Nieuwsbrief AGU-verpleegkunde, 2012 nr. 1
Nieuwe beroepsprofielen verpleegkundigen en verzorgenden gepresenteerd Op 8 maart 2012 presenteerde hoogleraar Verplegingswetenschap Marieke Schuurmans het nieuwe beroepenhuis met beroepsprofielen voor verpleegkundig specialist, verpleegkundige en zorgkundige. Het beroepenhuis is in opdracht van het ministerie van VWS ontwikkeld door de Stuurgroep Verpleegkundigen en Verzorgenden 2020 (V&V2020). Schuurmans was lid van de stuurgroep en overhandigde de beroepsprofielen tijdens het V&V-congres aan minister Edith Schippers en V&VN-voorzitter Marian Kaljouw. Het nieuwe beroepenhuis is tot stand gekomen door bijdragen van veel verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten en verzorgenden. Daarnaast is kennis uit wetenschappelijk onderzoek bij de ontwikkeling betrokken. Bovendien hebben, naast de beroepsgroep zelf, andere betrokken partijen meegedacht en meegekeken: van patiënten tot werkgevers, van docenten tot artsen, van bestuurders tot verzekeraars. “De komende jaren gaat er veel veranderen in de samenleving en in de zorg”, zegt Schuurmans. “De zorgvraag zal flink in omvang en complexiteit toenemen.” De huidige beroepen, zoals ze zijn beschreven in de profielen van verpleegkundige en verzorgende, voldoen onvoldoende aan de behoefte van patiënten in de toekomst, waaronder chronisch zieken en kwetsbare ouderen. “Die constatering was de aanleiding om te komen tot een nieuwe omschrijving van beroepsprofielen”, aldus Schuurmans. Nieuw beroepenhuis Het nieuwe beroepenhuis onderscheidt twee niveaus van beroepsuitoefening op het gebied van de verpleegkunde: de verpleegkundige en de verpleegkundig specialist. Schuurmans: “Beide hebben eigen verantwoordelijkheden, bekwaamheden en bevoegdheden. De verpleegkundige is in 2020 een hbo-bachelor, de verpleegkundig specialist een hbo-master. Verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten oefenen hun beroep uit op het gebied van de individuele gezondheidszorg.” Daarnaast zijn er twee niveaus van beroepsuitoefening op het terrein van verzorging, legt Schuurmans uit. “Het gaat allereerst om de zorgkundige. Ook dit is een beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Daarnaast gaat het om de verzorgende/helpende met primaire gerichtheid op wonen, welzijn en maatschappelijke dienstverlening. De zorgkundige is een helemaal nieuw beroep. In 2020 is dit een mbo-4 opgeleide beroepsbeoefenaar. De verzorgende is opgeleid op een mbo-3 niveau.” In het project V&V2020 zijn als eerste de profielen uitgewerkt van de professionals op het terrein van de individuele gezondheidszorg: verpleegkundig specialist, verpleegkundige en zorgkundige. Hoge eisen Belangrijk is dat iedereen zich realiseert dat in het nieuwe beroepenhuis aan alle beroepen flinke eisen worden gesteld, zegt Schuurmans. “Er is nergens sprake van ‘downgrading’. Eerder kun je zeggen dat alle beroepen een ‘upgrading’ tegemoet zien. Dat is ook noodzakelijk gezien de zorgvraag die ons wacht. In de toekomst hebben we beslist niet alleen hbo-ers nodig. Integendeel, mboopgeleide zorgkundigen zijn heel hard nodig in de zorg. En daarnaast zal in het grote gebied van wonen, welzijn en maatschappelijke dienstverlening de verzorgende onmisbaar zijn.” De nieuwe beroepsprofielen zijn ontwikkeld met de blik op de toekomst, legt Schuurmans uit. “Voor iedereen die nu in de verpleging of verzorging werkt verandert de beroepstitel niet. Wel hoop ik dat iedereen de nieuwe beroepsprofielen gaat gebruiken om zelf mede vorm te geven aan een toekomstgerichte gezondheidszorg.” Verdere uitwerking De presentatie van de beroepsprofielen is een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van het werkveld. “Maar we zijn er nog niet”, waarschuwt Schuurmans. “De Stuurgroep Verpleegkundigen en Verzorgenden 2020 bood daarom niet alleen de profielen aan met eindverslag, maar ook een agenda 2020 met een reeks concrete voorstellen voor activiteiten de komende jaren. Voor de regie van dat proces zal een TaskForce komen.”
