NATUURTOETS TNO YPENBURGSE BOSLAAN, DEN HAAG YPENBURG
Opdrachtgever: Contactpersoon:
Ministerie van Defensie Dhr. G. Oosterwijk
Uitvoering: Projectcode: Status: Datum: Auteur: Kwaliteitscontrole:
Adviesbureau E.C.O. Logisch MDNA1301 Definitief 20-02-2014 ing. J. Koorevaar ing. D. Peereboom
SAMENVATTING TNO Defensie en Veiligheid is voornemens het terrein aan de Ypenburgse Boslaan uit te breiden. Dit zal in twee fasen plaats vinden. Het betreft een ingreep in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Werkzaamheden welke bij deze ontwikkeling ten minste plaats zullen vinden, betreft het kappen / rooien van bomen en andere houtopstanden, het deels dempen van waterpartijen, het amoveren van bebouwing en het aanbrengen van verhardingen. Onderzocht is of deze ontwikkeling niet strijdig is met de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998. Het plangebied bestaat uit bomen, een waterpartij, bebouwing en verharding. Hierdoor bevat het habitat voor diverse beschermde soorten. Op basis van het bronnenonderzoek en de habitatscan heeft aanvullend onderzoek naar vaatplanten, vleermuizen, broedvogels met jaarrond beschermde nesten, vissen, boommarter, eekhoorn en waterspitsmuis plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen, beschermde vaatplanten, de boommarter, de eekhoorn en de waterspitsmuis niet wordt verwacht. In het plangebied zijn wel de kleine modderkruiper en een nestlocatie van de sperwer aangetroffen. De gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de rosse vleermuis en de laatvlieger gebruiken het plangebied in beperkte mate als foerageergebied. Om overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen wordt aanbevolen ontheffing aan te vragen voor de sperwer en de kleine modderkruiper. Voor overige aangetroffen soorten is geen ontheffing noodzakelijk en kan worden volstaan met de zorgplicht. Nadelige effecten als gevolg van de geplande ontwikkeling op delen van de PEHS of Natura2000 gebieden worden niet verwacht.
2
SAMENVATTING............................................................................................................................ 2 1. INLEIDING ............................................................................................................................ 4 1.1 AANLEIDING EN DOEL ........................................................................................................... 4 1.2 NATUURBESCHERMINGSWETGEVING ..................................................................................... 4 1.3 ONDERZOEKSMETHODE........................................................................................................ 4 1.4 LEESWIJZER ........................................................................................................................ 4 2. PLANGEBIED EN ONTWIKKELINGEN ........................................................................................ 5 2.1 PLANGEBIED ........................................................................................................................ 5 2.2 ONTWIKKELINGEN ................................................................................................................ 5 3. TOETSING FLORA- EN FAUNAWET .......................................................................................... 6 3.1. BRONNENONDERZOEK.......................................................................................................... 6 3.1.1 ZOOGDIEREN ............................................................................................................... 6 3.1.2 VOGELS....................................................................................................................... 6 3.1.3 REPTIELEN EN AMFIBIEËN ............................................................................................. 6 3.1.4 VISSEN ........................................................................................................................ 7 3.1.5 ONGEWERVELDEN ....................................................................................................... 7 3.1.6 VAATPLANTEN ............................................................................................................. 7 3.2. HABITATSCAN ...................................................................................................................... 7 3.2.1 HOUTOPSTANDEN ........................................................................................................ 7 3.2.2 W ATEREN .................................................................................................................... 8 3.2.3 BEBOUWING ................................................................................................................ 8 3.2.4 VERHARDINGEN ........................................................................................................... 8 3.2.5 MOGELIJK AANWEZIGE BESCHERMDE SOORTEN ............................................................. 9 3.3. AANVULLEND ONDERZOEK .................................................................................................. 10 3.3.1 BESCHERMDE VAATPLANTEN ...................................................................................... 10 3.3.2 VLEERMUIZEN ............................................................................................................ 10 3.3.3 BOOMMARTER EN EEKHOORN ..................................................................................... 12 3.3.4 W ATERSPITSMUIS ...................................................................................................... 12 3.3.5 VISSEN ...................................................................................................................... 12 3.3.6 JAARROND BESCHERMDE NESTEN ............................................................................... 12 3.4. RESULTATEN ..................................................................................................................... 13 3.4.1 BESCHERMDE VAATPLANTEN ...................................................................................... 13 3.4.2 VLEERMUIZEN ............................................................................................................ 13 3.4.3 BOOMMARTER EN EEKHOORN ..................................................................................... 13 3.4.4 W ATERSPITSMUIS ...................................................................................................... 13 3.4.5 JAARROND BESCHERMDE NESTEN ............................................................................... 13 3.4.6 VISSEN ...................................................................................................................... 14 3.5. EFFECTEN ......................................................................................................................... 15 3.5.1 BESCHERMDE SOORTEN ............................................................................................. 15 3.5.2 EFFECTEN ONTWIKKELINGEN ...................................................................................... 16 3.5.3 AANBEVELINGEN TEN AANZIEN VAN DE FLORA- EN FAUNAWET ...................................... 16 4. BESCHERMDE NATUURGEBIEDEN ........................................................................................ 17 4.4. EFFECTEN ONTWIKKELINGEN .............................................................................................. 17 4.5. AANBEVELINGEN ONTWIKKELINGEN ..................................................................................... 17 5. CONCLUSIE ....................................................................................................................... 17 LITERATUUR .............................................................................................................................. 19 BIJLAGE 1: BIJLAGE 2: BIJLAGE 3:
SCHETS GEPLANDE INGREEP RAAIEN INLOOPVALLEN W AARNEMINGEN VLEERMUIZEN
3
1. INLEIDING 1.1 AANLEIDING EN DOEL TNO Defensie en Veiligheid is voornemens om het terrein aan de Ypenburgse Boslaan te Den Haag Ypenburg opnieuw in te richten. Om overtreding van te Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 te voorkomen, moet worden onderbouwd of er door deze ontwikkeling geen beschermde soorten of natuurgebieden negatief worden beïnvloed. Deze onderbouwing is verkregen door het uitvoeren van een quick scan Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998.
