Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines
Rapport 0803000.R07 DENB087261 november 2008
.
c
Ingreenious BV. Niets* uit deze publicatie mag worden vermenigvuldigd en (of) openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de schrijver. * Uitgezonderd voor een beoordeling van een kleine windturbine voor een Kleinwind-keur conform deze publicatie en onder bronvermelding. Opdrachtgever: Rapport nummer: Datum: Auteurs: E-mail: Website:
SenterNovem, DENB087261 0803000.R07 november 2008 dr.ir.ing. Sander Mertens, Eline Mertens-Barkel
[email protected],
[email protected] www.ingreenious.com
Omslagfoto: Prestatiemetingen aan kleine windturbines in Schoondijke, Zeeland (Foto: met dank aan Zeeuwind, Delta, Provincie Zeeland, gemeente Sluis, Greenlab (een samenwerkingsverband tussen Greenchoice en Eneco)).
Inhoudsopgave Symbolen & eenheden
1
1 Inleiding
1
2 Uitgangspunten 2.1 Draagvlak . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.1.1 Aanbodkant kleine windturbines 2.1.2 Vraagkant kleine windturbines . 2.1.3 Route naar certificering . . . . . 2.2 Aansluiting op bestaande standaarden . 2.3 Definities . . . . . . . . . . . . . . . . . 2.4 Toepassingsgebied . . . . . . . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
2 4 4 5 5 6 7 8
3 Metingen en monitoring ongebouwde omgeving 3.1 Meetnauwkeurigheid . . . . . . . . . . . . . . . . 3.2 Meetsector ongebouwde omgeving . . . . . . . . 3.3 Meetopstelling ongebouwde omgeving . . . . . . 3.4 Energie ongebouwde omgeving . . . . . . . . . . 3.5 Veiligheid ongebouwde omgeving . . . . . . . . . 3.6 Hinder ongebouwde omgeving . . . . . . . . . . . 3.6.1 Geluid ongebouwde omgeving . . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
10 10 11 11 14 14 15 15
4 Metingen en monitoring gebouwde omgeving 4.1 Metingen gebouwde omgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2 Meetlocaties gebouwde omgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.3 Meetopstelling gebouwde omgeving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
18 18 18 19
5 Verwerking metingen 5.1 Testduur . . . . . . 5.2 Energieopbrengst . 5.3 Dataopslag . . . . 5.4 Correcties . . . . . 5.5 Windstatistiek . .
21 21 21 21 21 22
en . . . . . . . . . .
monitoring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . I
. . . . .
. . . . . . .
. . . . .
. . . . . . .
. . . . .
. . . . . . .
. . . . .
. . . . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
5.6 5.7 5.8 5.9
INHOUDSOPGAVE
PV-curve . . . . . . . . . . . . . . . 5.6.1 Genormaliseerde vermogen . Verschillen gebouwde en ongebouwde Datasheet . . . . . . . . . . . . . . . Landelijke database . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . omgeving . . . . . . . . . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
22 22 22 23 24
Bibliografie
25
Appendices
26
A Bijdrage Beoordelingsrichtlijn
27
B Aansluiting bestaande standaarden
28
C Gewenste hoogte boven dak
30
D Meetapparatuur
33
E Windstatistiek
35
F Datasheet
36
G Database
38
II
Symbolen & eenheden
A ca cE,o cE,g d dmm dm D E H ha hm L LA LM,P LW,P LW m1 M p p P0 p T Uz Vz z z0 ρ ρ0
projectie van het grootste door de rotorbladen bestreken oppervlak correctie factor gemeten windsnelheid Energie correctie factor ongebouwde omgeving Energie correctie factor gebouwde omgeving mast diameter windturbine meetmast diameter meetmast diameter dikke gedeelte rotordiameter jaarlijkse energie productie hoogte zwaartepunt rotoroppervlak boven grondniveau hoogte anemometer boven grondniveau hoogte overgang meetmast afstand tussen meetmast en windturbine mast gemeten achtergrondsniveau geluidsdruk gemeten geluidsdrukniveau van de windturbine op locatie P berekende geluidsdrukniveau van de windturbine op locatie P geluidsemissie van de windturbine afstand tussen anemometer en windrichting sensor grootste afmeting van de geluidsbron atmosferische luchtdruk gemeten windturbine vermogen genormaliseerde windturbine vermogen atmosferische luchtdruk absolute atmosferische luchttemperatuur ongestoorde windsnelheid op hoogte z gemeten windsnelheid op hoogte z hoogte boven het grondniveau ruwheidslengte dichtheid van lucht genormaliseerde dichtheid van lucht (1,225)
III
[m2 ] [-] [-] [-] [m] [m] [m] [m] [Wh] [m] [m] [m] [m] [dB] [dB] [dB] [dB] [m] [m] [Pa] [W] [W] [Pa] [K] [m/s] [m/s] [m] [m] [kg/m3 ] [kg/m3 ]
Hoofdstuk 1
Inleiding Potenti¨ele kopers van kleine windturbines willen inzicht in de prestaties van verschillende windturbines om daarmee een weloverwogen keuze te maken uit het aanbod. Gemeentes willen voorafgaand aan plaatsing inzicht in de veiligheid en geluidsemissie van kleine windturbines. We hebben het echter over producten van veelal (kleine) startende ondernemers en de markt is in een aantal opzichten relatief jong. Er zijn daardoor nauwelijks objectieve gegevens van de windturbines voorhanden. Potenti¨ele kopers en gemeentes baseren hun oordeel daarom vaak op beperkte gegevens van enkele leveranciers. Deze situatie is ongewenst omdat onvolledig of onjuist ge¨ınformeerde betrokkenen niet tot een gefundeerde keuze voor een kleine windturbine kunnen komen. De prestaties van kleine windturbines moeten daarom volgens een objectief protocol gemeten worden maar daarnaast moet er ook een Beoordelingsrichtlijn komen om de meetresultaten te interpreteren en een objectief vergelijk van de prestaties tussen windturbines mogelijk te maken. De Nederlandse branche van kleine windturbines, vertegenwoordigd in de commissie ’Kleine Windturbines’ van de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) en SenterNovem hebben Ingreenious daarom gevraagd een Nederlandse Beoordelingsrichtlijn voor kleine netgekoppelde windturbines op te zetten die draagvlak heeft bij de aanbodkant (branche kleine windturbines) en vraagkant (gemeentes, provincies, particulieren, enz.). SenterNovem is hierbij opdrachtgever. De branche zal zorgen dat de Beoordelingsrichtlijn toegepast wordt op hun producten. Dit document is de ’Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines’. Het zal gebruikt worden als eerste aanzet tot certifiering van kleine windturbines in Nederland. Het beschrijft de uitgangspunten voor de beoordeling van kleine windturbines, de vereiste metingen in de ongebouwde en gebouwde omgeving, geeft een protocol voor de verwerking van de metingen en presentatie van de verwerkte meetresultaten.
1
Hoofdstuk 2
Uitgangspunten Deze ’Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines’ bestaat uit een voorschrift voor metingen aan kleine netgekoppelde windturbines, een protocol voor de verwerking en beoordeling van deze metingen en een manier van presenteren van de verwerkte metingen. §2.1 Deze ’Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines’ zal verder aangeduid worden met Beoordelingsrichtlijn. §2.2 Wanneer een kleine windturbine is beoordeeld conform het onderdeel ongebouwde omgeving van de Beoordelingsrichtlijn dan zal gesproken worden over een windturbine met Kleinwind-keur. §2.3 Het onderdeel gebouwde omgeving van de Beoordelingsrichtlijn hoeft voor een Kleinwindkeur niet doorlopen te zijn. §2.4
Kleinwind-keur is een type certificaat1 .
§2.5 Impliciet wordt met het geven van het type certificaat Kleinwind-keur aangenomen dat alle windturbines van hetzelfde type vergelijkbare prestaties hebben. Hier moet dan ook aantoonbaar naar gestreeft worden door fabrikanten en/of leveranciers2 . §2.6 Het Kleinwind-keur heeft: een ’Zelfbeoordeling’ variant en een ’Derdenbeoordeling’ variant. Bij Zelfbeoordeling heeft de fabrikant of leverancier van de kleine windturbine de beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn zelf uitgevoerd. Bij Derdenbeoordeling is de beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn uitgevoerd door derden zoals bijvoorbeeld Nationale Kennisinstellingen of Notified Bodies. 1 Bij een type certificaat zijn alle producten van hetzelfde type gecertificeerd en hoeven de producten van hetzelfde type dus niet afzonderlijk gecertificeerd te worden. 2 In het kader van de Beoordelingsrichtlijn voert het te ver om deze eis te formaliseren door bijvoorbeeld ISO 9001 certificering te eisen.