Veel belangstelling voorlichtingsavond Verplegingswetenschap Ruim dertig belangstellenden kwamen af op de voorlichtingsavond in februari 2012 van de master en pre-master Verplegingswetenschap van UMC Utrecht. Studenten, alumni en docenten van de opleiding werden flink bevraagd door de potentiële studenten. Verder was er veel belangstelling voor het tentoongespreide studiemateriaal. Uit de ingevulde informatieformulieren bleek dat de belangstellenden de voorlichting bijzonder op prijs stelden. Vooral de presentaties door studenten en alumni over de opleiding vielen in goede aarde, net als de informatie die door docenten van de opleiding werd geboden. Het was “motiverende, overzichtelijke en eerlijke informatie”, bleek uit de informatieformulieren. Verder werd vooral het enthousiasme van de voorlichters erg gewaardeerd. Een aantal belangstellenden gaf aan zeker gebruik te willen maken van het aanbod om een dagje mee te lopen met de opleiding. Deze positieve reacties geven vertrouwen dat zich ook voor het komend studiejaar weer veel studenten zullen inschrijven. Op woensdag 18 april 2012 vindt er nog een keer een voorlichtingsavond plaats. Kijk voor meer informatie op www.KGWutrecht.nl . Belangstellenden kunnen ook een dagje meelopen met de opleiding. Via de site kunt u zich aanmelden.
750.000 euro voor nieuwe onderzoekslijn TASTE ‘TASTE’ heet de nieuwe onderzoekslijn die zelfmanagement bij chronisch patiënten tegen het licht gaat houden. Van ZonMw heeft deze onderzoekslijn in wording een subsidie ontvangen van 750.000 euro. Trekker is de Utrechtse hoogleraar verplegingswetenschap Marieke Schuurmans. “Zelfmanagement in de zorg is nu nog veel te algemeen", stelt Schuurmans, "een soort van Haarlemmerolie. We streven naar zelfmanagement op maat voor optimale effectiviteit. One size doesn’t fit all.” TASTE staat voor TAilored Self-managemenT & E-health. “We gaan een duurzame onderzoekslijn opzetten”, zegt Schuurmans. “Onder de paraplu van TASTE vallen straks diverse onderzoeken. Er komen twee promovendi en er zullen studenten deelnemen. Alles gebeurt binnen één thema: zelfmanagement bij chronisch patiënten.” Gereedschap Zelfmanagement is nu nog veelal gericht op de aandoening en niet zozeer op de patiënt erachter. Dr. Jaap Trappenburg is bewegingswetenschapper en als postdoc verbonden aan dit project: “Je hebt patiënten die vanuit zichzelf zeer proactief met hun ziekte omgaan, patiënten voor wie bijvoorbeeld een training zou helpen, en patiënten bij wie geen enkele hoop op enige soort van zelfmanagement is. Wij gaan nu kijken naar de mensen áchter de aandoeningen COPD, hartfalen en diabetes. Wie zijn deze patiënten die meedoen aan de verschillende zelfmanagementprogramma’s? Bij wie werkt het nu echt? Hierbij nemen we persoonsfactoren, ziekte- en omgevingsfactoren onder de loep. En wat betreft de aanbieders, de zorgverleners: hoe zijn die getraind? Wellicht bestaat er bij hen behoefte aan selectiever gereedschap die ze gerichter – per individu – kunnen inzetten.” Effectief actief TASTE omvat een grootschalig project. “Bij zeker tienduizenden patiënten evalueren we opnieuw waarom een bepaalde interventie wel of juist niet het gewenste resultaat had”, zegt Schuurmans. “Ook houden we onderzoeken die al zijn uitgevoerd tegen het licht. We werken samen met de universiteiten Leiden en Twente en met Hogeschool Utrecht. Ook hebben we internationale partners. Zo zit de voorzitter van onze international advisory board in Zweden. We gaan net een stapje verder om goed te kunnen meten wat de resultaten tot nu toe zijn van de zelfmanagementprogramma’s op de gebieden COPD, hartfalen en diabetes. Wanneer we alle karakteristieken boven tafel hebben kunnen we over aanpassingen gaan nadenken. De zorgvraag groeit sterk. Om de verhouding tussen kosten en baten in evenwicht te houden, moeten zorgverleners effectief kunnen samenwerken met hun patiënten. Patiënten zijn zoveel mogelijk effectief actief in hun eigen zorgproces.” Bron: http://www.umcutrecht.nl/zorg/nieuws/2012/01/750.000-voor-nieuweonderzoekslijn.htm
