Natuurgidsencursus IVN Educatie voor Duurzame Ontwikkeling Cursistendeel
Versie 2.0 (Concept)
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 1
Inleiding In 1968 maakt William Anders tijdens de Apollo8 vlucht zijn beroemde Earthrise-foto.
De opkomst van de fraai blauwgekleurde aarde met het barre maanlandschap op de voorgrond en het lege zwarte heelal als achtergrond wordt alom beschouwd als de meest invloedrijke milieufoto ooit gemaakt. Nooit realiseerden we ons zo de schoonheid, maar tegelijkertijd ook de kwetsbaarheid en de grenzen van onze planeet. Niet dat het milieuprobleem in 1968 nieuw was; al in 1962 was Rachel Carson’s “Dode Lente” (Silent Spring) verschenen waarin zij gewezen had op de kwalijke gevolgen van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, vooral DDT, voor het leven op aarde. Na aanvankelijk sterke tegenwerking van de chemische industrie, was er uiteindelijk toch erkenning van het probleem, en werd vooral in de westerse wereld gebruik van DDT aan banden gelegd. In de VS werd in 1972 het gebruik van DDT officieel verboden. In 1968, toen Earthrise werd gefotografeerd, was er nog niet de brede herkenning van de kwetsbaarheid van onze planeet. Die volgde in 1972 toen het rapport van de Club van Rome, “De grenzen aan de groei” verscheen. Deze publicatie veroorzaakte een schok, vooral ook omdat ze verscheen op het moment dat het technologisch vernuft ons in staat leek te stellen om aan zowat alle aardse beperkingen te ontsnappen. En dan ineens die boodschap van grenzen aan de groei…van een eindige aarde. Sommigen zagen er een bevestiging in van een vermoeden, maar daarnaast was er toch vooral ontkenning van het probleem. Zouden wij mensen echt in staat zijn het bestaan van het leven op aarde en daarmee onze eigen beschaving op het spel te zetten? Op deze ontkenning volgde forse, naar achteraf bleek, vaak onterechte kritiek. Maar het boek plaatste wel het milieuprobleem definitief op de (politieke) agenda en er was voor het eerst het besef van de mondiale schaal van de problemen. Vele publicaties en waarschuwingen zouden nog volgen; het milieuprobleem wordt duurzaamheidsprobleem. “De grenzen aan de groei” verkende diverse scenario’s voor de wereld. Bij ongewijzigd beleid bijna steeds leidend tot een instortingsscenario, alhoewel ook een gestabiliseerde wereld werd verkend. Er zijn grenzen aan de groei, was de boodschap zonder dat die grenzen werden gekwantificeerd. Dat geschiedt wel in de in 2009 verschenen studie “Een Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 2
veilige werkruimte voor de mensheid“ (A safe operating space for humanity”). Op drie terreinen wordt de aangegeven grens overschreden: de belasting van de aarde met stikstof, klimaatverandering ofwel de atmosferische CO2-belasting, en het verlies aan biodiversiteit. Bij de laatste is de overschrijding het grootst. De studie maakt tevens het karakter van de huidige duurzaamheidsproblemen duidelijk:
Ze zijn mondiaal van schaal. Ze zijn ingewikkeld. Er zijn geen eenvoudige oplossingen. De vele duurzaamheidsproblemen zijn onderling sterk verweven. Je kunt niet één probleem oplossen, of eerst een probleem en dan het volgende. Je moet ze allemaal in onderlinge samenhang aanpakken.
Overige kenmerken, vooral toegespitst op ecosystemen, worden nader toegelicht in hoofdstuk 4 over ecologie. De problematiek is ernstig, maar alom wordt er van uitgegaan dat ze oplosbaar is. Dat zal een grote inspanning en een omwenteling vereisen. Educatie is daarin een belangrijke pilaar. Mensen bewust maken is een eerste stap naar een oplossing. IVN’ers zijn bij uitstek toegerust om die educatie vorm te geven. Altijd al was er grote aandacht voor de biosfeer en de ecologie. Dat het duurzaamheidsprobleem zich mede toespitst op biodiversiteit, maakt het voor IVN’ers een belangwekkend thema. Het IVN als vereniging heeft de aanzet tot overgang van natuur- en milieueducatie (NME) naar educatie voor duurzame ontwikkeling (EDO) al gegeven. In de missie van een organisatie gaat het om de taak die zij vervult voor de samenleving. Enkel als zij maatschappelijke signalen adequaat vertaalt, heeft een organisatie bestaansrecht. Rotmans in “In het oog van de orkaan” ( 2012) signaleert een transitie/omwenteling van onze samenleving naar grotere duurzaamheid. Een transitie impliceert niet een verandering aan het systeem, maar van het systeem. Transities zijn ingrijpend. Ons wereldbeeld en daarop gebaseerde maatschappelijk inrichting zal moeten ontwikkelen naar meer afstemming met de natuur, binnen de randvoorwaarden die onze planeet stelt. Het IVN heeft deze trend herkend. De missie is dienovereenkomstig aangepast (zie www.ivn.nl) . Dat betekent dat NME wordt verruimd tot EDO. Via een op de huidige natuurgidsencursus gerichte aanpak zullen nieuwe natuurgidsen op deze verandering worden voorbereid. Voor in functie zijnde natuurgidsen wordt nascholing voorbereid. Waarom aanpassing noodzakelijk is? IVN’ers houden zich bezig met ecologie. Maar daarin worden economische- en sociale aspecten toch vaak maar beperkt meegenomen. EDO moet daarin tegemoet komen. Ecologie/natuur blijft wel onze focus. Want die natuur is geen vanzelfsprekendheid meer zoals vroeger. Er moet over nagedacht worden, en aan gewerkt en beschermd worden als we die willen behouden. IVN-werk is tot nu toe sterk gericht op beleving van de natuur. Maar beleving is vooral gericht op het hier en nu. Duurzaamheid zal vooral ook aandacht vragen voor het straks en Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 3
elders. Generaties die na ons komen en mensen die elders leven worden geconfronteerd met de gevolgen van ons niet duurzaam handelen. Daarnaast is het van belang de mens te zien als integraal onderdeel van de natuur en vraagt het biodiversiteitsverlies al onze aandacht. Redenen om de natuurgidsencursus aan te passen. Waaruit bestaat die aanpassing van de bestaande natuurgidsencursus? Cursusblok 6 (Mens, milieu, maatschappij) is geheel herschreven. De kenmerken van EDO worden er nader in uitgewerkt. Die kenmerken zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
De nieuwe kennis waarover we moeten beschikken. Systeemdenken als uitbreiding op ecosystemen/ecosysteemdenken. Leren omgaan met emoties. De betekenis van waarden bij EDO en dilemma’s in de duurzaamheidsdiscussie. Actiegerichtheid
De blokken 1 t/m 5 krijgen een EDO-aanvulling. Het moet in staat stellen de huidige uitvoeringspraktijk te ondersteunen met actueel materiaal en werkvormen gericht op duurzaamheid. Er worden suggesties gedaan hoe vanuit het thema van het betreffende blok de verbinding gemaakt kan worden met duurzaamheid.
Bronvermeldingen: 1. Oreskes, Conway, Merchants of doubt 2010. 2. Meadows e.a., De grenzen aan de groei 1972 (The limits to growth) 3. Rockström e.a., A safe operating space for humanity. 2009
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 4
Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 2 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 5 1. Kennismaking en oriëntatie................................................................................................................. 6 2. Natuur in de leefomgeving .................................................................................................................. 9 3. Bodem, Flora en Fauna ...................................................................................................................... 14 4. Ecologie en ecosystemen. ................................................................................................................. 20 5. Het landschap in het Antropoceen.................................................................................................... 29 6. Educatie voor Duurzame Ontwikkeling ............................................................................................. 32 6.A Duurzaamheid, wat betekent dat? ................................................................................................. 35 6.B Hoe staat u zelf tegenover duurzaamheid? .................................................................................... 46 6.C Actief voor Mens, Milieu en Maatschappij. ................................................................................... 53 6.D Duurzaamheid en de natuurgids (“Samen op weg”) ...................................................................... 60
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 5
1. Kennismaking en oriëntatie 1.1 Inleiding Bij educatie voor duurzame ontwikkeling (“EDO”) wordt er, naast aandacht voor natuurbeleving, veldkennis en ecologie, ook gekeken naar onderwerpen die traditioneel wat minder binnen de IVN natuurgidsenactiviteiten aandacht kregen. Naast een kennismaking geeft blok 1 een overzicht van de kennis en vaardigheden die je als IVN natuurgids nodig hebt als je bij IVN activiteiten ook aandacht wilt besteden aan duurzaamheid.
1.2 De IVN Natuurgids en duurzaamheid Voor IVN-ers begint duurzaamheid bij het begrip van hoe de wereld ecologisch in elkaar steekt : “leren van de natuur”. We kijken dan niet alleen naar natuurlijke ecosystemen, maar vooral ook naar de mens als onderdeel daarvan: hoe beïnvloeden mensen hun omgeving, en hoe worden ze door hun omgeving beïnvloed? Daarbij komen dan ook sociale en economische aspecten aan bod: bij duurzaamheid worden die drie elementen in hun samenhang bekeken (“planet, people, prosperity”). Zo kan duurzaamheid kort worden samengevat als :
“Voldoende voor iedereen, voor altijd en overal”. Over de weg naar een wereld waar er voldoende is voor iedereen, voor altijd en overal, zullen de meningen verschillen. Sommigen zien de techniek als oplossing, anderen leggen meer de nadruk op de ecologische draagkracht van de aarde, en weer anderen leggen de nadruk op de ethische kant van afwenteling van onduurzaam gedrag op anderen, en op een eerlijke(r) verdeling van welvaart. Daarbij is één ding duidelijk: er is geen “juiste” weg of aanpak. Hoewel je als “EDO gids” natuurlijk een eigen visie op duurzaamheid naar voren kunt brengen, is de rol van EDO gids niet om aan te geven wat die juiste weg zou zijn, maar eerder het op gang brengen van een gesprek daarover, en over aspecten die daarbij een rol spelen. De bewustwording die daaruit hopelijk resulteert moet bijdragen aan de verandering naar een duurzame samenleving. Er zijn drie gebieden waar we als IVN bij educatie voor duurzame ontwikkeling effect willen bereiken bij ons publiek, en waar we dus aandacht aan zullen besteden: Hoofd : kennis van de belangrijkste duurzaamheidsthema’s, en het toepassen van systeemdenken: het in kaart brengen van samenhangen. Hart : het mede in beschouwing nemen van waarden en emoties bij het tot stand komen van visies op duurzaamheid en gedachtewisseling daarover.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 6
Handen : het maken van keuzes die gericht zijn op duurzaamheid: persoonlijk duurzaam gedrag en beïnvloeding van maatschappelijke keuzes.
1.2 Leerdoelen in relatie met duurzaamheid De hierboven omschreven accentverschuiving heeft ook gevolgen voor de leerdoelen in de IVN natuurgidsencursus (1a5.pag. 11/12). Om invulling te geven aan EDO zijn de volgende aspecten nieuw, of krijgen een sterker accent :
1. Educatieve vaardigheden :
Het hanteren van didactische werkvormen als interactie en discussie. Aansluiten bij leef- en ervaringswereld van de deelnemers. Activerende werkvormen hanteren die deelnemers stimuleren om te participeren en te experimenteren. Zorgen voor een veilig, open klimaat waarin deelnemers vrij kunnen bijdragen aan meningsvorming.
2. kennis en inzicht:
Systeemdenken, verbanden leggen in ruimte en tijd. Basiskennis van en -inzicht in duurzaamheidsthema’s zoals klimaatverandering, biodiversiteit, stikstofbelasting en ecosysteemdiensten. Het vergaren van informatie en beoordelen van betrouwbaarheid daarvan. Mens, milieu en maatschappij en onderlinge relaties. Maatschappelijke, politieke en persoonlijke besluitvormingsprocessen. Lokale duurzaamheidsthema’s en daarbij relevante belangen.
3. Houding:
Aandacht voor voorbeelden van duurzaam handelen. Positieve houding, motiverend; voorbeeld voor anderen. Open voor inbreng van anderen. Aandacht voor zorg en rechtvaardigheid.
4. Sociale en communicatieve vaardigheden
Eigen mening vormen betreffende duurzaamheid. Ethische aspecten onderkennen, en ontwikkeling van waarden. Dialoog stimuleren over duurzame ontwikkeling en daarmee samenhangende waarden. Groepsprocessen kunnen begeleiden Kunnen omgaan met verschillende meningen, en met weerstanden tegen personen en denkbeelden. Eigen wereldbeeld, interesse en beweegredenen kunnen expliciteren, die van anderen kunnen begrijpen en daarmee omgaan.
5. Bekendheid met de duurzaamheidsvisie van het IVN: Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 7
Visie: Vanuit onze verantwoordelijkheid voor een wereld waar het ecosysteem in evenwicht is, moeten we respectvol omgaan met de natuur. Missie: Het IVN laat je leren van de natuur en verrijkt daarmee je leven. Het laat je nadenken over gedrag en motiveert tot milieubewust handelen.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 8
2. Natuur in de leefomgeving
2.1 Inleiding Dit blok richt zich op de natuur in de eigen leefomgeving en juist daar kan heel goed de verbinding gelegd worden met duurzaamheid. In de stadsecologie wordt de stad vanuit ecologisch perspectief bekeken, ook als leefomgeving van onszelf, met al z’n positieve- én negatieve aspecten. Daarnaast heeft de stad als leefomgeving voor plant en dier kenmerken, die soms resulteren in een verrassende biodiversiteit. Ook is door de stenige omgeving het stadsklimaat warmer en droger dan buiten de stad, waarbij groen echter weer een belangrijke matigende invloed kan hebben.
2.2 De leefomgeving als ingang voor educatie voor duurzame ontwikkeling. De directe leefomgeving speelt bij natuur- en milieueducatie een belangrijke rol : de kwaliteit daarvan is voor de meeste mensen erg belangrijk; daarnaast is men er ook het meest vertrouwd mee. Toch is het voor veel mensen vaak een verrassing dat er ook tussen de stoeptegels natuur te vinden is waar van alles aan te ontdekken valt, en dat ecologische processen bij de voordeur en in de achtertuin zichtbaar worden. De natuur om de hoek is dus een uitstekend startpunt om publiek bij natuur te betrekken, en van daaruit verbindingen te leggen met ecologie en duurzaamheid. Vanuit de beleving van de natuur en de zorg voor de kwaliteit van de eigen leefomgeving kan zich zorg ontwikkelen voor de leefomstandigheden van de generaties die na ons komen, en van anderen elders in de wereld.
2.3 Stadsecologie : De stad als leefomgeving. Sinds 2008 leven er wereldwijd meer mensen in steden dan erbuiten. De stad is zo voor de mens de belangrijkste leefomgeving geworden. Stadsecologie probeert de relaties tussen de organismen – inclusief de mens- en hun stedelijke leefomgeving in kaart te brengen. Dat kan gaan over heel verschillende onderwerpen, zoals aanpassing van organismen aan het leven in de stad en ecologische verbindingen, maar ook over voedselstromen en energiestromen die het leven van grote aantallen stads bewoners mogelijk moeten maken, maar die ook allerlei neveneffecten hebben. Steden vervullen belangrijke economische en culturele functies. Het leven in de stad heeft echter ook zijn nadelen : het leven is er stressvoller , er is geluidsoverlast, verkeersonveiligheid, luchtvervuiling en lichtvervuiling, en men heeft vaak een ongezondere levensstijl, en er is minder sociale binding. Die negatieve effecten doen zich in Nederland vooral voor in achterstandswijken, langs grote verkeersaders en bij industrieterreinen; elders op de wereld, met name in de arme delen van de megapolen van de wereld zijn de leefomstandigheden vaak nog veel slechter.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 9
Naast de negatieve effecten van het stadsleven op de inwoners is er ook nog de ecologische invloed van de stad zelf die zich tot ver buiten de stadsgrenzen laat voelen : materialen- , voedsel- en afvalstromen, energievoorziening en transport verbinden de steden met hun (soms wereld-) wijde omgeving. Zo is van een stad als Londen berekend dat de “ecologische voetafdruk” bijna 300 maal de oppervlakte van de stad zelf beslaat. Dat betekent echter ook dat de oplossing van veel duurzaamheidproblemen zoveel mogelijk in de steden zélf gezocht zal moeten worden, zoals openbaar vervoer, lokale energievoorziening, waterbeheer, voedsel uit de directe omgeving, of zelfs uit de stad zelf of de directe omgeving, zoals bij stadslandbouw.
De ecologische voetafdruk geeft aan hoeveel biologisch productieve gronden wateroppervlakte een individu of bevolkingsgroep gebruikt om zijn consumptieniveau te kunnen handhaven en zijn afvalproductie te kunnen verwerken. De voetafdruk wordt gemeten in mondiale hectares: biologisch productieve ruimte met een (mondiaal) gemiddelde productiviteit, rekening houdend met de huidige technologie.
De ecologische voetafdruk van Londen is rond 300 maal de oppervlakte van de stad zelf.
Bij een groeiende stadsbevolking wordt de kwaliteit van de stadsomgeving steeds belangrijker. Daarbij kan worden gedacht aan de ruimtelijke structuur, luchtkwaliteit (fijnstof), en herkenbaarheid : de “eigenheid” van een stad waardoor men zich “thuis” voelt. Een belangrijk element daarbij is het stedelijk groen : steeds meer blijkt dat groen in de stad veel “ecosysteemdiensten” levert, zoals het filteren van fijnstof uit de lucht door bomen en struiken, het verbeteren van waterkwaliteit door rietmoerasjes, behoud van biodiversiteit (onder andere in zgn. refugia waar soorten een toevlucht kunnen zoeken), isolatie van daken, en de positieve invloed van groen op het stadsklimaat.
Een ander aspect van groen in de stad krijgt tegenwoordig steeds meer aandacht : de effecten van groen op de gezondheid. Opnameduur in het ziekenhuis kan met 10% verkort worden als patiënten zicht op groen hebben en stress gerelateerde ziekten blijken minder vaak voor te komen in wijken met meer groen. Gemeenschapsgevoel wordt versterkt op plaatsen waar bewoners gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor hun (groene) leefomgeving, en speelnatuur versterkt de fysieke en psychische ontwikkeling van kinderen, en vermindert de kans op obesitas.
