Natuurtoets amovatie eenheden FL30 en 32 Maxima-centrale, Lelystad Toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het Nationaal Natuurnetwerk
R.G. Verbeek
Natuurtoets amovatie eenheden FL30 en 32 Maxima-centrale, Lelystad Toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het Nationaal Natuurnetwerk
R.G. Verbeek
Opdrachtgever: Koole b.v. 20 januari 2015 rapport nr. 14-224
Status uitgave:
Aangepast eindrapport
Rapport nr.:
14-224
Datum uitgave:
20 januari 2015
Titel:
Natuurtoets amovatie eenheden FL30 en 32 Maxima-centrale, Lelystad
Subtitel:
Toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het Nationaal Natuurnetwerk
Samenstellers:
Ing. R.G Verbeek
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
71
Foto’s omslag (boven naar beneden):
Aalscholver (M.P. Collier), rivierdonderpad (F.L.A. Brekelmans), kuifeenden (H. Prinsen)
Project nr.:
14-419
Projectleider:
Drs. D.B. Kruijt
Naam en adres opdrachtgever:
Koole b.v. Postbus 6, 2140AA, Vijfhuizen
Referentie opdrachtgever:
mail 27 juni 2014
Akkoord voor uitgave:
Teamleider Bureau Waardenburg bv ir. E.J.F. de Boer
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Koole b.v. Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, digitale kopie of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2008.
2
Voorwoord GDF SUEZ Energie Nederland is voornemens om een deel van de Maxima-centrale te Lelystad te amoveren. Deze ingreep kan effecten hebben op beschermde natuurgebieden en het Nationaal Natuurnetwerk. Koole b.v. is in opdracht van GDF SUEZ Energie Nederland Koole b.v. belast met de sloop van een deel van Maxima-centrale. Koole b.v. heeft Bureau Waardenburg opdracht verstrekt om de effecten op beschermde natuurwaarden in beeld te brengen en indien van toepassing aan te geven op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt en/of gecompenseerd. Dit rapport is te beschouwen als de oriëntatiefase van de habitattoets, zoals omschreven in de Natuurbeschermingswet 1998 (artikelen 19d t/m 19j) en vormt een “nee, tenzij-toets” ten aanzien van het Nationaal Natuurnetwerk. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: R.G. Verbeek D.B. Kruijt E.J.F. de Boer
rapportage projectleiding teamleider
Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg is ISO gecertificeerd. Vanuit Koole b.v. werd de opdracht begeleid door de heer H. van Duijnen. Wij danken hem voor de prettige samenwerking.
3
4
Inhoud Voorwoord .....................................................................................................................................3! 1! Inleiding ..................................................................................................................................7! 1.1! Aanleiding en doel......................................................................................................7! 1.2! Aanpak toetsing Natuurbeschermingswet 1998 ......................................................7! 1.3! Aanpak nee, tenzij-toets NNN ...................................................................................9! 2! Ingreep en plangebied .........................................................................................................11! 2.1! Het plangebied .........................................................................................................11! 2.2! De ingreep ................................................................................................................12! 3! Plangebied en Natura 2000-gebieden ...............................................................................15! 3.1! Ligging Natura 2000-gebieden en plangebied .......................................................15! 3.2! IJsselmeer ................................................................................................................16! 3.3! Markermeer & IJmeer ..............................................................................................25! 3.4! Oostvaardersplassen ...............................................................................................26! 3.5! Ketelmeer & Vossemeer .........................................................................................27! 4! Effecten op Natura 2000-gebieden.....................................................................................29! 4.1! Mogelijke effecten en de invloedsfeer van het project ...........................................29! 4.2! Bepaling van effecten ..............................................................................................29! 4.3! Mitigerende maatregelen .........................................................................................33! 4.4! Cumulatieve effecten ...............................................................................................33! 4.5! Significantie van effecten .........................................................................................33! 4.6! Vergunningsplicht.....................................................................................................33! 5! Nationaal Natuurnetwerk .....................................................................................................35! 5.1! Ligging.......................................................................................................................35! 5.2! Effecten op het NNN ................................................................................................36! 6! Conclusies ............................................................................................................................37! 6.1! Natuurbeschermingswet 1998 ................................................................................37! 6.2! NNN ..........................................................................................................................37! 7! Literatuur...............................................................................................................................39! Bijlage 1! Wettelijke kaders .....................................................................................................41! 1.1! Inleiding .....................................................................................................................41! 1.2! Natuurbeschermingswet 1998 ................................................................................41! 1.3! Wabo en omgevingsvergunning .............................................................................45! 1.4! Het Nationaal Natuurnetwerk en Barro...................................................................46!
5
1.5! Rode lijsten............................................................................................................... 47! Bijlage 2! Doelen Natura 2000-gebieden ............................................................................... 48! Bijlage 3! Voorkomen vogels in Natura 2000-gebied IJsselmeer ........................................ 60! Bijlage 4 ! Ligging telgebied vogels ........................................................................................ 61! Bijlage 5! Resultaten akoestisch onderzoek .......................................................................... 62!
6
1 Inleiding 1.1
Aanleiding en doel GDF SUEZ is voornemens om een niet meer in gebruik zijnde deel van de Maximacentrale te Lelystad te amoveren. Deze ingreep kan effecten hebben op door de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet) beschermde natuurgebieden en het Nationaal Natuurnetwerk (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur). In het rapport wordt verslag gedaan van bronnenonderzoek, bepaling van de effecten op beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten) en op het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) en indien van toepassing mogelijkheden voor mitigatie en compensatie van de effecten. Het doel is te bepalen of de ingreep kan leiden tot overtredingen van de wetten en regels die zien op bescherming van de natuur. Als dat het geval is, wordt bepaald onder welke voorwaarden vergunning (Nbwet) en/of toestemming (NNN) kan worden verkregen.
1.2
Aanpak toetsing Natuurbeschermingswet 1998 Het plangebied ligt in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden IJsselmeer, Op grotere afstand liggen de gebieden Markermeer & IJmeer, Ketel- en Vossemeer en Oostvaardersplassen. Als het plan negatieve effecten heeft op Natura 2000gebieden, is een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: “Nbwet”) vereist. Ook kunnen maatregelen om negatieve effecten te voorkomen, te verminderen of te compenseren nodig zijn. Voor een nadere uitleg van het wettelijk kader, zie bijlage 1. De voorliggende rapportage beschrijft de resultaten van een oriëntatiefase van de habitattoets, dat wil zeggen een verkennend onderzoek naar de effecten op beschermde natuurgebieden (waaronder wij in dit rapport verstaan: Natura 2000gebieden en beschermde natuurmonumenten). De centrale vraag van deze toetsing is: bestaat er een reële kans op significante negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of kan het optreden van significant negatieve effecten met zekerheid worden uitgesloten? Meer in detail geeft deze rapportage antwoord op de volgende vragen: Welke beschermde natuurgebieden (Natura 2000, Beschermde Natuurmonumenten) liggen binnen de invloedssfeer van het plan/project? Wat zijn de instandhoudingsdoelen voor deze natuurgebieden? Wat is de ligging van het plangebied ten opzichte van de habitattypen, de leefgebieden van soorten of andere natuurwaarden waarvoor de betreffende
7
-
-
-
natuurgebieden zijn aangewezen? Welke functies heeft het plangebied en zijn invloedssfeer voor deze beschermde natuurwaarden? Welke effecten op beschermde natuurgebieden heeft de ingreep? Indien effecten aanwezig zijn: welke maatregelen kunnen worden genomen om de effecten te vermijden of te verminderen? Hoe effectief zijn deze mitigerende maatregelen? Indien effecten aanwezig zijn: wat zijn de effecten van het plan/project als deze worden beschouwd in samenhang met andere activiteiten en plannen, met andere woorden, wat zijn de cumulatieve effecten? Is nader onderzoek nodig? Kunnen significante effecten (inclusief cumulatieve effecten) worden uitgesloten? Moet voor het plan vergunning worden aangevraagd? Moet voor de vergunningsaanvraag een nadere toetsing worden uitgevoerd?
De uitkomsten van het onderzoek kunnen als volgt zijn: Er treden met zekerheid geen effecten op; er is geen vergunning nodig en evenmin aanvullende maatregelen. Wel wordt aanbevolen de conclusies van dit onderzoek aan het bevoegd gezag voor te leggen. Significant negatieve effecten kunnen niet worden uitgesloten. Voor het project is een vergunning nodig, die kan worden aangevraagd op basis van een ‘passende beoordeling’ en na het doorlopen van de ADC-toets (zie Bijlage 1). Vooroverleg met het bevoegd gezag is noodzakelijk. In andere gevallen, er zijn (mogelijk) wel effecten, maar die zijn beperkt en zeker niet significant, bepaalt het bevoegd gezag of er vergunning nodig is. Aan de vergunning kunnen maatregelen gekoppeld zijn om negatieve effecten additioneel te verminderen of te voorkomen. Deze maatregelen zijn niet nodig om significante effecten te voorkomen, maar zijn gewenst door het bevoegd gezag. De effecten van de ingreep worden getoetst aan de instandhoudingsdoelen die voor de Natura 2000-gebieden gelden. Deze zijn ontleend aan de definitieve aanwijzingsbesluiten. Gegevens vogels Er is gebruik gemaakt van telgegevens van januari 2007 t/m juni 2011 van de kustzone van het IJsselmeer van Lelystad tot de Ketelbrug (zie kaart bijlage 4). Deze gegevens zijn verzameld en bewerkt door Rijkswaterstaat en opgenomen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Het Natuurloket heeft deze gegevens geleverd ten behoeve van voorliggende toetsing aan de natuurwetgeving.
8
Akoestisch onderzoek In opdracht van Bureau Waardenburg heeft Peutz akoestisch onderzoek met betrekking tot sloopactiviteiten uitgevoerd (Van Leemput 2014). Een samenvatting van de resultaten is opgenomen in bijlage 5. Voor een beschrijving van uitgangspunten en werkwijze van het akoestisch onderzoek wordt verwezen naar het betreffende rapport van Peutz (2014).
1.3
Aanpak nee, tenzij-toets NNN Het plangebied ligt nabij de grens van Nationaal Natuurnetwerk (NNN). Het ruimtelijke beleid voor het NNN is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in het NNN het ‘nee, tenzij-regime’. Als een voorgenomen ingreep de nee, tenzij-toets met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden. Eventuele nadelige effecten moeten worden gemitigeerd en de resterende schade moet worden gecompenseerd. Als een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het nee, tenzij-regime dan kan de ingreep niet plaatsvinden (zie ‘Spelregels EHS’, ministerie van LNV, 2007). Als eerste wordt bepaald of de ingreep binnen NNN-gebied plaatsvindt. Als dit niet het geval is, wordt bepaald of het noodzakelijk is om negatieve effecten van ingrepen 1 buiten het NNN te bepalen . Als de ingreep binnen het NNN plaatsvindt of het is nodig om ingrepen buiten het NNN te toetsen, dan wordt de ‘nee, tenzij-toets’ doorlopen. Deze toets geeft antwoord op de volgende vragen: Wat zijn de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN ter plaatse van de ingreep? Hieronder vallen ook de beheertypen (natuurdoeltypen). Welke effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN heeft de ingreep? Zijn deze effecten als significant te kwalificeren? Hoe kunnen de effecten worden gemitigeerd of gecompenseerd? De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. Het gaat daarbij om: de bij het gebied behorende natuurdoelen en -kwaliteit, geomorfologische en aardkundige waarden en processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde. De natuurdoelen worden (vaak per perceel) gespecificeerd als natuurdoeltype of beheertype.
1
In een aantal provincies is het ook niet zondermeer toegestaan om de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN aan te tasten door ingrepen buiten het NNN.
9
10
2 Ingreep en plangebied 2.1
Het plangebied Het plangebied ligt op het terrein van de Maxima-centrale ten noordoosten van Lelystad. Het plangebied ligt in de gemeente Lelystad en provincie Flevoland. De Maxima-centrale is een elektriciteitscentrale op een eiland in het IJsselmeer. De gebouwen binnen het plangebied (figuur 2.1) behoorden oorspronkelijk tot de Flevocentrale. Een deel van de oude centrale is eerder al gesloopt. De Maxima-centrale bestaat vandaag de dag uit meerdere gebouwen waarvan een groot deel de afgelopen jaren gerealiseerd is. De eigenaar van de Maxima-centrale is GDF SUEZ. Het eiland heeft een stortstenen oever en aan de noordwestzijde een haven met een strekdam. Het terrein zelf bestaat behalve uit gebouwen ook uit braakliggende delen en parkeerplaatsen en wegen. Op het terrein staan enkele kleine bomen. Aan de zuidzijde is het eiland met de IJsselmeerdijk (Flevopolder) verbonden middels een brug. De Maxima-centrale wordt omringd door het open water van het IJsselmeer. Nabij de Maxima-centrale is het IJsselmeer tussen de vijf en tien meter diep, wat noordelijker van de Maxima-centrale is de diepte beperkt tot enkele meters. Op circa twee km ten westen van de Maxima-centrale ligt een vaargeul voor de scheepvaart die van en naar het Markermeer leidt. Er ligt een vaarroute tussen de Maxima-centrale en deze vaargeul. Langs de IJsselmeerdijk staan windturbines. Het achterland achter de dijk ter hoogte van de Maxima-centrale bestaat uit bosaanplant en grasland. Op enkele honderden meters binnendijks loopt de rijksweg A6. Van en naar de Maxima-centrale lopen bovengrondse hoogspanningslijnen.
11
Figuur 2.1
2.2
Globale ligging van het terrain met de voornaamste werkzaamheden (rood begrensd) van de Maxima-centrale nabij Lelystad. Voor een exacte begrenzing van het werkterrein zie het rapport Akoestisch onderzoek (Van Leemput 2014).
De ingreep De ingreep omvat de amovatie van een deel van de Maxima-centrale (figuur 2.1). Voor de werkzaamheden is een werkplan (Koole 2014) opgesteld. Onderstaande informatie is ontleend aan dit werkplan. De werkzaamheden omvatten het slopen en afvoeren van Flevo 30 (gas- en olie gestookte eenheid) en ontmanteling en afvoeren van Flevo 32 (gasturbine) tot een niveau van 1 m minus maaiveld. Bij deze werkzaamheden is inbegrepen: • het saneren van asbesthoudende materialen en keramische vezels;
12
• • • • •
slopen en afvoeren fundering schoorsteen Flevo 30; slopen en afvoeren koelwaterkanalen; uitvoeren bodemsanering; aanvullen kelders, grondaanvulling en terreinafwerking; 2 ontmantelen en afvoeren Flevo 32 .