Utrechte verplegingswetenschapper promoveert op valangst bij ouderen De Utrechtse verplegingswetenschapper Alice Scheffer promoveerde eind 2011 op een onderzoek naar valincidenten bij 65-plussers. Ze promoveerde aan de Universiteit van Amsterdam. Haar promotoren waren prof. dr. M.M. Levi en prof. dr. A. Abu-Hanna. Scheffer studeerde in 2008 cum laude af aan de master Verplegingswetenschap van UMC Utrecht. Ze is werkzaam op de afdeling geriatrie van het AMC en zette daar in het verleden een valpreventiekliniek op. Vallen is voor veel ouderen een serieus gezondheidsprobleem. Valincidenten leiden niet alleen tot lichamelijk letsel, maar kunnen ook psychologische gevolgen hebben. “De angst om te vallen kan grote invloed hebben op de kwaliteit van leven”, legt Scheffer uit. “De gevolgen kunnen zowel sociaal, psychisch als lichamelijk zijn. Zo kan valangst ertoe leiden dat mensen de straat niet meer op durven, waardoor ze minder zelfstandig worden en minder sociale contacten hebben. In een extreem geval kan het leiden tot vereenzaming en tot depressieve klachten. Verder kan de lichamelijke conditie teruglopen als mensen minder mobiel worden vanwege de vrees om te vallen. Dat kan vervolgens leiden tot een vicieuze cirkel. Want een slechtere lichamelijke conditie verhoogt de kans op een valincident.” Verhalen van anderen Valangst wordt gerapporteerd door 20 tot 85 procent van de zelfstandig wonende ouderen, afhankelijk van het onderzoek. Scheffer: “De angst om te vallen speelt niet alleen bij ouderen die al eens gevallen zijn. Ook mensen die er nog niet eerder mee te maken hadden, kunnen angstig worden. Bijvoorbeeld door verhalen van anderen.” Scheffer richtte haar onderzoek op mensen van 65 jaar of ouder. Er zijn veel instrumenten om de angst om te vallen te meten. “Sommige van deze instrumenten zijn tamelijk ingewikkeld in het gebruik. Het feit dat er verschillende instrumenten in omloop zijn, maakt het bovendien moeilijk de resultaten van diverse studies met elkaar te vergelijken. Een uniform meetinstrument voor het meten van valangst ontbreekt in de internationale literatuur.” Schaal Toch bestaat er een eenvoudig instrument om de valangst te scoren: de Visueel Analoge Schaal voor valangst (VAS‐FOF). Met dit instrument wordt aan ouderen gevraagd om op een schaal van 1 tot 10 aan te geven hoe groot hun angst is om te vallen. Een hogere score betekent meer valangst. “De VAS-FOF wordt in Nederland gebruikt op de valklinieken. Toch is het instrument nog nooit goed geëvalueerd”, vertelt Scheffer. “Daar heb ik in mijn studie in voorzien.” Scheffer velt in haar onderzoek een positief oordeel over het instrument. Naast de validatie van het instrument, beschrijft Scheffer in haar proefschrift de prevalentie van valangst bij zelfstandig wonende ouderen die al dan niet een historie van valincidenten hebben. Bovendien onderzocht ze het effect van een nieuwe technologie die erop is gericht om sociale participatie van ouderen te bevorderen. Rekening houden In haar onderzoek concludeert Scheffer dat valangst voor veel ouderen een groot probleem is dat veel invloed heeft op de kwaliteit van leven. “In de verpleegkundige praktijk is het van belang om aan die angst serieus aandacht te besteden en er iets aan te doen”, zegt ze. “Er is een eenvoudig meetinstrument voorhanden. Verder is het van groot belang dat er bij de ontwikkeling van strategieën voor zowel primaire als secondaire preventie, zowel gezondheidszorgprofessionals, politici als ouderen zelf worden betrokken.