2.4 Stadsecologie en biodiversiteit Stadsecologie bestudeert ook de de bebouwde omgeving als leefomgeving voor plant en dier, met hun wisselwerkingen met elkaar en met de fysieke omgeving. Die omgeving wordt vooral gekarakteriseerd door veel menselijke activiteit, versteende oppervlakken, en een bodem die vaak sterk verstoord is, of van elders aangevoerd. Dat levert specifieke combinaties van planten- en diersoorten die door stadse omstandigheden worden aangetrokken. Zo bieden muren en gebouwen Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 10
een plek aan vogels als de Zwarte roodstaart , en ook de Stadsduif ziet als verre nazaat van de Rotsduif gebouwen als zijn thuis, evenals de Gierzwaluw. In Maastricht heeft de Muurhagedis een plek gevonden op de oude stadsmuren. Meeuwen zoeken tegenwoordig soms liever een plek op platte daken dan in de duinen (vossen!). Planten als Muurvaren en Tongvaren vinden een plek op oude gebouwen en op (kade-) muren. Putten langs de Utrechtse straten blijken soms zeldzame varensoorten als Zwartsteel en Blaasvaren te herbergen. Bestrating geeft een leefplek aan tredplanten als Grote weegbree en Liggend vetmuur, aan droogteplanten als Kruipertje, Varkensgras, en Straatliefdegras, de laatste nog extra geholpen door het iets warmere stadsklimaat. In bomenspiegels met veel hondenpoep vinden we een combinatie van Vogelmuur, Klein kruiskruid en Straatgras. Tuinen en parken bieden de Merel uitstekende gelegenheid tot broeden en fourageren: zo komen in de steden Merels –van oorsprong schuwe bosvogels- in aanmerkelijk hogere dichtheden voor dan in het bos buiten de stad. Een opvallende nieuwkomer in onze parken is de Halsbandparkiet, oorspronkelijk afkomstig uit India en Afrika ten noorden van de evenaar; ook de Nijlgans zal voor de meesten van ons een bekende en niet altijd even gewaardeerde verschijning zijn. In de stad vinden we ook soorten die afhankelijk zijn van hogere temperaturen (zie “Stadsklimaat” hieronder), en die niet van elders in Nederland afkomstig zijn maar van warmere streken: Vingergras en Straatliefdegras. Op beschutte plekken in de stad wil een verwilderde Vijg het soms goed doen. Een speciale categorie zijn soorten die van nature voorkomen in holen van vogels en zoogdieren: vlooien, luizen, motten en mijten vinden een comfortabele plek in de kieren van onze vloeren, in onze kasten, meubels, en in ons bed. Veel stadse soorten zijn niet op eigen kracht naar onze steden gekomen, maar zijn “geholpen” door menselijke activiteiten. Dat kan zijn door het meeliften bij vervoer over de weg, schip of trein. Zaden kunnen aan autobanden blijven hangen of met transport meeliften. Zo kwam Bezemkruiskruid uit Zuid-Afrika met wol transporten, en Knopkruid kwam naar Europa uit Zuid-Amerika met de aardappel. Weer andere soorten zijn bewust naar Nederland gehaald als huisdier, planten voor de tuin, of om als voedsel te dienen (Amerikaanse rivierkreeft en Winterpostelein). Onze stadsparken herbergen vaak meer buitenlandse boom- en struikensoorten dan inheemse. Het blijkt dat soorten niet alleen de weg vinden naar de stad, maar ook dat ze zich soms aanpassen aan de menselijke omgeving. Zo blijken er vogels te zijn met een stevigere, kortere snavel (aanpassing aan harde ondergrond), en blijken Koolmezen en Merels wat hoger te gaan zingen als ze last hebben van verkeerslawaai; in de VS bleek een zwaluwsoort zich zelfs genetisch te hebben aangepast aan het drukke verkeer: met kortere vleugels zijn naderende auto’s beter te ontwijken. In de stad komen op korte afstand veel verschillende leefomgevingen voor: stenen gebouwen en bestrating, tuinen en parken met vijvers; plaatsen met meer of minder voedselrijdom (afval en hondenpoep) etc. De combinatie van veel verschillende leefomgevingen op korte afstanden resulteert in een biodiversiteit die in de stad –met name in de gebieden met tuinen en parken, en naar de stadsrand toe, vaak zelfs groter is dan op het omringende agrarische platteland. Wel moet
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 11
De soortenrijkdom is in de stad vaak hoger dan in het omringende platteland, met een piek waar de bewoningsdichtheid minder hoog is (vaak de stadsranden)
daarbij aangetekend worden dat het dan gaat om “kwantitatieve diversiteit “: de vele verschillende soorten zijn vooral soorten die algemeen voorkomen en niet de zeldzamere soorten die gebonden zijn aan specifieke biotopen. De biodiversiteit in de stad wordt vaak nog versterkt door groenbeleid gericht op ecologische verbindingen, die zorgen dat natuur tot diep in de stad kan doordringen. Ook worden tijdelijk ongebruikte bouw- en industrieterreinen bestemd als “reservaat” waar pioniersgemeenschappen tot ontwikkeling kunnen komen. Ook natuurlijk beheerde groenstroken en natuurvriendelijke tuinen kunnen een belangrijke rol vervullen in de ecologische structuur binnen de stad. Het IVN bevordert dergelijke ontwikkelingen door activiteiten gericht op versterking van stedelijk groen. IVN activiteiten als de cursus “Tuinreservaten” kunnen een rol spelen bij het tegengaan van de “verstening ”van tuinen, zodat de biodiversiteit in de stad wordt versterkt, en en minder regenwater regelrecht het riool in verdwijnt.
2.5. Stadsklimaat Los van de algemene klimaatverandering zijn er factoren waardoor het in de stad –met name in de zomergemiddeld warmer blijkt te zijn dan het gebied buiten de stad. In de stad absorberen gebouwen en bestrating zonnewarmte die later weer wordt afgegeven. Daarnaast wordt er in de stedelijke omgeving “Warmte-eiland” veel energie gebruikt (fabrieksprocessen en verkeer), waardoor er warmte vrijkomt. De warmte wordt vaak ook nog vastgehouden door een deken van stofdeeltjes boven de stad die als een soort broeikas kan gaan werken. Gemiddeld blijkt de temperatuur in een stad als Utrecht ’s zomers overdag een graad hoger Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 12
te zijn dan buiten de stad; op zonnige dagen bij windstil weer liep het verschil op tot vier graden; ’s winters blijkt het warmte-eiland effect minder sterk, en vooral in de nacht op te treden (verwarming en minder uitstraling). In megasteden en in steden met een minder gematigd klimaat als het onze zijn de verschillen vaak nog aanmerkelijk groter. Grotere droogte, getemperd door groen. Als het in de stad regent zinkt het regenwater vaak niet in de bodem weg, maar loopt het via dakgoten en bestrating regelrecht het riool in. De stad is daardoor vaak niet alleen warmer maar ook droger dan het gebied buiten de stad. Groen heeft daarentegen weer een matigende invloed op het stadsklimaat. De bodem van parken en tuinen neemt regenwater op dat later weer kan verdampen. Bomen dempen temperatuursveranderingen, zorgen voor schaduw en temperen de wind. De stadslucht wordt minder droog én koeler (verdampingswarmte) doordat bomen veel water verdampen, soms wel 400-500 liter water per dag.
Bronvermeldingen:
1. 2. 3. 4.
Ecologische voetafdruk: Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Nederlandstalige_Wikipedia Ecologische voetafdruk Londen : City limits report http://www.citylimitslondon.com Urban ecology (Ed. K.J. Gaston, Cambridge University Press, 2010). Leven in de stad (J. v. Zoest/M.Melchers, KNNV uitgeverij, 2006)
5.
Warmte-eiland : http://www.knmi.nl/klimatologie/weeramateurs/
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 13
3. Bodem, Flora en Fauna 1. Inleiding en leeswijzer In dit hoofdstuk betrekken we duurzaamheid op de Bodem, Flora en Fauna: wat is het belang van duurzaamheid bij deze drie? We beginnen met het omschrijven van het begrip biodiversiteit en gaan daarna zien welke aspecten hiervan belangrijk zijn voor de natuur in Nederland. Als uitwerking en verdere verkenning hiervan worden een groot aantal concrete voorbeelden gegeven hoe we deze wetenschap kunnen verwerken in onze natuur activiteiten. 2. Biodiversiteit en Duurzaamheid De variatie in al het leven op aarde kunnen we samenvatten onder de noemer ‘Biodiversiteit’. De biodiversiteit neemt helaas mondiaal af en haalt daarmee de krantenkoppen. Biodiversiteit wordt meestal uitgedrukt als het aantal soorten in een gebied. Maar zoals in bijgaande figuur wordt afgebeeld, kan dit ook in genetische variatie of in ecosysteemvariatie. Maar deze laatste twee zijn moeilijk in een getal samen te vatten.
De vroegste samenlevingen hadden al een sterke invloed op de ons omringende natuur. Zo roeiden de eerste jager/verzamelaars al plaatselijk voedingsgewassen uit. De hierop volgende landbouwers zetten zowel het landschap als de vegetatie naar hun hand. Toch waren al deze ingrepen in de natuur vooral lokaal en heel vaak omkeerbaar. Als de mensen verdwenen waren, herstelde de natuur zich vaak weer. Onze huidige samenleving legt zo’n zware druk op onze leefomgeving dat de natuur nu wereldwijd geraakt word. De biodiversiteit gaat over de hele wereld, en niet alleen in de geïndustrialiseerde landen, snel achteruit. Onze invloed is dus niet meer lokaal maar globaal. En veel van de gevolgen zijn niet meer omkeerbaar maar blijvend. In de natuurexcursies van het IVN proberen wij het publiek kennis te laten maken met de natuur rondom onze huizen en daarbuiten. Het is belangrijk aan het publiek uit te leggen dat de manier waarop wij leven van invloed is op de natuur en op de biodiversiteit. Willen we die biodiversiteit enigszins behouden dat moet onze samenleving veranderen. De beste oplossing is wellicht een duurzamere samenleving, een samenleving die we ook op lange termijn kunnen volhouden. We leven niet alleen met elkaar als mensen samen, maar ook samen met de natuur. Onze moderne en technische samenleving is sterk afhankelijk van een gezonde natuur om ons heen en daarmee ook afhankelijk van voldoende biodiversiteit. Voor het ‘grote publiek’ is het belang van de natuur voor
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 14
onze moderne samenleving vaak onbekend en onbegrepen. Het IVN wil bijdragen aan bewustwording op dit punt, daarom gaan we in de cursus hier uitgebreid op in. Als voorbeeld van hoe de teruggang in biodiversiteit onze dagelijks leven beïnvloedt kunnen we kijken naar onze voedselproductie. Deze maakt in toenemende mate gebruik van grootschalige monoculturen van voedselgewassen, zoals aardappelen, tarwe, rijst, maïs en bananen. Deze monoculturen zijn kwetsbaar voor ziekten waartegen wordt opgetreden met bestrijdingsmiddelen, eveneens op grote schaal. Zowel de monocultuur als de ziektebestrijding leidt tot verschraling van de diversiteit. Oude rassen van voedselplanten verdwijnen, en daarmee ook de voorraad genetische variatie (genenpool) in die oude voedselgewassen die we juist goed zouden kunnen gebruiken om ziekten te bestrijden of om de gewassen weerbaar te maken tegen klimaatverandering, bodemverzilting en toekomstige plantenziekten. De ziektebestrijding met insecticiden, fungiciden en herbiciden leidt ook nog eens direct tot verschraling van de natuurlijke omgeving. Hetzelfde geldt voor de grootschalige veehouderij (kippen, varkens en koeien). Ook hier zien we een afname in diversiteit van de geteelde rassen, gekoppeld aan een groot gebruik aan bestrijdingsmiddelen zoals antibiotica. De toepassing van antibiotica in de Nederlandse kippenhouderij en varkenshouderij bedreigt onze volksgezondheid zelfs direct. We hebben natuurlijk voedsel nodig om de wereldbevolking te voeden tegen een aanvaardbare prijs. Maar een groot deel van de gangbare voedselproductie is zeker niet duurzaam te noemen. 3. Biodiversiteit in Nederland De biodiversiteit in Nederland bedraagt ca. 50.000 beschreven soorten, waarvan ca 4.000 planten en 28.000 dieren, en van die dieren zijn 75% insecten. Wat maakt nou het verschil dat in sommige natuurgebieden de biodiversiteit hoger is dan in andere? Natuurgebieden verschillen ondermeer in drie belangrijke opzichten van elkaar, in kwaliteit, in oppervlakte en in toegankelijkheid. Voor de kwaliteit van een natuurgebied is het van belang dat een gebied voldoende afwisselingen kent. Afwisselingen zoals tussen zoet via brak naar zout, droog en nat, kalkarm en kalkrijk, voedselrijk en voedselarm, hoog en laag, begraasd en onbegraasd, open en gesloten. Deze afwisselingen verlopen liefst niet via scherpe grenzen maar juist via vloeiende vage grenzen. Hoe afwisselender een gebied is, hoe groter de kans dat een soort (plant of dier) zich er kan vestigen. Algemene soorten zoals Wilde eend, Riet en Brandnetel vestigen zich bijna altijd wel. Maar meer eisende soorten zoals orchideeën, Engels gras, Kleine vuurvlinder en de Zandhagedis hebben vaak heel eigen kenmerkende biotoopgrenzen. Behalve in afwisseling ligt hangt kwaliteit natuurlijk ook af van voorkomen van bijzondere biotopen of bijzondere soorten in een gebied. Voor de oppervlakte van een gebied is natuurlijk de totale omvang van een gebied van belang. De meeste soorten hebben een minimum oppervlakte nodig om hun populatie in stand te houden. Voor vogels en andere mobiele soorten ligt dit vaak anders. In het algemeen geldt toch dat grotere gebieden meer soorten kunnen huisvesten dan kleinere gebieden. Hierin ligt het belang van grote samenhangende natuurgebieden zoals de Hoge Veluwe, de Duinen en de Wadden.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 15
He derde belangrijke aspect is de toegankelijkheid van een gebied. Soorten moeten de natuurgebieden wel kunnen bereiken om zich er te kunnen vestigen. Daarvoor is op grote schaal in Nederland de EHS, de Ecologische Hoofd Structuur aangelegd. Een netwerk van grote en kleine natuurgebieden dat aan elkaar gekoppeld is door voor planten en dieren bruikbare verbindingen. ‘Bruikbaar’ betekent natuurlijk voor elke soort iets anders, een vlinder heeft vaak boomranden nodig en een konijn heeft kort gras en droge zandgrond nodig. Door deze verbindingen gaat een geheel van kleine gebieden functioneren als één groot gebied, waarin de verschillende populaties elkaar versterken. Naast de nationale EHS hebben de provincies en grote gemeenten nog hun eigen natuurinfrastructuur. Het Europese natuurnetwerk heet “Natura 2000”. Lees meer hierover in de inleiding in deel 1 van ‘Wilde Planten’, Flora en vegetatie in onze natuurgebieden (1970, Westhoff ea.). Deze inleiding is sowieso een aanrader voor elke natuurgids! 4. Duurzaamheid en Biodiversiteit tijdens de natuurexcursie of natuuractiviteit Duurzaamheid hoort een altijd terugkerend thema te zijn in onze publieksactiviteiten. Als we daar zelf eenmaal vertrouwd mee zijn, is het niet moeilijk om van tijd tot tijd hierop terug te komen en duurzaamheid als (deel)onderwerp in te vlechten in al onze excursies en activiteiten. We hoeven het niet altijd zo te benoemen, maar het is belangrijk om het niet te laten liggen. Uiteindelijk is duurzaamheid als denkwijze ook een prachtige manier om tegen de natuur aan te kijken. Is de natuur zèlf wel duurzaam? Zo ja, op welke manier dan wel? De antwoorden hierop zijn een prima uitgangspunt om de natuur als ecosysteem te gaan bekijken (zoals in hoofdstuk 4) met al zijn afhankelijkheden. En de antwoorden geven meteen ook oplossingsrichtingen voor een aantal van onze problemen, bijvoorbeeld grondstoffen hergebruiken en meer gebruik maken van wat lokaal beschikbaar is. Hieronder worden een paar voorbeelden gegeven om duurzaamheid een plek te geven in onze activiteiten. Met een beetje fantasie is deze lijst makkelijk aan te vullen. 4a. Korstmos en luchtvervuiling. In paragraaf 3d5 ‘De mens en korstmossen’ is dit onderwerp al aan de orde geweest. Korstmossen groeien als epifyt op stenen en bomen. Ze leven volledig van de voeding uit regenwater. Daarom zijn ze een goede graadmeter voor verontreiniging in regenwater en daarmee ook van de mate van luchtverontreiniging. De afwezigheid van korstmossen in onze grote steden tussen de jaren 50 en 80 toonde dat onze stadslucht verontreinigd was met ondermeer zwaveldioxide (SO2). De binnensteden stonden toen bekend als korstmossenwoestijn of epifytenwoestijn. Die korstmossen zijn nu weer enigszins teruggekeerd. Dit betekent dat de maatregelen die vanaf de jaren 60 zijn genomen succesvol waren. Zoals zwavelarme brandstof voor energiecentrales, het schoonmaken van afvalgassen en het inbouwen van katalysatoren in de uitlaatsystemen van auto’s. Dat we er nog niet zijn, zien we aan het voorkomen van gele korstmossen met de fraaie naam dooiermos, zij zijn een aanwijzing voor een overmaat aan stikstof, vaak in de vorm van ammoniak (NH3), in de lucht. Korstmossen geven dus aan of de lucht die wij inademen bepaalde stoffen bevat. Dat kunnen wij niet direct merken, maar door te letten op de gezondheid van korstmossen is dit opeens toch zichtbaar! Tegelijkertijd staan we met zijn allen te turen naar de schors van een boom en verbazen ons wat daar allemaal op leeft en hoe mooi dat er uit ziet. Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 16
4b. Nieuwe planten, bloeiperioden en klimaatopwarming. Het is niet moeilijk om warmteminnende planten en bomen aan te wijzen die hier vroeger niet konden groeien en nu wel. Dit komt doordat ons klimaat nu warmer is dan vroeger. Een recent onderzoek leert dat het klimaat in Nederland per tien jaar 0.4 graad warmer wordt. Het is een aardige oefening om in een straat of berm na te gaan welke van die soorten je kunt vinden. Laat het publiek maar in het geheugen graven of ze die ene plant of boom ook van vroeger kennen. Voorbeelden zijn Vijgenboom, Hemelboom, Hartbladige els en de planten Slaapkamergeluk, Vlinderstruik, Muurleeuwenbek, Stijf ijzerhard, Klein glaskruid en Stokroos. Een ander gevolg van de globale opwarming is dat sommige planten en bloemen vroeger in blad komen of eerder bloeien. Dit heeft gevolgen voor de insecten en vogels die deze knoppen, bladeren of bloemen nodig hebben als voedsel of kraamkamer. Zo beïnvloedt de opwarming een groot aantal relaties in onze natuur. De opwarming gaat zo snel dat de sommige soorten niet de kans krijgen om zich aan te passen of te verplaatsen. Die soorten zullen gaan kwijnen en mogelijk verdwijnen. Tijdens een excursie zou je best eens de vraag kunnen opwerpen wat we zelf kunnen doen om de klimaatopwarming tegen te gaan. Wat denken de deelnemers hierover? Je kunt de lokale of landelijke standpunten van politieke partijen hierover noemen. Het vereist een beetje huiswerk als gids maar je krijgt er wel een heel levendige discussies voor terug. Sommigen vinden het leuk om over hun eigen betrokkenheid te vertellen, voor anderen kan het een bijdrage zijn aan hun meningsvorming. Zijn er misschien vermijdbare producten die veel bijdragen aan de opwarming? Gaan we op vakantie per trein of met het vliegtuig? Zonder een definitief antwoord te geven of te krijgen is het zinvol om toch ‘ín de natuur’ hier een korte (mini)discussie met het publiek over te voeren. 4c. Invasieve flora en fauna als gevolg van de globalisering. Niet alleen als gevolg van de klimaatverandering verschijnen er bij ons nieuwe planten en dieren, maar ook als gevolg van onze handel en onze verkeersstromen. Zo zijn de Halsbandparkieten in onze stadsparken het resultaat van de grote handel in deze vogels in de zestiger jaren, wat leidde tot ontsnappingen naar de vrije stadsnatuur. Door het graven van kanalen kriskras door Europa zijn vissen vanuit de Kaspische zee tot in Nederland doorgedrongen, Amerikaanse en Aziatische vissen zijn via ballastwater in onze havens terechtgekomen. Bekend is ook de explosie van waterpest in Europa in de 19de eeuw. Overal raakten waterwegen verstopt en ecosystemen in de war door de deze Amerikaanse exoot. Op dit moment zijn natuurbeheerders in gevecht met de Amerikaanse vogelkers (bospest) en de Japanse Duizendknoop. Beide planten woekeren in onze natuurgebieden en verdringen daar lokale flora. Probeer in onze eigen omgeving een paar van deze indringers te vinden. Laat tijdens een natuurwandeling altijd eerst de schoonheid en de biologie van deze soorten zien. Daarmee kweek je een positieve belangstelling. Daarna kun je je met de excursiegroep afvragen of deze soorten als vreemdeling welkom zijn. Laat zien of vertel wat de introductie voor de lokale natuur betekent. Soorten kunnen de lokale natuur verstoren, maar soms ook verrijken. Verandering is niet altijd verslechtering!
