lacan met een overduidelijk Frans accent. Achter hem komen ook de andere vier mannen in pak met hun gids de zaal binnen. Deze ontwikkeling ergert Mn`emia, maar voorlopig zit er niets anders op dan te wachten tot ze vertrekken. Lang kan dat nooit duren, want in deze zaal is weinig te zien. “Vooruit,” zegt Mn`emia tot de jonge psycholoog. “Mei, kom naast me staan en laat me een arm om je middel leggen. Even lachen nu.” “Tr`es bien, tr`es bien. . . ”, mijmert Lacan. Hij richt zijn fototoestel en drukt de ontsluiter in. Een harde, droge tik knalt door de zaal. Mn`emia valt met een schok achterover. *
33 Zelfs een dominus (of domina, laten we wel wezen) kan het bewustzijn verliezen. Er is een welgeplaatste kogel voor nodig, akkoord, maar in principe is er geen heiligmakende regel die zegt dat het niet kan. Mn`emia ontwaakt met een exacte kopij van de gebeurtenissen zoals ze plaatsvonden na de foto. De flits van fototoestel, de gil, de armen van Mei-Lin die proberen haar staande te houden en vooral: de pijn, ergens boven de nieren. En dan zijn er enkel nog de avonturen uit de koortsdroom. “Non, elle ne manque rien*. Le balle n’a que p´en´etr´e les intestins.* . . . Elle n’a que dix-sept ans, je pense.* Oui, je comprends.* Au-revoir.*” Lacan legt de hoorn neer. Mei-Lin zit in de stoel naast het ziekenbed. “She’s awake.” “Good.” De narcose werkt nog wat na. “Wees gerust, de politie heeft de schutter. Ze willen enkel nog met je spreken. Ze zijn nogal ongeduldig en wilden je wekken. Zeg ik dat ze nog wachten?” * De politie heeft de schutter. Die jonge fotograaf staat in haar kamer, maar de politie heeft de schutter? De fotograaf, die zijn fototoestel richtte op haar borststreek. Het licht van de flitser, op hetzelfde moment dat de kogel haar raakte. Mn`emia’s herinneringen laten er geen twijfel over bestaan: niemand anders stond op de juiste plaats om het schot gelost te hebben. De man die heeft geprobeerd haar te doden staat in haar kamer, en zelfs Mei Lin denkt dat hij onschuldig is? Het duizelt Mn`emia. Een plotselinge, heftige pijnscheut vaagt enkele seconden lang alle theoretische gedachten uit haar geest. Wanneer ze weer kan denken vraagt ze de jonge fotograaf: “Mijnheer, zou u zo vriendelijk willen zijn de agenten te vertellen dat ik mij goed genoeg voel om hen te ontvangen?” Wanneer hij de kamer verlaten heeft om aan haar verzoek te voldoen, grijpt Mn`emia de handen van Mei Lin. Met een slechts half geveinsde air van angst in haar stem smeekt ze: “Alsjeblieft, beloof me dat je me hier niet alleen zal achterlaten!” * Ze houdt Mn`emias hand zachtjes vast. “Nee, natuurlijk niet. Kan ik je ouders bellen? Ze zullen vast ongerust zijn?” Een mollige politieagent komt binnengebeend. Hij heeft zijn helm onder z’n arm. Een andere agent volgt, hij is jonger en moet zich bukken voor de deurstijl. “Good evening miss, ik ben PC Grice en dit is PC Holden. Wij zullen u een paar vragen stellen in verband met wat u eerder op de dag overkomen is.” Hij knipoogt naar Holden. “Om te beginnen: waarom zou ik u niet meteen de cel in slepen?” * Wat? Mn`emia’s hoofd bonkt en het duizelen wordt erger. Niets klopt nog; in plaats van in elkaar te vallen vormen de puzzelstukjes een bizar amalgaam van incompatibele verhaallijnen. Haar arresteren?