2
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
HOOFDSTUK 2. UITGANGSPUNTEN
§2.7 Ter voorkoming van spraakverwarring zal pas gesproken worden over certificering bij beoordeling met behulp van een (uitgebreidere) Beoordelingsrichtlijn met Derdenbeoordeling. §2.8 Kleine windturbines van fabrikanten en/of leveranciers die gecertificeerd zijn volgens de AWEA [1], IEC [2] [3] of BWEA [4] standaarden3 hebben na invullen van de datasheet en met inachtneming van hetgeen in de Beoordeelingsrichtlijn staat een Kleinwind-keur. §2.9 Wanneer een paragraaf niet precies van toepassing is moet naar de geest van die paragraaf gehandeld worden. §2.10 Ondanks de zorgvuldigheid, die in redelijkheid van Ingreenious BV verwacht mag worden bij het opstellen van de Beoordelingsrichtlijn, zijn missingen en/of onvolledigheden niet uitgesloten. Ingreenious BV sluit haar aansprakelijkheid uit voor alle directe en/of indirecte schade voortvloeiend uit of verband houdend met mogelijke missingen en/of onvolledigheden in deze Beoordelingsrichtlijn en de toepassing ervan, alles in de ruimste zin des woords. §2.11 Een vetgedrukt paragraaf teken en artikelnummer voor de paragraaf (zoals §2.11 voor deze paragraaf) geeft aan dat een paragraaf van direct belang is voor de beoordeling van de kleine windturbine. Tekst zonder vetgedrukt paragraaf teken en artikelnummer voor de paragraaf is informatief en voor de beoordeling van de kleine windturbine niet van direct belang. Korte uitleg van delen van een paragraaf of enkele zinnen met extra informatie zijn veelal gegeven in een voetnoot. Grotere stukken tekst met uitleg of extra informatie zijn in de appendices opgenomen. §2.12 Formules worden genummerd met een nummer tussen kromme haken ’( )’ aan de rechter kantlijn. Met dit nummer tussen kromme haken zal indien nodig aan een formule worden gerefereerd. §2.13 Referenties worden met een nummer tussen vierkante haken ’[ ]’ weergegeven. Dit nummer verwijst naar een Bibliografie aan het eind van de Beoordelingsrichtlijn (voor de appendices). §2.14 De eenheden in deze Beoordelingsrichtlijn zijn conform de standaard en afgeleide System International (S.I.) eenheden4 . De eenheden worden bij vermelding tussen vierkante haken ’[ ]’ gegeven. 3
Voor achtergrond over aansluiting van bestaande standaarden op de Beoordelingsrichtlijn, zie paragraaf
2.2. 4
De standaard S.I. eenheden; [m], [kg], [s], [K], [cd] en de afgeleide eenheden; [Hz], [N], [Pa], [J], [W].
3
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
2.1
2.1. Draagvlak
Draagvlak
De Beoordelingsrichtlijn moet praktisch uitvoerbaar en technisch goed onderbouwd zijn. De in bijlage A vermelde personen/instanties hebben bijgedragen aan het tot stand komen van de praktisch uitvoerbaar en technisch goed onderbouwde Beoordelingsrichtlijn zoals die nu in uw bezit is. De Beoordelingsrichtlijn in zijn geheel moet draagvlak hebben bij alle stakeholders van kleine windturbines. Met andere woorden, zowel de stakeholders aan de aanbodkant als de stakeholders aan de vraagkant moeten het nut zien van de Beoordelingsrichtlijn en er dus mee willen werken en er mee g´ a´ an werken. Vanwege het soms tegenstrijdige eisenpakket voor de Beoordelingsrichtlijn kan het echter zijn dat stakeholders of personen/instanties die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de Beoordelingsrichtlijn zich op onderdelen soms niet helemaal kunnen vinden in de aanpak in de Beoordelingsrichtlijn. Om de wensen van de stakeholders te kennen zijn diverse discussies gevoerd met de stakeholders en is door SenterNovem en de commissie kleine windturbines van de NWEA op 24 september 2008 een middag georganiseerd om de opzet van de Beoordelingsrichtlijn toe te lichten en samen met de stakeholders verder af te stemmen. De uitkomsten van deze discussies zijn verwerkt in de aanpak van deze Beoordelingsrichtlijn en de hoofdlijnen van deze discussies zijn samengevat in de volgende paragrafen.
2.1.1
Aanbodkant kleine windturbines
De kosten voor de beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn moeten laag zijn in verband met de beperkte financi¨ele draagkracht van fabrikanten en leveranciers van kleine windturbines, merendeels startende, kleine ondernemingen. Er is daartoe gekozen voor: 1. een ’doe het zelf’ mogelijkheid in de Beoordelingsrichtlijn, 2. minder uitgebreide metingen in de ongebouwde omgeving dan bij certificering volgens de AWEA [1], IEC [2] [3] en BWEA [4] en 3. besteding van zo weinig mogelijk mensuren aan een beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn5 . §2.1.1.1 De beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn moet de fabrikant en/of leverancier helpen bij productverbetering. Te eenvoudige of onnauwkeurige metingen (nauwkeurigheid beter dan ± 10%) worden door deze eis uitgesloten. §2.1.1.2 De beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn mag uitgevoerd worden door de fabrikant of leverancier van de kleine windturbine zelf. Dit zal ’Zelfbeoordeling’ genoemd worden. 5
De kosten van mensuren zijn een belangrijke kostenpost bij certificering van kleine series.
4
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
2.1. Draagvlak
§2.1.1.3 Het staat fabrikanten of leveranciers vrij hun kleine windturbine te laten beoordelen door derden zoals Nationale Kennisinstellingen of Notified Bodies. Dit zal ’Derdenbeoordeling’ worden genoemd.
2.1.2
Vraagkant kleine windturbines
Iedere stakeholder aan de vraagkant heeft andere overwegingen rond plaatsing of aanschaf van kleine windturbines. Deze overwegingen hangen samen met de rol van de stakeholder welke niet altijd dezelfde is. §2.1.2.1 In grote lijnen geven gemeentes aan dat veiligheid en hinder belangrijke issues zijn, terwijl energiebedrijven en provincies aangeven dat de energieopbrengst belangrijk is en particulieren zich zorgen maken over eventuele hinder. De stakeholders eisen allen dat de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van het Kleinwind-keur voorop staat. Deze eisen vormen dus de leidraad voor de opzet van de Beoordelingsrichtlijn. §2.1.2.2 De beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn loopt volgens een vast protocol voor de interpretatie, uitvoering en presentatie van metingen. Als gevolg is het eindresultaat van de beoordeling volgens de Beoordelingsrichtlijn onafhankelijk van de persoon die het protocol uitvoert. §2.1.2.3 De uitgave van het Kleinwind-keur wordt ondergebracht bij een onafhankelijke instantie die de naleving van de Beoordelingsrichtlijn controleert. Er lopen besprekingen over de uitgave van het Kleinwind-keur bij de Stichting EPK en KIWA. Er is nog geen keuze gemaakt voor EPK of KIWA. §2.1.2.4 De vraagkant geeft aan dat een nauwkeurigheid van ± 10% in bijvoorbeeld een PV-curve6 als voldoende nauwkeurig wordt ervaren. Een hogere nauwkeurigheid wordt in de Beoordelingsrichtlijn dus niet nagestreefd.
2.1.3
Route naar certificering
De aandachtsgebieden in de Beoordelingsrichtlijn ontstaan uit de eisen van de aanbodkant en de vraagkant. Uiteindelijk zal de Beoordelingsrichtlijn worden omgezet in een Nederlandse certificering voor kleine windturbines. Er is een re¨ele kans dat een deel van de Beoordelingsrichtlijn Internationale of Europese standaard wordt. De route naar certificering in Nederland is in figuur 2.1 afgebeeld. Het moge duidelijk zijn dat er nog het nodige staat te gebeuren rond certificering van kleine windturbines in Nederland maar ook Internationaal. 6
De PV-curve is de grafiek van vermogen (P) uitgezet tegen de ongestoorde windsnelheid (V) ter hoogte van het zwaartepunt van de windturbinerotor.
5
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
2.2. Aansluiting op bestaande standaarden
Figuur 2.1: De aandachtsgebieden van de Beoordelingsrichtlijn: Veiligheid, Hinder en Energie tegen lage kosten meten.
2.2
Aansluiting op bestaande standaarden
Op basis van de in appendix B gegeven uitgebreide achtergrond kunnen we het volgende concluderen. §2.2.1 De Beoordelingsrichtlijn is ongeschikt voor certificering volgens de bestaande standaarden • Performance Testing of Small Wind Energy Conversion Systems, AWEA [1] • Ontwerp eisen van kleine windturbines, tweede editie, NEN-EN-IEC 61400-2 [2], • Generatorsystemen voor windturbines-Deel 11: Meettechnieken voor akoestisch geluid, NEN-EN-IEC 61400-11 [3] • Small Wind Turbine Performance and Safety Standard, BWEA [4]. Dit heeft zijn achtergrond in de eenvoudigere/goedkopere opzet van de Beoordelingsrichtlijn die wordt geeist door de aanbodkant (fabrikanten/leveranciers) vanwege de beperkte financi¨ele middelen (zie sectie 2.1.1 en appendix B voor een uitgebreide achtergrond).
§2.2.2 Certificering volgens de bestaande standaarden genoemd in deze sectie mag de beoordeling conform het deel ongebouwde omgeving van de Beoordelingsrichtlijn vervangen. 6
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
2.3. Definities
§2.2.3 De Beoordelingsrichtlijn is uitgebreider dan de bestaande standaarden genoemd in deze sectie voor wat betreft metingen in de gebouwde omgeving. De bestaande standaarden kunnen dus niet alle metingen van de Beoordelingsrichtlijn vervangen maar alleen het deel van de ongebouwde omgeving. §2.2.4
De Beoordelingsrichtlijn sluit verder aan op:
• Technische Grondslagen voor Bouwconstructies 1990, NEN 6702 [5]7 , • CE-markering [7].
2.3
Definities
§2.3.1 Datasheet: een overzicht van de metingen en verwerking van de metingen noodzakelijk voor het verkrijgen van het Kleinwind-keur (zie Appendix F). §2.3.2
Gebouwde omgeving: omgeving met merendeels gebouwen.