De sanerings- en sloopwerkzaamheden zijn gepland van medio november 2014 (start voorbereidende werkzaamheden) tot en met januari 2016. De uitvoering neemt maximaal 16 maanden in beslag (zie planning figuur 2.2). De afvoer van het vrijgekomen materiaal vindt plaats over land of over water. Dit moet nog nader worden bepaald. In voorliggend rapport is aangenomen dat de transportroute over bestaande (vaar)wegen loopt.
2
Het is vooralsnog de bedoeling dat de gasturbine FL32 verkocht zal worden en elders wordt herbouwd. In dit geval zal
deze installatie, inclusief het gebouw volledig- en op systematische wijze worden ontmanteld c.q. gedemonteerd. Mocht de gasturbine niet verkocht kunnen worden, dan wordt deze gesloopt op dezelfde wijze als FL30. In voorliggend rapport is –als maximum-effect scenario- in de effectbepaling rekening gehouden met sloop van FL32.
13
Id
Taaknaam
PLANNING SLOOP FLEVO 30 kw 4, 2014 okt nov
7-5-15
sep
30-10-14
Einddatum
24-10-14
Duur
8 wkn
35 wkn
28-11-14
Begindatum
4 wkn
21-11-14
Overbrengen spare parts
Plaatsen en inrichten romney loods
5-1-15
5-9-14
12-1-15
15-12-14
0 wkn
12 wkn
2 wkn
15 wkn
2 wkn
4 wkn
15-1-15
27-11-14
2-4-15
2-4-15
16-1-15
18-12-14
23-1-15
9-1-15
11
2
5-9-14
5-9-14
5 wkn
21-11-14
1
29-9-14
4 wkn
8
7
aug
27-10-14
0 wkn 5-12-14
9
Onderzoek + rapportage F&Fw
9-1-15
1 wk
T0 Asbestinventarisatie + rapportage
27-10-14
11-12-14
ONDERZOEKEN EN VERGUNNINGEN
Bodemonderzoek + rapportage
21-11-14
1 wk
0 wkn
1
3
Indienen en behandeltermijn sloopmelding
5-12-14
10
Mitigerende- en compenserende maatregelen F&Fw
2-4-15
7 wkn
2
4
Akkoord op sloopmelding
5-12-14
11
Aanvragen en behandeltermijn ontheffing F&Fw
21-11-14
5
4
5
Omgevingsvergunning romney loods
3
6
Aanbrengen fundatie romney loods
12
Ontheffing F&Fw
28-11-14 7-5-15
15
6
8
7
13
Voortoets en rapportage NBw
7-5-15
14
Beoordeling en aanpassen rapportage NBw 16 wkn
15
0 dagen
16
7-5-15
16-1-15
1-1-15
21
Aanvragen en behandeltermijn vergunning NBw (niet zeker)
1-1-15
Vergunning NBw 8 wkn
28-1-16
17
0 wkn
18 7-11-14
62 wkn
Aanvragen en behandeltermijn Waterwetvergunning 1-1-15
19
21-11-14
Waterwetvergunning
dec
9
kw 1, 2015 jan
10
12 13
17
1-1
feb
mrt
14
23-4-15
26
SANEREN EN SLOOP
20
18-6-15
27
21
15 wkn
2-7-15
23
8 wkn
16-7-15
22
9-1-15
14 wkn
4-12-14
24-4-15
16 wkn
27-8-15
26-3-15
Sloop turbines, condensors etc. in machinezaal
27-3-15
6 wkn
2-7-15
1-10-15
2 wkn
Sloop betonconstructies in machinezaal
27-3-15
5 wkn
17-9-15
16 wkn
24
Asbestsanering buiten
8 wkn
12-11-15
5-12-14
25
Sloop ketel 17-7-15
3 wkn
19-11-15
21-11-14
26
Sloop ketelhuis / statief
8-5-15
28-8-15
8 wkn
Mobiliseren
27
Sloop machinezaal (excl. Kelder)
28-8-15
9 wkn
Asbestsanering binnen
28
Ontmantelen en afvoeren Flevo 32 (GT)
18-9-15
14-1-16
10-12-15
23
29
Sloop fundering schoorsteen Flevo 30
18-9-15
3 wkn
22
30
Sloop koelwaterinlaat- en uitlaat (excl. Putten)
5 wkn
24
31
Sloop overige objecten
20-11-15
32
11-12-15
33 Bodemsanering
34
Aanvullen kelders, grondaanvulling en terreinafwerking
35
Mijlpaal
Externe taken
Projectsamenvatting
Voortgang
Externe mijlpaal
25
30
18
kw 2, 2015 apr mei
Taak
Samenvatting
Pagina 1
Splitsing
28-1-16
2 wkn
Demobiliseren
15-1-16
36
Project: 314028 Planning - versie 7 C Datum: 12-1-15
jun
kw 3, 2015 jul
28
Deadline
aug
29
31
sep
32
33
kw 4, 2015 okt
nov
34
35
dec
feb
KOOLE BV
kw 1, 2016 jan
36
14
Planning sloop- en saneringswerkzaamheden Maxima-centrale (bron: Koole BV)
Figuur 2.2
3 Plangebied en Natura 2000-gebieden 3.1
Ligging Natura 2000-gebieden en plangebied In de ruime omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen en Ketelmeer & Vossemeer (figuur 3.1). In de ruime omgeving liggen geen Beschermde Natuurmonumenten.
Figuur 3.1
Ligging plangebied in relatie tot Natura 2000-gebieden in de ruime omgeving.
15
3.2 3.2.1
IJsselmeer Ligging en instandhoudingsdoelen Het plangebied ligt op circa 100 m afstand van het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Het IJsselmeer is aangewezen voor diverse soorten habitattypen, soorten van Bijlage II Habitatrichtlijn, broedvogels en niet-broedvogels. In bijlage 2 zijn de instandhoudingsdoelen opgenomen.
3.2.2
Voorkomen van habitattypen en soorten In deze paragraaf wordt het voorkomen besproken van de habitattypen, soorten van bijlage II, broedvogels en niet-broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied IJsselmeer is aangewezen. Vooral het voorkomen in het plangebied of de invloedssfeer van de ingreep is van belang. Ook wordt aangegeven wat de betekenis van het plangebied is voor de habitattypen en soorten planten en dieren. Habitattypen De habitattypen waar het IJsselmeer voor is aangewezen (H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, H6430 Ruigten en zomen – subtype A en B, H7140 Overgangs- en trilvenen -subtype A, zie verder bijlage 2) komen voor langs de Friese IJsselmeerkust en de Noord-Hollandse kust (Rijkswaterstaat 2010). In de ruime omgeving van het plangebied komen geen habitattypen voor die aangewezen zijn voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer. Soorten van bijlage II Habitatrichtlijn Rivierdonderpad De rivierdonderpad leeft vooral op kunstmatig substraat in de oeverzone (met name basaltblokken) maar deze vis kan ook op mosselbanken of zandbodems voorkomen. In het IJsselmeer is de rivierdonderpad sinds de jaren ’90 sterk afgenomen. De rivierdonderpad komt langs de gehele oeverzone van de Flevopolder voor, waaronder in de delen nabij het plangebied die binnen het Natura 2000-gebied vallen (Rijkswaterstaat 2010). Meervleermuis De meervleermuis gebruikt het IJsselmeer als foerageergebied. Deze vleermuis jaagt in de nacht op insecten boven open water en oevers. Het gedeelte van het IJsselmeer dat alleen onder de Vogelrichtlijn valt (waaronder de ruime omgeving van het plangebied) is niet meer aangewezen voor meervleermuis (Min. v. EZ 2013). De meervleermuis verblijft overdag in gebouwen in de wijde omgeving. In het plangebied en directe omgeving zijn geen verblijfplaatsen van de meervleermuis (Rijkswaterstaat 2010; onderzoek Flora- en faunawet Bureau Waardenburg in prep.).
16
Noordse woelmuis Het leefgebied van de noordse woelmuis in het IJsselmeer beperkt zich tot de Friese IJsselmeerkust. Het plangebied en ruime omgeving heeft geen betekenis voor de noordse woelmuis (Rijkswaterstaat 2010). Groenknolorchis De groeiplaatsen van de groenknolorchis langs het IJsselmeer beperken zich tot de Friese IJsselmeerkust. In het plangebied en ruime omgeving komt de groenknolorchis niet voor (Rijkswaterstaat 2010). Broedvogels Het IJsselmeer is aangewezen voor tien soorten broedvogels. Vrijwel al deze soorten broeden op eilanden in het IJsselmeer en langs de oevers van het IJsselmeer. Veel soorten broedvogels gebruiken het open water van het IJsselmeer ook als foerageergebied. Recente populatiegroottes wijken soms af van de doelen die voor het IJsselmeer gesteld zijn (tabel 3.1). Aalscholver De aalscholver broedt met in totaal circa 5.000 paren in kolonies in de Ven (Enkhuizen), de Kreupel en langs de Houtribdijk (nabij de Trintelhaven) (tabel 3.1). Bovendien broeden er aalscholvers buiten het Natura 2000-gebied IJsselmeer maar die wel in het IJsselmeer foerageren (o.a. in de Oostvaardersplassen). Voor de Natura 2000-gebieden IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen is een gezamenlijke doelstelling geformuleerd (zogenoemde regionale doelstelling) vanwege het sterk wisselende voorkomen per gebied. De omgeving van het plangebied wordt het gehele jaar gebruikt door foeragerende aalscholvers. Tijdens het broedseizoen maken de aalscholvers dagelijks foerageervluchten van de kolonies naar de foerageergebieden, waaronder de omgeving van het plangebied. Roerdomp, porseleinhoen, snor, rietzanger, bruine kiekendief en kemphaan. De roerdomp, porseleinhoen, snor, rietzanger en bruine kiekendief broeden in moerassen, de kemphaan in natte graslanden. De soorten komen vooral voor in de buitendijkse gebieden van de Friese IJsselmeerkust (Rijkswaterstaat 2010). De roerdomp en bruine kiekendief foerageren doorgaans op maximaal enkele km’s van het nest (Van der Vliet et al. 2011). Het gebiedsgebruik van het porseleinhoen, snor, rietzanger en kemphaan beperkt zich in het broedseizoen tot het broedgebied en de directe omgeving (Van der Vliet et al. 2011). Het plangebied ligt voor alle soorten te ver van de broedgebieden om gebruikt te kunnen worden.