34
HOOFDSTUK 5. HET VUUR VAN DE KENNIS
“Mijnheer de agent,” probeert Mn`emia angstig uit te brengen – de angst lukt niet goed, maar dat wordt meer dan gecompenseerd door de fragiliteit van haar stem. “Een cel? Maar ik heb toch niets gedaan? En hoe kom ik in een ziekenhuis?” * “In een ziekenhuis? Wel, waarom beantwoordt u die vraag niet gewoon zelf, miss. . . ”, hij ritst door zijn notablok. “. . . !Berkeley?” vult Holden de vraag aan. Grice geeft zo gauw het gesprek niet uit handen. Met duidelijke voldoening raast hij verder. “Miss Berkeley, klopt het dat u omstreeks drie p.m. in dit ziekenhuis bent binnengebracht? Klopt het dat de man die u hier naartoe bracht exact dezelfde was die u die schotwonde heeft bezorgd? Een schotwonde overigens, net boven de nier? Begrijpt u dat die feiten ons dwingen (en ik zeg dwingen) te doen geloven dat dit in sc`ene is gezet?” Lacan schudt overtuigd van nee. Hij heeft een telefoonboek in z’n handen geklemd, zo’n dik ding dat de hele county dekt. “Ik reken u mede verantwoordelijk (zo niet medeplichtig) voor de dood van Peter John Mitchell Thomas en ik hou u eraan hier te blijven tot dit onderzoek opgelost is. Of tot u overgeplaatst kan worden.” * Iets is hier in het geheel niet in de haak, en hoewel Mn`emia niet weet hoe de touwtjes aan elkaar geknoopt moeten worden heeft ze ´e´en zekerheid. Gezien de macht, de intentie en de sluwheid van haar tegenstanders is dit een kluwen waar ze uit moet zien te geraken voordat ze erin verstrikt is. “Mijnheer de agent, ik weet niet waar u het over heeft!”, begint Mn`emia op haar meest onschuldige toon. Ze geeft een bijna onmerkbaar knikje naar de man met het telefoonboek. Haar belager? “Het enige wat ik weet is dat ik de wereldberoemde bibliotheek. . . ” BAM. Een rake klap met het vuistdikke boek vloert de lange agent. Voordat de ander alarm kan slaan werpt Mn`emia de boekentas van Mei Lin, die naast haar bed staat, tegen zijn hoofd aan. Hij zijgt naast zijn collega ineen. “Stil,” snoert Mn`emia Mei Lin de mond, uit alle macht de pijn verbijtend die door haar hele lichaam schreeuwt. Hun geest. Hun herinnering. Met de nauwkeurige snelheid van een professional wist Mn`emia alle herinneringen aan haar zaak uit hun geest. “Sorry jongens,” fluistert ze. “En nu, willen jullie mij alsjeblieft in veiligheid brengen? En vertellen wat er in godsnaam aan de hand is?” * Lacan laat het boek vallen. En met een wat-is-dit-spannend glimlach op zijn gezicht houdt hij de deur van kamer 303 voor Mn`emia en Mei-Lin open. “Apr`es vous, mesdemoiselles.” Wat volgt is een tocht door de wirwar van gangen, op zoek naar bordjes met “Exit” eerder dan een spannende achtervolging. Nu weer wijzen de dingen naar links, dan weer naar rechts en dan weer naar boven. Alle logica lijkt zoek.
35 De pijn in Mn`emia’s rug is moordend, maar gaan lukt zonder al te veel hinken. Uiteindelijk is er de lucht van de avond en het laatste restje zon. Eens de glazen deuren open schuiven is er niemand meer om hen tegen te houden. Maar als de deuren openschuiven bekent Mei-Lin eindelijk haar waarheid. “Het spijt me. Ik heb Peter Mitchell Thomas gedood.” * Mn`emia fixeert Mei Lin met haar blik. “Gedood? Je weet toch dat we onze vijanden niet moeten doden.” Lacan zwaait naar een taxi, en wanneer deze stopt stappen de twee vrouwen achterin de zwarte auto. “Naar Foxcombe Hill,” zegt Lacan tot de bestuurder. “Maar het belangrijkste is dat hij voorlopig uit de weg is geruimd,” geeft Mn`emia na een kwartier ongebroken zwijgen toe aan Mei Lin. Ze is overgegaan op enigszins gebrekkig Chinees, opdat het gesprek tussen hen blijft. “Waarom is het dan erg dat ik zijn leven heb genomen?”, vraagt Mei Lin, fel. “Alleen