Nederlandse Tafeltennisbond
COLLEGE VAN ARBITERS Zaak: CvA 15-01 d.d.: 5 maart 2015 Aan geadresseerde(n)
Geachte mevrouw, mijnheer,
In de bovengenoemde arbitragezaak doe ik u bijgesloten een arbitraal vonnis / bindend advies toekomen.
Hoogachtend College van Arbiters NEDERLANDSE TAFELTENNISBOND
Prof. mr. H.J.B. Sackers, Voorzitter
1
College van Arbiters
Arbitraal vonnis
Enkelvoudige Kamer (Prof. mr. H.J.B. Sackers) Zaak: CvA 15-01
In de zaak van: Het bestuur van de ttv. Torenstad, eiser, vertegenwoordigd door de heer J. Hasper en mevrouw K. Herold, bestuurders; en: het bestuur van de NTTB Afdeling Oost, verweerder, vertegenwoordigd door mevrouw M. van Ulsen-van de Vooren en de heer J. Veldmaat, bestuurders. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------I. Het verloop van de procedure Door de heer J. Hasper en mevrouw K. Herold, in hun hoedanigheid van bestuurders van de ttv. Torenstad, (nader aangeduid als ‘eiser’) is bij ongedateerde brief, op 11 februari 2015 door het Bondsbureau ontvangen, een verzoek tot arbitrage ingediend in een geschil dat eiser stelt te hebben met het bestuur van de NTTB Afdeling Oost. Bij e-mail van 13 februari 2015 is door de heer Van der Scheer namens eiser een nadere toelichting op het verzoekschrift ingediend. Tevens is een verzoek gedaan om spoedeisende behandeling van dit geschil (spoedarbitrage) en is om die reden verwijzing naar de Enkelvoudige Kamer verzocht. Namens het bestuur van de NTTB Afdeling Oost (nader aangeduid als ‘verweerder’) heeft de heer J. Veldmaat bij e-mail van 18 februari 2015, ontvangen door het Bondsbureau op 18 februari 2015, ingestemd met de spoedeisende behandeling en met de verwijzing naar de Enkelvoudige Kamer. Beide partijen hebben tevens uitdrukkelijk afstand gedaan van de mogelijkheid in een zitting te verschijnen en aldaar de standpunten nader te (doen) bepleiten. Gelet op het spoedeisend belang van eiser is een beperkt repliek en dupliek toegestaan. Partijen hebben daarvan geen gebruik gemaakt. Op voet van artikel 38 lid 3 Arbitragereglement is het verzoek om spoedarbitrage op grond van voldoende spoedeisend belang toegewezen en is het geschil voor berechting verwezen naar de Enkelvoudige Kamer van het College. 2
II. Standpunten van partijen Eiser stelt (kort samengevat) dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld doordat blijkens de inhoud van een op 12 februari 2015 door de competitieleider aan eiser gezonden mailbericht (kort samengevat) is beslist dat de speler G. van Zwieten te sterk is voor het tweede team van eiser. Verweerder heeft zich (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit is genomen in overeenstemming met de reglementen, in het bijzonder op de grond dat de rating van de speler Van Zwieten niet in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 24 Competitiereglement, en dat verweerder bij dit standpunt blijft (ook gelet op hetgeen de Commissie Bezwaren van verweerder op 11 februari 2015 heeft beslist). De Enkelvoudige Kamer van het College van Arbiters heeft zich over de zaak beraden en daarover als volgt overwogen. III. Overwegingen vooraf 1. Vooraf merkt het College het volgende op. Op grond van de omstandigheden die in deze zaak spelen, is het geschil vanwege het spoedeisende karakter verwezen naar de Enkelvoudige Kamer. Dit houdt in dat slechts ruimte is geweest voor een enigszins marginale toetsing van alle feiten en rechtsvragen, en van de beslissingen die daarop behoren te worden genomen. 2. Desalniettemin zal het College niet volstaan met een kort gemotiveerde uitspraak, maar in het belang van partijen zijn beslissing door middel van de navolgende overwegingen nader uitleggen.
