n i e u w s b r i e f 137 Een uitgave van de Stichting Drukwerk in de Marge, issn 1382-1962, juli 2011
Van het bestuur Boekkunstbeurs De Boekkunstbeurs wordt dit jaar gehouden op 5 en 6 november, op de vertrouwde plek: de Pieterskerk in Leiden. Een vorig jaar aangekondigde huurverhoging leek de Pieterskerk onbetaalbaar te zullen maken, maar door stevig onderhandelen hebben we de schade beperkt weten te houden. Dit jaar gaan we slechts 10% meer huur betalen. We hebben bovendien een optie voor 2012 en 2013, tegen dezelfde voorwaarden.
Bij het omslag Gevangen in het vierkant Als zetter, opmaker, werkvoorbereider, lay-outman werd ik in alle fasen van mijn carrière geconfronteerd met het feit dat typografisch materiaal niet geschikt is om ronde, schuine of slingerende vormen te maken. Hoewel ‘schuin wit’ in diverse maten wél aanwezig was, werd het nooit gebruikt want de noodzaak steeds sneller en goedkoper te produceren, stroomlijnde de productie zodanig dat elke complicatie of bijzondere ingreep vermeden moest worden. De nadruk werd gelegd op juiste witverdeling, het gelijkstellen van kapitaal gezette regels, overzichtelijkheid van het paginabeeld, de leesbaarheid, juiste letterkeuze, zetbreedte en interlinie. Het credo was: ‘creëer een harmonieuze samenhang tussen koppen, beeld en tekst en verder geen fratsen.’ En toch bleef ik als ‘rebel’ met een schuin oog kijken naar het werk van Piet Zwart en Paul Schuitema. Tot ik op weg naar een loonzetterij, langs de werkplaats van Frans de Jong bij de Amstel fietste en daar ontdekte, dat het vierkant geen beperking hoeft te zijn. Integendeel: ik zag daar hoe Frans zijn gezette regel liet kronkelen over het papier. Toen dacht ik: ‘dat wil ik ook als ik over twintig jaar met pensioen ga.’ En zo geschiedde; met de voorbeelden van Frans de Jong, Ewald Spieker en Emile
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
2/3
uettmann in mijn herinnering, heb ik mijn bescheiden ‘niche’ onder de margeP drukkers gevonden. Bij Frans zag ik ook dat willekeurige voorwerpen een afdruk kunnen geven. Ooit maakte ik een set van dertig kaarten van gevonden voorwerpen, die ik Zwerfvuil noemde. Het omslag van deze nieuwsbrief is het resultaat van enkele achtergebleven gevonden voorwerpen. Met deze grillige vormen tracht ik te ontsnappen aan het dictaat van het vierkant waarbij ik echter ontdek dat ik nog steeds gevangen zit in dat vierkant. Gedrukt in het Veem te Amsterdam met Alex Barbaix. Jaap Binsbergen [Tussen Haakjes] 29 juni 2011
Laurens Janszoon Coster Museum? Op 20 mei j.l. werd het 25-jarig bestaan van het Drukkerijmuseum Meppel gevierd met een seminar onder de titel ‘Terug naar de toekomst’. Mij was gevraagd op het seminar een inleiding te houden over de toekomst van grafische musea. Op verzoek van de redactie van deze Nieuwsbrief volgt hieronder een enigszins aangepaste versie; het volledige verhaal is te lezen op de website van het museum: http://www.drukkerijmuseum-meppel.nl/images/stories/johandezoete_inleiding.pdf Het Drukkerijmuseum Meppel heeft, net als trouwens alle Nederlandse grafische musea, een turbulente geschiedenis. 25 Jaar, dat wel, maar niet zonder zorgen. Ik raadpleeg even mijn knipselarchief: Paul van Duuren: Museum Meppel doet beroep op vakbroeders. Bestuurslid Nefkens: ‘Het museum sluiten zou emotioneel te ver gaan’. Betreft het voortbestaan van het Grafisch Museum Meppel en de financiële situatie (Graficus, 72e jg. nr. 48, 29 november 1990). Het ging toen om een jaarlijks exploitatietekort van 100.000 gulden. Bestuurslid Jan Nefkens stelde in het artikel het museum voor als eigenlijk het enige grafische museum in Nederland dat die term verdiende, en vergeleek het met grafische musea zoals in Antwerpen, Odense en Mainz — musea die, zo vond Nefkens, niet eens zo veelzijdig waren als het Meppelse. ‘Alleen het Deense museum kan in zekere zin de vergelijking met Meppel aan’, zo wilde Nefkens nog wel toegeven. Een reactie bleef niet uit. In een open brief in het blad Grafisch Nederland (3e jg. nr. 31, 7 december 1990) protesteerden bestuurders van andere grafische musea bij
monde van Th.P.J.M. Mekes tegen de verkeerde voorstelling van het museum in Meppel als ‘het’ grafisch museum van Nederland en de schade die dat oplevert voor de dan zojuist gestarte onderlinge samenwerking. Mekes, destijds voorzitter van het Grafisch Historisch Centrum in Etten-Leur, geeft in deze brief trouwens een goede samenvatting van de taken van een grafische museum, een richtsnoer dat ook nu nog zijn geldigheid heeft: ‘Meppel heeft zeker niet de grootste collectie en ook niet de meest waardevolle. Het moet u bekend zijn dat in de museumwereld het aantal bezoekers niet als maatstaf geldt voor een goed functioneren. Er zijn andere criteria die hiervoor bepalend zijn zoals: het verwerven van de objecten (cultureel erfgoed) en het beheer ervan. Verder het onderzoek van de objecten, het vastleggen van de werking ervan en van de herkomst, de presentatie naar het publiek toe en de informatie erover voor doeleinden van studie, educatie en genoegen. Daarvoor is in onze musea een grote kennis nodig van de grafische historie, de grafische technieken in de ruimste zin alsmede grafisch vakmanschap en het vermogen dit alles te kunnen overdragen.’ Hoe terecht of onterecht de toen gevoerde polemiek ook zijn mag, laten we eens kijken hoe het er ruim 20 jaar later voorstaat met de grafische musea in Nederland. Meppel vergelijken met Antwerpen, Odense of Mainz, zoals Nefkens deed — ik zou dat nu toch echt niet meer aandurven. De genoemde musea hebben een professionele staf van wetenschappelijk opgeleide mensen, met vast en betaald personeel en een legertje vrijwilligers. We hopen natuurlijk allemaal dat de grafische musea die we in Nederland hebben het eeuwige leven hebben. Dat geeft onze bezigheden in het museum waarin wij werken, een betekenis. Wij behouden voor de toekomst. Wij bewaren dingen die we de moeite waard vinden om te bewaren. Die wij de moeite waard vinden. Dat roept twee vragen op, namelijk waarop is die keuze van ons gebaseerd, en waarom is ‘onze keuze’ het waard bewaard te blijven? We schermen tegenwoordig maar al te graag met de term ‘erfgoed’. Cultureel erfgoed, of, in ons geval, ‘grafisch erfgoed’. Wie bepaalt eigenlijk wat ons grafisch erfgoed is? Is daar een onderbouwing voor? Is dat wetenschappelijk gefundeerd? Of bewaren we eigenlijk alleen wat we konden krijgen? Is datgene wat wij het waard vinden te bewaren, niet louter door toeval bijeengekomen? En waarom is wat we hebben het waard om bewaard te blijven? Daar moeten we dan wel een verhaal bij hebben. Hoe ziet dat verhaal er uit? Is dat een logisch verhaal? Is het een verhaal dat we kunnen vertellen aan een publiek dat nog nooit met het grafische vak te maken heeft gehad? Is dat een verhaal dat we kunnen vertellen aan jongeren, die al ‘ahhhh, wat is dát voor een ding?’ roepen als ze ergens een typemachine zien staan? Ik zal nu wat uitgebreider filosoferen over deze twee punten, en daarna samen
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
4/5
vatten wat we misschien kunnen doen om als klein museum te overleven. En de vraag stellen óf we als klein museum moeten overleven, of we wel willen overleven. De eerste vraag die we ons zouden moeten stellen is: wat willen we nou eigenlijk met al die kleine grafische musea? Onderhouden we daarmee een paar hobby lokalen voor plaatselijke oudgedienden uit de grafische industrie? Of gaat het ons werkelijk om het tonen van de geschiedenis van een vak, de geschiedenis van een bedrijfstak? Welk grafisch museum heeft een wetenschappelijke begeleiding? Waar wordt een educatief programma ontwikkeld gericht op — ja, op wat eigenlijk? Is het nostalgie? Is het: laten zien hoe het vroeger ging en verder niets? En zo ja, wat laten we dan zien en hoe laten we dat zien? Wat we toevallig in huis hebben? En laten we daarom de ontwikkeling van de steendruk naar de offset maar helemaal achterwege omdat niemand het interessant vond om die te bewaren? Een Monotype en Linotype of Intertype hebben we allemaal. Maar daarna kwamen er allerlei fotozetsystemen die ik niet in musea terugzie. Om over de overgang van fotografisch zetten naar digitale systemen maar helemaal te zwijgen. Dus toch vooral nostalgie? Wat zijn de doelgroepen? De gepensioneerde graficus die zijn kleinkinderen wil laten zien hoe het er vroeger aan toe ging? De schooljeugd? De 60-plusser die musea bezoekt? Onze grafische musea zijn gevormd rond collecties, niet rond een idee, niet rond een uitgangspunt. Er wordt gewerkt met wat er was, met de spullen waar drukkerijen van af wilden omdat ze in de weg stonden – ja, ik besef dat het misschien beetje oneerbiedig is om het zo te zeggen. Onze musea zijn niet opgericht vanuit de visie wat er zou moeten zijn om de bezoeker een goed beeld te geven van de uitvinding van de boekdrukkunst, de ontwikkeling van ambachtelijke drukkerij naar grafische industrie, en de veranderingen in het vak na de komst van de enen en de nullen. Ook een groot museum als het Gutenberg Museum in Mainz heeft hierop nog geen passend antwoord. Waar is de ontwikkeling van lood naar digitaal te zien? Er is zelfs nog geen fatsoenlijk boek over geschreven! En wat heeft de ontwikkeling van de huisdrukkerij betekend in het geheel van de grafische industrie? De huisdrukkerij, die tegenwoordig in menig bedrijf gewoon reproafdeling heet? En waar interne producten gemaakt worden waar een vroegere drukker nog niet eens van durfde dromen? Wie laat dat zien? Is een beetje aanklooien op een Heidelberger niet veel leuker voor onze vrijwilligers dan het publiek inzicht geven in een ontwikkeling – ik zeg het maar weer eens onvoorzichtig?
