NEDERLANDSE VERENIGING VOOR STRALINGSHYGIËNE
fONISERENDE STRALiNG EN HET BEROEPSRISICO VEEL GESTELDE VRAGEN
NVS-PUBLICATIE NR 6 (1985)
NEDERLANDSE VERENIGING VOOR STRALINGSHYGIËNE
IONISERENDE STRALING EN HET BEROEPSRISICO VEEL GESTELDE VRAGEN
NVS-PUBLICATIE NR. 6 (1985)
De Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne (NVS) is opgericht op 4 februari 1960 als wetenschappelijke vereniging met als doel * het bevorderen van de wetenschappelijke bestudering van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen tegen straling * het bevorderen van de toepassing van de verworven kennis en inzichten over stralingshygiëne in de praktijk. De NVS tracht haar doelstelling te bereiken door * het organiseren van wetenschappelijke vergaderingen * het in studie nemen van onderwerpen die verband houden met de bescherming tegen straling * het stimuleren van de onderlinge uitwisseling van kennis tussen deskundigen die werkzaam zijn op het gebied van stralingshygiëne * het verzorgen van studiebijeenkomsten en nascholingscursussen * het openbaar maken van verslagen van wetenschappelijke vergaderingen en het uitgeven van vaktechnische publicaties en artikelen Stralingshygiëne - ook vaak aangeduid als Stralingsbescherming of Health Physics - is een interdisciplinair vakgebied. De vereniging telt onder haar leden dan ook deskundigen op velerlei terrein, waaronder natuurkundigen, biologen, geneeskundigen, scheikundigen, technologen, juristen en veiligheidskundigan. De NVS beoogt de Nederlandse deskundigen samen te brengen die werkzaam zijn op het gebied van stralingshygiëne of op gebieden die hiermee in nauwe betrekking staan. De vereniging staat ook open voor buitenlandse deskundigen. De vereniging geeft een bulletin uit genaamd NVS-NIEUWS. De inhoud bestaat onder meer uit : - berichten over actuele gebeurtenissen en wetenswaardigheden uit het vakgebied - aankondigingen, recensies van publicaties en boeken - aankondigingen van nationale en internationale congressen, symposia, cursussen e.d. - vaktechnische artikelen - teksten van voordrachten tijdens wetenschappelijke vergaderingen. De vereniging verzorgt ook de uitgave van de reeks NVS-PUBLICATIES waarin thema-nummers verschijnen over fundamentele of actuele onderwerpen. In de reeks NVS-PUBLICATIES zijn verschenen : 1. Stralingshygiëne en maatschappij: Een risico in perspectief (1980) 2. Inventarisatie Radiologisch Werk in Nederland (1982) 3. Dosimetric bij inwendige besmetting volgens het ICRP-30 model (1984) 4. Categorie indeling van personen die beroepshalve aan straling worden blootgesteld (19P4) 5. Biologische gevolgen van straling, risicofactoren (1985) 6. Ioniserende straling en het beroepsrisico (1985) NVS-PUBLICATIES kunnen worden besteld bij het secretariaat. Verdere inlichtingen over de vereniging zijn verkrijgbaar bij het secretariaat : Ir. Chr.J. Huyskens Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne Postbus 662 - 5600 AR Eindhoven Tel. 040-473355/472075
Voorwoord
In de Verenigde Staten is enkele jaren geleden door de toezichthoudende overheidsinstanties tezamen met werkgevers en werknemers een informatieve brochure over de risico's van het werken met ioniserende straling opgesteld. Deze lijst had de vorm van een vraag en antwoord. De vragen waren aan de praktijk ontleend. Het idee van de Amerikaanse brochure sloeg bij een van ons (JR) aan. Na overleg met de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne gingen wij aan het werk. Al snel kwamen we tot de conclusie dat een volledige herschrijving, dus in feite het maken van een nieuwe brochure, ons, en naar wij hoopten ook de toekomstige lezers, het meest aansprak. De opzet van "u vraagt" en "wij proberen te antwoorden" hebben we echter gehandhaafd. Aangezien deze brochure tevens dient om het afscheid uit de actieve "stralingsbeschermingsdienst" van een van ons (JR) te markeren, was de beschikbare voorbereidingstijd kort. Naar wij hopen heeft dat desondanks geleid tot een correct en goed leesbaar verhaal. Op deze plaats willen we dankbaar melding maken van de nuttige suggesties van Drs. A.W. van Weers, Ir. Chr.J. Huyskens en Dr. H.A. Selling. Mensen die met stralingsbronnen werken stellen praktische vragen. Wij hopen in de praktijk bruikbare antwoorden gegeven te hebben.
J.A.M.M. Kops W.F. Passchier J. Rosendaal
Bij de tweede druk Tot onze verrassing bleek er voor onze brochure grote belangstelling. Kennelijk bestaat er ook buiten de kring van stralingsdeskundigen, veiligheidskundigen en bedrijfsartsen behoefte aan antwoorden op vragen over het risico van het werken met ioniserende stralingsbronnen. Deze tweede druk is nagenoeg geheel gelijk aan de eerste. Enkele kleine type- en taalfouten zijn verbeterd. Voor suggesties en kritiek naar aan.eiding van deze brochure houden wij ons aanbevolen.
De schrijvers januari 1986
INHOUDSOPGAVE
Pag.
1.
Inleiding
1
2.
Ioniserende straling algeaeen
2
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6.
Wat is ioniserende straling ? Hoe komt ioniserende straling voor ? Welke soorten straling zijn er ? Wat zijn de verschillen van deze soorten straling ? Hoe meet men ioniserende straling ? Welke grootheden en eenheden worden gebruikt ?
2 2 3 3 4 8
3.
Biologische gevolgen
11
3.1. 3.2.
Wat verstaat men onder risico ? Wat zijn de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan ioniserende straling voor de gezondheid ? Wat is een dosis-effect relatie ? Wat verstaat men onder acute effecten ? Wat verstaat men onder late effecten ? Wat verstaat men onder erfelijke gevolgen ? Naar welke gevolgen gaat onze grootste aandacht uit bij de bescherming van de medewerkers ? Maakt het verschil of de stralingsdosis gedurende korte tijd of verdeeld over langere tijd opgelopen wordt ? Hoe wordt kanker veroorzaakt door straling ? Indien ik aan straling wordt blootgesteld, betekent dit dan dat ik met zekerheid kanker en kinderen met erfelijke afwijkingen zal krijgen ? Kun je zien of een geconstateerde kanker door straling is veroorzaak! ? Hoe groot wordt het risico op kanker als gevolg van een blootstelling aan straling geschat ? Wat is het risico voor vrouwen die zwanger zijn, als ze blootgesteld worden aan straling ? Kan een werknemer steriel of impotent worden als gevolg van een blootstelling aan straling ?
11 11
4.
Toezicht op het toepassen van ioniserende straling
18
4.1.
Welke wettelijke regelingen zijn in Nederland voor het gebruik van radioactieve stoffen en toestellen die ioniserende straling uitzenden van belang ? In welke gevallen en bij welke overheidsinstanties moet vernunnig worden aangevraagd voor het gebruiken van radioactieve stoffen, splijtstoffen, ertsen en toestellen die ioniserende straling uitzenden ? Wat zijn de voornaamste overheidsinstanties die zich bezig houden met het toezicht op de toepassing van ioniserende straling ?
18
3.3. 3.4. 3.5. 3.6. 3.7. 3.8. 3.9. 3.10. 3.11. 3.12. 3.13. 3.14.
4.2.
4.3.
11 12 12 12 13 13 13 14 14 14 16 16
20
21
5.
Principes voor het veilig toepassen van ioniserende straling
22
5-t.
Wat zijn de uitgangspunten voor het veilig toepassen van ioniserende stralingsbronnen ? Wat verstaat men in dit verband onder rechtvaardiging ? Wat betekent "^lara" ? Welke rol spelen de dosislimieten ? Wat zijn de wettelijke dosislimieten ? Waar-om worden medische bestralingen bij het bepalen van het effectief dosisequivalent van een werknemer buiten beschouwing gelaten ? Welke bijdragen tot de stralingsdosis moeten allemaal meegenomen worden bij de toetsing aan de dosislimieten ? Wat houdt het begrip collectieve dosis in ? Waarom schrijft de wet geen collectieve dosislimiet
22
5.2. 5.3. 5.4. 5.5. 5.6. 5.7. 5.8. 5.9.
22 23 23 24 24 25 25 25
•/oor ?
5.10.
T? het inzetten van meer personen bij werkzaamheden 26 net stralingsbronnen een middel om het risico te verminderen ? 5.1t. Viat houdt het begrip "levensdosis" in ? 26 5.12. Is het zinvol om een limiet voor de levensdosis vast 26 te stellen ? 5.13. Hoe komen de aanbevelingen voor principes van de 27 stralingsbescherming en in het bijzonder de wettelijke dosislimieten tot stand ? 6.
Het stralingsrisico in de praktijk
6.1.
foe van het stralingsrisico bij het werken met stra- 28 lingsbronnen worden vergeleken met andere beroepsrisico's ? Zijn er gegevens over de stralingsdocis van werkne- 29 mers in Nederland ? Wat is de consequentie als een werknemer de dosisli- 30 miet overschrijdt ? Hoe kan men stralingsrisico's bij de bevolking ver- 30 9elijken met andere risico's ? Wat is het gemiddelde effectief dosisequivalent van 30 een lid van de Nederlandse bevolking ?
6.2. 6.3. 6.4. 6.5. 7.
Trefwoorden
28
32
IONISERENDE STRALING Dl HET BBROEPSRISIOO 1.
