MER
Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaande varkenshouderij tot 7.560 andere varkens
NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Kodeva nv, Kortemarkstraat 193, 8820 Torhout 07KODE1_MER augustus 2008 farMER bvba
1 Het project 1.1
Inleiding
De varkenshouderij Kodeva nv, gelegen in de Kortemarkstraat 193 te Torhout, beschikt op de dag van vandaag over een vergunning voor 5.060 vleesvarkens. Deze dieren zijn gehuisvest in tien traditionele stallen die op de bedrijfsterreinen gebouwd werden. Om de productiviteit en de economische draagkracht van het bedrijf te optimaliseren, en zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te kunnen uitbouwen naar de toekomst toe, wenst de uitbater zijn vergunning uit te breiden tot 7.560 vleesvarkens. Om deze uitbreiding te kunnen realiseren zal een nieuwe ammoniakemissiearme vleesvarkensstal gebouwd worden. Er wordt geopteerd om deze stal uit te rusten met een chemische luchtwasser (type S-2.). Het hoofddoel van de initiatiefnemer is de uitbreiding in dierplaatsen. Daarnaast wenst de uitbater zijn grondwaterwinning uit te breiden van 12.000 m³/j (40 m³/dag) naar 16.330 m³/j (60 m³/dag), zodat hij over voldoende drinkwater voor de dieren kan beschikken. Het bedrijf beschikt over één grondwaterwinning, die water zal oppompen uit zes boorputten vanuit de Ieperiaan aquifer (Lid van Egem). Het grondwater wordt in beide situaties gebruikt als drinkwater, het opgevangen regenwater doet dienst als reinigingswater en in de gewenste situatie ook als water voor de chemische luchtwasser. Om een optimale werking van de luchtwasser te bekomen is ook zwavelzuur en een spui-opslag noodzakelijk. Daarom wordt ook een aanvraag voor 5.000 l zwavelzuur en een kunstmestopslag van 50 ton ingediend. Daarnaast wordt ook een uitbreiding van de mest- (van 6.583 naar 9.283 m³) en stookolie-opslag (van 2.000 naar 7.000 l) aangevraagd. Daarnaast wil de eigenaar alle andere vergunningen hernieuwen. In het MER zullen twee situaties besproken worden. De huidige situatie omvat de bestaande, vergunde toestand van 5.060 vleesvarkens. De gewenste, toekomstige situatie wordt gedefinieerd als de toestand met 7.560 vleesvarkens. De te verwachten impact van de uitbreiding wordt dan afgeleid door de evaluatie te maken van de gewenste versus de bestaande situatie.
1.2
De bedrijfsinfrastructuur
Het bedrijf bezit momenteel tien traditionele stallen. Om de geplande uitbreiding mogelijk te maken, dient een nieuwe stal bijgebouwd te worden. Het grondplan van de inrichting wordt gegeven in Bijlage 9 (huidige situatie) en een schets van de nieuwe stal in Bijlage 10. De ligging van deze nieuwe stal t.o.v. het bestaande bedrijf wordt getoond in Bijlage 11. Alle huidige stallen zijn conventionele staltypes. Het vloeroppervlak bestaat voor 100 % uit roosters. Alle stallen worden natuurlijk geventileerd, waarbij de luchtinlaten langs de zijkant van de stalgebouwen voorzien zijn, en de luchtuitlaat gebeurt door de open nok. Het bedrijf is momenteel vergund voor de opslag van mengmest met een totale capaciteit van 6.583 m³ (stal 1 t.e.m. 6: 435 m³, stal 7 t.e.m. 10: 520 m³, berging: 393 m³, mestsilo: 1.500 m³). De mest wordt afgevoerd naar de mestverwerkingsinstallatie van Marnix d’Hoore in de Kwadestraat 11 te 8851 Koolskamp.
In de toekomst blijft de huidige stalstructuur behouden. Er wordt wel een nieuwe ammoniakemissiearme stal, eveneens met 100 % roostervloer, gebouwd om 2.500 extra vleesvarkens te kunnen huisvesten. Er wordt geopteerd om een chemisch luchtwassysteem op deze stal aan te sluiten. Deze stal zal mechanisch geventileerd worden via kanaalventilatie en de lucht zal per compartiment afgezogen worden in een centraal kanaal dat in verbinding staat met de chemische luchtwasser. Deze stal heeft een mestopslagcapaciteit van 4.200 m³. Daarnaast zal de mestsilo verwijderd worden. De nieuwe vergunde mestopslagcapaciteit zal zodoende 9.283 m³ bedragen. Er zal dus niets afgebroken worden. Wel zal er een nieuwe ammoniakemissiearme vleesvarkensstal gebouwd worden om de extra 2.500 vleesvarkens te kunnen huisvesten. Om deze stal te kunnen zetten, moet eerst grond afgegraven worden tot op een diepte van 2,2 m (2 m mestkelder en 0,2 m beton). Dit houdt in dat er ongeveer 5.700 m³ grond afgegraven zal worden. De grond die zo vrijkomt zal gebruikt worden om de bedrijfsterreinen te egaliseren en het overschot zal, mits voorleggen van een technisch verslag, vervoerd worden naar derden. De funderingen van de stal zal bestaan uit gegoten beton met een dikte van ongeveer 0,2 m. Rekening houdende met de afmetingen van de stal zal hiervoor ongeveer 600 m³ beton nodig zijn, en hiervoor moeten er 60 betonmixers (met capaciteit van gemiddelde 10 m³/vracht) in rekening genomen worden. Daarnaast zullen ook nog een aantal transportbewegingen (schatting van ongeveer een 20-tal vrachtwagens) noodzakelijk zijn om de binneninrichting aan te leveren. Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de bouwfase van voorbijgaande aard is. Krachtvoeder voor de varkens kan opgeslagen worden in tien silo’s van 12 ton. Iedere varkensstal heeft zijn eigen voedersilo die op de betonverharding staat. Naar de toekomst toe zullen deze silo’s nog steeds gebruikt worden, maar komen er bij de nieuwe stal ook een vijftal nieuwe silo’s van 12 ton te staan. Inzake opslag van fossiele brandstoffen bevindt er zich in de huidige situatie één tank op de inrichting: één enkelwandige, bovengrondse stookolietank van 2.000 liter. Naar de toekomst toe zal deze tank ingekuipt worden, en wordt er een nieuwe bovengrondse, dubbelwandige stookolietank van 5.000 l voorzien bij de nieuwe stal. Het bedrijf beschikt over een ondiepe grondwaterwinning met een vergund debiet van 12.000 m³/j (of 40 m³/dag). Deze omvat zes boorputten en het water wordt opgepompt vanuit de Ieperiaan aquifer (Lid van Egem). Dit grondwater wordt opgepompt naar twee citernes, waarna dit grondwater gebruikt wordt als drinkwater. Er bevindt zich ook één citerne van 15 m³ op het bedrijf voor de opvang van het regenwater dat op de staldaken van stallen 7 t.e.m. 10 valt. Dit regenwater doet dienst als reinigingswater. De overloop van deze citerne staat in verbinding met de gracht. Het overige regenwater dat op het bedrijf valt kan in de bodem (tussen de stallen) infiltreren of wordt naar de gracht afgeleid. Er is ook een aansluiting voor leidingwater voorzien op het bedrijf, maar dit water wordt enkel maar gebruikt in noodgevallen. Naar de toekomst toe zal de bestaande grondwaterwinning uitgebreid worden tot 16.330 m³/j (60 m³/dag) en zal het regenwater dat op het dak van de nieuwe stal valt ook opgevangen worden in extra citernes met een totale capaciteit van 125 m³.
De centrale gang tussen de verschillende stallen bestaat volledig uit betonverharding. Hier zal alle transport gebeuren. Tussen en achter de stallen bestaat het oppervlak uit infiltreerbare gronden. Rond de nieuwe stal zal ook betonverharding voorzien worden. Rondom het gebouwencomplex bevindt zich een hoog opgaande begroeiing, waarbij voornamelijk aan de zuidelijke en de zuidoostelijke zijde een zekere verscheidenheid aan soorten (o.a. sparren, berken en knotwilgen) werd gebruikt. De noordelijke zijde is afgeboord met een rij Italiaanse populieren. In de toekomst zal, in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften, een nieuw streekeigen groenscherm rond de nieuwe stal geplaatst worden. Aanpalend aan het bedrijf is er een bedrijfswoning. Deze wordt zowel in de huidige als gewenste situatie bewoond door twee personen. Het huishoudelijk water wordt geloosd via een septische put en IBA naar het oppervlaktewater. De inrichting is momenteel vergund voor het lozen van 40 m³ huishoudelijk afvalwater per jaar, naar de toekomst zal dat uitgebreid worden naar 60 m³, en er is een IBA aanwezig. Het huishoudelijk afvalwater wordt in beide situaties in de nabijgelegen gracht geloosd.
1.3
Exploitatiecyclus
In de huidige situatie komen gespeende biggen (leeftijd van 10 weken, gewicht van ongeveer 20 kg) op het bedrijf toe en worden in de vleesvarkensstallen ondergebracht. Deze dieren worden dan gedurende een periode van ongeveer 150 dagen verder afgemest tot slachtrijpe vleesvarkens van 110 kg. Deze afgemeste vleesvarkens worden dan naar het slachthuis vervoerd. Jaarlijks worden momenteel 12.144 biggen op het bedrijf geleverd. Rekening houdende met een sterftecijfer van ongeveer 5 %, betekent dit dat jaarlijks 11.537 afgemeste vleesvarkens (van 110 kg) naar het slachthuis afgevoerd kunnen worden. De krengen worden in een niet-gekoelde, nietgeïsoleerde kadaverhut opgestapeld, waarna ze op geregelde tijdstippen (ongeveer drie keer per week, na telefonisch contact) opgehaald worden door Rendac. Na iedere ronde wordt één week leegstand voorzien om de uitbater de mogelijkheid te bieden om de stallen grondig te kunnen reinigen met een hogedrukreiniger (1 à 2 keer per jaar wordt het reinigingsmiddel CID20 gebruikt), waarna de stallen opnieuw gevuld wordt met biggen van 20 kg. De inrichting werkt niet volgens het principe waarbij alle stallen in één keer gevuld of leeggehaald worden (all-in all-out principe), maar alles gebeurt per stal afzonderlijk. Naar productieproces toe zal er in de toekomst niets veranderen. De biggen zullen nog steeds op een leeftijd van 10 weken toekomen en afgemest worden tot slachtrijpe vleesvarkens. Alleen de capaciteit van de inrichting zal toenemen, evenals het aantal krengen. Daardoor zullen op een meer frequente basis biggen toegevoerd en vleesvarkens afgevoerd worden. Nog steeds zal gewerkt worden volgens het principe van één stal per keer. In de toekomst zullen jaarlijks 18.144 biggen geleverd worden. Rekening houdende met de uitval onder de dieren betekent dit dat jaarlijks zowat 17.237 afgemeste vleesvarkens (van 110 kg) naar het slachthuis afgevoerd kunnen worden. Jaarlijks
zullen er dus zo’n 907 krengen zijn. Na iedere ronde worden de stallen gereinigd met een hogedrukreiniger gedurende de periode van leegstand (ongeveer één week).