zwakkelingen weigeren misdadigers te straffen. Vergiffenis is een teken van zwakte.” Even zwijgt ze, haar blik gericht op het Engelse landschap dat buiten voorbij trekt. Haar eerste moord is haar niet zo gemakkelijk af gegaan als ze wil doen voorkomen. Moederlijk legt Mn`emia een hand op Mei’s schouder. “Ik veroordeel je wraaklust niet, dochter. Maar je moet nog veel leren.” Ondertussen nadert de auto het dorp Foxcombe Hill. “Please go to the right here, up to the red house over there on the hill,” roept Mn`emia de chauffeur toe, die haar gehoorzaamt. Terwijl Lacan met de man afrekent, neemt Mn`emia Mei Lin bij de hand, en leidt haar naar het huis. “Kom, ik wil je iets laten zien. Weet je waarom wij onze vijanden niet moeten doden?” Met een sleutel die ze uit haar zak haalt opent Mn`emia de deur van de idyllische cottage. “Dat is een veel te gemakkelijk lot voor hen.” * Binnenin de cottage is de zomerwarmte nog niet doorgesijpeld. Lacan heeft de taxi-chauffeur tegengehouden. Hij komt Mn`emia en Mei-Lin achterna gehold. “Het spijt me. Dit is ´e´en van de bizarste en boeiendste dagen in mijn leven geweest. Ik ben blij dat mirakels nog bestaan. “Wel, ik hoop dat u niet in verdere problemen komt. En ik hoop dat ze de man vinden die u neergeschoten heeft. Maar nu moet ik echt gaan, ik heb een afspraak vanavond. C’etait un plaisire de vous avez rencontr´ees les deux. U kan me altijd bereiken op dit nummer in Frankrijk.” Het visitekaartje heeft diep gedrukte letters in een letter met dikke schreven. Georges Lacan Departement de Psychologie, La Sorbonne Mei-Lin fluistert in het Mandarijns: “Het is niet alsof ze ver moeten zoeken. Ik ben de schutter.” Ze glimlacht verontschuldigend. En in het Engels: “Sorry.” *
36
HOOFDSTUK 5. HET VUUR VAN DE KENNIS
“Jij hebt mij proberen te doden?” Mn`emia hoeft haar verbazing niet te spelen. “Wat ik nodig heb is een stevige whisky, en een gesprek onder vier ogen. Je weet niet wat je mij hebt aangedaan.” Mn`emia en Mei Lin lopen naar de huiskamer van de cottage, die authentiek en toch smaakvol is ingericht. Uit een kast haalt Mn`emia een fles Clynelish single malt tevoorschijn, en schenkt twee fikse glazen in. Terwijl ze er een aan Mei Lin overhandigt hervat ze haar verhaal. “Uiteraard was mijn verhaal over belangrijke informatie in een oud Chinees geschrift een verzinsel. Ik wilde je naar een rustige plaats leiden, waar ik je onder druk had kunnen zetten zonder gestoord te worden. Zoals je ongetwijfeld weet was het in mijn belang te voorkomen dat jij je hulp nog langer aan Peter John Mitchell Thomas zou verlenen.” Mn`emia neemt een ferme slok. “Het maakt mij niet zoveel uit wat jullie van de Chinese geheime dienst uitspoken - ik ben politiek neutraal. Maar Thomas was de pion van een machtige vijand van mij, die het slecht met mij en mijn. . . domein voor heeft. Ik wilde hem isoleren en dan neutraliseren, voordat hij voor de tweede maal zou proberen mij aan te vallen.” Scherp doorboort haar blik Mei Lin. “Maar nu heb jij hem doodgeschoten. En mijn eerste vraag is: waarom?” * Mei Lin gooit haar handen in de lucht en wandelt de kamer een keer op en een keer neer. Dan neemt ze het glas whisky en giet het in ´e´en keer achterover. Vijf slokken, hooguit. Even gaan haar ogen wijd open. Ze heeft nog nooit whisky gedronken. “Het was zelfverdediging. Hij stond gisteravond plots aan de deur van m’n kamer. Ik liet hem binnen. Hij bedreigde me. Ik heb hem voor het hoofd geschoten. “Vanmorgen dacht ik dat je achter me aanzat. Ik was bang op die foto te staan. Georges is me achterna gerend. Hij weet niets, hij dacht dat ik in paniek was. Ik denk dat hij dat wilde geloven. Daarna hebben we je in het ziekenhuis