Nihilisme als religie Culturele verschuivingen na Nietzsche
Jochem Quartel
Course: Modern societies and their mythologies Docent: Prof. dr. H. J. Tieleman Student: Jochem Quartel Studentnummer: 3433978 MA Religie en Theologie - Universiteit Utrecht November 2009
Inleiding In het volgende onderzoekspaper wil ik mij richten op de vraag hoe in de West-Europese postmoderne cultuur het denken over religie en zingeving veranderd is. Met name sinds Nietzsche kunnen we wat dit betreft wel spreken van een culturele aardverschuiving (Prosman). Allereerst beschrijf ik het theoretische kader waar vanuit ik wil vertrekken. Dit is de cultuuropvatting van prof. dr. C. A. Van Peursen, zoals beschreven in Cultuur in stroomversnelling.
1
Vanuit dit cultuurfilosofische kader
kijken we vervolgens naar wat dr. A. A. A. Prosman in zijn dissertatie Geloven na Nietzsche heeft gezegd over hedendaagse religie en het nihilisme.
2
Ten slotte concludeer ik wat de analyse van
Prosman vanuit de cultuurfilosofie van Van Peursen ons heeft opgeleverd.
Theoretisch kader: cultuuropvatting bij C. A. van Peursen C. A. Van Peursen leefde van 1922 tot 1996 en was onder meer werkzaam als hoogleraar wijsbegeerte in Groningen en Leiden, en later als hoogleraar kennisleer aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Van Peursen beschrijft in het reeds genoemde Cultuur in stroomversnelling een evolutie van de menselijke cultuur in drie fasen, waarbij de mens op verschillende wijzen betekenis geeft aan de wereld die hem omringt. Wanneer wij dan - zoals Van Peursen doet - cultuur opvatten als het geheel van toegekende betekenissen door een groep mensen of een samenleving – oftewel het proces en resultaat van ‘zin’ geven aan de dingen – en religie daar een onderdeel van is, dan blijkt dit een bruikbaar kader waar vanuit we kunnen kijken naar hoe men hier in onze tijd en cultuur vorm aan geeft. Hieronder wil ik nu eerst de cultuuropvatting zoals Van Peursen die voorstaat kort uiteenzetten. Zoals gezegd onderscheidt Van Peursen sinds het ontstaan van de mensheid drie verschillende fasen in de cultuurgeschiedenis:
1. De mythische fase In deze eerste fase van de mensheid weet de mens zich in beslag genomen door geheimzinnige machten rondom hem. De mens gaat volledig op in de natuur, neemt nog geen afstand; is hier ook niet toe in staat. Natuur en bovennatuur zijn hier volkomen één. 2. De ontologische fase In deze fase wil de mens de zaken die hij tegenkomt gaan onderzoeken: hij begint afstand te nemen. De mens probeert nu het wezen der dingen te doorgronden en neemt een zogenaamde ontologische
1
PEURSEN, C. A. van. (1975) Cultuur in stroomversnelling. Elsevier
2
PROSMAN, A. A. A. (2007) Geloven na Nietzsche. Nietzsches nihilisme in de spiegel van de theologie.
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer.
houding aan.
3
Hij probeert een leer over alles wat in het algemeen ‘is’ op te stellen. Ook
bijzonderheden worden bestudeerd in de wetenschap. 3. De functionele fase De moderne mens in de derde fase van de cultuurontwikkeling wordt niet langer in beslag genomen door de dingen rondom hem, zoals ten tijde van de mythische periode, maar is ook niet tevreden met het slechts van een afstand naar de werkelijkheid te kijken zoals in de ontologische fase. De mens wil een nieuwe betrokkenheid tot de wereld en werkelijkheid vinden en ervaren.
