Woordenschat groep 8: Welbevinden les 1 & 2 de nieuwbouw:
Nieuwbouw zijn gebouwen die nieuw gebouwd worden, zoals huizen, scholen en flatgebouwen.
de nieuwbouwwijk:
Een wijk met nieuwbouw.
het nieuwbouwhuis:
Een huis dat nieuw gebouwd is of nieuw gebouwd wordt.
de aanbouw:
De aanbouw is iets wat ergens nieuw bij wordt gebouwd, bijvoorbeeld huizen in een wijk of een verdieping op een huis.
in aanbouw:
De gebouwen worden gebouwd.
het aannemersbedrijf:
Een aannemersbedrijf is een bouwbedrijf, dat bijvoorbeeld gebouwen, bruggen of wegen bouwt.
de aannemer:
De baas van het aannemersbedrijf.
het bouwjaar:
Het jaar waarin het gebouw gebouwd is.
bewoonbaar:
Je kunt er goed wonen.
de huurverhoging:
De huur, het bedrag dat elke maand betaald moet worden om in het huis van iemand anders te mogen wonen, gaat omhoog.
de renovatie:
Een verbouwing van een oud huis om het moderner te maken, zodat het voldoet aan de eisen van deze tijd.
uitbreiden:
Iets groter maken.
de uitbreiding:
Het is groter gemaakt.
de woningnood:
Er zijn meer mensen dan huizen. Dus er zijn huizen te weinig om iedereen ergens te laten wonen.
het woonklimaat:
De omstandigheden waarin je woont.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Welbevinden les 3 & 4 de eigenaar:
Degene die iets bezit, van wie iets is.
de grootgrondbezitter:
Iemand die heel veel land of grond bezit.
de huiseigenaar:
Iemand die een huis bezit (je hebt het huis gekocht).
de landeigenaar:
Iemand die land of grond bezit.
heer en meester zijn:
De baas zijn, of de beste zijn.
het herenhuis:
Een groot en statig woonhuis.
huisvesten:
Iemand een plaats geven om te wonen.
de huisvesting:
Een plaats om te wonen.
bebossen:
Met bomen beplanten.
de bebossing:
De bomen en planten die er groeien.
het grindpad:
Een pad dat gemaakt is van kleine steentjes (grind).
de grindtegel:
Een speciaal soort tegel, speciaal voor buiten, gemaakt van kleine steentjes (grind).
de moestuin:
Een tuin waarin je groenten verbouwt, zoals tomaten, sla en aardappelen.
de omwonenden:
Mensen die rondom een bepaalde plek wonen.
het terras:
Een plat stuk tuin bij een huis of café waar je buiten kunt zitten. Vaak liggen er tegels.
de terrasstoel:
Een stoel voor op het terras.
het woon-werkverkeer:
Verkeer dat bestaat uit mensen die van huis naar hun werk gaan of omgekeerd.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Welbevinden les 5 & les 6 de landstreek:
Een deel van een land (bijv. de Veluwe of het Groene Hart).
de nabijheid:
Als iets dicht in de buurt is.
het natuurlandschap:
Een stuk land waar de natuur haar gang kan gaan.
omliggend:
Dat wat er omheen ligt (bijv. hier in de buurt: de , het Mheenpark, de Anklaar)
de stedeling:
Mensen die in de stad wonen.
het territorium:
Een gebied waarvan een mens of dier vindt dat van hem of haar is.
de vlakte:
Een plat gebied.
de watervlakte:
Een plat gebied dat uit water bestaat.
de zandvlakte:
Een plat gebied dat uit zand bestaat.
het geslacht:
-
huiselijk:
gezellig
de huisgenoot:
Iemand met wie je in hetzelfde huis woont.
inwonen bij:
Iemand die bij iemand anders in huis gaat wonen.
erven:
Iets van iemand krijgen die overleden is.
de erfgenaam:
De persoon die iets erft.
het gezinsleven:
Het leven in een gezin.
de sleutelbos:
Een bos sleutels.
Naam: Toets op:
Alle mensen van een familie. Of iemand een man of een vrouw is.
Herhalingstoets thema 1: welbevinden (NIET UITDELEN) de nieuwbouw:
Nieuwbouw zijn gebouwen die nieuw gebouwd worden, zoals huizen, scholen en flatgebouwen.
het aannemersbedrijf:
Een aannemersbedrijf is een bouwbedrijf, dat bijvoorbeeld gebouwen, bruggen of wegen bouwt.
de huurverhoging:
De huur, het bedrag dat elke maand betaald moet worden om in het huis van iemand anders te mogen wonen, gaat omhoog.
de renovatie:
Een verbouwing van een oud huis om het moderner te maken, zodat het voldoet aan de eisen van deze tijd.
uitbreiden:
Iets groter maken.
heer en meester zijn:
De baas zijn, of de beste zijn.
het herenhuis:
Een groot en statig woonhuis.
huisvesten:
Iemand een plaats geven om te wonen.
bebossen:
Met bomen beplanten.
de moestuin:
Een tuin waarin je groenten verbouwt, zoals tomaten, sla en aardappelen.
de omwonenden:
Mensen die rondom een bepaalde plek wonen.
het woon-werkverkeer:
Verkeer dat bestaat uit mensen die van huis naar hun werk gaan of omgekeerd.
de nabijheid:
Als iets dicht in de buurt is.
de stedeling:
Mensen die in de stad wonen.
het territorium:
Een gebied waarvan een mens of dier vindt dat van hem of haar is.
de vlakte:
Een plat gebied.
de erfgenaam:
De persoon die iets erft.