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 17
Bespreek met het publiek wat we zelf kunnen bijdragen aan oplossingen. Zetten we in onze tuin Nederlandse planten of ook exotische? Wat doen we met een vol aquarium dat we kwijt willen? Ons doel tijdens zo’n discussie is nooit om anderen terplekke te overtuigen, maar wel om feiten en overwegingen aan te reiken. In Europa zijn er 12.500 uitheemse plantensoorten gebracht door de mens en daarvan zijn er 1343 ontsnapt. Tien procent van de ontsnapte soorten kan zich vestigen en daarvan ontwikkelt zich tien procent tot een plaag. Van de Nederlandse flora is ca 25% van uitheemse oorsprong. Voorbeelden van neofieten zijn de Varkenskers en de Amerikaanse vogelkers. (Bron: Wil Tamis op http://www.knbv.eu/vegetatieonderzoek/55)
4d. Watervervuiling en de gevolgen voor de waterbewonende flora en fauna. “Leven is water en water is leven.” Maar ons afvalwater, waar blijft dat? En wat heeft dat voor gevolgen voor al het leven dat ‘stroomafwaarts’ van ons leeft. Vrijwel al ons drinkwater is afkomstig van al dan niet gezuiverd oppervlaktewater. Je kunt met recht zeggen dat al ons drinkwater ‘tweedehands’ is. Het is altijd weer een leuke en verrassende oefening om het waterleven in een schone sloot of plas te bestuderen met loepjes en zoekkaarten. Maar vergelijk dat water tijdens een excursie of demonstratie ook eens met al die niet zo schone slootjes en kanalen even verderop. De zo gevonden watervervuiling heeft in de eerste plaats natuurlijk gevolgen voor de flora en fauna in het water zelf. Maar in de tweede plaats heeft de watervervuiling ook gevolgen voor ons eigen drinkwater. Probeer eens na te gaan of het gevonden vervuilde water in de toekomst elders weer als bron voor drinkwater wordt gebruikt. Dit verband ligt natuurlijk overal in Nederland anders. In het water is een deel van de soorten betrokken bij biologische zuivering. Een goed voorbeeld hiervan is een rietkraag langs het water, waarvan de in het water staande plantenstengels omgeven zijn door een dikke slijmerige laag met bacteriën die zich voeden met microscopische (afval)stoffen in het water. Op dit principe berust de reinigende werking van een helophytenfilter. Het is daarom verstandig om zowel zuinig met water om te springen als om het niet te veel te vervuilen. Dus bijvoorbeeld geen medicijnen in het toilet wegspoelen of afgewerkte olie in de straatput dumpen. Ga tijdens een excursie na wat de bron is van een lokale vervuiling, overigens zonder voor politieagent te spelen. 4e. Oppervlakteversnippering en de gevolgen voor flora en fauna. Toen de eerste mensen zo’n 250.000 jaar geleden ons land betraden, was Nederland één aaneen gesloten stuk natuur. Tegenwoordig is de ruimte om ons heen versnipperd in een ontelbaar aantal kleine losse percelen. Wegen, spoorlijnen, hekken, huizenblokken, vliegvelden, verkeerspleinen, kanalen en sloten, bermen en bomenrijen, kades en haventerreinen belemmeren alles dat zich wil verplaatsen. Plannen als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) proberen onze natuurgebieden weer te verbinden. Gemeenten en provincies hebben ook allemaal hun eigen inspanning voor ecologische verbindingen.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 18
Probeer in je eigen wijk of stad eens na te gaan of er dergelijke ecologische verbindingen zijn. Maak een excursie langs deze voorzieningen en vertel het publiek waarom ze aangelegd zijn. Je kunt vrijwel altijd aankloppen bij de gemeente of provincie voor een kaart van deze voorzieningen, ze zijn blij met deze publieksaandacht. En de deelnemers gaan met andere ogen kijken naar hun vertrouwde omgeving. Leef je in, in de leefwereld van een ree, een konijn, een muis, een vlinder of een mol. En probeer dan veilig bijvoorbeeld je woonwijk over te steken. Tegen welke obstakels loop je aan? Loop met je excursiegroep de route en bespreek de problemen. Bespreek met je excursiegroep wat we kunnen we doen in de gemeentepolitiek rondom bijvoorbeeld wegenaanleg. En wat kunnen we zelf verbeteren in onze eigen buurt? Zie ook verderop in hoofdstuk vijf, 5d: “Het landschap als leefsysteem voor plant en dier”.
Verwijzingen: 4a: www.indenatuur.nl/milieunonstop/mns7.htm; www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren/nl1097-Korstmossen-en-luchtverontreiniging 4b: Opgewarmd Nederland, Rolf Roos e.a. (red.), 2004; Stadsplantengids, Ton Denters, 2004: www.vlinderstichting.nl/content.php?id=232; www.natuurkalender.nl/achtergrondinformatie/achtergrond_vogels.asp. 4c: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/biodiversiteit/planten-en-dieren-beschermen/beschermentegen-invasieve-exoten. 4d: www.beeldschoonwater.nl/WaterkaartDrenthe/Legenda/Waterkwaliteit.aspx; http://wastefreewaters.wordpress.com; http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/waterkwaliteit/problemen-en-oorzaken-verontreinigdwater. 4e: “Versnippering en Natuurbeleid” op http://edepot.wur.nl/214799.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 19
4. Ecologie en ecosystemen. Inleiding. Dat ecosystemen een thema zijn binnen duurzame ontwikkeling is vooral duidelijk geworden uit een wereldwijd onderzoek in 2005. Daarnaast heeft de studie van ecosystemen een aantal inzichten opgeleverd die van belang zijn om duurzaam met ecosystemen te kunnen omgaan. Dat zijn de onderwerpen van deze aanvulling op hoofdstuk 4. Waarom ecosystemen een thema zijn binnen duurzame ontwikkeling. Ecosystemen zijn een aspect van biodiversiteit. In onderstaande figuur staan de verschillende aspecten van biodiversiteit bij elkaar.
Figuur 1 Biodiversiteit 3 aspecten
Vaak wordt de omschrijving van biodiversiteit beperkt tot de verscheidenheid aan soorten (in een bepaald gebied). Dat is onvolledig. Bij biodiversiteit horen ook: -de variatie in erfelijk materiaal; de genetische diversiteit. Dit is biodiversiteit op microschaal. Deze verscheidenheid is binnen een soort van groot belang om inteelt te voorkomen. Is de verscheidenheid laag dan is de veerkracht van een soort gering en wordt ze kwetsbaar bij klimaatverandering, ziektes enzovoorts. Dat is dan ook de reden dat in het natuurbeleid veel aandacht is voor ecologische verbindingszones. Via deze verbindingen kan “vers bloed” in een populatie terecht komen. -ecosysteemdiversiteit; biodiversiteit op macroschaal. In een ecosysteem komen de levende natuur (biotische diversiteit) en de niet levende natuur (abiotische diversiteit: bodem, (grond)water,….) bij elkaar. Een systeem, waarvan het leven, de biologie, deel uitmaakt, noemen we een ecosysteem. In feite zit in het begrip biodiversiteit nog een vierde aspect en dat is de samenhang tussen de 3 genoemde aspecten. Het volledige plaatje wordt daarmee:
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 20
Figuur 2 Biodiversiteit 4 aspecten
Natuurlijke ecosystemen worden steeds meer door menselijke invloeden veranderd. Dit is een van de kernpunten bij duurzaamheid. Dat werd erg duidelijk uit een studie van de Verenigde Naties waarin de toestand van de ecosystemen op de wereld is beschreven (Millenium Ecosystem Assessment 2005). Belangrijkste conclusies:
De laatste 50 jaar zijn de mondiale ecosystemen meer veranderd dan ooit tevoren. Dit proces versnelt omdat de menselijke behoefte aan hulpbronnen (voedings-, grondstoffen en energie) exponentieel groeit. Sommige ecosysteemdiensten zijn onder menselijke invloed gegroeid bijvoorbeeld de voorziening van landbouwproducten, maar andere zijn zwaar beschadigd. Voorbeelden zijn de visvoorziening (overbevissing) of temperatuurhandhaving (door toename CO2). Schade die in de toekomst consequenties zal hebben. Dit verval van ecosysteemdiensten bedreigt de VN ontwikkelingsdoelen. Bij grote milieuschade kunnen plannen om honger en ziektes wereldwijd te overwinnen, niet worden gerealiseerd. Er is op dit moment te weinig politieke aandacht voor deze problemen.
Om de waarden van ecosystemen beter zichtbaar te maken en mede ook om tegenwicht te bieden aan (economische- en sociale) krachten die de kwaliteit van ecosystemen verminderen is het concept ecosysteemdiensten van belang. Zie daarvoor hoofdstuk 6A. De Verenigde naties hebben een programma dat probeert de waarde van ecosystemen in geld uit te drukken (TEEB=The Economics of Ecosystems and Biodiversity). Zo is er in 2012 een onderzoek gedaan naar de hoeveelheid fijnstof die stadsbomen in Nederland uit de lucht filteren en welke economische waarde dat vertegenwoordigt. Een stadsboom legt in zijn leven minimaal vijf kilo fijnstof vast. Jaarlijks filteren een half miljoen bomen ongeveer 50.000 kilo fijnstof uit de lucht; een economische baat van 1 miljoen euro. De waarde van door insecten bestoven landbouwproducten wordt mondiaal geschat op 153 miljard euro per jaar. (Nieuwe) Inzichten in de ecologie die van belang zijn voor duurzame ontwikkeling. Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 21
Ecosystemen kunnen op verschillende schaalniveaus worden bestudeerd. Het kan een bos zijn, maar ook de aarde als geheel is een ecosysteem. De aarde als een groot, samenhangend systeem met zijn subsystemen atmosfeer, hydrosfeer, lithosfeer, pedosfeer (de bodem) en de biosfeer inclusief de mens. Het gaat om abc: abiotisch, biotisch en cultuur. Ecologische studie daarvan heeft vele waardevolle inzichten opgeleverd, die niet alleen van toepassing zijn op de aarde als geheel, maar ook (op kleinere schaal) op afzonderlijke ecosystemen. Enkele voorbeelden van (nieuwe) inzichten zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Ingewikkelde samenhangen. Evenwicht bestaat niet Niet lineaire relaties. Teleconnecties Vertragingen Kleine oorzaken, grote gevolgen Mee- en terugkoppelingen Drempels Antropoceen
Hier volgt een nadere toelichting op deze negen punten: 1. Ingewikkelde samenhangen. Samenhangen in (eco)systemen zijn veel complexer dan gedacht. Het wegvangen van predatoren uit zee (haaien, kabeljauw,…) heeft uiteindelijk, maar vaak pas na lange tijd, invloed op de gehele voedselpiramide. Het is (vaak) onvoorspelbaar hoe die effecten zullen uitvallen. Zo leidde het wegvangen van roofvis in de Zwarte Zee tot een kwallenplaag en elders tot veralging. Figuur 3 links illustreert dat laatste effect. Grote roofvissen waaronder kabeljauw zorgen ervoor dat de hoeveelheid kleine vissen, krabben en garnalen klein wordt gehouden. Zoöplankton krijgt daardoor een goede kans zich stevig te ontwikkelen. Omdat zoöplankton leeft van fytoplankton (waaronder algen) worden deze laatste in toom gehouden. In de situatie rechts worden de grote roofvissen weggevangen. Kleinere vissen e.a. nemen daardoor toe en die verkleinen het zoöplanktonbestand. Die hielden het fytoplankton binnen de perken maar die rem valt nu weg. Gevolg is veralging. Een ingreep heeft zo een domino-effect door een geheel ecosysteem. De foto rechtsonder laat algenbloei zien in de Baltische Zee.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 22
Figuur 3 Ingewikkelde samenhangen
Deze complexiteit sluit oplossingen uit die gericht zijn op een deelaspect. Meestal zijn technologische oplossingen gericht op maar een enkel deelaspect. 2. Evenwicht bestaat niet. Vaak gaan we er vanuit dat natuur zich via successie ontwikkelt tot een climaxsituatie: een soort eindstadium van natuurontwikkeling in een gebied. Alleen al het feit dat klimaat constant verandert maakt dat er echter geen evenwichtssituatie of eindstadium is. Daarnaast treden regelmatig catastrofes op (brand, storm, overstroming etc.) die onevenwichtigheden veroorzaken. Elk evenwicht is dynamisch. Ook zien we dat populaties zijn opgedeeld in vele deelpopulaties; de som van die deelpopulaties heet ook wel metapopulatie. Elke deelpopulatie kent zijn eigen ontwikkelingssituatie. Er zijn er die groeien, maar er zijn er ook die uitsterven. Evenwicht is er niet; alleen als het nettoresultaat van alle afzonderlijke deelpopulatie-ontwikkelingen positief is, zal een populatie zich kunnen handhaven. Het verspreidingsvermogen van een soort speelt daarbij een belangrijke rol; is die groot dan is er meer kans dat op een plaats waar een deelpopulatie is uitgestorven, herkolonisatie kan optreden. Dit idee van metapopulatie speelt een belangrijke rol bij bv de gedachten omtrent een ecologische hoofdstructuur. En dan kennen ecosystemen ook nog drempels. Zie daarvoor punt 8. Natuurlijk kan worden gesteld dat het hebben van een evenwicht afhankelijk is van de tijdschaal. Wordt een lange tijdschaal genomen dan zal er altijd verandering optreden. Een korte tijdschaal vergroot de kans op relatieve stabiliteit. Maar er is meer. Door menselijk ingrijpen neemt de veranderlijkheid in allerlei (eco)systemen sterk toe. De dynamiek wordt door menselijke invloed enorm vergroot. Daardoor treden op steeds kortere tijdschalen vaak ingrijpende veranderingen in ecosystemen Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 23
op. Dat onderschrijft de bewering dat evenwicht niet (meer) bestaat. Een enkel voorbeeld. Altijd al nam het CO2-gehalte in de atmosfeer toe of af. In de tijden dat dit snel ging is berekend dat het ging met 0,01 ppm/jaar. Nu is dat door menselijk toedoen 2 ppm/jaar. Deze toegenomen dynamiek is juist een van de kernaspecten van het duurzaamheidsprobleem; zeker als dat wordt gekoppeld aan punt 8. 3. Niet lineaire relaties. Onderstaande figuur is gebaseerd op het beroemde werk van McArthur en Wilson (The Theory of Island Biogeography, 1967). Werk dat aan de basis ligt van het streven een Ecologische Hoofdstructuur in Nederland (en elders) te realiseren en dat ook ten grondslag ligt aan het huidige Nederlandse natuurbeleid.
Figuur 4 Verband tussen oppervlak en aantal soorten
Hoe groter (kleiner) het oppervlak, hoe groter (lager) het aantal soorten. Het verband tussen de variabele oppervlak en soortenaantal is bijna lineair. Verandering in een variabele (oppervlak) leidt tot een evenredige verandering bij een daarvan afhankelijke variabele (aantal soorten). Daarom is het hebben van grote natuurgebieden zo belangrijk en daarom ook is versnippering van natuur door bijvoorbeeld wegenaanleg (barrières) zo ongunstig. Versnippering splitst populaties op in deelpopulaties. De omvang van populaties heeft grote invloed op het voortbestaan ervan. Hoe groter de populatie, hoe minder kwetsbaar deze in het algemeen is. Toch zal een eerste opsplitsing van een gebied door de aanleg van een weg niet meteen leiden tot het verdwijnen van soorten. Onderstaande figuur laat dat zien.
Figuur 5 Niet lineaire relaties 1
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 24
Het proces van versnippering kan zelfs langere tijd doorgaan zonder dat dit merkbaar effect heeft op het soortenaantal. Maar dan plotseling loopt de uitsterfsnelheid op. Er lijkt een drempel te zijn overschreden. Zie onderstaande figuur.
Figuur 6 Niet lineaire relaties 2
Er is nu geen sprake meer van een geleidelijke, evenredige reactie van de ene op de andere variabele, maar aanvankelijk is er geen en dan plotseling een abrupte reactie. Eerst is er een vertraging, die de illusie geeft dat er niets aan de hand is en dat reageren door bijvoorbeeld maatregelen te nemen die versnippering tegengaan, onnodig is. Systeem aarde en haar ecosystemen kennen vele van dergelijke niet lineaire reacties. Eén voorbeeld nog. De uitstoot van CO2 leidt niet tot een evenredige toename van CO2 in de atmosfeer en dat komt omdat de oceanen CO2 opnemen. Deze oceanen vormen als het ware een buffer. Het voorbeeld is een goede illustratie van het verschijnsel traagheid. Zie ook punt 5. Beïnvloeding van ecosystemen leidt pas na verloop van tijd tot (ingrijpende) wijzigingen. Daarnaast illustreert het ook het begrip uitsterfschuld. Door versnippering ontstaan kleine deelpopulaties. Bij soorten die zich moeilijk verspreiden leidt dat tot isolatie van al deze afzonderlijke deelpopulaties. Populaties die uiteindelijk zo klein zijn dat ze niet meer levensvatbaar zijn, bv door risico’s van inteelt of door grote vatbaarheid voor ziektes, natuurgeweld…. Men spreekt dan van een uitsterfschuld (of ook wel van levende doden). Het belang van oppervlakte wordt ook duidelijk als we kijken naar het advies “Onbeperkt houdbaar” (zie eindnoot 2) over het natuurbeleid van de Nederlandse overheid. Het belangrijkste daarin is het groter maken van bestaande natuurgebieden en het verhogen van de kwaliteit. Onderstaande figuur laat dat zien.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 25
Figuur 7 Prioriteitstelling bij inzet van middelen.
Daarna komt de aankoop van nieuwe natuur. Het vergroten van de uitwisseling tussen natuurgebieden door tussenliggend agrarisch gebied is de derde prioriteit. Dat kan bijvoorbeeld door groene of blauwe dooradering van agrarisch gebied. Het aanleggen van verbindingen tussen natuurgebieden door de aanleg van ecoducten bijvoorbeeld, is prioriteit 4.