Welk museum doet onderzoek naar wat Nederland heeft bijgedragen aan de grafische techniek? Welk museum verzamelt de eerste producten van de fotolithografie uit 1859, waar onze eigen Amsterdamse jurist en fotoamateur Eduard Isaac Asser wereldfaam mee verwierf? Tot in Australië toe is hij bekend. Als een zekere Osborne bij de Australische regering aanklopt voor ondersteuning bij een nieuw ontwikkelde techniek van reproduceren, weet de hele commissie van het bestaan van de techniek van Asser, ik heb daar een prachtig commissieverslag van. En Charles Eckstein, de directeur van de Topografische dienst, die rond 1870 wereldwijd bekend raakt met zijn techniek van kleurendruk voor landkaarten? Wie verzamelt dat? Wie laat dat zien? Ik zie de toekomst voor de kleinere grafische musea op de lange duur eigenlijk heel somber in. Die toekomst is voor een deel afhankelijk van de hoeveelheid publiek die het museum weet te trekken. Die toekomst is afhankelijk van het geld dat binnen moet komen om een exploitatie rond te krijgen, om te zorgen dat gas en licht betaald worden, dat er eens financiële ruimte is om ergens een mooi grafisch object op te halen. Geld dat noodzakelijk is voor een goede en eigentijdse presentatie. Dat geld kan binnenkomen door steun van een plaatselijke overheid, maar – en we zien het in Groningen al gebeuren – die moet niet alleen de hand op de knip houden, maar ook nog eens flink bezuinigen. De toekomst van onze grafische musea is ook afhankelijk van hoe aantrekkelijk zo’n museum is. Aantrekkelijk is: machines, persen, die het doen, waar mee gewerkt wordt, waar je van alles aan ziet bewegen. Niets is zo saai als een museum waarin alleen maar machines staan zonder dat je ziet hoe het werkt. Eigenlijk is dat alleen maar een berg oud ijzer. Maar om die machines in gang te houden heb je vakmensen nodig, en die sterven in rap tempo uit. Noodzakelijk om te overleven is ook een nauwe samenwerking met scholen in de omgeving. Dat vereist echter een uitgekiend educatief programma. Wat wil het museum de kinderen bijbrengen en hoe doet het museum dat? Wat heeft het museum de jeugd te bieden, een jeugd die al niet eens meer weet dat het ding dat daar staat een typemachine is. Wordt er een link gelegd met de beleefwereld van de jeugd? Wat moet het resultaat zijn van het bezoek van een klas leerlingen? Voor de oudere bezoeker, die misschien liever op zichzelf door het museum dwaalt, moet er ook voldoende logica in ‘het verhaal’ zitten. Ik krijg bij bezoeken aan grafische musea – niet alleen in Nederland – de indruk dat er weinig reflectie is op doelgroepen en educatieve programma’s, en, ernstiger nog, op een logische opbouw van het verhaal dat verteld zou moeten worden. Nu is het voordeel van het overleg dat wij als grafische musea sinds een paar jaar onderling hebben, dat je dergelijke programma’s niet elke keer opnieuw hoeft uit te vinden. We zouden eens goed moeten kijken welk museum gewerkt heeft aan een ‘uitgangspunt’, een verhaallijn, een logica voor wat we de bezoeker willen
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
6/7
vertellen. Zo’n verhaal kan, met wat aanpassingen, misschien ook in andere musea gebruikt worden. Wat brengen we de schooljeugd bij? Welk museum heeft daar al een goed stuk over? Hoe benaderen we een toekomstig publiek, en welk publiek dan? Welk museum heeft daar een stuk over? Het zijn voorbeelden van mogelijke samenwerking, van uitwisseling. En ook al blijven we dat plaatselijk of regionaal doen, prima, maar voor veel musea is verbetering van hun positie een eerste vereiste. Dat alleen al kost ontzettend veel energie. Er wordt altijd geschermd met ‘wij bewaren het grafisch erfgoed’. Maar laten we elkaar maar eens diep in de ogen kijken en vaststellen dat wij niet ‘het’ grafisch erfgoed bewaren, maar dat wat wij toevallig ontvangen hebben omdat drukkerijen er van af wilden, misschien omdat het in de weg stond. En dat is natuurlijk allemaal prachtig, en als het er ook nog ‘oud’ uitziet, is het des te fraaier, maar met het bewaren van ‘het’ grafisch erfgoed heeft het niets te maken. Het grafisch erfgoed zou een goede, weloverwogen en goed onderzochte selectie moeten zijn van de apparaten en producten van de grafische industrie, die de ontwikkeling laten zien van het begin van het drukken tot nu. Dus ook dat Rotaprint persje, ook dat kleine offsetpersje waarop je van papieren plaatjes kon drukken. Ik wil niet alleen grafische musea van alles verwijten – al klinkt het inmiddels misschien wel zo. Ik verwijt ook de universitaire opleidingen dat ze weinig tot geen ondersteuning bieden. Bij een vergadering van de Tiele Stichting – een overkoepelende organisatie van instellingen die zich richten op de kennis van het boek en de boekhandel – afgelopen maand, stelde ik de vraag hoe de samenwerking verloopt tussen wetenschappelijke instellingen en opleidingen tot boekwetenschapper enerzijds en de grafische musea anderzijds. Die samenwerking is er niet, werd met enige schaamte vastgesteld. Ik vind dat boekwetenschappers in opleiding — en dat zijn vaak mensen van tussen de 18 en 25 jaar – op zijn minst een aantal musea bezocht moeten hebben om in ieder geval iets te zien dat zij niet meer kennen: lood, voetaandrijving, handinleg. Ook heb ik de universiteiten verweten dat zij in feite alleen belangstelling hebben voor het boek, en niet voor het vele dagelijkse werk dat de drukker voor zijn rekening nam. En dat was veel meer dan boeken. Ik durf zelfs te beweren dat de meeste drukkers geen boeken drukten, maar handelsdrukwerk – een aspect dat ik trouwens in alle grafische musea nog te weinig tegenkom.