Inleiding In deze publikatie wordt informatie verstrekt over de huidige kennis van de gevaren voor de gezondheid, die veroorzaakt worden door de blootstelling aan ioniserende straling. Dit wordt gedaan door toepassing van het systeem van vraag en antwoord. De vragen hoort men regelmatig stellen door werknemers die met of in de buurt van ioniserende stralingsbronnen werken. De publikatie richt zich in eerste instantie tot stralingsdeskundigen, niveau 3, veiligheidskundigen en bedrijfsartsen. Zij zijn veelal aangewezen om de gestelde vragen in eerste aanleg te beantwoorden. Deze brochure kan daarbij een hulpmiddel zijn. De bedoeling is dat deze informatie ertoe bijdraagt dat een beter begrip ontstaat van de aan de straling verbonden risico's. Na de inleiding (Hoofdstuk 1) komen de volgende onderwerpen aan de orde : 2. Ioniserende straling : algemeen. 3. Biologische gevolgen. 4. Toezicht op het toepassen van ioniserende straling. 5. Principes die gelden bij de toepassing van ioniserende straling. 6. Risicovergelijking met andere beroepen. 7. Trefwoorden. Nadere informatie over ioniserende straling en het ermee verbonden beroepsrisico is verkrijgbaar bij : a. Uw eigen stralingsdeskundige. b. Indien aanwezig, bij uw stralingsbeschermingsdienst. c. Districtshoofden Arbeidsinspectie. d. Directie Stralenbescherming, Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. e. Kernfysische Dienst, Directoraat-Generaal van de Arbeid, Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. f. Bij het Secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Stralingshygiëne, Postbus 662, 5600 AR Eindhoven, tel. 040 - 473355. 1
2.
Ioniserende straling algemeen
2.1.
Wat is ioniserende straling? Ioniserende straling is een verzamelnaam voor een aantal uiteenlopende fysische verschijnselen. Zowel (hoogenergetische) elektro-magnetische golven als geladen en ongeladen kerndeeltjes met een hoge energie behoren ertoe. Het gemeenschappelijke van al die vormen van ioniserende straling is het optreden van ionisatie bij wisselwerking met materie. Ionisatie is het vrijmaken van één of meer elektronen van e?;, atoom of molecuul, waarbij een positief geladen ion achterblijft.
2.2.
Hoe komt ioniserende straling voor? Ioniserende straling bereikt de aarde vanuit het heelal, de zogenoemde kosmische ioniserende straling. Verder wordt ioniserende straling uitgezonden door radioactieve stoffen en door stralingstoestellen. De kosmische straling en van nature op aarde voorkomende radioactieve stoffen noemt men natuurlijke bronnen. De overige zijn kunstmatige bronnen. Over radioactieve stoffen en stralingstoestellen nog het volgende. -
Radioactieve stoffen De meeste in de natuur voorkomende elementen hebben een stabiele atoomkern. Van enkele elementen, zoals uranium en thorium, is de atoomkern echter niet stabiel. Onder uitzending van ioniserende straling wordt een ander stabiel element of een ander radioactief element gevormd. In het laatste geval treedt opnieuw radioactief verval op totdat uiteindelijk een stabiel element is gevormd. De snelheid waarmee radioactieve stoffen zich omzetten wordt gekarakteriseerd door de halveringstijd, dat is de tijd waarin de helft van een radioactieve stof is omgezet. De door een radioactieve stof uitgezonden hoeveelheid straling neemt in de loop van de tijd afy de stralingsbron is echter niet uitschakelbaar. Na 1945 is men erin geslaagd om stabiele atoomkernen in een reactor of een cyclotron om te zetten in instabiele; op die wijze produceert men de kunstmatige radioactieve stoffen.
-
Toestellen die ioniserende straling uitzenden Wanneer in een geëvacueerde buis een hoge elektrische spanning wordt opgewekt, zullen elektronen daardoor tussen de negatieve elektrode {de kathode) en de positieve elektrode (de anode) versneld worden. Worden deze elektronen plotseling afgeremd, dan wordt een deel van de bewegingsenergie van de elektronen omgezet in ioniserende straling (röntgenstraling). In röntgenapparatuur maakt men daarvan gebruik. In andere gevallen, bv. televisiebuizen, treedt röntgenstraling op als bijverschijnsel. Bij het uitschakelen van de apparatuur stopt de uitzending van ioniserende straling.
2
Wat voor soorten straling zijn er? De belangrijkste soorten straling zijn Kernen van het element helium (bestaande Alfa straling uit 2 protonen en 2 neutronen) uitgezonden door een atoomkern. Alfastraling wordt voornamelijk uitgezonden door zware radioactieve elementen, zoals uranium, radium, thorium, plutonium. Neg. bèta straling Elektronen uitgezonden door een atoomkern. Daarbij gaat in de atoomkern een neutron over in een proton. Pos. bèta straling Positronen uitgezonden door een atoomkern. Daarbij gaat in de atoomkern een proton over in een neutron. Een positron heeft dezelfde massa als een elektron maar een tegengestelde lading. Als een uitgezonden positron tot stilstand is gekomen zal het zich met een atomair elektron omzetten in elektromagnetische straling (annihilatie). Een neutron is een kerndeeltje met ongeNeutronenstraling veer dezelfde massa als een proton, maar zonder lading. Neutronen ontstaan bij kernreacties b.v. bij het splijten van zware atoomkernen als uranium. Elektromagnetische straling, die door Gammastraling een atoomkern uitgezonden wordt. Elektromagnetische straling, die ontRöntgenstraling staat bij de afremming van versnelde elektronen. Wat zijn de verschillen van deze soorten straling? Stralings soort
Aard van het deeltje
Ioniserend vermogen
Alfa
zware pos. geladen deeltjes
zeer groot
4 cm
Bèta + Bèta -
lichte pos. of neg, geladen deeltjes
groot
meters afhank* energie
Gamma Röntgen
elektromagn. straling
gering
groot (m)
groot <m)
zware neutrale deeltjes
geen, wel indirecte ionisatie
groot (m)
groot (m)
Neutronen
Doordringingsdiepte in lucht / weefsel 0,04 mm 0,1 - 9 mm afhank, energie
Onder ioniserend vermogen wordt verstaan het vermogen tot ionisatie (zie 2.1). Bij röntgen- en gammastraling werkt het vrijgemaakte elektron op zijn beurt ook ioniserend met een groot ioniserend vermogen. Neutronenstraling draagt energie over aan atoomkernen; deze geven daardoor plaatselijk ionisaties en hebben een zeer groot ioniserende vermogen. Hoe aeet Hen ioniserende straling? Dit hangt af van de soort straling die moet worden gemeten. Tevens is van belang of men het stralingsniveau op een bepaalde plaats wil meten (omgevingsmetingen) of dat men wil vaststellen hoeveel straling iemand tijdens zijn werkzaamheden heeft ontvangen (persoonsdosimetrie). Meetapparatuur voor omgevingsmetingen : - Ionisatiekamer - Geiger-Müller telbuis - Seintillatiedetector Meters voor persoonlijke stralingscontrole : - Thermoluminescentiedosimeter (TLD) - Filmbadge - Zakionisatiemeter - Zakalarmeringsmeter - Ionisatiekamer Ionisat iekaner De werking van de ionisatiekamer is als volgt (zie figuur hieronder) : Door de straling wordt de lucht in de kamer geïoniseerd en ontstaan er (negatieve) elektronen en positieve ionen. Deze deeltjes worden afgevoerd door het spanningsverschil (50-300V) tussen de positieve elektrode en het huis van de ionisatiekamer. Door de kamer loopt dus een elektrische stroom, die kan worden afgelezen op de microampèremeter en waarvan de waarde afhankelijk is van het aartal ionisaties dat per tijdseenheid in de kamer optreedt. Dit aantal ionisaties is afhankelijk van : - de soort straling - de energie van de straling - de intensiteit van de straling Ionisatiekamers worden voornamelijk voor röntgen- en gammastraling gebruikt. Door het toepassen van dun wandmateriaal voor het huis en van hogere spanningen kan ook alfa- en bètastraling worden gemeten.
De ionisatiekamer is gebouwd volgens onderstaand principe
lllilll liirln g e l i j k v.-inrd i r nia t e r j ;i ,12 ™~
5lrnli«r
j !•(.! a t i e
elektrode
f * l t ! idmdTF
micron)peremeter
^1 ^ spanningsbron
Geiger-Müller tel buis De Geiger-Müller telbuis is gebouwd volgens onderstaand principe : ; isolatie
geleidend edel gas
[ halogeen •
De constructie van de Geiger-Müller telbuis en de spanning tussen elektrode en huis is zodanig dat de in de buis gevormde elektronen en ionen op hun beurt weer nieuwe ionisaties teweeg brengen. Er ontstaat 20 een lawine van ionisaties, die een pulsvormige stroomstoot in het elektrisch circuit geven. Deze stroompulsen worden elektronisch geteld. Het aantal pulsen is dus een maat voor het aantal stralingsdeeltjes dat in de buis een ionisatie heeft veroorzaakt. Geiger-Müller of GM-buizen worden gebtuikt om gammastraling te meten. Met buizen roet een dunne wand kan ook bètastraling worden gemeten. 5
De vorming van de "ionisatie-lawine" kost tijd, ca. 50 f-.ot 500 vis. Gedurende die tijd kunnen geen andere stralingsdeeltjes worden gemeten; men noemt die tijd de "dode tijd" van de buis. Bij zeer hoge stralingsintensiteiten kan de GM-buis zelfs "dichtslaan" en het teltempo teruglopen. Goede GM-telbuizen zijn daartegen beveiligd; bij overbelasting blijft het telwerk het maximale teltempo aanwijzen. Die uitslag behoeft dus niet altijd de juiste stralingsintensiteit aan te geven. Scintillatiedetector De scintillatiedetector is gebouwd volgens onderstaand principe : W-afscherm ing MgO-reflectcr
dynodes
tqtokathode
anode
J—. naar registratie - * OPP urt gangs impuls
versterker
tf-bron
glasvenster Nol (TU k r i s t a l
elektronen versterker
^
Het stralingsgevoelige element in de scintillatiedetector is het natriumjodide kristal. Door het absorberen van gammastraling ontstaan lichtflitsjes (een aantal lichtfotonen). De sterkte van het lichtflitsje, dat is het aantal geproduceerde lichtfotonen, is afhankelijk van de energie die door de straling in het kristal is afgegeven. De lichtflitsjes worden gezien door een lichtgevoelige laag (fotokathode) in een fotoversterkerbuis. Deze fotokathode zendt ten gevolge van het opvallende licht elektronen uit (meer licht, meer elektronen). In de fotoversterkerbuis wordt de elektronenpuls versterkt en daarna met behulp van elektronische apparatuur geregistreerd. De grootte van een elektronenpuls is een maat voor de in het kristal door de straling afgegeven energie, het aantal pulsen voor de intensiteit. Doordat de energie van de (gamma)straling wordt gemeten is het mogelijk onderscheid te maken tussen straling uitgezonden door verschillende radioactieve stoffen. Thermoluminescentiedosismeter (TUV-meter) Kristallen komen door de ioniserende werking van ioniserende straling in een aangeslagen toestand. In sommige kristallen, bv. lithiumfluoride en calciumfluoride, kan die aangeslagen toestand bij kamertemperatuur lang (vele weken) behouden blijven. Wordt het kristal vervolgens verhit tot ongeveer 300*C dan keert het kristal weer naar de grondtoestand terug onder uitzending van licht. Dit licht kan met een fotoversterkerbuis worden omgezet in een elektrische stroom en zo worden gemeten. De hoeveelheid licht is evenredig met de in het thermoluminescerend kristal geabsorbeerde stralingsenergie. 6
TLD-meters worden toegepast in de vorm van kleine kristallen of in de vorm van poeder in een plastic omhulsel. Afbeelding van een TLD-meter, die wordt gebruikt als "stralingsbadge".
