NATUURWAARDEN 'DE GOUDEN KANS'
Quickscan Flora- en Faunawet, nadere inventarisatie van streng beschermde soorten en Natura 2000-Voortoets voor de 'De Gouden Kans' te Appeltern CONCEPT
Mei 2015 HSRO, Afferden
NATUURWAARDEN 'DE GOUDEN KANS'
Quickscan Flora- en Faunawet, nadere inventarisatie van streng beschermde soorten en Natura 2000-Voortoets voor de 'De Gouden Kans' te Appeltern Concept
COLOFON
Datum: Mei 2015 Versie: 1.2-20150512 Status: Concept Door: HSRO Ir. J.A. van Mil Hoogstraat 1 6654 BA Afferden tel: 0487-542906 fax: 0487-542905 www.hsro.nl In opdracht van: Landlust Appeltern bv Ing. F.J.M. Harbers Hoogstraat 1 6654 BA Afferden tel: 0487-542906 fax: 0487-542905
INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING..............................................................................................................................................................7 1.1 Aanleiding.....................................................................................................................................................7 1.2 Doel van het onderzoek................................................................................................................................7 1.3 Leeswijzer.....................................................................................................................................................7 2 WETTELIJK KADER.................................................................................................................................................8 2.1 Flora- en Faunawet.......................................................................................................................................8 2.2 Ecologische Hoofdstructuur...........................................................................................................................9 2.3 Natuurbeschermingswet 1998.....................................................................................................................10 3 HUIDIGE SITUATIE EN HET VOORNEMEN...........................................................................................................12 3.1 Locatie........................................................................................................................................................12 3.2 Het voornemen...........................................................................................................................................14 4 ONDERZOEKSMETHODE.....................................................................................................................................20 4.1 Quickscan Flora- en Faunawet....................................................................................................................20 4.2 Nadere inventarisatie streng beschermde soorten ......................................................................................20 4.3 Gebiedsbescherming...................................................................................................................................21 5 NATUURWAARDEN.............................................................................................................................................22 5.1 Flora............................................................................................................................................................22 5.2 Vogels.........................................................................................................................................................22 5.3 Zoogdieren..................................................................................................................................................22 5.4 Reptielen.....................................................................................................................................................24 5.5 Amfibieën en vissen....................................................................................................................................24 5.5 Overige beschermde soorten.......................................................................................................................25 6 BEOORDELING SOORTENBESCHERMING...........................................................................................................26 6.1 Flora- en faunawet......................................................................................................................................26 6.2 Vogels.........................................................................................................................................................26 6.3 Vleermuizen................................................................................................................................................26 6.4 Kleine modderkruiper..................................................................................................................................26 6.5 Overige soortgroepen.................................................................................................................................27 6.6 Uitwerking algemene zorgplicht..................................................................................................................27 7 BEOORDELING GEBIEDSBESCHERMING..............................................................................................................28 7.1 Gelders Natuurnetwerk...............................................................................................................................28 7.2 Natuurbeschermingswet 1998: Voortoets...................................................................................................28 8 SAMENVATTING & EINDCONCLUSIE..................................................................................................................29 8.1 Soortenbescherming....................................................................................................................................29 8.2 Gebiedsbescherming ..................................................................................................................................29 LITERATUUR...........................................................................................................................................................31 BIJLAGEN................................................................................................................................................................33 Bijlage 1: Curriculum vitae ir. J.A. van Mil........................................................................................................33 Bijlage 2: Voortoets Checklist VT1....................................................................................................................34 Bijlage 3: Aerius-berekening – Maximale verkeersaantrekkende werking.........................................................38
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
5
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
6
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding Landlust Appeltern BV heeft het voornemen om een recreatiepark te realiseren in het gebied tussen de Noord-Zuid en de Dijkgraaf de Leeuwweg te Appeltern. Naar aanleiding dit voornemen is, in het kader van de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur, onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van streng beschermde plant- en diersoorten (tabel 2 en 3 van de Flora- en Faunawet). Aangezien het voornemen mogelijk invloed kan hebben op beschermde soorten en gebieden, is dit onderzoek noodzakelijk om indien nodig ontheffing aan te vragen. Dit onderzoek is uitgevoerd door ir. J.A. van Mil. (zie bijlage 1) werkzaam bij HSRO.
1.2
Doel van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is om, door middel van een veldonderzoek en een aanvullend bronnenonderzoek, vast te stellen of er wettelijk beschermde flora- en faunasoorten in het plangebied voorkomen en welke beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied zijn gesitueerd. Vervolgens wordt nagegaan wat de effecten van de voorgenomen plannen hierop zullen zijn en hoe deze effecten zich verhouden tot de (inter-) nationale natuurwetgeving. Indien er beschermde soorten in het plangebied voorkomen, wordt tenslotte geadviseerd op welke wijze hiervoor beschermende maatregelen noodzakelijk zijn en op welke wijze deze kunnen worden gerealiseerd.
1.3
Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt het wettelijke kader van dit onderzoek beschreven. Hierna volgt in hoofdstuk 3 een beschrijving van de onderzoekslocatie en het voornemen. Hoofdstuk 4 beschrijft de onderzoeksmethode. Hoofdstuk 5 geeft een overzicht van de huidige natuurwaarden aan de hand van veld- en bronnenonderzoek. Hoofdstuk 6 en 7 beoordelen het voornemen aan de uitvoerbaarheid binnen respectievelijk de soorten- en gebiedsbescherming. Hoofdstuk 8 geeft een samenvatting en een eindconclusie.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
7
2
WETTELIJK KADER
2.1
Flora- en Faunawet De Flora- en Faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van soorten. In de Flora- en faunawet is onder andere het soortbeschermingsdeel van de Vogel- en Habitatrichtlijn geïmplementeerd en het CITESverdrag.
2.1.1
Doelstelling Flora- en Faunawet De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van alle in het wild levende planten- en diersoorten. In deze wet zijn voor zo'n 1000 van de 40.000 in Nederland voorkomende plant- en diersoorten verbodsbepalingen opgenomen. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Economische Zaken (EZ) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van Gedeputeerde Staten.
2.1.2
Zorgplicht In de Flora- en faunawet is een algemene zorgplicht opgenomen. Dit houd in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, en voor hun directe leefomgeving. (Artikel 2, lid 1). Iedereen, die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten. Deze verplichting geldt voor zover dit in alle redelijkheid kan worden verwacht. Hiervoor moeten dan wel alle maatregelen worden genomen die redelijkerwijs kunnen worden verwacht, om de gevolgen te voorkomen of deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. (Artikel 2, lid 2). De zorgplicht geldt altijd en voor alle plant- en diersoorten. Dit geldt ook voor niet beschermde soorten en in het geval dat er ontheffing of vrijstelling van de Flora- en faunawet is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood. Als dit noodzakelijk is dient het lijden zo beperkt mogelijk te zijn.
2.1.3
Ontheffingsplicht Soms is het onvermijdelijk door activiteiten een beschermde soort of leefgebied van een beschermde soort wordt aangetast. De consequentie is dat vooraf moet worden bekeken of een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.
2.1.4
Beschermingsniveau’s Op 23 februari 2005 is het “besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging artikel 75 van de flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen”(AMvB artikel 75) in werking getreden. Hierin zijn de soorten verdeeld in 3 beschermingsniveaus die de flora- en faunawet vereenvoudigen: 1 - algemene soorten: algemene vrijstelling of ontheffing / lichte toets; 2- Overige soorten: Vrijstelling met gedragscode of ontheffing / lichte toets; en 3 - Soorten, genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 AMvB: Vrijstelling met gedragscode of ontheffing / uitgebreide toets.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
8
Als de werkzaamheden vallen onder reguliere werkzaamheden en/of ruimtelijke ontwikkeling, geldt in enkele gevallen een vrijstelling. Bij deze vrijstellingsregeling zijn 2 criteria belangrijk: De zeldzaamheid van de aangetroffen soort en de ingrijpendheid van de werkzaamheden. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter de regeling.