Kijk, wij ouwe rotten, wij weten het wel. Maar beseffen we voldoende dat de jeugd volledig onbekend is met dingen die wij vanzelfsprekend vinden – bijvoorbeeld dat je tekst uit losse letters zette? En dat er opgemaakt werd door de zetter zelf, misschien op wat vage aanwijzingen van de chef, maar zeker zonder grafisch vormgever die precies aangaf hoe de advertentie opgemaakt moest worden? Of hoe een steen bewerkt werd, wat je er allemaal mee kon doen, wat er allemaal voor nodig was om uiteindelijk zo’n kleurig sigarenbandje te maken? Ik wil niemand tekort doen. Ik heb veel bewondering voor hoe de grafische musea dingen hebben gered, hebben bewaard, opgeknapt, werkbaar hebben gemaakt – want dat is uiteindelijk wat een grafisch museum zo spannend maakt: een apparaat, een drukpers of een gietmachine, waaraan je van alles ziet bewegen en er dan iets uit ziet komen. Geen zoemende, door grijze platen afgeschermde kast waar je aan het ene eind iets in stopt en aan het andere uiteinde er iets uitkomt, zonder dat je enig idee hebt wat er binnen dat apparaat gebeurt. Dat zijn natuurlijk voor een technisch museum als een grafisch museum geen aantrekkelijke apparaten. Daarom staan ze er ook niet. Ik wil niemand tekort doen, ik zeg het nogmaals. Maar laten we goed beseffen dat de grafische musea die we nu hebben, gesticht zijn door liefhebbers, door grafische vakmensen, door mensen met een passie voor het vak. Mensen die begonnen met wat ze werd aangeboden, wat toevallig aanwezig was. Maar een museum, wil het overleven, heeft meer nodig. Een goed plan, een visie, een uitgangspunt. Wat willen we overbrengen? En aan wie? We kunnen dan niet zonder de wetenschap, de kennis die aanwezig is bij mensen die in het museumvak opgeleid zijn, mensen die educatieve programma’s kunnen opstellen, die weten hoe je kennis overbrengt. Die de vrijwilligers kunnen ondersteunen in de logica van een verhaal. Want het blijft een verhaal, een verhaal dat wij, ouderen, willen vertellen aan de jeugd. Om ze te laten zien dat wat we nu allemaal aan mogelijkheden hebben, niet zomaar uit de lucht is komen vallen. Dat het spannend is om al die – in hun ogen primitieve – apparaten te zien werken, dat ze begrijpen hoe een letter tot stand kwam, hoe een tekst tot stand kwam, hoe die tekst op papier gebracht werd. Als we in de verre toekomst kijken, blijft er eigenlijk maar één optie open: één groot Nederlands grafisch museum. In het verleden is met het kvgo afgesproken dat we in Nederland tevreden moesten zijn met grafische musea in meerdere plaatsen, ja dat dat zelfs voordelen had. Wanneer we kijken naar andere landen, waar in Duitsland het Gutenberg Museum als centraal grafisch museum mag gelden, dan is toch ook daar te zien hoe plaatselijk allerlei liefhebbers en verzamelaars alsnog hun eigen bedoening beginnen. Met alle gevaren van dien: men wordt te oud, of men overlijdt, en wat dan met de collectie? Maar niet alleen liefhebbers en verzamelaars. Ook andere musea beginnen een
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
8/9
drukhistorische afdeling: het museum van de arbeid begint een drukkerijafdeling als voorbeeld van hoe werken in een drukkerij er uitzag. Allerlei ‘communicatie’musea beginnen grafische afdelingen, technische musea idem dito. Het schijnt een onuitroeibaar gegeven, maar leidt alleen maar tot versnippering en verspilling. In plaats van het opknappen van één Linotype worden er nu, voor al die musea, 10 Linotypes opgeknapt. Ik vind dat een heilloze weg. Ik denk dat we met z’n allen toch een prachtige verzameling hebben. Een verzameling die het best tot zijn recht zou komen als die geconcentreerd zou worden in één groot gebouw. Een concentratie van apparatuur, kennis en vakmanschap. Waar we, naar mijn mening, bezorgd over moeten zijn is niet of alle kleine grafische musea moeten overleven, maar hoe we belangrijke artefacten in perfecte staat houden. Hoe we documenteren waar ze vandaan komen. Wat er nog ontbreekt aan de grafische collectie Nederland. Daar doen we nu met z’n allen ons best voor. Universiteiten, verzamelaars, grafische bedrijven en grafische musea. Ieder voor zich, ok, maar wel met een einddoel voor ogen: het behoud van het grafische erfgoed, erfgoed dat we met z’n allen gaan definiëren. Johan de Zoete Conservator Museum Enschedé in Haarlem Oud-voorzitter van de Association of European Printing Museums Om de discussie op gang te brengen werd tot slot de volgende stelling geponeerd: de kleine grafische musea zijn de voorlopers van uiteindelijk één landelijk Laurens Janszoon Coster Museum.
Tijdschriften Boekenpost In Boekenpost 114 juli/aug. 2011 staat een artikel over margedrukker Anne de BoerOlsen (*1948) met de aansprekende titel ‘Geen verlangen naar een eigen pers’, zoals steeds van de hand van Janneke van der Veer. Anne maakt haar werk op het Grafisch Centrum Groningen, Warmoesstraat 41 in Groningen. Haar specialisme is het ex libris. ‘Zo gauw ik de deur van het centrum binnenstap en de inkt ruik, geniet ik.’
Handboekbinden Het tijdschrift Handboekbinden (jaargang 4, nummer 2/2011) is de nieuwste uitgave van Stichting Handboekbinden met o.a. een artikel over ‘Het bibliofiele boek’ van de hand van Peter Everaers en in de rubriek De Etalage een visie van Pau Groenendijk op het handgebonden boek: ‘Mooie Boeken’. De tekst is verzorgd door Jan Bosch en Pau Groenendijk. Zeer de moeite waard. Bestellingen via postbus 50076, 1305 ab Almere of via e-mail: redactieAstichtinghandboekbinden.nl.
Varia Bibliofilia Werkman Onlangs kocht de kb door bemiddeling van André Swertz van de erven Ate Zuithoff zeven uitgaven van de Blauwe Schuit en een drukproef van een tekst die het nooit tot uitgave heeft gebracht. Met deze aankoop dekt het bezit van de kb en Museum Meermanno samen de gehele productie van dit legendarische uitgeef collectief. De aankoop was mogelijk door de onbekrompen steun van de Vereniging Vrienden der Koninklijke Bibliotheek. Het was niet direct een ‘koopje’, maar de kwaliteit en uniciteit van de boekjes vergoeden alles. Een mint exemplaar van Die Predigt des neuwen Jahres (1941) van Martin Buber, waarvan het omslag wordt gesierd door een van de mooiste druksels van Werkman: een in verschillende tinten blauw uitgevoerd beeld van een Joods ghetto. Ook zeer fraai is het exemplaar van Menschheit (1944) van Georg Trakl. Deze uitgave werd voorzien van een uit de losse hand met dunne inktrol vervaardigd portret van de dichter. Door die werkwijze verschillen alle exemplaren van elkaar, maar we kunnen vaststellen dat Ate Zuithoff, die als een der schippers dicht bij het vuur zat, een bijzonder krachtige en sprekende kop heeft gescoord. Bij de overige uitgaven bevinden er zich maar liefst drie die als ‘privéopdracht’
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
10/11
door een der schippers in extreem kleine oplagen verschenen zijn en dus ook zelden of nooit op de markt komen. Dit geldt voor de Ballade van de bruiloftskinderen (1942) en Ballade voor Herbert (1942) beide van August Henkels, maar vooral voor een van de parels van de Blauwe Schuit: De zee (1942) van H. Marsman. Deze uitgave telt niet minder dan vier speelse, min of meer abstracte, druksels uitgevoerd in vrolijke kleuren. Zelfs de titel van dit gedicht is met behulp van sjablonen vervaardigd. De Zee is in al zijn schoonheid te bewonderen in De Verdieping, de tentoonstellinsgzaal van de kb, de andere uitgaven verschijnen b innenkort op de website.
Museum Meermanno Onze Nieuwsbrief is geen politiek bulletin, maar het is dieptreurig dat door de cultuurmaatregelen van het kabinet het voortbestaan van het Museum Meermanno uiterst onzeker dreigt te worden. Met name door de eis dat ook dit huis van de baron een substantieel deel van de jaarlijkse begroting zelf moet verdienen. Mijn mening is dat een beschaafd land de grootheid moet hebben een aantal instituties in stand te houden, ook al moet er jaar in jaar uit heel veel geld bij. Dit geldt vooral voor die instellingen waarvan we er maar ééntje hebben. Zijn ze eenmaal weg, zie ze dan maar weer eens terug te krijgen. Niet alleen Museum Meermanno ligt onder vuur, ook het Nederlands Theater Instituut en het Nederlands Muziek Instituut dreigen opgedoekt te worden. Wat Meermanno betreft zijn de concrete maatregelen mij nog niet bekend. Een van de mogelijkheden is dat de kostenpost ‘bewaking’ geschrapt wordt. Kunnen we straks misschien alleen elke eerste dinsdag van de maand het museum bezoeken? En dan — gelijk Holtrop en Campbell overkwam — gehuld in een kamerjas met dichtgenaaide zakken zodat we ons, bij gebrek aan toezicht, niet aan de eigendommen vergrijpen? En wat krijgen we ervoor terug? Een jsf?
Zetfouten Zetfouten zijn een onvermijdelijk kwaad. En omdat je een gezette tekst niet even door een of andere spellingchecker kunt trekken (wat nog geen garantie is!), is het een kwestie van lezen, nog eens lezen en jawel, nog eens lezen. Maar dan nog blijven er te vaak fouten in de tekst staan. Een van de oorzaken van zetfouten is onnauwkeurige distributie van zetsel. In veel gevallen zijn de gevolgen gering; als je een m wilt pakken maar er is een l in het vakje terechtgekomen dan voel je dat onmiddellijk, maar bijvoorbeeld de b/d, o/p/ij, v/u en g/h gaan gegarandeerd fout. Gelukkig is dit een type zetfout dat zich vrij gemakkelijk laat waarnemen. Erger zijn de fouten waarbij je in je ijver een woord of woorden overslaat. Of min of meer in gedachten een zin afmaakt die dan net iets anders blijkt te gaan als de
schrijver zelf had bedacht. Als je dan de tekst niet nauwgezet controleert aan de hand van de kopij, dan hang je. Ook een leuke is een woord aan het einde van een regel, dat vervolgens aan het begin van de volgende regel wederom in de zethaak terechtkomt. Heel verneukeratief. Werk je met vrije regelval dan is de correctie meestal niet zo’n ramp, maar bij een uitgevulde tekst die praktisch geen alinea’s kent, slaat de schrik je bij een eerste correctie wel eens om het hart. Maar goed, zetfouten bestaan. En op de lange duur blijf je daar stoïcijns onder. Zolang een fout niet zinstorend is: jammer, maar helaas. De ene lezer zal het zien, een ander zal er — net als jijzelf hebt gedaan — overheen lezen. Erger wordt het wanneer een zetfout wordt afgebeeld in secundaire literatuur. Niet verscholen in een boekje in een doos in een kast, maar open en bloot. Je staat voor iedereen in je hemd (zie bijvoorbeeld Mooi Marginaal 2008–2009, p. 81!). Bij het mooiste voorbeeld dat ik daarvan ken ging het niet eens om een publicatie. Op 21 november 1990 nam W.F.K.J.F. Frackers afscheid als Algemeen Inspecteur van het Korps Rijkspolitie. De heer Frackers mocht graag gedichten schrijven en daarom drukte Jan Keijser in een oplage van maar liefst 1000 exemplaren een bundeltje voor hem dat onder meer tijdens het afscheidfeest werd uitgedeeld. Starend over s tormend water sta ik stil, heette de bundel. Achter het spreekgestoelte werd op de wand een stuk handschrift van een van de gedichten geprojecteerd. En wat las men daar? ‘Starend over stromend water sta ik stil’...