gevonden. “En nu vertel ik dingen aan een spionne die me m’n kop kunnen kosten in de republiek. Geloof me, ik kwam hier echt enkel om te studeren. De rest was enkel de voorwaarde tot. Vertel hen dat tijdens m’n rechtzaak.” * “Spionne?” Mn`emia draait het bodempje drank in haar glas een aantal maal bedachtzaam rond, en slaat het dan ineens achterover. Nadat ze beide glazen weer heeft bijgevuld leidt ze Mei Lin naar een leren zetel, en gebiedt haar te gaan zitten. “Ik wil alles over je weten, Mei. Je leven tot nu toe. Je banden met de geheime dienst. Je dromen. Er moet een oplossing voor deze ingewikkelde situatie zijn.” Met een kreet laat Mn`emia ineens het glas vallen. In een plasje whisky en scherven zakt ze op haar knie¨en, haar beide handen grijpend naar de plaats waar de kogel haar lichaam binnen drong. Tranen wellen op in haar ogen. Bezorgd snelt Mei Lin naar Mn`emia toe. “Gaat het?”, stamelt ze de meest nutteloze van alle vragen, die de enige schijnt te zijn die het menselijk brein in
37 dit soort situaties kan vormen. “Is de wond weer open gegaan? Zal ik een arts bellen?” “Nee, nee,” fluistert Mn`emia. Na enkele minuten is ze weer op adem gekomen, en voert Mei Lin haar naar de grote bank, waarop ze liggende plaats neemt. “Nee, een arts zal niet helpen.” Met de mouw van haar vest veegt Mn`emia de tranen weg. “Het is niet de wond die mij kwelt, maar de herinnerde ervaring van het neergeschoten worden. Geen enkele dokter kan die pijn wegnemen, en geen duizend eonen zijn genoeg om die wond te helen. Zou je me een nieuwe whisky willen inschenken?” Wanneer Mn`emia het glas in ontvangst neemt kijkt ze Mei Lin aan met droeve ogen vol leed. “Begrijp je nu wat je hebt aangericht?” Mei Lin kijkt haar met verwilderde ogen, een tikje hysterisch, aan. “Neem nog een whisky, kind,” vervolgt Mn`emia. “En vertelt me over jezelf. We hebben de hele nacht om een oplossing te vinden.” * “Over mezelf? Maar je moet toch alles al weten? Hebben jullie dan geen bestand over mij? “Het gaat: Mei-Lin, afstammeling van de Qin-dynastie in het 15e knoopsgat, geboren op 11 juli 1936, moeder gestorven kort daarna, geadopteerd door de familie Forster, aan haar lot overgelaten na de Japanse bezetting haar haar ouders had gekost, dan van weeshuis naar weeshuis getrokken, beste van de klas in zowat alle vakken, benaderd door de regering voor spionage, uitgestuurd met als alias Mei-Lin, een Taiwanees uitwisselingsstudent naar Engeland. Maar echt, dat moet u allemaal al gelezen hebben in m’n dossier en ik wil niet nog vervelender zijn dan ik al ben geweest. Wilt u iets specifieks weten?” * “Je begrijpt me niet, Mei Lin.” Mn`emia schudt treurig haar hoofd. “Ik wil niet met je spreken over spionnen, over internationale betrekkingen, over politiek. Niets interesseert mij minder dan dat. Laten we spreken over mij, en over jou. Niet als pionnen in een spel dat gespeeld wordt door ‘vast formless things’, maar als mensen van vlees en bloed. Laten we het hebben over onze dromen, over onze liefdes, over onze angst.” Een glimlach breekt door op Mn`emia jeugdige gezicht. Zwakjes glimlacht Mei terug – en dan is het alsof ze voor het eerst de ogen van haar gastvrouw in zich opneemt. Inkzwarte dieptes waarin de scene’s van Mei’s jeugd voorbijflikkeren. Ze had zich ingesteld op een plotseling en naamloos einde in de keiharde spionnenwereld. Was er een keuze? Als ze niet was gegaan was er, op een zwoele zomeravond in Shanghai, opeens een wagen met geblindeerde ramen naast haar gestopt - en zou ze geruisloos verdwenen zijn. Ze dacht vrede te hebben met de dood. Maar dit is iets anders. In de ogen van dit vreemde kindvrouwtje dat voor haar zit reflecteert zich haar leven, zo scherp en helder, zo pijnlijk en toch zo geliefd – hier, deze avond, is ze geen ding maar een mens. Of het de alcohol is, de emotionele uitputting, of de blik van Mn`emia, Mei Lin stromen plotseling de tranen over de wangen. “Een veilige plaats, ergens waar niemand iets van me wil, maar waar er van mij gehouden wordt – een moeder. . . Weet je dat ik elke nacht wakker wordt, met