2.1.4
Broedvogels Alle inheemse broedvogels zijn wettelijk beschermd en worden in de nieuwe opzet van de Flora- en Faunawet apart behandeld. Het verstoren van broedende vogels en jongen, of het vernielen van nesten en eieren tijdens de broedperiode is verboden. Het voorkomen van een overtreding is gemakkelijk door de werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Omdat de broedperiode niet voor iedere soort gelijk is, is geen vaste tijdsperiode aan te geven. Op het moment dat beschermde inheemse broedvogels bezig zijn met hun broedproces, mogen er geen verstorende werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, dus ongeacht de periode van het jaar. Daarnaast is het ook mogelijk de nestgelegenheid (nest en nestlocatie) buiten de broedtijd te verwijderen. Indien het niet mogelijk is om buiten de broedperiode het nest te verwijderen, is een ontheffing noodzakelijk en zal de uitgebreide toets worden toegepast (zie beschermingsniveau 3). De nesten van een 16-tal vogelsoorten zijn jaarrond beschermd: huismus, steenuil, sperwer, ransuil, kerkuil, boomvalk, buizerd, gierzwaluw, grote gele kwikstaart., havik, ooievaar, oehoe, roek, slechtvalk, wespendief en zwarte wouw. Het betreffen soorten uit de beschermingscategorieën 1 t/m 4 van de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen (Dienst Regelingen, 25 augustus 2009). De nesten van deze vogels worden bijvoorbeeld buiten het broedseizoen gebruikt als vaste rust- en verblijfsplaats of zijn zeer honkvast en zijn niet in staat een nieuw nest te maken. De vogels die tot de 5de beschermingscategorie behoren zijn niet het gehele jaar beschermd, ondanks dat de soorten ieder jaar terugkeren naar dezelfde nestgelegenheid. Enkele voorbeelden van deze vogelsoorten zijn: spechtensoorten, huiszwaluw, boerenzwaluw, ekster, bosuil, torenvalk en holenbroeders, zoals koolmees, boomkruiper en bonte vliegenvanger. Verwacht wordt dat deze soorten flexibel genoeg zijn om zich ergens anders te vestigen zodra hun nestgelegenheid verdwijnt. Op voorwaarde dat er een geschikt habitat in de buurt is. Ontheffingen op verbodsbepalingen ten aanzien van vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn worden alleen nog verleend op basis van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Ruimtelijke ontwikkelingen vallen niet onder een dergelijk belang. Door het treffen van maatregelen zal de functionaliteit van rust- of verblijfplaats behouden moeten blijven. Dergelijke maatregelen, vastgelegd in een activiteitenplan, kunnen vooraf door Dienst Regelingen worden goedgekeurd middels een ontheffingsaanvraag.
2.2
Ecologische Hoofdstructuur De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het beoogde samenhangende netwerk van kwalitiatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen in Nederland. Dit wordt gerealiseerd door vergroting van natuurgebieden, ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, aangepast agrarisch(-natuur) beheer en aanleg van ecologische verbindingszones. Vergroting en verbinding dragen bij aan het oplossen van problemen op het vlak van verdroging, vermesting en versnippering. Het doel is te komen tot duurzame populaties van kwetsbare plant- en diersoorten. De ambitie is om in 2018 de beoogde omvang van de EHS gerealiseerd te hebben.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
9
2.2.1
‘Nee, tenzij’-benadering De totstandkoming van de EHS verloopt via de sporen: bescherming en ontwikkeling. De bescherming van de EHS wordt vormgegeven door de ‘nee, tenzij’-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging binnen de EHS niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van een groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast moet het bevoegd gezag erop toezien dat hier door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Om een zorgvuldige afweging te kunnen maken zal de provincie de te behouden wezenlijke kenmerken en waarden per gebied specificeren. Nadat er vastgesteld is dat wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, volgt de beoordeling of een ontwikkeling van groot openbaar belang is door het bevoegd gezag. Bij de beoordeling worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: Stap 1: Alleen belangen die op langere termijn nog steeds aanwezig zijn, kunnen van groot openbaar belang zijn; Stap 2: Bij groot openbaar belang gaat het niet om belangen van één of enkele individuen. Door gelijktijdig met een initiatief in de EHS mitigerende maatregelen te nemen kan het mogelijk zijn om significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden te voorkomen. Naast mitigerende maatregelen dient bij aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden door een bestemmingsplanwijziging de resterende schade te worden gecompenseerd.
2.3
Natuurbeschermingswet 1998 Per 1 oktober 2005 is de Europese wet- en regelgeving (de Habitat- en Vogelrichtlijn en diverse internationale verdragen) in de Nederlandse wetgeving opgenomen. Deze vernieuwde natuurbeschermingswet 1998 ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden en soorten ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. Deze doelen worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze zogenaamde Natura 2000gebieden.
2.3.1
Vergunningsplicht Vanaf 1 oktober 2005 is een Natuurbeschermingswetsvergunning (artikel 19d) verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen: de kwaliteit (behoud en/op versterking) en de omvang van (behoud en/of uitbreiding) de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren; een verstorend effect kunnen hebben op de geschiktheid en/of draagkracht van het leefgebied van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen; de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten. Voor elk plan dat gelet op de instandhoudingsdoelen: de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren; een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. is binnen de Natuurbeschermingswet een goedkeuringsbesluit nodig (artikel 19j).
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
10
2.3.2
ADC-criteria Als de voorgenomen activiteiten de natuurlijke kenmerken van een gebied significant aantasten, kan het bevoegd gezag alleen toestemming verlenen indien voldaan is aan de zogenoemde ADC-voorwaarden (art. 19g, 19h en 19k van de NB-wet) Deze criteria geven aan dat bij mogelijke significante gevolgen alleen vergunning verleend kan worden: (A) bij ontbreken van alternatieve oplossingen voor het project of andere handelingen; (D) om dwingende redenen van groot openbaar belang en; (C) met het voorschrift verbonden aan de vergunning dat de initiatiefnemer compenserende maatregelen vooraf en tijd treft. De compenserende maatregelen moeten hierbij worden gezien als een uiterste, omdat dit vaak niet tot volledig herstel van de natuur leidt.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
11
3
HUIDIGE SITUATIE EN HET VOORNEMEN
3.1
Locatie Het plangebied is gesitueerd tussen de Dijkgraaf de Leeuwweg en de Noord-Zuid te Appeltern, Gemeente West Maas en Waal (zie figuur 3.1 en tabel 3.1). Het plangebied omvat het de kadastrale percelen 374, 375, 384, 389, 400 & 390 van de kadastrale gemeente Appeltern, Sectie S en heeft een oppervlakte van circa 17 hectare. Het plangebied heeft een gevarieerd karakter en bestaat momenteel uit bos, vijvers, akkers en graslanden. In de huidige situatie is circa 6 hectare in gebruik als productiebos, groensingels, sloten en waterpartijen. Het overige deel wordt voornamelijk gebruikt voor akkerbouw (9,5 hectare; zie figuur 3.2) en extensief weiland (1,5 hectare; zie figuur 3.3). De grootste vijver (zie kaft) heet in volksmond “de Put”. Deze is in de jaren vijftig gegraven om klei te winnen. De andere twee vijvers zijn gegraven in het kader van de natuurontwikkeling. Tabel 3.1: Objectgegevens Provincie
Gelderland
Gemeente
West Maas en Waal
Plaats
Appeltern
Coördinaten
X:168,300 / Y:425,850
Figuur 3.1: Locatie
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
12
Figuur 3.2: Akkerland aan de oostzijde van het plangebied
Figuur 3.3: Extensief grasland centraal in het plangebied met op de achtergrond het populierenbos
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
13
3.2
Het voornemen
3.2.1
Hoofdlijnen De initiatiefnemer heeft het het voornemen om op het plangebied een recreatiepark te ontwikkelen. Van de totale 17 hectare zal circa 9 hectare worden ingevuld met onderdelen die gericht zijn op dag- en verblijfsrecreatie. De overige 8 hectare wordt ingezet voor landschappelijke inpassing en natuurontwikkeling. (zie figuur 3.4 en 3.5) De dagrecreatie bestaat uit een zwembad, indoor-entertainment, klimpark, outdooractiviteiten en binnen- en buitenspelen. De verblijfsrecreatie is primair gericht op het huisvesten van grotere groepen. De accommodaties zijn echter zo verdeeld dat kleinere groepen, gezinnen en individuen er, afhankelijk van de vraag, ook gebruik van kunnen maken. Ondersteunend aan beide recreatievormen zijn een overdekte evenementenhal annex amfitheater, multifunctionele terreinen voor sport en spel, parkeerterreinen en diverse vormen van horeca (restaurants en cafe's). Om het gebied te kunnen ontsluiten zijn voor de dagrecreatie en de verblijfsrecreatie separate ontsluitingen en parkeerterreinen voorzien aan de noordzijde (Dijkgraaf de Leeuwweg) en aan de zuidzijde (Noord Zuid) van het plangebied. De hoofdontsluiting is echter voorzien aan de Dijkgraaf de Leeuwweg.