Van Peursen geeft overigens geen waardeoordeel over de verschillende stadia van de cultuur. Het gaat slechts om verschillende manieren (strategieën) waarop de mens met de dingen om kan gaan. In de mythische houding van de mens is er een deelhebben aan de machten (participatie); machten die de natuur en de mens doordringen. In de ontologische bezinning is er het afstand nemen (distantiëren) tot alles wat de mens omringt, om zo, via inzicht, het bewijs voor het bestaan van een hogere Macht te kunnen leveren. We zien dit bijvoorbeeld heel duidelijk bij de Griekse filosoof Plato. Bij de mythische beleving stond de huiver voor de oermachten voorop, de erkenning van het dat. Bij de ontologische houding wil men de machten van ons bestaan en van de natuurlijke wereld ook erkennen, maar dan juist door het ware inzicht te verwerven: de erkenning van hun wat. In beide houdingen en denkfasen gaat het volgens Van Peursen om het vinden van de juiste relatie tussen de mens en de machten. Men probeert zich te voegen binnen de goede verhoudingen. Ontologisch betekent dit vooral een goede verstandhouding: letterlijk een houding van het verstand. Het verstand moet het wezen van mens, wereld en goden erkennen, en zo de waarheid aan het licht brengen. Van Peursen merkt op dat er in beide houdingen iets aanwezig is van erkenning en ootmoed. Maar in beide houdingen vinden we ook hoogmoed. Mythisch uit zich dat in magie, ontologisch in substantialisme. 4 Substantialisme houdt in dat de mens in het afstand nemen als het ware doorslaat. De afstand wordt zo groot, dat objecten (bijvoorbeeld medemens en God) niet meer bestaan. Samenhang verdwijnt en alles bestaat nog slechts uit losse atomen (ons woord ‘ individu’ komt van het Grieks woord atoom!). Het wat wordt verzelfstandigd en zo geïsoleerd. Op deze manier verdwijnt transcendentie en raakt de mens gevangen binnen de muren van immanentie (p. 83). Van Peursen zegt het vervolgens zo: “Het uitzicht op wat de mens te boven gaat – transcendentie – verdwijnt. Wanneer de waarden, wanneer zelfs God, gesubstantialiseerd worden, dan worden zij onwerkelijk. Juist wanneer God geheel bewezen is en dus binnen de logische kracht van de rede gekomen is, verdwijnt Hij. Juist wanneer de waarden tot tijdloze 3
Van het woord ontologie, dat ‘zijnsleer’ betekent. Het betreft hier een filosofische discipline die zich
bezighoudt met de aard en de relaties van het ‘zijn’. 4
Het begrip ‘substantie’ komt bij de moderne filosoof Descartes vandaan, die het omschrijft als ‘iets dat slechts
zichzelf nodig heeft om te bestaan’. Bezwaar tegen dit idee is dat de ‘zijnden’ op deze manier van elkaar geïsoleerd worden en ze tot gesloten grootheden worden. Het plaats ze buiten het geheel van relaties, de samenhang, waarin ze gevat zijn.
waarheden geworden zijn, verliest men contact en communicatie en verbleken zij. Tussen het sublieme en onwerkelijke ligt maar één stap. Die stap werd gezet. De beheersingsmacht van menselijk denken, wetenschap en techniek werd zo groot, dat al het andere niet anders meer is. Zelfs een kind kan zien dat de kleren van de keizer niet bestaan. Nietzsche spreekt aan het begin van de 20e eeuw van de ineenstorting van de waardenwereld. De waarden worden onttroond, de hemel geraakt leeg, de mens wordt uitgehold, de samenleving versplintert (p.84 en 85).” Wat opvalt is dat ‘bevrijding’ een kernbegrip is bij de cultuuropvatting van Van Peursen. Zo stelt hij dat de aankondiging van de ontologische fase een bevrijding van de magie betekende. De functionele fase zou je vervolgens kunnen opvatten als de bevrijding uit het isolement van het substantialisme, waar de mens vervreemd is geraakt van de werkelijkheid om hem heen. De functionele fase bevrijdt hiervan, door de mens weer een idee van samenhang en betekenis te geven. Dit doet zij door nadruk te leggen op de rol (de functie!) die een woord, een daad, of een ding heeft. Zo heft zij de vervreemding op. De mens kan hierdoor de dingen en voorvallen weer ‘plaatsen’ en daarmee ook zichzelf weer terugvinden. In het mythische denken was de verhouding tussen mens (subject) en wereld (object) die van wederzijds doordringen en participatie. In het ontologische denken kwam er distantie, afstand, een weg tot inzicht. In het