1.2 NATUURBESCHERMINGSWETGEVING In Nederland is de bescherming van natuur opgedeeld in soortbescherming middels de Flora- en faunawet, en in gebiedsbescherming middels de Natuurbeschermingswet 1998. De Flora- en faunawet beschermt alle inheemse zoogdieren (met uitzondering van huismuis, bruine rat en zwarte rat), vogels, reptielen en amfibieën. Bij de vissen, ongewervelde dieren en planten zijn alleen die soorten beschermd die als zodanig zijn aangewezen. Alle voor deze soorten nadelige handelingen zijn in principe verboden. Voor de meer algemene soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ordening, voor de meer zeldzame en kritische soorten geldt een ontheffingplicht of dienen afdoende mitigerende maatregelen te worden genomen om overtreding van deze wet te voorkomen. Voor beschermde soorten welke zijn opgenomen in tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt dat bij ingrepen in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling geen ontheffing kan worden verkregen. Negatieve effecten dienen voor deze soorten te worden voorkomen. De Natuurbeschermingswet 1998 beschermd Natura2000 gebieden en beschermde natuurmonumenten. Deze gebieden zijn aangewezen aan de hand van de Europese Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn voor bepaalde daar voorkomende habitattypen, dier- en plantensoorten. Alle plannen, binnen of buiten deze gebieden, welke mogelijk direct of indirect effect hebben op deze gebieden dienen te worden getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998. De initiatiefnemer van een ontwikkeling dient er voor zorg te dragen dat de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998 niet worden overtreden. Om deze reden is een toetsing van de geplande ontwikkeling aan de natuurwetgeving noodzakelijk. In deze rapportage wordt bepaald of negatieve effecten op middels tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet beschermde soorten, jaarrond beschermde nestlocaties van broedvogels (categorie 1-4 van de aangepaste vogellijst van Dienst Regelingen), Natura2000 gebieden en EHS al dan niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten.
1.3 ONDERZOEKSMETHODE Deze studie bestaat uit twee delen, een bronnenonderzoek en een habitatscan. Tijdens het bronnenonderzoek worden er verschillende bronnen geraadpleegd om te onderzoeken welke beschermde soorten er in het projectgebied verwacht kunnen worden. De geraadpleegde bronnen zijn o.a.; de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), verspreidingsatlassen van de verschillende soortgroepen, eerder in de regio uitgevoerde onderzoeken, in de regio actieve werkgroepen en PGO’s, databanken met verspreidingsgegevens en het aanwijzingsbesluit Natura2000 gebieden. Daarnaast zijn alle beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied in kaart gebracht. Uit het bronnenonderzoek volgt een lijst met beschermde soorten welke mogelijk in het projectgebied voor kunnen komen. Tijdens de habitatscan is het projectgebied bezocht om te kijken of deze soorten ook daadwerkelijk in het gebied voor kunnen komen, rekening houdend met het habitat, de habitateisen en de verspreidingsgegevens van de betreffende soorten. Daarnaast kunnen er tijdens het veldbezoek nog soorten aan de lijst worden toegevoegd als het habitat geschikt lijkt voor de betreffende soort.
1.4 LEESWIJZER In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plangebied gegeven, met huidige ecologische waarden en de ligging ten opzichte van beschermde natuur. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van mogelijkheden en plannen uit het nieuwe bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 worden de resultaten van het bronnenonderzoek en de habitatscan weergegeven, waarbij de effectanalyse ten aanzien van de Flora- en faunawet is opgenomen. Hoofdstuk 4 geeft weer welke middels de Natuurbeschermingswet 1998 beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied voorkomen. Tevens zal hier worden aangegeven in welke mate de geplande ontwikkeling van invloed zal zijn op deze gebieden.
4
2. PLANGEBIED EN ONTWIKKELINGEN 2.1 PLANGEBIED Het plangebied is gelegen in de gemeente Den Haag, stadsdeel Ypenburg, kilometerhok X: 85 / Y: 452. Het gebied wordt omsloten door de Tedinger Broekplas, enige bebouwing aan noordoostzijde (ENECO) en de snelweg A4 ten noordwesten. Ten zuidoosten bevindt zich een parkachtig terrein met bomen en waterpartijen en ten zuidwesten bevindt zich eveneens een terrein dat rijk is aan bomen en waar enige bebouwing aanwezig is.
Figuur 1: Plangebied (bron Google Earth)
2.2 ONTWIKKELINGEN De geplande ontwikkelingen bestaan uit het verwijderen van bomen en andere houtopstanden, het deels dempen van een waterpartij, het optrekken van nieuwe gebouwen, het aanleggen van een parkeerplaats en het aanpassen van de infrastructuur aan de te realiseren gebouwen. In bijlage 1 is de meest recente schets van de geplande ingreep weergegeven. De werkzaamheden welke effect kunnen hebben op de huidige natuurwaarden zijn het: -
kappen van bomen en verwijderen van begroeiing; dempen van wateren; amoveren van bestaande bebouwing aanbrengen van verhardingen; bouwactiviteiten.
5
3. TOETSING FLORA- EN FAUNAWET 3.1. BRONNENONDERZOEK Om een goede inschatting te kunnen maken welke beschermde soorten mogelijk gebruik maken van het plangebied heeft een literatuurstudie plaatsgevonden. Hiertoe is bij de Nederlandse Databank Flora en Fauna (NDFF) een beknopte globale levering opgevraagd. Deze levering is weergegeven in tabel 1. Tabel 1: Beknopte eenmalige levering kilometerhok X: 85 / Y: 452 Soortgroep RL* FF1* FF23* FF vogels Hrl II* Hrl IV* Vaatplanten 1 2 2 Mossen 1 Korstmossen Paddenstoelen Zoogdieren 1 6 2 2 Vogels 16 65 Amfibieën Reptielen Vissen Dagvlinders Macronachtvlinders Micronachtvlinders Libellen Sprinkhanen / krekels Overige ongewervelden Zeeorganismen * Legenda:
4 1
Aantal soorten 248 11
Volledigheid onbepaald redelijk niet niet slecht slecht/slecht
Actualiteit 1990-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010
9
slecht niet onbepaald slecht slecht niet slecht niet onbepaald
2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010 2000-2010
1
slecht
2000-2010
8 65 4
2
1
FF1 = Flora- en faunawet lijst 1 (vrijstelling) Hrl = Habitatrichtlijn (alleen bijlage 2 en 4)
2
14 8 2 9
FF23 = Flora- en faunawet lijst 2 + 3 (streng beschermd) RL = Rode Lijst
Hierin is per soortgroep te zien hoeveel soorten binnen het kilometerhok waarin het plangebied gelegen is, zijn aangetroffen, in welke mate beschermde soorten aanwezig zijn en wat de volledigheid van het onderzoek is geweest.
3.1.1
ZOOGDIEREN
Op basis van verspreidingsatlassen en eerder in de regio uitgevoerde onderzoeken, kunnen in de omgeving van het plangebied algemene beschermde soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet worden verwacht. Het betreft de rosse woelmuis, de veldmuis, de bosmuis, de dwergmuis, de gewone bosspitsmuis, de huisspitsmuis, de egel, het haas, het konijn, de mol, de vos, de bunzing, de hermelijn en de wezel. De geraadpleegde bronnen zijn doorgaans op uurhok-niveau, waardoor ook soorten welke bekend zijn uit de omgeving van het plangebied zijn inbegrepen. Daarnaast zijn in de omgeving van het plangebied de middels tabel 3 van de Flora- en faunawet beschermde soorten gewone dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis. De vleermuizen zijn opgenomen in bijlage IV van de Habitatrichtlijn.