Klik hier voor de samenvatting van het proefschrift van Alice Scheffer (Fear of falling in older patients). Neem voor meer informatie contact op met Alice Scheffer via
[email protected]
MANP-docent betrokken bij adviesrapport depressiebehandeling De Utrechtse MANP-docent Roland van de Sande (MScN) was de afgelopen jaren nauw betrokken bij de opstelling van het nieuwe Europese consensusdocument over depressiebehandeling. Het document is een geactualiseerde versie van een eerder adviesrapport en werd begin 2012 gepresenteerd in het Europees Parlement. Van de Sande publiceert in april 2012 een artikel over het document in Practice Nursing. Naast MANP-docent is Roland van de Sande secretaris generaal van Horatio, European Psychiatric Nurses. Het consensusdocument bundelt kennis en praktijkervaring uit verschillende landen over depressiebehandeling. Het is opgesteld door een groot aantal beroeps- en patiëntenverenigingen in de GGZ. Van de Sande: “Het document is een beleidsadvies aan de ministeries van volksgezondheid in de EU. Met het document in de hand kunnen overheden hun beleid zodanig inrichten dat optimale en betaalbare behandeling van psychiatrische klachten mogelijk wordt iedere burger.” Grote verschillen De kennis en praktijkervaring over de behandeling van depressie varieert enorm tussen de verschillende landen, zegt Van de Sande. “Dat onderstreept het belang van het document: het brengt de kennis overal op hetzelfde niveau. Overigens hoort Nederland bij de koplopers wat betreft kennis en innovatie op het gebied van depressiebehandeling.” Het document benadrukt het belang van vroege herkenning van psychiatrisch klachten. “Vroege herkenning bepaalt voor een belangrijk deel het succes van de behandeling”, aldus Van de Sande. “In die zin is komt het adviesdocument voor Nederland precies op tijd. De overheid hier bezuinigt fors op de GGZ en verhoogt de eigen bijdrage van patiënten. Dat werpt een drempel op en kan in de praktijk leiden tot uitgestelde behandeling. Hopelijk neemt het kabinet de Europese adviezen ter harte. Adequaat behandelen is nog altijd goedkoper dan de gevolgen van niet-behandelde depressie.” Het “Consensus paper prevention of depression and suicide” is beschikbaar via http://ec.europa.eu/health/archive/ph_determinants/life_style/mental/docs/consensus_d epression_en.pdf
Inspirerende alumnidag MANP Utrecht Eind januari 2012 vond de jaarlijkse alumnidag plaats van de MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht. De dag gaf veel deelnemers het gevoel weer even thuis te komen. Met een bezoekersaantal van 200 en lovende evaluaties, kijkt het bestuur van de alumnivereniging van de MANP terug op een geslaagde dag van netwerken, bijscholen en bijpraten. Na de bevlogen opening door opleidingsmanager Riet van Dommelen, volgden drie inspirerende sprekers. De onderwerpen liepen uiteen: van het anamnestisch evalueren van sexuele problemen (Prof. Dr. M. Waldinger) via omgaan met ‘moeilijke mensen’ (drs. W. Hoogduin) tot een verfrissende andere kijk op ontwikkelingen in de zorg (mr. M. Buiting LINK). De aanwezigen hingen aan de lippen van deze plenaire sprekers. Chapeau Ook dit jaar werd een aantal alumni speciaal in het zonnetje gezet. De jaarlijkse chapeauprijs voor bijzondere verdienste ging naar Jeanet van Essen en Kathelijne van der Horst voor hun gepubliceerde en innovatieve richtlijn ‘alcoholgebruiksruimten’ LINK. De richtlijn is een onderbouwd hulpmiddel voor de dagelijkse praktijk van GGZ organisaties. Kathelijne vertelde de collega’s kort over de ontwikkeling van de richtlijn en de nieuwe inzichten. Na de lunch startte een carrousel van workshops. Het was voor velen lastig kiezen uit het interessante aanbod met onder meer bijeenkomsten over moreel beraad, voltooid leven, fotografie als verpleegkundige interventie, farmacotherapie, interpretatie van labwaarden, praktijkbeoordelingen en een best practice over de nieuwe voorschrijfbevoegdheid van verpleegkundig specialisten. Gelukkig is er volgend jaar weer een alumnidag! Die staat gepland op 28 januari 2013. Nog geen lid van de MANP-alumnivereniging: meld je aan via https://fd7.formdesk.com/FG/MANP_Aanmeldingsformulier_Alumnivereniging_NIF/