functionele denken treedt vooral het onderling naar elkaar verwijzen van mens en wereld op de voorgrond; het gaat dan vooral om de relatie. In zichzelf heeft niets meer betekenis. Alleen datgene wat de individuele mens ‘raakt’, is zin- en betekenisvol. De mens ervaart sommige zaken als betekenisvol en andere als zinloos. Bij het substantialisme werden nog ideeën opgedrongen: bepaalde waarden, het Godsbestaan, algemene regels, waar eigenlijk geen discussie over mogelijk was. Nu gaat men zelf zin en betekenis geven. Ethiek bijvoorbeeld ziet er binnen de ontologische fase dus totaal anders uit dan ethiek de ‘op haar functioneels’ . In de ontologische fase staan de ethische normen vast, gelegitimeerd vanuit de een of andere levensbeschouwelijke traditie. In de functionele fase echter staat helemaal niets vast. Er is geen algemeen abstract idee van wat bijvoorbeeld ‘rechtvaardigheid’ is, zoals in het ontologisch denken. Rechtvaardigheid is iets dat betekenis krijgt in sociale en politieke daden in concrete afzonderlijke situaties. Niet een abstract idee. In het mythische denken werden de geheimzinnige machten speurbaar doordat de mens eraan deel kon hebben, onder meer in ritueel, offer en dans. In het ontologisch denken ging de mens zich tegenover en zoveel mogelijk buiten die machten opstellen teneinde ze te beschrijven en zo te laten zien dat hij ze erkende. In het functionele denken worden deze machten pas zichtbaar als de mens kan laten zien dat er een directe relatie is tussen hem zelf en dat wat hem omringt en beheerst. Anders gezegd: het gaat niet langer om het ‘zijn’ (ontologisch), maar om de ‘zin’ (functioneel). In de mythische beleving ging het volgens Van Peursen dus om het dat, in de ontologische houding om het wat, in de functionele vooral om het hoe. Dat wil zeggen: de manier waarop iets zich aan ons voordoet, de wijze waarop ermee om kunnen gaan, de functie die iets voor ons heeft. In het bijzonder
is cultuur een strategie om de verhouding tot de machten in goede banen te leiden. Van Peursen: “Daarom is juist ook de relatie tot het goddelijke in het geding binnen een cultuur. Ook in de functionele fase, ook al wordt daar het bovennatuurlijke als afzonderlijk gebied afgewezen. Het goddelijke functioneert veeleer als een extra-dimensie van de natuurlijke wereld. De godsvraag wordt dan functioneel gesteld, dat wil zeggen dat men vraagt hoe de naam ‘God’ concreet gemaakt kan worden in de dagelijkse verhoudingen. Voor theïsme en atheïsme is dan in de traditionele zin van die termen geen plaats meer. Beide gaan namelijk uit van een vaststaande betekenis van de term ‘God’. Maar functioneel wil nu juist zeggen dat men eerst moet nagaan hoe een woord of een naam functioneert: de woorden hebben nog geen vanzelfsprekende betekenis, maar zij moeten die betekenis langzamerhand krijgen. De functionele benadering van de godsvraag vergt openheid: de sleutelwoorden van ons bestaan kunnen slechts gaandeweg betekenisvol worden” (p. 110). Zo moeten ook waarden en normen gaandeweg opnieuw ontdekt worden en betekenis krijgen, en kunnen we dus niet zomaar uitgaan van bijvoorbeeld ‘de tien geboden’, die ons voor alle tijden vertellen wat goed is en wat niet. Samenvattend: de cultuurfilosofie van Van Peursen leert ons dat de menselijke cultuur zich in drie wezenlijke fasen ontwikkeld heeft. In het omgaan met de wereld om hem heen gaat de mens eerst volledig op in die wereld, vervolgens maakt hij zich eruit los en om te komen tot een beter inzicht aangaande welke ‘zijnskern’ de dingen hebben, waarna een nieuwe houding tot de omringende wereld aangenomen wordt, nu met een nadruk op het functionele en het relationele. Maar wat is er nu wezenlijk veranderd en ververschoven volgens Van Peursen? Ik meen twee dingen. Ten eerste is de transcendentie verdwenen. Dit is iets dat al in de periode van de Verlichting plaatsvond, in de ontologische fase, en dus een erfenis van de moderniteit. Het postmodernisme echter bouwt verder op het modernisme. In onze postmoderne tijd en functionele fase is de transcendentie nog steeds verdwenen, maar daarnaast is het zo, en dat is de tweede wezenlijke verandering, dat niets nog betekenis in zichzelf heeft. Wij geven enkel nog betekenis en zin aan de dingen om ons heen.