3.2.2
Planonderdelen Landschaps- en waterplan Het park maakt zoveel mogelijk gebruik van het omliggende landschap. Het is niet de bedoeling dat park geheel in zichzelf gekeerd is. Bebouwing zal dan ook zo ontworpen worden dat de omliggende weilanden en akkerbouwpercelen geheel of gedeeltelijk waarneembaar blijven. Bestaande beplanting en watergangen blijven zoveel mogelijk gehandhaafd. Centraal in het plangebied wordt een water-as aangelegd. Net zoals de de sloten aan de randen van het park, die verbreed worden, krijgen vrijwel alle watergangen natuurvriendelijke oevers en worden ze tevens voorzien van paden en laanbeplanting.
Verblijfsrecreatie Gefaseerd worden accommodaties gerealiseerd voor in totaal 1000 personen. Het gaat om circa zeven tot acht clusters aan gebouwen. Deze gebouwen verschillen in architectuur en worden omgeven door tuinen met verschillende landschappelijke typeringen als moeras, poelen, houtwallen en bossen. De gebouwen verschillen in omvang en zijn daardoor geschikt voor meerdere groepsgroottes. In de gebouwen zijn, naast gemeenschappelijke keukens, recreatieruimten en woonkamers overwegend tweepersoonskamers met eigen sanitair aanwezig. Een deel van de accommodaties is ook geschikt om als hotel te gebruiken.
Parkeren Het parkeren is zowel aan de zuidzijde als aan de noordzijde mogelijk. Het terrein aan de noordzijde is vooral bedoeld voor de dagrecreatie. Het terrein aan de zuidzijde is bedoeld voor de bezoekers van de verblijfsrecreatie. Naast de reguliere parkeerterreinen is het mogelijk om in pieksituaties delen van de groene evenemententerreinen ook te benutten voor parkeerruimte. De parkeerterreinen worden omzoomd door bomenlanen. Het voorste deel van het terrein is beplant met bomen. De parkeerterreinen kunnen op termijn overkapt worden met zonnecellen.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
14
Versterking routes Door in en om het Entreegebied bestaande langzaam verkeersroutes te versterken en en nieuwe routes aan te leggen kan de bereikbaarheid van de locatie, naar bijvoorbeeld de campings in de Gouden Ham, alleen nog maar verbeterd worden.
Hoofdgebouw In het noordoostelijk deel is het hoofdgebouw gesitueerd. In dit gebouw zit het zwembad, de waterspeelplaats, de binnenspeeltuin, horecavoorzieningen en een evenementen ruimte. Ten zuiden van het hoofdgebouw ligt het buitenzwembad met ligweiden. Het gebouw heeft als centraal thema duurzaamheid, groen, landschap, water en ruimtegevoel. Het hoofdgebouw dient ondanks de relatief grote maat in harmonie te zijn met het omliggende landschap. Het voorstel is om een gebouw te maken waarin het landschap binnendringt en waar groen het gevelbeeld zal gaan bepalen. Dit kan door een groot zonnedak te maken (128 x 128 m) en groen en grondwallen voor de transparante gevels te plaatsen. Qua techniek kan gekeken worden naar een combinatie van houten liggers en kolommen, zonnecellen en kassensystemen. Voorbeelden zijn het entreegebouw van de Floriade in Vijfhuizen (2002). dit was indertijd het grootste zonnedak van Europa. De ruimte onder het dak, een gebouwencomplex, zal worden verdeeld in verschillende ruimten, gescheiden door transparante wanden. De binnenwanden kunnen worden uitgevoerd in verschillende kleuren, zodat iedere ruimte en functie een eigen identiteit krijgt. Centraal in het ontwerp ligt tussen de verschillende onderdelen de ontsluiting, kleedkamers en multifunctionele horecavoorzieningen. Aan de oost- of noordzijde kan op termijn een hotel gerealiseerd worden. De binnenspeelplaats en de evenementenruimte niet geheel overkapt. De bodem blijft hier zoals die nu is. Tussen de natuurzwemvijver en het binnenzwembad ligt de ondiepe waterspeeltuin. Deze kan worden gescheiden van het zwembad door zones met kleedkamers, horeca en transparante wanden zodat de lichtinval van buiten ook in deze ruimte door kan dringen. De eerste 5 tot 10 meter van de gevels van het gebouw bestaan deels uit een beplante grondwal waar de meeste voorzieningen in zijn opgenomen. In de grondwal zijn doorgangen opgenomen naar de aansluitende functies buiten het gebouw. Het binnenzwembad en waterspeelplaats zijn voorzien van transparante wanden. Deze kunnen qua temperatuur separaat geregeld worden. Ook is separaat gebruik mogelijk. Dit betekent dat tijdens de rustige momenten, doordeweeks, in de winter en in de vroege en late uren gebruik door derden altijd mogelijk is. De grondwal en de beplanting zorgen voor een geleidelijke en groene overgang naar het landschap. Voor het binnenzwembad is in het gebouw een ruimte gereserveerd van 1350 m2 (45m bij 30m). In deze ruimte is plaats voor een 25 meter bad van 15 meter breed. Er wordt ook gedacht aan het toevoegen van een doelgroepenbad van 10 bij 20 m. Dit bad heeft een hellingbaan, een extra hoge watertemperatuur en een beweegbare bodem zodat het qua zorg,instructie, recreatief en sportief voor meerdere doelen te gebruiken is. Het is ook mogelijk het hoofdbad groter te maken en op te waarderen naar waterpoloafmetingen (25 x 21 of 25 x 30 m). Opwaardering naar waterpolo afmetingen kan alleen als de waterpoloërs bereid zijn de meerkosten op zich te nemen of meerdere clubs hiervan gebruik kunnen maken. De definitieve keuze voor het doelgroepenbad is afhankelijk van de vraag en de realisatie van andere zwembaden in het land van Maas en Waal.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
15
In de randzone is ruimte voor een combinatie van bubbelbad, solarium, sauna en stoomcabines. Ondersteunende wellness kan ook een plaats krijgen in een separaat gebouw elders op het terrein. Realisatie van stoom- en saunavoorzieningen is mede afhankelijk van de aard van de wellness voorzieningen die elders in de omgeving gerealiseerd worden.