3.1.2
VOGELS
Vogels waarvan de nestplaatsen beschermd en welke op basis van verspreidingsgegevens in de omgeving van het plangebied voorkomen, zijn de ooievaar, de gierzwaluw, de huismus, de boomvalk, de buizerd, de ransuil en de sperwer. Deze zijn opgenomen in categorie 1-4 van de aangepaste vogellijst van Dienst regelingen. Overige in de omgeving voorkomende soorten uit categorie 5 van de aangepaste vogellijst van Dienst Regelingen waarvan inventarisatie gewenst is, zijn de blauwe reiger, de boerenzwaluw, de boomklever, de boomkruiper, de bosuil, de ekster, de zwarte roodstaart, de gekraagde roodstaart, de grauwe vliegenvanger, de groene specht, de grote bonte specht, de huiszwaluw, de ijsvogel, de koolmees, de glanskop, de pimpelmees, de spreeuw, de torenvalk en de zwarte kraai.
3.1.3
REPTIELEN EN AMFIBIEËN
Er zijn geen reptielen bekend voor te komen in de omgeving van het plangebied. Uit verspreidingsatlassen blijkt dat de algemene beschermde soorten bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, bastaardkikker en meerkikker in de omgeving van het plangebied voor komen. Deze soorten zijn beschermd middels tabel 1 van de Flora- en faunawet. Op basis van het bronnenonderzoek worden er geen amfibieën uit tabel 2 of tabel 3 van de Flora- en faunawet in de omgeving van het plangebied verwacht.
6
3.1.4
VISSEN
Uit verspreidingsatlassen blijkt dat de bittervoorn, welke is opgenomen in tabel 3 van de Flora- en faunawet, de kleine modderkruiper en de meerval, welke beschermd zijn middels tabel 2 van de Flora- en faunawet, in de omgeving van het plangebied bekend zijn voor te komen. Deze soorten zijn tijdens eerder onderzoek in de regio door Adviesbureau E.C.O. Logisch ook aangetroffen.
3.1.5
ONGEWERVELDEN
De onderzochte groep ongewervelden bestaat uit dagvlinders, libellen en overige ongewervelden. Van geen van deze groepen zijn beschermde soorten in de omgeving van het plangebied bekend.
3.1.6
VAATPLANTEN
Uit literatuur blijkt dat in de omgeving van het plangebied de middels tabel 1 van de Flora- en faunawet beschermde soorten aardaker, akkerklokje, dotterbloem, gewone vogelmelk, grasklokje, grote kaardenbol, kleine maagdenpalm en zwanenbloem bekend zijn. Soorten welke beschermd zijn middels tabel 2 van de Flora- en faunawet, waarvan het voorkomen in de omgeving van het plangebied bekend is, zijn de soorten bijenorchis, daslook, gele helmbloem, klein glaskruid, rietorchis, steenanjer, tongvaren, veldsalie en wilde marjolein. Deze waarnemingen zijn veelal op uurhokniveau, waardoor soorten die in de ruime omgeving van het plangebied zijn inbegrepen. Rietorchis en wilde marjolein zijn tijdens eerdere onderzoeken in de regio door Adviesbureau E.C.O. Logisch aangetroffen.
3.2. HABITATSCAN Tijdens de habitatscan zijn de verschillende delen van het plangebied beoordeeld op de aanwezigheid van geschikt habitat voor beschermde soorten. Deze habitatscan heeft plaatsgevonden op maandag 25 maart 2013 door ing. J. Koorevaar. Tijdens het locatiebezoek was het licht bewolkt, circa 4°C en waaide er een stevige oostelijke wind.
3.2.1
HOUTOPSTANDEN
Binnen het plangebied zijn houtopstanden in de vorm van bomen en struweel aanwezig. Het betreft aanplant welke varieert in leeftijd en soort. Er is vrij jonge aanplant aanwezig in de vorm van zomereik in het noordoostelijk deel van het plangebied. In het zuidwestelijk deel betreft het oudere bomen. In enkele bomen in het plangebied zijn holten of scheuren aanwezig. Deze bieden potentiële verblijfplaatsen voor boombewonende vleermuizen als de watervleermuis, de rosse vleermuis, de ruige dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis. De aanwezige bomen en bosranden bieden ook foerageergebied aan deze en andere soorten vleermuizen. Een deel van de aanwezige holten betreffen oudere en recente nesten van spechten. Tijdens het locatiebezoek zijn de grote bonte specht en de groene specht in het plangebied waargenomen. Hoewel de boommarter niet bekend is in de omgeving van het plangebied voor te komen is er voor deze soort geschikte habitat aanwezig. Algemene broedvogels kunnen gebruik maken van de aanwezige houtopstanden als nestlocatie. In en direct buiten het plangebied zijn nesten van kraaiachtigen en / of horsten van roofvogels aanwezig. Van enkele nesten is het gebruik door de zwarte kraai vastgesteld. Van de overige nesten is niet bekend welke soorten hiervan gebruik maken. Foto 1: Spechtengaten in dode boom Soorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, kunnen deze benutten als nestlocatie. Op basis van habitat en bronnenonderzoek kunnen dit de soorten ransuil, sperwer, boomvalk, buizerd en havik zijn. Tijdens het locatiebezoek is de buizerd in het plangebied waargenomen. Een van de waargenomen nesten doet vermoeden dat het een eekhoornnest betreft. Het balvormige nest van kleine takken en bladeren bevindt zich in het noordelijke deel van het plangebied in een relatief jonge zomereik. Hierdoor kan ook deze soort in het plangebied niet worden uitgesloten. Binnen het plangebied is in beperkte mate struweel aanwezig. Dit struweel kan worden benut door algemene beschermde zoogdieren als de bosmuis, de rosse woelmuis, de egel, het haas, de bunzing, de hermelijn, de wezel, de vos en het ree. Tijdens het locatiebezoek zijn juist buiten het plangebied drie reeën waargenomen. Er zijn vraatsporen aangetroffen van een zoogdier. De veren van een wilde eend zijn afgebeten, wat duidt op de aanwezigheid van marterachtigen of de vos. Naast algemene zoogdieren kunnen ook algemene amfibieën als de gewone pad, de bruine kikker en de kleine watersalamander gebruik maken van het aanwezige struweel als landbiotoop. De open randen langs de aanwezige houtopstanden bieden potentiële standplaatsen voor beschermde vaatplanten. Deze randen kunnen tevens worden benut door vogels, zoogdieren en amfibieën als foerageergebied.
7
3.2.2
W ATEREN
De wateren in het plangebied zijn te verdelen in kleinere sloten en een systeem van aaneengesloten plassen. Een deel van een van de plassen bevindt zich in het plangebied. Deze plas is voorzien van natuurlijke oevers en heeft begroeiing op de oever in de vorm van riet en braamstruiken. Dit biedt geschikte broedbiotoop voor diverse soorten algemene beschermde broedvogels. Tijdens het locatiebezoek is een broedgeval van de grauwe gans juist buiten het plangebied aangetroffen. Gezien deze soort hier algemeen voorkomt en meerdere broedparen zijn waargenomen, zullen deze ook elders in de rietkragen broeden.