§2.3.3
Horizontale as windturbine: windturbine met overwegend horizontale rotoras.
§2.3.4 Inschakel windsnelheid: de laagste windsnelheid waarbij het volgens de Beoordelingsrichtlijn gemeten vermogen van de windturbine positief8 is. §2.3.5 Landelijke database: database met gegevens van de prestaties van kleine windturbines in de gebouwde omgeving die voor iedereen toegankelijk is. Er lopen onderhandelingen met EPK en KIWA over het beheer van de database. §2.3.6 Nominale windsnelheid: de windsnelheid waarbij het volgens de Beoordelingsrichtlijn gemeten vermogen het hoogst is. §2.3.7
Nominale vermogen: het vermogen bij nominale windsnelheid.
§2.3.8
Ongebouwde omgeving: omgeving met merendeels grasland en lage struiken.
§2.3.9 PV-curve: de grafiek van vermogen (P) uitgezet tegen de ongestoorde windsnelheid (V) ter hoogte van het zwaartepunt van de windturbinerotor. 7
Eurocode EN 1991-1-4 [6] vervangt TGB [5] vanaf 1 april 2010 Het vermogen van een windturbine is positief als de windturbine vermogen aan het elektriciteitsnet levert. Het vermogen kan ook negatief zijn als de windturbine vermogen uit het net onttrekt. Dit gebeurd bijvoorbeeld bij het optoeren van niet zelfstartende windturbines als de generator in motorbedrijf gebruikt wordt. 8
7
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
2.4. Toepassingsgebied
§2.3.10 Rayleigh verdeling: bijzonder geval van de Weibull verdeling, namelijk Weibull verdeling met k = 2 (zie verder definitie Weibull verdeling). §2.3.11 p Rotor diameter D: grootste diameter van de rotor bij horizontale as windturbines en D = 2 A/π bij verticale as windturbines9 . §2.3.12
Rotor oppervlak A: projectie van het door de bladen bestreken grootste oppervlak.
§2.3.13
Sample frequentie: De frequentie waarmee meetresultaten worden ingelezen.
§2.3.14 Testduur: De duur van de metingen en monitoring voor het verkrijgen van een Kleinwind-keur volgens de Beoordelingsrichtlijn. §2.3.15 Uitschakel windsnelheid: de laagste windsnelheid boven nominale windsnelheid waarbij de windturbine geen vermogen levert. §2.3.16
Verticale as windturbine: windturbine met overwegend verticale rotoras.
§2.3.17
Vrijloop: bedrijf van de windturbine zonder afremming van de rotor.
§2.3.18 Weibull verdeling: twee parameter model van de kansdichtheidsverdeling van de windsnelheden als functie van de windsnelheden (in deze Beoordelingsrichtlijn). §2.3.19
Werkgebied windturbine: gebied tussen inschakel en uitschakel windsnelheid.
§2.3.20 Windsnelheidsbin: gebied waarin een gemeten en eventueel gecorrigeerde windsnelheid valt. In de Beoordelingsrichtlijn met afmeting 0,5 [m/s] gecentreerd rond veelvouden van 0,25 [m/s]. §2.3.21 Zwaartepunt rotoroppervlak: bij horizontale as machines het punt waarop de as de rotor doorsnijdt, bij verticale as machines het snijpunt van de diagonalen van het geprojecteerde rotoroppervlak.
2.4 §2.4.1
Toepassingsgebied De Beoordelingsrichtlijn heeft betrekking op netgekoppelde windturbines10 .
p Voor een milieuvergunning moet overigens de fysieke diameter aangehouden worden en niet D = 2 A/π. 10 De Beoordelingsrichtlijn heeft dus geen betrekking op windturbines in ’stand alone bedrijf’ zoals acculaders. 9
8
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
2.4. Toepassingsgebied
§2.4.2 De Kleinwind-keur is niet overdraagbaar bij veranderingen aan of variaties op een kleine windturbine met Kleinwind-keur. De Beoordelingsrichtlijn moet bij veranderingen aan of variaties op een windturbine met Kleinwind-keur opnieuw doorlopen worden op de onderdelen die afwijken van de windturbine met Kleinwind-keur. §2.4.3 Het rotor oppervlak dient kleiner te zijn dan 20 [m2 ]. Ofwel, in geval van een horizontale as windturbine dient de rotordiameter kleiner te zijn dan 5 [m]11 . §2.4.4 De Beoordelingsrichtlijn heeft betrekking op windturbine, regeling, gelijkrichter en omvormer. §2.4.5 De mast, fundatie en ondersteuningsconstructies van de windturbine vormen geen onderdeel van de beoordeling conform de Beoordelingsrichtlijn omdat de vereiste sterkte van deze onderdelen en daarmee de veiligheid van deze onderdelen moet voldoen aan NEN 6702 [5] of Eurocode [6] bij plaatsing op gebouwen of IEC [2] bij plaatsing op de grond.
11 Deze grens heeft zijn oorzaak in het feit dat de Beoordelingsrichtlijn zich deels richt op de gebouwde omgeving, wat voor grotere rotordiameters vanwege problemen rond de plaatsing (welstandscommissie, maximale ashoogte, enz.) minder relevant is.
9
Hoofdstuk 3
Metingen en monitoring ongebouwde omgeving 3.1
Meetnauwkeurigheid
Algemeen kan worden gesteld dat stakeholders een nauwkeurigheid van ongeveer 10% als voldoende nauwkeurig ervaren (zie paragraaf 2.1.2). In appendix D is uitgewerkt dat standaard meetapparatuur met bijbehorende onnauwkeurigheid deze eis aan de nauwkeurigheid van de PV-curve ruimschoots haalt. De belangrijkste onnauwkeurigheid in de bepaling van de PV-curve onstaat door het stochastische1 karakter van de windsnelheid. E´en enkele meting van windsnelheid en vermogen zijn vanwege dit stochatische karakter van de wind onvoldoende voor de meting van een PV-curve met een nauwkeurigheid van ongeveer 10%. Het gemiddelde van een reeks metingen is bij voldoende reekslengte of middelingstijd wel bruikbaar voor een voldoende nauwkeurige bepaling van de PV-curve. In de IEC [2] wordt uitgegaan van 30 datapunten per windsnelheidsbin. Hierin ontstaan de datapunten uit 1 minuut gemiddelden bij een sample frequentie van 0,5 [Hz] of hoger. Bij deze reekslengte van 900 samples per windsnelheidsbin of meer wordt de nauwkeurigheid van het eindresultaat dus voldoende geacht. Aangezien deze reekslengte nauwelijks kosten met zich meebrengt2 wordt voor de Beoordelingsrichtlijn dezelfde opzet aangehouden. Samengevat gaan we voor de Beoordelingsrichtlijn uit van het volgende. §3.1.1 De meetopstelling voor de ongebouwde omgeving maakt gebruik van standaard professionele meetapparatuur die kan voldoen aan de eisen in de Beoordelingsrichtlijn. 1 2
Variatie rond gemiddelde wordt door voorgeschreven kans bepaald. Opslagcapaciteit dataloggers is ruimschoots genoeg.
10
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
3.3. Meetopstelling ongebouwde omgeving
§3.1.2 Een windsnelheidsbin bevat 30 datapunten, waarbij een datapunt een 1 minuut gemiddelde is van samples genomen met een samplefrequentie van 0,5 [Hz].
3.2
Meetsector ongebouwde omgeving
§3.2.1 De meetsector is gedefinieerd als die sector in booggraden rond de meetmast waarin grote obstakels zoals gebouwen, bomen of werkende windturbines (waaronder de te testen windturbine) op een afstand staan van 20 obstakelhoogtes of meer. Als alternatieve meetsector mag de meetsector worden gehanteerd zoals die in IEC [2] is gedefinieerd. §3.2.2 Data verzameld bij windrichtingen buiten de meetsector worden niet meegenomen als meetgegevens voor de PV-curve.
3.3
Meetopstelling ongebouwde omgeving
§3.3.1 De meetopstelling moet liggen op vlak land met alleen oppervlakkige begroeiing ofwel land met een ruwheidslengte z0 = 0.03 ± 0.02 [m], waarbij de meetlocatie liefst 20 obstakelhoogtes is verwijderd van obstakels zoals bomen en huizen3 . §3.3.2 De meetopstelling voor het meten van de PV-curve is in figuur 3.1 weergegeven. De meetmast ligt bij de windrichting in de meetsector met de hoogste gemiddelde windsnelheid bovenwinds van de windturbine. De meetopstelling voor de PV-curve is een vaste opstelling en wordt gedurende de testduur niet veranderd. §3.3.3 Naast de meetmast voor het meten van de windsnelheid ten behoeve van de PVcurve is op de meetlocatie ook een meetmast met anemometer en windrichtingsensor aanwezig voor het meten van de windstatistiek van de ongestoorde windsnelheid. In verband met de afremming van de wind door de windturbines ligt de hoogte van de anemometer boven de rotor van de windturbine(s) op de meetlocatie. De configuratie van anemometer, windrichtingsensor en meetmast is gegeven in paragraaf 4.3. §3.3.4 De meeste windturbines halen hun nominale vermogen bij een windsnelheid van 12 [m/s]. Dit is een interessant gegeven om te meten. In het kader van de Beoordelingsrichtlijn is het daarom noodzakelijk dat er tenminste ´e´en gevulde windsnelheidsbin rond 12 [m/s] beschikbaar is gedurende de looptijd van de test (1 jaar). Statistisch gezien is er bij een gemiddelde windsnelheid uit de meetsector van 3,5 [m/s] ter hoogte van het zwaartepunt van de rotor van de windturbine, met aanname van een Rayleigh verdeling van de windsnelheden, ´e´en gevulde windsnelheidsbin rond 12 [m/s] beschikbaar. Een gemiddelde windsnelheid uit 3
Obstakels op minder dan 20 obstakelhoogtes van de meetlocatie zorgen voor uitsluiting van een deel van de metingen. Een dergelijke configuratie van de meetopstelling moet om die reden vermeden worden. Het maakt de meetopstelling ineffectief in het verzamelen van meetgegevens omdat het windrichtingen uitsluit.