Religie en zingeving na Nietzsche Met de culturele analyse van Van Peursen in het achterhoofd stappen we nu over naar het reeds vermelde proefschrift van dr. A. A. A. Prosman. Dr. Prosman is geboren in 1948, studeerde theologie in Utrecht en later in Leiden, waar hij cum laude afstudeerde. In 2007 promoveerde hij aan de VU op de dissertatie ‘Geloven na Nietzsche’. Hieronder willen we kijken naar enkele hoofdpunten in de visie van Prosman, met name waar het gaat over religie en zingeving in onze tijd en cultuur. Prosman poneert de stelling dat wij allemaal leven in de schaduw van Nietzsche. Dat wil zeggen: naast de invloed van Nietzsche zelf, hebben mensen na Nietzsche (hij leefde van 1844 tot 1900) zijn denken overgenomen en verder uitgewerkt. Nietzsche staat volgens Prosman aan de wieg van het postmodernisme. Hij keerde zich af van de Verlichting en daarmee van de moderniteit, anderzijds wilde hij op het gebied van kerk en geloof die zelfde Verlichting juist doorvoeren door zich tegen
iedere vorm van transcendentie te keren. Nietzsche was een groot voorstander van de Griekse cultuur van vóór Plato en Socrates (p.151). In die cultuur was godsdienst en cultuur, godsdienst en natuur, nog met elkaar verweven en vormden zij nog een eenheid. Nietzsche zocht de eenheid van het leven, aldus Prosman. Vandaar ook zijn kritiek op de Verlichting, die juist alles uit elkaar haalde en tegenover elkaar stelde. Hij verwierp sterk het verlichte dualisme: geen boven tegenover een beneden, geen subject dat de objectieve werkelijkheid van een afstand beschouwt, geen lichaam tegenover de rede. Als uitkomst van zo’n kijk op de wereld en het leven zou je een plat materialisme verwachten; het idee dat de mens niet meer dan stoffelijkheid en lichamelijkheid is. Maar dit is opmerkelijk genoeg nu net niet waar Nietzsche uitkomt. Hij leert juist de voornaamheid van de mens. Nietzsche keert zich tegen het relativisme dat in de tijd van de Verlichting en daarna sterk opkwam, met name door de geschiedeniswetenschap. 5 Hij wil dit relativisme een halt toeroepen. Volgens Prosman had Nietzsche twee belangrijke hoofdpunten op zijn agenda staan. Ten eerste wilde hij elke vorm en aanwezigheid van transcendentie uitbannen. Ten tweede wilde hij breken met elke vorm van het vooruitgangsdenken, dat in de Verlichting en het modernisme zo sterk leefde. Logisch gevolg van het willen uitbannen van alle transcendentie is volgens Prosman dat men zichzelf opsluit in deze wereld en deze werkelijkheid. Nietzsche stelt dan ook dat we deze werkelijkheid mét alle ellende, lijden en gebrokenheid, moeten omarmen en aanvaarden. Er bestaat volgens Nietzsche geen andere – transcendente -
werkelijkheid. De Griekse filosoof Plato was dan ook zijn grootste
tegenstander. Want Plato stelde nu juist dat deze werkelijkheid slechts een afschaduwing van de transcendente werkelijkheid is, de zogenaamde Ideeënwereld. Transcendentie was voor Nietzsche geen bevrijding maar een beknelling. De transcendente werkelijkheid die we bij bij Plato en het Christendom tegenkomen, veroordeelt namelijk de huidige werkelijkheid. Met die veroordeling had Nietzsche grote moeite. Wanneer deze aardse werkelijkheid beneden de maat is, en slechts een afschaduwing van de hogere