Foto 2: Habitat voor diverse beschermde soorten, waaronder de waterspitsmuis
Door de flauwe oevers en de aanwezigheid van rietkragen biedt het plangebied geschikte habitat voor de waterspitsmuis. Deze soort is beschermd middels tabel 3 van de Flora- en faunawet. Daarnaast bieden de oeverzones geschikte voortplantinglocaties voor algemene beschermde amfibieën. Gezien het tijdens de habitatscan zeer koud was en op het water in de oeverzone ijs aanwezig was, heeft geen steekproef naar het voorkomen van beschermde vissen plaatsgevonden. Echter, in de directe omgeving zijn de soorten bittervoorn, kleine modderkruiper en meerval bekend voor te komen. De eerste is beschermd middels tabel 3 van de Floraen faunawet, de overige middels tabel 2. De aanwezige wateren bieden foerageergebied voor vleermuizen, in het bijzonder de watervleermuis. Door de aanwezigheid van bomen liggen de wateren ook bij sterke wind redelijk in de luwte. Hierdoor kunnen alle in de regio voorkomende vleermuissoorten deze locatie gebruiken als foerageergebied.
3.2.3
BEBOUWING
De bebouwing in het plangebied is van zeer lage natuurwaarde. Alle aanwezige gebouwen, met uitzondering van een kleine bunker juist buiten het plangebied, zijn van buitenaf niet toegankelijk voor vleermuizen en broedvogels. Daarnaast zijn de muren voorzien van gladde materialen, waardoor hier voor beschermde vaatplanten geen geschikte habitat aanwezig is. De gebouwen zijn voorzien van platte daken, welke niet geschikt zijn voor broedvogels en vleermuizen. De kleine bunker buiten het plangebied heeft potentie als verblijfplaats voor vleermuizen. Gezien de gevoeligheid van de gebouwen, zijn geen foto’s van de gebouwen in dit rapport verwerkt.
3.2.4
VERHARDINGEN
De verhardingen in het plangebied bestaat uit verhardingen met klinkers en / of asfalt. Deze worden redelijk intensief gebruikt en zijn goed onderhouden. Hierdoor is dit slechts beperkt geschikt voor beschermde vaatplanten.
8
3.2.5
MOGELIJK AANWEZIGE BESCHERMDE SOORTEN
Binnen het plangebied kunnen op basis van het bronnenonderzoek en de habitatscan diverse beschermde soorten worden aangetroffen. De beschermde soorten welke zijn opgenomen in tabel 2 en tabel 3 van de Floraen faunawet zijn in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 2: Mogelijk aanwezige beschermde soorten (m.u.v. broedvogels) Nederlandse naam Tabel 2 Flora- en faunawet Vaatplanten Bijenorchis Daslook Gele helmbloem Rietorchis Tongvaren Wilde marjolein
Mogelijke functie Standplaats Standplaats Standplaats Standplaats Standplaats Standplaats
Zoogdieren
Eekhoorn
Leefgebied
Vissen
Kleine modderkruiper Meerval
Leefgebied Leefgebied
Boommarter Gewone dwergvleermuis Gewone grootoorvleermuis Laatvlieger Rosse vleermuis Ruige dwergvleermuis Watervleermuis Waterspitsmuis
Leefgebied Foerageergebied Verblijfplaats / foerageergebied Foerageergebied Verblijfplaats / foerageergebied Verblijfplaats / foerageergebied Verblijfplaats / foerageergebied Leefgebied
Bittervoorn
Leefgebied
Tabel 3 Flora- en faunawet Zoogdieren
Vissen
Per soortgroep wordt nader toegelicht welke functies het plangebied mogelijk heeft voor de te verwachten soorten en waar deze zich bevinden. Vaatplanten De soorten gele helmbloem en wilde marjolein worden in het bijzonder verwacht in het noordwesten van het plangebied in de open strook tussen de aanwezige houtopstanden en het hek. De soorten daslook en tongvaren kunnen worden verwacht tussen de loofbomen in het plangebied. De bijenorchis en rietorchis hebben mogelijk standplaatsen langs de wateren in het plangebied. Vleermuizen Voor alle genoemde vleermuizen geldt dat deze door het gehele plangebied foerageergebied kunnen hebben. De soorten gewone grootoorvleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis en watervleermuis kunnen verblijfplaatsen hebben in de bomen in het plangebied. Wanneer verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn, wordt het belang van het foerageergebied aanzienlijk groter. Deze verblijfplaatsen kunnen zich bevinden in de boomholten in de oudere bomen in het zuidwesten van het plangebied en juist daarbuiten. In figuur 2 zijn de mogelijke verblijfplaatsen globaal weergegeven. Overige zoogdieren De eekhoorn heeft mogelijk leefgebied in het gehele plangebied, maar in het bijzonder de houtopstanden bieden geschikte habitat aan deze soort. Het mogelijke eekhoornnest bevindt zich in het noordoosten van het plangebied. Voor de boommarter geldt eveneens dat het gehele plangebied door deze soort benut kan worden. Deze soort kan verblijfplaatsen hebben in boomholten of oude nesten van kraaiachtigen, welke verspreid door het plangebied aanwezig zijn. De grotere Foto 3: Holte in boom wateren met flauwe oevers en rietkragen bieden geschikte habitat aan de waterspitsmuis. Deze oevers zijn aanwezig in het zuiden van het plangebied en juist daarbuiten. Vissen De kleine modderkruiper, de meerval en de bittervoorn maken mogelijk gebruik van de aanwezige wateren in het plangebied. Deze bevinden zich in het zuiden van het plangebied.
9
Broedvogels In het plangebied zijn nesten aangetroffen van kraaiachtigen en mogelijke horsten van roofvogels. De soorten ransuil, sperwer, buizerd, havik en boomvalk kunnen hier mogelijk gebruik van maken. De locaties waar deze nesten zich bevinden zijn in figuur 3 globaal weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nesten welke duidelijk worden gebruikt door de zwarte kraai en nesten waarvan het gebruik ten tijde van het locatiebezoek niet is waargenomen Naast deze nesten met mogelijke jaarronde bescherming (categorie 1-4 van de vogellijst), biedt het gehele plangebied nestgelegenheid voor diverse algemener voorkomende broedvogels (categorie 5 van de vogellijst). Voor de grauwe vliegenvanger, de koolmees, de glanskop en de pimpelmees zijn nestkasten aanwezig in de bomen ten westen van het laboratorium. Groene specht en grote bonte specht kunnen nesten hebben in de zachtere bomen in het plangebied, in het bijzonder deze in het zuiden.
Figuur 3: Waargenomen nesten (zwart = zwarte kraai, geel = onbekend)
3.3. AANVULLEND ONDERZOEK Op basis van het bronnenonderzoek en de habitatscan heeft aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van beschermde vaatplanten, verblijfplaatsen van vleermuizen, eekhoorn, boommarter en waterspitsmuis, beschermde vissen en jaarrond beschermde nestlocaties van broedvogels in het plangebied. Per soortgroep wordt weergegeven op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd.
3.3.1
BESCHERMDE VAATPLANTEN
In juni 2013 is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van beschermde vaatplanten. Hiertoe zijn potentiële standplaatsen voor beschermde soorten onderzocht. Daarnaast is tijdens alle inventarisaties aandacht besteed aan de aanwezigheid van beschermde vaatplanten.