4. Samenhangen tussen ecosystemen op afstand: teleconnecties. Afzonderlijke gebieden/ecosystemen zijn vaak op grote afstand met elkaar verbonden en beïnvloeden elkaar. Dat een gebied een andere regio kan beïnvloeden door grondwaterstroming is een voorbeeld. Klassiek is het gegeven dat het Zuid Amerikaanse tropisch regenwoud profiteert van door passaatwinden meegevoerd Saharastof. Een ander bekend voorbeeld is de vogeltrek, waarbij populaties voor hun voortbestaan afhankelijk zijn van het complementair maken van verschillende ecosystemen (in bv Afrika en Europa) voor hun voortbestaan. 5. Vertragingen. Zie ook punt 1 en 3. IJs op hoge breedte smelt versneld door de opwarming van de aarde. Op Groenland is daarvan veel studie gemaakt. Het blijkt dat veel smeltwater herbevriest in de (kleine) holte die zich bevinden in het ijs. Daardoor lijkt het met de smelt mee te vallen. Maar hier is een vertragingseffect aan het werk. Zijn de holtes eenmaal opgevuld dan zal het smelteffect versneld zichtbaar worden. De achterstand wordt ingehaald.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 26
Bron: Volkskrant 8-11-2012 6. Kleine oorzaken, grote gevolgen. Hele kleine variaties in de verdeling van zonneenergie over de aarde kunnen een ijstijd te weeg brengen. Want kleine variaties kunnen enorm versterkt worden door terugkoppelingsprocessen. Iets kouder op een bepaalde plaats kan betekenen dat er iets meer sneeuw blijft liggen. Iets meer sneeuw betekent iets meer reflectie. Iets meer reflectie betekent iets kouder. Daardoor blijft wat meer sneeuw liggen enzovoorts. Alhoewel de werkelijkheid immens veel complexer is, er treden natuurlijk ook dit proces tegenwerkende terugkoppelingen op, illustreert het wel deze eigenschap. 7. Mee- dan wel tegenkoppelingen; ook wel positieve terugkoppeling en negatieve terugkoppeling. Meekoppelingen brengen een systeem verder weg van de uitgangssituatie; bij tegenkoppeling wordt het systeem in de bestaande functioneringstoestand gehouden. Plagen zijn voorbeelden van meekoppelingen; plaagbestrijders geven tegenkoppelingen. 8. Drempels (tipping points). Systemen kunnen tot een bepaald niveau worden belast, totdat een drempelpunt wordt bereikt. Nabij dat drempelpunt is slechts een klein duwtje nodig om het systeem in een andere functioneringstoestand te brengen. De ligging van deze drempelpunten is niet bekend. Hoeveel bos kan nog worden gekapt Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 27
in het tropisch regenwoud van de Amazone voordat het systeem omslaat van warm, vochtig in warm droog? Hoeveel fosfaat kan een plas verdragen voordat ze omslaat van een heldere, met waterplanten en zichtjagers gevulde situatie in een groene soep van algen? Zeker is wel dat ecosystemen veel minder stabiel zijn dan we dachten en ook dat systemen niet zomaar vanzelf weer terugkeren in hun oorspronkelijke toestand. Er zijn vele voorbeelden van te geven. In 1990 verbood de Canadese regering de vangst van kabeljauw bij New Foundland. Het idee was dat een aantal jaren wel tot herstel van de sterk overbeviste populatie zou leiden. Anno 2013 is dat echter nog steeds niet het geval. Blijkbaar zit het systeem nog steeds in de gewijzigde functioneringstoestand. Ecosystemen blijken veel kwetsbaarder dan altijd werd gedacht; de verhoopte terugkeer naar een evenwichtssituatie treedt niet op. Vgl punt 2. 9. De mens is een belangrijke landschapsvormende kracht op aarde geworden. Zie verder hoofdstuk 5
Bronvermeldingen. 1. Meadows, D., Thinking in systems. A primer. Earthscan, Londen, 2009. 2. Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, Onbeperkt houdbaar. Naar een robuust natuurbeleid. 2013. Zie www.rli.nl/sites/default/files/adviesonbeperkthoudbaar.pdf. 3. Rockström,J., A safe operating space for humanity 2009. Op internet te vinden op steadystate.org/wp-content/uploads/2009/12/Rockstrom_Nature_Boundaries.pdf 4. Sale, P., Our dying planet. An ecologist’s view of the crisis we face. University of California Press Berkeley, 2011. Deel 2 is een spoedcursus nieuwe ecologische inzichten en is om die reden voor dit hoofdstuk geraadpleegd. 5. Steffen e.a. Global change and the earth system. A planet under pressure. Springer 2005. Op het internet is een samenvatting te vinden op www.igbp.net/download/18.1b8ae20512db692f2a680007761/ 6. Waelkens S., en F. Volkaert, Tijd voor biodiversiteit. Acco Den Haag 2011. Vooral de inleiding, hfst 4 en 5 zijn t.b.v. dit hoofdstuk geraadpleegd. 7. Westbroek, P., De ontdekking van de aarde. Uitgeverij Balans, Amsterdam 2012. 8. www.stockholmresilience.org
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 28
5. Het landschap in het Antropoceen. Inleiding Aanvankelijk paste de mens zijn handelen aan de mogelijkheden van het landschap aan. De dynamiek in het landschap is door menselijk toedoen laag. Het Nederlandse landschap wordt door menselijk handelen verrijkt. Maar na 1870 en vooral na de Tweede Wereldoorlog gaat de mens steeds meer het landschap aanpassen aan zijn eigen behoeften. Daardoor uniformeert en verarmt het landschap. Recent breekt het inzicht door dat dit geen duurzame ontwikkeling is. Is er een kentering te constateren? De mens past zich aan het landschap aan. De mens als soort, Homo Sapiens, is tussen 150.000 en 200.000 jaar op deze aarde. Tussen 7000 en 10.000 jaar geleden begon hij met landbouw. Dat wil zeggen dat de mensheid gedurende het grootste gedeelte van zijn geschiedenis jager-verzamelaar is geweest. Zo’n 95% van de tijd. Een tijd waarin de natuur bepaalde hoe het een mensengroep verging. Was er niet voldoende voedsel in een gebied dan migreerde men naar elders. Of de groep werd gedecimeerd. De invloed van de mens op het landschap was beperkt. Met de opkomst van de landbouw verandert dat. De mens gaat intensief de mogelijkheden die een landschap biedt benutten. Natuurlijke verschillen leveren een complementair palet aan bestaansmogelijkheden op, waarbij die verschillen vaak worden versterkt. Op de zandgronden worden bossen van hun strooisel beroofd teneinde akkers te kunnen bemesten. Daardoor verzuren de (voormalige) bosbodems en degraderen de bossen uiteindelijk tot heide. Strooiselroof wordt vervangen door het steken van heideplaggen. De heide verschraalt daardoor steeds verder en wordt voedselarm. Door bemesting met potstalmest, waarin de heideplaggen verwerkt zitten, verrijkt men de akkers. De natuurlijke verschillen in voedselrijkdom worden vergroot. Bij wegenaanleg laat men zich leiden door het natuurlijke reliëf. Wegen die zich laten leiden door topografie en waterhuishouding zijn bijna altijd kronkelig. Nederzettingen ontstaan waar men veilig is voor hoog water enzovoorts. Door natuurlijke verschillen te benutten en te accentueren wordt de heterogeniteit in het landschap vergroot. Van deze grotere geodiversiteit profiteert de biodiversiteit. Tussen eind 19e eeuw en de Tweede Wereldoorlog bereikt deze in Nederland haar hoogste waarden. Van het bloemeneldorado van onze weiden profiteren insecten, vogels,…. Kringlopen, bijvoorbeeld van voedsel zijn gesloten op lokale of regionale schaal. Verschillen in natuurlijke mogelijkheden leiden ook tot verschillen in nederzettingstypen. Elk landschap ontwikkelt zich verschillend afhankelijk van de natuurlijke mogelijkheden die eraan ten grondslag liggen. De Fransen hebben daar een mooie term voor; zij spreken van iconografie. Elk landschap ontwikkelt zich tot een uniek icoon geslagen op de mogelijkheden van de natuurlijke basis. Heterogeniteit is de regel, in stand gehouden door heel lang op verschillende plaatsen verschillende activiteiten uit te voeren. De samenleving past zich aan het landschap aan. De landschapsdynamiek is laag, de schaal lokaal. De mens past het landschap aan. Vanaf 1870 gaat dat eerst langzaam veranderen, maar na WO2 volgt een grote versnelling. (The Great Acceleration). De bevolking explodeert en door het benutten van fossiele energie en grote Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 29
technologische innovaties stijgt de welvaart snel. Exponentiële groei van bevolking, grondstofgebruik, energieverbruik enzovoorts stellen in toenemende mate hun “Grenzen aan de groei”. Het landschap wordt steeds intensiever benut, waarbij “tekortkomingen” aan de wensen van de samenleving worden aangepast. De ruilverkavelingen van de vorige eeuw zijn daarvan een klassiek voorbeeld. Wegen worden recht en volgen niet langer de natuurlijke mogelijkheden. Beken ondergaan eenzelfde lot. Het landschap uniformeert. Weilanden zijn niet langer bloemenrijk gekleurd. De kleur is alleen groen; één soort domineert. Kleine landschapselementen verdwijnen, de grondwaterstand wordt verlaagd. Natuurlijke variatie verdwijnt. Wilde planten en dieren worden verdrongen naar (steeds smaller wordende) bermen en kleine natuurgebiedjes, betekenisvol reservaten geheten. Het landschap wordt aangepast aan de eisen van de samenleving en in toenemende mate overvraagd. Kringlopen worden verbroken en het landschap globaliseert. Landschapsontwikkeling wordt in toenemende mate bepaald door invloeden van buiten de regio. EU beleid, beschikbaarheid van grondstoffen van over de hele wereld vormen het landschap. Biodiversiteit betaalt een hoge prijs. Stedelijke gebieden in ons land zijn inmiddels biodiverser dan het agrarische platteland. De samenleving past het landschap aan. De landschapsdynamiek is hoog, de schaal mondiaal. Niet langer worden natuurlijke verschillen geaccentueerd. Overal wordt hetzelfde gedaan, waardoor verschillen juist verdwijnen. Het landschap uniformeert; de iconografie gaat verloren. Ecosystemen versimpelen. Eenheidsworst in landschap, in stedenbouw, in winkelassortiment, in weilanden, maïs, maïs, maïs, in …… De mens gaat het landschap steeds intensiever inrichten naar zijn eigen inzichten om aan zijn materiële behoeften te voldoen. Daarbij overschrijdt de mens steeds vaker de natuurlijke draagkracht van het ecosysteem. De effecten die in ons land wel worden samengevat als de zogenaamde 6 V’s verzuring, versnippering, vervuiling en verdroging, verharding, vermesting ervaart de mens als milieuproblemen waarvan hij helaas zelf de veroorzaker is.. Deze door de mens beïnvloede ontwikkelingsfase van het aardse landschap wordt aangeduid met een eigen geologische term: het Antropoceen. De periode waarin de invloed van de mens op de landschapsverandering zichtbaar wordt in allerlei erosieve en accumulatieve landvormen. De invloed van de mens op processen als bodemerosie, water- en sedimentafvoer, sedimentafzetting, bodemverzuring en zeespiegelstijging is het laatste millennium enorm toegenomen. De mens is dé vormgever (of misschien wel vervormer) van het landschap geworden. Maar de menselijke invloed gaat veel verder dan alleen op het onderwerp van dit hoofdstuk, het landschap. De mens beïnvloedt natuurlijke kringlopen van CO2, stikstof en water, beïnvloedt diepgaand de chemische samenstelling van de atmosfeer, de bodem en de oceanen en staat op het punt een zesde uitsterfgolf te bewerkstelligen. Rockström e.a. zeggen “de mensheid zou een nieuwe geologische periode ingegaan kunnen zijn, het Antropoceen, daarbij oplopend tegen grenzen voor sleutelprocessen, die de stabiliteit van systeem aarde kunnen ondermijnen” i). De term Antropoceen is overigens nog niet in de formele geologische tabel opgenomen. Het zal nog maar moeten blijken hoe definitief onze invloed in de komende sedimentpakketten zal zijn. Een kentering naar een duurzamere omgang met het landschap? Inmiddels tekent zich (in Nederland, in de westerse wereld, …) een kentering af. In natuurherstel, hermeanderen van beken, ecologische verbindingszones,….. klinkt het besef door dat de menselijke
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 30
invloed op het landschap is doorgeschoten. Steeds krachtiger worden deze tegenbewegingen mede waardoor het biodiversiteitsverlies inmiddels in ons land (nagenoeg) tot staan is gebracht ii).
Figuur 8 PBL. Balans van de leefomgeving 2012
Mondiaal is daarvan zeker geen sprake. Daar speelt zich w.b. biodiversiteit een regelrechte ramp af; een zesde grote uitsterfgolf is op komst (de geologische geschiedenis kende 5 grote uitsterfgolven en vele kleinere). Deze speelt zich vooral af in de tropen. Het armoedeprobleem verergert daar de situatie. Het ontwikkelingsprobleem is een dimensie binnen het duurzaamheidsprobleem. Men zoekt de veilige werkruimte voor de mensheid (safe operating space for humanity). Want men erkent dat t.a.v. vervuiling (CO2), biodiversiteitverlies en stikstofbelasting grenzen zijn gepasseerd. Biodiversiteit loopt vooral terug door verlies van natuurlijke ecosystemen als gevolg van omzetting van natuur naar cultuurgrond; een hoge landschapsdynamiek. De op te lossen problemen nemen toe, want grondstoffen worden schaars, water idem, vervuiling met plastic bedreigt onze oceanen evenals verzuring en bovendien dreigen ze leeggevist te worden. De grenzen van het ecosysteem aarde zijn in zicht of al overschreden (zie inleiding A safe operating space for humanity). Duurzaamheid, gedefinieerd als afstemming van maatschappelijke ontwikkelingen op de draagkracht van de planeet op de lange termijn, is nog ver te zoeken. Bronvermeldingen.
1. Jongmans A. e.a., Landschappen van Nederland. Geologie, bodem en landgebruik. Wageningen Aacademic publishers. 2013. 2. PBL, Balans van de leefomgeving. Den Haag 2012. 3. Rockström,J., A safe operating space for humanity 2009. Op internet te vinden op steadystate.org/wp-content/uploads/2009/12/Rockstrom_Nature_Boundaries.pdf i. Rockström, J. e.a. The planetary water drama: Dual task of feeding humanity and curbing climate change. Geophysical Research Letters, 2012. ii. Het aantal soorten in Nederland neemt niet meer af, maar nog steeds geldt dat het zeldzame zeldzamer en het algemene algemener wordt.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 31
6. Educatie voor Duurzame Ontwikkeling 6.0 Inleiding en leeswijzer De VN gaat er van uit dat we in 2050 met 9 miljard mensen op deze aarde zullen zijn. Het klimaat verandert merkbaar, biodiversiteit neemt af, beschikbaarheid van gezond water is op veel plaatsen in de wereld een probleem, grondstoffen en fossiele energiebronnen raken uitgeput, en de ongelijkheid tussen rijk en arm neemt verder toe. Het is duidelijk dat er iets moet veranderen, niet aan de oppervlakte, maar in het systeem. Er is een transitie nodig van een maatschappij met een “lineaire economie”, gebaseerd op “nemen, maken en weggooien”, naar een maatschappij die op ecologische inzichten is gebaseerd, waar kringlopen van materialen uitgangspunt zijn, evenals een rechtvaardige verdeling van baten en lasten. In zo’n maatschappij weegt men de belangen van natuur en milieu voortdurende mee, en schat men de gevolgen in van eigen handelen voor bijvoorbeeld het klimaat, uitputting van hulpbronnen, en armoede. Daarvoor hoef je geen milieukundige of natuurkenner te zijn; een aantal basisbegrippen zijn daarvoor voldoende, met name
hoe wij als mensen onderdeel zijn van het (eindige!) ecosysteem aarde en dus zowel onze omgeving beïnvloeden, maar daar ook volledig van afhankelijk zijn, hoe onze handelingen invloed hebben op anderen, elders in de wereld, en op volgende generaties, hoe een eerlijker verdeling van lusten en lasten de basis kan zijn van een duurzame samenleving.
Bij het laatste punt speelt het begrip afwenteling een belangrijke rol: bij onze beslissingen zijn de voordelen vaak wel duidelijk, maar de negatieve bijeffecten, met name als we daar zelf niet direct door getroffen (lijken te) worden, blijven vaak –al dan niet bewust- buiten beeld, of het nu gaat om waterverbruik bij de productie van onze spijkerbroek, overmatig gebruik van antibiotica voor onszelf of in de bio-industrie, of het leegvissen van de zee. Daarbij zijn niet allen onze individuele beslissingen van belang, maar ook afspraken die gemaakt moeten worden over wat wel en wat niet kan in een duurzame wereld. Al in de middeleeuwen werden er bindende afspraken gemaakt over het gemeenschappelijk gebruik van de “meent”. Toen al begreep men dat –op korte termijn vanuit het individu gezien rationele- ongebreidelde verhoging van de productie tot uitputting en dus afbraak van de gemeenschappelijke productiecapaciteit leidt. Vergelijkbare afspraken zijn ook in de moderne wereld hard nodig om wat we tegenwoordig “ecosysteemdiensten” noemen in stand te houden. Een transitie naar een duurzame samenleving vraagt dus om fundamentele veranderingen, zowel individueel als op maatschappelijk niveau. Bij die veranderingen is educatie cruciaal, en IVN kan daar een belangrijke rol bij vervullen: sinds jaar en dag zetten IVN-ers zich in voor de kwaliteit van onze leefomgeving en laten we het publiek zien hoe de wereld ecologisch in elkaar steekt. In de voorgaande blokken is duurzaamheid al ter sprake gekomen:
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 32
In blok 1 over het “waarom” van onze IVN activiteiten In blok 2 over het belang van de kwaliteit van de leefomgeving In blok 3 over de veranderingen in biodiversiteit In blok 4 over hoe de wereld ecologisch in elkaar steekt In blok 5 over hoe de ontwikkelingen in onze maatschappij vorm en kwaliteit van het landschap beïnvloeden.
Blok 4 beschrijft een “ecologische bril” waarmee we de wereld kunnen bekijken, en die we ook als grondslag gebruiken voor onze “educatieve kijk” op natuur en duurzaamheid :
een ecosysteem brengt geen afval voort, omdat afval van de ene soort voedsel is voor een andere soort; materie circuleert voortdurend door het web van het leven; de energie die deze ecologische cycli aandrijft is afkomstig van de zon; diversiteit verzekert veerkracht.
De indeling van blok 6 volgt de drie gebieden waar educatieve activiteiten voor duurzaamheid zich op richten : rationele aspecten (“Hoofd”), ethische en emotionele aspecten (“Hart”), en handelingsperspectief (“Handen”): 6A. Hoofd : Duurzaamheid, wat betekent dat ?