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Regelen les 1 & les 2 afgelasten:
Niet door laten gaan.
de afwezigheid:
Er niet zijn.
afzeggen:
Vertellen dat je niet komt.
de aankomst:
Je bent ergens gekomen.
de aankomsttijd:
De tijd waarop je ergens aankomt.
uitnodigen:
Iemand vragen je gast te zijn.
de uitnodiging:
De vraag of iemand jouw gast wil zijn (kan ook via een kaart).
het vertrek:
Klaar om weg te gaan.
de vertrektijd:
De tijd waarop je weggaat/ vertrekt.
aankondigen:
Van tevoren vertellen wat er gaat gebeuren.
de agenda:
Een boekje of een schrift waarin wordt opgeschreven wat je moet doen en wanneer.
in principe:
Het vast uitgangspunt. Zo wordt het, als er niks aan de hand is, gedaan.
ter zijner tijd:
Op een later tijdstip.
plannen:
Een plan maken voor iets: met jezelf afspreken wat je op welk moment gaat doen.
programmeren:
Een ander woord voor plannen.
de planning:
Het plan dat je hebt gemaakt tijdens het plannen.
de tijdlijn:
Een getekende lijn die een periode in de tijd aangeeft (bijv. bij geschiedenis).
de weektaak:
Het werk dat aan het einde van de week af moet zijn.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Regelen les 3 & 4 synoniem:
twee verschillende woorden die hetzelfde betekenen.
aanwezig:
Ergens zijn.
tijdelijk:
Voor een bepaalde tijd.
invallen:
vervangen
de invaller:
Iemand tijdelijk vervangen als die er niet is.
het nachtwerk:
Het werk dat in de nacht wordt gedaan.
op tijd zijn:
Op het juiste moment er zijn (synoniem: tijdig).
het tijdstip:
Op die tijd.
aan de lopende band:
steeds
de lopende band:
Op een lopende band komen steeds dezelfde soort producten of onderdelen voorbij (de band draait rond, dat wordt lopend genoemd)
de maandkalender:
Een afsprakenkaart voor één hele maand.
het weekritme:
Het komt elke week terug.
alledaags:
Elke dag, gewoon, niet bijzonder, niet opvallend (synoniem: dagelijks)
dagelijks:
Elke dag (synoniem: alledaags).
jaarlijks:
Elk jaar, één keer per jaar.
maandelijks:
Elke maand, één keer per maand.
wekelijks:
Elke week, één keer per week.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Regelen les 5 & 6 aanstaande:
Wat er aan komt.
aanstonds:
bijna
aftellen:
Terugtellen naar nul.
het moment:
het ogenblik
achterlopen:
De klok geeft een eerdere tijd aan dan dat het eigenlijk is.
momenteel:
nu
naderhand:
achteraf, later
voorlopen:
De klok geeft een latere tijd aan dan dat het eigenlijk is.
het voorschot:
Geld dat je alvast krijgt, hoewel je er eigenlijk nog geen recht op hebt.
aanbreken:
beginnen
aan de orde:
iets bespreken
vooraf:
van tevoren
voordringen:
Voor je beurt gaan.
de voordringer:
Iemand die voor zijn of haar beurt gaat.
voorspellen:
Van tevoren bedenken wat er gaat gebeuren.
de voorspelling:
Iets wat van tevoren is gezegd over wat er gaat gebeuren.
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 2: regelen ( NIET UITDELEN) afgelasten:
Niet door laten gaan.
de afwezigheid:
Er niet zijn.
de vertrektijd:
De tijd waarop je weggaat/ vertrekt.
aankondigen:
Van tevoren vertellen wat er gaat gebeuren.
in principe:
Het vast uitgangspunt. Zo wordt het, als er niks aan de hand is, gedaan.
ter zijner tijd:
Op een later tijdstip.
plannen:
Een plan maken voor iets: met jezelf afspreken wat je op welk moment gaat doen.
synoniem:
twee verschillende woorden die hetzelfde betekenen.
op tijd zijn:
Op het juiste moment er zijn (synoniem: tijdig).
aan de lopende band:
steeds
de lopende band:
Op een lopende band komen steeds dezelfde soort producten of onderdelen voorbij (de band draait rond, dat wordt lopend genoemd)
alledaags:
Elke dag, gewoon, niet bijzonder, niet opvallend (synoniem: dagelijks)
dagelijks:
Elke dag (synoniem: alledaags).
aanstaande:
Wat er aan komt.
aanstonds:
bijna
momenteel:
nu
naderhand:
achteraf, later
het voorschot:
Geld dat je alvast krijgt, hoewel je er eigenlijk nog geen recht op hebt.
de voorspelling:
Iets wat van tevoren is gezegd over wat er gaat gebeuren.
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Energie les 1 &2 de hoogspanningskabel:
Een soort sterke touwen, gemaakt van verschillende stalen draden. Daar doorheen gaat elektriciteit met een hoge spanning, een hoge sterkte.
de hoogspanningsmast:
Grote masten waartussen hoogspanningskabels hangen.
levensgevaarlijk:
Zo gevaarlijk dat je er dood aan kunt gaan.
de uitbarsting:
- ineens heel erg boos worden - een vulkaanuitbarsting: uit de vulkaan komt lava.
exploderen:
Uit elkaar knallen (synoniem: ontploffen).
de explosie:
Uit elkaar knallen van iets (synoniem: de ontploffing).
mislukken:
Iets wat niet lukt, het gaat verkeerd.
de mislukking:
Iets wat niet gelukt is.
de ontploffing:
Het gaat ineens kapot (synoniem: de explosie).
de aansteker:
Een apparaatje om vuur mee te maken.
gloeiend:
- Warmte en licht uitstralen. - Je bent erbij! Je bent betrapt.
opstijgen:
omhoog gaan
rampzalig:
Heel erg vervelend.
de rookontwikkeling:
Het ontstaan van rook.
de rookwolk:
Een wolk van rook.
het tegenovergestelde:
Juist dat andere. Bijv. zwart/ wit – jong/ oud – goed/ fout
prompt:
meteen
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Energie les 3 & 4 feilloos:
zonder fouten
installeren:
Het aanbrengen van apparaten of machines zodat ze gebruikt kunnen worden.
aandrijven:
In beweging brengen.
de dynamo:
Een apparaatje dat elektriciteit maakt als het draait.