3.3.2
VLEERMUIZEN
Het onderzoek naar vleermuizen betreft het inventariseren van zomer- en kraamverblijven, paarverblijven en zwermplaatsen alsmede vliegroutes en foerageergebied. Deze inventarisaties zijn uitgevoerd conform het 1 Vleermuisprotocol 2013 . Per functie wordt aangegeven wanneer en onder welke omstandigheden de inventarisatie heeft plaatsgevonden.
1
Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus, Zoogdiervereniging en Gegevensautoriteit Natuur 2013. Vleermuisprotocol 2013, 27 maart 2013
10
Zomer- en kraamverblijven In de periode 15 mei tot 15 juli 2013 is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van zomer- en kraamverblijven van vleermuizen. In tabel 3 is weergegeven wanneer en onder welke omstandigheden de inventarisaties hebben plaatsgevonden. datum tijdstip 10-06-2013 22:00 – 00:30 17-07-2013 03:30 – 05:45 Tabel 3: Inventarisatie vleermuizen
functie Zomer- / kraamverblijven Zomer- / kraamverblijven
weersomstandigheden Droog, bewolkt, circa 14°C, windkracht 2 Droog, half bewolkt, circa 14oC, windkracht 2
Paarverblijven en zwermplaatsen van vleermuizen In de periode augustus – september 2013 is het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van paarverblijven en zwermplaatsen van vleermuizen. In tabel 4 is een overzicht van deze inventarisatie weergegeven. datum tijdstip functie 28-08-2013 00:00 – 02:00 paarverblijven / zwermplaatsen 25-09-2013 05:15 – 07:45 paarverblijven / zwermplaatsen Tabel 4: Inventarisatie vleermuizen
weersomstandigheden Droog, half bewolkt, circa 16oC, windkracht 2 Droog, bewolkt, circa 11°C, windkracht 1
Vliegroutes en foerageergebied Het inventariseren van vliegroutes en foerageergebied is simultaan met de overige vleermuisinventarisaties uitgevoerd. Tijdens de inventarisatie van vleermuizen werkt Adviesbureau E.C.O. Logisch standaard met de Petersson D240X of een vergelijkbare batdetector. Dit apparaat vangt de ultrasone geluiden van vleermuizen op en maakt deze hoorbaar voor het menselijke gehoor. Tevens kunnen hiermee de geluiden worden opgenomen voor analyse achteraf. Enkele soorten zijn namelijk zeer moeilijk te determineren in het veld. Gezien de omvang van het plangebied is de inventarisatie door een team van twee deskundigen op het gebied van vleermuizen (ing. J. Koorevaar en ing. M. Bouma / ing. D. Peereboom) uitgevoerd. Het onderzoek is gericht op de tijdens de habitatscan vastgestelde boomholten uitgevoerd. Deze zijn in beperkte mate aanwezig binnen de invloedsfeer van de geplande ingreep, waardoor het plangebied met twee personen goed te overzien is. In figuur 2 is weergegeven waar de boomholten waar het onderzoek op is gericht zich in het plangebied bevinden.
Figuur 2: Waargenomen holten in bomen
11
3.3.3
BOOMMARTER EN EEKHOORN
2
Om het gebruik van het plangebied door de eekhoorn te onderzoeken, is gebruik gemaakt van haarvallen . Dit zijn pvc buisjes van circa 30 cm lengte en 6,5 cm doorsnee, voorzien van dubbelzijdig tape bij de ingangen. In de buisjes bevindt zich lokvoer. Indien een eekhoorn het voer pakt, zullen enkele haren aan de tape blijven plakken. Deze methode wordt in de omliggende landen met succes steeds vaker toegepast. Tijdens de gehele onderzoeksperiode zijn deze haarvallen in de buurt van het mogelijke eekhoornnest toegepast. Tijdens ieder bezoek ten behoeve van de overige soortgroepen zijn de op gebruik gecontroleerd. Daarnaast zijn gedurende twee maanden (circa medio juli – medio september) twee cameravallen in het plangebied geplaatst om het gebruik van het plangebied door de boommarter te onderzoeken. Hierbij is een marterlokstof voor de cameraval geplaatst, zodat eventueel aanwezige marterachtigen zich voor de camera laten zien. Deze zijn geplaatst in potentiële foerageerzones langs stobben en takkenrillen. Tijdens het onderzoek naar broedvogels en vleermuizen is aandacht besteed aan het gebruik van nesten en boomholten door deze soorten.
3.3.4
W ATERSPITSMUIS
3
Om het gebruik van het plangebied door de waterspitsmuis in kaart te brengen is de ‘IBN’ methode aangehouden. Hierbij zijn inloopvallen in voor de waterspitsmuis geschikte habitat in het veld geplaatst. De locatie van de raaien zijn weergegeven in bijlage 1. Locatie 1 ligt binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden. De eerste dagen hebben (spits)muizen de vallen in- en uitlopen kunnen zonder te worden gevangen (pre-baiten). Vervolgens zijn gedurende drie dagen zes vangrondes juist na de ochtend- en avondschemering uitgevoerd. Gevangen muizen zijn gedetermineerd en vrijgelaten. In tabel 5 is een overzicht van deze inventarisatie weergegeven. datum tijdstip actie 20-09-2013 15:00 – 16:00 Uitzetten pre-bait vallen 23-09-2013 15:00 – 16:00 Scherpstellen vallen 23-09-2013 21:00 – 22:00 Vangen 24-09-2013 09:00 – 10:00 Vangen 24-09-2013 21:00 – 22:00 Vangen 25-09-2013 08:00 – 09:00 Vangen 25-09-2013 21:00 – 22:00 Vangen 26-09-2013 09:00 – 10:00 Vangen en verwijderen vallen Tabel 5: Inventarisatie waterspitsmuis
3.3.5
weersomstandigheden Droog, half bewolkt, circa 17oC, windkracht 1 Droog, half bewolkt, circa 24oC, windkracht 2 Droog, half bewolkt, circa 19oC, windkracht 2 Droog, bewolkt, circa 16°C, windkracht 2 Droog, bewolkt, circa 19°C, windkracht 2 Droog, bewolkt, circa 11°C, windkracht 1 Droog, bewolkt, circa 18°C, windkracht 1 Droog, bewolkt, circa 9°C, windkracht 2
VISSEN
In juli 2013 heeft een eenmalige inventarisatie van de waterpartij in het zuiden van het plangebied en de sloten in het noorden van het plangebied plaatsgevonden met behulp van een groot, fijnmazig schepnet. De soorten waarop het onderzoek gericht is, zijn de kleine modderkruiper en de bittervoorn. Tijdens de inventarisatie is in het bijzonder voor deze soorten geschikte habitat bemonsterd.