17
Lepelaar In het IJsselmeer broedt de lepelaar bij Onderdijk (met gemiddeld 74 paren) en incidenteel op de Kreupel (tabel 3.1). De lepelaar komt in de omgeving van het plangebied niet voor (telgegevens RWS). Bontbekplevier De bontbekplevier broedt op rustig gelegen, zandige, liefst schelpenrijke, of stenige oeverzones. De bontbekplevier broedt met gemiddeld 12 paren op met name de Kreupel, Onderdijk, de Ven en de Friese IJsselmeerkust (tabel 4.1). De bontbekplevier foerageert op maximaal 3 km van het nest (Van der Vliet et al. 2011). Het plangebied en omgeving ligt op te grote afstand van het broedgebied. Visdief De visdief broedt in het IJsselmeer op (zand)platen, eilandjes en buitendijkse graslanden. De kolonies in het IJsselmeer liggen op de Kreupel, langs de Friese IJsselmeerkust en in de Ven, en op industrieterreinen en daken. Het totaal aantal broedparen bedraagt gemiddeld bijna 5.500 (tabel 3.1). De visdief foerageert in augustus boven het gehele IJsselmeer. De niet broedende visdieven foerageren boven het gehele IJsselmeer; broedende visdieven foerageren op maximaal 7 km van de broedlocatie (Van der Vliet et al. 2011). Het plangebied ligt op meer dan 7 km afstand tot de broedgebieden. De vogels die de omgeving van het plangebied foerageren, zijn dan ook niet afkomstig van de broedkolonies uit het IJsselmeer. Tabel 3.1 Soorten broedvogels waarvoor IJsselmeer is aangewezen, het actuele populatieniveau (2008 t/m 2012), instandhoudingsdoel (IHD) en voorkomen in onderzoeksgebied. Bron: Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS), 2014. Soort Aalscholver Bontbekplevier Bruine kiekendief Kemphaan Lepelaar Porseleinhoen Rietzanger Roerdomp Snor Visdief
18
2008 4.060 0 85 5 5.408
2009 6.068 13 74 6 3.832
2010 7.074 84 7.642
2011 4.727 67 5.245
2012 6.222 14 10 1 83 0 4 4.208
Gemiddeld 5.630 14 10 1 79 0 5 5.267
IHD 8.000* 13 25 20 25 18 990 7 40 3.300
Niet-broedvogels Ganzen In het IJsselmeer komen grote aantallen ganzen voor (tabel 3.4). De aantallen van grauwe gans, brandgans en kolgans lopen in het winterhalfjaar op tot tienduizenden exemplaren. In het zomerhalfjaar zijn de aantallen ganzen met uitzondering van grauwe gans veel lager. De ganzen gebruiken het IJsselmeer voornamelijk als slaapplaats. De ganzen slapen ’s nachts vooral in de kustzone van de Friese IJsselmeerkust en van Noord-Holland. De belangrijkste foerageergebieden zijn binnendijks gras- en bouwlanden in Friesland, Noord-Holland en Flevoland. De aantallen ganzen nemen de laatste decennia toe. Ganzen komen overdag in de omgeving van het plangebied met relatief beperkte aantallen voor op het open water. Wanneer ganzen aanwezig zijn gaat het om maximaal enkele tientallen vogels (telgegevens RWS). ’s Nachts liggen de aantallen mogelijk hoger, maar hier over is geen informatie beschikbaar. Kleine zwaan Kleine zwanen komen in het winterhalfjaar voor. De zwanen gebruiken het IJsselmeer als foerageergebied (enkele tientallen ex.) en als slaapplaats (meer dan 1.500 ex.) (tabel 3.4). De kleine zwaan is in het winterhalfjaar aanwezig. De Friese IJsselmeerkust herbergt het leeuwendeel van de aantallen zwanen. De zwanen slapen en foerageren hier in de waterplantenrijke ondiepe kustzone en foerageren in de achterliggende gras- en bouwlanden. Op het open water in de omgeving van het plangebied komen overdag geen kleine zwanen voor (telgegevens RWS). In de westelijke helft van de Flevopolder komen gemiddeld enkele tot vele tientallen kleine zwanen voor in de wintermaanden (sovon.nl 2014). Mogelijk slapen deze ’s nachts op het open water in de omgeving van het plangebied, hoewel er in de Flevopolder veel potentiële slaapplekken aanwezig zijn. Herbivore watervogels Herbivore eenden (krakeend, wilde eend, pijlstaart, tafeleend, brilduiker) en de meerkoet komen jaarrond met vele duizenden exemplaren in het IJsselmeer voor. Het IJsselmeer wordt gebruikt als foerageergebied en als slaapplaats. De aantallen zijn het hoogst in augustus tot en met oktober, wanneer veel waterplanten in het IJsselmeer benut kunnen worden. Belangrijke concentraties van herbivore eenden bevinden zich in de ondiepe, waterplantenrijke zones van de Friese IJsselmeerkust en de Vooroever bij Andijk. In de omgeving van het plangebied komen gemiddeld enkele tot vele tientallen wilde eenden voor. De wilde eend komt met maximaal ruim 150 ex. voor (tabel 3.3). De krakeend komt met kleinere aantallen voor (tabel 3.2, 3.3). De wilde eend en de krakeend gebruiken de gehele oeverzone van de IJsselmeerdijk, de grootste aantallen zijn aanwezig langs de oevers van de Maximacentrale (Van Rijn et al. 2010). De aanwezigheid van voedsel (voor krakeend draadwieren op de strekdammen), luwte en rust maakt dit gebied aantrekkelijk voor deze soorten. De pijlstaart is afwezig in de omgeving van het plangebied. De brilduiker, meerkoet en tafeleend zijn deels ook
19
benthivore watervogels en worden onder benthivore watervogels besproken. Bergeend De bergeend komt het hele jaar voor in het IJsselmeer, met name in oktober en november als het lagere winterpeil is ingesteld en op droogvallende grond of in ondiep water gefoerageerd kan worden. Het aantal bergeenden in het IJsselmeer is de afgelopen jaren met enkele honderden exemplaren min of meer stabiel (NEM 2013). In de omgeving van het plangebied komen hooguit enkele bergeenden voor (telgegevens RWS). Benthivore watervogels Benthivore watervogels (tafeleend, kuifeend, topper, brilduiker, meerkoet) komen jaarrond met vele duizenden exemplaren in het IJsselmeer voor (tabel 3.4). Het IJsselmeer wordt gebruikt als foerageergebied en als slaapplaats. De hoogste aantallen benthivore watervogels zijn aanwezig in het winterhalfjaar. Benthivore watervogels foerageren onder water op schelpdieren. Belangrijke dagconcentraties van benthivore watervogels bevinden zich op windluwe locaties langs de kust van Noord-Holland, de Afsluitdijk en nabij de Steile Bank aan de zuidkant van Friesland. Overdag gebruiken de vogels deze locaties om te rusten; ’s nachts wordt er gefoerageerd in de wijde omgeving van de rustplekken. Met name in het zuidelijk deel van het IJsselmeer zijn veel driehoeks- en quaggamosselen aanwezig (Bij de Vaate & Jansen 2012). De tafeleend, meerkoet en brilduiker foerageren niet alleen op dierlijk materiaal (benthos), maar ook op plantaardig materiaal (vooral langs de Friese IJsselmeerkust). In de omgeving van het plangebied komen gemiddeld ruim 1.300 kuifeenden voor (tabel 3.2). In de wintermaanden, wanneer de meeste kuifeenden aanwezig zijn, kunnen de aantallen soms oplopen tot meer dan 6.000 ex. (tabel 3.3). De vogels gebruiken, afhankelijk van de windrichting, luwtegebieden die in de oeverzone van de hele IJsselmeerdijk kunnen liggen (Van Rijn et al. 2010). Van juli tot en met september (maar vooral in augustus) gebruiken vele honderden kuifeenden de omgeving van het plangebied om te ruien. De kuifeenden gebruiken dan rustig gelegen gebieden omdat ze tijdelijk niet in staat zijn om te vliegen. De belangrijkste locaties in de omgeving liggen langs de oevers rond de Maximacentrale en langs de Houtribdijk (Van Rijn et al. 2010). De aanwezigheid van luwte en rust maakt dit gebied aantrekkelijk voor ruiende kuifeenden. De aantallen van tafeleend en brilduiker in de omgeving van het plangebied zijn beperkt tot gemiddeld één tot enkele tientallen exemplaren (tabel 3.2). De tafeleend gebruikt vooral de oeverzone rond de Maximacentrale (Van Rijn et al. 2010). Dit gebied is door de aanwezigheid van rust en luwte aantrekkelijk voor de tafeleend. De meerkoet komt in de omgeving van het plangebied met gemiddeld met vele tientallen exemplaren voor (tabel 3.2), maar de aantallen kunnen in de nazomer tot maximaal met 1.500 ex. bedragen (tabel 3.3). De vogels gebruiken, afhankelijk van de windrichting, luwtegebieden die in de oeverzone van de hele IJsselmeerdijk kunnen
20
liggen (Van Rijn et al. 2010). De topper is afwezig in de omgeving van het plangebied (tellingen RWS). Slobeend De slobeend komt jaarrond met aantallen tot enkele honderden exemplaren voor in het IJsselmeer (tabel 3.4). De slobeend bevindt zich vrijwel uitsluitend langs de kust van Noord-Holland (in en rond de Vooroever) en de Friese IJsselmeerkust. De slobeend foerageert in zeer ondiepe wateren op macrofauna en zaden van waterplanten. In de omgeving van het plangebied komen hooguit enkele exemplaren voor (tellingen RWS). Visetende watervogels Visetende watervogels (fuut, aalscholver, grote zaagbek en nonnetje) komen in het winterhalfjaar met vele duizenden exemplaren in het IJsselmeer voor (tabel 3.4). Het IJsselmeer wordt gebruikt als foerageergebied en als slaapplaats. De watervogels duiken in het open water naar vis. Visetende watervogels bevinden zich verspreid over het open water en kustzone van het IJsselmeer. Relatief grote aantallen van viseters bevinden zich aan de zuidkant van de Friese IJsselmeerkust en de kust van Noord-Holland. In de omgeving van het plangebied komen op het open water gemiddeld honderden aalscholvers, tientallen futen en enkele grote zaagbekken en nonnetjes voor (tabel 3.2). De aantallen van aalscholver kunnen soms duizenden exemplaren bedragen (tabel 3.3). Waadvogels De grote zilverreiger en lepelaar komen met respectievelijk tientallen tot honderden exemplaren in het IJsselmeer voor (tabel 3.4). De grote zilverreiger is voornamelijk in het winterhalfjaar aanwezig, de lepelaar daarentegen in het zomerhalfjaar. De soorten komen vooral langs de Friese IJsselmeerkust voor, waar veel foerageergebied (ondiepten) aanwezig is. Ook de Vooroever (Noord-Holland) vormt een belangrijk foerageergebied. In de omgeving van het plangebied komen geen waadvogels voor door het ontbreken van geschikt leefgebied (telgegevens RWS). Steltlopers Steltlopers (goudplevier, grutto en wulp) komen met aantallen tot enkele duizenden exemplaren in het IJsselmeer voor (tabel 3.4). De wulp en goudplevier komen vooral in het winterhalfjaar voor, de grutto in het vroege voorjaar en (na)zomer. Het voorkomen van de steltlopers is vrijwel beperkt tot ondiepten en slikken langs de Friese IJsselmeerkust en lokaal langs de kust van de Noordoostpolder, Noord-Holland en het eiland de Kreupel. In de omgeving van het plangebied komen geen steltlopers voor door het ontbreken van geschikt leefgebied zoals slikken (telgegevens RWS).
21
Dwergmeeuw De dwergmeeuw foerageert boven het open water van het IJsselmeer op vis. De dwergmeeuw overwintert in het IJsselmeer in met name december en januari en is doortrekker in april. De aantallen in het IJsselmeer kunnen dan oplopen tot duizenden exemplaren (Rijkswaterstaat 2010). In de omgeving van het plangebied komt maximaal een tiental dwergmeeuwen voor (tabel 3.3). Sterns Sterns (zwarte stern, reuzenstern) komen met vele duizenden exemplaren in het zomerhalfjaar in het IJsselmeer voor (tabel 3.4). Met name de zwarte stern is talrijk; de aantallen van de reuzenstern zijn kleiner maar in nationaal perspectief groot. De zwarte stern en reuzenstern foerageren boven open water in het hele IJsselmeer en overnachten op de Kreupel (zwarte stern) en langs de Friese IJsselmeerkust (reuzenstern). In de omgeving van het plangebied komen hooguit een tiental exemplaren van de zwarte stern voor (tabel 3.3). De reuzenstern is afwezig in de omgeving van het plangebied (telgegevens RWS).
22
Tabel 3.2
Seizoensgemiddelden van niet-broedvogels in de omgeving van het plangebied (gegevens Waterdienst via Natuurloket) van soorten die aangewezen voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer, seizoenen 2007/2008 – 2010/2011. De andere niet-broedvogels die voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer zijn aangewezen zijn niet (structureel) geteld en daarom niet opgenomen in onderstaande tabel. Een seizoen loopt van juli t/m juni. In bijlage 4 is de begrenzing van het telgebied opgenomen.
Soort
07/08
08/09
09/10
10/11
Gemiddelde 07/08 - 10/11
Aalscholver Brilduiker Dwergmeeuw Fuut Grote zaagbek Krakeend Kuifeend Meerkoet Nonnetje Smient Tafeleend Toppereend Wilde eend Zwarte stern
775 6 0 110 15 14 2.335 154 0 12 10 0 64 0
297 14 0 78 12 9 1.838 85 1 0 8 0 54 1
304 2 1 62 3 15 567 264 0 0 8 0 52 3
246 0 1 52 6 13 497 79 0 1 12 0 50 0
406 6 1 76 9 13 1.309 145 0 3 10 0 55 1
Tabel 3.3
Maximale aantallen van niet-broedvogels in de omgeving van het plangebied (gegevens Waterdienst via Natuurloket) van soorten die aangewezen voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer, seizoenen 2007/2008 – 2010/2011. De andere niet-broedvogels die voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer zijn aangewezen zijn niet (structureel) geteld en daarom niet opgenomen in onderstaande tabel. In bijlage 4 is de begrenzing van het telgebied opgenomen.
Soort
Maxima N 2007-2011
Maand
Aalscholver
4.309
Aug
Brilduiker
140
Feb
Dwergmeeuw
10
Aug, apr
Fuut
273
Dec
Grote zaagbek
112
Jan
Krakeend
53
Sep
Kuifeend
6.453
Dec
Meerkoet
1.481
Sep
Nonnetje
12
Feb
Smient
140
Jan
Tafeleend
65
Aug
Toppereend
0
Wilde eend
162
Feb
Zwarte stern
11
Aug
23
Tabel 3.4
Soorten niet-broedvogels waarvoor IJsselmeer is aangewezen, het actuele populatieniveau (2007/2008 t/m 2011/2012) en instandhoudingsdoel (IHD). Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS), 2014. In bijlage 3 is een uitgebreide versie van tabel 3.4 opgenomen.
Soort Aalscholver Bergeend Brandgans Brandgans Brilduiker Dwergmeeuw Fuut Goudplevier Grauwe gans Grote zaagbek Grutto Grutto Kemphaan Kemphaan Kleine rietgans Kleine zwaan Kleine zwaan Kluut Kolgans Kolgans Krakeend Kuifeend Lepelaar Meerkoet Nonnetje Pijlstaart Reuzenstern Slobeend Smient Tafeleend Toendrarietgans Topper Wilde eend Wintertaling Wulp Wulp Zwarte stern
24
Functie F F F S F F F F F F F S F S F F S F F S F F F F F F S F S F S F F F F S S
Aantal in Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. max. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. max.
Gemiddelde 10.335 208 2.077 70.375 465 1.289 410 2.701 1.765 166 2.490 167 4.250 1 113 51 1.249 415 11.156 59 5.306 220 40 54 81 6.279 621 18.712 12.527 1.712 264 989 4.640 16.160
IHD 8.100 210 1.500 26200 310 85 2.200 9.700 580 1.850 290 2.200 2.100 17.300 30 20 1600 20 4.400 19.900 200 11.300 30 3.600 180 60 40 60 10.300 310 15.800 3.800 280 310 3.500 73200
3.3 3.3.1
Markermeer & IJmeer Ligging en instandhoudingsdoelen Het plangebied ligt op circa 5 km afstand van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het Markermeer & IJmeer is aangewezen voor diverse soorten broedvogels en nietbroedvogels. In bijlage 2 zijn de instandhoudingsdoelen opgenomen.