11
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
3.3. Meetopstelling ongebouwde omgeving
Figuur 3.1: De meetopstelling voor het meten van de PV-curve in de ongebouwde omgeving. de meetsector van 3,5 [m/s] of meer ter hoogte van het zwaartepunt van de windturbine rotor is dus vereist. §3.3.5 In de atmosferische grenslaag neemt de windsnelheid volgens een logaritmisch profiel toe met de hoogte4 . De windsnelheid zal daardoor over het rotoroppervlak verschillen. Dit veroorzaakt een negatieve be¨ınvloeding van de prestatie van de windturbine en de meetnauwkeurigheid. De be¨ınvloeding van de prestaties wordt klein genoeg geacht als het snelheidsverschil over de rotor minder dan 10% is. Bij de grootste rotordiameter in deze Beoordelingsrichtlijn D = 5 [m] volgt5 dan dat H ≥ 10 [m]
(3.1)
Dit geeft meestal geen problemen met vergunningen als de meetopstelling een tijdelijke opstelling is. In de meeste gevallen kan dan de PV-curve inclusief het nominale vermogen gemeten worden6 . 4
Bij neutrale atmosfeer, ofwel door mechanische turbulentie gedomineerde atmosfeer. Op basis van het logaritmische windsnelheidsprofiel eisen we dus dat ln((H + D/2)/0, 03)/ln((H − D/2)/0, 03) ≤ 1, 1 ofwel dat ln((H + 2, 5)/0, 03)/ln(H − 2, 5/0, 03) ≤ 1, 1 waaruit H ≥ 10 [m]. 6 Praktisch gesproken is op basis van de kaart met potenti¨ele windsnelheden in Nederland dan tevens gewaarborgd dat UH ≥ 3, 5 [m/s] zodat er statistische gezien per jaar tenminste ´e´en gevulde windsnelheidsbin van 12 m/s beschikbaar is. 5
12
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
3.3. Meetopstelling ongebouwde omgeving
§3.3.6 De anemometer moet de windsnelheid ter plaatse van de windturbinerotor meten en moet wat dat betreft zo dicht mogelijk op de rotor staan. Aan de andere kant remt de windturbinerotor de windsnelheid af (zowel bovenwinds als benedenwinds) en mag de anemometer niet te dicht op de rotor staan omdat anders een te lage windsnelheid gemeten wordt. Een compromis wordt gevonden in de keuze van de afstand L tussen anemometer en rotor volgens7 L = 2, 5D [m] (3.2) §3.3.7 Om de invloed van de meetmast op de prestaties van de windturbine verder te verkleinen wordt ge¨eist dat het geprojecteerde oppervlak van de meetmast ter hoogte van de rotor van de windturbine niet groter is dan 1,5% van het rotoroppervlak A. Met andere woorden dmm ≤ 0, 03A/D ofwel dmm ≤ 0, 02D [m] (3.3) p voor een horizontale as windturbine en met gebruik making van D = 2 A/π voor verticale as windturbines √ dmm ≤ 0, 03 A [m] (3.4) Het zog van de meetmast is bij voorgaande meetmastdiameters dmm nagenoeg verdwenen8 . §3.3.8
De hoogte hm waarop de dunne sectie van de meetmast begint is te vinden met hm ≤ H − 0, 75D [m]
(3.5)
§3.3.9 De druk- en temperatuur sensor worden op een aparte meetmast gemonteerd ter hoogte van H ± 2 [m]. Deze meetmast ligt 10 tot 100 [m] van de windturbine en meetmast met anemometer. §3.3.10 Bij gelijktijdige metingen aan verschillende windturbines kan volstaan worden met ´e´en meting van druk en temperatuur als deze meting binnen 100 [m] van de mast van de windturbine ligt. §3.3.11 De windrichting sensor mag de windsnelheid ter plaatse van de anemometer en windturbine niet be¨ınvloeden. Er wordt daarom geeist dat m1 = 0, 5 [m] 7
(3.6)
Dit is in overeenstemming met de Britse standaard waarnaar in BWEA [4] verwezen wordt. Omdat L = D is met voorgaande definitie van dmm de afstand tussen meetmast en rotor minstens D/d p mm = D/(0, √ 02D) = 50 meetmastdiameters bij horizontale as windturbines en minstens D/dmm = 2 A/π/(0, 03 A) = 42 meetmastdiameters bij verticale as windturbines. Bij dergelijke afstanden is het zog van de meetmast nagenoeg verdwenen. 8
13
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
3.5. Veiligheid ongebouwde omgeving
§3.3.12 De nauwkeurigheid van de meetapparatuur moet dusdanig gekozen zijn dat de relatieve fout in het gemeten vermogen als gevolg van de nauwkeurigheid van de meetapparatuur kleiner is dan 10%. Dit wordt blijkens de foutenanalyse in appendix D gehaald bij professionele meetapparatuur met standaard nauwkeurigheid.
3.4
Energie ongebouwde omgeving
§3.4.1 Windsnelheid en windrichting moeten gemeten worden met een sample frequentie van 0,5 [Hz]. §3.4.2
De luchttemperatuur moet gemeten worden met een sample frequentie van 1/60 [Hz].
§3.4.3
De luchtdruk moet gemeten worden met een sample frequentie van 1/60 [Hz].
§3.4.4 Het door de windturbine aan het net geleverde vermogen moet gemeten worden met een sample frequentie van 0,5 [Hz]. De meetlocatie van het geleverde vermogen ligt op de kabel naar het elektriciteitsnet op 20 [m] na de omvormer. De kabel is van het type XMVK met 6 [mm2 ] oppervlak per stroomvoerende kern. Wanneer de windturbine ook vermogen vraagt van het net (bijvoorbeeld voor opstarten) dan moet het gevraagde vermogen van het geleverde vermogen afgetrokken worden om tot het netto vermogen te komen. §3.4.5 Het door de windturbine aan het net geleverde aantal kWh moet met een sample frequentie van 1/60 [Hz] gemeten worden op dezelfde locatie als het geleverde vermogen. §3.4.6 Het aan het net onttrokkene aantal kWh moet met een sample frequentie van 1/60 [Hz] gemeten worden op dezelfde locatie als het geleverde vermogen.
3.5
Veiligheid ongebouwde omgeving
De mast, fundatie en ondersteuningsconstructies van de windturbine vormen geen onderdeel van de Beoordelingsrichtlijn omdat de vereiste sterkte van deze onderdelen en daarmee de veiligheid van deze onderdelen moet voldoen aan: • NEN 6702 [5] of Eurocode EN 1991-1-4 [6] (vervangt TGB [5] vanaf 1 april 2010) bij plaatsing op gebouwen of • IEC [2] bij plaatsing op de grond. §3.5.1 Netuitval dient gesimuleerd te worden. Op het oog dient bij netuitval vastgesteld te worden dat de rotor niet in vrijloop komt. In geval van vrijloop bij netuitval krijgt de windturbine geen Kleinwind-keur.
14
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
3.6. Hinder ongebouwde omgeving
§3.5.2 Er moet een inrichting aanwezig zijn om de rotor op veilige afstand van de rotor tot stilstand te brengen. Deze inrichting dient getest te worden en te functioneren. Bij niet functioneren van de inrichting krijgt de windturbine geen Kleinwind-keur. §3.5.3 CE-markering beoogt de waarborging van overheidsbelangen zoals de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers van producten zoals windturbines. Een CE-markering [7] van de windturbine is daarom een vereiste voor het behalen van een Kleinwind-keur. §3.5.4 De rotorbladen van de windturbine worden gedurende de looptijd van de test maandelijks visueel bekeken op scheurvorming in het blad (zogenaamde harscheurtjes) en mankementen aan de bevestiging van het blad die er voor kunnen zorgen dat het blad of delen van het blad afbreken. Bij visuele constatering van deze gebreken aan de rotorbladen of de bevestiging van de rotorbladen is een Kleinwind-keur voor deze configuratie uitgesloten.
3.6
Hinder ongebouwde omgeving
Eventuele hinder als gevolg van de plaatsing van kleine windturbines moet te allen tijde voorkomen worden. Om een inschatting te maken van eventuele hinder moeten gegevens beschikbaar zijn van de prestaties van kleine windturbines. De beschikbaarheid van deze gegevens wordt door de volgende paragrafen geregeld. §3.6.1 De fabrikant of leverancier van een kleine windturbine heeft installatievoorschriften beschikbaar waarmee hij de doorgave van hinderlijke trillingen aan het gebouw, ook wel contactgeluid genoemd, voorkomt. §3.6.2 De fabrikant of leverancier van een kleine windturbine dient de koper te wijzen op eventueel hinderlijke slagschaduw en/of reflectie van de bladen.