de hulpmotor:
Een machine die je helpt om vooruit te komen. Dan hoef je zelf niet zo hard te trappen.
de installatie:
Het zelfstandig naamwoord van installeren: een apparaat of machine klaarmaken voor gebruik.
oplaadbaar:
Steeds weer opnieuw laden met elektriciteit.
opladen:
Laden met elektriciteit.
het genie:
Ergens ontzettend veel aanleg voor hebben; je bent er heel erg goed in.
het meesterschap:
Het meester- zijn in iets. (je bent er heel secuur in, en kan het ook heel goed)
het meesterwerk:
Datgene wat iemand heeft gemaakt die meester ergens in is.
secuur:
synoniem: nauwkeurig of precies
uitmunten:
Je bent ergens goed in, beter dan anderen.
de wetenschapper:
Iemand die door te studeren veel kennis heeft behaald op een bepaald gebied.
geniaal:
Als een genie.
de specialist:
Iemand die iets bijzonders kan, iets wat anderen niet kunnen.
de specialiteit:
Datgene waar iemand heel goed in is.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Energie les 5 & 6 de aardbodem:
De grond waarop mensen, dieren en planten leven.
de afvalberg:
Een berg van afval.
het afvalprobleem:
Mensen gooien zomaar hun afval ergens neer. Er is teveel afval.
de bedrijvigheid:
de drukte
rangschikken:
Op een bepaalde volgorde zetten.
snoeien:
Het knippen van takken van struiken en bomen.
de roest:
Een roodbruine aanslag op metalen voorwerpen.
roesten:
Het verschijnen van roest.
roestvrij:
zonder roest
ongelofelijk:
Je kunt het bijna niet geloven.
ontdekken:
Te weten komen of iets zo is of dat er iets is.
de symmetrie:
Twee helften zijn elkaar spiegelbeeld.
droogleggen:
Het droogmaken van een stuk land; het water wegpompen (synoniem: droogmaken)
droogmaken:
Het droogleggen van een stuk land; het water wegpompen (synoniem: droogleggen)
inpolderen:
Er dijken omheen zetten.
nauwkeurig:
synoniem: precies, secuur
symmetrisch:
Het is aan beide zijden gelijk.
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 3: Energie ( NIET UITDELEN) de hoogspanningskabel:
Een soort sterke touwen, gemaakt van verschillende stalen draden. Daar doorheen gaat elektriciteit met een hoge spanning, een hoge sterkte.
de uitbarsting:
- ineens heel erg boos worden - een vulkaanuitbarsting: uit de vulkaan komt lava.
gloeiend:
- Warmte en licht uitstralen. - Je bent erbij! Je bent betrapt.
prompt:
meteen
feilloos:
zonder fouten
installeren:
Het aanbrengen van apparaten of machines zodat ze gebruikt kunnen worden.
secuur:
synoniem: nauwkeurig of precies
uitmunten:
Je bent ergens goed in, beter dan anderen.
de bedrijvigheid:
de drukte
rangschikken:
Op een bepaalde volgorde zetten.
de symmetrie:
Twee helften zijn elkaar spiegelbeeld.
droogleggen:
Het droogmaken van een stuk land; het water wegpompen (synoniem: droogmaken)
inpolderen:
Er dijken omheen zetten.
roestvrij:
zonder roest
ongelofelijk:
Je kunt het bijna niet geloven.
de specialiteit:
Datgene waar iemand heel goed in is.
mislukken:
Iets wat niet lukt, het gaat verkeerd.
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Spreken les 1 &2 a.u.b.:
alstublieft
de communicatie:
het contact
communiceren:
Contact hebben, waarbij je informatie, nieuws of kennis met elkaar uitwisselt of overbrengt.
redeneren:
Denken in stappen.
de redenering:
een gedachtegang
s.v.p. (s’il vous plait):
een Frans woord: alstublieft
suggereren:
Een voorstel doen.
zogezegd:
Om het zo te zeggen.
als aan de grond genageld staan:
Je kunt je niet meer bewegen; het is alsof je voeten aan de grond vast zitten.
binnensmonds:
Iemands die binnensmonds praat, praat heel onduidelijk.
hakkelen:
Iets met veel moeite zeggen, waarbij je steeds even stopt (synoniem: stamelen)
schoorvoetend:
Aarzelend en een beetje bang.
schuchter:
verlegen
sowieso:
een Duits woord: in ieder geval
stamelen:
Iets met veel moeite zeggen, waarbij je steeds even stopt (synoniem: hakkelen).
de stotteraar:
Iemand die moeilijk uit zijn woorden kan komen, waarbij hij het begin van de woorden steeds herhaalt.
de verwarring:
In de war zijn, niet meer weten wat je moet doen.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Spreken les 3 & 4 de brombeer:
Een mopperpot, een man of vrouw die veel moppert.
ergeren:
Je aan iets of iemand storen; je bent er een beetje boos over.
de ergernis:
Datgene waar je boos over wordt.
knarsetanden:
Een schurend geluid maken door je tanden langs elkaar te bewegen.
de kritiek:
Je zegt wat je er fout aan vindt.
kritisch:
Goed opletten of dingen wel in orde zijn.
kwalijk nemen:
Je bent boos op iemand omdat hij iets heeft gedaan wat je vervelend vindt.
prikkelbaar:
Je bent snel boos, je bent snel geprikkeld.
schelden:
Lelijke woorden zeggen omdat je kwaad bent.
hoog van de toren blazen:
Een grote mond hebben en veel eisen stellen.
kakelen:
- Het geluid dat een kip of haan maakt. - Hard en druk praten
het laatste woord hebben:
Als laatste nog ergens iets over zeggen.
de overtuigingskracht:
De kracht om iemand te overtuigen.
verduidelijken:
Nog beter uitleggen wat je bedoelt, nog duidelijker maken.
verklaren:
uitleggen
de vertaler:
Iemand die iets van de ene taal omzet in de andere taal.
de vertaling:
Dat zijn woorden die van de ene in de andere taal omgezet zijn.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Spreken les 5 & 6 de advocaat:
Iemand die voor zijn beroep mensen helpt die voor de rechter moeten komen.