Populierenbos Het bestaande populierenbos wordt gebruikt als klauterbos en tokkelbaan. In het bos wordt een natuurspeeltuin aangelegd. Tussen bos en waterpartij is de wellness voorzien. Ten zuiden van het ligt een buitenspeeltuin. De scheiding tussen de verschillende onderdelen bestaat uit een combinatie van grondwallen, waterpartijen en bossages.
Duurzaamheid Het nog lege plangebied biedt de mogelijkheid om optimaal van de zon gebruik te maken. Alle gebouwen zijn dan ook volledig op de zon gericht. Door meer openingen naar het zuiden te maken en de noordgevel meer gesloten te houden kan veel gewonnen worden. Ook kunnen de onverwarmde en minder verwarmde delen als buffer om het binnen zwembad gedrapeerd worden. Een aantal functies als entree, kleedkamers , horeca kunnen in de grondwal ondergebracht worden. De aanliggende niet afgesloten multifunctionele ruimte en de overdekte speeltuin kunnen geheel of gedeeltelijk worden afgesloten. Deze kunnen als warmteschil dienen. De kolommen zijn van hout. De liggers kunnen van staal (goedkoper) of gelamineerd hout zijn (uitstraling hoogwaardiger). Dit zal nader onderzocht worden en is mede afhankelijk van de eisen met betrekking tot brandweer, constructies en installaties. Overwogen wordt om het plafond mede te laten bestaan lichte constructies van staal en luchtkussendekens van EFTE. Deze ETFE luchtkussens zijn transparant. Het dak met membraan-luchtkussens kan zelfs aanvullend worden voorzien van extra isolatie in de kussens. Hierdoor kan een u-waarde van maar liefst 0,17 W/ m2 K worden gerealiseerd. Dit is 10 keer meer dan standaard isolatieglas. In de zomer zullen de omliggende bomen en de mogelijkheid om zijwanden open te zetten naast warmtewinning koeling niet of nauwelijks noodzakelijk maken. De transparantie van het dak zal veel minder aanvullende verlichting vragen. Een groot deel van het dak en zuidtaluds van de grondwal zijn geschikt voor de plaatsing van PV cellen en warmwater panelen. Hierdoor kan een groot deel van de eigen energie behoefte gedekt worden. In combinatie met warmte opslag in de aarde kan dit nog verder geoptimaliseerd worden.
Ruimtelijke inpassing Het recreatieproject moet goed ingepast worden in het landschap. Behoud van zichtlijnen en het contrast tussen oeverwal en kom zijn belangrijke randvoorwaarden die voorkomen uit het beleid. Bij het ontwerp van dit plan gaat het vooral om het slim benutten van al aanwezige infrastructuur, agrarisch gebied, landschapselementen, waterpartijen, sloten en bodem omstandigheden. Naast het populierenbos is aan de west- en oostzijde om de bestaande plas opgaande beplanting aanwezig. Langs het bos liggen een walnotenlaan en wilgensingels. Ook zijn twee kleinere waterpartijen voorzien van grondwallen en beplanting. De omliggende weilanden en akkerbouwgebieden geven zicht op de omgeving en versterken de beleving van de verschillen in openheid. De natuurlijke sfeer die hierdoor ontstaan is, is samen met het landgoed rondom het kasteel bij Appeltern en het nabijgelegen natuurgebied de Moringerwaard een belangrijke inspiratie voor de verdere invulling van het terrein.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
16
De wens is om een eigentijds, avontuurlijk en duurzaam park te maken. Een park dat past bij het Maas en Waalse landschap en tegelijkertijd zo compleet en onderscheidend is dat ook op lange termijn voldoende recreanten jaarrond het project zullen bezoeken. Natuurlijke materialen, grondwallen, waterpartijen, rietlanden, transparante wanden en daken bepalen het beeld op het terrein. De architectuur is innovatief, vernieuwend en gericht op een zeer laag energieverbruik. De gebouwen zijn voor meerdere functies geschikt en kunnen makkelijk aangepast worden aan veranderende consumentenwensen. Centrale voorzieningen en buitenterreinen zijn geschikt voor evenementen, sport en spel. Verblijven zijn onderscheidend en sfeervol. Gebruikers zullen een grote mate van privacy moeten kunnen ervaren, terwijl tegelijkertijd op loopafstand veel verschillende voorzieningen bereikbaar zijn. De randen bestaan uit verbrede watergangen met natuuroevers, grondwallen, dicht beplante wandel- en fietslanen. De grondwal en de beplanting zorgen voor een geleidelijke en groene overgang naar het landschap. De architectuur zal qua schaal en uitstraling afwijkend zijn van de omliggende agrarische bebouwing maar een dialoog aangaan met het landschap.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
17
Figuur 3.4: Ontwerpschets van recreatiepark 'De Gouden Kans'
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
18
Figuur 3.5: Voorontwerp-Bestemmingsplan 'De Gouden Kans'
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
19
4
ONDERZOEKSMETHODE
4.1
Quickscan Flora- en Faunawet Op 11 juni 2013 en 12 maart 2014 is het plangebied onderzocht op het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Soorten zijn genoteerd aan de hand van zicht- en geluidswaarnemingen. Het plangebied is onderzocht op sporen (wissels, haren, graafsporen, uitwerpselen etc.) om de aanwezigheid niet direct-waargenomen soorten te kunnen vaststellen. Hiernaast is op basis van de aanwezige biotopen, biotoopkwaliteit en verspreidingsgegevens o.a. Het natuurloket beoordeeld welke beschermde soorten in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Bij elk inventariserend onderzoek (veldonderzoek en de verspreidingsgegevens uit een bronnenonderzoek) zullen, ongeacht de expertise van de uitvoerders, vertegenwoordigers van enkele soortgroepen op de waarnemingslijsten ontbreken. De intentie van dit type onderzoek ligt echter niet zozeer in de volledigheid aan soorten, maar in de inschatting van het ecologisch potentieel van de onderzoekslocatie en het (mogelijk) voorkomen van beschermde en/of bedreigde soorten.
4.2
Nadere inventarisatie streng beschermde soorten Op basis van de verkennende veldbezoeken uit de quickscan is geconcludeerd dat er voor enkele soortgroepen een nadere inventarisatie nodig is. Hiertoe zijn in 2014 de soortgroepen vleermuizen, amfibieën, vissen en jaarrond beschermde vogelsoorten in kaart gebracht. Op basis van de verkennende veldbezoeken zijn de potenties van het plangebied voor deze soorten bepaald. Aan de hand daarvan zijn voor de betreffende soortgroepen de onderstaande onderzoeksmethoden gekozen.
4.2.1
Vleermuizen De inventarisatie van vleermuizen vleermuisonderzoek1 uitgevoerd.
is
uitgevoerd
op
basis
van
het
protocol
Verkennend onderzoek Tijdens het verkennend onderzoek zijn de bomen in het projectgebied beoordeeld om de aanwezigheid van potentiële verblijfslocaties zoals boomholtes. Hierbij is ingeschat of de aanwezigheid van verblijfplaatsen kansrijk wordt geacht.