3.3.6
JAARROND BESCHERMDE NESTEN
Tijdens de habitatscan zijn in het plangebied mogelijke horsten van roofvogels en nesten van kraaiachtigen aangetroffen, zoals weergegeven in figuur 3. Om na te gaan of deze nesten worden benut door broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, zijn deze gedurende het broedseizoen van 2013 op gebruik gemonitord. In tabel 6 is een overzicht van deze monitoring weergegeven. datum tijdstip onderzoek 07-06-2013 05:30 – 08:00 Monitoring nesten 19-06-2013 04:30 – 06:30 Monitoring nesten 17-07-2013 05:45 – 07:15 Monitoring nesten Tabel 6: Inventarisatie jaarrond beschermde nesten
weersomstandigheden Droog, helder, circa 11oC, windkracht 2 Droog, bewolkt, circa 15oC, windkracht 2 Droog, half bewolkt, circa 15oC, windkracht 2
Daarnaast is tijdens alle inventarisaties aandacht besteed aan nestindicerend gedrag van soorten broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Tijdens de nachtelijke inventarisatie van vleermuizen is extra aandacht besteed aan aanwezigheid van uilen in het plangebied.
2
Verbeylen, G., 2012. Handleiding Monitoring van rode eekhoorns aan de hand van nesttellingen en haarvallen. Natuurpunt. Bergers & La Haye, 2000, Kleine zoogdieren betrouwbaarder en efficiënter inventariseren. In: De Levende Natuur, 101 (2) 52-58 3
12
3.4. RESULTATEN Uit het aanvullend onderzoek is gebleken dat er binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen. Per soortgroep worden de resultaten van het onderzoek weergegeven.
3.4.1
BESCHERMDE VAATPLANTEN
Binnen het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen. Locaties die tijdens de habitatscan als geschikte standplaatsen werden aangemerkt, hebben geen waarnemingen opgeleverd.
3.4.2
VLEERMUIZEN
Binnen het plangebied zijn de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger, de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis waargenomen. De aangetroffen functies worden hier nader toegelicht. Zomer- en kraamverblijven Binnen het plangebied zijn geen zomer- of kraamverblijven van vleermuizen aangetroffen. De boombewonende soorten rosse vleermuis en ruige dwergvleermuis arriveerden circa een half uur na zonsondergang in het plangebied. De eerste exemplaren van de ruige dwergvleermuis arriveerden vanuit het oosten, de eerste rosse vleermuizen uit het westen. Bij het ochtendbezoek zijn de laatste exemplaren van de rosse vleermuizen circa een half uur voor zonsopkomst waargenomen. Deze verlieten het plangebied richting het westen. De exemplaren van de ruige dwergvleermuis verlieten het plangebied circa 45 minuten voor zonsopkomst aan de oostzijde van het plangebied. Voor de laatvlieger en de gewone dwergvleermuis werden geen verblijven verwacht, gezien de aanwezige bebouwing voor deze soorten niet geschikt is. Deze zijn ook niet eerder of later dan de overige soorten in het plangebied aangetroffen. Paarverblijven- en zwermplaatsen Er zijn geen paarverblijven of zwermplaatsen in het plangebied aangetroffen. Tijdens het middernachtbezoek beperkte de activiteit zich tot rondvliegende exemplaren van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis, welke sporadisch een baltsroep lieten horen. Binding met bomen of gebouwen in het plangebied is niet vastgesteld. Tijdens het ochtendbezoek verliet het roepende mannetje van de ruige dwergvleermuis aan de westzijde het plangebied ongeveer een half uur voor zonsopkomst. In bijlage 3 zijn de baltsterritoria op kaart weergegeven. Vliegroutes en foerageerzones Het plangebied wordt door de gewone dwergvleermuis, de laatvlieger, de rosse vleermuis en de ruige dwergvleermuis gebruikt als foerageergebied. In het bijzonder in het zuidelijke deel van het plangebied werd langs de bomen gefoerageerd door circa 7 exemplaren van de gewone dwergvleermuis en ten minste drie exemplaren van de ruige dwergvleermuis. De laatvlieger en de rosse vleermuis foerageerden hoofdzakelijk boven de wateren en open structuren van het plangebied en de directe omgeving. Er is tijdens de onderzoeken naar paarverblijven en zwermplaatsen een vliegroute van de rosse vleermuis vastgesteld. Deze foerageerden boven de plas ten oosten van het plangebied, om vervolgens in een strakke lijn richting het noorden te vliegen. In bijlage 3 is deze vliegroute op kaart weergegeven.
3.4.3
BOOMMARTER EN EEKHOORN
Onderzoek met cameravallen en haarvallen hebben geen waarnemingen opgeleverd van de boommarter en de eekhoorn. De noten en zaden zijn ten tijde van het onderzoek niet uit de haarvallen gehaald en er zijn hierin geen haren aangetroffen. Met behulp van de cameraval is de boommarter niet vastgesteld. Wel is een bunzing vastgelegd met een cameraval. Deze kan verantwoordelijk zijn voor de tijdens de habitatscan aangetroffen sporen. Er zijn tijdens de overige onderzoeken geen zichtwaarnemingen van de boommarter of de eekhoorn gedaan.
3.4.4
W ATERSPITSMUIS
De waterspitsmuis is niet aangetroffen in het plangebied of geschikte habitat juist erbuiten. Tijdens het onderzoek zijn alleen algemene soorten aangetroffen, namelijk de bosmuis, de bosspitsmuis, de dwergmuis, de huisspitsmuis, de rosse woelmuis en de veldmuis.
3.4.5
JAARROND BESCHERMDE NESTEN Tijdens monitoring van de tijdens de habitatscan vastgestelde nesten, is gebleken dat een aantal nesten wordt benut door de zwarte kraai. Eén van de nesten wordt benut als nestlocatie door de sperwer (afbeelding 1). Van de overige aangetroffen nesten en horsten is in het broedseizoen van 2013 geen gebruik vastgesteld. Algemene broedvogels welke in het plangebied zijn waargenomen betreffen: de heggenmus, de houtduif, de koolmees, de merel, de pimpelmees, de vink, de winterkoning en de zwarte kraai.
Afbeelding 1: Sperwer op nest
13
Figuur 3: Waargenomen nesten (oranje = zwarte kraai, rood = sperwer, groen = geen gebruik vastgesteld)
Het meest westelijk gelegen nest in niet nader onderzocht, gezien deze zich op geruime afstand van het onderzoeksgebied bevindt.
3.4.6
VISSEN
In de plas in het zuiden van het plangebied is de kleine modderkruiper aangetroffen. Gezien het water in de plas tamelijk zuurstofarm blijkt door verrotting en de aanwezigheid van algenflab, wordt de aanwezigheid van de bittervoorn niet waarschijnlijk geacht. Deze geeft de voorkeur aan zuurstofrijker water. Hoewel de kleine modderkruiper niet is vastgesteld in de andere wateren, kan niet worden uitgesloten dat de wateren tussen de bospercelen in het noorden van het plangebied ook door deze soort worden benut. In figuur 4 is weergegeven in welke wateren in het plangebied kleine modderkruiper aangetroffen is. Gezien de wateren in het plangebied met elkaar zijn verbonden en vergelijkbaar habitat bevatten, mag worden aangenomen dat in alle wateren kleine modderkruiper kan worden aangetroffen.