3.6.1
Geluid ongebouwde omgeving
Deze paragraaf geeft een protocol voor metingen van de geluidsemissie van de windturbine. Met de geluidsemissie kan de geluidsdruk op elke gewenste locatie rondom de windturbine bepaald worden9 . Kleine windturbines, die in een aantal gevallen gemaakt zijn voor de gebouwde omgeving, hebben vaak een lage geluidsemissie. Dit geeft aanleiding tot een aanpassing van de IEC voor de Beoordelingsrichtlijn. 9
Bij ingewikkelde configuraties zoals windturbines op gebouwen kan de geluidsdruk op willekeurige locaties gesimuleerd worden met software zoals bijvoorbeeld Geonoise.
15
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
3.6. Hinder ongebouwde omgeving
§3.6.1.1 De microfoon voor de geluidsmeting ligt op een vlakke schijfvormige plaat met diameter van 1 [m], ter plaatse van het middelpunt van de schijf, op hoogte10 z = H − 1, 5M
(3.7)
en afstand x benedenwinds van de rotor x = 1, 5M
(3.8)
In deze formule is M de grootste afmeting van de geluidsbron, bij horizontale as windturbines de diameter D en bij verticale as windturbines de diagonaal van het rotoroppervlak A. Aan de bovenwindse kant van de microfoon op de rand van de schijf moet een draadframe aanwezig zijn met een hoogte van 0,2 [m]. Op dit frame wordt luidsprekerdoek gespannen om de wind af te remmen. §3.6.1.2 De metingen van de geluidsdruk dienen te worden uitgevoerd bij een achtergrondsniveau beneden 50 [dB(A)]11 . §3.6.1.3 De geluidsdruk moet gemeten worden bij windsnelheden ter hoogte van het zwaartepunt van de rotor van UH = 2 . . . 8 [m/s]. §3.6.1.4
De geluidsdrukmetingen geschieden met een tertsbandanalyse.
§3.6.1.5 De middelingstijden t voor de geluidmetingen en gelijktijdige windsnelheidsmetingen zijn ten minste gelijk aan t = 4D [s] met een minimum van 10 [s]. §3.6.1.6 Bij de gemeten geluidsdruk dient vermeld te worden of het geluid een tonaal karakter had. Het geluid wordt geacht een tonaal karakter te hebben als een 1/3-octaaf band hoger is dan naastgelegen banden met: • 15 [dB] bij frequenties 50. . . 125 [Hz], • 8 [dB] bij frequenties 160. . . 400 [Hz] en • 5 [dB] bij frequenties 500. . . 10.000 [Hz]. 10
Het bovenstaande is een afwijking op de IEC omdat de geluidsemissie van kleine windturbines kleiner is dan die van grote windturbines. Het is hierdoor wenselijk om de geluidsdrukken dichter bij de rotor te meten. 11 Uit metingen weergegeven in Burton e.a. [12] blijkt een overheersend achtergrondsniveau van 40 dB(A) bij een windsnelheid vanaf 2 m/s tot en met 8 [m/s] op 10 [m] hoogte in landelijke omgevingen. De geluidsemissie van kleine windturbines is vaak klein en de geluidsemissie is pas te bepalen bij een gemeten geluidsniveau van ongeveer 10 [dB] boven het achtergrondsniveau. Bij een te hoog achtergrondsniveau is de geluidsemissie van een kleine windturbine dus niet te bepalen.
16
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
3.6. Hinder ongebouwde omgeving
§3.6.1.7 Het geluidsdrukniveau van de windturbine LW,P op locatie P wordt bepaald uit het gemeten geluidsdrukniveau LM,P bij draaiende wind turbine op locatie P via correctie met het achtergrondsniveau LA . Hiertoe wordt een lineaire regressie van het achtergrondsniveau en het geluidsniveau bij werkende windturbine bij verschillende windsnelheden gebruikt. LM,P 10LM,P 100,1LW,P LW,P
= 10 log(100,1LW,P + 100,1LA ) → 10 = 100,1LW,P + 100,1LA → = 100,1LM,P − 100,1LA → = 10 × 10 log(100,1LM,P − 100,1LA )
(3.9)
De waarden voor LM,P en LA zijn verkregen uit de lineaire regressie. Met de gevonden geluidsdruk van de windturbine LW,P op locatie P en de aanname van bolvormige uitstraling van de geluidsbron kan de geluidsemissie van de windturbine LW bepaald worden via LW,P LW
= LW − 10 log(4πR2 ) + 6 → = LW,P + 10 log(4πR2 ) − 6
(3.10)
hierin is R de afstand tussen de meetlocatie P en het zwaartepunt van de rotor (zie Burton e.a. [12]). Vanwege de vastgestelde meetlocatie ten opzichte van het zwaartepunt van de rotor geldt voor R dat p (3.11) R = (H − 1, 5M )2 + (1, 5M )2 §3.6.1.8 De geluidsemissie van de windturbine wordt met vergelijking 3.9 en vergelijking 3.10 dus bepaald uit LW = 10 × 10 log(100,1LM,P − 100,1LA ) + 10 log(4πR2 ) − 6
17
(3.12)
Hoofdstuk 4
Metingen en monitoring gebouwde omgeving 4.1
Metingen gebouwde omgeving
§4.1.1 Aanvullend op de metingen en monitoring in de ongebouwde omgeving vermeld in hoofdstuk 3 zijn metingen en monitoring nodig in de gebouwde omgeving. Deze metingen betreffen alleen metingen van de energieopbrengst, windsnelheid en windrichting volgens paragraaf 3.4 en monitoring rond veiligheid volgens paragraaf 3.5. §4.1.2 De uitkomsten van een meting in de gebouwde omgeving dienen in de format zoals gegeven in Appendix G te worden opgeslagen en voor iedereen in een landelijke database beschikbaar gemaakt te worden. Er lopen onderhandelingen met EPK en KIWA over het beheer van deze database.
4.2
Meetlocaties gebouwde omgeving
In Appendix C is enige achtergrond gegeven voor een berekening van de minimale hoogte van een windturbine rotor boven een dak, die nodig is om de rotor in het gebied met hoge windsnelheid te laten draaien. De berekening van de minimale hoogte is in een Excel Sheet met de naam ’Hoogte Boven Dak’ geprogrammeerd. Deze Excel sheet is een integraal onderdeel van de Beoordelingsrichtlijn en is door iedereen vrijelijk te gebruiken. §4.2.1 Metingen in de gebouwde omgeving in het kader van de Beoordelingsrichtlijn zijn alleen toegestaan als de windturbine rotor tenminste de minimale hoogte uit de Excel sheet ’Hoogte Boven Dak’ heeft1 . 1
Uitblijven van deze eis zou de landelijke database ongeschikt maken voor een zinnige interpretatie van de meetgegevens vanwege een teveel aan parameters. Verder zou uitblijven van deze eis de energieopbrengst onnodig laag maken en zou de rotor snel aan de frequent wisselende belastingen in het turbulente gebied boven
18
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
4.3. Meetopstelling gebouwde omgeving
§4.2.2 De hoogte van de meetmast moet bepaald worden uit de minimaal vereiste hoogte H van de rotor van de windturbine bepaald volgens Appendix C.
4.3
Meetopstelling gebouwde omgeving
§4.3.1 De meetopstelling voor het meten van de windsnelheid is in figuur 4.1 weergegeven. De meetmast ligt bij de windrichting met de meeste kans op voorkomen benedenwinds van de windturbine. De meetopstelling is een vaste opstelling en wordt gedurende de testduur niet veranderd.
Figuur 4.1: De meetopstelling voor het meten van de windsnelheid in de gebouwde omgeving.
§4.3.2
De meetmast mag de rotor natuurlijk niet raken. We kiezen L daarom als L=D
het dak bezwijken.
19
(4.1)
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
4.3. Meetopstelling gebouwde omgeving
§4.3.3 Om de invloed van de meetmast op de prestaties van de windturbine verder te verkleinen wordt ge¨eist dat het geprojecteerde oppervlak van de meetmast ter hoogte van de rotor van de windturbine niet groter is dan 1,5% van het rotoroppervlak A. Met andere woorden dmm ≤ 0, 015A/D ofwel dmm ≤ 0, 012D (4.2) p voor een horizontale as windturbine en met gebruik making van D = 2 A/π voor verticale as windturbines √ dmm ≤ 0, 013 A (4.3) Het zog van de meetmast is met voorgaande definitie van dmm nagenoeg verdwenen 2 . §4.3.4
De hoogte hm waarop de dunne sectie van de meetmast begint is te vinden met hm ≤ H − 0, 75D
(4.4)
§4.3.5 De door de anemometer gemeten windsnelheid Uz op hoogte z mag niet door de windturbine be¨ınvloed worden. De hoogte van de anemometer ha ligt daarom boven het hoogste punt van het zog van de windturbine3 . Uitgaande van een maximale zog diameter van de windturbine van 2 keer de rotordiameter D stellen we daarom4 ha = H + 1, 5D
(4.5)
§4.3.6 De windrichting sensor mag de windsnelheid ter plaatse van de anemometer en windturbine niet be¨ınvloeden. Er wordt daarom geeist dat m1 = 0, 5D
2
(4.6)
Omdat L = D is met de definitie van dmm de afstand tussen meetmast en rotor p √ minstens D/(0, 012D) = 83 meetmastdiameters bij horizontale as windturbines en minstens 2 A/π/(0, 013 A) = 87 meetmastdiameters bij verticale as windturbines. Het zog van de meetmast is dan nagenoeg verdwenen. 3 De snelheidstoename in de atmosferische grenslaag als functie van de hoogte zal gecorrigeerd worden. 4 Bij liftgedreven windturbines (lift van de rotorbladen zorgt voor aandrijving) is de diameter van het zog √ ongeveer 2D. Er is gekozen voor 2D omdat het zog van weerstandsgedreven windturbines (luchtweerstand van de rotorbladen zorgt voor aandrijving), als gevolg van een grotere blokering van de stroming, groter kan zijn.