Vervolgonderzoek Op basis van het verkennend onderzoek is ingeschat dat er in het populierenbos aan de noordwest-zijde van het projectgebied mogelijk verblijfplaatsen voorkomen in de aanwezige boomholtes. Om dit vermoeden te bevestigen zijn vijf aanvullende veldbezoeken uitgevoerd, waarvan één veldbezoek in de ochtend heeft plaatsgevonden. De onderzoeksinspanning is gebaseerd op de functies zomerverblijfplaats, kraamverblijf, en paarverblijf/zwermplaats voor boombewonende vleermuissoorten en foerageergebied en vliegroute voor de te verwachte soorten als de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, gewone grootoorvleermuis en rosse vleermuis. Het protocol heeft tot doel het belang van de functies van onderzoekslocaties voor soorten vleermuizen effectief en efficiënt vast te stellen dan wel uit te sluiten. Doordat vleermuizen iedere (verblijfs-) functie slechts een beperkte periode van het jaar gebruiken is onderzoek naar alle op de onderzoekslocatie mogelijke functie noodzakelijk. Iedere (verblijfs-) functie afzonderlijk geniet een jaar-ronde bescherming.
1
Gegevensautoriteit Natuur et. al, 2013
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
20
Materieel Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van een Pettersson D240x batdetector in combinatie met geluidsopnameapparatuur van het type Roland R-05. Hiermee kunnen de hoogfrequente geluiden, die vleermuizen ten behoeve van echolocatie uitzenden, omgezet worden in door mensen hoorbaar geluid. Deze geluiden zijn soortspecifiek. Sommige soortgeluiden zijn moeilijk te herkennen in het veld. Hiervan zijn geluidsopnames gemaakt die met behulp van software (Batsound) nader geanalyseerd zijn.
4.2.2
Amfibieën en vissen Ten behoeve van het onderzoek naar beschermde amfibieën en vissen is aangesloten bij de handleidingen van RAVON2&3. Voor de inventarisatie is het plangebied tijdens drie ronden (april tot en met juni) bemonsterd met behulp van een RAVON-schepnet. Tevens is tijdens deze inventarisatieronden de aanwezigheid van kikkersoorten beoordeeld aan de hand van zichtwaarnemingen en kooractiviteiten.
4.2.3
Jaarrond beschermde vogelsoorten Tijdens het verkennend onderzoek zijn verschillende nestlocaties in het bos aan de noordwest-zijde van het plangebied waargenomen. Tijdens de uitvoering van de ander inventarisaties is gelet op het voorkomen van jaarrond beschermde vogelsoorten. Hiervoor is specifiek gelet op het territoriaal gedrag van deze soorten.
4.3
Gebiedsbescherming
4.2.1
Ecologische Hoofdstructuur In het kader van het EHS-beleid is onderzocht of de onderzoekslocatie in of nabij een beschermd gebied is gesitueerd. Op basis van ‘expert judgement’ is beoordeeld of door het voornemen de wezenlijke kenmerken en waarden van dit deel van de EHS significant worden aangetast.
4.2.2
Natuurbeschermingswet 1998 In het kader van de Natuurbeschermingswet is onderzocht of de onderzoekslocatie in of nabij een door de Natuurbeschermingswet beschermd Natura 2000-gebied is gesitueerd. Aan de hand van de Checklist Voortoets4 is op basis van ‘expert judgement’ beoordeeld of het voornemen een significant effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden.
2 3 4
Groenveld et. al. 2011 Spikmans et. al. 2011 Regiegroep Natura 2000, 2013
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
21
5
NATUURWAARDEN
5.1
Flora Uit de gegevens van het natuurloket blijkt dat er in de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gesitueerd 85 plantensoorten zijn waargenomen. Hiervan staat één soort op de rode lijst: gele kornoelje (Cornus mas; gevoelig) en is één soort beschermd in de Flora- en faunawet: brede wespenorchis (Epipactis helleborine). De meeste van deze waarnemingen dateren van voor 2003. Tijdens het veldonderzoek zijn geen in het kader van de Flora- en faunawet beschermde plantensoorten aangetroffen. Het plangebied bestaat deels uit kort begraasd grasland, akkerland en bossages op een voedselrijke bodem. Gezien deze situatie en de beschikbare verspreidingsgegevens kan de aanwezigheid van strikt beschermde vaatplanten in het plangebied worden uitgesloten.
5.2
Vogels Bij het natuurloket is het voorkomen van 146 vogelsoorten bekend. Deze soorten zijn tussen 2000 en 2012 waargenomen in de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gesitueerd. Hiervan zijn dertien soorten jaarrond beschermd als vogelsoort met een vaste rust- en verblijfplaats. Tijdens het onderzoek zijn in het plangebied geen nesten of aanwijzingen van verblijf van vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest aangetroffen. In en om het plangebied zijn tijdens het onderzoek merel ( Turdus merula), ekster (Pica pica), heggenmus (Prunella modularis), koolmees (Parus major), vink (Fringilla coelebs), houtduif (Columba palumbus), roodborst (Erithacus rubecula), winterkoninkje (Troglodytes troglodytes), grote bonte specht (Dendrocopus major) en pimpelmees (Cyanistes caeruleus) waargenomen.
5.3
Zoogdieren Uit de gegeven van het natuurloket is het voorkomen van negen zoogdiersoorten bekend. Deze soorten zijn in de periode tussen 2001 en 2010 waargenomen, in de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gesitueerd. Naar verwachting zullen, er naast beschermde vleermuissoorten, enkel algemeen beschermde zoogdiersoorten in het plangebied verblijven. Gezien de huidige situatie is het mogelijk dat de algemeen beschermde zoogdiersoorten: mol (Talpa europea), aardmuis (Microtus agrestis), veldmuis (Microtus arvalis), bosmuis (Apodemus sylvaticus), beverrat (Myocastor coypus), muskusrat (Ondatra zibethicus), woelrat (Arvicola amphibius), bruine rat (Rattus norvegicus), Amerikaanse nerts (Mustela vison), bunzing (Mustela putorius), wezel (Mustela nivalis), haas (Lepus europaeus), konijn (Oryctolagus cuniculus) en egel (Erinaceus europeus) in en om het plangebied voorkomen. Het voorkomen van zoogdieren, waarvoor geen vrijstelling geld, is tijdens het veldbezoek niet vastgesteld. Op basis van het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van verblijfindicatie en/of op basis van verspreidingsgegevens is dit ook niet waarschijnlijk.
5.3.1
Vleermuizen Tevens is plangebied beoordeeld op de geschiktheid als vleermuishabitat. Uit de gevens van het natuurloket is het voorkomen van gewone- of grijze grootoorvleermuis ( Plecotus spec.) bekend. Deze grootoorvleermuizen gebruiken sporadisch bomen als zomerverblijfplaats. Mogelijk bevinden er verblijfplaatsen binnen het plangebied. Vooral het populierenbos is voor deze en andere boombewonende vleermuissoorten geschikt. Daarnaast is het plangebied geschikt als foerageergebied voor verschillende vleermuissoorten, waaronder gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en laatvlieger (Eptesicus serotinus ). CONCEPT - Versie 1.2-20150512
22
5.3.1
Nadere inventarisatie In 2014 zijn in het onderzoeksgebied vijf vleermuissoorten aangetroffen: gewone dwergvleermuis (Pippistrellus pippistrellus; zie figuur 5.1), laatvlieger (Eptesicus serotinus), rosse vleermuis (Nyctalus noctula), ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), en watervleermuis (Myotis daubentonii). Net buiten het plangebied is langs de Dijkgraaf de Leeuwweg een vliegroute aanwezig. Hiernaast zijn van geen van de soorten vaste verblijfplaatsen conform artikel 11 van de Flora- en faunawet vastgesteld.