Statenhofpers Verraste deze pers ons al herhaaldelijk met schitterende uitgaven (men zie slechts Het Ideale Boek, p. 166–167), de ambities reiken verder dan de zethaak aankan. Zo verscheen eind 2009 Het leven is een barre verschrikking, een reeks imponerende brieven van Gerard Reve aan Edith Visser. Ingeleid en geannoteerd door Nop Maas (Joop S. vond dat zo maar goed...), gezet door Chang Chi Lan-Ying en gedrukt door Jan de Jong, 75 pagina’s dik. Jaap Schipper had hierdoor de smaak te pakken, want vers van de pers is thans het door hetzelfde duo gezette en gedrukte Tjalie Robinson, Een land met gesloten deuren. Bezorgd en ingeleid door Wim Willems en geïllustreerd door Peter van Dongen. In groen en wit uitgevoerde paginagrote illustraties,
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
12/13
een prachtige uiklapplaat en een versierde titelpagina waarvan zelfs de deurtjes kunnen worden opengeklapt. Een kloek boek van niet minder dan 227 pagina’s. Ik moet eerlijk bekennen dat het mij een beetje door de ziel snijdt, dat offsetten, maar dat wordt hoe langer hoe meer een achterhaald standpunt. Want wat krijgen we er niet voor terug? Een prachtig verzorgd boek met een literair zeer interessante inhoud, waaraan een commerciële uitgever zijn vingers echt niet wil branden. Gelijkmatig gedrukt op Hahnemühle Ingres Vergé met handhaving van de pseudo schepranden in een mooie groene linnen band door Van Waarden. Dan maar eens geen moet; het is wel een uitgeefprestatie van formaat! Kees Thomassen
Vakboeken op de website Het is de bedoeling dat er de komende tijd met enige regelmaat besprekingen van vakboeken (zowel oude als nieuwe) op de website van Drukwerk in de Marge worden geplaatst. Zo zou daar langzamerhand een overzicht moeten ontstaan van de meest nuttige vakliteratuur voor wie zich in de techniek van het zetten en drukken wil verdiepen Nu en dan zal een uitgebreidere versie van zo’n bespreking ook in de nieuwsbrief verschijnen. De reeks wordt hieronder afgetrapt door Hubert van der Heijden.
Van Leerling tot Drukker Nee, ik weet niet wat mij ertoe heeft aangezet te gaan drukken. Het zit niet in de familie en niet in mijn opleiding of werk. Misschien dat de gekleurde formulieren die mijn vader als boekhouder/accountant heel vroeger gebruikte me erg gefascineerd hebben of een spreekbeurt op de lagere school over krantenrotatiedruk, maar eigenlijk weet ik het werkelijk niet. Lange tijd ben ik niet verder gekomen dan de periferie van het drukken als redacteur of zo, in een tijd dat offset de norm was. Maar goed, nu toch boekdruk en ik voel me altijd toch al meer verwant met die drukkers met die tuinbroeken en een oliespuit, dan met de zetters in hun stofjas en met hun zethaak. En het moest dus wel een productiemachine zijn, zoals een trapdegel; niet een proefpers, dat is toch maar..., nou ja, de naam zegt het eigenlijk al. Ja, natuurlijk, een snelpers of groter lijkt me ook héél spannend, maar ja, die keldertrap hè.
Als je dan gaat drukken stort je je meteen in een paar nieuwe beroepen, ieder op zich een vák waarvoor mensen jaren aan opleidingen hebben besteed. Dat gaat dus niet vanzelf. Bij mijn eigen opleiding heb ik de kennis meest uit boeken moeten halen, zelfs als er een college was dat de hoofdlijnen uiteen zette. Dus ging ik weer op zoek naar boeken die me bij mijn nieuwe opleiding uit de brand konden helpen. Nu zijn er geweldig veel boeken over typografie in engere zin. Natuurlijk moet je je daarin verdiepen, maar vaak is het niet zo verrassend, eigenlijk eerder frustrerend dat je niet zult kunnen beschikken over al die lettertypen, lijnen en ornamenten. Een deel van die literatuur gaat verder dan het artistieke design van het drukwerk of boek en behandelt het zetten, de ergonomie, de materialen en de procedures op de zetterij. Als het al tot drukken komt gaat het om een barietafdruk voor de offsetdrukkerij, want er zijn maar relatief weinig boeken over het drukken zelf. In de meeste boeken over drukken staan zaken van de grote cilinderpersen voorop, als het inslaan van vormen van veel pagina’s en het afstellen van de banden. Eigenlijk sta je daar dan als een jongetje met een trapdegel, en het kleurhouden wil maar niet lukken. Je gaat eens te rade bij een andere margedrukker, want de opleiding ging vroeger vooral in de praktijk, maar ja, die margecollega deelt jouw problemen niet. Wat een geluk dat ik tenslotte het boek ‘Van Leerling tot Drukker’ heb gevonden.
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
14/15
Het begint weliswaar obligaat met een uiteenzetting van het maatsysteem, waar vervolgens hinderlijk consequent aan wordt vastgehouden, alsof het metrische systeem nog moest worden uitgevonden, maar dan, na een paar bladzijden, gaan Schuitmaker en Ronner ervan uit dat de leerling zijn eerste tijd toch aan een Bostonpers door zal brengen. Zo’n driekwart van het 450 pagina’s dikke boek is toegespitst op de degelpers en al de problemen die ik zoal was tegengekomen passeren de revue, met aanwijzingen over wat ik anders had moeten doen en tips en trucs die ik kan proberen als het me toch is overkomen. Er is nog hoop voor me. Inktbak en rollen worden afgesteld. Ik durf nu zelf mijn degelschroeven los te draaien. De ene legger na de andere wordt opgemaakt en toegesteld. Dragers komen aan bod. Register regelen we tot in de puntjes. Op een dubbele pagina staan voorbeeldetiketten met specifieke problemen en bij het voorbeeld met de gerezen lijnen zijn deze lijnen inderdaad door het papier gesneden en het te vette etiket ìs echt overgezet. Nee, de degel wordt hier niet behandeld als opstapje naar de snelpers, maar is hier een volwaardig productieapparaat, zonder alternatief voor het drukken met bronspoeder of bladgoud. Geamuseerd en verbaasd las ik welke middelen er ingezet konden worden om het reclamedrukwerk zo te degraderen dat het er als (hand)typewerk uit kwam te zien. En op het einde van het boek komt de degel weer terug voor het ‘prägewerk’. Goed, veel handelsdrukwerk zal ik niet produceren en allerlei kleefmiddelen hebben we tegenwoordig niet meer bij de hand, maar dit boek laat wel zien welke problemen er zich kunnen voordoen en hoe die voorkomen worden. Natuurlijk, na de degel komt wel de snelpers aan bod en worden ‘vang’ en ‘dansmeester’ belicht, maar toch vooral weer de praktische zaken bij het insluiten, bij het legger opmaken en toestellen en mogelijke problemen van de inktgeving en hoe plooien kan worden voorkomen. Daarbij komt een voortdurende nadruk op nauwkeurig en smetvrij werken en aandacht voor behulpzame bandjes, draden en waaierlatten. Er staan meer meervoudige snelpersen in genoemd dan ik elders ben tegengekomen, maar dit boek is een must voor ieder die een degelpers wil bedienen. Het boek is geïllustreerd met veel behulpzame lijntekeningen en enkele foto’s, terwijl achterin een tiental platen zijn meegebonden. In januari 2011 heb ik er H 45 voor betaald, maar ik doe het voor geen goud van de hand. Hubert van der Heijden D. Schuitmaker en L. Ronner, Van leerling tot drukker, nv drukkerij ‘De Nieuwe Tijd’, Amsterdam 1912, 440 pag.