20
Hoofdstuk 5
Verwerking metingen en monitoring 5.1
Testduur
§5.1.1 De voor de Beoordelingsrichtlijn vereiste monitoring en metingen aan de windturbine hebben een looptijd van exact 1 jaar. §5.1.2 De meting van de PV-curve is klaar bij volle windsnelheidsbins (zie paragraaf 3.1) in het bereik van 0 [m/s] tot en met 12 [m/s], of als de test exact 1 jaar heeft geduurd.
5.2
Energieopbrengst
§5.2.1 Bereken de energieopbrengst uit de gemeten PV-curve en Rayleigh verdeling van de windsnelheid met behulp van Redscreen [13] bij een windsnelheid ter hoogte van het zwaartepunt van de windturbinerotor van 3 en 5 [m/s].
5.3
Dataopslag
§5.3.1 De samples van vermogen, windsnelheid, windrichting, temperatuur en luchtdruk moeten worden weggeschreven ten behoeve van de nabewerkingen.
5.4
Correcties
§5.4.1 In de ongebouwde en gebouwde omgeving meet een anemometer de windsnelheid op 1, 5D boven de hoogte H van het zwaartepunt van het rotoroppervlak (zie paragraaf 4.3). Vanwege de snelheidstoename met hoogte, moet de gemeten windsnelheid Vha gecorrigeerd worden om de windsnelheid UH te geven die de windturbine ervaart. Daartoe wordt een gelijktijdige meting van Vha en UH uitgevoerd voorafgaand aan de eigenlijke metingen van de energieopbrengst en windstatistiek. Uit deze metingen wordt volgens de hiernavolgende
21
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
5.7. Verschillen gebouwde en ongebouwde omgeving
formule een correctie ca bepaald. ca =
UH Vha
(5.1)
Vervolgens wordt hieruit per 30 booggraden windrichting een 10 minuten gemiddelde correctie bepaald. §5.4.2 De gecorrigeerde windsnelheid ter hoogte van het zwaartepunt van de rotor UH wordt hiermee gevonden als UH = ca Vha (5.2)
5.5
Windstatistiek
§5.5.1 De windstatistiek dient bepaald te worden uit 10 minuten gemiddelden windsnelheden. Te gebruiken model is de twee parameter Weibull-verdeling. De best passende Weibullverdeling bepalen uit een gelineariseerde herschrijving van de Weibull-verdeling zoals vermeld in Wieringa [10]. De methodiek van deze aanpak is beschreven in appendix E en verwerkt in een Excel-sheet met de naam ’Weibull Fit Windmetingen’. Invullen van de meetgegevens in de Excel-sheet levert de op de meetgegevens best passende Weibull-verdeling met bijbehorende Weibull-parameters.
5.6 5.6.1
PV-curve Genormaliseerde vermogen
§5.6.1.1 Het gemeten vermogen P bij gemeten windsnelheid Vha wordt teruggerekend naar het genormaliseerde vermogen P0 bij ISO standaard dichtheid ρ0 = 1.225 [kg/m3 ] op zeeniveau. We hebben ρ0 P0 = P (5.3) ρ Hierin wordt de dichtheid van de lucht ρ [kg/m3 ] uit de gemeten luchttemperatuur T [K] en luchtdruk p [N/m2 ] berekend met p ρ= (5.4) 287.05T
5.7
Verschillen gebouwde en ongebouwde omgeving
Als gevolg van het verschil tussen de windcondities in de gebouwde en ongebouwde omgeving zullen de prestaties van een kleine windturbine in de gebouwde en ongebouwde omgeving in het algemeen verschillen. Het meten van dit verschil is essentieel in het kader van de doelstelling van de Beoordelingsrichtlijn. Een betrouwbare PV-curve in de gebouwde omgeving is 22
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
5.8. Datasheet
als gevolg van het zeer lokale windaanbod (grote gradi¨enten in windsnelheid, grote verschillen in windsnelheid bij verschillende windrichtingen, grote gradi¨enten in turbulentie, · · · ) en de vereiste afstand tussen windmeter en rotor van de windturbine nauwelijks te meten. De verschillen in PV-curves van ´e´en windturbine in gebouwde en ongebouwde omgeving kunnen dus niet vergeleken worden. Het berekenen van een verschilco¨effici¨ent in energieopbrengst cE,g is daarmee het meest voor de hand liggend. De gang van zaken is alsvolgt. §5.7.1 We bepalen de windstatistiek uit de windmetingen in de gebouwde omgeving (zie paragraaf 5.5) en meten de energieopbrengst Eg in de gebouwde omgeving. Vervolgens berekenen we uit de PV-curve gemeten in de ongebouwde omgeving en de windstatistiek in de gebouwde omgeving een energieopbrengst in de gebouwde omgeving Eber,g . De verschilco¨effici¨ent in energieprestatie cE,g volgt dan uit1 cE,g =
Eg Eber,g
(5.5)
§5.7.2 Eenzelfde berekening als de voorgaande wordt ook voor de ongebouwde omgeving gemaakt. We hebben hier Eo cE,o = (5.6) Eber,o waarin Eo de gemeten energieopbrengst in de ongebouwde omgeving, Eber,o de berekende energieopbrengst in de ongebouwde omgeving en cE,o de verschilco¨effici¨ent in energieprestatie voor de ongebouwde omgeving.
5.8
Datasheet
§5.8.1 Een overzicht van de metingen en verwerking van de metingen noodzakelijk voor het verkrijgen van het Kleinwind-keur is gegeven in een zogenaamde datasheet in Appendix F. Het invullen van deze datasheet kan dienen als checklist voor het met goed gevolg doorlopen van de Beoordelingsrichtlijn. §5.8.2 De metingen en verwerking van de metingen conform de Beoordelingsrichtlijn dienen samen met een ingevulde datasheet als voorblad als bewijsvoering voor het doorlopen van de Beoordelingsrichtlijn. De uitgave van een Kleinwind-keur op basis van deze bewijsvoering is aan een controlerende instantie. Er is overleg over de uitvoer van deze controle functie met EPK en KIWA. 1
De aldus bepaalde verschilco¨effici¨ent in energieprestatie cE,g laat zien in hoeverre het geoorloofd is om de energieopbrengst in de gebouwde omgeving te bepalen met een PV-curve die gemeten is in de ongebouwde omgeving. Als cE,g ≈ 1 dan betekend dit dat we de energieopbrengst in de gebouwde omgeving kunnen bepalen met een PV-curve die gemeten is in de ongebouwde omgeving en gegevens over de wind in de gebouwde omgeving. Als cE,g 6= 1 dan is de PV-curve in de onbouwde omgeving als gevolg van de verschillende windcondities in gebouwde en ongebouwde omgeving blijkbaar niet direct te gebruiken voor een berekening van de energieopbrengst in de gebouwde omgeving.
23
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
5.9. Landelijke database
§5.8.3 Fabrikanten houden zich in communicatie over kwantitatieve producteigenschappen van de windturbine aan de in de datasheet vermelde meetresultaten.
5.9
Landelijke database
§5.9.1 Er komt een landelijke database met gegevens over de prestaties van kleine windturbines in de gebouwde omgeving. Deze database wordt beheerd onder verantwoordelijkheid van waarschijnlijk EPK of KIWA (hierover lopen onderhandelingen). Deze database is beschikbaar voor iedereen en bevat de onderdelen die in tabel G in Appendix G zijn vermeld.
24
Bibliografie [1] Performance Testing of Small Wind Energy Conversion Systems, American Wind Energy Association, AWEA 1.2-2000, 20 may 2000 [2] Ontwerp eisen van kleine windturbines, tweede editie, NEN-EN-IEC 61400-2, 2006 [3] Generatorsystemen voor windturbines-Deel 11: Meettechnieken voor akoestisch geluid, NEN-EN-IEC 61400-11:2002+A1:2006 en, 2006 [4] British Wind Energy Association, Small Wind Turbine Performance and Safety Standard, 29 feb 2008 [5] Nederlandse Norm, Technische grondslagen voor bouwconstructies - TGB 1990 Belastingen en vervormingen, NEN 6702:2001, december 2001 [6] Eurocode, deel 1-4, Algemene belastingen - Windbelasting, EN 1991-1-4, 1991 [7] CE-markering, 93/68/EEC, 22 juli 1993 [8] European Standard, Wind Turbines, Part 12-1: Power performance measurements of electricity producing wind turbines (EN 61400-12-1:2006), 2006 [9] European Standard, Wind turbine generator systems, Part 11: Acoustic noise measurement techniques (BS EN 61400-11:2003), BSI, ISBN 0 580 47209 4, 2003 [10] Wieringa, J., Rijkoord, P.J., Windklimaat van nederland, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut, Staatsuitgeverij ’S-Gravenhage, ISBN 90 12 04466 9, 1983 [11] Mertens, S., Wind Energy in the Built Environment, Multi-Science, ISBN 0906522 35 8, 2006 [12] Burton, T., Sharpe, D., Jenkins, N., Bossanyi, E., Wind Energy Handbook, John Wiley & Sons, ISBN 0 471 48997 2, 2001 [13] http://www.retscreen.net/ang/download.php
25
Appendices
26
Bijlage A
Bijdrage Beoordelingsrichtlijn De volgende personen/instanties zijn geraadpleegd en/of hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de Beoordelingsrichtlijn.