Figuur 5.1: Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
Gewone dwergvleermuis Van deze soort is een vliegroute aantroffen langs de Dijkgraaf de Leeuwweg. Alle overige waarnemingen hebben betrekking op foeragerende individuen. Met name langs de waterpartijen en de meer besloten delen van het onderzoeksgebied worden gebruikt om te foerageren. Omdat deze soort algemeen is in Nederland en in zeer uiteenlopende landschapstypen zijn voedsel kan vinden, wordt het foerageergebied van deze soort niet aangemerkt als van essentieel belang voor het in stand houden van kolonies. Laatvlieger Naast de foeragerende dieren zijn van de laatvlieger geen verblijfplaatsen aangetroffen. Het plangebied is niet van essentieel belang voor het behoud van de populatie. Rosse vleermuis De rosse vleermuis is alleen foeragerend waargenomen. Er zijn geen indicaties gevonden van kolonies of baltslocaties. Ook voor de rosse vleermuis geldt dat het plangebied niet kan worden beschouwd als van essentieel belang voor het in stand houden van kolonies. Ruige dwergvleermuis Van de ruige dwergvleermuis zijn alleen enkele foeragerende exemplaren waargenomen, met name in het populierenbos. Er zijn geen baltslocaties vastgesteld. Ook voor de ruige dwergvleermuis geldt dat het plangebied niet kan worden beschouwd als van essentieel belang voor het in stand houden van kolonies.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
23
Watervleermuis Van deze soort zijn twee foeragerende exemplaren waargenomen boven de waterpartijen in het plangebied. Het projectgebied kan niet worden beschouwd als van essentieel belang voor het in stand houden van kolonies. 5.4
Reptielen Bij het natuurloket zijn geen waarnemingen van reptielen bekend. Voor reptielen lijkt het perceel ongeschikt, omdat deze soorten specifieke eisen stellen aan het habitat.
5.5
Amfibieën en vissen
5.5.1
Amfibieën Bij het natuurloket zijn geen waarneming van amfibieën beschikbaar. Gezien de habitatsituatie van het plangebied is het zeer waarschijnlijk dat er beschermde amfibiesoorten binnen het plangebied voorkomen. Waarschijnlijk komen soorten als middelste groene kikker (Rana esculenta), bruine kikker (Rana temporia), gewone pad (Bufo bufo), kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris) en mogelijk poelkikker (Rana lessonae) en kamsalamander (Triturus cristatus) in het plangebied voor.
5.5.2
Vissen Uit de gegevens van het Natuurloket is, in de kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gesitueerd, het voorkomen van zes vissoorten bekend. Deze soorten zijn waargenomen voor 2008 en geen van deze soorten is beschermd onder de Flora- en faunawet. Mogelijk komen er beschermde soorten (grote ( Misgurnus fossilis) en kleine modderkruiper ( Cobitis taenia; zie figuur 5.2) in het plangebied voor.
Figuur 5.1: Kleine modderkruiper
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
24
5.5.3
Nadere inventarisatie Met uitzondering van de kleine modderkruiper (tabel 2 van de Flora- en Faunawet) zijn er geen streng beschermde amfibie- of vissoorten in het onderzoeksgebied waargenomen.
Kleine modderkruiper De kleine modderkruiper is waargenomen in de A-watergang welke het onderzoeksgebied in tweeën splitst. In totaal zijn er tijdens de verschillende inventarisatierondes drie individuen waargenomen. De kleine modderkruiper is een vrij algemene soort in Nederland en het Gelderse rivierengebied, waar allerlei sloten en kolken bewoond worden. 5.5
Overige beschermde soorten Voor alle overige soorten geldt dat het plangebied niet van belang is als leefgebied. Er zijn geen gegevens van overige beschermde soorten bekend bij het Natuurloket. Er komen geen bijzondere habitats voor die voor libellen, vlinders, kreeftachtigen of voor weekdieren van betekenis zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat er hier duurzame populaties van ecologische waardevolle soorten voorkomen.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
25
6
BEOORDELING SOORTENBESCHERMING
6.1
Flora- en faunawet In het kader van de voorgenomen plannen zijn gedurende het broedseizoen overtredingen ten aanzien van broedvogels mogelijk. Daarnaast maken er vijf beschermde vleermuissoorten en één beschermde vissoort gebruik van het plangebied. Voor de overige soortgroepen zijn door het ontbreken van geschikt habitat en/of verblijfsindicatie, de aard van de ingreep of door een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling, geen overtreding te verwachten ten aanzien van de Flora- en Faunawet.
6.2
Vogels Binnen de Flora- en Faunawet genieten alle vogelsoorten een strenge wettelijke bescherming. Voor schade aan vogels kan slechts onder strenge voorwaarden ontheffing, laat staan vrijstelling verkregen worden. Deze bescherming is voor alle soorten gelijk, van de zeer algemene soorten tot de zeer zeldzame. Tijdens het onderzoek zijn geen nesten of verblijfsindicatie van jaarrond beschermde vogelsoorten aangetroffen. Een ontheffing, ten aanzien van deze vogelsoorten, hoeft dan ook niet te worden aangevraagd. Voor de overige te verwachten broedvogels geldt dat, indien de kapwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, er geen overtredingen plaats zullen vinden met betrekking tot broedvogels. In de Flora- en Faunawet wordt geen vaste periode gehanteerd voor de broedperiode. Omdat de broedperiode niet voor iedere soort gelijk is, is geen vaste tijdsperiode aan te geven. Op het moment dat beschermde inheemse broedvogels bezig zijn met hun broedproces, mogen er geen verstorende werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, dus ongeacht de periode van het jaar. Geldend is de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van ingrijpen. Het (laten) uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval voor aanvang van de werkzaamheden, kan eveneens voorkomen dat er onnodige vertraging van de plannen en verstoring van broedvogels plaatsvindt.
6.3
Vleermuizen Het plangebied wordt door verschillende vleermuissoorten als foerageergebied. Deze functie zal door het voornemen niet worden aangetast. Het overwegend agrarische gebied zal worden omgevormd tot landschapspark met een combinatie van open ruimte, lanen en bossages, open water en bebouwing. Deze combinatie bied uitstekende foerageermogelijkheden voor de verschillende vleermuissoorten. Hiernaast worden er door het voornemen geen verblijfplaatsen of vliegroutes aangetast. Een ontheffing is niet nodig.
6.4
Kleine modderkruiper In de A-watergang welke centraal door het onderzoeksgebied is de kleine modderkruiper aangetroffen. Deze soort geniet een reguliere bescherming (tabel 2 van de Flora- en Faunawet). Het voornemen leidt tot een beperkte aantasting van het leefgebied van deze soort. Deze aantasting leidt echter met zekerheid niet tot een significant effect op de populatie van deze soort. Kleine modderkruipers komen van nature voor in zeer verschillend habitats. Door het voornemen zal het areaal geschikt habitat toenemen. Hierdoor heeft het voornemen een positief effect op deze soort. Voor de kleine modderkruiper geldt een vrijstelling indien gewerkt gaat worden onder regie van een goedgekeurde gedragscode of is een ontheffing nodig.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
26
6.5
Overige soortgroepen Van de overige soortgroepen worden er door het ontbreken van geschikt habitat en/of verblijfsindicatie, de aard van de ingreep of door een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling, geen soorten verwacht waarvoor een overtreding te verwachten is ten aanzien van de Floraen Faunawet. Voor de aanwezige amfibiesoorten zal door het voornemen de habitatsituatie verbeteren.