3.3.2
Voorkomen van habitattypen en soorten In deze paragraaf wordt het voorkomen besproken van de habitattypen, soorten van bijlage II, broedvogels en niet-broedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer is aangewezen. Vooral het voorkomen in het plangebied of de invloedssfeer van de ingreep is van belang. Ook wordt aangegeven wat de betekenis van het plangebied is voor de habitattypen en soorten planten en dieren. Habitattypen Het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer is aangewezen voor het habitattype H3140 Kranswierwateren. Het habitattype komt in de Gouwzee, IJmeer en kustzone Muiden. Het plangebied en omgeving heeft geen relatie met de gebieden waar dit habitattype voorkomt. Soorten bijlage II Habitatrichtlijn Rivierdonderpad De vissoort rivierdonderpad komt voor tussen zowel natuurlijk substraat (driehoekmossels) als kunstmatig substraat (stenen beschoeiingen) in het Markermeer & IJmeer en is uitsluitend gebonden aan het Natura 2000-gebied zelf (Rijkswaterstaat 2010). Meervleermuis De meervleermuis gebruik het Markermeer & IJmeer als foerageergebied. Deze vleermuis jaagt in de nacht op insecten boven open water en oevers. De meervleermuis verblijft overdag in gebouwen in de wijde omgeving. Deze verblijfplaatsen zijn echter niet aanwezig in het plangebied en omgeving (Rijkswaterstaat 2010). Broedvogels Aalscholver De aalscholver is een visetende watervogel. Het Markermeer & IJmeer heeft voor de soort een functie als foerageergebied, slaapplaats en als broedgebied. De broedvogels van het Markermeer gebruiken, net als de aalscholvers van de meeste andere kolonies, zowel het Markermeer als het IJsselmeer als foerageergebied. De broedvogels van de kolonies aan de zuidkant van het Markermeer gebruiken ook de
25
randmeren als foerageergebied (Rijkswaterstaat 2010). Het plangebied en directe omgeving heeft een functie als foerageergebied, maar is (wegens de lage aantallen) van beperkt belang. Visdief De visdief is een visetende stern. Het Markermeer & IJmeer heeft voor de soort een functie als foerageergebied, als slaapplaats en als broedgebied. De soort broedde tot voor kort aan de west- en noordzijde van het Markermeer. Door verplaatsing naar geschiktere broedgebieden (o.a. De Kreupel in het IJsselmeer) is de soort in het Markermeer & IJmeer sinds enkele jaren afwezig als broedvogel. Het plangebied wordt daarom niet gebruikt als foerageergebied door de visdief. Niet-broedvogels De niet-broedvogels van het Markermeer & IJmeer (bijlage 2) maken geen gebruik van het plangebied. De meeste soorten zijn gebonden aan het Markermeer en maken slechts af en toe gebruik van foerageergebieden buiten het Markermeer. Het Markermeer wordt wel door smienten uit de wijde omgeving als slaapplaats gebruikt, maar er liggen geen geschikte foerageergebieden in het plangebied en directe omgeving.
3.4 3.4.1
Oostvaardersplassen Ligging en instandhoudingsdoelen Het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen begint op 6 km afstand van het plangebied (figuur 3.1). De Oostvaardersplassen is aangewezen voor diverse soorten broedvogels en nietbroedvogels. In bijlage 2 zijn de instandhoudingsdoelen opgenomen.
3.4.2
Voorkomen van habitattypen en soorten In deze paragraaf wordt het voorkomen besproken van de broedvogels en nietbroedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen is aangewezen. Vooral het voorkomen in het plangebied of de invloedssfeer van de ingreep is van belang. Ook wordt aangegeven wat de betekenis van het plangebied is voor de habitattypen en soorten planten en dieren. Broedvogels De meeste soorten broedvogels (bijlage 2) waar het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen voor is aangewezen, zijn gebonden aan het gebied of de directe omgeving zelf (Van der Vliet et al. 2011). De omgeving van het plangebied ligt te ver weg van de Oostvaardersplassen om gebruikt te kunnen worden. De soorten (grote zilverreiger, lepelaar) die op grotere afstand van de broedgebieden kunnen foerageren, komen binnen het broedseizoen niet voor in de omgeving van het plangebied (telgegevens RWS).
26
Niet-broedvogels De meeste soorten niet-broedvogels (bijlage 2) waar het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen voor is aangewezen, slapen en foerageren in hetzelfde gebied. Enkele soorten (tafeleend, kuifeend en nonnetje) slapen in de Oostvaardersplassen en foerageren in de ruime omgeving. De kuifeend en tafeleend foerageren ’s nachts mogelijk in de omgeving van het plangebied en slapen overdag in de Oostvaardersplassen. De tellingen van de omgeving van het plangebied (tabel 3.2) vinden overdag plaats, waardoor dit geen goed beeld geeft van de nachtelijke aantallen. In de hele zuidelijke helft van het IJsselmeer is veel voedsel (driehoeksmosselen) aanwezig; het belang van de omgeving van het plangebied is daarom niet groot. Het nonnetje foerageert overdag, maar komt niet voor in de omgeving van het plangebied.
3.5 3.5.1
Ketelmeer & Vossemeer Ligging en instandhoudingsdoelen Het plangebied ligt op circa 8 km afstand van het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer. Het Ketelmeer & Vossemeer is aangewezen voor diverse soorten broedvogels en niet-broedvogels. In bijlage 2 zijn de instandhoudingsdoelen opgenomen.
3.5.2
Voorkomen van habitattypen en soorten In deze paragraaf wordt het voorkomen besproken van de broedvogels en nietbroedvogels waarvoor het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer is aangewezen. Vooral het voorkomen in het plangebied of de invloedssfeer van de ingreep is van belang. Ook wordt aangegeven wat de betekenis is van het plangebied voor de habitattypen en soorten planten en dieren. Broedvogels De soorten broedvogels (roerdomp, grote karekiet en porseleinhoen) waar het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer voor aangewezen is, zijn gebonden aan het gebied of de directe omgeving zelf. De roerdomp foerageert doorgaans op maximaal enkele km’s van de broedplek, porseleinhoen en grote karekiet op nog kleinere afstand (Van der Vliet et al. 2011). De omgeving van het plangebied ligt te ver weg van de gebieden om gebruikt te kunnen worden. Niet-broedvogels De meeste soorten niet-broedvogels (bijlage 2) waar het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer voor is aangewezen, slapen en foerageren in hetzelfde gebied. Wel is het mogelijk dat de aalscholver in de omgeving van het plangebied foerageert en ’s nachts in het Ketelmeer & Vossemeer slaapt. De maximale foerageerafstand bedraagt 20 km (Van der Vliet et al. 2011).
27
28
4 Effecten op Natura 2000-gebieden 4.1
Mogelijke effecten en de invloedsfeer van het project De volgende mogelijke effecten van het plan/project worden beschreven en hieronder toegelicht. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen effecten tijdens de aanleg en effecten in de gebruiksfase. Verstoring door beweging, licht en geluid gedurende de werkzaamheden. Achteruitgang van kwaliteit van het habitat of leefgebied ten gevolge van de emissie van stikstof naar lucht (gedurende de werkzaamheden). Effecten gedurende de gebruiksfase worden als niet aanwezig beschouwd. Na de sloop blijft het terrein er verder ongebruikt bij liggen. Er zijn geen nieuwe activiteiten voorzien. Effecten als gevolg van geluid In opdracht van Bureau Waardenburg heeft Peutz akoestisch onderzoek met betrekking tot sloopactiviteiten uitgevoerd (Van Leemput 2014). De resultaten (kaarten met geluidscontouren) zijn opgenomen in bijlage 5. Voor een uitgebreide toelichting op de resultaten wordt verwezen naar het betreffende rapport (Van Leemput 2014).
4.2 4.2.1
Bepaling van effecten Effecten op habitattypen De ingreep vindt plaats buiten Natura 2000-gebieden. Er is dus geen sprake van directe aantasting van beschermde habitattypen. Zover er sprake is van een toename van depositie van stikstof, treden geen effecten op habitattypen op. De depositie van stikstof is hooguit lokaal merkbaar. Er liggen tot op een afstand van tientallen km’s van het plangebied geen beschermde habitattypen. Ook effecten als gevolg van verstoring treden niet op. De beschermde habitattypen liggen op veel grotere afstand dan verstoring door geluid en licht reikt. Effecten op instandhoudingsdoelen van habitattypen van omliggende Natura 2000-gebieden (IJsselmeer, Markermeer & IJmeer) zijn daarom uitgesloten.
4.2.2
Effecten op soorten van Bijlage 2 HR IJsselmeer Het nabijgelegen Natura 2000-gebied IJsselmeer is aangewezen voor enkele soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn. Binnen de Natura 2000-begrenzing komt de rivierdonderpad in de oeverzone nabij het plangebied voor. De ingreep in het plangebied heeft geen negatieve gevolgen voor de rivierdonderpad. Omdat het leefgebied van de rivierdonderpad in het Natura 2000gebied onder water ligt en pas op 100 m afstand van het plangebied begint, is er geen sprake van verstoring door geluid en licht.
29
Er is geen sprake van negatieve gevolgen voor de meervleermuis. Het plangebied heeft geen functie als verblijfplaats voor de meervleermuis. De omgeving van het plangebied is daarnaast niet (meer) aangewezen als beschermd gebied voor de meervleermuis. Het leefgebied van de noordse woelmuis en groenknolorchis is beperkt tot de Friese IJsselmeerkust. Er is geen sprake van negatieve gevolgen voor deze soorten. Indien er een toename van depositie van stikstof plaats vindt is deze verwaarloosbaar. De afstand van het plangebied tot de Friese IJsselmeerkust is met > 30 km groot. Er zijn daarom geen effecten aanwezig op de groeiplaatsen van de groenknolorchis. Hetzelfde geldt voor verstoring door geluid en licht. Effecten op het instandhoudingsdoelen van noordse woelmuis en groenknolorchis zijn daarom uitgesloten. Markermeer & IJmeer Het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer is aangewezen voor enkele soorten van bijlage II Habitatrichtlijn (rivierdonderpad, meervleermuis). Evenals bij het Natura 2000-gebied IJsselmeer zijn geen effecten op de rivierdonderpad aanwezig, omdat de afstand tot het plangebied groot is (> 5 km) en het leefgebied onder water liggen. Ook op de meervleermuis treden geen effecten op, omdat er geen verblijfplaatsen in het plangebied aanwezig zijn en het Markermeer & IJmeer op grote afstand van het plangebied ligt. Effecten op instandhoudingsdoelen van rivierdonderpad en meervleermuis zijn daarom uitgesloten. 4.2.3
Effecten op niet-broedvogels IJsselmeer Het nabijgelegen Natura 2000-gebied IJsselmeer is aangewezen voor enkele soorten niet-broedvogels (§ 3.2.2). Bij de sloopwerkzaamheden wordt geluid geproduceerd die tot buiten het plangebied kan reiken. Omdat het Natura 2000-gebied IJsselmeer nabij het plangebied ligt en natuurwaarden kent die mogelijk gevoelig zijn voor verstoring door geluid, is door Peutz een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Van Leemput 2014). Om de mogelijke gevolgen voor niet-broedvogels (watervogels) door geluidshinder in te schatten, is op basis van literatuuronderzoek een drempelwaarde voor geluidshinder bepaald (zie tekstkader).
30
Geluidshinder en watervogels Het is bekend dat vogels verstoord kunnen worden door geluid. Dit kan leiden tot verschillende reacties, waaronder het verlaten van het gebied door vogels. Van verstoring door geluid van watervogels buiten de broedtijd zijn uit de literatuur geen drempelwaarden bekend van waar geluid tot zichtbare reacties leidt (Henkens et al. 2007). Wel wordt in de literatuur gesteld dat trekvogels en vogels buiten de broedtijd (zoals watervogels) minder blijk geven van hinder van het geluid van (weg)verkeer. Mogelijke verklaringen zijn gewenning en niet-continu karakter van geluid. De drempelwaarden voor geluidsverstoring van broedende watervogels (zoals zomertaling en slobeend) ligt op 49-51 db(A) (etmaalgemiddelde) (Kleijn 2008). Er is daarom voor het langtijdgemiddelde geluidsniveau een voorzichtige drempelwaarde van 50 db(A) aangehouden om te kunnen bepalen of watervogels hinder kunnen ondervinden van geluid van de werkzaamheden bij de Maximacentrale. Voor piekgeluidsniveau, waar gewenning niet of minder snel zal optreden, is een lagere drempelwaarde van 45 db(A) aangehouden.
Uit de berekeningen van Van Leemput (2014) volgt dat in de 'maximale situatie' (i.e. de periode waarin al het materieel wordt ingezet) de 50 dB(A) LAr,LT -contour (langtijdgemiddelde) op circa 350 m van het bronmiddelpunt zal zijn gelegen. De piekgeluidcontour van 45 dB(A) ligt op een afstand circa 1.500 m van het bronmiddelpunt (Van Leemput 2014; bijlage 5). De ‘maximale situatie’ doet zich met name voor bij de sloop van de ketel en het statief. Volgens de huidige planning (opgemaakt begin januari 2015) vindt die sloop plaats in de periode eind maart 2015 tot begin september 2015. In de periode eind november 2014 – eind maart 2015 en september 2015 – eind januari 2016 is sprake van de ‘gemiddelde situatie’ (bijlage 5). Bij de berekeningen van het piekgeluid voor de ‘maximale situatie’ is uitgegaan van de meest ongunstige geluidoverdracht ('meewindcondities') en is er geen zgn. meteocorrectieterm (Cm) in rekening gebracht. Dit kan worden opgevat als een maximum-effect scenario. Om de gevolgen voor watervogels te bepalen is in eerste instantie gekeken naar de contouren van het piekgeluidsniveau van de ‘maximale situatie’. Binnen de 45 dB(A) zone kan op sommige momenten mogelijk hinder aanwezig zijn voor aanwezige watervogels. De zone beslaat 15% van het telvak van watervogels (bijlage 4). Als uitgangspunt is gehanteerd dat de vogels evenredig verdeeld zijn over het telvak. Dit betekent dat 15% van de aantallen watervogels van het telvak beïnvloed worden (tabel 3.2). Er is geen onderscheid gemaakt tussen het beïnvloede gebied buiten en binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied IJsselmeer. De oeverzone van de Maximacentrale is voor enkele soorten binnen de begrenzing van het telvak het belangrijkste gebied. Voor deze soorten (krakeend, wilde eend en ruiende kuifeenden, zie H3) is 30% beïnvloeding aangehouden. Bij toepassing van de percentages van beïnvloeding van watervogels blijkt dat van de meeste soorten niet-broedvogels gedurende de periode eind maart 2015 tot en met begin september 2015 hooguit enkele tientallen exemplaren beïnvloed worden. Voor
31
dergelijke kleine aantallen kan zonder meer uitgegaan worden dat uitwijkmogelijkheden beschikbaar zijn. De maximale aantallen van aalscholver die beïnvloed bedragen honderden exemplaren, maar voor de aalscholver geldt dat uitwijkmogelijkheden (open water) in de omgeving zeer ruim voorhanden is. Effecten op instandhoudingsdoelen van het IJsselmeer zijn daarom uitgesloten. Voor de kuifeend in de ruitijd (juli tot en met september) liggen de beïnvloede aantallen hoger. Het betreft enkele honderden vogels, met de grootste aantallen in augustus. Ruiende kuifeenden hebben een voorkeur voor rustig gelegen gebieden die vrij zijn van recreatievaart. In de ruitijd zijn de kuifeenden niet in staat te vliegen en is uitwijk naar andere gebieden dus slechts op beperkte afstand mogelijk. Om deze reden zullen kuifeenden bij geluidshinder eerder de neiging hebben om binnen het gebied te blijven dan het gebied (zwemmend) te verlaten. Het is daarom goed mogelijk dat ruiende kuifeenden de oeverzone van de Maximacentrale blijven gebruiken. Er zijn echter ook uitwijkmogelijkheden in de zeer directe omgeving van de Maximacentrale. De gehele oever van de IJsselmeerdijk is rustig gelegen en wordt in de huidige situatie ook gebruikt door ruiende kuifeenden. Er is dus geen sprake van verstoring, omdat eventueel uitwijkende watervogels in de omgeving terecht kunnen. Effecten op instandhoudingsdoelen de kuifeend van het IJsselmeer zijn daarom uitgesloten. In de periode eind november 2014 – eind maart 2015 en september 2015 – eind januari 2016 (‘gemiddelde situatie’) reikt het geluid minder ver. Het open water ten zuidoosten van de Maximacentrale is buiten deze periode zelfs geheel vrij van geluid (bijlage 5). Direct rond de Maximacentrale kunnen in die periode vele tientallen kuifeenden aanwezig zijn. Bij een zuidwestelijke tot noordwestelijke windrichting is gedurende de werkzaamheden in die periode geen rustig gelegen open water beschikbaar. De op 3,5 km afstand gelegen Houtribdijk biedt bij zuidwestelijke tot noordoostelijke windrichtingen ook veel luwte en wordt veel gebruikt door rustende kuifeenden. De Houtribdijk is daarnaast gunstig gelegen ten opzichte van de nachtelijke foerageergebieden in het zuidelijke deel van het IJsselmeer (Van Rijn et al. 2010). Bij wind uit het zuidwesten biedt de IJsselmeerdijk (vanaf 3 km ten oosten van de Maximacentrale) ook luwte. Er is dus geen sprake van verstoring, omdat eventueel uitwijkende watervogels in de omgeving terecht kunnen. De werkzaamheden beslaat daarnaast een tijdelijke periode waarvan acht maanden (waarvan 2 maand met een piek geluidsbelasting) samen kunnen vallen met de aanwezigheid van vele tientallen kuifeenden. Effecten op instandhoudingsdoelen de kuifeend van het IJsselmeer zijn daarom uitgesloten. Andere Natura 2000-gebieden Niet-broedvogels van andere Natura 2000-gebieden (Oostvaardersplassen, Markermeer & IJmeer, Ketel- en Vossemeer) maken geen gebruik van het plangebied en omgeving. Effecten op instandhoudingsdoelen zijn daarom op voorhand uitgesloten.