werkelijkheid, dan wordt dit leven en deze werkelijkheid – als het erop aan komt - gediskwalificeerd. Nietzsche stelt hier tegenover dat wij het met deze werkelijkheid zullen moeten doen. We moeten dit leven zoals het aan ons verschijnt, met haar hoogte en dieptepunten, aanvaarden. Voor Nietzsche is lijden niet noodzakelijkerwijs iets negatiefs. Hij verbindt lijden met scheppingskracht: hoe meer lijden hoe meer scheppingskracht. Wij vinden het lijden zo erg omdat wij geïndoctrineerd zijn met de christelijke en platonische boodschap die leert dat er een betere wereld achter deze wereld is. Maar wij moeten radicaal kiezen voor deze ene werkelijkheid. Nietzsche wil dat wij na 2000 jaar Plato en Christendom als het ware vernieuwd worden in ons denken. Dit is de ‘nieuwe verlichting’ waar Nietzsche op doelde en op hoopte. Als je de eenheid van het leven aanvaardt en beaamt, sta je volgens Nietzsche ‘dansend op het lot’. Het lot beheerst niet meer je leven, maar je 5
Het christendom komt in de 19e eeuw onder vuur te liggen van het historisch kritisch onderzoek. Het idee dat
waarheid niet bestaat, maar enkel interpretaties, vatte steeds meer post. Hierdoor neigde men naar relativisme.
beaamt gewoon het leven zoals het is en zoals het komt. De mens wordt dan niet meer beheerst door de grillige machten van het leven, maar beheerst zelf die machten omdat hij zich er niet langer tegen verzet. De mens moet een keer zijn rancune en wrok tegen het leven overwinnen, kwijtraken en te boven komen. Dit is de nieuwe verlichting waar Nietzsche het volgens Prosman over heeft. Het evangelie, de boodschap van het Christendom, dat wil dat dit leven en deze werkelijkheid gered en verlost worden, is nog een verzet van de mens tegen dit leven met lijden. De mens die het leven aanvaardt zoals het is, en zijn rancune kwijt is geraakt, dat is de overwinnende en voorname mens. Nietzsche noemt deze mens ‘de übermensch’. Nietzsche is zich volgens Prosman er ter degen van bewust dat het zover nog lang niet is. Eerst zal nog lange strijd geleverd moeten worden tegen de duizenden jaren oude leugen van het Christendom en het platonische denken. De menselijke cultuur moet hiervan gezuiverd worden. Wat voor gevolgen heeft de invloed van Nietzsche nu volgens Prosman op religie en zingeving in onze cultuur en tijd? Welnu, van Nietzsche kunnen we leren dat religie zich muteert, aldus Prosman. “Religie is niet meer een terugvallen op en een rusten in een voorgegeven zijnssamenhang” (p.333). Er is een nieuw soort religie ontstaan: een religie die geen geborgenheid biedt en dat ook niet wil. Vroeger was religie nodig om het naakte bestaan met al haar moeiten aan te kunnen. Sinds Nietzsche echter is er de idee van de nieuwe mens: de übermensch. Deze übermensch kan dit naakte bestaan juist prima aan, en heeft daar geen godsdienst meer voor nodig. Toch zegt Prosman van deze mens dat hij ook religieus is, maar dan op een nieuwe manier. De oude religieuze mens wilde zich beschermen tegen de naaktheid van het bestaan, tegen de wisselvalligheid en de onheilspellende gevaren van het leven. De nieuwe mens heeft juist het religieuze verlangen zich open te stellen voor dit mysterieuze, gevaarlijke, onbekende, en onpeilbare van het leven. Religie is niet