de getuige:
Iemand die bij een gebeurtenis was, zodat hij later precies kan vertellen hoe het precies ging.
getuigen:
De getuige vertelt hoe iets is gegaan.
de presentator:
Iemand die een programma op de radio of televisie presenteert; het programma leidt.
de rechtspraak:
het rechtspreken
rechtspreken:
Beslissen (door een rechter) of iemand zich wel of niet volgens de wet heeft gedragen.
de rechtszaak:
Een rechter beslist of iemand schuldig is aan een misdrijf of overtreding waarvan hij verdacht wordt.
rechtvaardig:
eerlijk
aan de grote klok hangen:
verzwijgen
afluisteren:
Stiekem luisteren naar wat iemand vertelt, terwijl dat niet voor jouw oren bedoeld is.
klaarblijkelijk:
Zoals duidelijk blijkt.
de luistervink:
Iemand die mensen afluistert.
de praatjesmaker:
een opschepper
roddelen:
Achter iemands rug slechte dingen over hem vertellen.
spioneren:
Stiekem kijken of luisteren naar wat je vijand doet of zegt, om te weten te komen wat hij van plan is en wat zijn zwakke plekken zijn.
verzwijgen:
Iets met opzet niet zeggen; anderen mogen het niet weten.
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 4: regelen (NIET UITDELEN)
roddelen:
Achter iemands rug slechte dingen over hem vertellen.
spioneren:
Stiekem kijken of luisteren naar wat je vijand doet of zegt, om te weten te komen wat hij van plan is en wat zijn zwakke plekken zijn.
verzwijgen:
Iets met opzet niet zeggen; anderen mogen het niet weten.
klaarblijkelijk:
Zoals duidelijk blijkt.
de vertaling:
Dat zijn woorden die van de ene in de andere taal omgezet zijn.
het laatste woord hebben:
Als laatste nog ergens iets over zeggen.
de overtuigingskracht:
De kracht om iemand te overtuigen.
kritisch:
Goed opletten of dingen wel in orde zijn.
prikkelbaar:
Je bent snel boos, je bent snel geprikkeld.
de brombeer:
Een mopperpot, een man of vrouw die veel moppert.
ergeren:
Je aan iets of iemand storen; je bent er een beetje boos over.
a.u.b.:
alstublieft
de communicatie:
het contact
s.v.p. (s’il vous plait):
een Frans woord: alstublieft
suggereren:
Een voorstel doen.
hakkelen:
Iets met veel moeite zeggen, waarbij je steeds even stopt (synoniem: stamelen)
schoorvoetend:
Aarzelend en een beetje bang.
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Emancipatie les 1 & 2 de burgemeester:
De leider van het gemeentebestuur.
de burger:
Een inwoner van een gemeente of een land.
het gezag:
Iedereen moet luisteren naar degene die het gezag heeft.
de minister:
Een meneer of mevrouw die verantwoordelijk is voor een bepaald onderdeel (bijv. onderwijs of verkeer) voor een land en staat aan het hoofd van een ministerie.
de minister-president:
De leider of baas van de ministers.
stemmen:
Bekend maken welke martij en persoon jij het beste vindt om het land te besturen/ leiden.
de Tweede Kamer:
In de Tweede Kamer zitten mensen die het volk vertegenwoordigen bij het besturen van het land; zij praten namens de Nederlandse bevolking met de regering.
de wethouder:
Een meneer of mevrouw die verantwoordelijk is voor een bepaald onderdeel (bijv. wonen of milieuzaken) voor de gemeente. Vergelijkbaar met een minister.
de afstammeling:
synoniem: de nakomeling. Jij bent een afstammeling van je vader of moeder (ligt er aan wiens achternaam je krijgt).
afstammen:
Voortkomen uit een bepaalde familie, geboren zijn in een bepaalde familie.
de bevolkingsdichtheid:
Het aantal bewoners per vierkante kilometer.
gelijkwaardig:
Evenveel waard; de een is niet meer waard dan de ander.
nationaal:
Dat wat hoort bij een land (volkslied, kampioenschappen, de vlag)
de nationaliteit:
Waar iemand officieel vandaan komt (uit welk land). Het land wat op je paspoort of identiteitskaart staat.
de wereldbevolking:
Alle mensen samen die op de wereld wonen.
de wereldburger:
Een mens dat de wereld bewoont. Iedereen is een wereldburger.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Emancipatie les 3 & 4 de aanhanger:
- Iemand die het eens is met een bepaalde persoon of groep. - Een karretje dat je achter de auto kan hangen waardoor je veel mee kunt nemen.
achterblijven:
Ze waren minder ver.
de achterstand:
Minder ver zijn dan iemand anders.
emanciperen:
Gelijke kansen en rechten willen als anderen.
de gelijkheid:
Gelijk zijn aan elkaar. Op dezelfde manier behandeld worden.
ten opzichte van (t.o.v.):
In vergelijking met iemand of iets anders.
de voorloper:
Iemand die veel eerder aan bepaalde dingen denkt dan andere mensen om diegene heen.
de voorsprong:
Voorliggen op iemand anders. Verder zijn dan iemand anders.
het vrouwenkiesrecht:
Het recht van vrouwen om te kiezen (stemmen)
inburgeren:
Het wennen aan een nieuwe (woon)omgeving.
de inburgering:
Leren over een land waar je wilt blijven wonen.
de maatschappij:
Alle mensen samen en de manier waarop ze met elkaar omgaan.
maatschappelijk:
Alles wat met de maatschappij te maken heeft.
de onafhankelijkheid:
Je neemt zelf beslissingen zonder aan iemand te hoeven gehoorzamen.
zich ontwikkelen:
Ergens in groeien, beter in worden.
de ontwikkeling:
Je persoonlijke groei.
opleiden:
Iemand iets leren zodat hij of zij zich kan ontwikkelen.
de opleiding:
Een cursus of een aantal lessen om iets nieuws te leren.