Marius Buiting: nieuwe kijk op de professionaliteit van verpleegkundig specialisten “Verpleegkundig specialisten ontwikkelen zich te vaak tot een soort hulpdokters. Ondertussen laten ze complexe verpleegkundige handelingen over aan laag opgeleide collega’s, vrijwilligers en mantelzorgers. Dat kan niet de bedoeling zijn.” Aldus Marius Buiting, sinds 2010 directeur van de Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders in Zorginstellingen. Buiting is arts, senior adviseur bij het kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en lid van de provinciale staten van Utrecht voor het CDA. In januari gaf hij een inspirerende lezing over de toekomst van de verpleegkundig specialist tijdens de alumnidag van de MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht. We spraken met hem naar aanleiding van dat verhaal. Buiting: “Ik stel met nadruk dat ik geen negatief oordeel wil uitspreken over de huidige praktijk. Ik wil toekomstig verpleegkundig specialisten oproepen om heel anders naar de praktijk te kijken.” Buiting is er niet de man naar om prikkelende uitspraken te schuwen. Opgeleid als arts en jurist, is hij al vele jaren nauw betrokken bij beleidsontwikkelingen in de gezondheidszorg. Zo was hij in de jaren tachtig en negentig secretaris van de ambtelijke werkgroep die zich bezighield met de ontwikkeling van de wet BIG. Opschuiven “In het algemeen zie je dat verpleegkundig specialisten in de werkpraktijk opschuiven van het verpleegkundige naar het medische domein”, zegt Buiting. “Ze gaan taken van de arts overnemen. Maar daarmee laten ze een enorm gat vallen op het gebied van het verpleegkundige domein.” “Er is in de huidige samenleving erg veel behoefte aan verpleegkundigen die geschoold en ervaren zijn in het doen van complex verpleegkundige handelingen. Die behoefte hangt sterk samen met de vergrijzing. Mensen worden steeds ouder en veel ziektes waaraan je vroeger op relatief jonge leeftijd overleed, hebben zich ontwikkeld tot chronische kwalen. Met dank aan de enorme ontwikkeling van de geneeskunde. Het verpleegkundig begeleiden van mensen met een of meerdere chronische kwalen of ziektes, vraagt veel van verpleegkundigen. Die moeten in staat zijn om in complexe en unieke situaties te handelen. Je zou verwachten dat juist verpleegkundig specialisten zich bekwamen op dát gebied.” “Maar het tegendeel is vaak waar. Verpleegkundig specialisten ontwikkelen zich vaak tot een soort hulpdokters of gaan zich toeleggen op het coördineren van ‘gewone’ verpleegkundigen en verzorgenden. In de praktijk zie je dat juist de mensen die te maken hebben met complexe, verpleegkundige vragen niet of heel beperkt zijn opgeleid. Het werk komt neer op de schouders van mantelzorgers, vrijwilligers, verpleegkundigen of verzorgenden in de thuiszorg en de ouderenzorg. Dat is tamelijk bizar, want als het gaat om complexe gevallen heb je juist verpleegkundigen nodig die én hoog zijn opgeleid én zeer ervaren zijn in de verpleegkundige praktijk.” Professionele houding “Ik denk dat opleidingen voor verpleegkundig specialisten zich meer dan nu het geval is moeten toeleggen op het ontwikkelen van een werkelijk professionele houding. Het woord ‘professie’ duidt niet, zoals vaak wordt gedacht, op iemands kennisdomein of op de vraag of hij al dan niet wordt betaald voor zijn werk. Het begrip staat voor ‘je met hart en ziel wijden aan een bepaalde uitdaging’.” “Laat me dat uitleggen aan de hand van een voorbeeld. Neem de ouderenzorg of de zorg voor chronisch zieken. Patiënten hebben vaak meerdere ziektes of aandoeningen. Dat betekent dat je als verpleegkundige lang niet altijd volgens protocol kunt werken. Want
protocollaire handelingen voor de ene ziekte hebben onbedoelde effecten op de patiënt omdat hij ook lijdt aan andere kwalen. Iedere patiënt is uniek en elke situatie is op zijn eigen manier complex. De verpleegkundige moet dus uitgaan van de unieke situatie en moet iteratief handelen: inspelen op wat er gebeurt en op de behoefte.” “Het andere aspect van de professionele houding waar opleidingen zich op moeten richten, is wat ik met één woord ‘verantwoordelijkheid’ noem. De zorg is tegenwoordig vaak opgeknipt, over vele mensen verdeeld en aan allerlei regeltjes gebonden. Mensen werken deeltijd en maximaal 36 uur, ze moeten zich zoveel uren per jaar bij- en nascholen, hun werktijden zijn verdeeld zodat de patiënt handenvol zorgverleners aan zijn bed krijgt. Elke dag weer een nieuw gezicht. Dat is funest voor de kwaliteit van zorg. Zorgverleners, ook verpleegkundig specialisten, moeten door die verkokering heen breken en werkelijk de verantwoordelijkheid nemen voor de patiënt. Opleidingen voor verpleegkundig specialisten moeten zich richten op het ontwikkelen van een werkelijk verantwoordelijke houding voor die ene patiënt. Vaak is het belangrijk dat de zorg voor een patiënt werkelijk ter harte wordt genomen door een hulpverlener, dan dat de patiënt iedere dag door een hulpverlener wordt bezocht. Kwaliteit is vaak belangrijker dan kwantiteit.”