32
4.2.4
Effecten op broedvogels De aalscholver foerageert binnen het broedseizoen in de omgeving van het plangebied. Evenals bij niet-broedvogels (§ 4.2.3) kan er sprake zijn van enige hinder maar is er geen sprake van verstoring, omdat eventueel uitwijkende aalscholvers in de directe omgeving terecht kunnen. Effecten als gevolg van verstoring zijn daarom uitgesloten. Andere soorten broedvogels van het Natura 2000-gebied IJsselmeer maken geen gebruik het plangebied en directe omgeving. Effecten op instandhoudingsdoelen zijn daarom op voorhand uitgesloten. Kleine aantallen aalscholvers afkomstig uit het Markermeer & IJmeer foerageren mogelijk binnen het broedseizoen in de omgeving van het plangebied. Evenals voor aalscholvers van het IJsselmeer geldt dat effecten zijn uitgesloten omdat eventueel uitwijkende aalscholvers in de directe omgeving terecht kunnen. De aalscholvers foerageren tot 20 km afstand vanaf de kolonie en hebben een groot foerageergebied tot hun beschikking (Vliet et al. 2011). Andere soorten broedvogels van de Natura 2000-gebieden (IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen) maken geen gebruik het plangebied en directe omgeving. Effecten op instandhoudingsdoelen zijn daarom op voorhand uitgesloten.
4.3
Mitigerende maatregelen Omdat er geen effecten zijn, is het niet nodig mitigerende maatregelen te nemen.
4.4
Cumulatieve effecten Omdat er geen effecten zijn, is het niet nodig naar cumulatieve effecten onderzoek te doen.
4.5
Significantie van effecten Omdat er geen effecten zijn, is het uitgesloten dat er significante effecten zijn.
4.6
Vergunningsplicht Op grond van de in dit rapport gepresenteerde objectieve gegevens zijn negatieve effecten als gevolg van de ingreep op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000gebieden IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Ketel- en Vossemeer en Oostvaardersplassen uitgesloten. Omdat er geen sprake zal zijn van een verslechtering van habitattypen of leefgebieden of significante verstoring van aangewezen soorten wordt een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet niet nodig geacht. De beoordeling voor de noodzaak van een vergunning ligt bij het bevoegd gezag.
33
34
5 Nationaal Natuurnetwerk 5.1
Ligging Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) (figuur 5.1). Binnen de invloedsfeer van de ingreep ligt alleen het IJsselmeer, waar het 3 Rijk verantwoordelijk voor is. De Minister van LNV heeft in 2008 in een brief aan de Tweede Kamer geschreven dat ingrepen buiten het NNN niet hoeven te worden beoordeeld op hun effecten voor de wezenlijke kenmerken en waarden binnen het NNN.
Figuur 5.1
3
Ligging Nationaal Natuurnetwerk en plangebied. Het IJsselmeer vormt ook onderdeel van het NNN.
Brief aan Tweede Kamer met kenmerk TK 29576 nummer 12 en 52
35
5.2
Effecten op het NNN Omdat de ingreep buiten het NNN plaatsvindt, is toestemming van het bevoegd gezag (het Rijk) niet nodig ten aanzien van het NNN-gebied IJsselmeer. De ingreep vindt op grote afstand (> 1 km) van de op land gelegen NNN-gebieden in Flevoland plaats (figuur 5.1). Een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van deze gebieden is uit te sluiten. Met betrekking tot de effecten op het IJsselmeer zelf zijn de effecten voor NNN identiek aan de effecten op het Natura 2000-gebied IJsselmeer en dus eveneens afwezig.
36
6 Conclusies 6.1
Natuurbeschermingswet 1998 Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen en Ketel- en Vossemeer ten gevolge van de sloop van de oude eenheden Fl30 en Fl32 op het terrein van de Maxima-centrale zijn bij de huidige te hanteren planning uitgesloten. Een Nbwetvergunning wordt op basis van onderhavige beoordeling niet nodig geacht. N.B. De beoordeling van de noodzaak voor een vergunning ligt bij het bevoegd gezag. De conclusie van Bureau Waardenburg heeft geen rechtskracht.
6.2
NNN Omdat de ingreep buiten het NNN-gebied IJsselmeer plaatsvindt, is toestemming van het bevoegd gezag (het Rijk) niet nodig. Een aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN-gebieden in de provincie Flevoland gebieden is uit te sluiten.
37
38
7 Literatuur Henkens R.J.H.G, J.G. de Molenaar, M.J.S.M. Reijnen & F.H. Kistenkas, 2007. Champ Car evenement TT-Circuit Assen. Voortoets betreffende de effecten van extra geluid op de natuurwaarden van het Witterveld. Alterra-rapport 1482, Wageningen. Kleijn, D., 2008. Effecten van geluid op wilde soorten - implicaties voor soorten betrokken bij de aanwijzing van Natura 2000 gebieden. Alterra-rapport 1705, Wageningen. Koole, 2014. VGM werkplan sloop. Amoveren Flevo 30 + 32. Rapport versie 2, 16-092014. Koole b.v., Vijfhuizen. Leemput, G. van, 2014. Maxima Centrale te Lelystad. Akoestisch onderzoek met betrekking tot sloopactiviteiten. Peutz bv, Mook. Min. v. EL&I, 2012. Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied IJsselmeer. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie, Den Haag. Min. v. EZ, 2013. Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebieden Witte en Zwarte Brekken, Sneekermeergebied, Deelen, Leekstermeergebied, Zuidlaardermeergebied, Elperstroomgebied, Arkemheen, IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Polder Zeevang, Boezems Kinderdijk, Donkse Laagten en Veerse Meer. Ministerie van Economische Zaken, Den Haag. Min. v. I&M, 2012. Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang, Stb 388 (2012). Min. v. LNV, 2005a. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. Min. v. LNV, 2005b. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. Min. v. LNV, 2006. Natura 2000 doelendocument. Ministerie van landbouw, Natuur & Voedselveiligheid, Den Haag. Min. v. LNV, 2009a. Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied IJsselmeer. Ministerie van landbouw, Natuur & Voedselveiligheid, Den Haag. Min. v. LNV, 2009b. Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Ministerie van landbouw, Natuur & Voedselveiligheid, Den Haag. Min. v. LNV, 2009c. Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen. Ministerie van landbouw, Natuur & Voedselveiligheid, Den Haag. Min. v. LNV, 2009d. Aanwijzingsbesluit Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer. Ministerie van landbouw, Natuur & Voedselveiligheid, Den Haag. Min. v. LNV, 2009e. Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 28 augustus 2009, nr. 25344, houdende vaststelling van geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna. Min. v. LNV & IPO, 2007. Spelregels EHS. Ministerie van LNV/IPO, Den Haag. Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS), 2014. Vogelaantallen Natura 2000-gebied IJsselmeer. Gepubliceerd op www.sovon.nl, geraadpleegd op 2 september 2014. Rijkswaterstaat, 2010. Doeluitwerking Natura 2000 IJsselmeergebied. Uitwerking van Natura 2000 doelen in omvang, ruimte en tijd. Gepubliceerd concept juni 2010. Rijkswaterstaat, Lelystad.
39
Steunpunt Natura 2000, 2010. Leidraad bepaling significantie. Nadere uitleg van het begrip ‘significante gevolgen’ uit de Natuurbeschermingswet. versie 27 mei 2010. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000, 2007. Toepassing begrippenkader Natuurbeschermingswet 1998. Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Steunpunt Natura 2000, 2008. Aanvulling op ‘Toepassing begrippenkader Nb-wet ‘98’; Bestaand gebruik; Externe Werking. Intern werkdocument voor opstellers beheerplannen Natura 2000 en vergunningverleners Nb-wet. RegieBureau Natura 2000, Utrecht. Vaate A. bij de, & E.A. Jansen, 2012. De dichtheid van driehoeks- en quaggamosselen in het IJsselmeer: resultaten van een gebiedsdekkende kartering uitgevoerd in 2012. Waterfauna Hydrobiologisch Adviesbureau, Lelystad, rapportnummer 2012/03. Vliet, R.E. van der, J. Tilborghs & W. Heijligers, 2011. Maximale foerageerafstanden op een rij gezet voor 97 beschermde vogelsoorten. Toets, vakblad voor effectrapportage deel 18 (4), pagina 6-10. Internet: www.wetten.nl. omgevingsvergunning.vrom.nl/ www.vrom.nl/pagina.html?id=3410 (nota ruimte)
40
Bijlage 1 1.1
Wettelijke kaders
Inleiding In deze bijlage worden de wettelijke kaders voor ecologische beoordelingen van ruimtelijke ingrepen en andere handelingen beschreven. In de natuurbeschermingswetgeving wordt een onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Floraen faunawet (§ 1.2 van deze bijlage), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§ 1.3). Met deze wetten geeft Nederland invulling aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt de procedures bij ruimtelijke ingrepen (§ 1.4). De regels voor het Nationaal Natuurnetwerk zijn opgenomen in het Barro (§ 1.5). Ook wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 1.6)
1.2
Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 (kortweg: Nbwet) heeft tot doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. De belangrijkste zijn Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Beheerplan Beheerplan van Natura 2000-gebieden Artikel 19a lid 1:
Gedeputeerde staten stellen voor een gebied een beheerplan vast waarin wordt
beschreven welke instandhoudingsmaatregelen getroffen dienen te worden en op welke wijze. Tevens kan het beheerplan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar brengen, mede gelet op de instandhoudingsmaatregelen die worden getroffen. lid 3:
Tot de inhoud van een beheerplan behoren ten minste a. een beschrijving van de beoogde resultaten met het oog op het behoud of herstel van natuurlijke habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding in het aangewezen gebied mede in samenhang met het bestaande gebruik in dat gebied en, voor zover relevant voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstelling, daarbuiten b. een overzicht op hoofdlijnen van de noodzakelijke maatregelen met het oog op de onder a bedoelde resultaten.
lid 10:
Voor zover er in een beheerplan projecten worden opgenomen die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, wordt het beheerplan eerst vastgesteld nadat gedeputeerde staten een passende beoordeling hebben gemaakt van de gevolgen voor het gebied, waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied, en is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in de artikelen 19g en 19h.
Habitattoets voor activiteiten in of nabij Natura 2000-gebieden In de habitattoets dient onderzocht te worden of een activiteit, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, negatieve effecten voor een Natura 2000-gebied kan hebben en
41
zo ja of deze gevolgen significant kunnen zijn. In beginsel dient dit plaats te vinden door middel van een passende beoordeling. Om procedurele redenen kan er voor worden gekozen om een oriëntatiefase – soms ook wel ‘voortoets’ genoemd – te doorlopen. De inhoudelijke studie is in grote lijnen identiek. De oriëntatiefase kan leiden tot de conclusie dat een passende beoordeling noodzakelijk is als significante effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. In de passende beoordeling kan aanvullend onderzoek uitgevoerd worden, er kunnen in de passende beoordeling ook mitigerende maatregelen opgenomen worden die er voor zorgen dat significante effecten met zekerheid zijn uit te sluiten. In een ‘oriëntatiefase’ of ‘passende beoordeling’ worden de effecten apart en in samenhang met die van andere plannen en projecten (‘cumulatieve effecten’) beoordeeld. In de oriëntatiefase dient de beoordeling plaats te vinden zonder de mitigerende maatregelen mee te wegen, al kan het zinvol zijn de mitigatiemogelijkheden vast in beeld te brengen. De toetsen kunnen de volgende uitkomsten hebben. Er treden met zekerheid geen effecten op; er is geen vergunning op grond van de NBwet nodig en evenmin aanvullende maatregelen. Wel wordt aanbevolen de conclusies van dit onderzoek aan het bevoegd gezag voor te leggen. Significant negatieve effecten kunnen niet worden uitgesloten. Voor activiteiten die (mogelijk) een significant hebben is een vergunning nodig, die kan worden aangevraagd op basis van een “passende beoordeling” en na het doorlopen van de ADC-toets (zie Bijlage 1). Vooroverleg met het bevoegd gezag is noodzakelijk. Er zijn (mogelijk) wel effecten, maar die zijn beperkt en zeker niet significant, bepaalt het bevoegd gezag of er vergunning nodig is. In de vergunningsvoorschriften kunnen maatregelen worden opgelegd om negatieve effecten te verminderen of te voorkomen. Deze maatregelen zijn niet nodig om significante effecten te voorkomen. Het verdient altijd aanbeveling de uitkomsten van de toets met het bevoegd gezag te bespreken. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten mag een vergunning alleen worden verleend als er voldaan is aan alle drie onderstaande ADC-criteria: Er zijn geen geschikte Alternatieven. Er is sprake van Dwingende redenen van groot openbaar belang, waaronder redenen van sociale en economische aard. Er is voorzien in exacte en tijdige Compensatie.