de zelfstandigheid:
Je weet veel zelf en je hoeft niet alles meer te vragen.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Emancipatie les 5 & 6 belangrijk:
Het is van belang; het betekent veel voor je.
hunkeren:
hevig verlangen
de leefwijze:
De manier waarop iemand leeft.
de levensbehoefte:
Dingen die je nodig hebt om in leven te blijven, zoals kleding en voedsel.
loyaal:
eerlijk of trouw
normaal:
gewoon
onbelangrijk:
niet belangrijk
het taboe:
Iets waarvan mensen vinden dat het niet mag of dat je er niet over mag praten.
de barricade:
Een stapel voorwerpen die zorgt dat je niet meer door de straat kunt.
het conflict:
Een gevolg van een verschil van mening.
democratisch:
Iedereen mag meebeslissen, mag vertellen wat hij of zij er van vindt.
demonstreren:
Laten merken dat je het ergens niet mee eens bent.
geweldloos:
zonder geweld
leefbaar:
Je kunt er goed leven.
het meningsverschil:
Een verschil van mening met iemand anders.
de revolutie:
Mensen vallen het bestaande gezag aan met de bedoeling om de macht over te nemen.
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 5: emancipatie (NIET UITDELEN) de minister:
Een meneer of mevrouw die verantwoordelijk is voor een bepaald onderdeel (bijv. onderwijs of verkeer) voor een land en staat aan het hoofd van een ministerie.
de afstammeling:
synoniem: de nakomeling. Jij bent een afstammeling van je vader of moeder (ligt er aan wiens achternaam je krijgt).
de bevolkingsdichtheid:
Het aantal bewoners per vierkante kilometer.
de nationaliteit:
Waar iemand officieel vandaan komt (uit welk land). Het land wat op je paspoort of identiteitskaart staat.
de wereldbevolking:
Alle mensen samen die op de wereld wonen
emanciperen:
Gelijke kansen en rechten willen als anderen.
de gelijkheid:
Gelijk zijn aan elkaar. Op dezelfde manier behandeld worden.
ten opzichte van (t.o.v.):
In vergelijking met iemand of iets anders
de onafhankelijkheid:
Je neemt zelf beslissingen zonder aan iemand te hoeven gehoorzamen.
zich ontwikkelen:
Ergens in groeien, beter in worden.
hunkeren:
hevig verlangen
de leefwijze:
De manier waarop iemand leeft.
loyaal:
eerlijk of trouw
het meningsverschil:
Een verschil van mening met iemand anders.
de revolutie:
Mensen vallen het bestaande gezag aan met de bedoeling om de macht over te nemen.
het taboe:
Iets waarvan mensen vinden dat het niet mag of dat je er niet over mag praten.
de barricade:
Een stapel voorwerpen die zorgt dat je niet meer door de straat kunt.
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Waarden les 1 & 2 afgrijselijk:
gruwelijk, een grote afkeer
het afgrijzen:
Het verschrikkelijk vinden.
erbarmelijk:
Het is om te huilen, het is droevig, zo slecht.
fascineren:
heel boeiend
gruwelijk:
Een grote afkeer, iets heel vies of eng vinden.
gruwen:
Iets akelig of naar vinden.
imponeren:
Veel indruk maken.
imposant:
erg indrukwekkend
succesvol:
Dat het goed is.
hoogwaardig:
erg goed (bijv. van goede kwaliteit)
uitmuntend:
Een bijzonder goed (bijv. een bijzonder goede smaak).
onbeschrijflijk:
Niet te beschrijven.
uitstralen:
Iets laten zien van jezelf (bijv. rust of kracht uitstralen).
de uitstraling:
Er gaat iets vanuit.
waarderen:
Van grote waarde vinden.
waardevol:
Het heeft voor iemand veel waarde.
waardig:
ernstig, beheerst
de waardigheid:
deftigheid
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Waarden les 3 & 4
authentiek:
synoniem: echt, niet vals.
echt:
synoniem: authentiek, niet vals of nep
de echtheid:
Het is echt.
de imitatie:
synoniem: namaak
imiteren:
Iets namaken of iets nadoen.
kunstzinnig:
Er zit veel gevoel voor kunst in.
de namaak:
synoniem: imitatie, niet echt.
de norm:
Wat normaal gevonden wordt.
fraai:
mooi, sierlijk
de gratie:
met sierlijkheid
het ritme:
De regelmatige afwisseling van klanken in een muziekstuk.
ritmisch:
Je klapt mee op het ritme van de muziek (is niet hetzelfde als de maat!)
de schoonheid:
Het is mooi om te zien.
sierlijk:
Mooi, met vloeiende bewegingen.
verfraaien:
Versieren, om iets mooier te maken.
de verfraaiing:
de versiering
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Waarden les 5 & 6
de afgunst:
de jarloersheid
afgunstig:
jaloers
bewonderen:
Iets heel erg mooi vinden.
de bewondering:
Laten merken dat je iets heel mooi vindt.
blijk geven van:
laten merken
figuurlijk:
Je zegt iets anders dan dat je bedoelt. Dat wat je zegt kan niet echt.
letterlijk:
Dat wat je zegt bedoel je ook echt zo.
verfrissend:
Iemand weer lekker fris maken.
de eendagsvlieg:
- Een vlieg die maar één dag leeft. - Iemand die maar heel korte tijd ‘in’ is.
de eeuwigheid:
Periode zonder einde.
in zijn:
populair zijn
nietszeggend:
Het zegt niemand iets meer/ niets.
oppervlakkig:
Niet diepgaand, geen lang succes.
relatief:
Als het met iets vergelijkt, betrekkelijk.
vereeuwigen:
Voor altijd vastleggen.