Tentoonstellingen van de Eikeldoorpers Op 17 april werd in het coda te Apeldoorn een overzichtstentoonstelling van het werk van Doortje de Vries geopend en op 22 mei volgde de opening van een iets kleinere tentoonstelling in het Stadtmuseum te Borken (Duitsland). Bij beide gelegenheden hield Kees Thomassen een praatje. Hierbij de versie van 22 mei. Het kan niet op voor Doortje de Vries. Werd op 17 april in Apeldoorn in het coda museum een overzichtstentoonstelling van haar werk geopend, vandaag is het alweer feest. Wat openingen betreft is Doortje een routinier geworden. Zo heeft ze zelfs al eens meegemaakt dat er een geheel aan haar bibliofiele werk gewijde tentoonstelling werd georganiseerd, die bovendien vergezeld ging van een bibliografie. 25 jaar boek-druk-kunst in de intieme ruimte van Minotaurus Boekwinkel te Amsterdam in 1996. Dat 25 jaar was trouwens gelogen want haar eerste uitgave dateert uit 1969, en eerlijk is eerlijk, tussen 1971 en 1982 kwamen er in het geheel geen bibliofiele boekjes van haar pers. Toch is het vandaag anders dan op die 17de april. Op 29 april heeft Doortje de aanvallige leeftijd van 65 jaar bereikt en dat betekent dat zij inmiddels haar eerste aow in ontvangst heeft mogen nemen. Ik heb het haar al meer dan eens horen roepen: ‘een vrij kunstenaar gáát niet met pensioen!’ Toch moet het een geruststellend idee zijn dat er vanaf nu een min of meer zeker basisinkomen is, zodat de eeuwige vraag: waar betaal ik de komende maand de hypotheek van, wat minder urgent wordt. Bovendien is er nu de bibliografie De verrassing van de binnenkant. Door Marijke Stapert-Eggen met veel zorg samengsteld en door Sander Pinkse prachtig vormgegeven. Dat de naam van de samensteller heel bescheiden pas na de titelpagina opduikt, zal haar niet helpen. Titelbeschrijvers zullen haar weten te vinden... De verrassing van de binnenkant suggereert dat de buitenkant van Doortje niet verrassend zou zijn. Niets is minder waar! De grote afwisseling in omslagpapier (niet dat eeuwige Canson), formaat en uitvoering, waarbij het cahiersteekje rustig wordt vervangen door een satéprikker, en de brutale wijze waarop titel en auteur — al dan niet in samenspel met een illustratie — op het omslag staan, wekken verwachtingen die vervolgens meer dan waargemaakt worden. Want het is waar, ook al zijn de omslagen allesbehalve saai, bij de binnenkant komen de verrassingen je pas van alle kanten tegemoet. En wel op drie manieren: — inhoudelijk: wie het namenregister van de bibliografie doorvlooit komt onwille keurig onder de indruk: van Bertus Aafjes t/m Belle van Zuylen en van Ida Gerhardt t/m Reiner Maria Rilke. Maar daarnaast schroomt Doortje niet om ook haar eigen — vaak uitdagend lesbische — teksten op de pers te leggen en bevinden zich onder de auteurs de nodige die min of meer in de marge van de literatuur werk-
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
16/17
zaam zijn. De afwisseling van auteurs uit alle mogelijke perioden en van allerlei statuur is een mooie indicatie voor het brede interesseveld van Doortje. Nee, de dame is bepaald niet van de straat. — uitvoering: zo schrijft Jan Keijser in de Verrassing van de binnenkant over de Love Sonnets van Vita Sackville-West: ‘Het vereist nogal wat gepuzzel om de sonnetten in de juiste volgorde te lezen. En als dat gelukt is, is het een hele toer de uitgave weer op orde te krijgen’. Een ander mooi voorbeeld ervan is de feestrede die Piet Verkruijsse hield bij de viering van 20 jaar Drukwerk in de Marge in de Zeeuwse Bibliotheek in 1996. Een lichte paniek maakt zich van je meester als je die tekst gaat lezen, pagina 1 en 2 gaan vanzelf, maar daarna dreig je het spoor duister te raken. Maar dan blijkt dat Doortje al lang voordat een of andere uitgever op het idee kwam de principes van de dwarsligger had uitgedacht. Uiteindelijk lukt het allemaal en komt gelijk de beloning: een prachtig druksel ontvouwt zich. Berucht onder de kenners is ook ’t abc van een ‘gebrekkig’ lichaam, die de lezer via ‘Bibberende Billen’ en ‘Distale Duimen’ naar een ‘Tribadiserende Tepel’ en een ‘Zuchtende Zaadbal’ voert. Zo’n zuchtende zaadbal, daar krijg je toch spontaan medelijden mee! Maar ook bij andere uitgaven blijkt telkens weer hoe diep er over de uitvoering wordt nagedacht.
— illustraties: Doortje is een bewonderaar van het werk van Hendrik Nicolaas Werkman. Maar zij is allesbehalve een slaafse navolger. Werkman was in technisch opzicht zeer beperkt: boekdruk, stempeltechniek, sjablonen en rechtstreeks werken met de inktrol. Zolang de voorstelling abstract is zijn er geen problemen, maar als er mensen of dieren min of meer realistisch moeten worden uitgebeeld krijgen zijn voorstellingen een grote mate van onbeholpenheid. Bij Doortje is daarvan geen sprake, al was het maar door de speelse wijze waarop zij de linosnede tot in de perfectie beheerst. Wie de knoestige, karakteristieke kop van Reve in Chers amis vergelijkt met de ‘apostelkop’ door Werkman die het gedicht Menschheit van Georg Trakl opluistert, ziet een wereld van verschil, zowel in zeggingskracht als in technische uitvoering. Van de druksels van Doortje wordt een mens vrolijk. Dat rationaliseren is niet eenvoudig. Ik denk dat het een mengeling is van de vaak geestige voorstelling, de vrolijke lichte kleuren en de geraffineerde toepassing van irisdruk en nat op nat drukken waardoor onderliggende kleuren op de plekken dat ze geraakt worden opeens geheel anders tonen. Het schijnbaar vanzelfsprekende gemak waarmee de illustraties gemaakt lijken te zijn, laat onverlet dat er in haar atelier in de loop der jaren menig schietgebedje weerklonken zal hebben. De bibliografie telt 155 nummers. Dat mag over een periode van bijna 42 jaar een bescheiden productie lijken, maar niets is minder waar. Om verder niet toegelichte redenen zijn rijmprenten en kalenders erbuiten gelaten. Vooral die laatste categorie is goed voor jaren werk. Iedere keer maar weer 12 bladen op een afwisselende manier vormgeven en drukken is geen sinecure. Speciaal geldt dat voor de kalender voor 2000 waarvan Doortje — en daar komt Hendrik Nicolaas toch weer even om de hoek kijken — een echte ‘Turkenkalender’ maakte met als thema ‘Goed versus kwaad’. Overigens krijg je wel de indruk dat Doortje zich van tijd tot tijd graag door het gekozen onderwerp discipline laat opleggen. Naast de kalenders — waar je niet plotseling februari kan laten zitten — geldt dat ook voor abcdaria. De bibliografie telt er maar liefst vijf, variërend van 5 bij 8 tot 24 bij 24 cm. En wat qualitate qua buiten de bibliografie is gebleven is de productie van de wandprenten in allerlei formaat en uitvoering. Nee, mevrouw De Vries zit bepaald niet stil. Wat op deze expositie niet te zien is, maar uit de bibliografie wel enigszins valt af te lezen is de coöperatieve opstelling van Doortje. Er zijn bijna geen verjaarsdozen
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
18/19
of -boeken voor drukkers of andere drukprojekten verschenen, zonder een bijdrage van haar hand en werkelijk zonder uitzondering zijn dat geen druksels van Jantje van Leiden. Het is altijd weer een genoegen om bij het doorbladeren van zo’n doos of boek op de inbreng van de Eikeldoorpers te stuiten. Een heel mooi voorbeeld daarvan is het gedicht Melopee van Paul van Ostaijen voor de Leidse Pers No. 14. Die coöperatieve instelling ervaar je ook buiten de projekten om. Doortje is een fijne collega, die altijd bereid is om je van dienst te zijn. Of het nu gaat over advies bij het mengen van kleuren, het omzetten van een pot inkt in handige tubes, of uitleg over het gemak en noodzaak van het gebruik van een inktmes voordat je de verf op de rollen smeert, Doortje staat paraat. Lieve Doortje, een vrij kunstenaar gáát niet met pensioen. Ik denk dat wij daar alleen maar heel gelukkig mee kunnen zijn. Kees Thomassen