Achtergronden en historie van het denken over duurzaamheid, en de belangrijkste duurzaamheidsthema’s. Sociale en economische aspecten in samenhang met ecologie; de drie P’s : Planet, People, en Prosperity (profit) Ecosysteemdiensten, ecologische gebruiksruimte en ecologische voetafdruk.. De rol van belangen en wetenschap in de duurzaamheidsdiscussie. De tragedie van de meent. Praktijk : Rollenspel/Lokale case study gericht op het omgaan met verschillen in visie en mogelijke belangenconflicten.
6B. Hart : Hoe kijk jij aan tegen natuur en duurzaamheid?
Natuurbeelden en visies op duurzaamheid Keuzes, besluitvorming en waarden Ethiek en waardenhiërarchie. Praktijk : filosofisch café of andere werkvorm om duurzaamheidsdilemma’s concreet te maken.
6C. Handen : Duurzaamheid; wat doen we eraan (handelingsperspectief) ?
Sociale verandering; belemmeringen en stimulering van duurzaam gedrag. Wat is je eigen rol? IVN en Educatie voor Duurzame Ontwikkeling. Praktijk : o Bezoek aan praktijksituatie, bijvoorbeeld : “transition town”, permacultuur, duurzaam huis etc. o Duurzaamheidsproject/stage.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 33
Het laatste gedeelte van dit blok richt zich op de praktijk van EDO activiteiten:
6D. Duurzaamheid en de natuurgids (“Samen op weg”)
Wat is er anders voor de natuurgids ? Brainstorm mogelijke EDO activiteiten. Praktijk : Voorbereiding/uitvoering excursie/NME activiteit gericht op duurzaamheid..
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 34
6.A Duurzaamheid, wat betekent dat? Inleiding. In het deel 6.A. wordt de kennis (“hoofd”) beschreven over duurzame ontwikkeling. Achtereenvolgens: achtergrond en historie; klimaatverandering; energie; Rio de Janeiro biodiversiteit en duurzaamheid; ecologische voetafdruk; ecosysteemdiensten en de milieugebruiksruimte en tot slot: de rol van belangen in de duurzaamheidsdiscussie.
Achtergrond en historie Het begrip “duurzame ontwikkeling” werd gedefinieerd door een VN-commissie met als voorzitter mevrouw Brundtland. Het rapport heet “Onze gemeenschappelijke toekomst” (Our common future, 1987). In `Onze gemeenschppelijke toekomst` wordt duurzame ontwikkeling gedefinieerd als: `Een ontwikkeling waarin tegemoet gekomen wordt aan de behoeften van huidige generaties, zonder de mogelijkheden weg te nemen voor toekomstige generaties om in hun behoeften te voorzien`. Duurzame ontwikkeling is gestoeld op een gelijktijdige verbetering van het ecologische, het sociaalculturele en het economische aspect bij besluitvorming en activiteiten. De drie aspecten worden vaak aangeduid als `triple p`: people, profit and planet. Ze zijn opgenomen in de zogenaamde `duurzaamheidsdriehoek`, waarvan de hoekpunten elk een dimensie vertegenwoordigen. Hoewel people – profit – planet een zeer bekende, en ook nog steeds de meeste gebruikte, invulling is van de duurzaamheiddriehoek, is er ook een kentering gaande. Steeds meer mensen en organisaties zijn van mening dat de trits PPP niet de gehele lading meer dekt. Zij stellen prosperity (welvaart) in plaats van profit (winst). Welvaart is immers veel breder en neemt naast bedrijfswinst ook allerhande andere ‘maatschappelijke winst’ centraal. Het komt daarmee meer tegemoet aan het ‘hier en daar, nu en in de toekomst’ van de economische poot en brengt ons daarmee dichter bij ‘’duurzaamheid’’ dan de term profit, omdat ze meer aspecten in de economische kostenafweging meeneemt dan de sec ‘bedrijfs(-economische) winst’. Ook de Verenigde Naties hebben dit principe in 2008 vastgelegd. Bij duurzame ontwikkeling gaan menselijke activiteiten in het `hier en nu` niet ten koste van de mogelijkheden voor mensen `daar en straks`. In de antropocentrische benadering staat de mens en de behoeften van de mens voorop. In de geocentrische benadering staat de aarde en zijn behoeften cq de uitputting van bronnen en grondstoffen voorop. De mens is geneigd zichzelf centraal te stellen, maar op de lange duur is de aarde en daarmee de kwaliteit van bodem, water en lucht als bron voor alle leven onmisbaar. De weg naar een werkelijk duurzame samenleving kent vele barrières. Toch is die weg een gewenste route. Het besef dat we naar een wereld en een land moeten streven waarin generatie na generatie blijvend in zijn behoeften kan voorzien, is inmiddels algemeen aanvaard. Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 35
Klimaatverandering Klimaatverandering is van alle tijden. De dinosauriërs zagen hun klimaat totaal veranderen, waarschijnlijk ten gevolge van een meteorietinslag. Ze overleefden het niet en nieuwe soorten kregen een kans zich te ontwikkelen. Enkele eeuwen geleden hebben we de grote en de kleine ijstijd gehad. IJstijden zijn ontstaan (en verdwenen) door een kleine verandering in de stand van de as waar de aarde omheen draait. Doordat de as zich iets meer van de zon afkeerde, ontving het noordelijk halfrond minder zonnewarmte en breidde de Noordpoolkap zich uit tot in onze streken. Toen de aardas weer naar zijn oude stand terug keerde trokken het ijs en de gletsjers zich weer terug naar noordelijker gebieden. In de afgelopen 450.000 jaar heeft de temperatuur ongeveer 6 graden Celsius heen en weer geschommeld en de CO2-concentratie varieerde tussen pakweg 180 en 280 parts per million (ppm) [bron 6.1]. Onderzoekers zien een relatie tussen de 11-jaarlijkse cyclus van de zonnevlekken en de veranderingen in het klimaat. In perioden met veel zonnevlekken bereikt meer warmte de aarde. Aan de langjarige cyclus van de zon (200 à 250 jaar) wordt de kleine ijstijd gekoppeld. In een warme periode (950 na Chr.) bewoonden de Vikingen de kusten van Groenland, waar toen weinig ijs lag en verbouwen van voedsel mogelijk was. Het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) is opgericht door det WMO (World Meteorological Organization) en de UNEP (United Nations Environment Progtramme) en publiceert periodiek analyses. Deze rapporten hebben een wetenschappelijke basis voor het begrijpen van de door de mens veroorzaakte klimaatverandering, de impact daarvan en de opties voor mitigatie en aanpassing. Onafhankelijke experts beoordelen de bestaande wetenschappelijke en technische kennis en vatten deze samen voor beleidsmakers. Duizenden wetenschappers werken hieraan mee en het opstellen van de rapporten is een ingewikkeld proces. De centrale aanbeveling is om de toename van de temperatuur niet boven de 2 graden Celsius te laten stijgen. De CO2-concentratie is gestegen van 315 (1958) naar 390 ppm (2010) [bron 6.2] Prof.dr.ir.Pier Vellinga beschrijft in het boek “Hoezo klimaatverandering” (uitgeverij Balans, 2011) bovenstaande ontwikkelingen en de mogelijkheden van aanpassing en de risico’s en onzekerheden. Hij sluit af met een hoofdstuk over de vooruitzichten. Het klimaatprobleem is behalve onderwerp van studie ook het middelpunt van politieke discussies en besluitvorming. De urgentie van het probleem is in wetenschappelijke kring aanvaard, maar dat dringt onvoldoende door in de dagelijkse politieke besluitvorming. Actuele zaken als de financieeleconomische crisis krijgen een grotere prioriteit. Wel is in Nederland de nodige aandacht (en geld) om de verwachte zeespiegelrijzing op te vangen. Energie De energiehuishouding bestaat uit de zonnestralen en de warmte die daarmee in de dampkring geproduceerd wordt. De hoeveelheid warmte hangt af van de invalshoek van de zonnestralen. In de tropen vallen de zonnestralen loodrecht de dampkring binnen en warmt de streek op tot tropische Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 36
temperaturen. In Nederland hebben we een gematigd klimaat met een winter- en zomerritme, afhankelijk van de zonnestand. Planten leggen zonne-energie via de fotosynthese vast in suikers. Dode planten rotten en vormen humus. Op een lange tijdschaal drukt de humus samen en versteent het. We krijgen olie, gas en steenkool in de bodem, in feite fossiele plantenresten cq fossiele energie. Kolen en gas worden voor energie-opwekking (elektriciteit) gebruikt. Olie dient vooral als brandstof voor het verkeer. Nadeel van verbranding van fossiele energie is dat het naast elektriciteit en mobiliteit ook als nevenproduct CO2 oplevert, een gas dat de klimaatopwarming bevordert. Elke verbranding levert CO2 op, zowel een kampvuurtje, de gasvlam in de keuken en ook de verbruikte lucht die we uitademen. Het grote nadeel van deze toegenomen CO2 productie is de resulterende opwarming van het klimaat wereldwijd. Ook zaken als CO2 en methaan uit moerassen en ontdooiende permafrost tellen mee. Kimaatopwarming is het resultaat van een groot aantal samenwerkende processen, deels natuurlijke en deels veroorzaakt door de mens. Met de toename van het aantal mensen op aarde en de toename van de welvaart in ontwikkelingslanden neemt het gebruik van energie toe en daarmee de uitstoot van extra CO2. De aarde heeft als geheel ook een aantal regulerende mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld opname van CO2 in de oceaan en door opwarming meer wolkvorming en dientengevolge minder opwarming. De capaciteit van deze natuurlijke bufferwerking van de aarde dreigt te worden overschreden.
Figure : Carbon cycle. (Source: PhysicalGeography.net)
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 37
De eerste stap om de uitstoot van CO2 te beperken is om het gebruik van (fossiele) energie te beperken (besparing). De tweede stap is om geen fossiele brandstoffen te verbranden maar om duurzame energie te gebruiken. Besparing van energie wordt bereikt door isolatie van woningen en gebouwen, door spaar- en LEDlampen te gebruiken en door minder vaak de auto te gebruiken en meer van het openbaar vervoer gebruik te maken en te gaan fietsen. Duurzame energie maakt gebruik van hernieuwbare bronnen die allen direct of indirect gevoed worden door de zon of aardwarmte. Zo is wind ondermeer het resultaat van verplaatsing van lucht dat veroorzaakt wordt door temperatuurverschillen op verschillende locaties. Maar ook waterkracht is eigenlijk omgezette zonne-energie, water dat verdampt en uitregent op een hogere locatie dan waar het eerst verdampte. Zonnecellen produceren elektriciteit die direct in het huishouden gebruikt kan worden. Zonnecollectoren gebruiken de zonnestralen om water te verwarmen dat in het huishouden gebruikt kan worden. Windturbines produceren elektriciteit doordat de wieken hun energie omzetten in elektriciteit via een generator. De windturbines variëren van kleine schaal die op een boerderij of een gebouw geplaatst worden tot hoge masten die in windturbineparken op land of zee geplaatst worden. Getijdencentrales maken gebruik van het verschil tussen hoog en laag water om elektriciteit op te wekken. Een waterkrachtcentrale gebruikt het hoogteverschil in een waterval (de valsnelheid van het water) om via generatoren elektriciteit op te wekken. Warmte-krachtkoppelingen gebruiken de restwarmte die vrijkomt bij elektriciteitsproductie. Warmte en koude-opslag maakt gebruik van watervoorraden in de diepe ondergrond. In de winter wordt het (warme) grondwater opgepompt en opgewerkt tot een watertemperatuur die geschikt is om kamers te verwarmen. In de zomer gebeurt het omgekeerde en worden de huizen gekoeld.. Aardwarmte van enkele kilometers diepte wordt gebruikt om huizen te verwarmen in de winter. De buizenstelsels hiervoor worden ook gebruikt om dezelfde huizen te koelen in de zomer. In beide gevallen wordt stroom bespaard. Zowel in de privé-huishouden als op een grotere schaalniveau (bedrijf of kantoor) zijn er mogelijkheden om tot reductie van het gebruik van energie over te gaan. Vaak vergt het investeringen en soms zijn ook subsidies voorhanden. Grote energiebesparingen liggen te wachten door vermindering van onze transportbehoefte en isolatie van woningen en gebouwen. De “tragedy of commons”, zoals elders in dit hoofdstuk beschreven doet hier ook opgeld. De zogenaamde vrije goederen (water, bodem en lucht) worden belast door uitstoot en raken verontreinigd. Bij het klimaat lijkt het proces (van “verontreiniging door CO2”) minder grijpbaar maar is in feite hetzelfde als bij luchtverontreiniging. Vooralsnog groeit de uitstoot van CO2 gestaag ondanks de goede voornemens, akkoorden en protocollen. Het Kyoto-protocol voorziet in doelen en maatregelen om de uitstoot te beperken cq. te bestrijden, maar niet alle landen in de wereld doen mee aan dit protocol. Binnenkort loopt het Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 38
protocol af en er is nog niet in een opvolging voorzien. Een hogere prioriteitstelling in de politiek en besluitvorming lijkt hard nodig. De volgende slagzin wint meer en meer aan gewicht: think globally and act locally!
Rio de Janeiro: biodiversiteit en duurzaamheid Het rapport `Duurzame ontwikkeling` van de commissie Brundtland was het uitgangspunt voor een conferentie over milieu en ontwikkelingsvraagstukken van de VN in Rio de Janeiro (1993). Daar werd de Convention of Biological Diversity opgesteld. Het verdrag werd door 186 landen ondertekend. Rapport over ecosystemen Als vervolg op de conferentie in Rio de Janeiro werd een rapport opgesteld over de biodiversiteit op het niveau van ecosystemen. Het onderzoek in het kader van `Millenium Ecosystem Assessment`werd in 2005 gepresenteerd. De VN subsidieerde het onderzoek door bijna 1400 deskundigen uit 95 landen. Zij becijferden hoeveel invloed menselijke activiteiten op de ecosystemen hebben gehad en hoe de toestand er van nu is. Het beeld was niet rooskleurig. De onderzoekers keken vooral hoe de gezondheid van een ecosysteem het welzijn van mensen beinvloedt. (www.milleniumassessment.org) In Nederland is een Taskforce over Biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen uitgevoerd onder leiding van Hans Alders. Het resultaat is vastgelegd in het rapport Groene groei. Investeren in biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen (2011). Een alternatief voor VN beleidsdocumenten is een overzicht van belangwekkende publicaties als Silent spring, Limits to growth, Global change and the earth system, de Amsterdam declaratie, A safe operating space for humanity, de Kopenhagen declaratie etc.