Figuur 4: Vindplaats kleine modderkruiper
14
3.4.7
ALGEMENE BESCHERMDE SOORTEN Naast de onderzochte soort(groep)en, zijn ook algemene beschermde soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet in het plangebied aangetroffen. Het betreft hier de haas, het konijn, de ree (afbeelding 2), de gewone pad, de bastaardkikker en de bruine kikker. Met behulp van de cameraval zijn een volwassen reebok, een jonge reebok, een reegeit en een kalf vastgelegd. Uit communicatie met de beveiliging is gebleken dat ook de vos in het plangebied wordt waargenomen.
Afbeelding 2: Ree vastgelegd met cameraval
3.5. EFFECTEN In deze paragraaf worden de effecten op beschermde soorten bij uitvoer van de ruimtelijke ontwikkeling beschreven.
3.5.1
BESCHERMDE SOORTEN
Binnen het plangebied zijn beschermde soorten aangetroffen. Voor de beschermde soorten uit tabel 2 en tabel 3 van de Flora- en faunawet is weergegeven in welke mate het plangebied van essentieel belang is voor de gunstige staat van instandhouding houding van de lokale populatie van de soort. In tabel 5 is een overzicht hiervan weergegeven. Tabel 5: Belang plangebied Flora- en faunawet Nederlandse naam Tabel 2 Kleine modderkruiper Algemene broedvogels Sperwer Tabel 3
Wetenschappelijke naam Cobitis taenia Accipiter nisus
Gewone dwergvleermuis
Pipistrellus pipistrellus
Laatvlieger Rosse vleermuis
Eptesicus serotinus Nyctalus noctula
Ruige dwergvleermuis
Pipistrellus nathusii
Functie Alle functies Alle functies Nestlocatie Foerageerzone Baltsterritorium Foerageerzone Foerageerzone Foerageerzone Vliegroute Baltsterritorium Foerageerzone
Belang Beperkt Beperkt groot redelijk beperkt beperkt Beperkt beperkt beperkt beperkt beperkt
Het plangebied omvat slechts een klein deel van het leefgebied van de modderkruiper. Juist buiten het plangebied blijft voldoende geschikte habitat voor deze soort aanwezig, waardoor de gunstige staat van instandhouding van deze soort niet in het geding komt. Het belang van het plangebied voor de kleine modderkruiper is dan ook beperkt. Voor de aangetroffen algemene broedvogels geldt dat het plangebied in beperkte mate van belang is. In de directe omgeving zijn voor deze soorten alternatieve nestlocaties aanwezig. Binnen de invloedsfeer van de geplande ingreep bevindt zich het nest van een sperwer. Deze soort maakt gebruik van reeds aanwezige nesten en keert hier jaarlijks naar terug. Het plangebied is daarom van groot belang voor deze soort. Dit nest is gesitueerd op een locatie waar een gebouw (A, zie bijlage 1) gepland is. Daarnaast foerageert de sperwer ook in het plangebied en het plangebied maakt dus onderdeel uit van de functionele leefomgeving van de sperwer. Het aanwezige nest zal bij de geplande ingreep verloren gaan. Het functioneel leefgebied blijft behouden, doordat er dicht bos en bosranden in de directe omgeving beschikbaar blijven, waarin de soort kan foerageren. Voor de aangetroffen vleermuizen is het plangebied slechts van beperkt belang. Er zijn baltsterritoria en foerageerzones aanwezig van de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Van beide soorten vallen verblijfplaatsen in het plangebied echter uit te sluiten. Voor beide soorten geldt dat deze vaak baltsterritoria hebben in de buurt van vliegroutes of nabij locaties waar met regelmaat gefoerageerd wordt. De laatvlieger en de rosse vleermuis maken alleen gebruik van het plangebied als foerageerzone. Een vliegroute van de rosse vleermuis grenst aan het plangebied. De aangetroffen vliegroute van de rosse vleermuis komt niet in het geding. Deze bevindt zich op een hoogte van circa 30m boven de Tedingerplas, grenzend aan het plangebied, buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden. Voor de foeragerende vleermuizen blijft in de nieuwe situatie afdoende alternatief foerageergebied beschikbaar. In de nieuwe situatie blijven randen waarlangs gefoerageerd kan worden beschikbaar.
15
3.5.2
EFFECTEN ONTWIKKELINGEN
De geplande ingreep vindt plaats in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Er zullen nieuwe objecten worden gerealiseerd en er zal infrastructuur worden aangebracht. Hiertoe zullen lokaal bomen moeten worden gekapt, vegetatie worden verwijderd en wateren (deels) worden gedempt. In de te dempen wateren komt de kleine modderkruiper voor. Deze soort is beschermd middels tabel 2 van de Flora- en faunawet. Voor deze soort geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een ontheffing aangevraagd dient te worden of dat er gewerkt dient te worden middels een door het ministerie goedgekeurde gedragscode. Schade aan deze soort dient tot een minimum te worden beperkt, door het treffen van mitigerende maatregelen. Deze mitigerende maatregelen dienen te worden verwerkt in een mitigatieplan en een ecologisch werkprotocol. De sperwer is als broedvogel beschermd middels tabel 2 van de Flora- en faunawet. Daarnaast is het nest van de sperwer middels categorie 4 van de vogellijst jaarrond beschermd, gezien deze soort jaarlijks terugkeert naar dezelfde nestlocatie en nauwelijks tot niet in staat is zelf nesten te bouwen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient ontheffing aangevraagd te worden, wanneer een nestlocatie van deze soort verloren gaat. Voor algemene broedvogels geldt dat de nesten beschermd zijn, wanneer deze als zodanig functioneel zijn. Tijdens het broedseizoen kunnen geen verstorende werkzaamheden worden uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van half maart – half juli. Dit is echter afhankelijk van het seizoen en de weersomstandigheden.
3.5.3
AANBEVELINGEN TEN AANZIEN VAN DE FLORA- EN FAUNAWET
Bij de geplande ingreep gaat een nestlocatie van de sperwer verloren. Hiervoor dient een ontheffing van de Floraen faunawet te worden aangevraagd bij met Ministerie van E ,L & I. Om schade aan de soort te voorkomen dienen mitigerende maatregelen opgesteld te worden, welke onderdeel uitmaken van het bij het activiteitenplan, welke bij de ontheffingsaanvraag dient te worden bijgevoegd. In beperkte mate gaat leefgebied van de kleine modderkruiper verloren. Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan gebruik worden gemaakt van een door het Ministerie van E, L & I goedgekeurde gedragscode (zoals bijvoorbeeld de Gedragscode Flora- en faunawet voor de Bouw- en ontwikkelsector) of moet ontheffing van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Door het treffen van mitigerende maatregelen dient schade tot een minimum te worden beperkt. Mitigerende maatregelen die bij een ontheffingsaanvraag in verband met de sperwer en de kleine modderkruiper in het activiteitenplan moeten zijn opgenomen, betreffen ten minste: -
-
Verwijderen van houtopstanden vindt plaats buiten het broedseizoen Voorafgaand aan het kappen van bomen met nesten, worden de nesten op gebruik gecontroleerd Voor het nieuwe broedseizoen van de sperwer dienen in de directe omgeving voor de soort geschikte alternatieve nesten te worden geplaatst, of aangetoond te worden dat er voldoende uitwijkmogelijkheden in de directe omgeving aanwezig zijn Het dempen van wateren vindt plaats richting open water, bij een watertemperatuur hoger dan 4°C en lager dan 20°C, buiten de winterrust en voortplantingsperiode (maart – juni) van de kleine modderkruiper.