42
Habitattoets: de toetsing van projecten en plannen volgens de Nbwet (verkort) Artikel 19d, lid1:
Het is verboden zonder vergunning (...) projecten te realiseren of andere handelingen te
verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling (...) de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten. Artikel 19e:
[Het bevoegd gezag] houdt bij het verlenen van een vergunning rekening
a. met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, kan hebben voor een Natura 2000-gebied; b. met een vastgesteld beheerplan, en c. vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, alsmede regionale en lokale bijzonderheden. Artikel 19f, lid1:
Voor projecten die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een
Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt de initiatiefnemer een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied. Artikel 19g, lid 1: Indien een passende beoordeling is voorgeschreven kan een vergunning slechts worden verleend indien [het bevoegd gezag] zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast. lid 2:
Bij ontstentenis van alternatieve oplossingen voor een project kan [het bevoegd gezag] ten aanzien van Natura 2000-gebieden waar geen prioritair type natuurlijke habitat of prioritaire soort voorkomt, een vergunning voor het realiseren van het desbetreffende project slechts verlenen om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.
lid 3:
Ten aanzien van Natura 2000-gebieden waar een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort voorkomt, kan [het bevoegd gezag] bij ontstentenis van alternatieve oplossingen voor een project of andere handeling een vergunning slechts verlenen: a. op argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of voor het milieu wezenlijke gunstige effecten of b. na advies van de Commissie van de Europese Gemeenschappen om andere dwingende redenen van groot openbaar belang.
Artikel 19h, lid 1: Indien een vergunning om dwingende redenen van groot openbaar belang wordt verleend voor projecten, waarvan niet met zekerheid vaststaat dat die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet aantasten, verbindt [het bevoegd gezag] aan die vergunning in ieder geval het voorschrift inhoudende de verplichting compenserende maatregelen te treffen. N.B. Het bevoegd gezag is meestal gedeputeerde staten van plaats waar het project plaatsvindt, maar soms is dat de minister van EZ. Artikel 19j, lid1:
Een bestuursorgaan houdt bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan
dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen rekening a. met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied, en b. met het voor dat gebied vastgestelde beheerplan. lid 2:
Voor plannen, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, maakt het bestuursorgaan een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling.
43
Cumulatieve effecten In het onderzoek naar cumulatieve effecten, wordt het effect van het onderhavige plan of project in combinatie met andere ingrepen in beeld gebracht. Met andere woorden: in een studie naar de cumulatieve effecten dienen alle activiteiten (bestaand gebruik, nieuwe projecten) en plannen te worden betrokken, die op dezelfde instandhoudingsdoelstellingen negatieve effecten kunnen hebben als het eigen project/plan. Het doet daarbij in beginsel niet ter zake of er een verband is tussen het eigen project/plan en de andere projecten en plannen, of dat de effecten tijdelijk zijn of (naar verwachting) slechts beperkt van omvang zijn. Significantie Van significante effecten kan sprake zijn als ten gevolge van menselijk handelen het verwezenlijken van de instandhoudingsdoelen sterk wordt bemoeilijkt of onmogelijk wordt gemaakt. Dat is in ieder geval zo, als het oppervlak van een habitattype of een leefgebied of de kwaliteit van habitattype of leefgebied of de omvang van een populatie lager wordt dan genoemd in de instandhoudingsdoelen in het aanwijzingsbesluit. In de Leidraad bepaling Significantie wordt het begrip ‘significante 4 gevolgen’ toegelicht. Externe werking Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de ‘externe werking’ van de bescherming genoemd. Bestaand gebruik Bestaand gebruik volgens de Nbwet is gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag. Bestaand gebruik dat zeker geen significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied heeft, kan zonder vergunning worden voortgezet. Als significante effecten niet kunnen worden uitgesloten is een vergunning nodig. Artikel 19d, lid 2: Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het realiseren van projecten of het verrichten van andere handelingen, waaronder bestaand gebruik, alsmede de wijzigingen daarvan, overeenkomstig een beheerplan. lid 4:
Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op bestaand gebruik, behoudens indien dat gebruik een project is dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar dat afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied.
Beschermde natuurmonumenten Het is niet toegestaan (zonder vergunning) handelingen te verrichten die het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke waarde van beschermde natuurmonumenten aantasten. De toetsing voor beschermde natuurmonumenten is tamelijk licht. Er hoeft 4
Leidraad bepaling significantie. Nadere uitleg van het begrip ‘significante gevolgen’ uit de Natuurbeschermingswet. Publicatie Steunpunt Natura 2000, versie 27 mei 2010.
44
bijvoorbeeld geen sprake te zijn van een (dwingende) reden van groot openbaar belang, er is geen verplichte alternatievenafweging en geen compensatieplicht. Dit lichte toetsingskader is ook van toepassing op de zogenaamde “oude doelen”, de doelen op het gebied van natuurschoon en natuurwetenschappelijke betekenis van (voormalige) staats- en beschermde natuurmonumenten, die zijn opgegaan in de nieuwe Natura 2000-gebieden. Zorgplicht Artikel 19l legt aan iedereen een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000-gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
1.3
Wabo en omgevingsvergunning De Wabo voegt een groot aantal (circa 25) vergunningen, ontheffingen en andere toestemmingen samen tot één omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning is nodig voor het uitvoeren van ruimtelijke ingrepen, zoals sloop, bouw, aanleg en gebruik, als die een plaatsgebonden karakter hebben en dat van invloed kunnen zijn op de “fysieke leefomgeving”. Dit omvat alle fysieke waarden in de leefomgeving, zoals milieu, natuur, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Als hoofdregel kent de Wabo het bevoegd gezag toe aan B&W van de gemeente waar het project (in hoofdzaak) zal worden uitgevoerd. Voor projecten van provinciaal belang kunnen GS het bevoegd gezag zijn, voor projecten van nationaal belang een minister. De ontheffing Flora- en faunawet en de vergunning Natuurbeschermingswet 1998, die voor een ruimtelijke ingreep nodig kunnen zijn, kunnen worden “aangehaakt” bij de omgevingsvergunning. Dat wil zeggen dat bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ook een toetsing aan Ffwet en/of Nbwet moet worden gevoegd. De aanvraag wordt dan aan het bevoegde gezag (Ffwet: minister van EZ; Nbwet: Gedeputeerde Staten of minister van EZ) voorgelegd. Die zal dan toestemming geven in de vorm van een Verklaring van geen bedenkingen (Vvgb). De inhoudelijke toetsing zal niet veranderen. Op aanvragen voor een omgevingsvergunning, die mede betrekking hebben op Floraen faunawet en/of Natuurbeschermingswet 1998 is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing. Overigens kan een ontheffing Ffwet of vergunning Nbwet ook los van de omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dat dient dan wel te gebeuren vóórdat de omgevingsvergunning wordt aangevraagd.
45
1.4
Het Nationaal Natuurnetwerk en Barro Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) heeft als doel om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. Het ruimtelijk beleid voor de NNN is gericht op ‘behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden’ van de NNN. Op plannen, projecten of handelingen binnen de NNN is het ’nee, tenzij’-regime van toepassing. Vanaf 1 oktober 2012 is het nee, tenzij-regime vastgelegd in het Besluit algemene regelingen ruimtelijke ordening, kortweg Barro. Het Barro bepaalt dat provincies de (begrenzing van de) NNN moeten vastleggen in een provinciale verordening. In die verordening worden regels gesteld omtrent de inhoud van en de toelichting bij bestemmingsplannen in het belang van de realisatie, bescherming, instandhouding en verdere ontwikkeling van de beoogde natuurkwaliteit van de NNN De provincies moeten de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN vastleggen. De wezenlijke kenmerken en waarden zijn de huidige en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied. De natuurdoelen worden vaak per perceel in natuurdoeltypen of beheertypen vastgelegd. Het Barro bepaalt in art. 2.10.4 de voorwaarden waaronder plannen kunnen worden toegestaan, die (per saldo) leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of een significante vermindering van de oppervlakte of de samenhang van de NNN: er is sprake van een groot openbaar belang (waaronder in ieder geval worden gerekend: de veiligheid, de hoofdinfrastructuur, de drinkwatervoorziening, de plaatsing van installaties voor de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie of de plaatsing van installaties voor de winning, opslag of transport van aardgas), er zijn geen reële andere mogelijkheden, en de negatieve effecten worden waar mogelijk beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd. De begrenzing kan alleen worden gewijzigd voor zover op basis van een ecologische onderbouwing is vastgesteld dat: 1. de wijziging leidt tot een verbetering van de samenhang van de NNN of tot een betere inpassing van de NNN in de planologische omgeving, en 2. ten minste de kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen van de NNN in het desbetreffende gebied worden behouden; of 3. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling voor zover: de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en van de samenhang van de NNN als gevolg van de ontwikkeling beperkt is; de voorgenomen wijziging leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de NNN in het desbetreffende gebied; de voorgenomen wijziging ertoe niet leidt dat de oppervlakte van de NNN afneemt; de voorgenomen wijziging zorgvuldig is onderbouwd, waarbij blijkend uit de bij het bestemmingsplan behorende toelichting in ieder geval alter-
46
-
natieven zijn afgewogen, en maatregelen worden genomen die een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing borgen.
In principe wordt de eventuele compensatieopgave buiten de NNN gerealiseerd. De compensatie hoeft niet in de nabijheid van de ingreep plaats te vinden en hoeft ook niet in hetzelfde natuurtype te worden uitgevoerd. Het gaat erom dat de positieve ecologische effecten van realisatie van de compensatie op de NNN (in natuurkwaliteit, oppervlakte of ruimtelijke samenhang) gelijkwaardig zijn aan de negatieve effecten van de ingreep in de NNN. Realisatie van de compensatie in de NNN is mogelijk, bijvoorbeeld als dat kan leiden tot een versnelling van de realisatie van de NNN. Voorwaarde daarbij is dat er door middel van een herbegrenzing tegelijkertijd voor wordt gezorgd dat de omvang van de NNN niet afneemt.
1.5
Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2009). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is.
47
Bijlage 2
Doelen Natura 2000-gebieden
IJsselmeer Gebiedsbeschrijving Het plangebied ligt op circa 100 m afstand van het Natura 2000-gebied IJsselmeer (figuur 3.1). (Afkomstig uit: ‘Besluit Natura 2000-gebied IJsselmeer, Min. v. LNV 2009a): Het IJsselmeer in zijn huidige vorm is ontstaan door afsluiting van de voormalige Zuiderzee door de aanleg van de Afsluitdijk (1932), de aanleg van de IJsselmeerpolders (1968) en tenslotte van de Houtribdijk (1976). Na de aanleg van de Afsluitdijk is het water binnen enkele maanden verzoet, en sindsdien ontbreekt een brakke overgangszone naar de zee. De faunagemeenschappen verdwenen binnen enkele jaren en werden vervangen door een zoetwater gemeenschap met twee in de voedselketen cruciale sleutelsoorten: de driehoeksmossel en de spiering. Het grootste deel van het water wordt aangevoerd door de IJssel. Het mondingsgebied is meer dynamisch met geulen tot zeven meter diep en grotendeels zandig sediment. Het doorzicht wordt voor een groot deel bepaald door algen en is in het algemeen relatief hoog. Het waterpeil is gefixeerd, maar door het grote oppervlak van het meer kan de wind echter een aanzienlijke scheefstand (ordegrootte van een meter) veroorzaken die tevens resulteert in een zekere peildynamiek. Het gebied heeft een weids en open karakter en de kusten vormen op veel plaatsen een afwisselende overgang naar het binnenland. Ten zuiden van Mirns ligt een klifkust. Verder is er langs de Friese IJsselmeerkust (voormalig intergetijdengebied) sprake van substantiële ondieptes met waterplanten en buitendijkse slikken en platen. De buitendijkse kweldergebieden hebben zilte en brakke milieus. In de natte terreindelen treedt moerasvorming op in de vorm van biezenstroken. Op de overgang van water en land en op de laagliggende delen van de oude platen komt rietland voor. Bij verdere successie verruigt het rietland en vindt opslag van wilg plaats. Vooral op de hogere delen ontwikkelen zich struwelen en bos. De graslanden zijn soortenrijk, vooral op kalkrijk vochtig substraat. Instandhoudingsdoelen voor IJsselmeer Het IJsselmeer is aangewezen voor diverse soorten habitattypen, soorten van Bijlage II Habitatrichtlijn, broedvogels en niet-broedvogels. In tabel 1 tot en met 3 zijn de instandhoudingsdoelen weergegeven.
48
Tabel 1
Habitattypen waarvoor IJsselmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied IJsselmeer, Min. v. LNV 2009a; wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied IJsselmeer, Min. v. EL&I 2012).
Naam
Doel omvang
Doel kwaliteit
H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden
Behoud
Behoud
H6430 Ruigten en zomen – subtype A en B
Behoud
Behoud
H7140 Overgangs- en trilvenen -subtype A
Behoud
Behoud
Tabel 2
Soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn waarvoor IJsselmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000gebied IJsselmeer, Min. v. LNV 2009a; wijzigingsbesluit Natura 2000gebied IJsselmeer, Min. v. EL&I 2012).
Naam
Doel omvang
Doel kwaliteit
Doel populatie
leefgebied
leefgebied
Rivierdonderpad
Behoud
Behoud
Behoud
Meervleermuis
Behoud
Behoud
Behoud
Noordse woelmuis
Uitbreiding
Behoud
Uitbreiding
Groenknolorchis
Behoud
Behoud
Behoud
Tabel 3
Soorten broedvogels waarvoor IJsselmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied IJsselmeer, Min. v. LNV 2009a; wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied IJsselmeer, Min. v. EL&I 2012). * = regionale doelstelling, heeft betrekking op IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen.