langer ‘zekerheid zoeken in een onzekere wereld’, maar draagt veeleer het karakter van een experiment. Het is een manier om alles uit het leven te halen. Deze nieuwe vorm van religie zoekt niet meer het antwoord op grote levensvragen, want die zijn al beantwoord: het lijden hoort namelijk bij het leven. De werkelijkheid ligt voor de übermensch open, met al zijn hoogten en ondoorgrondelijke diepten. De nieuwe religieuze mens heeft een antenne voor het mysterieuze en het ondoorgrondelijke van het bestaan, zonder alle antwoorden te verwachten, zonder geborgenheid te zoeken, zonder nog langer te vragen naar doel en zin. Volgens Nietzsche bestaat er geen doel. Er is geen richting die wij als mensen in deze wereld opgaan. “Er is niets achter ons, niets voor ons. Want wat achter ons is, is ook voor ons, en omgekeerd.” Dit is het idee van de eeuwige terugkeer, een van de kernideeën die we bij Nietzsche tegenkomen, en die de basis van zijn nihilisme vormt. Er bestaat dus geen doel, maar dit is ook niet erg. Dit is namelijk alleen erg voor hen die vasthouden aan een doel. Maar dat er geen doel is volgens Nietzsche, betekent niet automatisch dat er ook geen zin is. Hier onderscheidt het nihilisme van Nietzsche zich wellicht van wat er in het algemeen verstaan wordt onder nihilisme.
“De übermensch die de nieuwe
werkelijkheid zoal die is betreedt, ervaart daarin de zin van zijn bestaan” (p. 150). Op deze manier gaan volgens Prosman religie en nihilisme hand in hand.
Prosman concludeert vervolgens dat men in onze postmoderne cultuur wel weer meer is open gaan staan voor het transcendente; voor het idee dat er meer is dan de ratio. Het vooruitgangsdenken is inderdaad ten onder gegaan, het huidige denken is veel meer apocalyptisch: de wereld zou wel eens ten onder kunnen gaan! Maar het is een grillige transcendentie: een veelheid aan ideeën die komen en gaan waar geen vastigheid in is en die als gevolg ook geen houvast voor de mens biedt. Met name jongeren zijn volgens Prosman gekomen onder een sterk destructief denken. Voorbeelden hiervan zien we in het uitmoorden van mensen op middelbare scholen en in de vele zelfmoordterroristen van onze tijd. En, terwijl ik dit schrijf, draait er in de bioscopen een film over het einde van de wereld dat volgens de Maya kalender in 2012 zal aanbreken. 6 Nietzsches nihilisme sluit volgens Prosman het religieuze dus niet uit. Religie mag van Nietzsche blijven. Hij had er ook geen enkele moeite mee als er in zijn nieuwe tijdperk kerken zouden blijven staan. Maar dan uitsluitend als tekenen, herinneringen aan een voorbije periode. De nieuwe religie heeft geen behoefte aan verlossing of redding; zij wordt meer beleefd als een verrijking van het leven. Bijvoorbeeld in het thema van ‘de maand van de spiritualiteit’ in 2008: ‘mijn betere ik’.
7
Daarom
kan het christelijk geloof de westerse mens ook niet meer boeien. Er is in onze tijd volgens Prosman dan ook meer behoefte aan zingeving dan aan verlossing. En zin en betekenis kan de nieuwe mens prima zelf geven; daar heeft hij geen transcendente werkelijkheid of vooraf gegeven zin voor nodig. “Door de beaming van de werkelijkheid wordt de verlossing [de ‘zin’ – JQ] ontvangen, waarnaar de christelijke kerk al eeuwen uitziet” (p. 334).