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 6: waarden (NIET UITDELEN) imposant:
erg indrukwekkend
succesvol:
Dat het goed is.
erbarmelijk:
Het is om te huilen, het is droevig, zo slecht.
ritmisch:
Je klapt mee op het ritme van de muziek (is niet hetzelfde als de maat!)
de schoonheid:
Het is mooi om te zien.
authentiek:
synoniem: echt, niet vals.
sierlijk:
Mooi, met vloeiende bewegingen.
verfraaien:
Versieren, om iets mooier te maken.
fraai:
mooi, sierlijk
de gratie:
met sierlijkheid
afgunstig:
jaloers
relatief:
Als het met iets vergelijkt, betrekkelijk.
vereeuwigen:
Voor altijd vastleggen.
de eendagsvlieg:
- Een vlieg die maar één dag leeft. - Iemand die maar heel korte tijd ‘in’ is.
blijk geven van:
laten merken
figuurlijk:
Je zegt iets anders dan dat je bedoelt. Dat wat je zegt kan niet echt.
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Zelfbeeld les 1 & 2 de aanleg:
Je krijgt het vanzelf, je hoeft er niets voor te doen.
de bodybuilder:
Iemand die steeds bepaalde oefeningen doet om zo steeds grotere en sterkere spieren te krijgen.
de hoogmoed:
Het zichzelf beter vinden dan anderen.
de krachtpatser:
Iemand die heel sterk is en daarover opschept.
hoogmoedig:
opschepperig
mankeren:
Ontbreken of missen.
de tekortkoming:
een gebrek
tekortschieten:
Iets niet goed genoeg doen.
bemoedigen:
Iemand moed inspreken.
de bemoediging:
Iemand laten merken dat hij of zij iets goed gedaan heeft.
het fatsoen:
Je netjes gedragen.
fatsoeneren:
Het weer netjes maken.
opvoeden:
Iemand leren hoe hij of zij zich hoort te gedragen.
de zelfbeheersing:
Niet meteen doen wat er in je opkomt.
het zelfvertrouwen:
Je vertrouwt op jezelf dat je iets kunt.
zelfverzekerd:
Je bent zeker van jezelf, je hebt zelfvertrouwen.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Zelfbeeld les 3 & 4 afvallen:
synoniem: vermageren. Slanker worden, gewicht verliezen
gezet:
dik
de kuur:
Een soort geneeswijze (bij een vermageringskuur wil je afvallen)
het lichaamsgewicht:
Wat het lichaam weegt.
lijnen:
Aan de slanke lijn doen, zodat je magerder wordt.
tamelijk:
behoorlijk
vermageren:
dunner worden
de vermageringskuur:
Een kuur volgen om dunner te worden.
de vetlaag:
De laag vet die op een lichaam zit.
dauwtrappen:
Heel vroeg op staan om een eind te gaan wandelen. De dauw (dat zijn heel kleine druppeltjes water) is dan nog op het gras aanwezig.
de fitness:
Een soort gymnastiek om je conditie te verbeteren.
een frisse neus halen:
(figuurlijk taalgebruik) Even naar buiten gaan om weer fris te worden.
geneeskrachtig:
Het helpt om te genezen.
kuieren:
rustig lopen.
de longontsteking:
Een ontsteking aan de longen.
de luchtwegen:
De buizen waardoor de lucht in je longen komt.
weer de oude zijn:
(figuurlijk taalgebruik) Je bent weer net zo gezond als voor dat je ziek werd.
een uiltje knappen:
(figuurlijk taalgebruik) Kort slapen
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Zelfbeeld les 5 & 6 het benul:
het besef of idee ergens van hebben.
zich bezinnen:
Over iets nadenken.
de doorslag geven:
Iets zorgt ervoor dat je anders gaat handelen of denken.
dromerig:
In een droomwereld leven.
in gedachten verzonken:
Met je eigen gedachten bezig zijn en niet opletten wat er om je heen gebeurt.
klaarwakker:
helemaal wakker
de ommekeer:
Je anders gedragen dan een tijdje geleden.
opschrikken:
Wakker geschud worden.
argeloos:
Niets in de gaten hebben, geen besef van wat er gebeurt.
gastvrij:
Gasten zijn welkom.
de gastvrijheid:
Je voelt je welkom.
hartelijk:
Vriendelijk en gemeend.
de hartelijkheid:
Iemand is vriendelijk en meent ook dat wat hij of zij zegt.
harteloos:
Zonder gevoel iets doen.
hooghartig:
Jezelf beter vinden dan iemand anders.
voldaan:
tevreden
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 7: Zelfbeeld (NIET UITDELEN)
de aanleg:
Je krijgt het vanzelf, je hoeft er niets voor te doen.
het lichaamsgewicht:
Wat het lichaam weegt.
lijnen:
Aan de slanke lijn doen, zodat je magerder wordt.
tamelijk:
behoorlijk
de tekortkoming:
een gebrek
fatsoeneren:
Het weer netjes maken.
de zelfbeheersing:
Niet meteen doen wat er in je opkomt.
het benul:
het besef of idee ergens van hebben.
de ommekeer:
Je anders gedragen dan een tijdje geleden.
weer de oude zijn:
(figuurlijk taalgebruik) Je bent weer net zo gezond als voor dat je ziek werd.
een uiltje knappen:
(figuurlijk taalgebruik) Kort slapen
een frisse neus halen:
(figuurlijk taalgebruik) Even naar buiten gaan om weer fris te worden.
in gedachten verzonken:
Met je eigen gedachten bezig zijn en niet opletten wat er om je heen gebeurt.
gastvrij:
Gasten zijn welkom
harteloos:
Zonder gevoel iets doen.
hooghartig:
Jezelf beter vinden dan iemand anders.
voldaan:
tevreden
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Geluid les 1 & 2 afslaan:
Stoppen met draaien.
de dieselmotor:
Een motor die op dieselolie werkt.
eentonig:
Steeds op dezelfde toon, niet afwisselend.
gieren:
- Heel snel voortbewegen met een suizend, fluitend geluid. - Heel hard lachen.
het motorblok:
Het gedeelte van de auto waar de motor in zit.
de motorpech:
Pech met de motor.
de straaljager:
Een snel gevechtsvliegtuig met een straalmotor.