Extra opleidingsplaatsen MANP en PA Recent heeft de minister van VWS ingestemd met de uitbreiding van opleidingsplaatsen voor de MANP en de MPA (Physician Assistant). Er komen per september 2012 landelijk 150 plaatsen bij voor deze opledingen. In september 2013 volgen nogmaals 150 extra plaatsen. De MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht zal per september van dit jaar in totaal 60 plaatsen tellen. Hiermee is de opleiding landelijk gezien de grootste. De opleiding heeft ruim voldoende aanmeldingen om het aantal beschikbare plaatsen in te vullen. Kijk hier voor meer informatie over de MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht LINK
Intensivering samenwerking MANP-opleiding en partnerorganisaties Vorig jaar zijn landelijk zijn de praktijkopleidingplannen voor vijf specialismen verpleegkunde vastgesteld. Door de praktijkopleidingplannen zijn de zogenaamde partnerships van de MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht met de praktijkinstellingen geïntensiveerd. De rol van de praktijkopleider/mentor is veel scherper geprofileerd, vertelt MANPopleidingsmanager Riet van Dommelen. “Wij hebben daarmee een veel beter zicht op de noodzakelijke competenties van de mentor. Wij willen vanuit de opleiding de mentoren zoveel mogelijk toerusten met toetsinstrumenten voor het praktijkleren. Daarnaast verzorgen we een feedbacktraining zodat zij hun rol goed kunnen uitvoeren.” Positieve evaluatie De aangeboden feedbacktraining is heel goed geëvalueerd en de effecten van de training worden momenteel door MANP-docent Lia van Straalen onderzocht. Van Dommelen: “Daarnaast worden er aan de feedbacktraining accreditatiepunten toegekend door de Registratiecommissie specialismen verpleegkunde. Door deze ontwikkeling zien we dat het opleiden van verpleegkundig specialisten een serieuze implementatie binnen de praktijkinstelling vraagt. In overleg met onze opleidingscommissie en onze werkveldcommissie hebben wij de onderwijsleercontracten aangepast en voeren wij intakegesprekken met de aankomende verpleegkundig specialisten in opleiding, hun leidinggevenden en mentor. In zo’n gesprek staan de condities en voorwaarden voor het leren in de praktijk centraal zodat we nog nadrukkelijker invulling aan de partnerships kunnen geven.” Kijk hier voor meer informatie over de MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht LINK
Werkbezoek MANP aan New York Het is inmiddels traditie: ook dit jaar maakt de MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht op werkbezoek aan de Pace University in New York. Tijdens het bezoek worden ook verschillende praktijkinstellingen bezocht waarmee Pace samenwerkt. Het bezoek vindt plaats in april 2012. Aan het bezoek nemen 43 Utrechtse studenten deel, aangevuld met zes docenten/onderzoekers en een huisarts/praktijkopleider. Er is een interessant programma samengesteld, zoveel mogelijk toegesneden op de verschillende specialismen die deelnemen aan de reis. In de nabije toekomst vindt een tegenbezoek plaats aan Utrecht.