Nieuw verschenen Karel Treebus: Integriteit gaat boven populariteit In de reeks ‘Roots’, een samenwerking tussen [z]oo producties en Drukkerij Lecturis, is als deel 22 een aflevering over Karel Treebus verschenen. Doel van deze reeks is aandacht schenken aan de wortels van de Nederlandse grafische ontwerpcultuur. Eerder verschenen deeltjes over Paul Mertz, Walter Nikkels, Jan van Toorn, Benno Wissing, Henk Gianotten, Bob Noorda, Frans Spruijt, Harry Sierman, Gerrit Noordzij, Baer Cornet, Cor Rosbeek, Wim Crouwel, Susanne Heynemann, Kees Nieuwenhuijzen, Ad Werner, Hein van Haaren, Ootje Oxenaar, Guus Ros, Ben Bos, Simon den Hartog en Ben Harsta. De hierbij afgedrukte omslagfoto is van Aatjan Renders. De tekst van is van de hand van Jaap Lieverse. Hij schrijft: ‘Als geen ander heeft Karel Treebus begrepen dat typografie geen doel maar een middel is. En
dus is hij zich zeer bewust van het essentiële onderscheid tussen modegrillen en evolutie. De wetenschap dat vorm ook inhoud is, heeft hij zijn hele werkzame leven gepraktiseerd. Ogenschijnlijk pretentieloos en dienstbaar maar onmiskenbaar gedreven door een persoonlijke drang heeft hij zijn kennis gedeeld en verspreid. Het maakt hem tot een uniek exemplaar van de “homo typographicus”, een soort die ondanks alle natuurlijke selectie nog lang niet is uitgestorven. En mede dank zij hem nog lang zal kunnen voortbestaan.’ Meer informatie bij [z]oo producties, (040) 212 55 15 of www.zooproducties.nl
Mercator press Saul van Messel, linea erecta De in deze uitgave samengebrachte teksten zijn gezet naar de handschriften en typoscripten die in de loop van 1987 door de dichter naar de uitgever toegestuurd werden, veelal als onderdeel van een brief of briefkaart; enkele zijn speciaal voor Mercator of Mercator Press geschreven; puellae purae voor Corinna Kramer; de tekst werd met de hand gezet uit de Bembo en in februari 2011 gedrukt op Arches 160 gr in x en 60 exemplaren met een illustratie van Mercator. 24 pp; 22,5 · 16 cm, H 20
Cultuur Een ijle klacht van Mercator, werd in maart 2011 met de hand gezet uit de Garamond 14 pts en gedrukt op Lana Royal 250 g in de vorm van een leporello in 50 exemplaren, waarvan 33 voor hbb, het bibliofiel en grafisch genootschap, Het Beschreven Blad. 25 · 64 cm, H 20
De wijn Dit gedicht van Willem Bilderdijk werd met de hand gezet uit de Garamond en in december 2010 gedrukt op Zerkall in 50 exemplaren met een illustratie van Merca-
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
20/21
tor tezamen met het menu van het Bilderdijk-diner op 18 december in het NoordHollands archief t.g.v. de 179ste sterfdag van de dichter. 8 pp; 20,5 · 14,2 cm, H 15 Meer informatie: Middenduinerweg 70, 2082 ld Santpoort, (023) 5374856, wh.kramerAquicknet.nl of www.mercatorpress.org
Uitgeverij Tungsten Bij Uitgeverij Tungsten verschenen recentelijk de volgende uitgaven: Voor de lieve vrede, een kort verhaal van de schrijver Peter Terrin, gepubliceerd in een oplage van 126 exemplaren, waarvan 26 gesigneerd door de auteur. De edities zijn verschenen op Hahnehühle Bugra en Zerkall Bütten. Een exemplaar van de editie van xxvi vraagt H 39,50. Een exemplaar van de overige 100 kost H 27,50. Peter Terrin (1968) debuteerde met de verhalenbundel De code. Voor de bundel De bijeneters en de roman Blanco, ontving hij een nominatie van de ako Literatuurprijs. Zijn laatste roman, De bewaker, ontving een nominatie van de Libris Literatuur Prijs en won de Europesche Literatuurprijs 2010. De taakgestrafte, een epiloog van de Christiaan Weijts op zijn debuutroman Art. 285b. De boek kom uit in een editie van 126 exemplaren, vaarvan 26 door de auteur gesigneerd op Cartiera Magnani Pecia en Zerkall Bütten en 100 exemplaren op Johnannot en Zerkall Bütten. Bij de editie van 26 geeft de auteur eigenhandig de turf op de omslag aangebracht. De omslag is gezeefdrukt en voorzien van transparant. Een exemplaar uit de editie van 26 vraagt H 44,50, één van de overige exemplaren H 29,50. Christiaan Weijts (1976) debuteerde in 2006 met Art. 285b. Het boek kreeg lovende kriteken en leverde hem nominaties op van zewel de ako Literatuurprijs op als de Gouden Uil. Voor dit debuut kreeg Weijts de Anton Wachterprijs. Voor zijn in 2008 verschenen roman Via Cappello 23 werd hij werderom genomineerd voor de ako Literatuurprijs en won de Gerard Walschapprijs. Informatie: Hoge Larenseweg 45, 1221 ak Hilversum, uitgeverij69Agmail.com
De Hanzepersen Het drukkerscollectief De Hanzepersen heeft op 17 juni j.l. zijn zesde gezamenlijke drukwerk gepubliceerd. Een boek getiteld Zeven Hanzesteden. De deelnemende zeven drukkers verbeelden ieder op eigen wijze in een eigen katern een hanzestad, de een in poëzie, de ander in proza, al dan niet vergezeld van kleurrijke grafiek. Stroomafwaards gerekend komen langs de IJssel de steden Doesburg, Zutphen, Deventer, Hattem, Kampen, Zwolle en Hasselt voorbij. De deelnemende drukkers zijn Doortje de Vries (Eikeldoorpers, Apeldoorn), Kees Thomassen (De Uitvreter, Woold), Henk Francino (De Pers Achter de Muren, Deventer), Toos Elfrink (ooei Grafisch Ontwerp, Deventer), Niels Klinkenberg (Pers Aldo, Deventer), De Overkant (Sjaklien Euwals, Fuentes de Cesna), en Peter Duijff (De Eierland Pers, Schalkhaar). Het eerste exemplaar van het boek werd tijdens een feestelijke bijeenkomst in de drukkerij van Henk Francino (De Pers Achter de Muren) overhandigd aan Ina Kok, conservator Handschriften en Oude Drukken aan het Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek te Deventer om toe te voegen aan de collectie. Het boek werd ge(boek)drukt in een oplage van 77 exemplaren, heeft 74 pp. en meet 15,5 · 25,3 cm staand. Er zijn 25 exx. beschikbaar voor de vrije verkoop. Belangstellenden kunnen een exemplaar bestellen voor H 37. Inlichtingen over het bestellen zijn te krijgen via hanzepersenAkpnmail.nl. Zie ook www.boekkunst.nl/site/hanzepersen.php.
Catalogus Hans Warren Tien jaar na de dood van de schrijver brengt antiquariaat Fokas Holthuis te Den Haag een catalogus met boeken, brieven en bijzondere uitgaven van Hans Warren uit. Het gaat om ruim 200 items, waaronder eerste drukken, opdrachtexemplaren, luxe edities en vertalingen, alle afkomstig uit de collectie van de Zeeuwse verzamelaar Niek Oele. Een topstuk is de uitgave Zeven gedichten van liefde uit 1976, geheel handgeschreven
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
22/23
in een oplage van slechts vier exemplaren. Warren noemde deze zeldzame bundel een ‘monument van moderne calligrafie’. Geen enkele Nederlandse bibliotheek bezit een exemplaar. In de collectie bevinden zich verschillende uitgaven van Nederlandse margedrukkers: Avalon Pers (Jan Keijser), Carrara Pers (Ronald Rijkse), De Klaproos (Marja Scholtens), Eliance Pers (Peter Muller), Exponent (Menno Wielinga), In de Bonnefant (Hans van Eijk), Lojen Deur Pers (Bubb Kuyper), Regulierenpers (Ben Hosman), Sub Signo Libelli (Ger Kleis) en Triona Pers (Dick Ronner). Sommige bundels zijn verrijkt met kleurrijke druksels, een originele zeefdruk of een ets. Hans Warren was erg gesteld op de bibliofiele uitgaven van zijn gedichten en vertalingen. Vanaf 1997 had verzamelaar Oele schriftelijk contact met Warren, die allerlei ‘moeilijke vragen’ over verschillende edities van zijn werk probeerde te beantwoorden. Deze vriendelijke brieven worden ook te koop aangeboden. De laatste brief aan Oele verstuurde Warren enkele dagen voor zijn dood op 19 december 2001. Eerder had Warren al aan de verzamelaar geschreven: ‘ik hoop dat u ineens op een catalogus stuit waar uw complete verlanglijst op staat en dat niemand u dan voor is’. De catalogus Hans Warren — Collectie Niek Oele van antiquariaat Fokas Holthuis verschijnt op papier en op internet. Meer informatie: Antiquariaat Fokas Holthuis, postbus 18604, 2502 ep Den Haag, (070) 346 6020, www.fokas.nl