Naam
Doel omvang
Doel kwaliteit
Doel populatie (draagkracht
leefgebied
leefgebied
voor ten minste)
Aalscholver
Behoud
Behoud
8.000 paren*
Roerdomp
Uitbreiding
En/of verbetering
7 paren/territoria
Lepelaar
Behoud
Behoud
25 paren
Bruine kiekendief
Behoud
Behoud
25 paren
Porseleinhoen
Uitbreiding
En/of verbetering
18 paren
Bontbekplevier
Uitbreiding
En/of verbetering
13 paren
Kemphaan
Uitbreiding
En/of verbetering
20 paren
Visdief
Behoud
Behoud
3.300 paren
Snor
Behoud
Behoud
40 paren
Rietzanger
Behoud
Behoud
990 paren
49
Tabel 4
Soorten niet-broedvogels waarvoor IJsselmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied IJsselmeer, Min. v. LNV 2009a; wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied IJsselmeer, Min. v. EL&I 2012). Onder de kolom functie is vermeld op welke functie het instandhoudingsdoel gebaseerd is (f = foerageergebied, s = slaapplaats, f/s = beide).
Naam
Functie
Doel
Doel kwaliteit
Doel populatie (draagkracht
omvang
leefgebied
voor; seizoensgemiddelde; *
leefgebied
= seizoensmaximum)
Fuut
F
Uitbreiding
En/of verbetering
2.200 ex.
Aalscholver
F
Behoud
Behoud
8.100 ex.
Lepelaar
F
Behoud
Behoud
30 ex.
Kleine zwaan
F/s
Behoud
Behoud
20 ex. f; 1.600 ex. s *
Toendrarietgans
S
Behoud
Behoud
-
Kleine rietgans
F
Behoud
Behoud
30 ex.
Kolgans
F/s
Behoud
Behoud
4.400 ex. f; 19.900 ex. s *
Grauwe gans
F
Behoud
Behoud
580 ex.
Brandgans
F/s
Behoud
Behoud
1.500 ex. f;; 26.200 ex. s *
Bergeend
F
Behoud
Behoud
210 ex.
Smient
S
Behoud
Behoud
10.300 ex.
Krakeend
F
Behoud
Behoud
200 ex.
Wintertaling
F
Behoud
Behoud
280 ex.
Wilde eend
F
Behoud
Behoud
3.800 ex.
Pijlstaart
F
Behoud
Behoud
60 ex.
Slobeend
F
Behoud
Behoud
60 ex.
Tafeleend
F
Behoud
Behoud
310 ex.
Kuifeend
F
Behoud
Behoud
11.300 ex.
Toppereend
F
Behoud
Behoud
15.800 ex.
Brilduiker
F
Behoud
Behoud
310 ex.
Nonnetje
F
Uitbreiding
En/of verbetering
180 ex.
Grote zaagbek
F
Uitbreiding
En/of verbetering
1.850 ex.
Meerkoet
F
Behoud
Behoud
3.600 ex.
Kluut
F
Behoud
Behoud
20 ex.
Goudplevier
F
Behoud
Behoud
9.700 ex. *
Kemphaan
F/s
Behoud
Behoud
2.100 ex. f *; 17.300 ex. s *
Grutto
F/s
Behoud
Behoud
290 ex. f; 2.200 ex. s *
Wulp
F/s
Behoud
Behoud
310 ex. f; 3.500 ex. s*
Dwergmeeuw
F
Uitbreiding
En/of verbetering
85 ex.
Reuzenstern
F/s
Behoud
Behoud
40 ex. *
Zwarte stern
F/s
Uitbreiding
En/of verbetering
73.200 *
Algemene instandhoudingsdoelen Daarnaast gelden voor het IJsselmeer de volgende algemene instandhoudingsdoelen. 1.
50
De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van
2.
3.
4.
Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de ecologische structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Kernopgaven Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen zijn in het Doelendocument (Min. v. LNV 2006) de volgende kernopgaven geformuleerd. • 4.01 Evenwichtig systeem. Nastreven van een meer evenwichtig systeem met goede waterkwaliteit voor waterplanten, vissen en schelpdieren (met name in Kranswierwateren H3140 en Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H3150), mede t.b.v. vogels zoals kleine zwaan, tafeleend, kuifeend en nonnetje. • 4.02 Rui- en rustplaatsen. Voldoende open water met ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals fuut, ganzen, slobeend en kuifeend. • 4.03 Moerasranden. Moerasvorming aan de randen van de meren voor landwater interactie, paaigebied vis, noordse woelmuis en voor moerasvogels als roerdomp en grote karekiet. • 4.04 Plas-dras situaties. Plas-dras situaties voor smienten en broedvogels, zoals kemphaan. De kernopgaven zijn richtinggevend geweest bij het opstellen van de instandhoudingsdoelen, maar vormen zelf geen doel. Sense of Urgency Voor dit gebied geldt geen Sense of Urgency ten aanzien van waterkwaliteit en/of beheer. Wel geldt er een wateropgave (Min. v. LNV 2006).
Markermeer & IJmeer Gebiedsbeschrijving Het plangebied ligt op circa 5 km afstand van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer (figuur 3.1). (Afkomstig uit: ‘Besluit Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, Min. v. LNV 2009b): Het Markermeer ontstond als gevolg van voltooiing van de Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad in 1976. Het meer is met gemiddeld circa 3,5 meter, met
51
enkele diepe zandwinputten, relatief ondiep. De bodem bestaat grotendeels uit klei en slib, dat door de wind gemakkelijk opwervelt, waardoor het water alleen in de meer beschutte delen redelijk helder is. De watertoevoer vindt voornamelijk plaats vanuit het IJsselmeer, de randmeren en door uitslagwater van polders (Zuid-Flevoland). De afwatering is primair via het Noordzeekanaal. Kenmerkend voor het IJmeer zijn de verschillen in waterdiepte, vooral door de aanwezigheid van diepe zandwinputten en vaargeulen. Het grootste deel is minder dan drie meter diep. De oever van het IJmeer bestaat uit dijken, ondiepe oeverstroken met moerasbegroeiing ontbreken grotendeels. Het water in het IJmeer is voornamelijk afkomstig van neerslag, aanvoer vanuit het IJsselmeer via het Markermeer, het Gooimeer en uitgeslagen boezemwater vanuit Flevoland en Waterland. Waterafvoer vindt voornamelijk plaats via het Noordzeekanaal. Ook is er wegzijging van water naar aangrenzende polders. De bodem bestaat grotendeels uit klei. Het Markermeer en IJmeer bestaan vrijwel geheel uit open water. In luwere en ondiepere delen, zoals de Gouwzee (het deelgebied tussen het eiland Marken en het vasteland van Noord-Holland) en de Kustzone Muiden zijn kranswierbegroeiingen ontstaan. Het gaat zowel om vegetaties die gebonden zijn aan zowel meer als minder voedselrijke milieus. Langs de Noord-Hollandse kust liggen enkele buitendijkse graslanden en ruigten. Langs de Houtribdijk is een vooroever aangelegd (natuurontwikkeling). Instandhoudingsdoelen en kernopgaven Het Markermeer & IJmeer is aangewezen voor diverse soorten broedvogels en nietbroedvogels. In tabel 5 tot en met 8 zijn de instandhoudingsdoelen weergegeven. Tabel 5
Habitattypen waarvoor Markermeer & IJmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000gebied Markermeer & IJmeer, Min. v. LNV 2009b).
Naam
Doel omvang
Doel kwaliteit
H3140 Kranswierwateren
Behoud
Behoud
Tabel 6
Soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn waarvoor Markermeer & IJmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, Min. v. LNV 2009b).
Naam
52
Doel omvang
Doel kwaliteit
Doel populatie
leefgebied
leefgebied
Rivierdonderpad
Behoud
Behoud
Behoud
Meervleermuis
Behoud
Behoud
Behoud
Tabel 7
Soorten broedvogels waarvoor Markermeer & IJmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, Min. v. LNV 2009b). * = regionale doelstelling, heeft betrekking op IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen en Lepelaarsplassen.
Naam
Doel omvang
Doel kwaliteit
Doel populatie (draagkracht
leefgebied
leefgebied
voor ten minste)
Aalscholver
Behoud
Behoud
8.000 paren*
Visdief
Behoud
Behoud
630 paren
Tabel 8
Soorten niet-broedvogels waarvoor Markermeer & IJmeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer, Min. v. LNV 2009b. Onder de kolom functie is vermeld op welke functie het instandhoudingsdoel gebaseerd is (f = foerageergebied, s = slaapplaats, f/s = beide).
Naam
Functie
Doel
Doel
Doel populatie (draagkracht
omvang
kwaliteit
voor; seizoensgemiddelde,
leefgebied
leefgebied
tenzij anders vermeld)
Fuut
F
Behoud
Behoud
170 ex.
Aalscholver
F/s
Behoud
Behoud
2.600 ex.
Lepelaar
F
Behoud
Behoud
2 ex.
Grauwe gans
F/s
Behoud
Behoud
510 ex.
Brandgans
F/s
Behoud
Behoud
160 ex.
Smient
S
Behoud
Behoud
15.600 ex.
Krakeend
F
Behoud
Behoud
90 ex.
Slobeend
F
Behoud
Behoud
20 ex.
Krooneend
F
Behoud
Behoud
Tafeleend
F
Behoud
Behoud
3.200 ex.
Kuifeend
F
Behoud
Behoud
18.800 ex.
Topper
F
Behoud
Behoud
70 ex.
Brilduiker
F
Behoud
Behoud
170 ex.
Nonnetje
F
Behoud
Behoud
80 ex.
Grote zaagbek
F
Behoud
Behoud
40 ex.
Meerkoet
F
Behoud
Behoud
4.500 ex.
Dwergmeeuw
F
Behoud
Behoud
Zwarte stern
F/s
Behoud
Behoud
Algemene instandhoudingsdoelen Daarnaast gelden voor het IJsselmeer de volgende algemene instandhoudingsdoelen. 1. 2.
De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het
53
3.
4.
streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de ecologische structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Kernopgaven Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen zijn in het Doelendocument (Min. v. LNV 2006) de volgende kernopgaven geformuleerd. • 4.01 Evenwichtig systeem. Nastreven van een meer evenwichtig systeem met goede waterkwaliteit voor waterplanten, vissen en schelpdieren (vooral in Kranswierwateren H3140 en Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H3150), mede t.b.v. vogels zoals kleine zwaan, tafeleend, kuifeend en nonnetje. • 4.02 Rui- en rustplaatsen. Voldoende open water met ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals fuut, ganzen, slobeend en kuifeend. • 4.03 Moerasranden. Moerasvorming aan de randen van de meren voor landwater interactie, paaigebied vis, noordse woelmuis en voor moerasvogels als roerdomp en grote karekiet. De kernopgaven zijn richtinggevend geweest bij het opstellen van de instandhoudingsdoelen, maar vormen zelf geen doel. Sense of Urgency Voor dit gebied geldt geen Sense of Urgency ten aanzien van waterkwaliteit en/of beheer. Wel geldt er een wateropgave (Min. v. LNV 2006).
Oostvaardersplassen Gebiedsbeschrijving Het Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen begint op 6 km afstand van het plangebied (figuur 3.1). (Afkomstig uit: ‘Besluit Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen Min. v. LNV 2009c): De Oostvaardersplassen bestaat uit een nat, moerassig bekaad deel en een droog niet bekaad deel die functioneel complementair aan elkaar zijn. Het natte deel bestaat uit grootschalig, ondiep open water omringd door een brede gordel van uitgestrekte rietvelden met lisdodde en bosschages van wilgen. Het droge deel bestaat uit uitgestrekte graslanden, grazige ruigten, rietruigten en bosschages. Het gebied is ontstaan in 1968 bij het droogvallen van de polder Zuidelijk Flevoland. In het toen laagste deel van Zuidelijk Flevoland bleef water staan. Er ontwikkelde zich een grootschalig moeras met natuurwaarden, met name op het gebied van vogels. Toen de ontginning van de polder vorderde werd in 1974 om een deel van het gebied een kade gelegd. Die moest voorkomen dat het moeras zou leeglopen als gevolg van
54
de ontginning van de omgeving, die gepaard ging met ontwatering en verlaging van de bodem door klink. Sinds 1983 vormt het droge bekade deel tezamen met het moerassige deel één aaneengesloten natuurgebied. Het buitenkaadse deel heeft een steeds verder afnemend landbouwkundig gebruik gekend. De sporen van de op de landbouw afgestemde inrichting en tijdelijke landbouw zijn nog steeds zichtbaar, maar de oppervlakteverhouding tussen graslanden, rietruigten, struwelen en bossen wordt tegenwoordig bepaald door de (niet door de mens beïnvloede) aantallen wild levende runderen, paarden en edelherten, die tussen 1983 en 1992 zijn geïntroduceerd. Daarnaast is in de tweede helft van de jaren negentig het grondwaterpeil in het buitenkaadse deel deels verhoogd door drempels aan te leggen in de diepe tochten en zijn uitgebreide complexen van poelen aangelegd. Het droge en natte deel van het gebied vormen ecologisch gezien een functionele eenheid. Met name de ruiende, niet-broedende grauwe ganzen geven vorm aan die eenheid. In jaren met een hoog waterpeil zorgen zij, tijdens de vleugelrui, door begrazing voor het op lange termijn voortbestaan van de moerasbegroeiing. Voor en na de rui verzamelen zij zich op de graslanden in het droge deel die worden ontwikkeld en in standgehouden door grote, wilde herbivoren. Zonder deze graslanden komen er geen ruiende grauwe ganzen in het moeras. Zo zorgen de ganzen en herbivoren voor instandhouding van het moeras. Door de begrazing door de grauwe ganzen neemt de oppervlakte moerasbegroeiing gestaag af. Instandhoudingsdoelen en kernopgaven De Oostvaardersplassen is aangewezen voor diverse soorten broedvogels en nietbroedvogels. In tabel 9 en 10 zijn de instandhoudingsdoelen weergegeven. Tabel 9
Soorten broedvogels waarvoor Oostvaardersplassen is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen; Min. v. LNV 2009c). * = regionale doelstelling, heeft betrekking op IJsselmeer, Markermeer & IJmeer, Oostvaardersplassen en Lepelaarsplassen.