BWEA ECN Eneco/ Greenchoice Essent EPK Certificeringsdag SenterNovem KIWA LBP NWEA NREL Normcommissie NEC, CLC, IEC Provincie Zeeland SenterNovem TU Delft TGB
Alex Murley (geen reactie) Wim Stam, Twan Curvers Gerben Meijer Rick van Mensvoort Gerard van Amerongen Genodigden Ton Oosterom Ton Kerkers Leden commissie kleine windturbines Jeroen van Dam (geen reactie) Aat van der Giessen Louis Engelbert, Rob Vos Ivo Blezer Gerard van Bussel Ed van der Feen (NEN), (geen reactie)
Tabel A.1: Personen/instanties die zijn geraadpleegd en/of die hebben bijgedragen aan de opzet van de Beoordelingsrichtlijn.
27
Bijlage B
Aansluiting bestaande standaarden De eerste standaard voor kleine windturbines AWEA [1] is in 2000 gepubliceerd. De oorsprong van deze standaard ligt rond 1989. Toen waren de meeste kleine windturbines bedoeld voor het opwekken van energie op afgelegen landelijke locaties en/of locaties zonder netaansluiting. Rond deze toepassing ontstond er behoefte aan informatie over de prestaties van kleine windturbines en dit is anno 2008 nog duidelijk terug te vinden in de hiernavolgende opsomming van bestaande standaarden met metingen in de ongebouwde omgeving. • Performance Testing of Small Wind Energy Conversion Systems, AWEA [1] • Ontwerp eisen van kleine windturbines, tweede editie, NEN-EN-IEC 61400-2 [2], • Generatorsystemen voor windturbines-Deel 11: Meettechnieken voor akoestisch geluid, NEN-EN-IEC 61400-11 [3] • Small Wind Turbine Performance and Safety Standard, BWEA [4], De markt is echter veranderd. Het merendeel van de verkochte kleine windturbines is nu bedoeld voor levering aan het elektriciteitsnet en kleine windturbines staan steeds meer opgesteld in de gebouwde omgeving. Hierbij dient vermeld te worden dat de meningen over het nut van energieopwekking met kleine windturbines in de gebouwde omgeving verdeeld zijn, een aantal deskundigen ziet hier niets in. Ook vanwege deze reden is er in de huidige standaarden (nog) geen onderdeel te vinden rond de prestaties van kleine windturbines in de gebouwde omgeving. In het algemeen zullen de prestaties van kleine windturbines in de gebouwde omgeving als gevolg van scheve aanstroming1 , frequent wisselende windrichting en frequent wisselende windsnelheid2 , sterk verschillen van de prestaties in de ongebouwde omgeving3 . 1 Scheve aanstroming van de windturbine ontstaat bijvoorbeeld bij plaatsing op een dak van een gebouw doordat de wind niet precies horizontaal over het dak waait, vooral bij plaatsing langs de randen van het dak. Zie voor meer informatie over scheve aanstroming Appendix C. 2 Als gevolg van de vele obstakels voor de wind in de gebouwde omgeving ontstaan wervelstructuren die zorgen voor frequente wisselingen van windrichting en windsterkte. 3 De prestaties in de gebouwde omgeving hoeven niet noodzakelijk slechter te zijn dan in de ongebouwde omgeving. Scheve aanstroming bij H-Darrieus of een groot energieaanbod in windvlagen kunnen er in principe
28
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
BIJLAGE B. AANSLUITING BESTAANDE STANDAARDEN
De bestaande standaarden zijn vanwege de opbouw rond metingen in de ongebouwde omgeving dus in het algemeen ongeschikt voor beoordeling van prestaties van kleine windturbines in de gebouwde omgeving. Kleine windturbines worden echter vaak geplaatst in de gebouwde omgeving, ongeacht of deskundigen, fabrikanten en of leveranciers het nut zien van kleine windturbines in de gebouwde omgeving. De beoordelingsmethodiek in de bestaande standaarden is daarom voor de Beoordelingsrichtlijn uitgebreid met aandachtspunten voor de gebouwde omgeving. Meer specifiek focussen de huidige standaarden bij de metingen op de PV-curve in een landelijke omgeving. Energieopbrengsten van de te certificeren kleine windturbines worden niet gemeten maar berekend uit de gemeten PV-curve en een kansdichtheidsverdeling van de windsnelheid. Dit kan een onbetrouwbaar beeld geven van de energieopbrengst bij niet zelfstartende windturbines, windturbines die regelmatig uit bedrijf zijn en windturbines in de gebouwde omgeving. De berekende energieopbrengst wordt daarom geverifieerd met een meting van de energieopbrengst in ongebouwde en gebouwde omgeving. Medio 2009 vindt een revisie plaats van de bestaande IEC [2] [3] standaard. De aanpak in de Beoordelingsrichtlijn zal bij deze revisie mogelijk meegenomen worden. Er is daarmee een re¨ele kans dat een deel van de Beoordelingsrichtlijn Internationale of Europese standaard wordt. De Beoordelingsrichtlijn moet aansluiten op de beperkte financi¨ele draagkracht van de ondernemers in de branche. In verband hiermee is het Kleinwind-keur goedkoper van opzet dan de bestaande standaarden (zie ook paragraaf 2.1.1).
toe leiden dat de prestaties in de gebouwde omgeving beter zijn dan de prestaties bij dezelfde gemiddelde windsnelheid in de ongebouwde omgeving.
29
Bijlage C
Gewenste hoogte boven dak In de gebouwde omgeving, beneden de gemiddelde dakhoogte, heerst een relatief lage gemiddelde windsnelheid als gevolg van de afscherming van de wind door de gebouwen. Het plaatsen van windturbines tussen gebouwen en woonhuizen in de gebouwde omgeving is daarmee een minder interessante optie. Op daken boven de gemiddelde dakhoogte zal de windsnelheid beduidend hoger zijn. Bij de meest voorkomende rechthoekige gebouwen ontstaat boven het dak een gebied met lage gemiddelde windsnelheid en hoge turbulentiegraad (zie figuur C.1 waarbij een blauwe kleur het gebied met lage windsnelheden weergeeft. De hogere windsnelheden zijn te vinden in het gebied met een rood-oranje kleur.). Het verdient daarom aanbeveling om windturbines
Figuur C.1: Computational Fluid Dynamics (CFD) simulatie van de windsnelheden rond een rechthoekig gebouw uit Mertens [11].
30
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
BIJLAGE C. GEWENSTE HOOGTE BOVEN DAK
op daken boven het gebied met de lage windsnelheid (blauwe kleur) te plaatsten. Figuur C.1 toont de windsituatie echter slechts voor ´e´en windrichting. In Nederland komt de wind in redelijke mate uit alle windrichtingen. Het verdient aanbeveling hier rekening mee te houden bij de plaatsingsoverwegingen rond windsnelheid. Een schematische weergave van de scheidingslijn tussen hoge en lage windsnelheid op het dak van een rechthoekig gebouw inclusief co¨ordinaten systeem is afgebeeld in figuur C.2. De
Figuur C.2: Schematische weergave van de scheidingslijn tussen hoge en lage windsnelheid op het dak van een rechthoekig gebouw, inclusief co¨ordinaten systeem, overgenomen uit Mertens [11]
hoogte y van de scheidingslijn tussen lage en hoge windsnelheid is bij 3D-gebouwen1 te vinden met de volgende vuistregel uit Mertens [11] 2
1
y = 0.28D 3 x 3 met
2
(C.1)
1
3 3 Dgroot D = Dklein
(C.2)
waarin x de horizontale afstand over het dak, Dklein de kleinste afmeting van de facade loodrecht op de wind en Dgroot de grootste afmeting van de facade loodrecht op de wind. De stroming kan echter bij voldoende daklengte x ook weer gaan aanliggen aan het gebouw. Het is daarmee niet zo dat y blijft groeien voor steeds grotere x. Dit weer aan gaan liggen van de stroming moet dus ook betrokken worden in de beschouwing van de minimaal benodigde 1
3D-gebouwen staat hier voor gebouwen met een driedimensionale afmeting voor de stroming. Dit wil zeggen dat de lucht zowel over het dak als langs de zijkanten van het gebouw kan stromen. Bij 2D-gebouwen kan de lucht alleen in twee dimensies uitwijken voor het gebouw. Dit wordt benaderd bij hele brede gebouwen waar de lucht hoofdzakelijk over het dak kan uitwijken, maar ook bij hele slanke wolkenkrabbers waar de lucht hoofdzakelijk langs het gebouw stroomt. Meer informatie is te vinden in Mertens [11].
31
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
BIJLAGE C. GEWENSTE HOOGTE BOVEN DAK
hoogte boven het dak. Verder komt de wind in belangrijke mate uit alle richtingen. De berekening van de minimaal benodigde hoogte boven het dak moet dus het resultaat zijn van een beschouwing waarin alle windrichtingen zijn betrokken. Het voert hier te ver om de hele beschouwing hier te beschrijven. In plaats daarvan is deze beschouwing in een Excel Sheet geprogrammeerd. Deze Excel sheet vormt een bijlage van deze Beoordelingsrichtlijn. In figuur C is een Screendump gegeven van de invoer en uitkomst van de Excelsheet.