In de Bonnefant ‘Moge jullie de loterij winnen en alles uitgeven aan dokters!’ Deze verwensing opent het verhaal over een land waar de mensen plotseling ‘weigeren te horen’. Ilya Kaminsky las het bizarre verhaal met grote snelheid en met veel succes voor tijdens The Maastricht International Poetry Nights in oktober 2011. De projectie van de Nederlandse vertaling kon zijn voordracht nauwelijks bijhouden, wat de hilariteit onder de toehoorders nog vergrootte. Kaminsky is in 1977 in Odessa (voormalige Sovjet Unie) geboren en kreeg in 1993 met zijn familie asiel in de Verenigde Staten, waar hij in San Diego woont en werkt. Sonya’s Fairy Tale verwijst zowel naar zijn eigen doofheid als naar de politieke situatie uit zijn jeugd. De Engelse tekst van Sonya’s Fairy Tale verschijnt in een kleine oplage bij In de Bonnefant, gezet uit Bembo en de Fairbank Bembo (smalle cursief ) corps 13, met de cijfers (Caslon) van de hoofdstukken in kleur; het formaat is 24,5 · 17 cm met 25 bladzijden; het bindwerk is verzorgd door Philipp Janssen (Boekbinderij Phoenix). Er zijn twaalf exemplaren op handgeschept Fabriano Perusia, in een speciale band
van geel Nepalees papier en perkamenten linten (gebaseerd op een voorbeeld uit 1913) à H 125 en drieënzestig exemplaren op Magnani velata avorio, ingenaaid met Fabriano Ingres omslag à H 50. Later dit jaar verschijnt een selectie uit het werk van Ilya Kaminsky, in de Nederlandse vertaling van Peter Boreas, bij Azul Press (www.azulpress.com). In de Bonnefant, Pastoor Pendersstraat 21, 6262 pb Banholt bonnefantpressAhetnet.nl
Jozef Moetwillig ‘Monument’, de nieuwe Paul Claes. De meester-vertaler hoeven wij u zeker niet voor te stellen. Evenmin hoeft voor u de titel van deze uitgave een verklaring. Paul Claes selecteerde en vertaalde twintig carmina van Horatius. Deze oden werden tussen 31 en 21 v.C. gepubliceerd en vormen sindsdien een hoogtepunt in de Latijnse literatuur. Ze werden al talloze malen vertaald, ook in het Nederlands, maar nu pas geeft Paul Claes ook zijn precieuze vertalingen vrij. De selectie bevat enkele klassiekers zoals de fameuze ode I,11 (‘Carpe diem’) en de oden rond Pyrrha, Chloë, Maecenas e.a., stuk voor stuk pareltjes, ook al omdat de geoefende pen van Paul Claes ze in de fijnste nuances weet te vangen. De Latijnse versie en Claes’ jonge vertaling staan naast elkaar afgedrukt. Het is een fraai verzorgde uitgave van 60 pag. Technische gegevens: kaft met flappen, formaat
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
24/25
(gesloten) 14,8 · 21,0 cm, papier (interieur) Munken opdikkend 100 gr/m2, kaft gerild en geplooid, binding garengenaaid. isbn 978 90 816 8960 1 Mocht u belangstelling hebben voor deze uitgave op de beperkte en genummerde oplage van 300 ex. — de eerste honderd worden door de auteur gesigneerd — gelieve dat dan kenbaar te maken via postAboekdruk.be of Brabants’ Boekdruk, E. Maeyensstraat 18, 9040 Gent. Bestellen kan door overschrijving van H 19,95 per exemplaar (inclusief porto en verzendenvelop) naar iban be07000017039866 en bic bpotbeb1 van Brabants’ Boekdruk, 9040 Gent, m.v.v. Monument-P.C. Vermeld s.v.p. uw adres en telefoonnummer. Meer informatie: www.boekdruk.be
Het Gonst Deel 3 in de reeks De Vlaamse Maat: Nooit worden wij ergens uitgenodigd en als men ons toch een keer vraagt gaan we niet. Een nieuw gedicht van Andy Fierens. Vorm en druk: Dick Wessels, gezet uit de Gill, gedrukt op Magnani. Oplage 150 à 175 genummerde en gesigneerde exemplaren. 24 p. 12,5 · 19,5 cm. Cahiersteek ‘verpakt’ in papieren groentezak met opdruk (met dank aan Aldi, Lidl, Kruidvat en de Chinezen uit de Van Wesenbekestraat). Hoe kunt u uw exemplaar bekomen? Mail naar dickwesselsAskynet.be, stort H 14 (incl. verzendkosten) op 5756486 t.n.v. D. Wessels, Schotensesteenweg 112, 2100 Deurne/Antwerpen (voor Nederland) of 401454319120, hetzelfde adres, voor België. En we sturen u een exemplaar op.
Andy Fierens’ bio! Dichter en performer Andy Fierens (1976) geldt als een buitenbeentje in het Vlaamse literaire ballenbad. Met hilarische én genadeloze teksten vol zelf- en andere spot, en met een hyperenergieke live-performance waarbij hij zijn woorden op het ritme
van mitrailleursalvo’s op het publiek afvuurt, laat hij geen spaander heel van het klassieke beeld van de dichter als wereldvreemd vat vol zelfmedelijden. Al snel werd Fierens een opgemerkte en veelgevraagde gast op podia in heel het land, en wist hij zijn status van podiumbeest ook over de grenzen heen te bevestigen toen hij zijn actieradius verder uitbreidde naar Nederland, Zuid-Afrika, Frankrijk, Duitsland en Japan. Enkele reacties: — ‘Meer dan ooit klaar om de wereld te veroveren’ (Flanders Center, Osaka (Japan)) — ‘Zijn optredens en persoonlijkheid zijn een toegevoegde waarde voor de Nederlandstalige cultuur en kunsten’ (Ida Verlinden, Belgische consul in Zuid-Afrika) — ‘Andy Fierens heeft onmiskenbaar gevoel voor humor’ (Algemeen Dagblad, Nederland) — ‘En daar is hij dan. Pletwals Andy Fierens. Moeiteloos verovert hij de gunst van het publiek. Ja, ook van de Duitsers. Al is zijn Duits vers omgeploegde poldergrond. Maar hij straalt de charme uit van een marskramer die er werkelijk van overtuigd is dat zijn potloden ook kokosnoten kunnen scheren.’ (Guido Lauwaert in Knack over het Flachlandfest in Berlijn) Regelmatig toont deze brulboei zich aan het grote publiek: Lowlands (Nl), Het Groot Beschrijf (B), Club Jungle (Osaka, Japan), Paradiso (Nl), Wintertuin (Nl), ZuiderZinnen (B), de Gentse Feesten (B), Geen Daden Maar Woorden (Nl), Woordfees (Zuid-Afrika), Crossing Border (Nl), de Nachten (B), 5de Nacht van de Poëzie (Gent), Poetry International (Nl)... Daarnaast treedt Fierens ook op met zijn literaire trashproject Andy & the Androids en maakt hij samen met Sam de Buysscher de cartoonreeks Kawabata, die eerder o.a. opdook in de dagbladen De Morgen en De Standaard. Andy Fierens heeft borsthaar en een kat en is vader van twee kinderen.
Triona Pers Binnenkort verschijnt een bundel met 10 gedichten van de Groningse dichter Freda Kamphuis. De auteur maakte zelf de vinylsnede voor het omslag. Er zijn 70 exemplaren opgelegd. De prijs is H 11 (plus verzendkosten). Terugkeer Uit niets blijkt plots iets naar boven gekropen, hoopvolle vogels bezingen een start. Verjaagd wordt het zwart, groen breekt alles open
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
26/27
voor nooit te verdringen kwetsbare dingen. De winter verdreven door terugverend leven, het oersterke vervolg op dat wat verzwolg. Eerder verscheen een dadaïstisch gedicht met de titel Stonnet van Geert Bremer. Van de oplage zijn slechts enkele exemplaren verkrijgbaar voor H 7 (plus verzendkosten). Dick Ronner, Triona Pers, www.zolderman.nl/triona, 0595 577 247
Slibreeks, CBK Zeeland Van Arjen Fortuin, recensent en biograaf van uitgever Geert van Oorschot (1909– 1987) verscheen op 19 maart Krullebol — Steilhaar. Hij gaat hierin op zoek naar het Vlissingen van Van Oorschot. De uitgever en schrijver liet tijdens zijn leven geen kans onbenut om af te geven op zijn geboortestad, maar wijdde zich als R.J. Peskens jarenlang aan het vastleggen ervan. Of althans, van zijn beeld van Vlissingen, dat lang niet altijd overeenstemde met de werkelijkheid. Het boek verscheen in de Slibreeks van cbk Zeeland. Delen uit de Slibreeks zijn te bestellen via de boekhandel of rechtstreeks via www.cbkzeeland.nl. De prijs is H 9 per deel of H 24 voor een jaarabonnement (4 delen). U kunt uiteraard ook telefonisch een bestelling plaatsen (0118–611443).
LJC-Pers Zetterspret en Drukkersvreugd, een keuze uit sinds 1978 verzameld typografisch materiaal van de ljc-Pers, kleurig gepresenteerd in een boekje van 80 pagina’s.Papier: Zerkal, gedrukt op de Asbern van de Németalföldi Nyomda te Debrecen en de proefpers van Pastei in Amsterdam. Het boekje werd gepresenteerd in Debrecen op 11 mei 2011 samen met Nosztalgia a xxi. Szazadban (Nostalgie in de 21ste eeuw) van István Tóth/Gutenberg rabja (Gutenbergs slaaf ), bij gelegenheid van het 450-jarig jublileum van drukken in Debrecen.