Conclusies Tot dusver hebben wij de cultuuropvatting bij Van Peursen bekeken, om hierna vanuit die analyse de grote lijnen van Prosman’s visie op Nietzsche onder de loep te nemen, met name zijn invloed op de beleving van religie en zingeving in onze huidige cultuur en tijd. Ik moet zeggen dat het theoretische kader van Van Peursen zeer bruikbaar gebleken is bij het verstaan van Nietzsche. Het is natuurlijk ook niet voor niets dat Van Peursen zelf in zijn visie op de ontwikkeling van de menselijke cultuur de naam van Nietzsche niet ongenoemd laat. Ik vat samen. We zien bij Nietzsche een verlangen naar de cultuur van vóór Plato en Socrates, waar in de Griekse Oudheid cultuur en godsdienst nog een eenheid vormden. Nietzsche verheerlijkt hiermee de mythische fase waar Van Peursen over spreekt, waar de mens nog deel uit maakte van de werkelijkheid die hem omringt. Nietzsche verwerpt met kracht de ontologische fase, waar de mens afstand neemt van de hem omringende wereld en waar de dingen los
6
Woensdag 11 november 2009 ging de film 2012 in première in de Nederlandse bioscopen. Een spectaculaire
film over de ondergang van de aarde. 7
In november 2008 was het thema van de Maand van de Spiritualiteit, georganiseerd door Trouw, de KRO en
uitgeverij Ten Have: ‘Mijn betere ik’. “Het sluit aan bij de individuele zoektocht van mensen in spiritualiteit en religie. Het is een uitnodiging om steeds meer jezelf te worden.” Bron: Trouw.nl.
van elkaar en tegenover elkaar komen te staan. In Nietzsches tijd gebeurt dit op extreme wijze in de tijd van de Verlichting en de moderniteit. Het is een gruwel in zijn ogen. In de functionele fase beweegt de mens zich weer meer in de richting van de werkelijkheid. Het gaat nu om de zin die de mens zelf ervaart aan de werkelijkheid, en niet om een vooraf gegeven ‘ontologische’ zin. En dat is Nietzsche ten voeten uit. De geschiedenis heeft geen doel of richting. Er bestaat geen algemene zin van het leven. Er zijn slechts mensen die zelf betekenis en zin aan het leven geven. Maar dit zijn alle slechts interpretaties. Niets heeft meer betekenis in zichzelf. Religie en zingeving in onze tijd en cultuur betekent: religie en zingeving in de functionele fase van de menselijke cultuur. Het betekent eveneens: religie en zingeving na Nietzsche. Mensen zijn nog wel religieus, maar dan vooral in de zin van de eigen grenzen verleggen (Prosman: “religie ontgrenst”) om tot een beter ik te komen. Om een voornamer mens te worden. Ook iemand als prof. dr. M. B. ter Borg, bijzonder hoogleraar op het gebied van de ‘Niet-institutionele Religie in de Moderne Samenleving’ aan de Universiteit Leiden, verstaat transcendentie op deze wijze. In zijn oratie zegt hij transcendentie niet meteen als iets religieus op te vatten, maar letterlijk als het overschrijden van grenzen. 8 Dat hoeft niets te maken te hebben met een andere werkelijkheid, maar geldt net zo goed voor mensen die binnen deze werkelijkheid hun eigen grenzen overschrijden. Bijvoorbeeld als die mens allerlei uitvindingen maakt waardoor nieuwe dingen mogelijk worden. Volgens Ter Borg heeft dit vooral met het vermogen van de mens tot verbeelding te maken. En zo is er sinds Nietzsche een hoop veranderd. Het is de vraag of dit alles enkel op conto van Nietzsche geschreven moet worden. In elk geval heeft hij een eeuw geleden goed aangevuld waarheen de samenleving op weg was. Na Nietzsche, in de overgang van ontologisch naar functioneel, is er een hoop verschoven in onze cultuur: van objectief naar subjectief, van ontologisch naar functioneel, van transcendent naar immanent en van zijn naar zin. En wordt religie vooral verstaan als: de voorname mens die zijn eigen grenzen overschrijdt.
8
Uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar op het gebied van Niet-institutionele
Religie in de Moderne Samenleving aan de Universiteit Leiden vanwege het Haagsche Genootschap op vrijdag 9 november 2007.