IV. Overwegingen over de feiten 3. Door eiser is ten behoeve van de voorjaarscompetitie 2015 een tweede team aan de competitieleider opgegeven waarin de speler G. van Zwieten is opgenomen. Het tweede team van eiser komt uit in de derde klasse groep H van de (Afdelings)competitie. 4. Bevestigd door de gegevens in de competitiebulletins heeft Torenstad 2 op 29 januari 2015 met de speler Van Zwieten een competitiewedstrijd gespeeld tegen een team van De Brug. Op 3 februari 2015 speelde Torenstad 2 zonder de speler Van Zwieten tegen een ander team. 5. Uit het verzoekschrift van eiser blijkt niet dat eiser bezwaren heeft tegen de rating van de speler Van Zwieten of tegen de wijze waarop die rating is gebaseerd. Min of meer wordt gesteld dat, zeker in de combinatie met de speelster Beker, het team te sterk voor de derde klasse moet worden geacht.
3
6. Vast staat dat de competitie reeds twee speelronden was gevorderd, alvorens de competitieleider op 10 februari 2015 zijn standpunt over de sterkte van de speler Van Zwieten aan eiser heeft kenbaar gemaakt. 7. In de procedure voor het College hebben beide partijen in hun standpunten volhard. De feiten zijn tussen partijen niet betwist.
V. Overwegingen over het recht 8. Zoals hiervoor is overwogen, is de kern van wat partijen verdeeld houdt niet gelegen in het standpunt van de competitieleider inzake de rating van de speler Van Zwieten. Daarbij tekent het College aan dat, ook al zou dat anders zijn, het College niet anders dan marginaal toetsend het gelijk van de competitieleider zou bevestigen. 9. In het geval van de speler Van Zwieten is dus niet voldaan aan de verplichting van artikel 24 lid 2 Competitiereglement (Afdeling Oost).Het Competitiereglement schrijft voor wat in zo een geval de mogelijkheden zijn, teneinde de gevolgen zo veel mogelijk teniet te doen. 10. De competitieleider kan zijn beslissing beperken tot het opleggen van een invalverbod aan de speler Van Zwieten voor Torenstad 1. 11. Gelet op de redactie van het derde lid van artikel 24 Competitiereglement is het opleggen van een invalverbod slechts aan de orde indien de speler Van Zwieten door omstandigheden is genoodzaakt om in het tweede team uit te komen. Kennelijk zijn partijen het erover eens dat in het geval van de speler Van Zwieten van zodanige omstandigheden sprake is geweest. 12. De competitieleider heeft zijn beslissing niet beperkt tot een invalverbod. 13. Een andere mogelijkheid waarover de competitieleider beschikt bestaat uit de beslissing om na afloop van de competitie de resultaten van Torenstad 2 uit de eindrangschikking van de groep te halen. Deze mogelijkheid is thans niet (meer) aan de orde, nu die beslissing slechts mogelijk is door bekendmaking voorafgaande aan de start van de betreffende competitie. 14. Waarom het in dit geding gaat, is of de competitieleider (met de vordering tot teamwijziging) nog mocht ingrijpen op 10 februari 2015. Eiser stelt zich in dit verband op het standpunt dat de competitieleider de teamsamenstelling van Torenstad 2 heeft geaccepteerd en in strijd met opgewekt vertrouwen (het vertrouwensbeginsel) heeft gehandeld door eerst na twee speelronden in te grijpen. 15. De ‘goedkeuring’, zoals is bedoeld in artikel 24 lid 4 Competitiereglement, is echter in juridische zin niet hetzelfde als wat eiser bedoelt met de ‘acceptatie’ van de speler Van Zwieten in Torenstad 2. Verweerder heeft op goede grond gewezen op het bepaalde in de eerste volzin van artikel 27 lid 5 Competitiereglement, dat de competitieleider de bevoegdheid geeft tijdens de
4