2 Beschrijving van het studiegebied De locatie van de inrichting Kodeva nv, gelegen in de Kortemarkstraat 193 te 8820 Torhout, bevindt zich op het kadastrale perceel 3de afdeling, sectie H, nr. 697g (Bijlage 4). De nieuwe stal zal gebouwd worden op de kadastrale percelen 707 en 708b. Rekening houdend met het gewestplan (Bijlage 6) bevindt het bedrijf zich volledig in agrarisch gebied. De voornaamste gewestplanbestemmingen in de omgeving van het bedrijf (afstanden bepaald ten opzichte van de stalcontouren) worden weergegeven in Tabel 66. Tabel 1 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van de inrichting kleinste afstand tot staluiteinde (m)
windrichting
woongebied Torhout
963
O
woongebied met landelijk karakter
174
ZO
bosgebied
319
ZO
landschappelijk waardevol agrarisch gebied
542
NW
ontginningsgebied
382 / 942
ZO / ZO
Verder weg (straal van 2 km) liggen nog een aantal andere bestemmingsgebieden volgens het gewestplan. In oostelijke richting van het bedrijf bevinden zich o.a. een woonuitbreidingsgebied (op circa 1.770 m), een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut (op ongeveer 1.688 m) en een woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde (op 1.838 m). In noordwestelijke richting bevinden zich nog een aantal natuurgelateerde gebieden, met name twee natuurgebieden (op respectievelijk 1.847 en 1.909 m) en een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat (op 1.650 m afstand). Het woongebied Torhout bestaat eigenlijk uit een verzameling BPA’s. Bijlage 7 toont de ligging van deze BPA’s ten opzicht van het bedrijf, samen met een illustratie (met legende) van de afzonderlijke BPA’s. Het varkensbedrijf te Torhout is gelegen in de Zandstreek. De huidige stallen bevinden zich op een matig natte lemige zandbodem zonder profielontwikkeling (Sdp). De nieuwe stal zal gebouwd worden op de overgang tussen matig natte lemige zandbodems zonder profielontwikkeling (Sdp), zeer natte lichte zandleembodems zonder profielontwikkeling (Pfp), en matig natte lemige zandbodems met verbrokkelde ijzer en/of humus B-horizont (Sdh). In de omgeving van het bedrijf bevinden zich ook nog natte lichte zandleembodems (Php), matig droge zandbodems (Zch), matig natte zandbodems (Zdh), zeer natte en zeer sterk gleyige kleibodem (Efp) en droge zandbodems (Zbh). De quartaire afzettingslaag is ter hoogte van het bedrijf tussen de 3 en 5 m dik. Daaronder bevinden zich de tertiaire afzettingen (van jong naar oud) Lid van Egem (Formatie van Tielt), Lid van Kortemark (Formatie van Tielt) Lid van Aalbeke (Formatie van Kortrijk), Lid van Moen (Formatie van Kortrijk), Lid van Saint Maur (Formatie van Kortrijk) en Groep van Landen.
De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom het bedrijf (Bijlage 15) omschrijft de zone ter hoogte van Kodeva nv aan als “weinig kwetsbaar” (code Cc). De zandige watervoerende laag wordt als weinig kwetsbaar omschreven omdat er een kleiige deklaag aanwezig is. Kodeva nv bezit momenteel één vergunde bedrijfseigen klasse 1 grondwaterwinning. Deze grondwaterwinning pompt water uit de Ieperiaan aquifer (lid van Egem), omvat zes boorputten en is vergund voor een debiet van 40 m³/dag ofwel 12.000 m³/jaar. Het grondwater wordt opgepompt vanop 15 m diepte (gegevens DOV-databank). De diepte van de grondwatertafel hier bedraagt gemiddelde 0,9 m. Naar de toekomst toe blijft deze grondwaterwinning in gebruik, er wordt echter wel een aanvraag ingediend om een uitbreiding van de capaciteit van deze winning te bekomen (tot 16.330 m³/j). Binnen een straal van één kilometer rondom de bedrijfsterreinen zijn er 32 andere vergunde grondwaterwinningen: 25 categorie A winningen (debiet van minder dan 96 m³/dag of 30.000 m³/j), drie klasse 1 winningen en vier klasse 2 winningen (Bijlage 16). Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het IJzerbekken, in de VHA-zone nr. 240 “Handzamevaart/Spanjaardsbeek tot monding Kasteelbeek (incl.)”. Binnen een straal van 1 km stromen een aantal waterlopen, namelijk een naamloze beek (op ongeveer 170 m ten noorden, categorie 3), de Maagdeveldbeek (in noordwestelijke richting op 565 m van het bedrijf, categorie 3) en de Drijbeek (op ± 855 m westwaarts, categorie 3). Voor al deze waterlopen geldt de basiswaterkwaliteitsdoelstelling (Bijlage 17). In de ruime omgeving van de landbouwinrichting bevinden zich een aantal VMM-meetpunten (Bijlage 18). De dichtstbijzijnde meetpunten bevinden zich in de Maagdeveldbeek (meetpunt 929.000; 1.300 m ZW) en de Koebeek (meetpunt 922.000; 1.355 m ZO). Deze punten meten voornamelijk de BBI en fysische en chemische waterparameters en wijzen op een slechte waterkwaliteit. Enkel het VMMmeetpunt in de Maagdeveldbeek kan rechtstreeks beïnvloed worden door de landbouwinrichting. De overige punten bevinden zich niet in stroomafwaartse richting van het bedrijf. Kodeva nv is gelegen in het traditionele landschap “Houtland” (Antrop et al., 2002). Het landschap wordt gekenmerkt door een golvende topografie met verspreide bebouwing en opgaande perceelsrandbegroeiing. Lokaal zijn er in dit landelijk gebied wijdse vergezichten. Het landbouwland bevat hoofdzakelijk verspreide bebouwing en kleine kern- en hoopdorpen. De traditionele perceelsrandbegroeiing (“bocage flamand”) bestaat nog slechts als lokale relicten en geeft weinig afschermende werking. Bijlage 20 toont de relictzones en ankerplaatsen in de omgeving van de inrichting. Het enige dat in de buurt van het bedrijf ligt, is de ankerplaats “Wijnendalebos en –kasteel”, op ongeveer 1.800 m ten NW van de inrichting. Op ongeveer 1.870 m ten NW van de inrichting bevindt zich het beschermde monument “Paardenposterij”. Daarnaast bevinden zich in de ruime omgeving van het bedrijf ook nog een aantal gebouwen die op de lijst van bouwkundig erfgoed opgenomen zijn (Bijlage 21), zoals o.a. een samenstel van boerenarbeidershuizen in de Kortemarkstraat nr. 187-189. Verschillende als verzurings- en vermestingskwetsbaar aangeduide BWK-eenheden bevinden zich in de omgeving van het bedrijf. De meest nabijgelegen verzurings- en vermestingskwetsbare eenheden zijn o.a. een bomenrij (op 122 m van de staluiteinden), een bomenrij met dominantie van gewone
es (op 171 m van de staluiteinden) en een populierenaanplant op droge grond met struikgewas (op 211 m). In de omgeving van het bedrijf (binnen straal van 5 km rond de bedrijfsgrenzen) bevindt zich geen vogelrichtlijngebied. Op zowat 1.800 m in noordwestelijke richting bevindt zich het habitatrichtlijngebied “Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel”. Ook daar ligt het VEN-gebied “Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek”. In Tabel 67 wordt samenvattend een overzicht gegeven van de potentieel gevoelige locaties/elementen in de omgeving van de betrokken inrichting. De effectgroepen waardoor deze locaties beïnvloed kunnen worden (ten gevolge van het bedrijf) worden aangegeven, alsook hun relatieve afstand t.o.v. de eenheid. Tabel 2 Potentieel gevoelige locaties in de omgeving van Kodeva nv op basis van gewestplan, topografische kaart, BWK, VHA, … locatie
relevante effectgroep(en)
afstand t.o.v. de eenheid
woonhuizen
geurhinder/geluidshinder/stofhinder
- binnen een straal van 200 m bevindt zich naast de bedrijfswoning nog een drietal andere woonhuizen
woongebied
geurhinder/geluidshinder/stofhinder
- het dichtstbijzijnde woongebied met landelijk karakter bevindt zich op 174 m - het woongebied Torhout op 963 m
relictzones en ankerplaatsen
visuele hinder
op 1.800 m ligt de ankerplaats “Wijnendalebos en –kasteel” en op circa 1.870 m bevindt zich het beschermde monument “Paardenposterij”. Dichter bij het bedrijf bevinden zich een aantal gebouwen die op de lijst van bouwkundig erfgoed opgenomen zijn
biologisch waardevolle vegetatie
verzuring/vermesting
(zeer) waardevolle vegetaties in de omgeving van het bedrijf (binnen 1 km), die tevens kwetsbaar zijn voor verzuring en vermesting (zie 4.2.4)
waterlopen
verontreiniging van oppervlaktewater
binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf liggen een drietal waterlopen: de dichtstbijzijnde, een naamloze waterloop van derde categorie, is gelegen op 170 m van het bedrijf
weiden en akkers
verzuring/vermesting
ruimere omgeving van het bedrijf
3 Beschrijving van de milieu-effecten In de onderstaande paragrafen wordt voor al de beschouwde milieuthema’s een beknopt overzicht weergegeven van de voornaamste effecten. Voor meer achtergrondinformatie bij deze synthese wordt verwezen naar het desbetreffende milieuthema in hoofdstuk 6. Een algemeen besluit inzake het voorliggend dossier wordt weergegeven in hoofdstuk 14.5.
3.1
Geurhinder
In dit MER wordt een toetsing uitgevoerd van het voorliggende bedrijf aan de afstandsregels zoals die in Vlaanderen (Vlarem II) bestaan. Afstandsregels vormen een afgeleide norm die een te respecteren afstand aangeeft tot bepaalde zones teneinde hinder te vermijden. Een wettelijk kader met betrekking tot meting en evaluatie van geuruitstoot is momenteel in opmaak in Vlaanderen. Het visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’ stelt een aantal basisbeschermingsniveaus voor waaraan de geuremissie/-immissie ten gevolge van het landbouwbedrijf getoetst kan worden. Het bedrijf maakt deel uit van een bronnencluster, zodat getoetst wordt aan de richtwaarden voor bronnenclusters. In dit MER gebeurt deze toetsing met behulp van modellering van de geurverspreiding (IFDM). Dit model houdt rekening met variaties in windrichting en –snelheid gedurende een gans jaar en kan op die manier berekenen hoeveel procent van de tijd er op een bepaalde plaats een geur kan waargenomen worden. Wordt het project geëvalueerd op basis van afstandsregels, dan kunnen in de gewenste situatie 90 waarderingspunten toegekend worden aan Kodeva nv. Het bedrijf heeft dan 7.560 varkenseenheden, waardoor de vereiste minimumafstand tot het dichtstbijgelegen gevoelig gebied (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter) 400 m moet bedragen. In voorkomend geval bedraagt de afstand meer dan 963 m, zodat aan de afstandsregels voldaan wordt. Dit houdt in dat er hierbij geen effect is. Door de uitbreiding van het aantal dieren op het bedrijf, zal de geuremissie toenemen van 147.752 ouE/s naar 198.852 ouE/s (+ 34,6 %). Wordt het bedrijf als een geïsoleerd bedrijf beschouwd, dan is er een significant negatief effect voor 1.563 woonhuizen, wat een toename betekent van 447 woningen t.o.v. de huidige situatie. Een matig negatief effect zal optreden voor 836 huizen (+ 35 t.o.v. de huidige situatie) en een gering negatief effect voor 2.372 woningen (+ 419 t.o.v. de huidige situatie). Indien andere veeteeltbedrijven zich binnen de buitenste ‘oranje’ geurcontour (0,5 ouE/m³ als 98percentiel) van het bedrijf bevinden, dan vormen deze samen met het eigen bedrijf een bronnencluster. Er wordt van deze bedrijven dan ook een zeker cumulatief effect verwacht met betrekking tot geur. Verschillende veeteeltbedrijven bevinden zich in de geurpluim van Kodeva nv. Om de vergunde dieraantallen te bekomen, werd contact opgenomen met de VLM. 93 veeteeltbedrijven bevinden zich in de geurpluim en maken dus deel uit van de bronnencluster. De geuremissie voor ieder individueel bedrijf werd dan berekend op basis van de vergunde dieraantallen en de bij iedere diersoort behorende geuremissiefactoren. Bedrijven die echter minder dan 5 % van de toekomstige geuremissie van Kodeva nv uitstoten, worden wegens hun geringe bijdrage niet mee opgenomen in het model van de bronnencluster. Uiteindelijk worden naast Kodeva nv nog 43 andere veeteeltbedrijven (Tabel 39) meegerekend in de bronnencluster. Op basis van het cumulatieve geurmodel wordt uitgegaan van een negatief effect voor 365 woningen (+ 9 t.o.v. huidige situatie), waarvan 63 woningen gelegen zijn binnen een woongebied
(identiek aan huidige toestand) en 122 woningen gelegen zijn binnen woongebied met landelijk karakter (+ 2 t.o.v. huidige situatie). Tevens dient ook opgemerkt te worden dat minimum 43 woningen gerelateerd zijn aan een ander veeteeltbedrijf. Matig negatieve effecten treden op voor 770 woonhuizen (+ 81 t.o.v. huidige toestand), waarvan 177 woningen behoren tot woongebied met landelijk karakter (+ 14 t.o.v. huidig) en 412 woningen tot woongebied (+ 67 t.o.v. huidig). Gering negatieve effecten zullen er zijn voor 2.084 woningen (+ 102 t.o.v. huidige toestand), waarvan er 346 gelegen zijn in woongebied met landelijk karakter (- 12) en 1.452 binnen woongebied (+ 98). Kadavers worden verzameld gedurende de dagelijkse controle en opgeslagen in een niet-gekoeld, niet-geïsoleerd kadaverhuisje. Dit kadaverhuisje staat vooraan opgesteld en de firma Rendac komt gemiddeld drie maal per week langs om de krengen op te halen (na telefonische oproep). Naar de toekomst toe zal hier niets aan veranderen. De bijkomende effecten zullen echter door opslag in een kadaverhut en de frequente afvoer (2 à 3 keer per week) beperkt blijven, zodat verwacht wordt dat er bijna geen geurhinder optreedt ten gevolge van de kadaveropslag.