Wanneer voor de kleine modderkruiper geen ontheffing wordt aangevraagd, maar gewerkt wordt middels een gedragscode, dienen mitigerende maatregelen voor deze soort te worden verwerkt in een ecologisch werkprotocol.
16
4. BESCHERMDE NATUURGEBIEDEN Binnen het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Binnen een straal van drie kilometer rond het plangebied zijn wel delen van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) aanwezig (figuur 4). Deze bevinden zich op een afstand van circa 1km van het plangebied.
O : PEHS O : Plangebied Figuur 4: Plangebied en PEHS (Bron: www.synbiosys.alterra.nl)
4.4. EFFECTEN ONTWIKKELINGEN Gezien deze afstand en de aanwezigheid van snelwegen tussen het plangebied en delen van de PEHS die binnen een straal van 3km rond het plangebied aanwezig zijn, worden geen nadelige effecten van de geplande ingreep hierop verwacht. Door het ontbreken van Natura2000 of anderszins beschermde natuurgebieden binnen de invloedsfeer van de geplande ingreep, worden ook hierop geen negatieve effecten verwacht.
4.5. AANBEVELINGEN ONTWIKKELINGEN De geplande ingreep kan worden benut om de ecologische positie van het plangebied en de stedelijke ecologische hoofdstructuur van Den Haag Ypenburg te versterken. Maatregelen welke hieraan kunnen bijdragen zijn: -
het realiseren van migratiemogelijkheden voor grondgebonden zoogdieren, zoals het ree, het toepassen van vleermuis- en vogelvriendelijke verlichting, de gekapte en verwijderde begroeiing buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden opstapelen of hiervan houtrillen aanleggen ten behoeve van amfibieën, kleine zoogdieren en vogels, de demping van de watergang zodanig uitvoeren dat er een natuurlijke, flauwe oever aanwezig blijf.
5. CONCLUSIE Flora- en faunawet Binnen het plangebied komen middels de Flora- en faunawet beschermde soorten voor. Het betreffen de kleine modderkruiper en de sperwer. Voor de sperwer geldt dat bij het verloren gaan van een nestlocatie ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd dient te worden. Voor de kleine modderkruiper geldt dat hiervoor alleen ontheffing aangevraagd moet worden, wanneer er geen gebruik wordt gemaakt van een door het Ministerie van E,L&I goedgekeurde gedragscode. Mitigerende maatregelen voor de sperwer dienen in een activiteitenplan opgenomen te worden, welke bij de ontheffingsaanvraag bijgevoegd dient te worden. Mitigerende maatregelen voor de kleine modderkruiper dienen bij het gebruik van een gedragscode in een ecologisch werkprotocol, behorende bij de specifieke ingreep, te worden opgenomen. Wanneer ontheffing aangevraagd wordt, dienen de mitigerende maatregelen eveneens in het activiteitenplan opgenomen te worden.
17
Natuurbeschermingswet 1998 Binnen het plangebied en binnen de invloedssfeer van de geplande ingreep zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Van overtreding van de natuurbeschermingswet 1998 zal dan ook geen sprake zijn.
18
LITERATUUR Bellmann, H., 2007, Vlinders, rupsen en waardplanten, Tirion Uitgevers BV, Baarn Bos, F, M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff, De Vlinderstichting 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hisperioidea, Papilionoidea). – Nederlandse Fauna 7. Leiden. Nationaal Historisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey – Nederland Boesveld, A., A.W. Gmelig Meyling, I. van Lente, 2010. Verspreidingsonderzoek. Mollusken van de Europese Habitatrichtlijn. Resultaten van het inventarisatiejaar 2010. Platte schijfhoren Anisus vorticulus. Stichting ANEMOON. Heemstede. Broekhuizen, S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk en J.B.M. Thissen, 1992, Atlas van de Nederlandse Zoogdieren, KNNV Uitgeverij, Utrecht Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft (RAVON)(redactie) 2009, De amfibieën en reptielen van Nederland. – Nederlandse Fauna 9. Nationaal Historisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden Diepenbeek, A. van & R. Creemers, 2006, Herkenning amfibieën en reptielen, Stichting RAVON, Nijmegen Emmerik, W.A.M. van, & H.W. de Nie, 2006, Zoetwatervissen van Nederland, Ecologisch bekeken, Vereniging Sportvisserij Nederland, Bilthoven Gittenberger, E. & A.W. Janssen (red.), 2004. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water. – Nederlandse Fauna 2. Nationaal Historisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey – Nederland Meijden, R. van der, 2005, Heukels’ Flora van Nederland, Wolters-Noordhoff B.V., Groningen/Houten Mennema, J., A.J. Quene-Boterenbrood & C.L. Plate, 1985. Atlas van de Nederlandse Flora 2, Zeldzame en vrij zeldzame planten, Bohn, Scheltema & Holkema, Utrecht Mullarney, K, L. Svensson, D. Zetterström & P.J. Grant, 2005, ANWB Vogelgids van Europa, Tirion Uitgevers BV, Baarn Natuurloket, 2013, Beknopte eenmalige levering OHNL-2013-2640 d.d. wo, 06/02/2013 Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Historisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey – Nederland Nie, H.W., 1996, Atlas van de Nederlandse Zoetwatervissen, Media Publishing, Doetinchem Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Historisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey – Nederland. Smit, J.T., 2007, Actuele en potentiële verspreiding van het Vliegend hert in Nederland, EIS-Nederland, Leiden SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000.- Nederlandse Fauna 5. Nationaal Historisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en European Invertebrate Survey – Nederland Teunissen, A.P.J.A., 2009, Verspreidingsatlas Nederlandse boktorren (Cerambycidae), EIS-Nederland, Leiden Vleermuisvakberaad Netwerk Groene Bureaus, Zoogdiervereniging en Gegevensautoriteit Natuur, 2012, Vleermuisprotocol 2012, 24 februari 2012.
Internet www.minlnv.nl (ontheffingen) www.piscaria.nl www.ravon.nl www.stowa.nl (limnodata neerlandica) www.synbiosys.alterra.nl/natura2000 www.telmee.nl
19
BIJLAGE 1: SCHETS GEPLANDE INGREEP
Bron: Ministerie van Defensie
- - - : Raai inloopvallen
BIJLAGE 2: RAAIEN INLOOPVALLEN
: Vliegroute
Gewone dwergvleermuis B : Baltsterritorium Ruige dwergvleermuis B : Baltsterritorium Rosse vleermuis
B B
BIJLAGE 3: BALTSTERRITORIA EN VLIEGROUTE VLEERMUIZEN