Filmbadge Een voorbeeld van de opbouw van een filmdosismeter
is
huis
film lichtdicht verpakt.
lESXXt ca dm 1 urn
filters
| M I straling'
De werking is als volgt : Door de stralingsenergie worden de zilverbromide moleculen in de film ontleedt. De filmkorrels waarin dat is gebeurd, worden door een chemische reactie met een ontwikkelaar donker gekleurd. De mate van zwarting is een maat voor de geabsorbeerde stralingsenergie. Door het toepassen van een combinatie van verschillende typen films en van filters kan een meetresultaat dat niet tezeer afhankelijk is van de energie van de (gamma)straling worden verkregen. Bij bepaling van de stralingsbelasting door gamma- en röntgenstraling ligt de ondergrens voor het dosisequivalent op ca. 0,2 mSv (zie 6.2.). De bovengrens wordt bepaald door het bereik van de zwartingsmeter en bedraagt voor hoog-energetische gammastraling ongeveer 50 mSv. Hogere waarden zijn via een chemisch-analytische methode te bepalen. Door gebruik van een dunwandige verpakking van de film is het ook mogelijk om bètastraling te meten. Zakionisatiekamer De werking van de zakionisatiekamer berust op het principe van de ionisatiekamer (zie figuur hieronder). Men laadt de meter 7
tevoren opr daarbij komt via de condensator lading op de elektrometer. De beide blaadjes, waarvan er één is vastgezet, bewegen uit elkaar, daar ze eenzelfde lading hebben. Door de ioniserende straling wordt de elektrometer gedeeltelijk ontladen. Het niet vastgezette blaadje beweegt over een schaalverdeling naar het andere blaadje. Via de lenzen kan men de schaal aflezen en zo bepalen aan welke hoeveelheid straling men heeft blootgestaan. Het meetbereik van een zakionisatiekamer, ook wel pendosismeter genoemd, is in het algemeen 2 mSv, hoewel er ook uitvoeringen zijn die tot 500 mSv gaan. De meter is erg gevoelig voor storingen en lekstromen. Een zakionisatiekamer is als volgt opgebouwd : isolator
^
condensator
'V"f ma|;r><»t iïch* schakelaar
Zakalaraeringsaonitor De zakalarmeringsmonitor is een klein formaat stralingsmeter met een GM-buis. Er zijn types die op een toenemende stralingsintensiteit reageren door een toenemende "piep"-frequentie. Andere types geven een pieptoon bij overschrijding van een instelbaar niveau. Dat kan zowel een niveau zijn voor de stralingsintensiteit, als voor de totale hoeveelheid straling waaraan de meter is blootgesteld. Door gebruik te maken van micro-elektronica zijn er thans monitoren die al dergelijke functies in zich verenigen en bovendien nog afleesbaar zijn. Automatische uitlezing en registratie van de gemeten hoeveelheid straling in een computerbestand is mogelijk. Welke grootheden en eenheden worden gebruikt? Activiteit Onder de activiteit van een radioactieve bron wordt verstaan het aantal atoomkernmutaties dat per tijdseenheid in het radioactieve materiaal van de bron plaatsvindt. De eenheid van de activiteit is één atoomkernmutatie per seconde. Deze eenheid wordt becquerel (Bq) genoemd. Vroeger werd de eenheid curie (Ci) gebruikt? 1 Ci - 3,7 x 10 1 0 Bq. Halveringstijd Of er in een bepaalde atoomkern van een radioactieve stof op een bepaald tijdstip een atoomkernmutatie zal optreden is niet
roet zekerheid te zeggen. Wel is er een voor alle kernen van de stof gelijke kans dat dat gebeurt. Daarom neemt de activiteit van een radioactieve stof per tijdseenheid met een vaste fractie af. De halveringstijd geeft de tijd waarin de helft van het oorspronkelijk aantal kernen muteert, en dus ook de tijd waarin de activiteit halveert. Energie De energie van ioniserende straling hangt samen met de snelheid waarmee de stralingsdeeltjes bewegen (bewegingsenergie). In de stralingshygiëne maakt men voor deze energie meestal geen gebruik van de tot het internationale eenhedensysteem (SI) behorende eenheid joule (J), maar van de - overigens naast het Si-stelsel toegelaten - eenheid elektronvolt (eV) of van een veelvoud daarvan ("! keV = 103 eV, 1 MeV = 10^ eV). Eén elektronvolt is de energie die aan een vrij elektron wordt toegevoerd bij versnelling ten gevolge van een potentiaalverschil van 1 volt. Exposie Een van de belangrijkste eigenschappen van de straling die wordt uitgezonden door radioactieve stoffen en ioniserende straling uitzendende toestellen, is het vermogen om in de bestraalde materie ionisaties te veroorzaken. Men maakt hiervan gebruik om de straling te meten. Onder de exposie (symbool X) in een bepaald punt wordt verstaan de elektrische lading van één teken, die de elektromagnetische straling per massaeenheid lucht vrijmaakt. De eenheid die hiervoor gebruikt wordt is coulomb per kg lucht (C/kg lucht). Deze eenheid vervangt de vroegere eenheid röntgen (R); 1 R = 2,6 x 10~4 CAg» De exposie per tijdseenheid wordt exposietempo genoemd, symbool X. Exposie heeft alleen betrekking op gamma- en röntgenstraling in lucht. Geabsorbeerde dosis Onder de geabsorbeerde dosis (symbool D) in een bepaald materiaal op een bepaalde plaats verstaat men de hoeveelheid energie die door de ioniserende straling aan een massaeenheid stof ter plaatse wordt overgedragen. De geabsorbeerde dosis wordt uitgedrukt in de eenheid gray (Gy); 1 Gy • 1 J/kg- Deze Sl-eenheid vervangt de in het verleden gebruikte eenheid rad (1 rad = 0,01 Gy). In tegenstelling tot de exposie kan de geabsorbeerde dosis worden gebruikt voor een willekeurige stralingssoort en een willekeurig materiaal. Analoog als bij de exposie wordt de geabsorbeerde dosis per tijdseenheid het geabsorbeerde-dosistempo genoemd. Symbool D, eenheid Gy/s.
9
Dosisequivalent De geabsorbeerde dosis in weefsel die nodig is om een bepaald biologisch effect te bereiken, is afhankelijk van de soort straling en soms (bij eenzelfde atralingssoort) ook nog van de energie van de straling. Dat laatste is het geval bij neutronen en bij alfa deeltjes. Bij bèta deeitjes en gammastraling is het energie-effect betrekkelijk gering. Om de invloed van deze punten in rekening te brengen wordt de geabsorbeerde dosis verynenigvuldigd met een getal, dat karakteristiek is voor de biologische schade die door de betreffende straling wordt veroorzaakt, de kwaliteitsfactor Q. De op deze wijze verkregen grootheid is het dosisequivalent (symbool H). Als de geabsorbeerde dosis wordt uitgedrukt in Gy dan vindt men het dosisequivalent in de SI-eenheid sievert (Sv). Vroeger werd het dosisequivalent uitgedrukt in de eenheid rem; 1 rem = 0,01 Sv. Dosisequivalentbijdragen veroorzaakt door verschillende soorten straling kunnen bij elkaar worden opgeteld. Veelal middelt men het dosisequivalent over een bepaald orgaan of over het gehele lichaam. Vaak wordt kortwea over stralingsdosis gesproken; uit de context moet dar. blijken of de geabsorbeerde dosis (in weefsel) of het dosisequivalent wordt bedoeld. Effectief dosisequivalent Om het risico van een ongelijknatige bestraling van het lichaam te kunnen vergelijken met dat van een gelijkmatige bestraling, heeft men de grootheid effectief dosisequivalent ingevoerd. Daarbij weegt men het dosisequivalent in een bepaald orgaan met een voor dat orgaan specifieke factor en telt de diverse bijdragen bij elkaar op. Het effectief dosisequivalent is bruikbaar als risicomaafc voor de blootstelling aan ioniserende straling (zie ook 5.5.).
10
3.
Biologische gevolgen
3.1.
Wat verstaat w+n onder risico? Het begrip risico kan in algemene termen worden omschreven als de kans op het optreden van schade. Dat kan zowel materiële schade zijn, als biologische schade aan planten, dieren of mensen, of schade aan het milieu in het algemeen. Bij de gevolgen van beroepsmatige blootstelling aan ioniserende straling beperken we ons meestal tot schade aan mensen, dus het optreden van letsel of ziekte. Daarbij krijgt de mogelijkheid van overlijden en van afwijkingen bij nakomelingen bijzondere aandacht. De waarneming en de waardering van het risico wordt beïnvloed door de wijze waarop een individu de waarschijnlijkheid en de ernst voor zichzelf ervaart.
3.2.