Figuur C.3: Screendump van de bij de Beoordelingsrichtlijn behorende Excel sheet met berekening via de vuistregels uit Mertens [11] van de minimaal benodigde hoogte boven het dak om turbulentie en lage gemiddelde windsnelheid te voorkomen.
32
Bijlage D
Meetapparatuur De metingen van de prestaties van de windturbine moeten ’een goed beeld geven’ van de prestaties die verwacht kunnen worden. Voor deze Beoordelingsrichtlijn wordt een relatieve nauwkeurigheid van ±10% nauwkeurig genoeg geacht. In deze appendix wordt bekeken welke meetapparatuur hier voor geschikt is. Belangrijk is daarbij dat de metingen en meetapparatuur de beoordeling van de prestaties niet onnodig duur maken en dat de metingen voldoende nauwkeurig zijn. Het draagvlak voor de Beoordelingsrichtlijn is anders in het geding. De meting van de PV-curve is ´e´en van de belangrijkste metingen rond energieopbrengst. Voor de PV-curve moet het door de windturbine geleverde vermogen P bij een bepaalde ongestoorde windsnelheid u0 gemeten worden. In dit hoofdstuk volgt een nauwkeurigheidsanalyse voor de meting van beide grootheden op basis van de meetapparatuur.
Vermogen Het vermogen P van een windturbine wordt direct gevonden middels meting via een ’Watt transducer’. De PV-curve zal genormaliseerd worden op de dichtheid van lucht op zeeniveau bij ISO standaard atmosfeer via vergelijking 5.4 en vergelijking 5.3 zodat het genormaliseerde vermogen P0 gevonden wordt uit het gemeten vermogen P via P0 =
ρ0 R0 T P p
(D.1)
De foutdoorwerking wordt dus gevonden als een simpele optelling van de relatieve fouten (
δP0 2 δρ0 2 δR0 2 δT δp δP ) =( ) +( ) + ( )2 + ( )2 + ( )2 P0 ρ0 R0 T p P
(D.2)
Hieronder een analyse van de fouten in de foutdoorwerking voor P op basis van de nauwkeurigheid van de meetappratuur. • Bij ISO standaard atmosfeer hebben we ρ0 = 1.225 kg/m3 . De absolute fout is met deze opgave de helft van de laatste digit en we vinden de relatieve fout als δρ0 /ρ0 = 0.0005/1.225 = 4.1 × 10−4 . 33
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
BIJLAGE D. MEETAPPARATUUR
• Volgens opgave in de Europese standaard [8] is R0 = 287.05 j/kg×K. Met deze opgave is de absolute fout de helft van de laatste digit en we vinden de relatieve fout als δR0 /R0 = 0.005/287.05 = 1.7 × 10−5 . • De temperatuur T wordt uit directe metingen middels een sensor gevonden. Bij veel sensoren is δT = 1K. Bij een gemiddelde temperatuur van ongeveer 10◦ C ofwel T = 283K vinden we dan δT /T = 1/283 = 3.5 × 10−3 . • De druk p wordt uit directe metingen middels een sensor gevonden. Bij veel sensoren is δp = 1.5kPa. Bij een gemiddelde druk van 1.013 × 105 Pa vinden we dan δp/p = 1.5 × 103 /1.013 × 105 = 1, 5 × 10−2 . • Het door de windturbine geleverde vermogen P wordt uit directe meting via een Watt transducer gevonden. Watt transducers hebben veelal een absolute fout δP = 0.2% van de volle schaal. Bij gebruik van de Watt transducer op de helft van de volle schaal a P = 1000W hebben we dus δP/P = 2/500 = 4.0 × 10−3 . We hebben hiermee de volgende relatieve fouten. Met de relatieve fouten in tabel D.1 en verRelatieve fout in δρ0 /ρ0 δR0 /R0 δT /T δp/p δP/P
Waarde 4.1 × 10−4 1.7 × 10−5 3.5 × 10−3 1.5 × 10−2 4.0 × 10−3
Tabel D.1: Relatieve fouten met aandeel in δP0 /P0 . gelijking D.2 vinden we dat δP0 /P0 = 1, 5 × 10−2 ≈ δp/p ofwel 1,5%. De nauwkeurigheid van de meetapparatuur is met bovenstaande gangbare specs voor de gewenste nauwkeurigheid a δP0 /P0 ± 10% dus wat overdreven. Verder is duidelijk dat de drukmeting de nauwkeurigheid domineert.
Windsnelheid De ongestoorde windsnelheid wordt bepaald met een anemometer met nauwkeurigheid beter dan 0.1 m/s bij windsnelheden 5 - 25 m/s. Op basis hiervan is de relatieve fout in de windsnelheid bij 5 m/s dus 0.1/5 = 0.02 ofwel 2%. De anemometer zal op enige afstand van de rotor van de windturbine een andere windsnelheid meten dan de ongestoorde windsnelheid. Dit is zeker het geval in de gebouwde omgeving met zijn zeer lokale windsnelheidsbeeld. De verschillen tussen de windsnelheid op de meetlocatie en de locatie van de windturbine zullen al snel enkele tienden m[/s] bedragen. Het is daarom niet zinvol om een anemometer met hogere nauwkeurigheid te kiezen.
34
Bijlage E
Windstatistiek In Wieringa [10]wordt een zogenaamde lineariserings methode beschreven om de beste fit van een Weibull verdeling te berekenen uit meetresultaten van de windsnelheid. Deze methode is in een Excel sheet geprogrammeerd. Deze Excel sheet vormt een bijlage van deze Beoordelingsrichtlijn. In figuur E.1 is een Screendump gegeven van de invoer en uitkomst van de Excelsheet.
Figuur E.1: Screendump van de bij de Beoordelingsrichtlijn behorende Excel sheet met berekening van de beste fit van een Weibull verdeling op gemeten windsnelheden op basis van de lineariseringsmethode uit Wieringa [10].
35
Bijlage F
Datasheet
36
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
BIJLAGE F. DATASHEET
Datasheet Kleine Windturbines Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Fabrikant/leverancier:............................................................ Windturbine:.......................................................................... Naar waarheid ingevuld namens leverancier door:................. Datum, handtekening:............................................................ * De sectienummers verwijzen naar de Beoordelingsrichtlijn. ** Zelf of Derden verwijst naar eigen meting of meting door derden.
Specs Sectie∗
Onderdeel Diameter rotor Inschakelwindsnelheid Nominale windsnelheid Uitschakelwindsnelheid Nominaal vermogen Verschilco¨effici¨ent energieprestatie cE,0 Verschilco¨effici¨ent energieprestatie cE,g Energieopbrengst ongebouwde omgeving bij 3 m/s Energieopbrengst ongebouwde omgeving bij 5 m/s Geluidsemissie bij 8 m/s Tonaal karakter bij 8 m/s Energie Sectie Meting/ dataverwerking 3.4 Meting PV-curve 3.4 Meting energieopbrengst ongebouwde omgeving 3.4 Meting energieopbrengst gebouwde omgeving 3.4 Meting energiegebruik ongebouwde omgeving 3.4 Meting energiegebruik gebouwde omgeving Veiligheid 3.5 Vrijloop bij netuitval 3.5 Afstandbediening uit bedrijf 3.5 CE markering 3.5 Bladen en bevestiging bladen ongebouwde omgeving 3.5 Bladen en bevestiging bladen gebouwde omgeving Hinder 3.6 Installatie voorschriften contact geluid 3.6.1 Meting geluidsemissie
Waarde
Eenheid [m] [m/s] [m/s] [m/s] [kW] [-] [-] [kWh/m2 ] [kWh/m2 ] [dB(A)] [ja/nee)]
Zelf ∗∗
Derden
2.3 2.3 2.3 2.3 2.3 5.7 5.7 5.2 5.2 3.6.1 3.6.1
37
Bijlage G
Database De landelijke database bevat de onderdelen die in de hierna volgende tabel vermeld zijn. Deze tabel kan meegenomen worden naar een lokatie en daar als leidraad dienen voor de gegevens die verzameld en ingevuld in de database moeten worden.
38
Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Ingreenious BV
BIJLAGE G. DATABASE
Database Kleine Windturbines Nederlandse Beoordelingsrichtlijn Kleine Windturbines 2008 Fabrikant/leverancier:............................................................ Windturbine:.......................................................................... Naar waarheid ingevuld namens leverancier door:................. Datum, handtekening:............................................................ * De sectienummers verwijzen naar de Beoordelingsrichtlijn.
Sectie∗
Lokatie eigenschap
Check
Eigenschappen gebouwomgeving∗ ∗ ** tot 400 [m] rond het gebouw waarop de windturbine staat.
-
-
4.2 -
Adres van de locatie. Hoek in booggraden met gebouwen met dakhoogte van meer dan 5 [m] hoger dan dakhoogte van het gebouw waarop de windturbine staat. Hoek in booggraden met gebouwen met dakhoogte ongeveer gelijk (± 2 [m]) aan dakhoogte van het gebouw waarop de windturbine staat. Gemiddelde gebouwhoogte. Hoogte van het dak waarop de windturbine staat. Hoogte van de onderkant van de windturbinerotor boven het dak. Procentueel grondoppervlak bedekt met gebouwen. Eigenschappen daklokatie
5.5 4.1 5.7 3.5
Windstatistiek bepaald uit metingen in de vorm van k, a en ugem. Gemeten Energieopbrengst. Verschilco¨effici¨ent energieprestatie cE,g Vermelden eventuele veiligheidsproblemen
39