3.2
Verzuring
Bij de beoordeling van de verzuring door het bedrijf wordt zowel rekening gehouden met ammoniakconcentraties in stal en buitenlucht, de totale ammoniakemissie en de oppervlakte van de ecotopen met een mogelijke overschrijding van de maximale depositie. Er treedt geen overschrijding op van de MAK-waarden. Dit levert dan ook geen of slechts een verwaarloosbaar negatief effect op. De totale ammoniakemissie ten gevolge van de bedrijfsuitbating bedraagt in de huidige situatie 15.180 kg/j. In de gewenste situatie zal deze emissie gaan toenemen met 14,82 % tot 17.430 kg/j. Zowel in de huidige als de gewenste situatie zal de ammoniakemissie van het bedrijf ter hoogte van een bomenrij met dominantie van gewone es de KL voor verzuring overschrijden. Omdat deze bomenrij als kwetsbaar beschouwd wordt, spreken we van een matig negatief effect. De oppervlakte van overschrijding van deze eenheid zal naar de toekomst toe stijgen van 189 naar 267 m². Daarnaast bevinden zich in de omgeving van het bedrijf ook nog een aantal niet voor verzuring kwetsbare BWK-eenheden. Wegens de lage tot onbestaande kwetsbaarheid wordt bij overschrijding van dergelijke BWK-eenheden uitgegaan van geen tot verwaarloosbare negatieve effecten. Cumulatief bekeken levert het bedrijf een bijdrage tot de totale gemeentelijke verzurende depositie (respectievelijk 3,90 % (huidige situatie) en 4,52 % (gewenste situatie)). Het bedrijf zal in beide situaties een verzurende invloed hebben op zijn omgeving. Deze invloed gaat in het geval van weinig tot zeer verzuringskwetsbare eenheden tot boven de maximale depositie volgens het BAU+-scenario. Omdat de eenheden waarvoor deze maximale depositie overschreden wordt aangeduid staan als kwetsbaar voor verzuring, kunnen we spreken van matig negatieve effecten. Ook ter hoogte van niet-verzuringskwetsbare eenheden zal het BAU+-scenario overschreden
worden, maar omdat deze gebieden niet-verzuringskwetsbaar zijn, zullen er hierbij geen negatieve effecten optreden. Worden beide situaties met elkaar vergeleken, dan zal de oppervlakte waarvoor de maximale depositie overschreden wordt toenemen (van 0,2 tot 0,22 ha).
3.3
Vermesting
Wat de mestafzet betreft dient de exploitant aan de Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) te bewijzen dat hij beschikt over voldoende mestafzetmogelijkheden. Op die manier wordt een belasting van grond- en oppervlaktewater door overmatige aanvoer van stikstof en fosfor ten gevolge van ongeoorloofde mestuitspreiding tegengegaan. Bij de beoordeling van de vermesting door het bedrijf wordt enerzijds rekening gehouden met totale mestproductie op het bedrijf en het percentage dat verwerkt wordt. Anderzijds wordt ook een inschatting gegeven van het risico van vermesting door de mestopslag aan de hand van het type mestopslag. Het uitspreiden van meststoffen kan een rechtstreekse invloed hebben op de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater, vooral indien de gronden voor mestafzet nabij waterlopen gelegen zijn. Kodeva nv rijdt geen mest uit. De mest (100 %) wordt rechtstreeks naar een externe mestverwerkingsinstallatie afgevoerd. Ook in de gewenste situatie zal dit het geval zijn. Voor de huidige situatie bedraagt de mestproductie (op basis van de mestbankaangiftes en rekening houdende met de stikstofverliezen) 30.910 kg N. Wordt dit doorgetrokken voor de gewenste situatie, dan zal de mestproductie in de toekomst 49.130 kg N bedragen. Het bedrijf rijdt zelf geen mest uit maar alles wordt afgevoerd en verwerkt in de externe mestverwerkingsinstallatie van Marnix D’Hoore te Koolskamp. Dit betekent dan ook dat het netto N-overschot voor de huidige situatie 30.910 kg N bedraagt. Hiervan moet volgens het mestdecreet 48 % verwerkt worden, d.i. 30 % door de gemeentelijke productiedruk en 30 schijven van 0,6 % (per volledige schijf van 1.000 kg dient 0,6 % extra verwerkt te worden). Dit houdt in dat jaarlijks 14.837 kg N verwerkt moet worden. Alles wordt verwerkt waardoor zeker voldaan wordt aan de mestverwerkingsplicht. In de gewenste situatie zal op Kodeva nv 49.130 kg N geproduceerd worden. Hiervan moet 59,4 % (30 % door gemeentelijke productiedruk en 49 schijven van 0,6 %) verwerkt worden. Dit betekent een verwerkingsplicht van 29.183 kg N. Om te mogen uitbreiden mits mestverwerking moet bovenop deze basisverwerkingsplicht 125 % van de netto-uitbreiding extra verwerkt worden. De netto-uitbreiding bedraagt 18.220 kg N, wat een extra verwerking betekent van 22.775 kg N. In totaal moet na de uitbreiding dus 51.958 kg N verwerkt worden. Het bedrijf te Torhout beschikt niet over voldoende mest om aan deze uitbreiding te voldoen, maar twee andere bedrijven van de groep hebben ook een stikstofoverschot. Aan de voorwaarden voor uitbreiding mits mestverwerking zal dan ook voldaan worden (dankzij het stikstofoverschot dat bij de andere bedrijven van de groep aanwezig is). Alle door de dieren geproduceerde mest komt terecht in de mestkelders. Deze moeten voldoende capaciteit bezitten om de hoeveelheid mest die geproduceerd wordt op zes maanden te kunnen stockeren. In de huidige situatie wordt halfjaarlijks 4.048 m³ mest geproduceerd en in de
toekomstige situatie zal dit 5.548 m³ zijn. De mestopslagcapaciteit van 9.823 m³ is dus voldoende. Deze opslagcapaciteit voldoet ook al aan de nieuwe richtwaarden voor 2012 waarbij de mest, geproduceerd op negen maanden (nl. 8.322 m³), gestockeerd moet kunnen worden. De stallen en de mestopslaglocaties op het bedrijfsterrein dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt zoveel mogelijk voorkomen dat het afspoelingswater bevuild wordt met mestresten. De mest wordt van de bedrijfsterreinen weggevoerd met behulp van vrachtwagens en/of tractoren. Voor het transporteren van de mest rijden de voertuigen over een verharde betonweg op het bedrijfsterrein. De mest vanuit de mestkelders wordt dan rechtstreeks opgepompt vanuit de kelder. Hierbij wordt het morsen van mest zoveel mogelijk vermeden doordat er een directe aansluiting op de vrachtwagen/tractor gebruikt wordt. Eventuele mestresten dienen na het transport opgeschept te worden en opnieuw in de mestkelder gedeponeerd worden. Het bedrijf is volgens Vlarem II verplicht tot het plaatsen van peilputten en controleputten om de kwaliteit van het grondwater te kunnen opvolgen. Het bedrijf werd op 13 juli 1998 aangeschreven door het vroegere AMINAL (nu LNE), afdeling milieuvergunningen, met de vermelding dat er peilputten geplaatst moeten worden. Kodeva nv heeft daarna contact opgenomen met LNE (aangetekend schrijven van 22/07/1998) met de vraag aan welke voorwaarden deze peilputten moeten voldoen en welke richtlijnen er gevolgd moeten worden. Eind 1998 heet LNE terug bericht gegeven dat Kodeva nv zelf een voorstel moet doen voor het plaatsen van deze peilputten. Naar LNE werd er door Kodeva nv een voorstel voor het plaatsen van peilputten doorgestuurd. Er volgde een mededeling door LNE dat het voorstel van Kodeva nv aanvaard kon worden, maar dat na het boren van de peilputten de uitvoeringsplannen en de boorverslagen doorgestuurd moesten worden naar LNE, afdeling milieuvergunningen. Tot op heden werden de peilputten nog niet geplaatst. Dit wordt dan ook als milderende maatregel voorgesteld. De voornaamste vorm van verzurende emissies uit een veeteeltbedrijf zijn de emissies van ammoniak uit de stallen. Naast een verzurend effect kan deze emissie ook een vermestende invloed uitoefenen, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zowel in de huidige als de gewenste toestand treedt er een overschrijding op van de KL voor vegetaties die weinig kwetsbaar en kwetsbaar zijn voor vermesting. De totale oppervlakte van overschrijding neemt toe van 0,38 (huidige situatie) tot 0,58 ha (gewenste toestand) voor de vermestingskwetsbare eenheden en van 1,67 tot 1,94 ha voor de weinig kwetsbare eenheden. Een MAP-meetpunt (meting van het nitraatgehalte), representatief voor het subbekken waarin het bedrijf en/of de bedrijfseigen percelen van het bedrijf gelegen zijn, vormt een maat voor de eventuele vermesting te wijten aan de landbouwactiviteiten stroomopwaarts van het meetpunt. De dichtstbijzijnde MAP-meetpunten bevinden zich op respectievelijk 1,7 (meetpunt nr. 930.000), 1,8 (meetpunt 929.500) en 1,9 km (meetpunt 928.710) van het bedrijf. Omdat geen mest uitgereden wordt en enkel huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater geloosd wordt, kan niet specifiek aangegeven worden wat het aandeel is van het bedrijf. Daarbovenop komt nog eens dat het water
dat vanuit het bedrijf afstroom nergens voorbij één van deze MAP-meetpunten voorbijkomt. Het afvalwater van het bedrijf stroomt af via een naamloze beek in de Maagdeveldbeek en van daaruit naar de Kasteelbeek. Twee MAP-meetpunten (nrs. 929.500 en 930.000) bevinden zich in de Kasteelbeek, maar stroomopwaarts van de plaats waar de Maagdeveldbeek in de Kasteelbeek uitmondt. Het derde MAP-meetpunt (nr. 928.710) bevindt zich in de Vijfhuishoekbeek, een beek die ook in de Kasteelbeek uitmondt. Bijlage 18 toont de ligging van de meest nabije MAP-meetpunten.