de straalmotor:
Een motor waarin gassen worden verbrand.
afstemmen:
Op een bepaalde zender instellen.
de antenne:
Een draad waarmee je radio- of tv-signalen kunt uitzenden of ontvangen.
de autoradio:
Een radio voor in de auto.
de cd-speler:
Een apparaat waarmee je cd’s kunt afspelen.
de geluidsbron:
Iets waar geluid uit komt.
de piraat:
- Een verboden radio- of tv-zender. - Een zeerover.
de zendamateur:
Iemand die voor zijn plezier uitzendt.
de zendtijd:
De tijd die men krijgt om uit te zenden.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Geluid les 3 & 4 een grote mond hebben:
Brutaal zijn tegen iemand.
een keel opzetten:
hard schreeuwen
luidkeels:
Met luide stem.
luidruchtig:
Met veel lawaai en geschreeuw.
rumoerig:
Druk en lawaaierig.
de schreeuwlelijk:
Een schreeuwer, iemand die veel lawaai maakt zonder dat het echt nodig is.
het stemgeluid:
Het geluid van de stem.
het tumult:
Een opschudding, ofwel een verwarrende situatie met gepraat en geruzie.
de alarmbel:
Een soort noodklok, maar dan in gebouwen.
bladstil:
Zo windstil dat er geen blaadje aan de boom beweegt.
het brandalarm:
Een alarmbel die aangezet wordt indien er brand is.
doorbreken:
iets veranderen
het herfstweer:
Het weer in de herfst.
de herfstwind:
Wind in de herfst.
losbarsten:
plotseling beginnen
de noodklok:
Een bel die wordt geluid in geval van nood.
de noordwesterstorm:
Een storm die uit het noordwesten komt.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Geluid les 5 & 6
de buren:
Mensen die naast elkaar wonen.
de burenruzie:
Ruzie maken met de buren.
het feestgedruis:
Veel geluid bij een feest.
de heibel:
veel geluid, ruzie
de herrie:
drukte, opschudding
het lawaai:
Hard en hinderlijk geluid.
lawaaierig:
Met veel lawaai.
de lawaaischopper:
Iemand die veel lawaai maakt.
de decibel:
Een maat om de geluidsterkte mee aan te geven.
dempen:
Het geluid zachter maken zodat je het minder goed hoort.
draaglijk:
te verdragen
maximaal:
meest
het maximum:
Het meest en niet meer.
minimaal:
minstens
het minimum:
Het minst en niet minder.
opblazen:
Kapot maken door te laten ontploffen.
het volume:
De sterkte van het geluid.
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 8: Geluid (NIET UITDELEN)
de dieselmotor:
Een motor die op dieselolie werkt.
eentonig:
Steeds op dezelfde toon, niet afwisselend.
afstemmen:
Op een bepaalde zender instellen.
de piraat:
- Een verboden radio- of tv-zender. - Een zeerover.
de zendamateur:
Iemand die voor zijn plezier uitzendt
een grote mond hebben:
Brutaal zijn tegen iemand.
luidruchtig:
Met veel lawaai en geschreeuw
de noodklok:
Een bel die wordt geluid in geval van nood
het feestgedruis:
Veel geluid bij een feest.
de heibel:
veel geluid, ruzie
de decibel:
Een maat om de geluidsterkte mee aan te geven.
draaglijk:
te verdragen
maximaal:
meest
opblazen:
Kapot maken door te laten ontploffen.
het volume:
De sterkte van het geluid
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Gevoelens les 1 & 2 aandachtig:
met aandacht
achterbaks:
Iets doen wat een ander niet mag zien of weten.
bedeesd:
verlegen
mensenschuw:
Bang voor mensen.
onopgemerkt:
Zonder dat anderen het zien.
opzichtig:
té opvallend
ordinair:
Als minderwaardig beschouwd.
schichtig:
Iemand die snel schrikt.
stiekem:
Anderen mogen het niet merken.
de felicitatie:
gelukwens
de felicitatiekaart:
Een kaart om iemand geluk te wensen.
feliciteren:
gelukwensen
jubelen:
vreugdekreten uiten
de jubilaris:
Degene die een jubileum viert.
het jubileum:
Een feest om de dag te herdenken dat iets gebeurde of begon.
toejuichen:
Het er helemaal mee eens zijn en dat duidelijk laten horen.
het vermaak:
het plezier
zich vermaken:
plezier hebben
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Gevoelens les 3 & 4 de afscheidsbrief:
Een brief die je schrijft om afscheid van iemand te nemen.
het afscheidscadeau:
Een cadeau dat je iemand geeft bij afscheid.
de condoleance:
de deelneming
condoleren:
Deelneming uiten bij een overlijden.
in tranen:
Het hebben van tranen in de ogen.
de kranslegging:
Het neerleggen van een krans.
de rouwkaart:
Een kaart om te laten weten dat iemand is overleden.
triest:
droevig
aanstellerig:
Zich overdreven of kinderachtig gedragen.
beetnemen:
Voor de gek houden.
foppen:
Voor de gek houden.
de humor:
Dat wat grappig is.
humoristisch:
grappig, vermakelijk
opgeruimd:
- blijmoedig - ordelijk
opgetogen:
verrukt
de slappe lach:
Zo grappig dat iemand niet meer kan stoppen met lachen.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Gevoelens les 5 & 6 achten:
waarderen
ademloos:
Zonder te ademen.
dierbaar:
Iets of iemand waar je heel veel van houdt.
de favoriet:
de lieveling
goedgelovig:
naïef, je geloof snel wat een ander zegt, terwijl dat helemaal niet waar hoeft te zijn.
hoogachtend:
Met eerbied en respect.
liefdevol:
Met veel liefde.
de verliefdheid:
Het verliefd zijn.
de aanblik:
uiterlijk
de bijsmaak:
Een vieze of gekke smaak die er niet bij hoort.
de driftbui:
Een aanval van woede.
driftig:
opvliegend
de driftkikker:
Iemand met driftbuien.