Wat xijn de mogelijke gevolgen van de blootstelling aan ioniserende straling voor de gezondheid? Voorbeelden van de gevolgen voor de gezondheid die veroorzaakt kunnen worden door blootstelling aan ioniserende straling zijn kanker (niet inbegrip van leukemie), cataract (grauwe staar) en ontwikkelingsstoornissen bij de kinderen en verdere nakomelingen van voorheen bestraalde ouders. Deze gevolgen (met uitzondering van de erfelijke) zijn waargenomen bij radiologen, werknemers in de uraniummijnen, arbeiders die werkten met radium in de horloge-industrie, patiënten die hoge radiotherapeutische stralingsdoses gekregen hebben en bij personen die blootgesteld zijn aan straling afkomstig van kernexplosies. Daarnaast hobben studies bij proefdieren een groot aantal gegevens opgeleverd over de gevolgen van straling, inclusief de erfelijke gevolgen. De bovengenoemde waarnemingen en studies hebben vrijwel steeds betrekking op blootstelling aan hoge doses (enkele Sv) die in kor to tijd werden ontvangen. Bij werk met stralingsbronnen (vaak radiologisch werk genoemd) zijn de ontvangen dosisequivalentwaarden veel lager, hooguit enkele tientallen mSv per jaar. Bij radiologische werkers in de industrie, kerncentrales en laboratoria heeft men geen schadelijk effect op lange termijn (verhoging van aantal tumoren) eenduidig kunnen aantonen. Weliswaar zijn er onderzoekers die een verhoging van het santal tumoren bij bepaalde groepen radiologische werkers menen te constateren, doch weer andere weerleggen dit. Desalniettemin wordt er in de stralingshygiëne van uitgegaan dat elke dosis, hoe laag ook, een zeker risico inhoudt. Derhalve dient de stralingsdosis zo laag als redelijkerwijs mogelijk gehouden te worden (het ALARA-principe, zie vraag 5.3.).
3.3.
Wat is een dosis-effect relatie? Het effect dat bij een bepaalde stralingsdosis optreedt, of beter het risico bij die stralingsdosis, wordt gegeven door de dosis-effect relatie. Voor het optreden van kanker en van afwijkingen bij nakomelingen van bestraalde ouders neemt men 11
aan dat de dosis-effect relatie bij kleine dosisequivalent- en dosisequivalenttempowaarden (minder dan 0,1 Sv per jaar) lineair is. Dat wil zeggen dat het risico evenredig is met het ontvangen dosisequivalent. De verhouding tussen risico en dosisequivalent noemt men risicogetal (zie 3.12.). Wat verstaat men onder acute effecten? Bij geabsorbeerde doses van meer dan 0,5 Gy kunnen er in een orgaan zoveel cellen door ioniserende straling worden gedood dat het orgaan kortere of langere tijd niet meer goed functioneert. Dat effect treedt dus pas op als de dosis een bepaalde drempelwaarde overschrijdt. De ernst van het effect neemt toe met toenemende dosis. Indien voldoende vitale cellen intact gebleven zijn, kan het lichaam de schade herstellen. Bij bestraling van het gehele lichaam met een geabsorbeerde dosis van enkele Gy of meer treden de effecten binnen enkele uren tot dagen na de bestraling op; men spreekt dan van acute effecten. Acute effecten die boven 3 Gy optreden en de dood tot gevolg hebben zijn het beenmergsyndroom, het maagdarmsyndroom en het centraIe-zenuwstelselsyndroom. Als letale dosis wordt ca. 4 Gy beschouwd, dat wil zeggen dat 50% van de bestraalde personen een dergelijke dosis niet zal overleven als gevolg van het beenmergsyndroom. Bij bestraling van een enkel orgaan zijn in het algemeen hogere doses nodig om een acuut effect met fatale afloop te krijgen. Acute effecten zullen niet optreden beneden een geabsorbeerde dosis van ca 0,5 Gy, ontvangen in korte tijd, en zullen normaliter bij radiologisch werk dus niet voorkomen. Wat verstaat men onder late effecten? Late effecten van blootstelling aan ioniserende straling treden pas enkele tot vele jaren na de blootstelling op. De voor de stralingshygiëne belangrijkste zijn het optreden van leukemie en kanker. Met gaat ervan uit dat voor deze effecten geen drempeldosis geldt (zie ook 3.3). Er zijn ook effecten die bepaald worden door het beschadigen van een zeker aantal cellen in een orgaan, en die ook tot de late effecten gerekend kunnen worden. Daarbij geldt, zoals in 3.4 uiteengezet, dus wel een drempeldosis. Na vele jaren kan de gecumuleerde dosis een drempelwaarde overschrijden en kan het effect optreden. Een voorbeeld is cataract (staar) in het oog. Wat verstaat «en onder erfelijke gevolgen? Evenals bij bestraling van andere lichaamsdelen kan bij bestraling van de gonaden (geslachtsorganen) beschadiging van de chromosomen van vrouwelijke eicellen danwei mannelijke spermatogonia (stamcellen waaruit zaadcellen geproduceerd worden) optreden. Indien een dergelijke beschadigde geslachtscel betrokken is bij een bevruchting, en de vrucht is levensvatbaar
fveelal is dit niet het geval en treedt spontane abortus op), dan zal dit tot min of meer ernstige ergelijke ziekten of afwijkingen kannen leiden in de eerste en/of latere generaties. Het optreder van erfelijke gevolgen van straling heeft men bij mensen niet kunnen vaststellen. Op grond van de resultaten bij dierproeven wordt er echter van uitgegaan dat zij ook bij de mens kunnen voorkomen. Men neemt aan dat er geen drempelwaarde voor het effect geldt; elke bestraling brengt een zekere kans met zich wee op erfelijke gevolgen (voor zover men nog kinderen krijgt). Blootstelling van zwangere vrouwen kan ook gevolgen hebben voor het reeds gevormde embryo. In vraag 3.13 wordt hierop nader ingegaan. 3.7.
Naar welke gevolgen gaat onze grootste aandacht uit bij de bescherming van de werknemers? Dat is het risico van het optreden van late effecten. Men neemt momenteel aan dat de kans op het ontstaan van kanker door straling afhangt van de hoeveelheid straling die eer. persoon ontvangt (het dosisequivalent), zodat al onze aandacht gericht moet blijven op het zo laag mogelijk houden van de stralingsdosis. Acute gevolgen kunnen alleen bij bepaalde, ernstige gevallen optreden en zijn daarom zeer onwaarschijnlijk. De ongevalscijfers op dit gebied zijn uitermate laag en slechts zeer weinig ongevallen geven aanleiding tot blootstelling welke boven de wettelijke limiet liggen. Omtrent de kans op erfelijke gevolgen zijn de inzichten onzekerder. Dit vooral omdat dergelijke gevolgen bij de mens niet aangetoond zijn en men derhalve aangewezen is op extrapolatie vanuit dierproeven. Wel kan op grond van de huidige inzichten gesteld worden dat de kans op erfelijke gevolgen zeker niet groter zal zijn dan de kans op een tumor. Omdat de kans toeneent met toenemende gonadendosis zal onze aandacht erop gericht moeten blijven om ook de gonadendosis zo laag mogelijk te houden.
3.8.
Maakt het verschil of de stralingsdosis gedurende korte tijd of verdeeld over langere tijd opgelopen wordt? Uit radiobiologisch onderzoek is gebleken dat bepaalde stralingseffecten zich kunnen herstellen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het dosistempo van invloed is op de dosis-effect relatie. De dosis-effect relaties voor mensen zijn afgeleid van gegevens bij hoge doses en dosistempi. Bij de lage dosistempi, als gangbaar bij radiologisch werk, zal het effect veelal minder zijn.
3.9.
Hoe wordt kanker veroorzaakt door straling? De wijze waarop straling kanker veroorzaakt is niet goed bekend. Het is niet mogelijk aan te geven of een bepaalde kanker veroorzaakt werd door stralng, dan wel door een andere van de 13
talrijke mogelijke oorzaken. Daarbij kunnen verschillende factoren tegelijk van invloed zijn. De algemene fysiscitc toestand, erfelijke invloeden, leeftijd, geslacht en blootstelling aan andere kankerverwekkende agentia zoals bijvoorbeeld tabak zijn enkele factoren die mogelijk het ontstaan van kanker bevorderen, volgens een theorie beschadigt straling de chromosomen in een cel, waarop de cel abnormaal gaat groeien. Volgens een ander? theorie vermindert de straling de normale weerstand van het lichaam tegen aanwezige virussen, die zo kunnen vermenigvuldigen en de cel beschadigen. Een derde theorie is dat straling een in het lichaam aanwezig virus activeert. Hierdoor worden de normale cellen aangetast. Deze gaan daarna versneld groeien. 3.10.
Indien ik aan straling wordt blootgesteld, betekent dit dan dat ik met zekerheid kanker en kinderen met erfelijke afwijkingen zal krijgen? Helemaal niet. Dit blijkt al eenduidig uit het feit dat iedereen dagelijks aan straling is blootgesteld (zie vraag 6.4), doch niet iedereen kanker krijgt en niet alle kinderen aangeboren afwijkingen hebben. Zelfs bij stralingsdoses die boven de wettelijke limieten liggen zullen bij de meesten geen (late) stralingseffecten optreden. Het ontvangen van een stralingsdosis geeft een kans op het krijgen van kanker of kinderen met een aangeboren afwijking. Alhoewel dit voor de lage doses die ontvangen worden bij radiologisch werk niet exact bekend is, nemen we aan dat de kans lineair toeneemt met de dosis. In verband met het toevalskarakter van het optreden van de effecten van straling spreekt men van stochastische effecten.
3.11.
Kun je zien of een geconstateerde kanker door straling is veroorzaakt? Neen, aan een kanker kan op geen enkele wijze gezien worden of deze veroorzaakt is door straling. Indien de stralingsdosis in een orgaan bekend is, kan alleen iets worden gezegd over de kans (waarschijnlijkheid) dat een kwaadaardig gezwel in dat orgaan door do blootstelling aan straling is teweeg gebracht.
3.12.