3.4
Visuele hinder
Kodeva nv is gelegen in het traditionele landschap “Houtland” (Antrop et al., 2002). Het landschap wordt gekenmerkt door een golvende topografie met verspreide bebouwing en opgaande perceelsrandbegroeiing. Lokaal zijn er in dit landelijk gebied wijdse vergezichten. Het landbouwland bevat hoofdzakelijk verspreide bebouwing en kleine kern- en hoopdorpen. De traditionele perceelsrandbegroeiing (“bocage flamand”) bestaat nog slechts als lokale relicten en geeft weinig afschermende werking. Bijlage 20 toont de relictzones en ankerplaatsen in de omgeving van de inrichting. Het enige dat in de buurt van het bedrijf ligt, is de ankerplaats “Wijnendalebos en –kasteel”, op ongeveer 1.800 m ten NW van de inrichting. Op ongeveer 1.870 m ten NW van de inrichting bevindt zich het beschermde monument “Paardenposterij”. Daarnaast bevinden zich in de ruime omgeving van het bedrijf ook nog een aantal gebouwen die op de lijst van bouwkundig erfgoed opgenomen zijn (Bijlage 21), zoals o.a. een samenstel van boerenarbeidershuizen in de Kortemarkstraat nr. 187-189. Belangrijk is echter om na te gaan in welke mate het bedrijf een invloed heeft op zijn omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s, ...) op het landschap kan immers groot zijn. Rondom het gebouwencomplex bevindt zich een hoog opgaande begroeiing, waarbij voornamelijk aan de zuidelijke en de zuidoostelijke zijde een zekere verscheidenheid aan soorten (o.a. sparren, berken en knotwilgen) werd gebruikt. De noordelijke zijde is afgeboord met een rij Italiaanse populieren. In de toekomst zal, in overeenstemming met de stedenbouwkundige voorschriften, een nieuw streekeigen groenscherm rond de nieuwe stal geplaatst worden. Daarnaast zal de nieuwe stal ook opgebouwd worden volgens een aantal tips zoals beschreven in de brochure ‘Agrarische architectuur, technisch bekeken’ (Boussery et al., 2006): •
aangepaste beplanting in open vlakten: éénmaal de nieuwe stallen gebouwd zijn, zal een groenscherm, bestaande uit streekeigen beplanting, aangeplant worden. In de brochure wordt meermaals benadrukt dat het echter geenszins de bedoeling is dat de beplanting gebruikt wordt als camouflage van de bedrijfsgebouwen;
•
streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf: de toegang tot de verschillende bedrijfsgebouwen vereist voldoende manoeuvreerruimte. Toch moet gestreefd worden naar een aaneensluiting van de gebouwen zodat de impact van het gebouwencomplex niet te uitgestrekt wordt. De nieuwe stal wordt voorzien naast de huidige bedrijfsinfrastructuur. Ook worden de afstanden tussen de gebouwen tot een minimum beperkt;
•
geordende plaatsing van de gebouwen: dit kan zorgen voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. Bij Kodeva nv zijn de bestaande stallen evenwijdig aan elkaar gepositioneerd. De richting van de nieuwe stal wordt daar loodrecht op geplaatst, waardoor een overzichtelijk geheel bekomen wordt;
•
torensilo’s binnen bebouwing houden: door hun groot volume, hoge afmetingen en typisch materiaalgebruik vormen torensilo’s een moeilijk te integreren element. Door ze tussen de gebouwen te plaatsen, storen ze minder. Er zullen nog een vijftal extra silo’s voorzien worden, en deze zullen binnen de bedrijfsgrenzen opgesteld worden (zo dicht mogelijk bij de nieuwe ammoniakemissiearme stal).
Naast de inplantingsplaats kan ook de vormgeving en materialen van de bedrijfsgebouwen een voorname rol spelen in het visuele aspect van een landbouwbedrijf. Op het bedrijf worden een aantal ‘tips’ (Boussery et al., 2006) gebruikt: •
gelijke dakhelling gebruiken: het gebruik van verschillende dakhellingen kan het ritme in de gebouwen verstoren. Door een gelijke dakhelling toe te passen wordt de rust behouden;
•
gebruik van dezelfde materialen en kleuren: met veel verschillende materialen en kleuren op het landbouwbedrijf wordt als het ware een kleurboek in het landschap gecreëerd. Voor de bouw van de nieuwe stal is het eenvoudiger dezelfde kleurschakering te gebruiken. Het is echter zeker niet de bedoeling bestaande bedrijfsgebouwen te gaan imiteren;
•
donkere dakstructuur: dit zorgt voor het optisch verkleinen van het bouwvolume. Op Kodeva nv zullen donkere daken afgewisseld worden met blekere gevels;
•
kleurgebruik torensilo’s: opvallende elementen accentueren door een felle kleur is geen goed idee. De torensilo’s op Kodeva nv worden uitgevoerd in een neutrale kleur;
•
versieringen vermijden: onnodige versieringen en accenten zorgen voor te veel drukte in de gevel. De nieuwe stal zal strak en zonder onnodige versieringen opgebouwd worden.
Om de uitbreiding mogelijk te maken, zal een nieuwe ammoniakemissiearme stal gebouwd worden. Door de graafwerkzaamheden die noodzakelijk zijn voor deze bouw zullen de bodem verstoren tot op een diepte van een tweetal meter. Het valt dan ook niet uit te sluiten dat bij deze werkzaamheden archeologische elementen aangetroffen zullen worden. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patremonium te beschermen. Binnen de drie dagen moeten eventuele vondsten gemeld worden aan het Departement Ruimtelijk Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed. Er dient opgemerkt te worden dat door het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed geen bezwaren werden aangetekend tegen het voorliggend project.
3.5
Geluidshinder
Bij de beoordeling van de geluidshinder door het bedrijf wordt enerzijds rekening gehouden met de geluidshinder door o.a. ventilatoren, het vullen van de silo’s, de dieren zelf, ... en anderzijds door hinder vanwege het transport.
Door de gevraagde uitbreiding zal het gemiddeld aantal transportbewegingen toenemen van 10 per week in de huidige situatie naar 14 per week in de gewenste situatie. Gezien de toename van het aantal transportbewegingen in de gewenste situatie is er sprake van een gering negatief effect in de gewenste situatie. De voornaamste transportweg verloopt via de autosnelweg E403/A17, de ring rond Torhout en de Kortemarkstraat. Ter hoogte van het bedrijf wordt er een verbreding van de Kortemarkstraat voorzien om het vrachtwagenverkeer vlotter te laten gebeuren. In de huidige situatie worden alle stallen natuurlijk geventileerd. Naar de toekomst toe komt er een stal bij, die uitgerust is met een chemisch luchtwassysteem. Deze vleesvarkensstal wordt geventileerd met behulp van plafondventilatie. Hierbij zal de lucht centraal afgezogen worden en over de chemische luchtwasser geleid worden. In deze uit te breiden stal wordt de lucht dus door één uitlaat geleid. Daarom wordt voor deze stal slechts één ventilator in rekening gebracht. De geluidsnorm voor deze ventilator wordt, bij afwezigheid van geluidsschermen, bekomen op een afstand van zowat 31 m van de bron. Binnen deze straal bevindt zich geen enkele bedrijfsvreemde woning (geen of verwaarloosbaar negatief effect). De geluidsproductie door het vullen van silo’s kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het leveren van het voeder kan er namelijk geluidshinder optreden ten gevolge van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Normalerwijze bedraagt het geluidsniveau van deze compressoren ongeveer 91 dB(A). Tijdens het lossen van het voeder wordt de motor van de vrachtwagen stilgelegd. In de huidige situatie wordt het voederverbruik op de inrichting geschat op 1.950 ton. Gemiddeld tweemaal per week is er een voedertransport. In de toekomst wordt het voedertransport geschat op 3.260 ton, wat overeenkomt met circa drie transporten per week. Deze transporten zullen gespreid worden in de week, zodat geen twee transporten op dezelfde dag zullen gebeuren. De transporten gebeuren steeds overdag en op ongeveer 1 uur is het voeder in de silo’s geblazen. De maximale vulduur (met geluidsproductie) binnen een dagperiode bedraagt dus maximaal 1 uur. Dit is kleiner dan 10 % van de dagperiode en zo wordt zeker voldaan aan de 10 % regel voor incidenteel geluid. Omdat het vullen van de silo’s enkel overdag gebeurt, wordt de richtwaarde voor incidentele geluidsbronnen van 55 dB(A) verder in beschouwing genomen. Volgens de hoger vernoemde richtwaarden zal de grens van 55 dB(A) bereikt worden op een afstand van 18 m van de silo’s. Binnen deze zone bevinden zich geen bedrijfsvreemde woning (geen of verwaarloosbaar effect). Het bedrijf beschikt niet over een eigen mestverwerkingsinstallatie, maar wel over een vergunning voor een mestscheider. Momenteel zijn er geen plannen om deze mestscheider ook effectief te gaan gebruiken. Toch wordt hier bekeken wat de potentiële geluidshinder van deze mestscheider kan zijn. Hierbij wordt verondersteld dat deze mestscheider overdag zou werken, waardoor rekening gehouden moet worden met de norm van 40 dB(A) die overdag gerespecteerd dient te worden in landelijk gebied. Tijdens de werking van de mestscheider zou alleen de stroomgroep geluidshinder kunnen veroorzaken. Het geluidsvermogen hiervan bedraagt meestal 95 à 100 dB(A). De norm van 40 dB(A) zal bereikt worden op een afstand van 210 m van de scheider. Hierin zal geen verschil gaan optreden tussen de huidige en de gewenste situatie. In beide gevallen zullen drie bedrijfsvreemde woningen (op 80, 120 en 150 m) binnen de zone van overschrijding liggen. De normoverschrijdingen ter hoogte van deze woningen bedragen respectievelijk 8,38 dB(A) (d.i. negatief effect), 4,86 dB(A) (matig negatief effect) en 2,92 dB(A) (gering negatief effect).
De aan- en afvoer van de dieren gebeurt altijd overdag en de vrachtwagen wordt steeds geladen/gelost aan de gebouwen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde gedeelte geparkeerd. Er wordt steeds gevraagd om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder al sterk zal reduceren. Lawaai van varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden of bij gebrek aan voedsel. In de nabijheid van het bedrijf worden geen lawaaierige activiteiten uitgevoerd zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen het bedrijf zelf worden de dieren door het personeel zo weinig mogelijk gestoord. Met uitzondering van het lossen en laden van de dieren zal er dan ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden. Worden alle te berekenen geluidsbronnen gecumuleerd (voedercompressor, mestscheider en ventilator), dan moet rekening gehouden worden met de dagnorm voor incidenteel geluid (d.i. 55 dB(A)). Tabel 68 geeft een overzicht van de te volgen normen, de geproduceerde geluidsniveaus (in dB(A)), de afstand tot de norm en het aantal woningen waarvoor de norm overschreden wordt, en dit voor verschillende geluidsbronnen (individueel en cumulatief). Tabel 3 Overzicht geluidsniveaus geproduceerd door het bedrijf Kodeva nv (Merk op: de afstanden worden genomen t.o.v. het bedrijfsmiddelpunt) huidige situatie afstan d tot norm (m)
# woningen (normoverschrijding)
gewenste situatie
geluidsbron
norm
geluidsniveau
geluidsniveau
afstan d tot norm (m)
# woningen (normoverschrijding)
ventilator
30
0
0
0
71
31
0
mestscheider*
40
97,5
210
3
97,5
210
3
voedercompresso r
55
91
18
0
91
18
0
ventilator + mestscheider*
40
97,5
210
3
97,51
210
3
ventilator + voedercompresso r
55
91
18
0
91,04
18
0
alles*
55
98,38
41
0
98,39
41
0
* indien de mestscheider effectief in gebruik genomen zou worden, wat momenteel nog niet direct gepland is
Enkel indien de mestscheider in gebruik genomen zou worden, zal de geluidsnorm ter hoogte van drie nabijgelegen woonhuizen overschreden worden (negatief effect, want overschrijding van de norm ter hoogte van 1 woning > 5 dB(A)).
3.6
Verspreiding van zwevend stof
Bij de beoordeling van de verspreiding van het zwevend stof door het bedrijf wordt rekening gehouden met de algemene stofproductie door de bedrijfsuitbating (vullen van de voedersilo’s, stofemissie uit de stallen, emissie ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen).