Ecologische voetafdruk Met de ecologische voetafdruk wordt het resultaat weergegeven van het verbruik van goederen, grondstoffen, energie en opslag van vervuiling door één mens uitgedrukt in benodigde hectaren grond gedurende een jaar. Er zijn meerdere samenstellende delen. De meest bekende is die van de CO2-uitstoot. Andere bijdragen worden geleverd door gebruik van energie, grondstoffen, water, voedingsmiddelen (graan en rijst) en diervoedingsmiddelen (soja en tapioca). Een inwoner van Nederland gebruikt steeds meer grond: in 2003 4,4 ha en thans 6,3 ha en daarmee staan we op 9e plaats van de wereldranglijst [bron 6.3]. Naast de ecologische voetafdruk bestaat er ook een water-voetafdruk en een CO2-voetafdruk. Bovendien is het mogelijk om een persoonlijke voetafdruk te berekenen of een voetafdruk van een bedrijf of van een product. Het Planbureau voor de Leefomgeving geeft aan dat de hoeveelheid land die nodig is om te voldoen aan de Nederlandse consumptie van burgers en overheid in 2005 ongeveer drie keer het Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 39
landoppervlak van Nederland besloeg (2012). Op den duur is dat niet houdbaar omdat anderen dan minder ruimte hebben voor hun productie. We hebben tenslotte maar één wereldbol die ons allemaal moet voeden en huisvesten. Opwarming van het klimaat staat centraal in de belangstelling en hier zijn doelstelling op wereldniveau en op het niveau van de EU en van Nederland voor geformuleerd: een toename die de 2 graden in 2050 niet overtreft. De huidige temperatuurstijging gaat zo snel dat het waarschijnlijk is dat deze grens binnen afzienbare tijd wordt overschreden. Hoewel klimaatsceptici vraagtekens plaatsen bij de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek, is het probleem van de klimaatverandering in brede kring aanvaard. De oplossingen cq de realisering daarvan laten echter nog veel te wensen over. Van oudsher richt de milieuhygiëne zich op afvalstoffen die ontstaan bij menselijke activiteiten. De gevolgen van die afvalstoffen zijn samengebracht in thema´s van milieubeleid: verzuring, vermesting, verdroging en verdroging. Een andere manier om het gebruik van de aarde te laten zien toont onderstaande figuur.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 40
Ecosysteemdiensten en de milieugebruiksruimte Van oudsher maken we gebruik van de natuur. De jager-verzamelaar joeg in de oudheid op het wild in de omgeving en hij verzamelde wortels, knollen en vruchten in de verschillende jaargetijden. De volgende stap was de landbouwer. Die zaaide, plantte en oogstte rondom zijn huis de producten die hij nodig had en hij ruilde of verkocht wat hij meer produceerde dan dat hij zelf nodig had. Tijdens de industriële revolutie deden grootschalige ontwikkelingen hun intrede. In fabrieken werden nieuwe producten gemaakt. De arbeiders moesten wel gevoed worden. Uit de omgeving van de stad werd het voedsel aangevoerd en via markten werd het gedistribueerd. In de dienstenmaatschappij specialiseerde men zich en bood zijn diensten aan. Ook de natuur werd op die manier bekeken. De ecosysteemdiensten zijn de diensten die het ecosysteem aan de maatschappij aanbiedt. Echter een vorm van betalen alsook het in stand houden van het kapitaal ontbreekt nog in deze visie. Men consumeert de diensten (zonder te betalen) in de hoop dat het ecosysteem zich voldoende regenereert om tot in lengte van jaren van de ecosysteemdiensten gebruik te kunnen maken. In de economie spreekt men van zogenaamde “vrije goederen”, die beschikbaar zijn voor iedereen. Welke ecosysteemdiensten onderscheidt men? Primair staat het gebruik maken van water, bodem en lucht. Water heeft men nodig om te drinken en het eten te bereiden, maar ook de landbouw heeft water nodig om de gewassen te laten groeien en het vee te drenken. De bodem dient als ondergrond voor de bewoning en we maken gebruik van de bodemschatten. In Nederland drijft een groot deel van de welvaart op de winning van aardgas. Lucht bestaat uit zuurstof die we opnemen en koolzuur die we als afvalstof uitademen. Verontreiniging van de lucht heeft directe invloed op ons welbevinden. Een grote verontreiniging kan ziekteverwekkend of zelfs levensbedreigend zijn. De natuur levert vele ecosysteemdiensten. Bomen en planten produceren zuurstof en nemen koolzuur op en vervult daarmee een functie voor het klimaat. Een bos levert schaduw en regelt daarmee op microniveau de temperatuur. Een bos is van belang voor de watercyclus: een bos houdt regenwater langer vast dan een stedelijk milieu en door verdamping brengt het bos de gevallen regen weer terug in de lucht. Vruchten van allerlei planten, struiken en bomen dienen voor menselijke en dierlijke consumptie. Het hout van een boom dienst als constructiehout, bouwhout of meubelhout. Tenslotte kan hout verbrandt worden om te koken of voor verwarming. Een bos heeft ook een recreatieve cq. een esthetische functie, we komen er weer tot ons zelf, we vinden er rust en we vinden een bos vaak mooi. De natuur levert ook energie. Het hout en het aardgas is reeds genoemd. Steenkool dient van oudsher voor verwarming van huizen en wordt nu vooral gebruikt in energiecentrales bij de opwekking van elektriciteit. Zonlicht is een directe warmtebron en levert via PV-zonnepanelen elektriciteit op. Huizen die op het zuiden georiënteerd zijn maken op een passieve wijze gebruik van de zonnewarmte. Besparing van energiegebruik is een belangrijke element bij de bestrijding van het klimaatprobleem. Minder energiegebruik geeft zowel een reductie van de uitstoot in de productiefase als een lagere uitstoot bij de consumptie. Verkeer is naast huisverwarming een grote energiegebruiker. Minder rijden en zuiniger rijden bieden mogelijkheden de uitstoot te beperken. Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 41
Wat over het gebruik van het land is gezegd geldt grosso modo ook voor de zee. We oogsten daar ook en soms zoveel dat populaties vis met uitsterven bedreigd worden en quota moeten worden ingesteld om de populaties te laten regenereren. De zee is leverancier van zoet water, doordat het zeewater verdampt, in wolken samenklontert en op land en langs de kusten weer uitregent. En we gebruiken de zee nog als vuilstort, hoewel er steeds meer wettelijke beperkingen zijn gekomen. Het begrip milieugebruiksruimte vat de vier essentiele functies van de natuur samen. de productiefunctie: de natuur levert voedsel, grondstoffen etc. de regulatiefunctie: het regulerend vermogen van het milieu, het vermogen om afval af te breken etc. de informatiefunctie: de natuur bevat genetische informatie die nodig is voor de levensvatbaarheid en vernieuwing van rassen. de culturele functies: de recreatiefunctie van het bos, de esthetische en educatieve functie van het bos. De milieugebruiksruimte is de capaciteit voor de verschillende functies van het milieu. De rol van belangen in de duurzaamheidsdiscussie Partijen, groepen mensen en organisaties hebben belangen. Ze willen iets realiseren of voorkomen dat een ander tegen hun belang ingaat. Of een belang tot gelding komt wordt veelal in de publieke arena beslist. Dat kan een gemeenteraad zijn maar ook de Tweede Kamer. Kranten, opiniebladen jagen de discussie aan en geven platform aan de discussie Welke belangen spelen een rol? Die van de producenten en de consumenten. Producenten willen iets produceren: olie, gas, energie of allerlei andere producten, variërend van huishoudelijke apparaten tot auto’s of speelgoed. Consumenten kopen producten die voor hen belangrijk zijn of het comfort verhogen. Consumentenverenigingen letten op het belang van de consument: een deugdelijk product dat niet te duur is of verontreinigde of giftige stoffen bevat. Een actiegroep richt zich op één belang: voorkomen dat een weg uitgebreid wordt ten koste van het naastgelegen b os (bv. Amelisweerd). De Waddenvereniging wil activiteiten in de Wadden voorkomen die het gebied verstoren. Natuurmonumenten koopt terreinen als natuurgebied aan en beheert deze. De Ecologische HoofdStructuur (EHS) wordt zowel door het rijk als de provincie ontwikkeld en kent ook lokale vertakkingen. Nederland kent een uitgebreid wettelijk systeem. Producenten hebben een concessie cq een exploratie- of exploitatievergunning nodig. Fabrieken hebben allerhande water-, lucht- en geluidvergunningen nodig. Omwoners en belanghebbenden kunnen bezwaar aantekenen en in beroep gaan wanneer ze vinden dat hun belang geschaad wordt. Onafhankelijke rechtspraak bepaalt de uitkomst van de belangenstrijd. De politiek agendeert en neemt beslissingen over duurzaamheid: welk kwaliteitsniveau wordt gekozen? Met wetten, randvoorwaarden en subsidies stuurt de overheid op de mate van duurzaamheid die wenselijk en haalbaar is.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 42
Daarbij is nog steeds sprake van afwenteling. De bewoners van Tivalu moeten van hun hoofdeiland evacueren omdat het onder dreigt te lopen door de zeespiegelrijzing. Het is aan politici, bedrijven, niet-bestuurlijke organisaties, belangenverenigingen en actiegroepen en ook aan individuele burgers om voor een leefbare en duurzame wereld op te komen. Het schaalniveau varieert; een slogan uit het milieubeleid is: “think globally and act locally”. Iedereen is betrokken bij besluitvorming die varieert van het kopen van scharreleieren en `eerlijk` voedsel en het indelen van je achtertuin tot de verbreding van een snelweg of de aanleg van wadden in het Markermeer. Hoe actief men zijn rol in de bepaling van duurzaamheid speelt, is een onderwerp dat de natuurgids ook kan aanroeren. Omgang met wetenschappelijke kennis. In de kranten en op tv zien we vaak discussies tussen wetenschappers over belangrijke zaken als bijvoorbeeld klimaatverandering of genetische aanpassingen. Als wetenschappers het kennelijk al met elkaar oneens zijn over deze onderwerpen, hoe kunnen we dan ooit zelf tot een standpunt komen? In de eerste plaats moeten we begrijpen waar het in de wetenschap om gaat en hoe een wetenschappelijke discussie verloopt. In de wetenschap gaat het niet om de “Waarheid”. De wetenschap probeert slechts de meest waarschijnlijke verklaring te vinden voor alle verschijnselen om ons heen. Om die verklaring te vinden worden theorieën opgesteld, die vervolgens getest worden. Als de test negatief uitpakt wordt de theorie verworpen. Een theorie die veel getest is, maar nooit verworpen, wordt steeds sterker. Zo word aan sommige theorieën nog maar zo weinig getwijfeld dat ze als wet gelden, bijvoorbeeld ‘de wet van de zwaartekracht’. Toch worden ook deze theorieën en wetten nog onderzocht, getest en soms veranderd of verfijnd. Zoveel wetenschappers, zoveel theorieën en onderzoeken. Het hart van de wetenschap ligt in de onderlinge discussie en bespreking van de testresultaten. Vrijwel altijd is er na verloop van tijd een wetenschappelijke consensus over de status van een theorie. Bijvoorbeeld over klimaatverandering: de wetenschappelijke consensus is dat onze energieopwekking uit fossiele brandstoffen een belangrijke bijdrage levert aan de klimaatopwarming en de zeespiegelrijzing. Maar er blijven altijd wetenschappelijke dwarsliggers die het tegendeel beweren. Zij houden de wetenschappelijke discussie gaande, maar veranderen niets aan de consensus op dit moment. Als niet-wetenschappers en als IVN-ers richten we ons het best naar de wetenschappelijke consensus over de voor ons belangrijke onderwerpen. Bronnen daarvoor zijn de wetenschapsbijlagen van de grote kranten en sites als www.kennislink.nl, www.natuurkennis.nl en www.natuurinformatie.nl.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 43
De “tragedie van de meent”. In de middeleeuwen was “de meent” een stuk land waar de leden van een gemeenschap gebruik van konden maken om hun vee te weiden of bijvoorbeeld turf te steken, heideplaggen te steken voor de potstal, of hun varkens in het bos naar voedsel te laten zoeken. Zulk gemeenschappelijk gebruik borg het gevaar in zich van overexploitatie of uitputting. Als een boer naar maximale opbrengst van zijn koeien streeft, zal hij er steeds meer op het gemeenschappelijke land laten grazen: de opbrengst is voor hem alleen maar de totale hoeveelheid gras opgegeten door zijn koeien, maar wat zijn koeien eten gaat ten koste van andermans koeien die dus minder krijgen. Voor de hele meent daalt de opbrengst per koe. Als iedere boer zo –vanuit eigen perspectief, en op korte termijn- rationeel handelt, neemt het aantal koeien steeds verder toe en de opbrengsten per koe nemen af, totdat overbegrazing optreedt, en iedereen slechter af is. Daarom was het gebruik van de “commons” aan strenge regels gebonden. Vaak mocht elke boer slechts een beperkt gebruik maken van de meent en was de toetreding van nieuwe boeren beperkt of bijvoorbeeld erfelijk zoals bij de zgn. ‘erfgooiers’ in het Gooi. Moderne voorbeelden van “de tragedie van de meent” zijn:
overbevissing uitputting delfstoffen watervervuiling luchtvervuiling verkeersopstoppingen.
De oorzaak is steeds dat individuen voordeel hebben van het gebruik van een publiek goed, maar niet de volledige lasten daarvan dragen. Deze afwenteling van lasten is een van de kernpunten van duurzaamheidsproblemen. Zoals in de middeleeuwen het gebruik van de meent aan regels was gebonden om overbeweiding te voorkomen, zullen er ook voor het gebruik van “publieke goederen” zoals schone lucht, schoon water, vispopulaties etc., regels moeten worden afgesproken, die moeten voorkomen dat de betreffende hulpbronnen uitgeput raken, of hun natuurlijke regeneratie in gevaar komt. Als het gebruik van lokale hulpbronnen door lokale of regionale gebruikers betreft, dan kunnen de afspraken lokaal/regionaal gemaakt worden. Dat kan bijvoorbeeld gelden voor de afspraken over waterpeil (waterschappen/hoogheemraadschappen), of op grotere schaal de Europese visquota. Als het globale hulpbronnen betreft zouden er wereldwijd afspraken gemaakt moeten worden over de regels waaraan ieder zicht moet houden om de betreffende hulpbron ook voor toekomstige generaties veilig te stellen. Zulke regels kunnen wat betreft fossiele brandstofgebruik emissierechten voor CO2 zijn, maar ook afspraken over bijvoorbeeld het gebruik van bestrijdingsmiddelen, de bescherming van biodiversiteit, unieke gebieden (Antarctica) of cultureel erfgoed. Bij deze wereldwijde afspraken spelen de verschillende organisaties van de Verenigde Naties een belangrijke rol terwijl ook de publieke opinie in de verschillende landen van belang is. Organisaties als WNF, Greenpeace maar ook het IVN kunnen –elk op een hun passende schaal- een belangrijke rol spelen bij de vorming van de publieke opinie over duurzaamheidsvraagstukken. Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 44
De afwenteling van lasten is vaak een verplaatsing van de last naar ‘ver weg’ zoals bij bijvoorbeeld de productie van biobrandstof uit suikerriet in Nederland ten laste van de natuur in de Tropen. Maar ook vaak worden de lasten afgewenteld op de generaties na ons. Dit speelt bij de uitputting van grondstoffen (metalen, fosfaat maar ook biodiversiteit) of de verslechtering van landbouwgronden (verarming, verzilting en verontreiniging). Het probleem bij deze afwenteling naar de toekomst is dat er nu eenmaal geen afspraken gemaakt kunnen worden met de generaties na ons. En dan wordt duurzaamheid een kwestie van ethiek en fatsoen.
Bronvermeldingen: 1. Hansen e.a., The Open Atmosferic Science Journal, 2008 2. Meetdata van Mauna Loa – Hawaï, NOAA, www.esrl.noaa.gov/gmd/ccgg/trends/. 3. WWF, Living Planet Report 2012
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 45
6.B Hoe staat u zelf tegenover duurzaamheid? 1. Inleiding en leeswijzer Dit hoofdstuk gaat in op de persoonlijke beleving van duurzaamheid in relatie tot natuur. In het voorgaande is al ingegaan op wat er allemaal over duurzaamheid te vertellen is en op welke manieren duurzaamheid nader is te omschrijven. Daarbij is ingegaan op people-planetprofit/prosperity (PPP) en op het belang om ook rekening te houden met de toekomst/toekomstige generaties en met het feit dat het niet alleen belangrijk is dat het ‘’hier’’ (de eigen leefomgeving, in Nederland) duurzaam is, maar ook ‘’daar’’ (elders op de wereld, bijvoorbeeld Afrika, China, Pakistan). In dit hoofdstuk gaan we na wat dit betekent voor u persoonlijk. Wat is uw visie op duurzaamheid? En hoe speelt dit een rol in uw aankomende rol als IVN-Natuurgids? De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt: Als eerste wordt ingegaan op het belang van de persoonlijke visie op duurzaamheid, omdat het eigen standpunt bewust of onbewust het vertrekpunt is, voor alles wat iemand doet en dus ook bij natuuractiviteiten. Vervolgens wordt in paragraaf 2 ingegaan op grondhoudingen van de IVN gids, ofwel hoe stel je jezelf op richting de deelnemers aan de natuuractiviteit. Paragraaf 3 gaat over keuzes, besluitvorming en waarden, om het eigen interne afwegingproces wat meer helder te krijgen. In paragraaf 4 wordt hier wat dieper op ingegaan, wordt het verschil tussen duurzaam denken en duurzaam handelen uitgelegd en wordt tenslotte het thema ook verbreed naar maatschappelijke waarden.
2.Het belang van de persoonlijke visie op duurzaamheid, voor de IVN-Natuurgids. Het IVN hecht grote waarde aan duurzaamheid. Duurzaamheid is immers nodig om ook op termijn een leefbare wereld met ook een mooie natuur te kunnen hebben. Het IVN richt zich met name op de ‘instrumenten’ ervaring en bewustwording van natuur, aangevuld met mogelijkheden om de eigen kennis daarover te verrijken. Het idee is dat zo ook de enthousiast en bewust geworden deelnemers voortaan een positieve bijdrage gaan leveren aan de wereld en natuur om ons heen. ‘’Duurzaamheid’’ is daarmee een logisch en belangrijk thema binnen de diverse IVN-activiteiten. Dat is ook de reden waarom dit begrip is verwerkt in de naam van onze organisatie: Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid. Van IVN-Natuurgidsen wordt verwacht dat zij het thema duurzaamheid een belangrijke plaats geven in hun educatieve (natuur)activiteiten. Om dit goed te kunnen doen is het van belang dat een natuurgids zelf al heeft nagedacht over duurzaamheid in relatie tot natuur en het eigen duurzaamheidbeeld scherp heeft. Ten eerste is dit van belang omdat u dit nodig heeft als eigen ijkpunt in onder uw leiding te voeren discussies rond duurzaamheid, natuurexcursies rond het thema duurzaamheid, et cetera. Dit uiteraard afgestemd op, c.q. naast het IVN-standpunt over duurzaamheid. Er is nog een tweede reden waarom de persoonlijke beleving van duurzaamheid van de IVNNatuurgids van belang is. Iedereen heeft eigen waarden en normen, ook ten aanzien van duurzaamheid. Deze waarden en normen vormen de eigen visie op duurzaamheid. Bewust maar ook onbewust zal men in al zijn handelen deze visie ofwel ‘’bril’’ als uitgangspunt hanteren. Zo ook de IVN-Natuurgids, bij de eigen IVN natuuractiviteiten. Het is belangrijk zich daarvan bewust te zijn, Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 46
zodat men een keuze heeft of men vanuit deze bril wil handelen of liever een neutraler of ander uitgangspunt wil hanteren. Het besef dat u een eigen’’bril’’ heeft maakt dat u daar rekening mee zult (kunnen) houden bij uw activiteiten. Een derde punt, dat voortvloeit uit het tweede punt, is het belang van goede aansluiting bij de deelnemers aan uw natuuractiviteit. Indien de IVN-Natuurgids teveel en dogmatisch vanuit de eigen duurzaamheidbril spreekt en handelt, loopt deze het risico dat deelnemers met een geheel andere duurzaamheidbril het niet meer volgen of een dusdanig sterke aversie opbouwen dat de boodschap of bedoeling niet meer overkomt. Terwijl we mensen juist willen laten nadenken over de eigen duurzaamheidvisie/’’bril’’ en welke consequenties deze heeft voor hen en hun dagelijks handelen; en of daar alternatieven voor zijn en zo ja welke dan. Hierbij kan bewustwording van en nadenken over de duurzaamheidvisies/’’bril’’ van anderen, helpen. Door het eens vanuit het duurzaamheidperspectief van een ander te bekijken, wordt je zelf immers ook op ideeën gebracht.
3. Grondhoudingen van de natuurgids bij duurzaamheid Het is van belang dat de grondhouding van de IVN-Natuurgids ten opzichte van de deelnemers aan de eigen natuuractiviteiten, er een is die open, positief en respectvol is. Duurzaamheid is een complex thema en zijn er vele invalshoeken en daarmee vele visies mogelijk. Een bekende valkuil van een duidelijk eigen duurzaamheidbeeld is dat wordt verondersteld dat anderen ook een duidelijk eigen duurzaamheidbeeld hebben, en dat als vertrekpunt bij natuuractiviteiten wordt genomen; of dat juist de neiging bestaat om het eigen duurzaamheidbeeld als zodanig uitgebalanceerd te beschouwen, of zo belangrijk, dat dit aan anderen als de enige waarheid wordt verkondigd, of dat men zich bij een andersluidend duurzaamheidbeeld persoonlijk voelt aangevallen. Het is daarom uiterst relevant te beseffen dat de visie van de gids er een is, maar niet die enig zaligmakende. Het gaat er om dat mensen worden gestimuleerd om na te denken over duurzaamheid, in het dagelijks eigen handelen, en in de wereld om hen heen, nu en voor de toekomst. Dat brengt ons op een tweede relevante grondhouding: die van betrokkenheid, enthousiasme, bevlogenheid. Enthousiasme en bevlogenheid werken aanstekelijk en stimuleren de deelnemers aan de natuuractiviteit om eveneens enthousiast mee te doen en denken over duurzaamheid. Hiertoe is het nodig dat de gids zich ook verbonden voelt met het onderwerp. Een helder en compleet eigen duurzaamheidbeeld helpt hieraan mee. Het is dus de kunst om enthousiast en bevlogen duurzaamheid aan de orde te stellen, en daarbij ruimte en inspiratie te geven aan anderen, zodat zij zich ook uitgenodigd voelen om hun visie te delen en verder te ontwikkelen.