Utrechtse MANP’ers ontwikkelen Richtlijn Alcoholgebruiksruimten De Utrechtse verpleegkundig specialisten Kathelijne van der Horst en Jeanet van Essen ontwikkelden onlangs de landelijke Richtlijn Alcoholgebruiksruimten. Van der Horst en Van Essen werken als verpleegkundig specialist bij Tactus Verslavingszorg in Oost-Nederland. Ze studeerden in 2008 af aan de MANPopleiding van Hogeschool Utrecht. Voor de ontwikkeling van de richtlijn ontvingen ze tijdens de MANP-alumnidag in januari 2012 een chapeau, de jaarlijkse prijs voor bijzondere verdienste voor verpleegkundig specialisten. De afgelopen jaren richten steeds meer verslavingszorginstellingen ruimten in waar alcoholisten die normaal op straat drinken, gecontroleerd kunnen gebruiken. Dat is veiliger voor de verslaafde en veroorzaakt minder overlast voor de omgeving. Een goede richtlijn voor het opzetten en beheren van zo’n gebruiksruimte ontbrak echter tot nu toe. Daardoor moest elke instelling steeds opnieuw het wiel uitvinden. “Daar willen we met onze richtlijn verandering in brengen”, zegt Kathelijne van der Horst. “Binnen de drugszorg bestaat zo’n richtlijn al langer. Dat was voor ons de aanleiding om er ook een voor alcoholgebruiksruimten op te zetten.” Praktische tips De richtlijn van Van der Horst en Van Essen bevat, naast een wettelijk en theoretisch kader, praktische handreikingen voor het opzetten van een gebruiksruimte en de inrichting ervan. Van der Horst: “We geven aanwijzingen voor de locatie van een gebruiksruimte: die moet centraal in een gemeente liggen en goed bereikbaar zijn. Daarnaast laten we zien dat het belangrijk is om cliënten te betrekken bij inrichting van de ruimte. Uit de praktijk blijkt dat alcoholisten veel sneller geneigd zijn om gebruik te maken van een ruimte als ze er zelf actief bij betrokken zijn.” De richtlijn gaat ook in op de organisatie van de zorg aan verslaafden, vertelt Van der Horst. “We geven bijvoorbeeld aan dat het belangrijk is om verslaafden goede maaltijden te bieden in de gebruiksruimte. Daarmee worden de effecten van drinken enigszins verzacht. Ook beschrijven we het belang van een halfjaarlijkse medische controle voor het volgen van de gezondheidsontwikkeling van cliënten. Die controle is van belang om gezondheidsschade te beperken.” De richtlijn is evidence-based en gebaseerd op een breed literatuuronderzoek. Op dit moment is de richtlijn in gebruik bij drie vestigingen van Tactus Verslavingszorg. Er is daarnaast veel interesse van andere instellingen door het hele land. De richtlijn is ontwikkeld in opdracht van Stichting Kenniscentrum Verslaving Resultaten Scoren. De Richtlijn Alcoholgebruiksruimten is online beschikbaar via www.tactus.nl/teksten/item/bekijk/id/125 en http://dev.coronum.nl/resultatenscoren.nl
Promotieonderzoek naar effecten moreel beraad in de zorg De Utrechtse MANP-docent Mariël Kanne doet sinds vorig jaar promotieonderzoek naar het effect op de kwaliteit van zorg als zorgverleners onderling hun morele dilemma’s regelmatig delen. Ze promoveert bij prof. dr. Harry Kunneman aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht. Kanne is naast haar betrokkenheid bij de MANP-opleiding ook onderzoeker bij het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening van Hogeschool Utrecht. Steeds meer zorginstellingen hebben oog voor het belang van het bespreken van morele vragen en dilemma’s, zegt Kanne. “Ze organiseren binnen de instelling daarvoor regelmatig een zogenaamd ‘moreel beraad’. Bij dat beraad zijn verschillende mensen in de instelling betrokken, zoals verpleegkundigen, artsen en managers.” Co-creatie van goede zorg De morele vragen komen vaak voort uit het feit dat een manager ‘goede zorg’ heel anders definieert dan een zorgprofessional. Kanne: “Neem de GGZ. Managers hanteren vaak financiële criteria: voor deze patiënt met deze diagnose worden zes behandelingen vergoed. Als die voorbij zijn, is de zorg wat de manager betreft klaar. De professional kijkt er inhoudelijk tegenaan. Die kan concluderen dat voor deze specifieke patiënt meer