Stofemissies uit de stallen zijn hierbij de belangrijkste factor. Voor deze uitstoot werd voor het bedrijf een modellering (IFDM) uitgevoerd die getoetst werd aan de jaargemiddelde PM10grenswaarde van 40 µg/m³ en aan de daggemiddelde grenswaarde van 50 µg/m³ die maximaal 35 keer per jaar overschreden mag worden. Er dient opgemerkt te worden dat bij het modelleren van de effecten van zwevend stof geen rekening gehouden werd met het groenscherm die zich rond het bedrijf bevindt. Dit groenscherm zal een milderend effect hebben op de stofemissie, maar hoe groot dit effect zal zijn is niet duidelijk. Het droogvoer wordt via een persleiding onder druk in de voedersilo’s geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in de omgevingslucht terecht komen. De uitbater verplicht het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo’s. Bij de normale werking (met gebruik van stofzakken) zal praktisch geen stof vrijgesteld worden, zodat hier over een verwaarloosbaar effect gesproken kan worden. Het stof dat uit de stallen geëmitteerd wordt bestaat voornamelijk uit huid-, mest-, voer- en strooiseldeeltjes die met de ventilatielucht uit de stallen wordt geblazen. Deze stofuitstoot kan beschouwd worden als een permanente bron waarbij de stofconcentratie functie is van het ventilatiedebiet en de leeftijd van de dieren. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund zodat mogelijke hogere stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. Door de aangevraagde uitbreiding zal de PM10-uitstoot door de dieren op het bedrijf toenemen van 1.731 kg/j naar 1.902 kg/j, een toename van 9,9 %. Om een indicatief beeld te krijgen van de PM10emissie ter hoogte van het veeteeltbedrijf wordt een simulatie opgemaakt met behulp van IFDM. Hiertoe worden de PM10-emissies ten gevolge van de verschillende stallen in rekening gebracht. Iedere stal op zich wordt als één bron beschouwd (traditionele stallen als oppervlaktebron, de stal met de chemische luchtwasser, waarvan de positie van de uitlaatopening gekend is, als puntbron) waaraan, rekening houdend met het aantal dieren in de verschillende stallen, emissiewaarden werden toegekend. De waarde die door het model berekend wordt, is de jaargemiddelde concentratie. Deze waarde dient getoetst te worden aan de jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 40 μg/m³. Daarnaast wordt ook een toetsing uitgevoerd t.o.v. de daggemiddelde norm van 50 μg/m³ die op jaarbasis maximaal 35 keer overschreden mag worden. Deze vergelijking wordt ook mogelijk gemaakt via IFDM. Voor beide situaties bevinden zich geen bedrijfvreemde woningen in de zone van stofnormoverschrijding. Voor het bedrijf op zich zullen er op het gebied van stofemissie dus niet al te veel problemen te verwachten vallen. De jaargemiddelde PM10-concentratie te Torhout ligt in de range 30 - 35 μg/m³. De exacte achtergrondconcentratie in de omgeving van het bedrijf is echter niet gekend. Een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde (40 μg/m³) kan in de directe omgeving van het bedrijf voorkomen. Uitgaande van het worst case scenario (d.i. achtergrondconcentratie in de gemeente bedraagt 35 μg/m³) zal er een overschrijding van de jaarnorm plaatsvinden waar de stofuitstoot van het bedrijf hoger ligt dan 5 μg/m³. Zowel in de huidige als gewenste situatie bevindt zich geen bedrijfsvreemde woning in deze contour.
Wordt eenzelfde vergelijking uitgevoerd voor de daggemiddelde grenswaarde van 50 μg/m³ (die op jaarbasis 35 keer mag overschreden worden), en wordt hierbij uitgegaan van een gemeentelijke achtergrondconcentratie van 35 μg/m³ (worst-case scenario), betekent dit dat het bedrijf zelf een bijdrage van 15 μg/m³ mag hebben. Ook binnen deze contour bevinden zich in beide situaties (huidig en gewenst) geen bedrijfvreemde woningen. De stofproductie van andere activiteiten (o.a. het laden en lossen van dieren, het uitmesten van de stallen en de verbranding van fossiele brandstoffen) is moeilijk kwantificeerbaar. Bovendien is zij in grote mate afhankelijk van de gebruikte werkmethodes en preventieve maatregelen genomen door de uitbater. Wat betreft de stofproductie tijdens het verbranden van fossiele brandstoffen voor verwarming zijn er geen meetgegevens beschikbaar. Ook het inschatten van emissies ten gevolge van akkerbouw en verkeer zijn moeilijk te kwantificeren. De grootste stofproductie op een veeteeltbedrijf is echter afkomstig van het vullen van voedersilo’s en uit de emissie van de stallucht.
3.7
Verstoring van de waterhuishouding
Bij de beoordeling van de verstoring van de waterhuishouding door het bedrijf wordt rekening gehouden met de bronbemaling tijdens de aanleg van nieuwe infrastructuren, de daling van de grondwatertafl door de aanwezige grondwaterwinningen, het totaal waterverbruik en de beperking van de infiltratiecapaciteit. Bronbemaling is een proces waarbij grondwater wordt opgepompt. Dit kan noodzakelijk zijn om het waterpeil in de bodem van de bouwput zodanig te verlagen dat droog gewerkt kan worden bij o.a. de aanleg van de stallen. Er wordt vanuit gegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de stal. Aangezien de vleesvarkensstal 2,2 m diep is, moet de grondwatertafel zakken tot op een diepte van 2,7 m. Omdat het grondwater in het quartaire aquifersysteem zich op een diepte van ongeveer 0,9 m bevindt, zal bronbemaling dan ook noodzakelijk zijn. Dit komt overeen met een daling van de grondwatertafel met 1,8 m. De invloedsstraal van de bemaling kan ingeschat worden op iets meer dan 21,5 m. Deze bemalingskegel zal zich enkel op de bedrijfseigen gronden uitstrekken (weinig verdrogingskwetsbare eenheden), wat als een gering negatief effect geklasseerd kan worden. Het water dat opgepompt wordt, zal in het oppervlaktewater geloosd worden. Afhankelijk van het dagelijkse debiet voor de grondwaterwinning en het waterpakket waaruit het water gewonnen wordt, kan er al dan niet een relevante (verdrogende) beïnvloeding plaatsvinden van het omliggende studiegebied. Het bedrijf beschikt over één vergunde grondwaterwinning. Deze winning heeft een vergund debiet van 12.000 m³ per jaar (40 m³/dag). Het water wordt opgepompt vanuit de Ieperiaan aquifer (diepte van 15 m). De uitbater wenst deze vergunning uit te breiden tot 16.330 m³/j (of 60 m³/dag). De invloed van het oppompen van grondwater uit de winning resulteert in een depressiekegel met een straal van respectievelijk 11,25 en 13,75 meter in de huidige en de gewenste situatie, waarbinnen het stijghoogteverschil groter is dan 10 centimeter. Deze invloedsstraal is relatief klein en zal de bedrijfsterreinen niet verlaten en zodoende geen andere grondwaterwinningen in de buurt
beïnvloeden. Eveneens zal de grondwaterstand in het projectgebied niet beduidend beïnvloed worden door dit pompdebiet. Binnen de invloedsstraal van de bedrijfseigen pompput, komen trouwens geen voor verdroging gevoelige ecotopen voor. Door de beperkte omvang van de spreidingskegel, zal er tevens geen cumulatief verdrogingseffect optreden met de andere grondwaterwinningen uit de buurt die uit dezelfde watervoerende laag oppompen. De drinkwaterbehoefte is sterk afhankelijk van het vochtgehalte in het voeder, de luchtvochtigheid, het productieniveau en de omgevingstemperatuur. Ook de hoeveelheid reinigingswater voor de stallen varieert sterk van bedrijf tot bedrijf. Op het bedrijf is een debietsmeter aanwezig. Deze meter werd geïnstalleerd in de loop van 1999. Sedert 2006 zijn er problemen met deze debietsmeter wegens een teveel aan ijzer in het grondwater. De laatste twee jaar werd deze ook nog niet vervangen. De drink- en reinigingswaterbehoefte zal dan ook bepaald worden aan de hand van de handleiding voor duurzaam waterverbruik “Waterwegwijzer voor varkenshouderij” (Water. Elke druppel telt. Varkenshouderij). Rekening houdende met de cijfers uit dit rapport zou in de huidige situatie 9.472 m³/j noodzakelijk zijn. In de gewenste situatie zal het waterverbruik toenemen tot 15.122 m³/j. Het water uit de grondwaterwinningen wordt gebruikt als drinkwater voor de varkens. Het reinigingswater, alsook het water dat in het chemisch luchtwassysteem gebruikt wordt, bestaat volledig uit regenwater. De vergunning van de huidige grondwaterwinning zal niet volstaan om in het toekomstig drinkwaterverbruik te voorzien. Daarom wordt een uitbreiding gevraagd van de capaciteit van de reeds aanwezige grondwaterwinning tot 16.330 m³/j (of 60 m³/dag). Om eventuele ziekte- of hitteperiodes te overbruggen werd er een reserve aangevraagd, zodat er tijdens deze uitzonderlijke omstandigheden ook voldoende drinkwater voor de dieren beschikbaar is.
Op het bedrijf is tussen de stallen betonverharding voorzien. Dit zorgt ervoor dat er minder water in de bodem kan infiltreren. Maar verder weg van de stallen ligt akker- en grasland waar het water wel weer in de bodem kan infiltreren. Het regenwater dat op de staldaken (1) t.e.m. (6) op de verharde grondoppervlakten valt stroomt af naar een nabijgelegen gracht. Voor de overige stallen is een regenwateropvang in citernes voorzien, waarvan de overloop in verbinding staat met de gracht. Ook de nieuwe ammoniakemissiearme stal zal voorzien zijn van dakgoten en het regenwater wordt via deze goten afgeleid naar extra citernes met een totale capaciteit van 125 m³. In het verleden hebben zich in de directe omgeving van de inrichting nog geen problemen omtrent verhoogde piekdebieten. Ook ligt het bedrijf niet in overstromingsgevoelig gebied.
3.8
Verontreinig van bodem en grondwater
Bij de beoordeling van de verontreiniging van de bodem door het bedrijf wordt rekening gehouden met effecten door opslag van gevaarlijke producten, aanwezigheid van fossiele brandstoffen en brandstofverdeelinstallaties.
Er dient een nieuwe ammoniakemissiearme vleesvarkensstal gebouwd te worden om de extra 2.500 vleesvarkens te kunnen huisvesten. Zoals het er nu voorstaat zal deze stal 77 op 33,7 m groot zijn en een mestkelder hebben van 2 m diep. Om deze stal te kunnen zetten, moet eerst grond afgegraven worden tot op een diepte van 2,2 m (2 m mestkelder en 0,2 m beton). Dit houdt in dat er ongeveer 5.700 m³ grond afgegraven zal worden. Vanaf een grondverzet van 250 m³ zal hiervoor een technisch verslag nodig zijn. De grond die zo vrijkomt, zal gebruikt worden om de bedrijfsterreinen te egaliseren en het overschot zal vervoerd worden naar derden. Op het bedrijf bevindt zich in de huidige situatie één enkelwandige bovengrondse stookolietank van 2.000 liter. Naar de toekomst toe zal deze tank ingekuipt worden, en wordt er een nieuwe bovengrondse dubbelwandige stookolietank van 5.000 l voorzien bij de nieuwe stal. Het bedrijf beschikt over een brandstofverdeelinstallatie. Deze wordt steeds oordeelkundig gebruikt en is opgesteld op een betonnen ondergrond. De tank voldoet aan de nodige veiligheidsvoorschriften en wordt periodiek gecontroleerd. In de toekomst zal dit ook het geval zijn voor de nieuwe tank. Bij onoordeelkundig gebruik en slecht onderhoud kunnen door lekken en morsen verontreinigingen optreden. De kans op bodem- en grondwaterverontreiniging door de bovengrondse tanks is praktisch onbestaande, omdat deze tanks dubbelwandig of ingekuipt zullen zijn en opgesteld zullen staan op een gebetonneerde bodem. Door de gebetonneerde vloer zal insijpeling naar de bodem vermeden worden. Op het bedrijf is er één rubriek die onder de VLAREBO-wetgeving valt, namelijk de rubriek 17.3.3.2.b) ( 10.000 kg zwavelzuur). Volgens de nog geldende wetgeving behoort dit nog tot categorie B, maar vanaf 1 juni 2008 is de wetgeving omtrent bodem gewijzigd en valt deze rubriek onder categorie A. Dit betekent dat er een oriënterend bodemonderzoek noodzakelijk zal zijn bij overdracht, onteigening, sluiting, faillissement en vereffening, alsook om de 10 jaar (bij huidige wetgeving) of 20 jaar (nieuwe wetgeving).