competitie een teamwijziging van een lidvereniging te eisen, indien naar zijn mening niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 24, lid 2. Een redelijke uitleg van artikel 27 lid 5 in verband met artikel 24 lid 2 Competitiereglement brengt met zich dat de ‘goedkeuring’ van een teamopgave ook nog gedurende de competitie kan worden onthouden. Anders dan eiser in de aanvulling op het verzoekschrift heeft gesteld, is de acceptatie van de teamopgave geen (impliciete) goedkeuring van de samenstelling geweest. 16. Hetgeen zojuist is overwogen, heeft mede te maken met de bevoegdheden die verenigingen krachtens het Competitiereglement hebben om lopende de competitie nieuwe spelers aan een team toe te voegen of eenmaal een wijziging in de samenstelling van een team aan te brengen. Met name door deze laatste bevoegdheid (hoewel in de praktijk vrij zelden aangewend) dient aan het vijfde lid van artikel 27 Competitiereglement een zelfstandige betekenis te worden toegekend. Het toevoegen van een speler of het wijzigingen van een team heft immers de verplichting van artikel 24 lid 2 Competitiereglement niet op. 17. In zoverre is het vertrouwensbeginsel door verweerder (althans de competitieleider) niet geschonden, daargelaten dat aan het vertrouwensbeginsel in beginsel nooit een zo ver strekkende werking kan worden toegekend, dat het een bestaand recht (in dit geval het recht van de competitieleider) teniet kan doen. 18. In de systematiek die ten grondslag ligt aan de opzet van de competities is artikel 24 lid 2 Competitiereglement (de plicht spelers naar speelsterkte aan de teams toe te voegen), van wezenlijke betekenis. Daaraan doet niet af dat de bewuste bepaling in de loop der tijd regelmatig onderwerp van kritiek en conflict is geweest. 19. Zoals het College (in andere zaken) meermalen heeft overwogen kan in redelijkheid van een competitieleider niet worden verwacht dat hij in de aanloop van een competitie, waarbij verenigingen regelmatig ervoor hebben gepleit een zo laat mogelijke datum te verkrijgen voor het indienen van hun teamopgaven, alle teamopgaven dusdanig minutieus beoordeelt dat bij de start van de competitie alle aan die competitie deelnemende teams voldoen aan het bepaalde in artikel 24 lid 2 Competitiereglement. In zoverre kan, indien een competitieleider een incorrect samengesteld team ‘over het hoofd ziet’, niet zonder meer van een ‘fout’ worden gesproken. Daaraan doet niet af dat door de wedstrijdsecretaris van eiser tevoren is geattendeerd op de geschatte strekte van Torenstad 2 en door hem om indeling in een hogere klasse is verzocht. 20. Van belang is echter wel dat in artikel 27 lid 5 Competitiereglement staat dat de competitieleider een teamwijzing ‘kan’ eisen. Het bezigen van het woord ‘kan’ duidt op een bevoegdheid. Het College zal derhalve moeten vaststellen of de competitieleider op een correcte wijze van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
5
21. Het ingrijpen in een lopende competitie is een zware beslissing die met grote terughoudendheid moet worden aangewend. Voor de beoordeling van de beslissing tot teamwijziging heeft het College in het verleden enkele criteria ontwikkeld, die het ook in de onderhavige zaak zal toepassen. Deze criteria zijn (niet uitputtend): (a) is voldoende aannemelijk dat de speler niet naar sterkte aan het team is toegevoegd, (b) had de competitieleider dit voor de aanvang van de competitie moeten vaststellen, (c) zo nee, is dit dan zo spoedig mogelijk na de aanvang van de competitie gebeurd, (d) hoeveel wedstrijden zijn er reeds gespeeld, (e) zijn (voor zover aan de orde) de belangen van de andere (teams van de) verenigingen gewogen en (f) waarom kan niet met een invalverbod worden volstaan? 22. Nu reeds is vastgesteld dat eiser niet de rating van de speler Van Zwieten heeft betwist, de competitieleider niet kan worden tegengeworpen dat hij voor de aanvang van de competitie al had moeten vaststellen dat de teamopgave niet in overeenstemming met artikel 24 lid 2 Competitiereglement was en de beslissing in de tweede speelweek werd genomen, terwijl door de speler Van Zwieten op dat moment slechts aan één competitiewedstrijd was deelgenomen, waardoor (zij het impliciet) de belangen van de andere teams zijn betrokken, kan het College niet vaststellen dat de beslissing van de competitieleider in strijd is met de reglementen, de redelijkheid en de billijkheid. 