Hoe groot wordt het risico op kanker blootstellino aan straling geschat?
als gevolg van een
Bij de lage stralingsdoses als ontvangen bij radiologisch werk, is het aantal geïnduceerde tumorgevallen zo gering ver-
14
geleken bij de natuurlijke frequentie (ongeveer 25% van de totale sterfte in de Nederlandse bevolking wordt door kanker veroorzaakt) dat deze verhoging niet aantoonbaar is. Daarom moeten de risicogetallen afgeleid worden uit gegevens welke betrekking hebben op hoge doses (bijvoorbeeld bij de overlevenden van de atoombomexplosies in Japan). Hierbij doet zich het probeem voor van de wijze waarop deze gegevens naar de voor ons van belang zijnde lage doses geëxtrapoleerd moeten worden. Dit kan volgens een lineaire functie of een kwadratische functie, of een combinatie van beide. Bovendien zou je nog in rekening kunnen brengen dat het stralingsrisico afhangt van de overlijdensfrequentie op een bepaalde leeftijd. Ook het soort van gezwel (tumor) en de aard van de straling kunnen van invloed zijn op de risicogetallen. Voldoende gegevens hierover zijn nog niet bekend. Het is dan ook niet verwonderlijk dat verschillende instanties op grond van dezelfde gegevens tot verschillende risicogetallen komen. In onderstaande tabel zijn de risicogetallen als afgeleid door de Internationale Commissie voor de Stralingsbescherming, ICRP (1) (zie vraag 5.13.) en een commissie van de Nederlandse Gezondheidsraad (2), gegeven. (1) ICRP publikatie 26 (1977) (2) Gezondheidsraadadvies nr. 1985/7 Tabel
Risicogetallen voor werkers (kans op een dodelijk tumor of leukemie per Sv) als afgeleid door de ICRP en door de Gezondheidsraad
orgaan
ICRP
Gezondheidsraad
borstklier man vrouw
nihil 50x10-4
nihil 80x10-4 _ 160x10-4
schildklier rode beenmerg
5x10-4
4x10-4
20x10-4
6f5x10-4 - 32x10*4
5x10-4
bot
0,45x10*4 - 4,2x10-4
longen
20x10-4
overige organen
50x10-4
30x10-4
100x10-4 150x10-4
60x10-4 - 140x10-4 130x10-4 - 300x10-4
totaal
man vrouw
18x10-4 - 65x10-4
Het valt op in deze tabel dat de Gezondheidsraad het risico van borsttumoren bij vrouwen, aanmerkeiijker hoger inschat dan de ICRP. Daarbij dient bedacht te worden dat de "natuurlijke" incidentie van borstkanker bij vrouwen in Nederland relatief hoog is, hetgeen mede een rol heeft gespeeld bij de overwegingen van de Gezondheidsraad. 15
3.13. Wat is het risico voor vrouwen die zwanger zijn, als ze blootgesteld worden aan straling? Naast het risico van tumorinductie bij de vrouw zelf, bestaat er een extra risico voor de foetus. De aard van de schade en de mate van risico is afhankelijk van de fase van de zwangerschap. Te onderscheiden zijn : a. tot 8 dagen na de conceptie kan bestraling leiden tot afstoting van de vrucht; het risico hierop wordt geschat op 1 Sv"1 (dat wil zeggen 100% bij een dosis van 1 Sv en 50% bij een dosis van 0,5 Sv); b. in de periode van 9 dagen tot 15 weken na de conceptie kan bestraling diverse misvormingen en geestelijke onvolwaardigheden veroorzaken; aanvankelijk beschouwde men als meest risicovolle periode de eerste weken van de zwangerschap (dus de periode waarin nog geen zekerheid omtrent de zwangerschap bestaat); recente onderzoeken wijzen er echter op dat de periode van 8 tot 15 weken na de conceptie het meest risicovol is; het risico wordt geschat op 0,5 Sv~K c. na 15 weken na de conceptie (foetale groei) kan bestraling met een dosisequivalent groter dan 0,5 Sv groeiremming veroorzaken; bovendien moet erop gewezen worden dat in deze periode het risico van tumor- en leukemie-inductie bij de baby groter is dan bij bestraling na de geboorte ; het risico wordt geschat op 2x10"2 Sv~* tot 2,5x10~2 Sv"*1. In b is al gesteld dat er onzekerheid heerst over de risico's gedurende de eerste weken van de zwangerschap, de periode dus waarin men niet zeker weet of men al dan niet zwanger is. Daarom is veiligheidshalve in de wet vastgelegd dat vrouwen die kinderen kunnen voortbrengen geen radiologisch werk mogen doen, waarbij een dosisequivalent in de gonaden (geslachtsorganen) in 13 weken (een kwartaal) van meer dan 13 mSv wordt opgelopen. Na het bekend worden van de zwangerschap is er een wettelijke beperking van het dosisequivalent in de foetus van 5 mSv. Gezien met name de risico's in de 8ste tot de 15de week na de conceptie is het in overeenstemming met een goede stralingshygiënische zorg de zwangere vrouw zoveel mogelijk te ontlasten van werk waarbij de foetus bestraald zou kunnen worden. 3.14. Kan een werknemer steriel of Jopotent worsen als gevolg van een blootstelling aan straling? Uit waarnemingen bij patiënten op wie radiotherapie werd toegepast en die gewoonlijk gespreid over enkele weken plaatselijk aan straling blootgesteld worden, is gebleken dat een dosis van 5-8 Sv in de geslachtsorganen blijvende steriliteit bij mannen of vrouwen kan veroorzaken (een acute dosis van deze orde van grootte over het gehele lichaam zal waarschijnlijk het overlijden veroorzaken binnen de 60 dagen). 16
Een acute dosis van 0,2 Sv in de testikels kan aanleiding geven tot een tijdelijke steriliteit. Dergelijke hoge blootstellingen bij het werk kunnen uitsluitend resulteren uit ernstige stralingsongevallen. Dergelijke ongevallen komen zelden voor. Hoewel hoge stralingsdoses de vruchtbaarheid kunnen aantasten, hebben zij geen invloed op de seksuele functie. Blootstelling aan de in het werkmilieu toegelaten stralingsniveaus heeft geen merkbare invloed op de vruchtbaarheid of op de seksuele functie.
17
Toezicht op het toepassen van ioniserende straling Welke wettelijke re9elingen zijn in Nederland voor het gebruik van radioactieve stoffen en toestellen die ioniserende straling uitzenden van belang? Kernenergiewet (Stb. 82, 1963) Evenals in vele andere landen is in Nederland een raamwet met betrekking tot het gebruik van ioniserende straling tot stand gekomen: de Kernenergiewet. Deze wet geeft regels voor het vrijmaken van kernenergie en het bereiden, toepassen, vervoeren en het zich ontdoen van radioactieve stoffen en het gebruiken van ioniserende straling uitzendende toestellen. In deze wet wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan : a. Splijtstoffen en ertsen. b. Radioactieve stoffen en ioniserende straling uitzendende toestellen. c. Werkzaamheden of verblijf in ruimten. d. Bescherming tegen stralingsgevaar. e. Beroepskwesties. f. Ambtelijke bevoegdheden. Kenmerkend voor de Kernenergiewet is dat het toepassen van ioniserende-stralingsbronnen, behoudens uitzonderingen, aan door de rijksoverheid af te geven vergunningen is gebonden. De wet is een raamwet; dat wil zeggen dat in de wet slechts algemene regels worden gegeven die in algemene maatregelen van bestuur nader worden uitgewerkt. De belangrijkste van deze algemene maatregelen van bestuur komen hierna aan de orde. Aan het slot van de wet zijn strafbepalingen opgenomen. Het met opzet overtreden van de voorschriften van de Kernenergiewet is een misdrijf. Doet men dat uit nalatigheid dan wordt dit gezien als een overtreding. Indien het strafbare feit door of vanwege een rechtspersoon (bv. een bedrijf) wordt gepleegd, dan kunnen de straffen zowel tegen de rechtspersoon, als tegen degene die tot het feit opdracht gegeven heeft of die feitelijk de leiding heeft gehad bij het verboden handelen, als tegen beiden worden uitgesproken. De belangrijkste strafmaten bij : - het 2onder vergunning splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen in bezit hebben of toepassen, - het lozen van radioactieve stoffen zodanig dat de openbare gezondheid in aanmerkelijk gevaar is, - het niet opvolgen van de regels van de vergunning, zijn in geval van opzet ten hoogste 2 jaar gevangenisstraf en/of f 100.000,— boete en in geval van schuld ten hoogste 1 jaar hechtenis en/of f 50.000,— boete.
De belangrijkste strafmaten bij : - het geen administratie voeren van splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen, - het zonder vergunning toestellen waarvoor een vergunning is vereist gebruiken, - het niet opvolgen van de aan deze vergunning verbonden regels, - het niet opvolgen van de voorschriften betreffende het meten van doses en besmettingen, zijn in geval van opzet ten hoogste 1 jaar gevangenisstraf en/of f 50.000,— boete en in geval van schuld ten hoogste 6 maanden hechtenis en/of f 10.000,— boete. Radioactieve-stoffenbesluit Kernenergiewet (Stb 501, 1981) Dit besluit heeft betrekking op het bereiden, voorhanden hebben, gebruiken en het zich ontdoen van radioactieve stoffen. Hierin vindt men o.a. de volgende algemene verplichtingen : - Het vaststellen van schriftelijke instructies voor diegenen, die het stralingswerk uitvoeren en voor diegenen, die hierop toezicht houden. Deze personen zijn verplicht deze instructies in acht te nemen. - Maatregelen om bestraling resp. besmetting van personen zoveel mogelijk te voorkomen en het aantal bestraalde of besmette personen zoveel mogelijk te beperken. - Zo min mogelijk radioactieve stoffen te lozen. - Veilig te werken. - Beperken stralingsintensiteit buiten de werkruimten. - Het in acht nemen van voorgeschreven dosislimieten (zie 5.5). - De leeftijdsgrenzen voor personen die met stralingsbronnen werken. - De indelingscriteria voor werkers met stralingsbronnen en de daaraan verbonden verplichting voor de meMng van de stralingsdosis en het medisch toezicht. - De vereiste deskundigheid. Toestellenbesluit Kernenergiewet (Stb 502, 1981) Dit besluit is van toepassing op toestellen die bij inschakeling van elektrische stroom ioniserende straling uitzenden. Enige algemene verplichtingen van de gebruiker zijn : - Schriftelijke instructies aan diegenen, die met de apparaten werken en voor diegenen, die hierop toezicht houden. Zij zijn verplicht deze instructies op te volgen. - Veilig te werken. - Het beperken van de stralingsdosis en het in acht nemen van voorgeschreven dcsislimieten. - Leeftijdsgrenzen voor personen die met of bij toestellen werken.