3.9
Verontreiniging van het oppervlaktewater
Bij de beoordeling van de verontreiniging van het oppervlaktewater door het bedrijf wordt rekening gehouden met de effecten ten gevolge van lozing van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater. Het huishoudelijk afvalwater wordt rechtstreeks in het oppervlaktewater geloosd na voorbezinking in een septische put en behandeling in een IBA. Daarnaast wordt er geen bedrijfsafvalwater geloosd op de varkensinrichting, maar wordt dit water rechtstreeks opgevangen in de onderliggende mestkelders. Dit afvalwater wordt dan samen met de mest van de bedrijfsterreinen weggevoerd om verwerkt te worden in een externe mestverwerkingsinstallatie. De dichtstbijzijnde MAP-meetpunten bevinden zich op respectievelijk 1,7 (meetpunt nr. 930.000), 1,8 (meetpunt 929.500) en 1,9 km (meetpunt 928.710) van het bedrijf. Omdat geen mest uitgereden wordt en enkel huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater geloosd wordt, kan niet specifiek aangegeven worden wat het aandeel is van het bedrijf. Daarbovenop komt nog eens dat het water dat vanuit het bedrijf afstroomt nergens voorbij één van deze MAP-meetpunten voorbijkomt. Het afvalwater van het bedrijf stroomt af via een naamloze beek in de
Maagdeveldbeek en van daaruit naar de Kasteelbeek. Twee MAP-meetpunten (nrs. 929.500 en 930.000) bevinden zich in de Kasteelbeek, maar stroomopwaarts van de plaats waar de Maagdeveldbeek in de Kasteelbeek uitmondt. Het derde MAP-meetpunt (nr. 928.710) bevindt zich in de Vijfhuishoekbeek, een beek die ook in de Kasteelbeek uitmondt. Bijlage 18 toont de ligging van de meest nabije MAP-meetpunten. Met betrekking tot eventuele vervuiling van het oppervlaktewater is ook de uitrusting van de opslagtanks essentieel bepalend voor de mate waarin eventuele risico’s op verontreiniging worden beperkt. Voor de opslag van brandstof verwijzen we naar het thema ‘verontreiniging bodem’. Voor de opslag van reinigings- en bestrijdingsmiddelen verwijzen we naar het thema ‘verspreiding van bestrijdingsmiddelen’.
3.10 Klimaatsverandering Bij de beoordeling van het effect van het bedrijf op de klimaatsverandering blijkt dat voornamelijk rekening gehouden moet worden met de CO2-productie door de ademhaling van de dieren en verbranding van fossiele brandstoffen en de CH4-emissie vanuit mestopslag. Wat de eigenlijke bijdrage van het bedrijf op de (mogelijke) opwarming van de aarde zal zijn, is moeilijk te kwantificeren. De bijdrage van het veeteeltbedrijf op zich aan de totale broeikasgasemissie in Vlaanderen zal verwaarloosbaar klein zijn. Niettemin moet iedere bijdrage tot klimaatsverandering beschouwd worden als een negatief effect. Daarom wordt, zowel voor de huidige als de toekomstige situatie, uitgegaan van een gering negatief effect. Wel zal in vergelijking met de huidige situatie 50 % (3.725 t.o.v. 5.571) meer CO2-equivalenten door de bedrijfsuitbating geëmitteerd worden in de gewenste toestand.
3.11 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen Na iedere ronde worden de stallen gereinigd met behulp van een hogedrukreiniger. Eén à twee keer per jaar reinigingsmiddelen (CID20, jaarverbruik van ongeveer 100 l)) toegepast. De exploitant ziet erop toe dat het product volgens de voorgeschreven gebruiksvoorschriften wordt toegepast. Het bestrijden van onkruid gebeurt door een totaal systemisch bladherbicide, nl. Round-up, met als actieve stof glyfosfaat. Glyfosfat wordt vrij vlug afgebroken door bodemorganismen en heeft geen nadelijge invloed op de microflora. De opslag gebeurt niet op het bedrijf zelf en het verbruik gedurende de laatste drie jaar was 5 l/j. Het bedrijf wordt in een zo goed als mogelijke staat van zuiverheid gehouden. Dit voorkomt onder meer het aantrekken van ongedierte zoals ratten, muizen en insekten. De bestrijding van schadelijke knaagdieren (o.a. de huismuis en de zwarte rat) gebeurt door een gespecialiseerde firma (De Myttenaere Frank). Er is geen opslag van bestrijdingsmiddelen omdat deze direct verbruikt worden en deze worden meegebracht door de firma. Deze firma stelt een
bestrijdingsplan op en past dit aan naargelang de nood. De bestrijding van schadelijke insecten (o.a. de huisvlieg en de buffalokever) gebeurt dmv Alfacron en Neporex, waarvan er op jaarbasis ongeveer 18 kg verbruikt wordt. Er worden slechts sporadisch reinigings- en ontsmettingsmiddelen gebruikt. Hierbij hecht de exploitant eveneens aandacht aan een correcte dosering van de te gebruiken producten zodat er geen sprake is van overdosering. De opslag van geneesmiddelen is nihil, want op het bedrijf zelf worden geen geneesmiddelen opgeslagen. Het geneesmiddelenbeheer wordt bijgehouden door de bedrijfsdierenarts. Naar de toekomst toe zal de reiniging, ontsmetting en bestrijding op dezelfde manier verdergezet worden.
3.12 Verandering van de biodiversiteit Hier worden voornamelijk effecten besproken in het kader van een eventuele aantasting of versterking van habitat- en vogelrichtlijngebieden en andere ecologisch waardevolle gebieden. Naar de toekomst toe zal een nieuwe ammoniakemissiearme stal gebouwd worden. Aangezien deze stal voorzien is op een perceel dat momenteel gekarakteriseerd wordt als weinig waardevol (BWKcode bl: akker op lemige bodem, bs: akker op zandige bodem en hx: zeer soortenarme, ingezaaide graslanden), kan het effect van de aanleg van deze stal op de biodiversiteit als gering negatief beschouwd worden. Binnen een straal van 1 km bevinden zich ook geen speciale beschermingszones natuur, natuurreservaten, habitat- en vogelrichtlijngebieden, zodat ook geen (extra) indirecte beïnvloeding van het bedrijf op de biodiversiteit van deze gebieden te verwachten valt. De directe omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door akkers en ingezaaide graslanden. Er wordt niet verwacht dat er rustverstoring voor (avi)fauna ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zal optreden. De verzurende, vermestende en verdrogende invloed die het bedrijf heeft op de natuurwaarden in de omgeving van het bedrijf werden reeds besproken bij de betrokken deelthema’s.
4 Voorstellen van milderende maatregelen 4.1
Milderende maatregelen door het bedrijf genomen
Een goede bedrijfsvoering waarbij de dieren en de oppervlakken in en rond de stallen proper gehouden worden draagt al bij tot de beperking van de geuremissie. Vuile, met mest bedekte dieren zullen significant hogere geuremissies hebben dan propere dieren. De lichaamswarmte van de dieren zorgt niet enkel voor een versnelling van de bacteriële groei in de mest maar draagt ook bij aan de snellere verdamping van de gevormde gassen. Elke met mest bedekt oppervlak is een
bron van mogelijke geurhinder. Door het bedrijf zo zuiver mogelijk te houden wordt ook het aantrekken van ongedierte vermeden, wordt afspoeling van mestresten vermeden en wordt het opwaaien van stof sterk gereduceerd. Op het bedrijf Kodeva nv worden de stallen met een hogedrukreiniger gereinigd, waarna het reinigingswater in de onderliggende mestkelders opgevangen wordt. Daarnaast worden ook de bedrijfsterreinen zo proper mogelijk gehouden. Op het bedrijf worden de dieren gevoederd met driefasig droogvoer. Afhankelijk van de leeftijd van de dieren zullen de voedingsbehoeften namelijk gaan variëren. Door het voeder zoveel mogelijk te gaan aanpassen aan de voedingsbehoefte van de dieren, zal ook de voederconversie optimaal gaan gebeuren, waardoor er een efficiënter N gebruik zal zijn en er een reductie in de uitscheiding van stikstof- (ammoniak, wat invloed heeft op vermesting en verzuring) en geurcomponenten zal optreden. Bij de zogenaamde ‘meerfasenvoedering’ worden er, in plaats van één voeder voor de ganse productieperiode, twee of drie voeders aangeboden. Deze voeders zijn beter afgestemd op de specifieke behoefte van het dier in die bepaalde periode. Ook het stockeren van kadavers in een kadaverhutje dat wekelijks twee tot drie keer leeggemaakt wordt door Rendac, kan aanzien worden als een maatregel tegen geurhinder. Ramen en deuren blijven gesloten voor zover zij geen functie hebben bij de luchtverversing. Buitendeuren die conceptueel geen functie hebben bij de luchtverversing zijn enkel open voor dorgang van personen, dieren of goederen of in geval van overmacht. Het bedrijf heeft een aantal maatregelen getroffen om de vermesting naar de omgeving toe tot een minimum te beperken: •
de hoeveelheid mest wordt beperkt door het gebruik van aangepaste voeders om een optimale voederconversie te bekomen;
•
de mestkelders en de stallen zijn overdekte, mestdichte ruimtes. De mestkelders zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat insijpeling van de mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt;
•
de mest wordt momenteel rechtstreeks vanuit de mestkelder naar een externe mestverwerkingsinstallatie afgevoerd. Hierdoor is er geen extra stockageplaats voor mest op het bedrijf aanwezig, wat het potentiële risico op vermesting sterk zal verminderen;
•
eventuele mestresten bij het ophalen van de mest worden onmiddellijk door de bedrijfsleider verwijderd;
•
delen van het bedrijfsterrein bestaan uit betonverharding. Hierdoor zal insijpeling van mestdeeltjes naar de bodem toe verhinderd worden.
Het bedrijfsterrein is omgeven door een groenscherm. Dit groenscherm kan een reducerend effect hebben op de geur- en stofemissie, maar dit effect is moeilijk te kwantificeren. Er bestaat geen geschreven plan van aanpak om de geluidsemissie van de inrichting tot een minimum te beperken. Om de geluidsoverlast voor omwonenden zoveel mogelijk te vermijden heeft de exploitant momenteel al een aantal maatregelen getroffen:
•
het vullen van de voedersilo’s vindt overdag plaats;
•
de stallen zijn uitgerust met natuurlijke ventilatie (geluidloos);
•
het laden van de dieren gebeurt zo veel mogelijk overdag. Dit is evenwel niet altijd haalbaar, en daarom wordt soms al in de vroege ochtend gestart met het laden;
•
veelvuldig voederen vermindert het ‘schreeuwen’ van de dieren.
Momenteel zijn er al een aantal maatregelen getroffen op de inrichting om de PM10-emissie zoveel mogelijk te beperken. Tijdens het vullen van de voedersilo’s worden stofzakken gebruikt om de uitstoot van stofdeeltjes sterk te beperken. Op het bedrijf worden de dieren gevoederd met droogvoer, dat in de voederbakken evenwel gemengd wordt met water. Hierdoor wordt het voeder wat papperig, waardoor het opwaaien van stof uit het droogvoer beperkt wordt. De oppervlakken tussen de verschillende stallen zijn ook verhard, waardoor stofopwaaiing wordt beperkt. Tevens streeft de exploitant een goede reinheid van het bedrijfsterrein na waardoor zand en aarde niet langduring achterblijven op de aanwezige betonverhardingen. Alle stallen zijn momenteel uitgerust met roostervloeren. Op het bedrijf zijn er een aantal maatregelen genomen om de verstoring van de waterhuishouding tot een minimum te beperken: •
het hemelwater kan vrij infiltreren op de onverharde stukken van het bedrijfsterrein;
•
de stallen zijn voorzien van dakgoten. Het hemelwater vanop de stallen (7) t.e.m. (10) wordt opgevangen en hergebruikt;
•
de stallen worden gereinigd met een hogedrukreiniger;
•
als reinigingswater wordt hemelwater gebruikt;
Het gebruik van grondwater dient beperkt te blijven. In principe zou het gebruik van grondwater enkel toegelaten mogen worden voor drinkwater- en voedselvoorziening en andere doeleinden waarvoor grondwater met een betrouwbare kwaliteit nodig is uit het oogpunt van volks- en dierengezondheid. Er dient op gewezen te worden dat het kwaliteitsvolle grondwater zo min mogelijk gebruikt mag worden voor andere toepassingen waar geen kwaliteitsvol water noodzakelijk is (vb. reinigingswater, ...). Op de inrichting wordt dit zoveel mogelijk toegepast. Het grondwater wordt enkel gebruikt voor drinkwatervoorziening. Om de stallen te reinigen wordt gebruik gemaakt van hemelwater. Op het bedrijf wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd in het oppervlaktewater, maar wordt dit water opgevangen in de onderliggende mestkelders en mee afgevoerd met de mest. Het huishoudelijk afvalwater wordt wel in het oppervlaktewater geloosd, maar wordt eerst behandeld in een septische put en IBA. Als neveneffect van een rationele en hygiënische bedrijfsvoering wordt de productie van broeikasgassen beperkt o.a. door het droog houden van de mest dankzij aangepaste voeder- en drinksystemen die voeder en watervermorsing verminderen, waardoor microbiële afbraakprocessen beperkt worden.