6.6
Uitwerking algemene zorgplicht Voor de te verwachten grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt een algehele vrijstelling van de Flora- en Faunawet met betrekking tot de ruimtelijke ontwikkelingen en herinrichting die plaats zullen vinden in het plangebied. Het is echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor alle aanwezige plant- en diersoorten en al het redelijkerwijs mogelijke dient gedaan te worden om het doden van individuen te voorkomen (zie paragraaf 2.1.2). Dit betekent dat tijdens de werkzaamheden rekening dient te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van algemene soorten zoals onder andere egel, bosmuis, veldmuis, huisspitsmuis, middelste groene kikker, bruine kikker en gewone pad. Aanwezige dieren dienen de gelegenheid te krijgen om het terrein zelfstandig te verlaten. Indien deze dieren of planten het terrein niet zelfstandig kunnen verlaten dienen deze te worden verplaatst naar geschikt habitat buiten de ingreep. Dergelijke werkzaamheden dienen bij voorkeur niet plaats te vinden tijdens de winterperiode.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
27
7
BEOORDELING GEBIEDSBESCHERMING
7.1
Gelders Natuurnetwerk Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) (zie figuur 7.1). Het voornemen heeft door zijn locatie, aard en omvang geen negatieve invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.
Figuur 7.1: Gelders Natuurnetwerk en Natura 2000-gebieden (bron: Provincie Gelderland; Omgevingsvisie)
7.2
Natuurbeschermingswet 1998: Voortoets Het plangebied ligt ten zuiden van de door de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde Natura 2000-gebied “Rijntakken” (zie figuur 7.1). Op basis van de VT1 Checklist5 is een Voortoets uitgevoerd (zie bijlage 2). Als onderbouwing van de afwezigheid van een kans op negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie is het voornemen doorgerekend in de Aerius calculator6 (zie bijlage 3). Uitgaand van de maximale verkeersaantrekkende werking heeft het voornemen een projectbijdrage van <0,0 mol stikstof per hectare per jaar. Op basis van het provinciale Kader Toetsing Stikstof 7 wordt geconcludeerd dat het voornemen geen negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie heeft. De voortoets is inclusief de Aerius-berekening voorgelegd aan het bevoegd gezag. Deze heeft geoordeeld (14 april 2015) dat de effecten van het voornemen voldoende onderbouwd zijn. Nader onderzoek is niet nodig. Op basis van de Voortoets, de Aerius-berekening, de afstand (circa 5,7 kilometer) tussen dit beschermde gebied en het plangebied en de aard van de ingreep, doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (ex. artikel 19d lid 1) is niet nodig.
5 6 7
Regiegroep Natura 2000, 2013 Ministerie van Economische Zaken – http://genesis.aerius.nl/calculator Provincie Gelderland, 2015
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
28
8
SAMENVATTING & EINDCONCLUSIE
8.1
Soortenbescherming De Flora- en Faunawet is een soortbeschermingswet. De wet draait niet om het beschermen van individuele organismen, maar om de duurzame instandhouding van soorten. Indien voldoende voorzorgsmaatregelen worden genomen lijkt het voornemen uitvoerbaar binnen de Flora- en Faunawet. Naast de klein modderkruiper komen in het plangebied alleen algemeen beschermde flora- en faunasoorten voor. Deze soorten genieten een algemene vrijstelling (soorten van tabel 1 Flora en Faunawet) van de ontheffingsplicht als gevolg van schade door ruimtelijke ontwikkelingen en projecten. Voor deze soorten is geen ontheffing vereist. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met de algemene zorgplicht en de aanbevelingen voor de uitvoering. Voor vogels kan worden vastgesteld dat schade aan nesten, holen, eieren en verontrusting van individuen door de nodige voorzorgsmaatregelen kan worden voorkomen. Voor vogels zal enkel een ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet noodzakelijk zijn indien het voornemen schade toebrengt aan vaste broed-, rust- en verblijfsplaatsen. Geadviseerd wordt, om het uitvoeren van de werkzaamheden uit te stellen tot het einde van de broedperiode. Omdat de broedperiode niet voor iedere soort gelijk is, is geen vaste tijdsperiode aan te geven. Op het moment dat beschermde inheemse broedvogels bezig zijn met hun broedproces, mogen er geen verstorende werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden, dus ongeacht de periode van het jaar. Het (laten) uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval voor de aanvang van de werkzaamheden, kan eveneens voorkomen dat er onnodige vertraging van de plannen en verstoring van broedvogels plaatsvindt. Tevens wordt aangeraden om eventuele kap- en bouwwerkzaamheden geleidelijk uit te voeren. Op deze wijze wordt dieren de gelegenheid geboden uit te wijken. Het voornemen leidt tot een beperkte aantasting van het leefgebied van kleine modderkruiper. Deze aantasting leidt echter met zekerheid niet tot een significant effect op de populatie van deze soort. Kleine modderkruipers komen van nature voor in zeer verschillend habitats. Door het voornemen zal het areaal geschikt habitat toenemen. Hierdoor heeft het voornemen een positief effect op deze soort. Voor de kleine modderkruiper geldt een vrijstelling indien gewerkt gaat worden onder regie van een goedgekeurde gedragscode of is een ontheffing nodig. Met inachtneming van de algemene zorgplicht en een eventuele ontheffing voor de kleine modderkruiper kan het plan worden uitgevoerd binnen de kaders van de Flora- en faunawet.
8.2
Gebiedsbescherming
8.2.1
Ecologische Hoofdstructuur Het plangebied maakt geen deel uit van het Gelders Natuurnetwerk. Het voornemen heeft door zijn aard en omvang geen invloed op de wezenlijke kenmerken en waarden van het GNN. Vanuit het provinciale natuurbeleid is er daarom geen bezwaar tegen de voorgenomen ingreep. Een nadere beoordeling is niet nodig.
8.2.2
Natuurbeschermingswet 1998 Met de inwerkingtreding van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 in oktober 2005 is de Europese wet- en regelgeving volledig in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen. CONCEPT - Versie 1.2-20150512
29
De Voortoets is inclusief de Aerius-berekening voorgelegd aan het bevoegd gezag. Deze heeft geoordeeld (14 april 2015) dat de effecten van het voornemen voldoende onderbouwd zijn. Nader onderzoek is niet nodig. Het plangebied ligt ten zuiden van de door de Natuurbeschermingswet beschermde Natura 2000-gebied “Rijntakken”. Op basis van de Voortoets, de Aerius-berekening, de afstand (circa 5,7 kilometer) tussen dit beschermde gebied en het plangebied en de aard van de ingreep, doet het voornemen geen afbreuk aan de instandhouding van dit gebied. Een ontheffing in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet nodig.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
30
LITERATUUR Bijlsma, R.G., F. Hustings en K.C.J. Camphuysen. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij, Haarlem/Utrecht. Bos, F., Bosveld, M., Groenendijk, D. et. al. 2006 Dagvlinders van Nederland, Nederlandse Fauna deel 7. Zeist, KNNV uitgeverij. Dienst Regelingen, 2009 Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Diepenbeek, A. 2000 Veldgids Diersporen.‘S-Graveland, Vereniging Natuurmonumenten. Dietz,C., Helversen, O. von, Nill, D. 2011 Vleermuizen, Alle soorten van Europa en Noordwest-Afrika. Tirion Natuur, De Fontein|Tirion Uitgevers B.V. Utrecht. Expertisecentrum LNV. (Bal, D., Beije, H.M., Fellinger, M., Haveman, R., van Opstal, A.J.M.F., van Zadelhoff, F.J. 2001 Handboek Natuurdoeltypen, tweede geheel herziene editie; Rapport Expertisecentrum LNV nr 2001/020 Wageningen. Gegevensautoriteit Natuur, Netwerk Groene Bureaus & Zoogdiervereniging 2013, Vleermuisprotocol 2013. 27 maart 2013, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag. Groenveld, A., Smit, G. & Goverse, E. 2011 Handleiding voor het Monitoren van Amfibieën in Nederland. RAVON Werkgroep Monitoring, Amsterdam Jonsson, L. 1998 Complete gids Vogels van Nederland. ‘S-Graveland, Vereniging Natuurmonumenten. Lange, R., Van Winden, A., Twisk, P., De Laender, J., Speer., C. 1986 Zoogdieren van de Benelux. Herkenning en onderzoek. Jeugdbondsuitgeverij., Amsterdam. Lange, R., Twisk, P., Van Winden, A., Van Diepenbeek, A. 2004 Zoogdieren van West-Europa. KNNV uitgeverij, Utrecht. Ministerie van Economische Zaken 2012 Basis informatie natuurwetgeving, www.rijksoverheid.nl/ministeries/ez. Ministerie van Economische Zaken 2015 Aerius Calculator, http://genesis.aerius.nl/calculator. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2003. Ondernemen en de Flora- en Faunawet. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2005-A. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Den Haag. Meijden, R. van der, 1996 Heukels' Flora van Nederland, 22e druk. WoltersNoordhoff, Groningen. Ministeries van VROM, LNV, V&W en EZ, 2006 Nota Ruimte, Ruimte voor ontwikkeling, deel 4. Naturalis. 2012 Nederlands www.nederlandsesoorten.nl.
soortenregister,
overzicht
van
de
Nederlandse
biodiversiteit.