19
- Indelingscriteria voor de werkers met of bij de stralingstoestellen en de daaraan verbonden verplichting voor de meting van de stralingsdosis en het medisch toezicht - De vereiste deskundigheid. Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen (Stb. 403, 1969). Dit besluit heeft betrekking op het voorhanden u ben en het 2ich ontdoen van splijtstoffen en ertsen. Tevens wotx-t het oprichten en in werking brengen en houden van kerninstallaties te land of in vaartuigen in dit besluit nader geregeld. Onder splijtstoffen verstaat de Kernenergiewet stoffen met een uraniumgehalte groter dan 0,1 gewichtsprocent of een thoriumgehalte groter dan 3 gewichtsprocent. Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Stb 405, 1969). In dit besluit zijn de regels bijeengebracht voor : - Het vervoer van splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. - De opslag in verband met vervoer. - Het binnen of buiten Nederland brengen van deze stoffen. Voor een verdere uitwerking van de vervoersvoorschriften verwijst het besluit naar de grotendeels in internationaal overleg vastgestelde vervoersreglementen. Voor alle andere stoffen en goederen zijn de vervoersreglementen gebaseerd op de Wet Gevaarlijke Stoffen. Besluit stralenbescheraing (ontwerp) Er is thans een Besluit stralenbescherming in voorbereiding dat het Radioactieve-stoffenbesluit en het Toestellenbesluit te zijner tijd zal vervangen en waarin de in 1980 door de Ministerraad vsn de Europese Gemeenschappen vastgestelde normen voor de stralingsbescherming zullen worden verwerkt. Bij de in vraag 5.5 genoemde dosislimieten zijn de waarden volgens dit ontwerpbesluit reeds vermeld. Dit geldt eveneens voor de in vraag 4.2 opgenomen waarden. Voor de praktijk zijn de verschillen met de thans geldende voorschriften overigens beperkt. In welke gevallen en bij welke overheidsinstanties stoet vergunning worden aangevraagd voor het gebruiken van radioactieve stoffen, splijtstoffen, ertsen en toestellen die ioniserende straling uitzenden? Radioactieve stoffen en toestellen die ioniserende straling uitzenden Voor het toepassen van radioactieve stoffen moet altijd vergunning worden aangevraagd, behalve voor het toepassen vans
a. Radioactieve stoffen met een specifieke activiteit van minder dan 100 Bg/g. b. Vaste natuurlijke stoffen met een specifieke activiteit van minder dan 500 Bq/g. c. Radioactieve stoffen die tezamen als één bron van straling beschouwd kunnen worden en waarvan de activiteit minder bedraagt dan : - voor zeer hoog radiotoxische stoffen : 5 kBq, - voor de hoog radiotoxische stoffen : 50 kBq, - voor de matig radiotoxische stoffen : 500 kBq, - voor de laag radiotoxische stoffen : 5000 kBq. Voor het lozen van radioactieve stoffen in het milieu zonder vergunning gelden andere uitzonderingen. Voor het gebruik van de volgende toestellen die ioniserende straling uitzenden moet een vergunning worden aangevraagd. a. Deeltjesversnellers, zoals cyclotrons, betatrons en lineaire versnellers. b. Toestellen voor röntgenspectografie en diffractieapparaten. c. Röntgentoestellen met een maximale buisspanning van 100 kV of meer. Wanneer het röntgentoestellen betreft voor onderwijsdoeleinden of therapie moet altijd een vergunning worden aangevraagd. De vergunningen moeten worden aangevraagd bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Stralenbescherming, Leidschendam. Splijtstoffen en ertsen Voor de gevallen waarin een vergunning niet nodig is raadplege men de wettelijke voorschriften of informere men bij de betrokken overheidsinstanties. Vergunningen voor splijtstoffen en ertsen moeten worden aangevraagd bij de Minister van Economische Zaken met gelijktijdige toezending van een afschrift aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wat zijn de voornaamste overheidsinstanties die zich bezig houden net het toezicht op de toepassing van ioniserende stralingsbronnen? Dit zijn : - Inspecteurs, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu. - Ambtenaren van de Arbeidsinspectie. - Ambtenaren van de Keuringsdienst van Waren. - Overige door de Minister aangewezen ambtenaren.
21
Principes voor het veilig toepassen van ioniserende straling Wat zijn de uitgangspunten voor het veilig toepassen van ioniserende stralingsbronnen? Voordat stralingsbronnen worden toegepast, en dus voordat mensen aan ioniserende straling kunnen worden blootgesteld, moet worden nagegaan of de betreffende activiteiten wel gerechtvaardigd zijn. Is dat zo dan moeten er vervolgens maatregelen worden getroffen om de bestraling van mensen zo gering als redelijkerwijs mogelijk te doen zijn. Tenslotte moet de bestraling van elk individu beneden bepaalde grenswaarden blijven. Deze drie uitgangspunten worden kortweg rechtvaardiging, optimalisering en handhaving van dosislimieten genoemd. Overigens zijn deze uitgangspunten ook buiten het gebied van de stralingshygiëne bruikbaar bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van menselijke activiteiten. Wat verstaat «en in dit verband onder rechtvaardiging? Menselijke activiteiten kunnen schadelijke gevolgon hebben voor het milieu in het algemeen en meer in het bijzonder voor de gezondheid van mensen. Bij het toepassen van stralingsbronnen kan gedacht worden aan de mensen die in de omgeving van een bepaald bedrijf wonen en worden blootgesteld aan in de lucht geloosde radioactieve stoffen. Ook zijn er de mensen in het bedrijf die bij hun werk kunnen worden bestraald. Een activiteit kan gerechtvaardigd worden geacht als de voordelen ervan tegen de nadelen opwegen. Voordelen van stralingsbronnen zijn bijvoorbeeld de verbetering van de gezondheid door de radiodiagnose en de radiotherapie, het kunnen uitvoeren van bepaalde vormen van wetenschappelijk onderzoek, het verkrijgen van gegevens die anders niet beschikbaar zouden zijn (bv. industriële radiografie) of het tijdig signaleren van brand (ionisatiemelders). De nadelen zijn al eerder genoemd : voornamelijk het risico van kanker en schadelijke effecten bij het nageslacht. Uit deze opsomming blijkt wel dat het niet altijd mogelijk zal zijn om de voordelen en de nadelen in eenzelfde maatstaf, bv. in guldens, uit te drukken. Rechtvaardiging gebeurt daarom vaak intuïtief en wordt mede bepaald door politieke inzichten (bv. kernenergie). Door de bij wet vastgestelde regels wordt ervoor gezorgd dat, voordat stralingsbronnen worden toegepast, over de rechtvaardiging van de toepassing wordt nagedacht. De activiteiten waarbij de blootstelling aan straling kan optreden, mogen immers pas worden uitgevoerd nadat een vergunning is verkregen. Acht de overheid een bepaalde toepassing niet gerechtvaardigd, dan zal de vergunning worden geweigerd. Vergunningen voor "lichtjes" aan hengels waarin tritium is verwerkt worden in Nederland geweigerd. Het gebruik van schoenfluoroscopen is verboden.
Wat betekent "alara"? Het woord "alara" is een afkorting van de Engelse zinsnede "as low as reasonably achievable", of in vertaling : zo laag als redelijkerwijs mogelijk. Aangezien ook kleine hoeveelheden straling schadelijk kunnen zijn, zij het dat het risico geringer is dan van grote stralingsdoses, moet men trachten de blootstelling zo laag mogelijk te houden. Het is echter niet altijd verstandig (en in de praktijk veelal onmogelijk) om de blootstelling tot nul te reduceren. Dat zou onverantwoord veel geld gaan kosten en de werk- en leefsituatie van mensen uiterst onaangenaam kunnen maken. Vandaar de toevoeging "redelijkerwijs". Alara is dus een omschrijving van het optimaliseringsprincipe. Dit principe kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van een voorbeeld. Een röntgentoestel staat in een kamer met een muur van een bepaalde dikte. Het stralingsniveau buiten de kamer kan een factor 10 verlaagd worden door de dikte van de muur te verdubbelen (bijvoorbeeld). Dat kan echter een verhoging van de bouwkosten betekenen met vele tienduizenden guldens. Die kosten moeten worden afgewogen tegen de eventuele schadelijke gezondheidseffecten die worden voorkomen. Om tot een beslissing te komen, zou men na kunnen gaan wat een geval van kankersterf te de maatschappij "kost". Moeilijker wordt het bij het verminderen van lozingen door laboratoria of kerncentrales. Bij de beoordeling of er al dan niet meer filters in de luchtafvoerkanalen moeten worden geplaatst spelen niet alleen overwegingen als genoemd in de vorige paragraaf een rol. Ook psychologische en politieke factoren zullen het optimum beïnvloeden. Welke rol spelen de dosislimieten? Bij de rechtvaardiging en de optimalisering wordt in de eerste plaats gekeken naar de voor- en nadelen voor groepen mensen uit de bevolking. Binnen de bestraalde groep mensen zal echter een variatie in stralingsdosis optreden. Ook al wordt de gemiddelde bestraling voldoende laag geacht, dan kunnen bepaalde individuen toch een hoog risico lopen. Door het invoerer van grenswaarden voor de stralingsdosis, de dosislimieten, wordt dit individueel risico beperkt. Een dosislimiet is dus geen grens tussen een veilig en een onveilig gebied. Steeds zal moeten worden getracht ook de bestraling van elke individu zo laag als redelijkerwijs mogelijk is te doen zijn. Men zegt wel dat de dosislimiet de ondergrens is van een gebied waar de stralingsdosis van een individu in het algemeen niet toelaatbaar wordt geacht. Er zijn dosislimieten vastgesteld voor leden van de algemene bevolking en dosislimieten voor mensen die tijdens de uitoefening van hun beroep worden bestraald.