4.2
Geplande maatregelen
Alle milderende maatregelen die al toegepast worden, zullen ook in de gewenste situatie behouden blijven. Bij Kodeva nv zal de pas vergunde stal uitgerust worden met een chemisch luchtwassysteem, wat een geurreductie van 30 % met zich meebrengt t.o.v. een traditioneel staltype. Daarnaast zal deze luchtwasser ammoniak tot 70 % reduceren en zal er tevens een stofreductie van 80 % optreden. De stal die uitgerust is met een chemisch luchtwassysteem zal ook uitgerust worden met een mechanisch ventilatiesysteem. De hoeveelheid geurcomponenten die uitgestoten worden zal echter wel gelijk blijven. Verdunning is dus geen efficiënte geurverwijderingstechniek, maar kan bij lokale geurhinder wel een oplossing bieden. Per compartiment in de nieuwe stal wordt een ventilator voorzien, maar omdat deze ventilatoren gekenmerkt worden door een geluidsarme werking en zich in de stallen bevinden zal de geluidshinder door deze ventilatoren tot een minimum beperkt blijven. Verder wordt de lucht dan centraal afgezogen en over de chemische luchtwasser geleid. In deze uit te breiden stal wordt de lucht dus door één uitlaat (met ventilator) geleid. Daarom kan eigenlijk verondersteld worden dat voor deze stal slechts één ventilator voor overlast kan zorgen. Het bestaande deel van het bedrijf is omgeven door een groenscherm. Eénmaal de nieuwe stal gebouwd is, zal werk gemaakt worden van de uitbouw van het groenscherm rond het volledige gebouw (zoals opgelegd zal zijn in de stedenbouwkundige vergunning). Daarnaast zal deze stal gebouwd worden rekening houdende met de tips die gegeven worden in de brochure ‘Agrarische architectuur, technisch bekeken’ (Boussery et al., 2006). Als water voor het chemisch luchtwassysteem zal ook regenwater gebruikt worden. Hiervoor is er een bijkomende opvang van regenwater (in extra citernes met een totale capaciteit van 125 m³) voorzien. In deze citernes (waarvan de overloop in verbinding staat met een nabijgelegen gracht) zal het regenwater dat op het dak van de nieuwe ammoniakemissiearme stal terechtkomt, opgevangen worden. De uitbater dient een aantal ‘tips’, die belangrijk zijn voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau, in het oog te houden. Met deze ‘tips’ wordt op Kodeva nv rekening gehouden: •
herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen;
•
gebruik goede drinkbakken, -nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van de vlotter, ...;
•
gebruik regenwater als basisvloeistof voor het spuiten..
4.3
Verdere voorstellen tot milderende maatregelen
Er bestaan een aantal technieken die het bedrijf zou kunnen toepassen om de geur verder te reduceren. Hieronder wordt een overzicht gegeven van enkele mogelijkheden. Het verhogen van emissiepunten tot 10 à 12 m, door de plaatsing van bijvoorbeeld hoge trekschouwen, kan op korte afstand voor een aanzienlijke concentratieverlaging zorgen. Het verdunningseffect door het plaatsen van dergelijke schouw of het verhogen van het emissiepunt is echter sterk afhankelijk van de meteorologische omstandigheden. Op grotere afstand van het bedrijf (> 200 m) is slechts weinig effect te verwachten (Harssema, 1980; Derden et al., 2006). Het plaatsen van hoge trekschouwen zal ook gevolgen hebben voor het aanzicht van het landschap. Omwonenden zullen vanuit esthetisch oogpunt hoge trekschouwen als onaangenaam ervaren. Het verlagen van de geurconcentraties in de uitgaande stallucht kan ook bekomen worden door de uitgaande lucht te verdunnen met verse buitenlucht door het plaatsen van een extra ventilator. De hoeveelheid geurcomponenten die uitgestoten worden blijft echter wel gelijk. Andere oplossingen zoals de milieukoker en de luchtversneller hebben hetzelfde oogmerk, maar dan zonder de drijvende werking van een extra ventilator. Dit in overweging nemende, kan als extra maatregel voorgesteld worden om de stallen met natuurlijke ventilatie ook uit te rusten met mechanische ventilatie. Daartegenover staat dan wel dat de geluidshinder en het energieverbruik drastisch zullen toenemen. Wat eventueel ook in overweging genomen kan worden, is alle stallen aan te sluiten op het chemisch luchtwassysteem. Nadeel is echter dat het luchtwassysteem dan ondergedimensioneerd is. Daarnaast moeten alle stallen dan ook uitgerust worden met mechanische ventilatiesystemen. Dit is evenwel een serieuze meerkost die moeilijk te dragen is. Omvorming van bestaande stallen tot ammoniakemissiearme stal wordt ook niet als BBT aanzien, en wordt vanuit economisch standpunt niet aangeraden. Net zoals voor geurhinder zou het aansluiten van alle stallen op het chemisch luchtwassysteem een vermindering van ammoniakemissie (t.o.v. de geplande situatie) met zich mee brengen. Naar de toekomst toe moet het bedrijf zeker in overweging nemen om de peilbuizen effectief te plaatsen. Dit is ook wettelijk verplicht voor een veeteeltbedrijf van dergelijke omvang. Zo zal dan beter opgevolgd kunnen worden of het bedrijf zelf al dan niet een vermestende invloed op het grondwater uitoefent. Indien er dan problemen optreden zal het veel eenvoudiger zijn om de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen te treffen. Er bestaan nog een aantal andere mogelijkheden die het bedrijf zou kunnen toepassen om stof verder te reduceren. Een mogelijkheid kan eruit bestaan om over te schakelen op brijvoer. Maar hiervoor is de bedrijfsinfrastructuur evenwel niet uitgerust. Er zou namelijk een brijvoerkeuken voorzien moeten worden, van waaruit voederverdeelbuizen naar de verschillende stallen zouden moeten vertrekken. Dit zou ook veel meer transport teweeg brengen, waardoor de overlast naar de omgeving drastisch zou gaan toenemen.
Omdat voor de berekening van de geluidsniveaus gebruik gemaakt wordt van een zeer ruwe inschatting en er in het verleden geen schriftelijke klachten hebben plaatsgevonden, worden er geen extra milderende maatregelen voorgesteld met betrekking tot de eventuele geluidshinder. Toch zal er nog steeds veel aandacht besteed worden aan enkele mogelijke maatregelen ter beperking van de geluidshinder. Zo zal er (net zoals het nu in de huidige situatie gebeurt) op toegezien worden dat de motoren van vrachtwagens niet nodeloos staan te draaien, ... Daarnaast kan ook het volgende voorgesteld worden. Door de afloop van alle dakgoten aan te koppelen op een regenwaterput, kan de opvang van regenwater uitgebreid worden. Deze werkwijze wordt ook aanzien als BBT (Derden et al., 2006). Hierdoor zou het bedrijf zeker ten allen tijde over voldoende regenwater beschikken om te voorzien in de reinigingswaterbehoefte en het waterverbruik van de chemische luchtwasser. Mechanische bestrijding van knaagdieren is echter te verkiezen boven chemische bestrijding. Op de markt zijn een aantal erkende producten voor de chemische bestrijding van ratten en muizen die kunnen ingezet worden als de mechanische bestrijding ontoereikend blijkt te zijn. Indien deze producten worden gebruikt, moeten alle noodzakelijke voorzorgsmaatregelen getroffen worden om risico’s op de gezondheid van de mens en (niet-geviseerde) dieren te elimineren. M.a.w. er wordt vooropgesteld om zoveel mogelijk mechanische ongediertebestrijding uit te voeren. Enkel indien deze mechanische bestrijding ontoereikend blijkt, wordt chemische bestrijding voorgesteld, en hierbij mogen enkel erkende chemische bestrijdingsmiddelen gebruikt worden.
5 Conclusies De varkenshouderij Kodeva nv, gelegen in de Kortemarkstraat 193 te Torhout, beschikt op de dag van vandaag over een vergunning voor 5.060 vleesvarkens. Deze dieren zijn gehuisvest in tien traditionele stallen die op de bedrijfsterreinen gebouwd werden. Om de productiviteit en de economische draagkracht van het bedrijf te optimaliseren, en zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te kunnen uitbouwen naar de toekomst toe, wenst de uitbater zijn vergunning uit te breiden tot 7.560 vleesvarkens. Om deze uitbreiding te kunnen realiseren zal een nieuwe ammoniakemissiearme vleesvarkensstal gebouwd worden. Er wordt geopteerd om deze stal uit te rusten met een chemische luchtwasser (type S-2.). Het hoofddoel van de initiatiefnemer is de uitbreiding in dierplaatsen. Daarnaast wenst de uitbater zijn grondwaterwinning uit te breiden van 12.000 m³/j (40 m³/dag) naar 16.330 m³/j (60 m³/dag), zodat hij over voldoende drinkwater voor de dieren kan beschikken. Het bedrijf beschikt over één grondwaterwinning, die water zal oppompen uit zes boorputten vanuit de Ieperiaan aquifer (Lid van Egem). Het grondwater wordt in beide situaties gebruikt als drinkwater, het opgevangen regenwater doet dienst als reinigingswater en in de gewenste situatie ook als water voor de chemische luchtwasser. Om een optimale werking van de luchtwasser te bekomen is ook zwavelzuur en een spui-opslag noodzakelijk. Daarom wordt ook een aanvraag voor 5.000 l zwavelzuur en een kunstmestopslag van 50 ton ingediend. Daarnaast wordt ook een uitbreiding van de mest- (van 6.583 naar 9.283 m³) en stookolie-opslag (van 2.000 naar 7.000 l) aangevraagd. Daarnaast wil de eigenaar alle andere vergunningen hernieuwen.
Bij uitbreiding in dieraantal dient er met de volgende bijkomende effecten rekening gehouden te worden: •
de uitbreiding van het bedrijf zorgt ervoor dat de geuremissie zal toenemen van 147.752 ouE/s tot 198.852 ouE/s (+ 34,6 %). Dit zorgt ervoor dat er respectievelijk 447, 35 en 419 extra woonhuizen een negatief, matig negatief en gering negatief effect zullen ondervinden. Wordt gekeken naar de bronnencluster, dan zullen door de uitbreiding 9, 81 en 102 extra woningen een negatief, matig negatief en gering negatief effect ondervinden;
•
door de uitbreiding zal de ammoniakemissie toenemen van 15.180 kg NH3/jaar naar 17.430 kg NH3/jaar. In beide situaties wordt de kritische last van de weinig tot zeer verzuringskwetsbare eenheden overschreden, wat een matig negatief effect is;
•
naar vermesting toe blijkt er een overschrijding op te treden van de kritische last voor vermestingskwetsbare vegetaties. De totale oppervlakte waar de kritische last overschreden wordt voor weinig vermestingskwetsbare eenheden neemt door de uitbreiding toe van 1,67 ha tot 1,94 ha, wat een gering negatief effect is. De overschrijding van de KL voor vermestingskwetsbare eenheden zal door de uitbreiding stijgen van 0,38 ha tot 0,58 ha (matig negatief effect);
•
naar geluid toe moet er geen hinder verwacht worden ten gevolge van de ventilatoren, want momenteel worden alle stallen natuurlijk geventileerd. Worden alle te berekenen geluidsbronnen gecumuleerd (voedercompressor, mestscheider en ventilator), dan moet rekening gehouden worden met de dagnorm voor incidenteel geluid (d.i. 55 dB(A)). Deze norm wordt overschreden op een afstand van 41 m van de inrichting. In dit gebied bevinden zich geen bedrijfsvreemde woningen (geen negatief effect);
•
het aantal transporten zal oplopen van een tien per week in de huidige situatie naar een veertiental per week in de gewenste situatie;
•
naar zwevend stof toe vallen er geen problemen te verwachten. Wel zal de PM10stofproductie door de uitbreiding gaan toenemen van1.731 kg/j naar 1.902 kg/j;
•
met betrekking tot de opslag van fossiele brandstoffen veiligheidsnormen en de periodieke controles gerespecteerd.