Naam
Doel omvang
Doel kwaliteit
Doel populatie (draagkracht voor
leefgebied
leefgebied
ten minste)
Dodaars
Behoud
Behoud
140 paren
Aalscholver
Behoud
Behoud
8.000 paren*
Roerdomp
Behoud
Behoud
40 paren
Woudaap
Uitbreiding
Verbetering
3 paren
Kleine zilverreiger
Behoud
Behoud
20 paren
Grote zilverreiger
Behoud
Behoud
40 paren
Lepelaar
Behoud
Behoud
160 paren
Bruine kiekendief
Behoud
Behoud
40 paren
Blauwe kiekendief
Uitbreiding
Verbetering
4 paren
Porseleinhoen
Uitbreiding
Verbetering
40 paren
Blauwborst
Behoud
Behoud
190 paren
Snor
Behoud
Behoud
680 paren
Rietzanger
Behoud
Behoud
790 paren
Grote karekiet
Behoud
Behoud
3 paren
55
Tabel 10
Soorten niet-broedvogels waarvoor Oostvaardersplassen is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen (Bron: besluit Natura 2000-gebied Oostvaardersplassen; Min. v. LNV 2009c). Onder de kolom functie is vermeld op welke functie het instandhoudingsdoel gebaseerd is (f = foerageergebied, s = slaapplaats, f/s = beide).
Naam
Functie
Doel omvang
Doel kwaliteit
Doel populatie
leefgebied
leefgebied
(draagkracht voor; seizoensgemiddelde, tenzij anders vermeld)
Grote zilverreiger
F
Behoud
Behoud
30 ex.
Lepelaar
F
Behoud
Behoud
110 ex.
Wilde zwaan
F/s
Behoud
Behoud
20 ex.
Kolgans
F/s
Behoud
Behoud
600 ex.
Grauwe gans
F/s
Behoud
Behoud
4.200 ex.
Brandgans
F/s
Behoud
Behoud
1.800 ex.
Bergeend
F
Behoud
Behoud
90 ex.
Smient
F/s
Behoud
Behoud
2.100 ex.
Krakeend
F
Behoud
Behoud
480 ex.
Wintertaling
F
Behoud
Behoud
1.300 ex.
Pijlstaart
F
Behoud
Behoud
80 ex.
Slobeend
F
Behoud
Behoud
1.900 ex.
Tafeleend
S
Behoud
Behoud
11.900 ex.
Kuifeend
S
Behoud
Behoud
Nonnetje
S
Behoud
Behoud
Zeearend
F
Behoud
Behoud
Kluut
F
Behoud
Behoud
100 ex.
Kemphaan
F/s
Behoud
Behoud
210 ex.
Grutto
F/s
Behoud
Behoud
(seizoensmaximum) 10.200 ex. (seizoensmaximum) 280 ex. (seizoensmaximum)
(seizoensmaximum) 90 ex.
Algemene instandhoudingsdoelen Daarnaast gelden voor de Oostvaardersplassen de volgende algemene instandhoudingsdoelen. 1. 2.
56
De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
3.
4.
De natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de ecologische structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Kernopgaven Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen zijn in het Doelendocument (ministerie van LNV 2006) de volgende kernopgaven geformuleerd. • 4.05 Rui- en rustplaatsen. Voldoende ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals fuut, ganzen, slobeend en kuifeend. • 4.06 Overjarig riet. Herstel van grote oppervlakten/brede zones overjarig riet, inclusief • waterriet, door herstel van natuurlijke peildynamiek en tegengaan verdroging t.b.v. noordse woelmuis en rietvogels, zoals roerdomp, woudaapje, snor en grote karekiet. • 4.07 Plas-dras situaties. Plas-dras situaties voor smienten en broedvogels zoals kemphaan, porseleinhoen en watersnip en noordse woelmuis. De kernopgaven zijn richtinggevend geweest bij het opstellen van de instandhoudingsdoelen, maar vormen zelf geen doel. Sense of Urgency Voor dit gebied geldt geen Sense of Urgency ten aanzien van waterkwaliteit en/of beheer. Wel geldt er een wateropgave (Min. v. LNV 2006).
Ketelmeer & Vossemeer Gebiedsbeschrijving Het plangebied ligt op circa 8 km afstand van het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer (figuur 3.1). (Afkomstig uit: ‘Besluit Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer, Min. v. LNV 2009d): Het gebied Ketelmeer & Vossemeer bestaat uit een uitgestrekt zoetwatermeer, zanden modderbanken en moerasvegetatie. Het gebied wordt gekenmerkt door een geleidelijke overgang van water naar land. De meren kregen in 1957 hun huidige vorm na de aanleg van de dijken rond Oostelijk Flevoland, maar het karakter van de vroegere Zuiderzeekust is hier nog aanwezig. Het Ketelmeer heeft een gemiddelde diepte van -2,9 meter NAP en heeft een slib- en zavelrijke bodem. Het is daarmee relatief diep en heeft alleen in het oostelijke deel omvangrijke ondiepten met waterplanten. In het oosten van het gebied is sprake van grote peildynamiek als gevolg van op- en afwaaiing. Daardoor kon de oorspronkelijke land-waterovergang met uitgestrekte zones waterriet gedeeltelijk in stand blijven. In het oostelijke deel zijn in 1997 en 2002 eilandjes aangelegd, het geheel bestaat nu uit zand- en slikplaten, rietvelden en geulen.
57
Het Vossemeer vormt een verbinding tussen het Ketelmeer en de Veluwerandmeren, en ontvangt het meeste water via de Roggebotsluis uit het Drontermeer. Het Vossemeer is veel zandiger dan het Ketelmeer en is buiten de vaargeul grotendeels minder dan een meter diep. In 1997 is er een moeraszone aangelegd. Instandhoudingsdoelen en kernopgaven Het Ketelmeer & Vossemeer is aangewezen voor diverse soorten broedvogels en niet-broedvogels. In tabel 11 en 12 zijn de instandhoudingsdoelen weergegeven. Tabel 11
Soorten broedvogels waarvoor Ketelmeer & Vossemeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen Bron: besluit Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer; Min. v. LNV 2009d).
Naam
Doel kwaliteit
Doel populatie (draagkracht voor
leefgebied
leefgebied
ten minste)
Roerdomp
Uitbreiding
Verbetering
5 paren / territoria
Porseleinhoen
Uitbreiding
Verbetering
4 paren
Grote karekiet
Uitbreiding
Verbetering
40 paren
Tabel 12
Soorten niet-broedvogels waarvoor Ketelmeer & Vossemeer is aangewezen en hun instandhoudingsdoelen Bron: besluit Natura 2000gebied Ketelmeer & Vossemeer; Min. v. LNV 2009d). Onder de kolom functie is vermeld op welke functie het instandhoudingsdoel gebaseerd is (f = foerageergebied, s = slaapplaats, f/s = beide).
Naam
58
Doel omvang
Functie
Doel
Doel
Doel populatie (draagkracht
omvang
kwaliteit
voor; seizoensgemiddelde, * =
leefgebied
leefgebied
seizoensmaximum)
Fuut
F
Behoud
Behoud
350 ex.
Aalscholver
F/s
Behoud
Behoud
870 ex.
Lepelaar
F
Behoud
Behoud
8 ex.
Kleine zwaan
F/s
Behoud
Behoud
5 ex.
Toendrarietgans
S
Behoud
Behoud
Kolgans
F/s
Behoud
Behoud
220 ex.
Grauwe gans
F/s
Behoud
Behoud
680 ex.
Krakeend
F
Behoud
Behoud
160 ex.
Wintertaling
F
Behoud
Behoud
360 ex.
Pijlstaart
F
Behoud
Behoud
50 ex.
Tafeleend
F
Behoud
Behoud
350 ex.
Kuifeend
F
Behoud
Behoud
4.500 ex.
Nonnetje
F
Behoud
Behoud
30 ex.
Grote zaagbek
F
Behoud
Behoud
70 ex.
Visarend
F
Behoud
Behoud
3 ex.*
Meerkoet
F
Behoud
Behoud
1.700 ex.
Grutto
F/s
Behoud
Behoud
20 ex.
Reuzenstern
F/s
Behoud
Behoud
10 ex.*
Algemene instandhoudingsdoelen Daarnaast gelden voor het Ketelmeer & Vossemeer de volgende algemene instandhoudingsdoelen. 1. 2.
3.
4.
De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie. De bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de ecologische structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Kernopgaven Voor het bereiken van de instandhoudingsdoelen zijn in het Doelendocument (ministerie van LNV 2006) de volgende kernopgaven geformuleerd. • 4.01 Evenwichtig systeem. Nastreven van een meer evenwichtig systeem met goede waterkwaliteit voor waterplanten, vissen en schelpdieren (met name in Kranswierwateren H3140 en Meren met krabbescheer en fonteinkruiden H3150), mede t.b.v. vogels zoals kleine zwaan, tafeleend, kuifeend en nonnetje. • 4.02 Rui- en rustplaatsen. Voldoende open water met ruiplaatsen en rustgebieden voor watervogels zoals fuut, ganzen, slobeend en kuifeend. • 4.03 Moerasranden. Moerasvorming aan de randen van de meren voor landwater interactie, paaigebied vis, noordse woelmuis en voor moerasvogels als roerdomp en grote karekiet. De kernopgaven zijn richtinggevend geweest bij het opstellen van de instandhoudingsdoelen, maar vormen zelf geen doel. Sense of Urgency Voor dit gebied geldt een Sense of Urgency ten aanzien van beheer. Ook geldt er een wateropgave. De Sense of Urgency is met name gebaseerd op de opgaven ten aanzien van moerasbroedvogels.
59
Bijlage 3 Voorkomen vogels in Natura 2000gebied IJsselmeer Tabel 3.1
Soorten niet-broedvogels waarvoor IJsselmeer is aangewezen, het actuele populatieniveau (2007/2008 t/m 2011/2012) en instandhoudingsdoel: Netwerk Ecologische Monitoring (SOVON, RWS, CBS), 2014. In bijlage 3 is een uitgebreide versie van tabel 3.3 opgenomen.
Soort
Functie Aantal in
Aalscholver Bergeend Brandgans Brandgans Brilduiker Dwergmeeuw Fuut Goudplevier Grauwe gans Grote zaagbek Grutto Grutto Kemphaan Kemphaan Kleine rietgans Kleine zwaan Kleine zwaan Kluut Kolgans Kolgans Krakeend Kuifeend Lepelaar Meerkoet Nonnetje Pijlstaart Reuzenstern Slobeend Smient Tafeleend Toendrarietgans Topper Wilde eend Wintertaling Wulp Wulp Zwarte stern
F F F S F F F F F F F S F S F F S F F S F F F F F F S F S F S F F F F S S
60
Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. max. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. gem. Seiz. max. Seiz. max.
07/08
08/09
09/10
10/11
11/12
Gemiddelde
IHD
9.566 209 3.446 346 1.574 191 1.875 658 160 30 4.846 5 9 60 2.181 309 15.461 59 2.108 41 17 41 87 5.175 190 20.648 1.921 102 882 11.000
14.283 264 1.274 827 1.434 352 2.070 1.301 350 160 0 78 36 1.436 466 15.044 72 5.029 87 44 53 98 10.110 458 11.802 1.904 204 1.216 25.000
9.697 257 2.137 77.500 275 979 75 2.612 3.280 55 165 1 46 75 628 358 8.505 50 3.354 521 66 45 66 4.141 393 16.800 9.120 1.570 128 568 4.083 15.000
9.440 152 1.859 63.250 528 803 1.113 3.430 2.756 224 2.466 328 4.403 0 288 61 960 424 8.657 48 11.445 314 54 80 42 6.023 1.435 26.560 9.129 1.330 415 1.457 5.142 14.800
8.690 158 1.669 350 1.654 318 3.520 829 41 2.513 150 3.501 0 144 24 1.041 520 8.112 64 4.596 139 19 52 113 5.944 628 12.777 11.938 1.836 470 822 4.694 15.000
10.335 208 2.077 70.375 465 1.289 410 2.701 1.765 166 2.490 167 4.250 1 113 51 1.249 415 11.156 59 5.306 220 40 54 81 6.279 621 18.712 12.527 1.712 264 989 4.640 16.160
8.100 210 1.500 26200 310 85 2.200 9.700 580 1.850 290 2.200 2.100 17.300 30 20 1600 20 4.400 19.900 200 11.300 30 3.600 180 60 40 60 10.300 310 15.800 3.800 280 310 3.500 73200
Bijlage 4
Figuur 2.1
Ligging telgebied vogels
Ligging telgebied vogels Rijkswaterstaat in relatie tot plangebied (bron: NDFF).
61
Bijlage 5
Resultaten akoestisch onderzoek
Op de volgende pagina’s zijn resultaten van het akoestisch onderzoek weergegeven in vorm van kaarten met geluidscontouren. De kaarten zijn overgenomen uit het rapport van Peutz (Van Leemput 2014). De kaarten geven op basis van drie afzonderlijke perioden de geluidscontouren aan. Weergegeven zijn de langtijdgemiddelden (LAr, LT) en de piekgeluidsniveau’s voor de locatie noord en zuid. Hoewel noord- en zuid betrekking hebben op het zelfde plangebied (en dus geen aparte plangebieden zijn) is dit onderscheid in het akoestisch onderzoek gemaakt om de maximale reikwijdte van het geluid te kunnen bepalen. Voor een verdere toelichting op werkwijze en uitgangspunten zie het rapport van Peutz (Van Leemput 2014). De planning van de werkzaamheden is gebaseerd op de door Koole b.v. aangeleverde planning van 19 januari 2015. De planning zoals opgenomen in het rapport van Peutz (Van Leemput 2014) is daarmee vervallen. Gedurende de periode medio november 2014 tot en met januari 2016 vinden werkzaamheden in het plangebied plaats. In de periode eind maart 2015 tot en met 19 november 2015 vinden sloop- en saneringswerkzaamheden buiten plaats (‘maximale situatie’). In de periode tot medio november 2014 en na januari 2015 vinden slechts werkzaamheden met lichter materiaal plaats (‘gemiddelde situatie’). Voor de maximale situatie zijn ook piekgeluidscontouren berekenend.
62
63
64
65
66
67
68
69
70
Bureau Waardenburg bv Onderzoek en advies voor ecologie & landschap Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 E-mail
[email protected], www.buwa.nl