23
De eerste zijn meestal een factor 10 of meer lager dan de tweede. Die factor brengt in rekening dat in het algemeen bij het werk hogere risico's worden aanvaard dan in de privésfeer. Althans voor zover het risico's betreft waarop iemand zelf geen of weinig invloed kan uitoefenen. Verder wordt de beroepsbevolking mede op gezondheidstoestand geselecteerd. Tenslotte kunnen in de bevolking ook gevoelige groepen, zoals jonge kinderen en zwangere vrouwen worden blootgesteld. Wat zijn de wettelijke dosisliaieten? De in de Nederlandse wetgeving genoemde dosislimieten worden uitgedrukt in de grootheid effectief dosisequivalent (zie 2.6.). Het effectief dosisequivalent is te beschouwen als een maat voor het risico van sterfte door kanker en van ernstige effecten in het nageslacht ten gevolge van de blootstelling aan straling. Voor werknemers die stralingsbronnen toepassen geldt als limiet voor het effectief dosisequivalent : 50 mSv (millisievert) per jaar (concept Besluit stralenbescherming). Voor alle anderen - overige werknemers, bezoekers en leden van het publiek in het algemeen - geldt : 5 mSv per jaar. Voor zwangere (werkende) vrouwen is er een extra dosislimiet; het dosisequivalent in foetus mag niet meer dan 5 mSv bedragen. Acute stralingseffecten kunnen worden voorkomen als bepaalde drempelwaarden van de stralingsdosis niet worden overschreden. Daarom schrijft de wet (concept Besluit stralenbescherming) voor de werkers met stralingsbronnen voor, dat het dosisequivalent in een orgaan nooit meer dan 500 mSv per jaar mag bedragen (ooglens : 150 mSv per jaar). Voor leden van de bevolking geldt : 50 mSv per jaar. Waarom worden Medische bestralingen bij het bepalen van het effectief dosisequivalent van een werknener buiten beschouwing gelaten? Bij bestraling voor het onderzoek naar bepaalde ziekten of afwijkingen (diagnostiek) of het bestrijden van kwalen (therapie) dienen de voordelen van de behandeling tegen het stralingsrisico te worden afgewogen. De dosislimieten voor werknemers zijn bedoeld om het stralingsrisico tijdens de beroepsuitoefening te beperken, niet om zinvolle medische handelingen tegen te gaan. Daarom worden de medische stralingsdoses bij de vergelijking met de dosislimieten buiten beschouwing gelaten. Hetzelfde geldt overigens voor de medische bestraling van leden van het publiek. In september 1984 is er een Richtlijn van de Europese Gemeenschappen verschenen waarin wordt benadrukt dat ook in de medische praktijk onnodige bestralingen dienen te worden vermeden.
5.7.
Welke bijdragen tot de stralingsdosis Boeten allemaal •eegeno•en worden bij de toetsing aan de dosisliaieten? Bij blootstelling aan ioniserende straling tijdens de beroepsuitoefening is er sprake van uitwendige bestraling door een stralingstoestel of een radioactieve bron, en inwendige bestral ino door in het lichaam opgenomen radioactieve stoffen. Bij de bepaling van het effectief dosisequivalent moeten deze twee bijdragen bij elkaar worden opgeteld. De bijdrage van de uitwendige bestraling kan in principe gemeten worden met een persoonsdosimeter. Het dosisequivalent ten gevolge van de inwendige bestraling kan alleen worden berekend. Dat kan gebeuren via een model voor het metabolisme van de betreffende radioactieve stof en gegevens over de in het lichaam opgenomen hoeveelheid. Ook is het soms mogelijk om de in het lichaam aanwezige hoeveelheid radioactiviteit te meten en daaruit het effectief dosisequivalent te berekenen. Bij de bepaling van het effectief dosisequivalent van leden van de bevolking geldt in principe hetzelfde. Meestal is er dan slechts sprake van inwendige bestraling. De bijdrage tot he'c effectief dosisequivalent van natuurlijke stralingsbronnen, zoals straling uit de kosmos, de bodem, uit bouwmaterialen en door natuurlijke radionucliden in het lichaam blijft bij de toetsing aan de dosislimieten buiten beschouwing. Wel realiseert men zich tegenwoordig dat die bijdrage, vooral het aandeel veroorzaakt door vervalprodukten van het radioactieve edelgas radon, aanzienlijk kan zijn. Ir. de toekomst kan dat mogelijk van invloed zijn op de dosislimieten voor de leden van de bevolking.
5.8.
Wat houdt het begrip collectieve dosis in? Het stralingsrisico van een individu wordt bepaald door het effectief dosisequivalent (voor zover we rekening houden met kankersterfte en ernstige effecten bij het nageslacht). Het risico van een groep personen wordt bepaald door de som van de effectief-dosisequivalentwaarden van de leden van de groep, het zogenoemde collectieve effectief dosisequivalent, ook wel kortweg collectieve dosis genoemd.
5.9.
Waarom schrijft de wet geen oollectieve-dosislimiet voor? Voor een bepac Je toepassing van stralingsbronnen is het misschien mogelijk na het uitvoeren van een optimalisering voor die betreffende toepassing een bovengrens voor de collectieve dosis vast te stellen. De overheid zou een dergelijke grenswaarde in de vergunningsvoorwaarden kunnen opnemen. Voor zover bekend is dat tot op heden in Nederland niet gebeurd, vermoedelijk vanwege de moeilijke controleerbaarheid van een dergelijke grens. Overigens kan door een regelmatige evaluatie van het gemiddelde effectief dosisequivalent en van de spreiding van die grootheid in de betrokken groep personen voldoende inzicht worden verkregen of het alara-principe in de praktijk goed wordt toegepast. 25
Voor de werkende bevolking of voor de bevolking in het algemeen is het niet goed mogelijk om de collectieve dosis te begrenzenr ook niet in de vorm van een gemiddelde waarde per hoofd {de collectieve dosis gedeeld door het aantal personen). Een dergelijke waarde is namelijk in de praktijk niet loed controleerbaar. Is het inzetten van neer personen bij werkzaamheden net stralingsbronnen een Middel oa het risico te verminderen? Als je bepaalde werkzaamheden door meer mensen laat uitvoeren (bv. door werkzaamheden met en zonder blootstelling aan straling te laten rouleren) dan zal de collectieve dosis gelijk blijven. Men kan zich zelfs een toename voorstelen (bv. vanwege een geringere oefening van de betrokken werkers). Het risico voor de groep van werknemers als geheel neemt dus niet af. Bij de roulatie van werkzaamheden zal het risico voor de ene werknemer wat groter en voor de andere wat kleiner worden. Om tot een dergelijk werksysteem over te gaan zijn andere argumenten nodig dan een vermindering van het stralingsrisico. In bepaalde situaties, o.a. in de kernenergieindustrie, kunnen werkzaamheden voorkomen die, als ze door één of enkele personen zouden worden uitgevoerd, tot een overschrijding van de dosislimieten aanleiding gever. Het laten uitvoeren van het werk door meer personen is de enige manier om het individuele risico voldoende te beperken. Vaak blijkt echter dat de collectieve dosis stijgt, doordat elke werknemer een zekere improduktieve tijd heeft, waarin hij of zij wel wordt bestraald. Wat houdt het begrip levensdosis in? De wettelijk vestgelegde dosislimieten begrenzen het effectief dosisequivalent in een (kalender}jaar. Het totale effectief dosisequivalent dat een werker over zijn beroepsleven ontvangt wordt wel levensdosis genoemd. Voor leden van de bevolking is de levensdosis het effectief dosisequivalent over het gehele leven. Is het zinvol oa een liaiet voor de levensdosis vast te stellen? In Nederland meent de overheid dat het niet zinvol is om voor werkers een limiet voor de levensdosis vast te stellen. Men vertrouwt erop dat de toepassing van het alara-principe ervoor zorgt dat geen individu jaar in jaar uit tot aan de dosislimieten aan straling wordt blootgesteld. Het blijkt in de praktijk niet voor te komen dat iemand gedurende een 40 jaar elk jaar een effectief dosisequivalent van 50 mSv ontvangt.
Een probleem bij het begrenzen van de levensdosis is, dat dat slechts zinvol is voor het geval iemand zijn gehele beroepsleven met stralingsbronnen omgaat. De limiet voor de levensdosis wil immers het totale beroepsrisico beperken. Is iemand echter in verschillende beroepen werkzaam dan wordt de beoogde begrenzing niet gerealiseerd. In het geval van bestraling van leden van de algemene bevolking zijn er thans internationale aanbevelingen die de limiet voor het effectief dosisequivalent op 1 mSv per jaar stellen indien er sprake is van een langdurige blootstelling. In feite houdt dit een beperking voor de levensdosis in tot ca 70 mSv. 5.13.
Hoe konen de aanbevelingen voor principes van de stralingsbescheraing en in het bijzonder de wettelijke dosisliaieten tot stand? De in Nederland gehanteerde stralingshygiënische principes zijn gebaseerd op internationale aanbevelingen. De aanzet voor die aanbevelingen is gegeven door de Internationale Commissie voor de Stralingsbescherming (ICRP), die zich baseert op wetenschappelijke gegevens en de stralingshygiënische praktijk. Het uitgangspunt is de toepassing van de stralingsbronnen zo veilig mogelijk te doen zijn en wat betreft niveau van veiligheid aanvaardbaar te maken in vergelijking met andere menselijke activiteiten. Instellingen behorend tot de "Verenigde Naties familie", zoals het International Atoomenergie Bureau, de Wereldgezondheidorganisatie en de Internationale Arbeidsorganisatie, hebben de aanbevelingen van de ICRP verwerkt in voorschriften die bruikbaar zijn als uitgangspunt voor wetgeving (de zogenoemde Basic Safety Standards van het Internationaal Atoomenergie Bureau). Door de Europese Gemeenschappen zijn de aanbevelingen van de ICRP uitgewerkt in een Richtlijn (de Europese Basisnormen voor de stralingsbescherming) die de EG-lidstaten verplicht zijn in hun nationale wetgeving te verwerken. Het is toegestaan op nationaal niveau eventueel strengere voorschriften uit te vaardigen. De Nederlandse overheid gaat meestal pas tot vastlegging van de regels voor de stralingsbescherming in wettelijke maatregelen over na advies van de Gezondheidsraad. Deze instantie gaat na in welke mate de uitgangspunten van de ICRP, in het bijzonder de wetenschappelijke basis, in de Nederlandse situatie van toepassing zijn.