Provincie Gelderland 2012 Gegevens gebiedsbescherming, www.gelderland.nl. Provincie Gelderland 2014 Kader Toetsing Stikstof, Notitie voor extern gebruik, versie februari 2015, Provincie Gelderland, Arnhem. Ravon 2012 Soortgegevens reptielen, amfibieën en vissen, www.ravon.nl. Regiegroep Natura 2000, 2013 Checklist Vergunningverlening Natuurbeschermingswet 1998, Programmadirectie Natura 2000, Ministerie van Economische Zaken, Den Haag. SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000.Nederlandse fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey Nederland, Leiden. Sovon 2012, Soortgegevens broedvogels, www.sovon.nl. CONCEPT - Versie 1.2-20150512
31
Spikmans, F. Kranenbarg, J., Soldaat, L., Zeeuw, M. de, & Strien, A. van, 2011 Handleiding NEM-Meetnet Beek- en Poldervissen. Stichting RAVON, Nijmegen. Telmee.nl 2012, Verspreidingsgegevens van landelijke PGO's en vrijwilligers, www.telmee.nl. Vlinderstichting 2012, Soortgegevens vlinders en libellen, www.vlinderstichting.nl. Waarneming.nl 2012, Waarnemingen van vrijwilligers, www.waarneming.nl Zoogdiervereniging 2012a, Soortgegevens zoogdieren, www.zoogdiervereniging.nl. Zoogdiervereniging 2012b, Verspreidingsgegevens zoogdieren, www.zoogdieratlas.nl.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
32
BIJLAGEN Bijlage 1: Curriculum vitae ir. J.A. van Mil Naam: Geboortedatum: E-mail:
Werkervaring 2004 – heden:
Opleiding 2001 - 2003:
1997 - 2001:
Cursussen 2011 2012 Overige activiteiten 2013 – heden: 2012 – heden: 2010 2009
2008 - heden: 2007 - heden:
2003 - 2005: 2003 - 2004: -
Ir. J.A. van Mil 08 September 1980
[email protected] Adviseur natuur en landschap bij HSRO Stedenbouw en Ruimtelijke Ontwikkeling,Afferden. Werkzaamheden bestaan uit onder andere: Toetsingen aan natuurwetgeving, Aanvragen ontheffingen en vergunningen. Veldinventarisaties, Onderzoek en analyse van inventarisatiegegevens, Opstellen van beheer-, beplantings- en inrichtingsplannen, Opstellen van Milieueffectrapportages. Studie Bos en Natuurbeheer, Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Wageningen Specialisatie: Dierecologie Afstudeeropdracht: Shaping coexistence: Twenty years of population interactions between roe (Capreolus capreolus L.) and red (Cervus elaphus L.) deer. In samenwerking met Wageningen Universiteit en Researchcentrum en Staatsbosbeheer Afstudeeropdracht: The vertebrate scavenger assemblage of roe deer carcasses in southeast Norway. In samenwerking met I.J.M Teurlings MSc, Extern PhD-student, Resource Ecology Group, Wageningen Universiteit en Researchcentrum en het Noors Instituut voor Natuur Onderzoek (NINA). Studie Bos en Natuurbeheer, IAH Larenstein, Velp Specialisatie: Natuur en landschapstechniek Afstudeeropdracht: Restoring the balance: The possibilities of expanding the current grazing area and initiating new grazing areas in the Lake Pape Nature Area and the Sventaja River Valley, Rucava, Letland. Onderzoek naar de mogelijkheden voor uitbreiding van het begrazingsproject in opdracht van WWF-Latvia, Riga, Letland en Flaxfield Nature Consultancy, Wavreille, België Afstudeeropdracht: Stimulating Eco-Tourism: An infrastructure for eco-tourism in the Rucava municipality, Latvia; The aim of this project was to setup trails and promote the available tourism infrastructure of the Rucava municipality. Onderzoek naar een een infrastructuur voor ecotoerisme in de Gemeente Rucava, Letland in opdracht van WWF-Latvia, Riga, Letland en Flaxfield Nature Consultancy, Wavreille, België Stage: NUON water Gelderland, Velp: FSC-bos beoordeling en beheerplan . Stage: Het Brabants Landschap, Haaren: Natuurontwikkelingsplan voor de ecologische verbindingszone tussen de Vloeiweide en de Pannenhoef te Zundert. Stage: Groenland Beheer BV, Leersum, The Netherlands; Natuurontwikkelingsplan voor de Maasuiterwaarden bij Maasbommel. Workshop Quickscan natuur Wabo, georganiseerd door Bomenstichting en VOFF. Cursus herkenning ottersporen, georganiseerd door het Meetnet Bever-Otter van de Zoogdiervereniging Lid Werkgroep kleine marterachtigen, Zoogdiervereniging. Regiocoördinator Caltura, Bever en Otter werkgroep, Zoogdiervereniging. Veldwerk (veldcontrole van de vogel-radar) in Smøla Wind Farm voor het BirdWind project, een onderzoek naar vogelvriendelijke uitgangspunten voor nieuwe windfarms, in opdracht van dr R.F. May, Norsk Institutt for Naturforskning. Veldwerk in Parque Natural de Monesinho, Bragança, Portugal voor het project: Ecogeography of roe deer (Capreolus capreolus): relation with other ungulates in sympatry Voor R.T. Torres, University of Aveiro en het Noors Instituut voor Natuur Onderzoek (NINA). Vrijwilliger voor het Netwerk Vleermuizen en Steenmarters in gebouwen (NVSG) van de Provincie Noord-Brabant in samenwerking met de Zoogdiervereniging VZZ en het Coördinatiepunt Landschapsbeheer (CL). Onderzoek naar het gedrag van kraaiachtigen op een beperkte voedselbron als onderdeel van het project: Linking lynx predation on roe deer to the ecosystem: Scavengers and antiscavenging strategy. In samenwerking met I.J.M Teurlings MSc, Extern PhD-student, Resource Ecology Group, Wageningen Universiteit en Researchcentrum en het Noors Instituut voor Natuur Onderzoek (NINA). Vrijwilliger Weidevogelbescherming, Agrarische Natuurvereniging 'De Beerse Overlaet'. Adviseur Natuur en Landschap, bewonersvereninging ‘Zanderover’. Lid Zoogdiervereniging.
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
33
Bijlage 2: Voortoets Checklist VT1
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
34
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
35
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
36
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
37
Bijlage 3: Aerius-berekening – Maximale verkeersaantrekkende werking
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
38
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
39
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
40
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
41
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
42
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
43
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
44
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
45
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
46
CONCEPT - Versie 1.2-20150512
47