Zetterspret en Drukkersvreugd, Amsterdam/Debrecen, 2011, 80 pagina’s, oplage 62 Bij Minotaurus is een beperkt aantal van de twee boekjes verkrijgbaar voor 75 Euro per exemplaar. Meer informatie: ronaldsteurAhotmail.com
Agenda Cursus typografie Nog niet eens zo heel erg lang geleden werden teksten gedrukt met losse loden letters. Deze techniek, die bijna vijf eeuwen gebruikt werd, moest in de 20e eeuw plaatsmaken voor snellere manieren om tekst te reproduceren. Daarmee ontstond de mogelijkheid van een tweede jeugd voor het oude ambacht van het boekdrukken, die net als de houtdruk een hoogdruktechniek is. De cursus Typografie wordt verzorgd door letterzetter Feike Boorsma en Marlies Louwes. De cursisten maken in eerste instantie kennis met de technische kanten van het ambachtelijk boekdrukken, maar krijgen daarnaast alle ruimte om op een creatieve manier met de typografie te werken. Het Grafisch Centrum Groningen
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
28/29
beschikt over loden en houten letters, lijnen en ornamenten: daarmee worden onder de geuzennaam margedrukwerk prachtige typografische uitgaven gemaakt. Start: 14 september 2011 Tijd: woensdag 19.00–22.00 uur Prijs: H 190 voor 12 lessen Voor meer informatie, vragen over vrij werken of het opgeven voor cursussen, workshops, lezingen of scholenprojecten kun je contact opnemen met coördinator Hans Horn. Stichting Grafisch Centrum Groningen, Warmoesstraat 41, 9724 jj Groningen, telefoon: 06 25178093, e-mail: infoAgrafischcentrumgroningen.nl
Pop up! Deze zomer wijden twee musea zich aan het spectaculaire pop up boek. In het Haagse Museum Meermanno | Huis van het boek vindt de tentoonstelling Pop up! Bijzondere en beweegbare boeken plaats waarin vooral oude en zeldzame beweegbare boeken en hedendaagse kunstenaarsboeken te zien zijn. Het Veluws Museum Nairac in Barneveld toont met Pop up! Het boek uit de band gesprongenvooral de populaire pop up boeken uit de twintigste eeuw. Niet eerder is in Nederland zo’n breed overzicht gegeven van de pop ups en de beweegbare boeken die door hun kwetsbaarheid niet vaak getoond kunnen worden.
Pop up! Bijzondere en beweegbare boeken Museum Meermanno toont anatomische atlassen en astronomische werken uit de 15de tot de 18de eeuw en speelboeken in allerlei verschijningsvormen: van suikerzoete opzetprenten tot humoristische scènes van Lothar Meggendorfer. Ook zijn er bijzondere kunstenaarsboeken te zien van 1960 tot nu (o.a. van Andy Warhol en Sjoerd Hofstra) en kunnen de nieuwste digitale pop up vormen op een e-reader
ontdekt worden. Voor de bezoeker die de pop up graag ‘hands on’ beleeft, zijn er boeken beschikbaar die door iedereen aangeraakt mogen worden. Voor kinderen en volwassenen worden tijdens de tentoonstelling verschillende activiteiten en workshops georganiseerd. Museum Meermanno | Huis van het boek, 9 juli t/m 23 oktober 2011
Pop up! Het boek uit de band gesprongen In het Veluws Museum Nairac is een grote selectie te zien uit het rijk geschakeerde aanbod van pop up boeken vanaf het begin van de twintigste eeuw tot nu, waaronder enkele zeldzame exemplaren. Van een aantal kunstenaars is veel werk te zien: de Tjech Vojtêch Kubasˇta (1914—1992) was een van de meest creatieve kunstenaars en paper-engineers vanaf de jaren ’40. Zijn levendige en kleurrijke illustraties springen letterlijk van het papier en geven een hele nieuwe draai aan de bekende sprookjes. Ook de spectaculaire werken van hedendaagse papiergeweldenaar Robert Sabuda en de artistieke abstracte vormexperimenten van David Carter zijn ruim vertegenwoordigd. Veluws Museum Nairac, 18 juni t/m 5 november 2011
Korte geschiedenis van beweegbare en pop up boeken De eerste beweegbare boeken stammen uit de dertiende eeuw. Deze boeken hadden vaak een wetenschappelijk of educatief karakter. Zo werden uitklapprenten gebruikt om berekeningen of landkaarten te tonen en roterende schijven maakten de werking van het heelal inzichtelijk. De eerste boeken waarbij de beweging een
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
30/31
essentieel onderdeel uitmaakte van de beleving van het boek waren de ‘speelboeken’ uit het begin van de negentiende eeuw. Hierin kan je door deurtjes te openen of aan strookjes papier te trekken, nieuwe scènes tevoorschijn toveren en figuren in beweging brengen. De werkelijke pop up boeken, waarbij de voorstelling vanzelf omhoog komt wanneer de bladzijde wordt omgeslagen, bereikten in de twintigste eeuw een ongekende populariteit. Sprookjes, de dierenwereld, architectuur, stripfiguren en beroemdheden als Elvis Presley komen tot leven in ingenieuze papieren 3D-constructies. Ook kunstenaars lieten zich inspireren door de pop up: zo laat Andy Warhol, icoon van de pop art, in de jaren ’60 een blikje tomatenpuree rechtop staan in zijn Index book. De Nederlandse kunstenaar Sjoerd Hofstra bereikt in zijn boeken zowel een hoog artistiek niveau als een geavanceerde pop up techniek.
Summerschool ‘Bladgoud’ De Leerstoelgroep Boekwetenschap en Handschriftkunde en de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam organiseren deze zomer voor de tweede keer een summerschool over de geschiedenis van het boek. Het aanbod van cursussen, lezingen, workshops, colleges en excursies heeft veel te bieden voor iedereen die geïnteresseerd is in de geschiedenis van het boek. Voor zowel onderzoekers, studenten, bibliotheek- en museummedewerkers als andere liefhebbers is een zeer divers programma samengesteld. De summerschool wordt gehouden van maandag 22 augustus t/m vrijdag 2 september. Omdat de summerschool plaatsvindt tijdens de tentoonstelling Toerist in de Gouden Eeuw. Amsterdam voor vijf duiten per dag bij de Bijzondere Collecties, zijn er veel programmaonderdelen die te maken hebben met het zeventiende-eeuwse boek. Bijvoorbeeld workshops Boekbanden uit de Gouden Eeuw, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw en Koken in de Gouden Eeuw en colleges over de Atlas Maior en de Van SantenBijbel.
Daarnaast komen er andere onderwerpen aan bod zoals Omgaan met bijzondere materialen, Evolutie in de Artis Bibliotheek en De geschiedenis van de drukletter. Deze summerschool biedt verder nog verschillende andere aantrekkelijke activiteiten zoals een concert, rondleidingen en als afsluiting de derde Frederik Mullerlezing. Deelnemers aan de summerschool kunnen een keuze maken uit een ‘à la carte’programma. Naast diepgravende cursussen en workshops zijn er toegankelijke colleges en lezingen waarbij topstukken uit de collecties worden getoond. Actuele informatie is op de website van de summerschool te vinden: www.bijzonderecollecties.uva.nl/bc_actueel/summerschool.cfm. Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam Oude Turfmarkt 129 (Rokin), 1012 gc Amsterdam, 020 5257300
Letters Voelen Tesamen met Jos Pastijn geef ik een kennismakingscursus letterzetten in het Museum voor Industriële Archeologie en Textiel in Gent, voor leerkrachten uit het avondonderwijs: www.ovsg.be/nascholing/dko/dlbko7.html Maar ook andere groepen of groepjes willen we graag iets bijleren. Meer informatie: petervanlanckerAme.com
Zomertyposium 2011 Initiaal — druk met letters — zomertyposium 2011 Of het nu gaat om een letterontwerper, een typograaf, een grafisch vormgever, of een margedrukker; steeds zien zij zich geplaatst voor een keuzeproces om het optimale letterbeeld te bereiken. Initiaal heeft ‘letteraars’ van naam en faam bereid gevonden om hun expertise en ervaringen met u te delen op zaterdag 27 augustus 2011 tijdens de zesde editie van Zomertyposium vanaf 10.00 uur in de collegezaal van Museum Plantin Moretus aan de Vrijdagmarkt te Antwerpen. Peter Verheul spreekt over custom fonts; Yves Peters heeft het over fontselectie en webfonts en Jo De Baerdemaeker gaat in op Open Type en multimediaal zetwerk. Uiteraard mag de Typosiumprent niet ontbreken; Lea Van Heck heeft zich lasten inspireren door de Plantin als letteraar. Nadere info: www.initiaal.be
n ie uws b r i e f Drukwerk in de Marge nummer 137, juli 2011
colofon Deze nieuwsbrief is een uitgave van de Stichting Drukwerk in de Marge. Voorzitter: Bubb Kuyper, bubbkuyperAnetaffairs.nl Secretaris: Silvia Zwaaneveldt, Gerrit Doustraat 4, 2311 xp Leiden, silviaAdrukwerkindemarge.org Penningmeester: Frans den Breejen, Korte Vleerstraat 8, 2513 vm Den Haag, fransAdrukwerkindemarge.org Overige bestuursleden: Alex Barbaix, Roosje Keijser, Sander Pinkse Nieuwe contribuanten/adreswijzigingen graag doorgeven aan de secretaris. Nieuwsbrieven verschijnen 4 maal per jaar, begin januari, april, juli en oktober. Kopij voor de nieuwsbrief dient uiterlijk halverwege de voorafgaande maand binnen te zijn. Bijdragen liefst per e-mail naar nieuwsbriefAdrukwerkindemarge.org, of per post naar Nieuwsbrief Stichting Drukwerk in de Marge, Herengracht 51, 1015 bc Amsterdam. Redactie nieuwsbrief: Alex Barbaix, Sander Pinkse
32