27
Bet stralingsrisico in de praktijk Hoe kan het stralingsrisico bij het werken «et stralingsbronnen «orden vergeleken met andere beroepsrisico's? Zoals bij vraag 5.5 is aangegeven, wordt het effectief dosisequivalent als maat voor het stralingsrisico gebruikt. Die grootheid houdt alleen rekening met chronische effecten, namelijk met sterfte door kanker en met ernstige effecten in het nageslacht. De beperking tot chronische effecten is verantwoord aangezien acute effecten alleen bij stralingsongevallen optreden. Ongevallen zijn zo zeldzaam, dat zij maar een geringe bijdrage tot het risico geven. Wel zou bij de beoordeling van het risico het optreden van niet tot sterfte leidende kankers betrokken moeten worden en het verdriet bij mensen om gehandicapte kinderen. Het is echter nauwelijks mogelijk deze factoren kwantitatief goed te verwerken, zodanig dat een zinvolle vergelijking van het stralingsrisico met andere risico's mogelijk is. Bij vrijwel geen beroep zijn er gegevens beschikbaar over aantallen chronische schadelijke effecten. Dat komt omdat het in individuele gevallen, evenals bij de stralingseffecten, meestal onmogelijk is om een oorzakelijk verband vast te stellen tussen een ziekte of aandoening en de blootstelling aan een schadelijke stof of een andere schadelijke invloed in de werksituatie. Onderzoek bij groepen (epidemiologisch onderzoek) geeft meestal geen eenduidige resultaten doordat de blootgestelde groep relatief klein en het blootstellingsniveau relatief laag is. Er zijn grove schattingen gemaakt van de kankersterfte ten gevolge van blootstelling aan chemische stoffen in de beroepssituatie. Gemiddeld over de Nederlandse beroepsbevolking leiden die schattingen tot een sterfterisico van ongeveer 10 tot 50 per 100 000 werknemers bij jaar. Deze getallen vormen echter geen goede basis voor een vergelijking met het stralingsrisico. De risico's worden gelopen door betrekkelijk kleine groepen werknemers en zijn dus voor de betrokkenen vele malen hoger. Daarom wordt vaak een vergelijking gemaakt van het stralingsrisico met de (acute) sterfte door ongevallen bij het beroep. Gemiddeld is dat- risico in Nederland van de orde van 10 tot 20 per 1 000 000 werknemers per jaar. In de bouw ligt het risico echter op 80 per 1 000 000 per jaar en bij de banken op 3 per 1 000 000 per jaar* Bedacht moet worden dat deze gemiddelde waarden betrekking hebben op alle werknemers in een bepaalde bedrijfstak; in de bouw dus zowel op de mensen op de steigers als op de mensen op het kantoor. Het over lijdensrisico van werknemers die aan industriële activiteiten zijn blootgesteld is daarom (vermoedelijk enkele malen) groter dan 20 per 1 000 000 per jaar.
Een effectief dosisequivalent van 5 nSv per jaar kont overeen net risico van kankersterfte van 50 to 100 per 1 000 000. Dit risico is dus van dezelfde grootte als dat van acute sterfte bij industriële activiteiten. Een effectief dosisequivalent van 50 nSv per jaar (de dosisliniet) kont overeen net een tiennaal zo groot risico. Blootstelling jaar in jaar uit tot aan de dosislinieten zou de betrokken werknemer in een be* roepsklasse net een relatief hoog risico doen belanden. Vergelijking van de genetische component van het stralingsrisico net een overeenkonstig risico bij andere beroepen is niet goed mogelijk. Zijn er gegevens over de stralingsdosis van werknemers in Nederland? De dosiswaarden van nensen die net stralingsbronnen werken worden geregistreerd. Er zijn overzichten gepubliceerd van de neetwaarden van de persoonsdosimeters. Aangezien de bijdrage van de inwendige bestraling tot het effectief dosisequivalent gering kan worden geacht, geven die overzichten een goede indruk van de waarden van het effectief dosisequivalent die in de praktijk voorkonen. Tabel Overzicht van gesommeerde uitslagen van persoonsdosimeters in verschillende bedrijfstakken waar met ioniserende-stralingsbronnen wordt gewerkt over 1980» De neetdrempel van de tweewekelijks uitgelezen filmbadges bedraagt 0,2 nSv. Een meetwaarde van deze badges onder de meetdrempel is als 0 gekozen. Hierdoor zouden de waarden in principe met 5,2 mSv onderschat kunnen worden. In de praktijk zal dat veel minder zijn. Deze filmbadges zijn hoofdzakelijk gedragen in ziekenhuizen en onderzoek- en opleidingsinstellingen. Dit is niet het geval bij de andere bedrijfstakken in deze tabel. Hier betrof het hoofdzakelijk thermoluminescentiedosimeters. Deze hebben een veel lagere meetdrempel. De uitslagen van de TLD meters zijn dan ook niet gecorrigeerd voor de meetdrempel. De tussen haakjes vermelde getallen zijn percentages per bedrijfstak. bedrijfstak
totaal
H » 0
0 H 5
5 H 15
15 H 50
ziekenhuizen 1086(100) 920(85) 130(12) 30( 3) 6( 1) onderzoek/ 50( 8) opleiding 596(100) 546(92) industrie 1870(100) 5( 0) 1724(92) 89( 5) 62( 3) w.o. gamnagrafie 448(100) 357(80) 70(16) 21( 5) reactoren 1352(100) 92( 7) 772(57) 335(25) 153(11)
29
Wat is de consequentie als een werknemer de dosisliaiet overschrijdt? Bij overschrijding van de dosislimiet mag de werknemer, op grond van de wettelijke voorschriften, in dat jaar niet meer aan ioniserende straling (bij zijn beroepsuitoefening) worden blootgesteld. De werkgever zal dus vervangende werkzaamheden moeten zoeken. Overschrijding van de dosislimiet wil overigens niet zeggen dat de werknemer nu een bijzonder groot risico heeft om later schade door de bestraling te ondervinden. Dat zal namelijk afhangen van het gemiddelde effectief dosisequivalent over een aantal jaren. Hoe kan «en stralingsrisico's bij de bevolking vergelijken net andere risico's? Bij de vergelijking van het stralingsrisico van de algemene bevolking met andere risico's doet zich hetzelfde probleem voor als bij een dergelijke vergelijking in de beroepssituatie. Meestal vergelijkt men het stralingsrisico met (acute) sterfte door ongevallen. Het gaat daarbij om risico-oorzaken die door een individu niet of nauwelijks beïnvloed kunnen worden, zoals die van het openbaar vervoer. Het blijkt dat het overlijdensrisico ten gevolge van ongevallen in de privésfeer over het hele leven gemiddeld in de orde van 1 tot 10 per 1 000 000 per jaar is. Een effectief dosisequivalent van 1 mSv per jaar komt met de hoogste waarde overeen. Daarom is thans door de International Commissie voor de Stralingsbescherming voorgesteld die waarde als dosislimiet bij een langdurige blootstelling aan stralingsbrotmen te hanteren. Bij een beperkte blootstellingsduur zou 5 mSv per jaar als grenswaarde kunnen worden gehanteerd. Zoals bij vraag 5.5 blijkt is de wettelijk vastgelegde dosislimiet 5 mSv per jaar. In de praktijk van de vergunningverlening blijken de restricties voor de lozingen van radioactieve stoffen aanleiding te geven tot effectief-dosisequivalentwaarde die een kleine fractie van deze limietwaarde zijn. Wat is het gemiddelde effectief dosisequivalent van een lid van de Nederlandse bevolking? Hieronder is het gemiddelde effectief dosisequivalent voor een lid van de Nederlandse bevolking opgesplitst naar de bijdragen van de diverse bronnen. De bijdrage tijdens de beroepsuitoefening is achterwege gelaten.
Natuurlijke stralingsbronnen, met inbegrip van de bijdrage door menselijk handelen
1,5 mSv
Medische blootstelling (voornamelijk diagnostiek)
0,4 mSv
Neerslag van radioactieve stoffen door kernexplosies (fall-out)
0,01-0,02 mSv
Radioactief afval
minder dan 0,01 mSv
Totaal
ongeveer 2 mSv
31
7. Trefwoorden Pag. Acute effecten Activiteit Alara-principe Alfa straling Beroepsrisico Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen Besluit stralenbescheming Bestraling Bèta straling Cataract Collectieve dosis Dosis-effeet-relatie Dosisequivalent Dosisliniet Effectief dosisequivalent Energie Erfelijke gevolgen Exposie Pilabadge Ga—i ast ra ling Geabsorbeerde dosis Geiger-Muller telbuis Gevolgen straling Halveringstijd Ionisatiekaner Ioniserende straling Kanker Kernenerg iewet Late effecten Levensdosis Neutronenstraling Radioactieve stoffen Radioactieve-stoffenbesluit Reen tvaard ig ing Risico Risicogetallen Röntgenstraling Seintillatiedetector Stralingsdosis Thermo1uminescent iedos imeter Toestellenbesluit Zakalermeringsmeter Zakionisatiemeter Zwangerschap
32
12 8, 9, 21, 28 11, 23, 25, 26 3, 4 1, 27, 28 18, 19, 20, 21 20 12, 16, 19, 22, 23, 24, 25, 27, 29, 30 3, 4, 5, 7 11 25, 26 11, 13 10, 11, 12, 13 19, 20, 22 t/n 30 24 t/n 30 9 11, 12, 13, 14 9 4, 7 3, 4, 5, 6, 7, 9 9, 13 4, 5, 6 11 t/» 17 2, 8 4, 5 I, 2, 4, 6, 8, 9, 11, 12, 18, 19, 20, 21, 22, 25, 29 II, 12, 13, 11, 12, 13 14 ia IQ 20 on 18, 19, 12 26, 27 3 2, 6, 9,. 11 19 22, 23 11, 14, 16 12, 15 3, 4, 9 4, 6 29 10, 11, 13 4, 6, 7 19, 20 4, 8 4, 7, 8 16