38
HOOFDSTUK 5. HET VUUR VAN DE KENNIS
het levenloze gezicht van mijn pleegmoeder op mijn irissen gebrand, de wrede schreeuwen en stampende laarzen van de Japanse soldaten nog nagalmend in mijn oren?” * Tijd tikt langzaam weg. Uren en uren legt Mei-Lin haar leven bloot. Over haar Anglicaanse ouders, over haar eigen geloof, over haar eerste woord ‘appel’, over Fuchsia Forster (haar Britse naam), over haar oom in Plymouth, over haar Zuid-Engels accent, over haar politieke overtuiging. . . “Kan ik nog terug?” Ze knijpt haar achtste glaasje whisky stevig vast. Z´o stevig dat de knokkels op haar hand zuiver wit worden. “Kan ik hier blijven?” Het glaasje kraakt. Mei-Lin heeft blijkbaar niets gehoord. Ze zet het glaasje, halfvol, onhandig neer op de tafel. Een haarfijn barstje loopt rondomrond. Ze zucht. “Ach, zo lang de dichtende demagoog aan de macht is, is er geen hoop voor mij.” Een fractie van een seconde kijkt ze naar de rug van haar handen. Dan reageert ze fel. “Waarom doen jullie er niets aan? Jullie zouden zoiets kunnen. Jullie hebben macht!” * Haar tragische leven heeft Mei Lin als een ketting van zuivere edelstenen aan Mn`emia blootgelegd. De sporen van geplengde tranen verkoelen Mn`emias wangen, maar een glimlach speelt om haar lippen. Wat een lief meisje. Verwarmd door whisky en liefde antwoordt Mn`emia: “Lieve Mei, al je vragen hebben met elkaar te maken. Macht is zo complex, zo gevaarlijk – ik zou de demagoog kunnen omleggen, maar wat dan? Komt er iemand in zijn plaats die nog veel erger is? Het probleem van macht is dat het niet met wijsheid gepaard gaat. En dat het je fouten zoveel pijnlijker maakt.” Mn`emia staat moeizaam op en gaat naast Mei Lin op de bank zitten. Ze slaat een arm om haar heen. “We hebben een probleem, jij en ik, en er zijn twee oplossingen. Jij hebt mij geprobeerd te doden, en in het proces heb je mij meer pijn gedaan dan je had kunnen dromen – voor eeuwig pijn gedaan. Ik kan dat niet negeren. Daar moet je me in geloven: ik kan het niet. Er moet iets tegenover staan. Ik kan je niet in mijn omgeving hebben tenzij je boet voor je daad.” Mei Lin staart naar de grond, te moe en te wanhopig om angst te kunnen voelen. “Maar ik ben vanacht van je gaan houden, lief kind. Daar hoopte ik op; daarom drong ik bij je aan te blijven. Nu is er misschien een oplossing. Je hebt in ieder geval een keuze,” gaat Mn`emia verder. “Of je vertrekt nu uit dit huis, terug naar de wereld van de Chinese geheime dienst, van Mao, van eenzaamheid. Mij zul je nooit meer zien; maar ik zal je ook niet beschermen.” Mn`emia pakt de handen van Mei Lin beet, en kijkt haar recht in de ogen. “Of je blijft hier, en betaalt met gelijke munt voor wat je mij hebt aangedaan. Dan kan je bij mij blijven, zolang als je wilt. Ik zal je beschermen. Ik vertel je
39 mijn geheimen, en je kan delen in mijn macht. Je kan er de lust en de pijn van leren kennen. En we kunnen van elkaar houden.” Een klein klokje geeft te kennen dat het zeven uur is. De zon is al geruime tijd op. “Wat kies je, lieve Mei?” * “Ik. . . ik. . . ik heb te veel gedronken. Ik weet het niet, ik. . . ” Even lijkt Mei Lin het eenzaamste en meest kwetsbare meisje op de wereld. Dan laat ze zich in de armen van Mn`emia vallen. “Ik wil een nieuw leven, ik wil bij je blijven – wat de prijs ook mag zijn,” snikt ze.