worden
de
wettelijke
Door toepassing van een aantal milderende maatregelen worden de mogelijke effecten gekoppeld aan de gewenste situatie zo goed als mogelijk volgens de best beschikbare technieken beperkt tot de normale hinder door zulke inrichtingen teweeg gebracht. De belangrijkste maatregelen zijn: •
de dieren en de oppervlakken in en rond de stallen worden zo proper mogelijk gehouden. Dit zorgt er o.a. voor dat de geuremissie beperkt wordt, het aantrekken van ongedierte vermeden wordt, afspoeling van mestresten vermeden wordt en het opwaaien van stof sterk gereduceerd wordt;
•
de nieuwe stal zal ammoniakemissiearm uitgevoerd zijn (chemisch luchtwassysteem). Het gekozen systeem zal zowel een reductie van geur (30 %), ammoniak (70 %) en stof (80 %) met zich meebrengen;
•
het bedrijf maakt momenteel gebruik van driefasenvoeding en zal dit in de toekomstige situatie blijven behouden. Hierdoor zal de conversie veel efficiënter gebeuren, wat een reductie van geur en ammoniak (vermesting en verzuring) met zich mee zal brengen;
•
ramen en deuren blijven gesloten voor zover zij geen functie hebben bij de luchtverversing. Buitendeuren die conceptueel geen functie hebben bij de luchtverversing zijn enkel open voor doorgang van personen, dieren of goederen of in geval van overmacht;
•
de mestkelders en stallen zijn overdekte, mestdichte ruimtes. De mestkelders zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat insijpeling van de mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt;
•
alle mest wordt rechtstreeks vanuit de mestkelder naar een externe mestverwerkingsinstallatie afgevoerd. Hierdoor is er geen extra stockageplaats voor mest op het bedrijf aanwezig, wat het potentiële risico op vermesting sterk zal verminderen;
•
delen van het bedrijfsterrein bestaan uit betonverharding. Hierdoor zal insijpeling van mestdeeltjes naar de bodem toe verhinderd worden;
•
de traditionele stallen worden natuurlijk geventileerd, wat geen geluidshinder met zich mee brengt;
•
tegen stofhinder wordt het gebruik van stofzakken bij het vullen van de voedersilo’s geëist;
•
alle stallen zijn voorzien van dakgoten. Het regenwater van een aantal stallen wordt opgevangen in citernes en als reinigingswater en water voor de chemische luchtwasser gebruikt;
•
er wordt in zowel de huidige als gewenste situatie geen mest en reinigingswater uitgereden, maar alles gaat naar een externe mestverwerkingsinstallatie.
Door de toepassing van de bovenstaande gestelde milderende maatregelen worden de effecten zo goed als mogelijk beperkt tot de normale hinder die dergelijke landbouwexploitaties met zich meebrengen. Met de volledige uitwerking van dit dossier werd getracht om voldoende en volledige informatie aan te reiken om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.
Bijlage 4 Aanduiding kadastrale percelen van de inrichting
N N II N
Bijlage 6
Gewestplan
N
R N
N
Legende 0100- woongebied 0101- woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde 0102- woongebied met landelijk karakter 0105- woonuitbreidingsgebied 0200- gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 0401- gebieden voor dagrecreatie 0402- gebieden voor verblijfsrecreatie
P
0500- parkgebieden
N
0701- natuurgebied
R
0702- natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten 0800- bosgebieden 0900- agrarische gebieden 0901- landschappelijk waardevolle gebieden 1000- industriegebieden 1002- milieubelastende industriën
C
1011- regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter 1083- reservegebied voor regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter
C C
1100- ambachtelijke bedrijven en kmo's
C
1200- ontginningsgebieden
Schaal 1:25.000
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
N
Bijlage 7
BPA: Overzichtskaart
#
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 7
BPA deel 1
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 7
BPA deel 2
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 7
BPA deel 3
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 7
BPA deel 4
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 9
Plan huidige toestand
2
10
8
6
4
Legende 1) stal met 506 vleesvarkens 2) stal met 506 vleesvarkens 3) stal met 506 vleesvarkens 4) stal met 506 vleesvarkens 5) stal met 506 vleesvarkens 6) stal met 506 vleesvarkens 7) stal met 506 vleesvarkens 8) stal met 506 vleesvarkens
#
#
1
#
#
#
#
#
3
#
#
#
#
# #
#
5
#
7
#
9) stal met 506 vleesvarkens 10) stal met 506 vleesvarkens
# # # #
voedersilo stookolietank boorput kadaverhut
9
# farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 10
Schets nieuwe stal
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
11
# #
Bijlage 11
Plan gewenste toestand
# # # #
Legende 1) stal met 506 vleesvarkens 2) stal met 506 vleesvarkens 3) stal met 506 vleesvarkens 4) stal met 506 vleesvarkens 5) stal met 506 vleesvarkens 6) stal met 506 vleesvarkens
2
6
4
8
7) stal met 506 vleesvarkens
10
8) stal met 506 vleesvarkens 9) stal met 506 vleesvarkens 10) stal met 506 vleesvarkens 11) AEA stal met 2.500 vleesvarkens
# # # #
#
#
#
#
#
#
#
#
#
# #
#
voedersilo stookolietank boorput kadaverhut
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06
1
#
#
3
5
#
9
7
#
#
Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
matig kwetsbaar
Bijlage 15
Grondwaterkwetsbaarheid
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
weinig kwetsbaar
#
18
# #8
31
#27 #1
#
##
20
Bijlage 16
Grondwaterwinningen
33 21
#7
#
Legende
32
#
# #
25
##
10
#
#3
##
24 23
#
#
22
30
#6
#
#
#
28
N
Schaal 1:10.000
#
17
#5
12 13
11
#4 26
#
#
15
# # 19
29
#9
grondwaterwinning binnen 1 km rond bedrijf
#
1614
bedrijfseigen grondwaterwinning
#2
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Legende bij Bijlage 16 Vergunde grondwaterwinningen nr. klasse diepte (m) aquifercode aquiferbeschrijving
debiet (m³/d)
debiet (m³/j)
1
A
12
100
Quartaire aquifersystemen 5
1.750
2
A
9
100
Quartaire aquifersystemen 2
1.000
3
A
5
100
Quartaire aquifersystemen 0,27
100
4
A
30
800
Ieperiaan Aquifer
1.500
5
2
10
100
Quartaire aquifersystemen 7,4
2.700
6
A
5
100
Quartaire aquifersystemen 2
1.000
7
2
16
800
Ieperiaan Aquifer
3,3
1.200
8
A
16
800
Ieperiaan Aquifer
1
720
9
1
35
100
Quartaire aquifersystemen 12
4.000
10
A
40
800
Ieperiaan Aquifer
20
4.000
11
A
14
800
Ieperiaan Aquifer
3
1.095
12
A
10
100
Quartaire aquifersystemen 0,2
70
13
A
4
100
Quartaire aquifersystemen 1
500
14
A
11
100
Quartaire aquifersystemen 3
1.000
15
A
28
800
Ieperiaan Aquifer
900
16
A
6
100
Quartaire aquifersystemen 2,1
760
17
A
4
100
Quartaire aquifersystemen 90
4.000
18
A
40
100
Quartaire aquifersystemen 2,5
913
19
1
4
100
Quartaire aquifersystemen 80
2.800
20
A
8
100
Quartaire aquifersystemen 4,14
1.510
21
A
5
100
Quartaire aquifersystemen 5,36
1.956
22
A
6
100
Quartaire aquifersystemen 2.1
738
23
A
11
800
Ieperiaan Aquifer
1
600
24
A
30
800
Ieperiaan Aquifer
8
2.755
25
A
4
100
Quartaire aquifersystemen 95
750
26
A
28
800
Ieperiaan Aquifer
20
7.300
27
A
11
100
Quartaire aquifersystemen 10
3.650
28
A
18
800
Ieperiaan Aquifer
1.150
29
1
5
100
Quartaire aquifersystemen 25
2.500
30 1
15
100
Ieperiaan Aquifer
12.000
31
2
6
100
Quartaire aquifersystemen 90
4.000
32
2
1
100
Quartaire aquifersystemen 3
300
33
A
12
800
Ieperiaan Aquifer
1.000
vet = eigen winning
4
5
3,15 40
2
Bijlage 17
Waterlopen
Legende bevaarbare waterloop niet-geklasseerde waterloop categorie 1 waterloop categorie 2 waterloop categorie 3 waterloop
N
Schaal 1:25.000
farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 18
VMM- en MAP-meetpunten
#
Legende bevaarbare waterloop niet-geklasseerde waterloop categorie 1 waterloop categorie 2 waterloop
# #
categorie 3 waterloop MAP-meetpunt VMM-meetpunt
# #
#
N
Schaal 1:25.000
# farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Relictzone 'Plateau van Wijnendale en Aartrijke' Ankerplaats 'Wijnendalebos en -kasteel'
Bijlage 20
Landschapsatlas
N
farMER bvba Brugsesteenweg 591
Lijnrelict 'Handzamevaart'
9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Bijlage 21
Bouwkundig erfgoed
#1 #3
#2
#42
#44 #43
#45 #41
#22 24 # 23 #
#21
###982930#31#28 10 #11##32 14 # 4# 12 16 # 13 # 17 # 15 # # #3433#3536 18 37 # # 5 # #19 #38 #39
#20
#6 #
Legende contour bedrijf
#
gebouw behorende tot bouwkundig erfgoed
#40 #25
N
Schaal 1:20.000
27
#26
#7 farMER bvba Brugsesteenweg 591 9030
Mariakerke
Tel.: +32 9 265 74 06 Fax: +32 9 265 74 05
[email protected]
Legende bij Bijlage 21 Bouwkundig erfgoed id
beschrijving
adres
nr.
1
achterin gelegen hoeve met losse bestanddelen
Edewallestraat
9
2
kapel
Edewallestraat
22
3
achterin gelegen kleine hoeve
Edewallestraat
24
4
burgerhuis
Gitsstraat
1
5
burgerhuis met kleine voortuin
Gitsstraat
43
6
vilbeluik van 1903-1905
Ieperse Heerweg
5
7
boerenarbeidershuisjes
Ieperse Heerweg
28-30
8
burgerhuis
Kortemarkstraat
10
9
burgerhuis
Kortemarkstraat
17
10 burgerhuis
Kortemarkstraat
26
11 burgerhuis
Kortemarkstraat
28
12 hoekpand met aansluitende nutsgebouwen
Kortemarkstraat
34
13 boerenarbeidershuis met voortuintje
Kortemarkstraat
46
14 villa
Kortemarkstraat
53
15 burgerhuis
Kortemarkstraat
54
16 boerenarbeidershuis
Kortemarkstraat
57
17 interbellumvilla
Kortemarkstraat
63
18 interbellumwoning
Kortemarkstraat
90
19 hoeve met losstaande bestanddelen
Kortemarkstraat
124
20 kapel toegewijd aan Jozef, Hoeve 'De Hoge Schure'
Kortemarkstraat
165
21 samenstel van boerenarbeidershuizen
Kortemarkstraat
187-189
22 (boeren)huis
Kortemarkstraat
207
23 hoeve met losse bestanddelen
Kortemarkstraat
209
24 mariakapel
Kortemarkstraat
254
25 hoeve met losstaande bestanddelen
Meibosstraat
2
26 hoeve met losstaande bestanddelen
Moereveldstraat
2
27 Mariakapel, hoeve 'Kerselarehof'
Moereveldstraat
4
28 site ''t Leen van Tinnenburg'
Rijselstraat
14
29 interbellumpand
Rijselstraat
29
30 voormalige herberg en afspanning 'Peerdenposterij'
Rijselstraat
31-33
31 bakstenen pand met tegelfriezen
Rijselstraat
32
32 burgerhuis met nutsgebouwen
Rijselstraat
45
33 samenstel van arbeidershuizen
Rijselstraat
53-55-57
34 samenstel van winkelhuizen
Rijselstraat
63-65
35 burgerhuis 'Villa Marguerite'
Rijselstraat
74-76
36 smal pand van 1922
Rijselstraat
84
37 samenstel van burgerhuizen
Rijselstraat
86-88
38 vrijstaande villa
Rijselstraat
91
39 campus Houtland
Rijselstraat
110
40 wachthuisje bij overweg
Rijselstraat
155
id
beschrijving
adres
nr.
41 achterin gelegen hoeve
Slarinweg
5
42 achterin gelegen hoeve
Strepestraat
19
43 mariakapelletje aan erftoegang
Strepestraat
23
44 Kkeine hoeve
Voshoekstraat
1
45 mariakapel geflankeerd door twee lindebomen, achterin gelegen Voshoekstraat hoeve met losse bestanddelen
4