4. Keuzes, besluitvorming en waarden Bij keuzes, ook met betrekking tot duurzaamheid, maken we afwegingen tussen zaken die we belangrijk vinden. Wat we belangrijk vinden wordt bepaald door onze waarden. Die waarden kunnen met elkaar in conflict komen en zijn niet allemaal even belangrijk: we zouden onze waarden kunnen rangschikken, zodat een waardenhiërarchie (een rangorde van waarden) ontstaat, die ons helpt – vanuit het samenstel van onze waarden- een optimale keuze te maken. Zo zouden velen van ons waarschijnlijk gezondheid verkiezen boven genot van sigaretten of een nieuw bankstel. Veel van
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 47
onze keuzes zijn echter vaak juist niet op een bewuste afweging gebaseerd, maar op emotie en gewoonte, en kunnen daardoor niet-optimaal zijn. Hetzelfde geldt voor gemeenschappelijke besluitvorming. Het is juist dan van belang om een goed beeld te hebben van de waarden en belangen van alle betrokkenen, zodat naar optimale besluitvorming gezocht kan worden. In de praktijk van het dagelijks leven zal dat niet altijd gemakkelijk zijn. Juist als belangen groot zijn is een open discussie over “waar het over gaat” vaak erg lastig, niet alleen vanwege die grote en sterk verschillende belangen en waarden, maar ook omdat we niet zo gewend zijn om ons heel veel met onze eigen beweegredenen, en vooral die van anderen, diepgaand bezig te houden. Daarbij komt nog dat niet altijd bij besluitvorming de belangen en waarden van alle betrokkenen worden meegewogen: we hebben niet alleen te maken met mogelijke negatieve gevolgen van onze besluitvorming -hier, nu en later - voor onszelf en onze (klein)kinderen, maar ook met de mogelijke gevolgen voor anderen elders. Vaak zijn zulke gevolgen niet direct zichtbaar of te overzien, of worden ze om andere - soms niet zo “zuivere” - redenen niet meegenomen in de besluitvorming. De gevolgen worden dan afgewenteld op anderen: de voordelen zijn voor de een en de nadelen komen terecht bij een ander. Een dergelijke afwenteling naar anderen, elders of later is eigenlijk de kern van de duurzaamheidproblematiek. Als derde aspect van waarden en duurzaamheid geldt dat iedereen, door zijn of haar eigen culturele achtergrond, vanuit een eigen ‘’wereldbeeld’’ handelt. Doordat we in een bepaalde cultuur opgroeien, krijgen we onbewust een bepaald gezamenlijk beeld mee van hoe de wereld in elkaar zit en wat belangrijk is. Dit wereldbeeld is daarmee eveneens zeer bepalend voor hoe we tegen duurzaamheid aankijken. Als we open staan voor andere zienswijzen en gewoonten kan het eigen wereldbeeld veranderen. Sowieso maakt bewustwording van het bestaan van, als ook kennismaking met, het bestaan van andere wereldbeelden (en dus ook duurzaamheidbeelden) dat mensen aan het denken worden gezet en mogelijk hun waarden en normen gaan bijstellen. En dit ‘mensen aan het denken zetten’ (onder andere over duurzaamheid) is nu precies wat we in IVN-activiteiten beogen. Een laatste aspect van waarden en duurzaamheid is dat het daarbij niet zozeer gaat over keuzes met betrekking tot het hier en nu, maar vooral over mogelijk verschillende visies op (gevolgen in) de toekomst. Die visies kunnen sterk verschillen, enerzijds door verschillen in waarden, maar anderzijds door (de beoordeling van) onzekerheden over (wetenschappelijke) kennis, en daarmee over de effecten van alternatieve strategieën. Ook daardoor kan er nooit over een definitief “juiste” oplossing gesproken worden. Wel kan - bijvoorbeeld bij een activiteit als “backcasting” (zie onderstaand kader) - vanuit een “gedroomde” ideale situatie in de toekomst onderzocht worden welke mogelijke scenario’s kunnen leiden tot die situatie, en welke mogelijke bijeffecten relevant kunnen zijn bij de keuze tussen die scenario’s (zie ook “backcasting” in hoofdstuk 7e). Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 48
Backcasting: ‘Backcasting’ is een techniek waarbij je, vanuit een gewenste ideale situatie in de toekomst, terugredeneert naar het nu. Men stelt zichzelf daarbij als vraag: Welke stappen moeten vanuit die gewenste toekomst worden gezet in de periode(n) ervoor, en in welke volgorde, om die gewenste ideale situatie uiteindelijk te kunnen bereiken? Het is dus een werkwijze om een stappenplan te kunnen opzetten om een gewenste toekomstige ideale situatie te kunnen bereiken. De ervaring leert dat men met deze methode allerlei belemmeringen kan omzeilen, die men wel zou zien en als onoverkomelijk zou ervaren, als men vanuit het heden zou redeneren. Het maakt dus dat de realisatie van de gewenste toekomstige situatie makkelijker wordt.
Bij ‘visies op (gevolgen in) de toekomst‘ speelt ook een rol dat men bij het maken van afwegingen vaak rekening houdt met mogelijke onvoorziene gebeurtenissen, waardoor men mogelijk anders kiest dan wanneer men alleen van de gewenste situatie zou uitgaan bij het maken van een keuze. (Men bedenkt een terugvaloptie en kiest dan vervolgens veelal iets wat tussen de gewenste en de terugvaloptie in zit). Voor meer collectieve keuzes in het dagelijks leven maakt stelt men in dit soort gevallen vaak verschillende ‘Scenario’s’ op, zodat de diverse mogelijkheden met hun verwachte consequenties alsook de daarbij behorende optimale keuzes in beeld worden gebracht op grond. Op grond daarvan kan vervolgens een goed onderbouwde keuze worden gemaakt.
5. Duurzaam denken versus duurzaam doen, keuzes en maatschappelijke waarden Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat mensen in het dagelijks leven vaak anders handelen dan men op grond van hun normen en waarden zou veronderstellen. Ze denken positiever over het eigen handelen dan de realiteit laat zien. Dit geldt ook voor het eigen handelen op gebied van duurzaamheid. Men kiest meestal toch, al dan niet uit praktische overwegingen, voor het directe eigen (vaak korte termijn) belang en voor dat wat daarbij de directe, eigen omgeving ten goede komt. Ook als in de eigen normen en waarden wel degelijk rekening wordt gehouden met anderen, elders en de langere termijn. Het is een belangrijke notie om mee te nemen bij het vormen van het eigen duurzaamheidbeeld als ook bij discussies tijdens de (natuur)activiteit over duurzaamheid.
Daarnaast is er nog zoiets als ‘verleiden’ versus ‘verplichten’. Soms zal men zaken op een bepaalde plek in de eigen hiërarchie zetten omdat men de consequenties vreest als men het niet doet, bijvoorbeeld als daar sociale nadelen of een boete of iets dergelijks op (kunnen) volgen. Maar ook reclamecampagnes hebben hun invloed op de ordening die mensen aanbrengen in hun normen, waarden en daaruit voortvloeiende keuzes. Dit laatste is zelfs verheven tot een aparte tak van de wetenschap: neuromarketing. Hierbij bestudeert men het effect van bepaalde marketingtechnieken op de gedachten en keuzes van mensen. Denk bijvoorbeeld aan de geur van dennen, of van vers Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 49
gebakken brood of gebak die men tegenwoordig vaak in supermarkten verspreidt, omdat deze de kooplust doen aanwakkeren (dennenlucht blijkt in het algemeen de zin om iets te kopen te stimuleren, door de ontspanning die deze geur (natuur!) oproept, en broodlucht het kopen van broodwaren). Hiernaast nog een andere manier om inzichtelijk te maken dat er een verschil blijkt te zijn tussen wat we weten of zeggen en wat we doen. Het feit dat de werkelijkheid vaak achter blijft op de ambities, blijkt namelijk zowel op persoonlijk als op gemeenschappelijk niveau te spelen. In het schema worden persoonlijke visie en daadwerkelijk gedrag weergegeven langs twee spanningslijnen: de horizontale as geeft aan in hoeverre iemand sociaal gericht is (solidaire burger) of vooral op het eigenbelang gericht (egoïstisch consument). De verticale as geeft aan in hoeverre men actief betrokken is bij duurzaamheidinitiatieven op lokaal niveau (“lokale actie”), of dat men maximaal profijt wil halen van de door economie gedomineerde globalisering. De waardehiërarchieën die hierbij een rol spelen lijken diametraal van elkaar te verschillen. Enerzijds gaat de ecologische benadering (zie hiernaast) uit van de randvoorwaarden die de ecologie stelt: De onderste cirkel weerspiegelt de ecologische draagkracht van de aarde als randvoorwaarde voor al het andere. De middelste cirkel staat voor het sociale: Hoe worden de lasten en lusten op een rechtvaardige wijze verdeeld, nu en later? De bovenste, kleinste cirkel staat voor het economische, het doelmatig inzetten van de beschikbare middelen, op een duurzame wijze. (In de bredere toepassing wordt economie vervangen door welvaart (prosperity), die ook de maatschappelijke kosten en baten naast de sec economische omvat).
In de wereld van de globalisering ziet de waardehiërarchie er heel anders uit: daar is de eerste randvoorwaarde economisch: winstgevendheid is de basis van alles. Het volgende niveau is wettelijk: houd je aan de wet en de regels. Het derde niveau is ethisch: wees rechtvaardig en eerlijk. Het laatste niveau betreft bijdragen aan de maatschappij en verbetering van de kwaliteit van het leven. Deze waardehiërarchie wordt vooral gehanteerd door het bedrijfsleven in landen waar nog veel armoede heerst en overleven voorop staat. Daar is het voor de mensen vooral overleven geblazen en heeft men vaak nog weinig oog voor het belang van duurzaamheid. Want wat heb je aan duurzaamheid als je geen eten hebt en daardoor je leven op Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 50
het spel staat? Maar ook sterk winstgerichte bedrijven in de meer economisch ontwikkelde delen van de wereld hanteren soms deze waardehiërarchie. Uit het schema is af te leiden dat er tussen deze twee uiterste waardehiërarchieën allerlei tussenvarianten zitten. Hieronder geven we er twee. De eerste is er een die wat meer richting de globalisering gedachte dan richting de ecologische wereld zit, is ingegeven door de wens tot maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit is winst maken op een manier die ook een bijdrage levert aan duurzaamheid en zo aan de maatschappij als geheel. Deze waardehiërarchie lijkt op de waardehiërarchie van globalisering, is toch op een paar punten anders. Bij deze waardehiërarchie wordt de primaire of basislaag eveneens gevormd door ‘’profit’’ ofwel het winst maken. Zonder winst immers geen bedrijf. De laag die daar meteen boven zit is de laag die zich richt op duurzaamheid: Draagt de wijze van produceren en winst maken wel bij aan een meer duurzame samenleving? En hoe kan dit aandeel voor het bedrijf worden vergroot? De derde en tevens toplaag van de piramide wordt gevormd door de mensen. De medewerkers van het bedrijf, de toeleveranciers, de afnemers en de ‘’de mensen op aarde’’. In deze filosofie zijn zij degenen die de vruchten plukken van de onderliggende twee lagen (en indien het niet goed loopt, op de blaren ervan mogen zitten).
Maatschappelijk verantwoord ondernemen en bijbehorende waardehiërarchie is overigens iets dat ook vanuit de Nederlandse overheid wordt herkend, erkend en gestimuleerd. Met name in de periode 2004 – 2011 is door het ministerie van Economische Zaken geïnvesteerd in het stimuleren en begeleiden van maatschappelijke verantwoord ondernemen, en is onderzocht of en waar hiervoor beleidsmatige en juridische kaders dienden te worden aangepast. (Waarmee op nationaal niveau deze MVO waardehiërarchie weer meer op die van globalisering gaat lijken). Een vierde waardehiërarchie is die van de drie gelijkwaardige factoren people, planet en profit/prosperity. Dit is de waardehiërarchie die in de literatuur het meest wordt gebruikt. Het illustreert immers goed het principe van de 3 P’s en het ideaal er achter: drie factoren, die allen gelijkwaardig zijn en elkaar nodig hebben, die niet zonder elkaar kunnen bestaan. Daar waar zij elkaar overlappen ontstaat duurzaamheid. Overlappen maar twee van de drie factoren, dan is er weliswaar al een stap richting duurzaamheid gezet, maar is het nog niet gerechtvaardigd om al over een duurzame ontwikkeling te kunnen spreken. Daarvoor is een voldoende grote, gelijkwaardige aanwezigheid van de derde factor vereist.
In de praktijk is de verhouding van de 3 P’s die nodig is voor duurzaamheid, afhankelijk van de feitelijke situatie ter plekke, rekening houdend met hier en daar, nu en in de toekomst. Dit kan leiden Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 51
tot allerlei varianten in verhoudingen, die bij elkaar opgeteld, in een ideale situatie, op mondiaal niveau tot een evenwichtige en gelijkwaardige verhouding zouden moeten leiden en daarmee tot een mondiaal evenwicht. Waar het om gaat is dat men beseft dat de 3 P’s nodig zijn om duurzaamheid te bereiken en dat men nagaat hoe dat in het specifieke eigen geval kan worden nagestreefd en zo wellicht zelfs bereikt.
6.Duurzaamheidbeeld…en dan? Aan het eind van deze les heeft de Natuurgids een duidelijk en compleet eigen duurzaamheidbeeld verworven, weet deze waarom het van belang is deze te hebben, welke grondhouding daarbij belangrijk is, en wat valkuilen zijn. Het komt nu op het toepassen aan. Daarover leest u meer in onderdeel 6 C en D.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 52
6.C Actief voor Mens, Milieu en Maatschappij. 6C.1 Inleiding De verandering naar een duurzame maatschappij vraagt om een ander –meer ecologischwereldbeeld, en EDO kan een grote rol spelen bij het vormen van zo’n wereldbeeld, niet alleen in formele leeromgevingen zoals scholen en universiteiten, maar zeker ook bij informele educatieve activiteiten zoals IVN vrijwilligers die door heel het land en op veel verschillende manieren uitvoeren. In dit hoofdstuk kijken we naar de wijze waarop IVN activiteiten kunnen bijdragen bij de transitie naar een duurzame(r) samenleving en de rol die “leren van de natuur” daarbij speelt. We gaan wat dieper in op de aspecten “Hoofd, hart en handen” en daarbij komt ook systeemdenken ter sprake, evenals het belang van “perspectiefwisseling”: het je kunnen verplaatsen in de situatie en gedachtewereld van anderen.
6C.2 Maatschappelijke verandering en de IVN gids In dit deel van de cursus kijken we wat de factoren kunnen zijn die duurzaam gedrag verhinderen, en wat er gedaan kan worden om ontwikkeling naar duurzaamheid te ondersteunen. Daarbij gaan we uit van hoe u zelf staat tegenover duurzaamheid, en kijken we naar de rol van waarden en de sociale omgeving bij duurzame ontwikkeling, en hoe deze tijdens educatieve activiteiten ter sprake gebracht kunnen worden. Jones en De Meyre brengen de belemmeringen en de stimulerende factoren bij de verandering naar een duurzame samenleving als volgt in kaart: a. Belemmerende factoren:
Instelling : “ik heb geen macht, het maakt toch niets uit”: ik weet wel dat het niet goed is maar …..” Wereldbeeld : “ik ben vrij om te doen wat ik wil, als iedereen z’n eigen belang nastreeft dan resulteert dat in vanzelf de optimale oplossing”. Gewoonte : “Ik doe het altijd zo” : je zit al in de auto voordat je je hebt afgevraagd of de fiets niet ook zou kunnen. Structuur : “ik kies voor de gemakkelijkste, goedkoopste etc. oplossing”.
b. Stimulerende factoren :
Mogelijkheden: om voor duurzame alternatieven te kunnen kiezen moeten die er wel zijn : groene stroom, betaalbare/rendabele zonnepanelen, bereikbaarheid met OV, duurzaam geproduceerde voeding en kleding etc. Goede voorbeelden : lokaal produceren van voedsel en energie, energiezuinige woningen, hergebruik van apparaten en kleding, ecologisch tuinieren, permacultuur etc. Betrokkenheid : hoe sterker de betrokkenheid bij de leefomgeving, en hoe groter de kans dat er draagvlak is voor duurzame alternatieven. Aanmoediging : kan door subsidies, maar ook door goede voorbeelden een extra kans te bieden, en successen te vieren, en laten zien dat duurzaamheid ook leuk en inspirerend kan zijn.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 53
IVN-ers richten zich van oudsher op beleving van, en betrokkenheid bij, natuur en landschap. Daarnaast richten we ons bij EDO ook op het bespreekbaar maken van belemmerende factoren (bijv. een dialoog aangaan over gewoonten en wereldbeelden) of op het stimuleren van duurzaam handelen. Zo kunnen we aansprekende voorbeelden laten zien (in excursies, met tentoonstellingen, en door voorbeeldprojecten) of de betrokkenheid versterken bij de eigen leefomgeving. Vanuit de neutraliteit van het IVN als educatieve organisatie kunnen we met onze activiteiten individuele, sociale en politieke besluitvorming ondersteunen op de weg naar een groenere en duurzamere samenleving. Daarbij hoeven we niet op alle mogelijke duurzaamheidsthema’s actief te zijn of specialist te zijn. Het IVN is juist als brede educatieve organisatie bij uitstek geschikt om voor een breed publiek “wegwijzer” te zijn naar ook andere organisaties en initiatieven gericht op duurzaamheid. Voorwaarde daarbij is wel dat we zelf -als individu én als organisatie- duurzaamheid zoveel mogelijk in praktijk brengen. Dat betekent dat we niet alleen individueel rekening houden met onze ecologische voetafdruk maar ook die van onze educatieve activiteiten. Denk daarbij aan bereikbaarheid met openbaar vervoer, biologische catering, gebruik van duurzaam geproduceerd drukwerk etc.
6C.3 Leren van de natuur, en de rol van het IVN In essentie is duurzaamheid : vanuit zorg voor de leefomgeving - hier en nu, elders en in de toekomst- rekening houden met de fundamentele processen in de levende en dode natuur. Daarvoor is begrip nodig van kringlopen, stromen van voedingsstoffen en energie etc. Als IVN gids kunnen we bij activiteiten in natuurgebieden of in de nabije leefomgeving aandacht besteden aan ecologische processen en vooral ook hoe we daar zelf een onderdeel van zijn. Transition Towns is een netwerk van groepen burgers die aan Daarbij komt dan ook ter sprake de slag zijn om hun manier van wonen, werken en leven minder hoe we door onze levenswijze en olie-afhankelijk, meer duurzaam en meer sociaal te maken. groeiende welvaart onze omgeving fundamenteel veranderen. Repair Cafés zijn gratis toegankelijke bijeenkomsten die draaien Afdelingen en individuele gidsen om (samen) repareren. Op de locatie waar het Repair Café zullen hierbij ook hun eigen keuzes wordt gehouden, is gereedschap en materiaal aanwezig om alle maken. Naast de algemene mogelijke reparaties uit te voeren. Op kleding, meubels, doelstelling van het IVN van de elektrische apparaten, fietsen, speelgoed etc. Ook bevordering van de kwaliteit van reparatiedeskundigen zijn aanwezig, zoals elektriciens, onze leefomgeving zullen deze naaisters, timmerlieden en fietsenmakers. keuzes gebaseerd op de eigen waarden en belangstelling. Stadslandbouw is het telen, oogsten en afzetten van voedsel in Enerzijds zullen er afdelingen en of in de nabijheid van een stad. Onder stadslandbouw valt gidsen zijn die geen wezenlijk ook veeteelt en de kweek van vissen voor consumptie. andere aanpak van hun activiteiten Stadslandbouw heeft ook een sociaal culturele dimensie; in het kiezen. Zij zullen in hun activiteiten hele proces doen zich kansen voor om consumenten te de nadruk blijven leggen op de betrekken bij de productie van voedsel. Dat kan recreatief maar beleving van en betrokkenheid bij ook educatief, als werkgelegenheid of als zelfstandig natuur, en van daaruit wellicht ondernemer etc. extra aandacht schenken aan ecologische relaties, ook met de niet-natuurlijke omgeving. Zo vergroten ze het draagvlak voor natuurbehoud en –ontwikkeling, en biodiversiteit. Anderen zullen meer de nadruk leggen op ecosysteemdiensten en de praktische betekenis en gevolgen van (on)duurzaam gedrag op lokale, regionale en mondiale schaal, en op de Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 54
ethische kanten van afwenteling van onduurzaam gedrag op anderen. Dat hoeft niet altijd in de vorm van een natuurexcursie maar zou ook kunnen op scholen, bibliotheken of buurthuizen, plekken die misschien wat meer dan bij een natuurexcursie uitnodigen tot reflectie en een diepergaand gesprek. Weer anderen zullen zich sterk richten op individueel duurzaam gedrag, waarbij aansluiting gezocht kan worden bij lokale initiatieven zoals transition towns, repair cafés, en stadslandbouw, en zo hun bijdrage leveren. Bij al deze benaderingen kunnen tussen de deelnemers gesprekken ontstaan over visies op duurzaamheid.