23. Het College is niet ervan overtuigd, waarom niet kan worden volstaan met een invalverbod voor de speler Van Zwieten. Het kan immers in het belang zijn van een ordelijk verloop van de competitie dat enerzijds Torenstad 1, zonder op enig moment te worden ‘versterkt’ met de speler Van Zwieten, regelmatig zijn competitie afwerkt, terwijl anderzijds de vermeende sterkte van Torenstad 2 tot zijn recht komt doordat het team middels een regelmatig competitieverloop promotie afdwingt. 24. Eiser heeft slechts de vraag opgeworpen waarom niet met een invalverbod kon worden volstaan, terwijl verweerder slechts heeft gewezen op het recht van de competitieleider om een teamwijziging af te dwingen. 25. Het College kan echter in deze spoedprocedure niet uit sluiten dat de competitieleider gegronde reden heeft om voor de ‘zwaardere’ maatregel van de teamwijziging te kiezen in plaats van te volstaan met een invalverbod. 26. Om die reden zal het College verweerder gelasten om binnen zeven werkdagen na de datum waarop dit arbitraal vonnis werd gewezen aan eiser gemotiveerd kenbaar te maken waarom niet kon worden volstaan met het opleggen van een invalverbod voor de speler Van Zwieten. Mocht verweerder hieraan niet voldoen, of, naar de mening van eiser, daarvoor in redelijkheid onvoldoende grond(en) aanreiken, staat het eiser vrij zich andermaal met een nieuw verzoek tot het College te wenden. 27. Daarbij tekent het College wel aan dat in dit laatste geval, en uiteraard alleen bij een gegrond verklaring van eisers standpunt, het College niet zal
6
terugkomen op zijn onderhavige beslissing, doch eiser maximaal in termen van een (financiële) schadevergoeding tegemoet zal komen. 28. Verweerders competitieleider zal tot zeven werkdagen na de datum waarop dit arbitraal vonnis werd gewezen geen uitvoering mogen geven aan de vordering tot teamwijziging. 29. De voorgaande overwegingen nemen niet weg dat in de onderhavige zaak ervan wordt uitgegaan dat verweerders competitieleider op goede grond zijn bevoegdheid heeft aangewend om van eiser een teamwijziging te vorderen en dat, alles overwegende, de vordering van eiser niet kan worden toegewezen. 30. Tot slot overweegt het College dat eiser ten aanzien van de proceskosten als de in het ongelijk gestelde partij dient te worden beschouwd. Eiser zal dan ook in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
7
Alles overwegende leidt dit tot de volgende uitspraak. Het College van Arbiters van de Nederlandse Tafeltennisbond, bestaande uit prof. mr. H.J.B. Sackers (voorzitter); Gezien de stukken, met inachtneming van de toepasselijke wetgeving en reglementering, oordelend naar recht en billijkheid;
BESLUIT: 1. De vordering van het bestuur van de ttv. Torenstad af te wijzen; 2. Het bestuur van de NTTB Afdeling Oost te gelasten om binnen zeven werkdagen na de datum waarop dit arbitraal vonnis werd gewezen aan eiser gemotiveerd kenbaar te maken waarom niet kon worden volstaan met het opleggen van een invalverbod voor de speler Van Zwieten; 3. Het bestuur van de NTTB Afdeling Oost te gelasten de vordering van zijn competitieleider tot teamwijzing van eisers teams op te schorten tot zeven werkdagen na de datum waarop dit arbitraal vonnis werd gewezen; 4. Het bestuur van de ttv. Torenstad te veroordelen in de kosten van deze procedure, door het College bepaald op € 220,- (zegge tweehonderdtwintig euro); 5. De Nederlandse Tafeltennisbond te machtigen tot compensatie op het door het bestuur van de ttv. Torenstad betaalde voorschot aan arbitragerecht; 6. Het bestuur van de ttv. Torenstad en het bestuur van de NTTB Afdeling Oost voor het overige in hun eigen kosten te veroordelen; 7. Te verklaren (voor zoveel nodig) dat deze beslissingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.
Deze uitspraak wordt geacht te zijn gewezen te Zoetermeer op 5 maart 2015.
8