eerlijk duurt het langst:
spreekwoord: als je liegt en bedriegt kom je niet ver.
mokken:
- Laten merken dat je boos bent. - Het meervoud van één mok, wat een ander woord voor ‘beker’ is.
woest:
heel kwaad
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 9: Gevoelens (NIET UITDELEN)
achterbaks:
Iets doen wat een ander niet mag zien of weten.
bedeesd:
verlegen
mensenschuw:
Bang voor mensen
de jubilaris:
Degene die een jubileum viert.
schichtig:
Iemand die snel schrikt.
de condoleance:
de deelneming
aanstellerig:
Zich overdreven of kinderachtig gedragen.
humoristisch:
grappig, vermakelijk
goedgelovig:
naïef, je geloof snel wat een ander zegt, terwijl dat helemaal niet waar hoeft te zijn.
de driftkikker:
Iemand met driftbuien.
eerlijk duurt het langst:
spreekwoord: als je liegt en bedriegt kom je niet ver.
mokken:
- Laten merken dat je boos bent. - Het meervoud van één mok, wat een ander woord voor ‘beker’ is.
achten:
waarderen
hoogachtend:
Met eerbied en respect.
beetnemen:
Voor de gek houden.
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.
Woordenschat groep 8: Vervoeren les 1 & 2 de aanhangwagen:
Een wagen die aan een haak van een auto gehangen kan worden en waarin spullen vervoerd kunnen worden.
chauffeuren:
Het besturen van een vervoersmiddel.
de chauffeur:
Iemand die een auto bestuurt.
de contactsleutel:
Een sleutel waarmee je de auto kunt starten.
het eenrichtingsverkeer:
Verkeer dat maar één kant op gaat.
de haarspeldbocht:
Een heel scherpe bocht waarmee een weg bijna de tegenovergestelde kant op gaat.
de inzittende:
Een persoon die in een voertuig zit.
de oplegger:
Een soort aanhangwagen waarvan het voorste deel op het achterste deel van een vrachtauto is gelegd.
aanleggen:
Een schip vastmaken aan de kant.
de haven:
De plaats waar schepen kunnen aanleggen om hun vracht te lossen.
het havengebied:
Een gebied met meerdere havens.
het havenhoofd:
Een dam bij het begin van het havengebied.
de havenstad:
Een stad vlakbij de haven.
de kiel:
De onderkant van een schip dat in een punt uitloopt.
kielhalen:
Onder de kiel van het schip doorhalen (straf).
het kielzog:
Vlak achter iemand lopen.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Vervoeren les 3 & 4 de dagjesmensen:
Mensen die een dagje op reis zijn.
de dagkaart:
Een kaart voor één dag.
de dagrecreatie:
Op een ontspannende manier je vrije dag doorbrengen.
het dubbelspoor:
Een spoor waarop twee treinen tegelijk kunnen rijden.
het enkelspoor:
Een spoor waarop maar één trein tegelijk kan rijden.
het enkelvoud:
Vorm die uitdrukt dat er sprake is van één persoon, dier of ding.
de meermanskaart:
Een kaart die door meerdere mensen gebruikt mag worden.
per spoor:
Met de trein.
het containerschip:
Een schip dat containers vervoert.
de kano:
Een smalle boot die je met een peddel voortbeweegt.
kanoën:
In een kano varen.
de kanotocht:
Een tocht met de kano.
landinwaarts:
Vanaf de kust in de richting van het land.
de loods:
Iemand die aan boord van schepen gaat om ze veilig de haven in te loodsen.
loodsen:
brengen of leiden.
meereizen:
Samen met iemand reizen.
Naam: Toets op:
Woordenschat groep 8: Vervoeren les 5 & 6 de expeditie:
Het verzenden van een vracht, het transport van goederen.
de export:
Uitvoer van goederen.
de heftruck:
Een karretje waarmee zware vracht kan worden opgetild of verplaatst.
de import:
Invoer van goederen.
inladen:
Een lading ergens indoen.
overladen:
Een lading van het ene in het andere doen.
het transportbedrijf:
Een plaats waar vracht naartoe wordt getransporteerd en van waaruit vracht wordt getransporteerd.
transporteren:
Vracht van de ene naar de andere plaats brengen.
uitladen:
Een lading ergens uithalen.
het eindstation:
Het laatste station waar de trein stopt.
het goederenvervoer:
Het vervoeren van goederen.
de goederenwagon:
Een wagon van een trein waarin goederen vervoerd worden.
inheems:
Uit het land zelf.
de kruiwagen:
Een bak met één wiel en twee handvatten om dingen in te vervoeren.
de lading:
De goederen die ingeladen zijn, die vervoerd worden.
uitheems:
buitenlands
het vrachtverkeer:
Verkeer dat vracht vervoert.
Naam: Toets op:
Herhalingstoets thema 10: Vervoeren (NIET UITDELEN) chauffeuren:
Het besturen van een vervoersmiddel.
aanleggen:
Een schip vastmaken aan de kant.
de haarspeldbocht:
Een heel scherpe bocht waarmee een weg bijna de tegenovergestelde kant op gaat.
de inzittende:
Een persoon die in een voertuig zit.
de dagrecreatie:
Op een ontspannende manier je vrije dag doorbrengen.
het dubbelspoor:
Een spoor waarop twee treinen tegelijk kunnen rijden.
het containerschip:
Een schip dat containers vervoert.
landinwaarts:
Vanaf de kust in de richting van het land.
de loods:
Iemand die aan boord van schepen gaat om ze veilig de haven in te loodsen.
de expeditie:
Het verzenden van een vracht, het transport van goederen.
de export:
Uitvoer van goederen.
de import:
Invoer van goederen.
transporteren:
Vracht van de ene naar de andere plaats brengen.
de lading:
De goederen die ingeladen zijn, die vervoerd worden.
uitheems:
buitenlands
1ft per punt. Onvoldoende is op vrijdag inhalen. 2x onvoldoende is bericht mee naar huis, en getekend weer mee terug.