behandelingen nodig zijn. In een moreel beraad gaat het erom de opvattingen en dilemma’s over wat goed is met elkaar te delen en de onderliggende waarden en normen uit te wisselen. En om vervolgens te komen tot een gezamenlijk en gedragen besluit. Het gaat om co-creatie van goede zorg.” Begrip en samenwerking Zo’n gezamenlijk besluit levert in het algemeen onderling begrip en betere samenwerking op. Het is aannemelijk dat de kwaliteit van de zorg daardoor verbetert, zegt Kanne. “Maar wat nou precies de resultaten zijn, daar is nog weinig over bekend. Vandaar mijn onderzoek.” Kanne gaat een tweejarig praktijkonderzoek doen bij twee zorginstellingen waar moreel beraad al langer aan de orde is. Daarbij richt ze haar onderzoek op een zorgorganisatie en een organisatie in het maatschappelijk werk. “Zo kan ik de resultaten van moreel beraad in twee verschillende situaties en werkvelden met elkaar vergelijken”, aldus Kanne. Praktijkopdracht Binnen de MANP-opleiding van Hogeschool Utrecht geeft Kanne les over de aanpak en de organisatie van moreel beraad. In het kader van die lessen organiseren studenten binnen hun eigen instelling zelf een moreel beraad. In de volgende nieuwsbrief van de Kamer Verpleegkunde komt een aantal studenten aan het woord over hun ervaringen. Neem voor meer informatie contact op met
[email protected] of kijk op www.marielkanne.nl. Mariël Kanne publiceerde samen met Dorine Bauduin in 2009 het boek “Tijd voor reflectie”, waarin ze verschillende methoden beschrijven voor de organisatie van moreel beraad in de zorg (www.swpbook.com/1142)
Agenda Voorlichtingsavond Verplegingswetenschap, 18 april 2012. www.KGWutrecht.nl MANP-alumnidag 18 januari 2013
Publicaties Bos, M., Kool-Goudzwaard, N., Gamel, C.J., Koekkoek, B., Meijel, B. van (2011). The treatment of 'difficult' patients in a secure unit of a specialized psychiatric hospital: the patient's perspective. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, oct 18 [Epub ahead of print]. Sande van de, R, Hellendoorn, E, Noorthoorn, E, Nijman, H, Staak van der, C, Mulder,CL (2011) Korte termijn voorspellers van escalaties en dwang interventies op acute psychiatrische opname afdelingen, Tijdschrift voor Psychiatrie, suppl.1, April,2011 Schulz, M, Heuer,A, Sande van de, R (2011) E-Psychnet – ein EU Projekt zur Verbreitung eines Online-Kurses für Psychiatrisch Pflegende, In: Psychiatrische Pflege vernetzt“ mit Betroffenen und Angehörigen, im Versorgungssystem, in Forschung und Entwicklung, in der Gesellschaft, Bern SBN 978-3-033-03042-8, , p.253-255 Janssen,W, Sande van de,R, Noorthoorn,E, Nijman,H, Mulder,CL, Widderhoven,G, Bowers,L, Steinert,T (2011) Monitoring the use of restrictive measures; methodological issues in data collecting, analysis and outcome, International Journal of Law and Psychiatry, 34 (2011) 429-438 Sande van de, R, Nijman, Noorthoorn, E, Wierdsma,A I , Hellendoorn, H, Staak van der, C, Mulder,CL (2011) Aggression and seclusion on acute psychiatric wards: effects of short term risk assessment, British Journal of Psychiatry, December 199:473-478
Kuiper, M. de. (2011) The Created Environment In: Neuman, B Fawcett J :The Neuman Systems Model, Fifth Edition. Prentice Hall, New York, hoofdstuk 5 Jansen, M; Kuiper, M, de (Red) (2011) De nieuwe zorgprofessional. Uitgave HU
Mijn publicaties in 2011: Zorg verstoort Intieme Relaties (Rubriek ‘De Kwestie’). Tijdschrift Zin in Zorg. Reliëf (dec 2011). Communiceren met allochtone naasten. Onderwijs en Gezondheidszorg, Bohn Stafleu van Loghum (nr 4/2011) The treatment of ‘difficult’ patients in a secure unit of a specialized psychiatric hospital: the patient’s perspective. Journal of Psychiatric and mental Health Nursing. Blackwell Publishing (30 aug 2011) Strategieën voor het omgaan met moeilijke patiënten. Bijzijn. Bohn Stafleu van Loghum (nr 5.2011) Seksualiteit, intimiteit en intimidatie in de zorg. Bijzijn. Bohn Stafleu van Loghum (nr 1/2011) Mijn publicaties zijn ook te vinden op mijn website www.mathildebos.schrijft.nl met vriendelijke groet, Mathilde Bos