6C.4 Kennis en vaardigheden voor duurzame ontwikkeling Er zijn drie gebieden waar we als IVN bij educatie voor duurzame ontwikkeling effect willen bereiken bij ons publiek, en waar we dus aandacht aan zullen besteden, “Hoofd, Hart en Handen” :
Hoofd : Nieuwe Kennis en systeemdenken. Voor duurzaam gedrag is er basiskennis nodig over de belangrijkste duurzaamheidsthema’s zoals opwarming van het klimaat, vermindering van biodiversiteit, stikstofbelasting, uitputting van grondstoffen en veranderingen in het landschap door ander grondgebruik. Op grond van die kennis kunnen oorzaken van duurzaamheidsproblemen worden begrepen en alternatieve oplossingen en veranderingsstrategieën worden onderzocht. Daarbij is (enig) inzicht nodig in de ecologische, sociale en economische processen die bij die thema’s een rol spelen en hoe deze met elkaar samenhangen, zowel in ruimte als in de tijd, en hoe we daar zelf onderdeel van zijn. Het is duidelijk dat alomvattende kennis en begrip op het gebied van duurzaamheid niet mogelijk is; ieder zal zich, zoals gebruikelijk binnen een vrijwilligersorganisatie als het IVN, vanuit de eigen situatie en interesse, op bepaalde thema’s en diepgang richten.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 55
Een onmisbaar instrument om samenhangen zichtbaar te maken is systeemdenken. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar details of deelaspecten, maar juist ook naar de grotere gehelen en samenhangen, en worden de koppelingen in kaart gebracht tussen de elementen van het systeem. Die koppelingen kunnen elkaar versterken of verzwakken, en kunnen gevolgen hebben die vaak niet met enkelvoudig oorzaak-gevolg denken kunnen worden begrepen of voorzien Bovendien is het vaak nodig om verschillende schaalniveaus in ruimte en tijd te beschouwen: zo zijn er in de CO2kringloop processen die zich afspelen op korte termijn zoals opslag van CO2 door koolzuurassimilatie en het vrijkomen van CO2 door verbranding. Daarnaast is er een lange kringloop : opslag van koolstof in gefossiliseerde vorm (steenkool, aardolie) en het weer vrijkomen door erosie. Tegenwoordig wordt er ook nog een middellange kringloop onderkend van vele honderden jaren, bijvoorbeeld in verband met vertragingen in de CO2 opname in oceanen. Een voorbeeld hoe ecologische processen zich op zeer verschillende ruimtelijke schalen kunnen afspelen zijn stuifzanden op de Veluwe, met daar tegenover stof uit de Sahara dat in het Amazonegebied de bodem verrijkt.
Hart : Ontwikkeling van waarden, en de rol van emoties bij de gedachtewisseling over duurzaamheid. Bij duurzaamheid gaat het niet alleen om de vraag hoe we hier en nu onze omgeving veranderen (“milieubewustzijn”), maar ook welke invloed we hebben op de omgeving van anderen elders in de wereld, en over wat voor wereld we willen nalaten aan de generaties die na ons komen. Daarbij maken we keuzes : wat we belangrijk vinden en wat niet, en daarbij speelt ook een rol hoe die keuzes door afwenteling van de gevolgen, op het leven van anderen kunnen doorwerken. Zoals besproken in hoofdstuk 6b zijn onze keuzes –ook die in relatie met duurzaamheid- gebaseerd op waarden, die per individu kunnen verschillen. Educatie voor duurzame ontwikkeling helpt deelnemers om zich van hun waarden bewust te raken, en te ontdekken dat anderen er soms heel anders tegenaan kunnen kijken. Daarbij kunnen emoties een belangrijke rol spelen : waarden zijn sterk gekoppeld aan emotie, en als bepaalde waarden niet gedeeld worden kunnen de emoties hoog oplopen. Emoties kunnen hanteerbaar worden door ze als aangrijpingspunt te gebruiken voor empathie, en door feiten, oorzaken en beweegredenen helder boven tafel te krijgen. Zo kunnen ze nuttig blijken bij het streven naar duurzaamheid: die bereik je niet als individu, maar als gemeenschap, en dan moet er zo zorgvuldig mogelijke afweging plaatsvinden van de belangen en waarden van alle betrokkenen. Emoties kunnen helpen om deze waarden en belangen van betrokkenen goed in kaart te brengen. Een belangrijk aspect van educatie gericht op duurzame ontwikkeling is dus het expliciet maken van waarden, en bevorderen van een open houding ten aanzien van meningen, waarden en belangen van anderen, en daarbij het kunnen omgaan met emoties –van uzelf en van anderen.
Handen : Actiegerichtheid en handelingsperspectief. Bij EDO streven we naar een duurzamer samenleving. Duurzaam gedrag kunnen we bevorderen door stimuleren van betrokkenheid bij de leefomgeving en het entameren van gesprekken over Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 56
wereldbeeld, gewoontevorming en consequenties van gedrag. We kunnen voorbeelden laten zien hoe het duurzamer kan, en zorgen dat deelnemers hun eigen verantwoordelijkheid onderkennen. Als educatieve organisatie voert het IVN geen acties zoals bijvoorbeeld Greenpeace of Milieudefensie. Wel zal het IVN acties ondersteunen gericht zijn op bevorderen van natuurbehoud en duurzaamheid. Daarnaast kan actie ook een educatief middel zijn: door te doen leer je het snelst, en wat je leert is direct toepasbaar in de praktijk (“Action learning”). In het kader van “Hoofd, hart, en handen”, is de primaire doelstelling echter niet de directe actie van de deelnemers. Het gaat er vooral om dat de deelnemers -vanuit hun éigen visie en waardenduurzame afwegingen kunnen, willen en ook dúrven maken. De problemen, die bij EDO-activiteiten ter sprake komen, hoeven niet ter plekke opgelost te worden, maar het gaat om de ontwikkeling van kennis, kunde, visie en intentie om duurzaamheidsvraagstukken aan te pakken, zowel in de persoonlijke sfeer als binnen de samenleving.
6C.5 Enkele praktische aspecten van EDO. a. Systeemdenken In de huidige praktijk vinden we vaak enkelvoudige oorzaak-gevolg redeneringen, terwijl de werkelijkheid vaak complex is. Een gevolg van dat “lineaire denken” is dat er onvoldoende rekening wordt gehouden met de verschillende aspecten die met een (duurzaamheids-)probleem samenhangen, en dat oplossingen dan allerlei onbedoelde neveneffecten hebben, waardoor weer andere problemen ontstaan. Het is dus nodig om bij duurzaamheidproblemen alle relevante aspecten in kaart te brengen, echter zodanig dat de problematiek te overzien blijft. Systeemdenken kan daarbij helpen. Bij systeemdenken wordt (een deel van) de werkelijkheid gezien als een systeem : een samenstel van elementen die elkaar wederzijds beïnvloeden. Elk van die elementen kan weer bestaan uit elementen (“Droste-effect”). Bij zo’n beschouwing op meerdere niveaus worden elementen dan ook wel subsystemen genoemd. Van elk systeem moet ook in kaart worden gebracht wat de relaties zijn met de omgeving van het systeem : Als er geen relaties zijn met de omgeving dan wordt het systeem gesloten genoemd. Als er wel relaties zijn noemen we het een open systeem. De meeste systemen zijn in werkelijkheid niet gesloten en ondervinden altijd wel invloeden van buiten. Daarbij worden echter die invloeden van buiten als een gegeven beschouwd, waarbij de invloed van het systeem op de eigen omgeving te verwaarlozen wordt gesteld. Als dat duidelijk niet zo is, dan moet het probleem op een hoger niveau worden bekeken, en wordt het systeem als een subsysteem beschouwd van een groter geheel.. Zo kan een bos worden gezien als een (eco)systeem, waarvan de elementen kunnen zijn: de vegetatie, de bodem, wellicht een sloot of vijver etc. De vijver in het bos kan weer worden gezien als een subsysteem dat uit verschillende elementen (waterplanten, dierlijk leven, water, bodem etc.) bestaat.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 57
De agrarische omgeving van het bos kan als “de omgeving” worden beschouwd, een gegeven waar ook rekening mee moet worden gehouden (grondwaterniveau, vermesting), maar waar het bos zelf geen wezenlijke invloed op heeft. Bij beschouwingen over bijvoorbeeld bosbeheer moeten alle relaties, zowel tussen de elementen van het bos als de invloeden van de omgeving meegenomen worden. Zo kan ook een gebied of land worden beschouwd als een systeem. Elementen kunnen dan de landstreken of provincies zijn, en de elementen op het volgende, lagere, niveau de steden. Zo’n benadering kan toegepast worden bij planologische vraagstukken. Een land kan ook op een andere manier als systeem gezien worden, daarbij kan gekeken worden naar de verschillende aspecten : de fysieke omgeving, de economische werkelijkheid van het land en de sociale component. Zo kunnen de aspecten planet, people en prosperity met elkaar in verband gebracht worden. Uit de voorbeelden blijkt dat de werkelijkheid niet een systeem “is”, maar op verschillende manieren als systeem gezien kan worden, afhankelijk van het probleem dat men beschouwt.
Uitgangspunten: Systeemdenken geeft een methode om complexe situaties overzichtelijk weer te geven. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd :
Kijk vanuit de gehelen naar de onderdelen (maar verlies je niet in de details). Kijk eerder naar dynamische, meervoudige relaties dan naar enkelvoudige oorzaakgevolgketens. Kijk meer naar processen dan naar de losse feiten Richt je meer op het ontdekken van patronen en samenhangen dan op de details. Kijk niet alleen naar het hier en nu, maar ook naar de relaties met elders, en de toekomst.
Bij duurzaamheidsvraagstukken spelen altijd de relaties met planet, people en prosperity een rol, dus bij de concrete invulling van EDO activiteiten is het goed om bij ieder onderwerp of thema na te gaan wat de samenhang daarvan is met de drie P’s . Bijvoorbeeld: Bij het thema vermesting kijken we niet alleen naar de directe invloed van daarvan op het natuurgebied dat we bezoeken, maar ook naar de (economische) factoren de boer aanzetten om grootschaliger te werken en veevoer gemaakt uit soja van elders te betrekken, en wat dat weer voor effecten kan hebben elders op de wereld, zowel ecologisch als sociaal. Bij het thema klimaatverandering besteden we niet alleen aandacht aan de effecten daarvan op onze natuur, zoals vroegere lente, latere herfst, extremer weer etc. , maar ook aan de effecten op anderen, elders (extreem weer, overstromingen), en aan de oorzaken van klimaatverandering, zoals groeiend energiegebruik (vervoer, industrie, energiegebruik in huis, etc.), en wat we daar zelf aan kunnen veranderen.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 58
b. Waarden en perspectiefwisseling. Duurzame ontwikkeling is niet alleen een zaak van kennis en systeemdenken. De grondslag van ons handelen ligt in waarden en normen en daarmee samenhangende dagelijkse routines, die onze keuzes bepalen. Willen we dat er duurzame(re) keuzes worden gemaakt, zowel individueel als maatschappelijk, dan moeten die normen, waarden en gewoonten ter discussie gesteld worden. Om daarover bij EDO-activiteiten met elkaar tot een vruchtbaar gesprek te komen is het nodig om wat verder te gaan dan alleen kennisnemen van elkaars standpunten. Dan moeten we ons verplaatsen in de positie en gedachten van anderen, en van daaruit begrijpen hoe onze normen en waarden kunnen verschillen, en hoe we dus tot verschillende keuzes kunnen komen. Een dergelijke perspectiefwisseling, niet alleen kijken vanuit de eigen normen een waarden (en gewoonten!) maar ook vanuit die van de gesprekspartner is van wezenlijk belang bij een gesprek over duurzaamheid.
c. Handelingsperspectief De “handen"van EDO moet de deelnemers in staat stellen daadwerkelijk stappen te maken naar duurzamer gedrag. Dat kan zijn door een gesprek over het waarom van al dan niet duurzaam gedrag, maar vooral ook over hoe het anders zou kunnen. Dan gaat het over het kunnen beoordelen van bestaande duurzame oplossingen, en het zoeken naar nieuwe. Daarbij levert de EDO-gids geen kant en klare recepten voor duurzaam handelen, maar helpen we de deelnemers met stapjes op weg. Dat kan door het aanreiken van voorbeelden van mogelijke andere keuzes in het dagelijks leven, of door de weg te wijzen naar organisaties en groepen (ook IVN werkgroepen) die zich met duurzaamheid bezig houden. Daarom is het niet zozeer nodig om een volledig arsenaal van duurzame levenswijzen in de rugzak te hebben. Wel is het nodig om het eigen duurzaamheidsbeeld en –handelen helder te hebben, en als IVN-er zo duurzaam mogelijk te werken, om zo geloofwaardig duurzaamheid ter discussie te kunnen stellen.
Bronvermeldingen: Terra reversa (P.T. Jones/V. De Meyre, Uitgeverij Jan van Arkel, 2009). Natuur- en milieuvormingswerkers duurzaam aan het werk (E. van den Plas c.s., CVN, 2011) Transition Towns http://transitiontowns.nl/ Repair Cafés. http://repaircafe.nl/ Stadslandbouw http://stadslandbouwdenhaag.nl/ ; http://www.uitjeeigenstad.nl/
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 59
6.D Duurzaamheid en de natuurgids (“Samen op weg”)
6D.1 Inleiding IVN brengt natuurbeleving en genieten van de natuur in verband met zorg voor onze leefomgeving en duurzaamheid. In een land waar elke vierkante meter door de mens is beïnvloed vinden we altijd wel plekken waar we aandacht kunnen besteden aan invloeden –positief en negatief- van mensen op de natuur en omgekeerd. Aan educatie voor duurzame ontwikkeling kan op verschillende wijzen invulling worden gegeven. Onze Vlaamse collega’s van het CVN hebben twee brochures uitgegeven die mede ten grondslag hebben gelegen aan deze gedeeltelijke herziening van de IVN-natuurgidsencursus, en waar we als IVN-ers grote steun aan kunnen hebben : “Samen op weg, duurzaamheid in de natuurexcursie”, en “Natuur-en milieuvormingswerkers aan het werk, een educatief kompas richting duurzame ontwikkeling” (zie literatuur aan het einde van dit hoofdstuk). Een groot deel van deze brochures bestaat uit suggesties voor activiteiten om duurzaamheid onder de aandacht te brengen. Daarbij is de eerste brochure gericht op de manier waarop de verschillende duurzaamheidsthema’s in natuurexcursies onder de aandacht gebracht kunnen worden. De tweede brochure richt zich meer op de bevordering van duurzaam gedrag in het algemeen. In beide brochures zijn systeemdenken en ecologie (“leren van de natuur”) kernpunten, evenals de afweging tussen ecologische, sociale en economische waarden en belangen.
6D.2 Wat heb je nodig als “EDO-gids”? In dit deel van de cursus gaat u kijken hoe u in uw IVN activiteiten invulling kunt geven aan het begrip duurzaamheid en wat u daarvoor als “EDO-gids” nodig heeft. Dat zal ook afhangen van uw eigen natuurbeeld en visie op duurzaamheid. Dit deel van de cursus is er op gericht om te zien welke typen activiteiten passen binnen uw eigen belangstelling en doelstellingen, en die van de afdeling, en wat u daarvoor nog extra zou willen leren. U wordt daarbij gevraagd vanuit uw eigen motivatie en visie op duurzaamheid een activiteit te kiezen gericht op de vergroting van bewustwording van duurzaamheidsaspecten van ons dagelijks leven, en samen met enkele collega-cursisten die activiteit uit te voeren. Bij de evaluatie kijken we vooral wat er –in vergelijking met meer “natuurgerichte” educatie- nodig is om dat op een effectieve wijze te doen: Wat kan er anders zijn dan bij de op natuur gerichte educatie , en wat zou u daarbij nodig kunnen hebben aan extra kennis en vaardigheden? Het zal dan gaan om : i. Kennis en inzicht Basiskennis betreffende belangrijke duurzaamheidsthema’s als CO2 en klimaat, biodiversiteit, stikstofbelasting en ecosysteemdiensten, en kennis van enkele lokale duurzaamheids “issues”.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 60
Inzicht in de mogelijke samenhangen tussen ecologische, sociale en economische aspecten van duurzaamheidsdilemma’s. Systeemdenken : verbanden kunnen leggen in ruimte en tijd : hoe hangt wat we hier en nu zien samen met wat er later en elders op de wereld gebeurt? ii. Educatieve vaardigheden Het kunnen stimuleren en begeleiden van een gedachtewisseling over duurzaamheidsaspecten. Daarbij worden activerende werkvormen gehanteerd die in een veilig open klimaat deelnemers stimuleren om hun gedachten naar voren te brengen. iii. Sociale en communicatieve vaardigheden Eigen mening kunnen vormen betreffende duurzaamheid, en daarbij het eigen wereldbeeld, interesse en beweegredenen kunnen verwoorden, en die van anderen kunnen begrijpen. De rol van waarden onderkennen, en kunnen omgaan met meningsverschillen en de emoties die daarbij kunnen optreden. iv. Houding Een positieve houding, motiverend en een voorbeeld voor anderen, en open voor de inbreng van anderen; aandacht voor voorbeelden van duurzaam handelen, voor zorg en rechtvaardigheid.
Dit zijn geen zaken die alle bij elke activiteit en voor alle IVN vrijwilligers altijd aan de orde zullen zijn. De benodigde kennis en vaardigheden kunnen ook zeker niet even met enkele dagdelen cursus worden opgedaan. De opdracht van dit onderdeel van de cursus is dan ook vooral gericht op het vinden van díe aspecten van duurzaamheid die het –vanuit úw belangstelling en visie- verdienen om in een educatieve activiteit naar voren te worden gebracht, en te ervaren waar verdere ontwikkeling van kennis en vaardigheden kunnen helpen om dat ook daadwerkelijk te doen. Dat is een eerste stap om duurzaamheid in uw educatieve activiteiten op te nemen. De volgende stappen maakt u zich eigen –op de zelfde wijze als bij natuurgerichte educatieve activiteiten- samen met IVN collega’s in de praktijk van het IVN werk, daarbij gesteund door verdere training, die binnen het IVN op regioniveau wordt geboden.
6D.3 Uitvoeringsaspecten Bij educatie, zeker als deze gericht op sociale verandering, is het van belang om te zorgen voor :
Aansluiting bij leef- en ervaringswereld van de deelnemers. Ruimte voor deelnemers om doel en verloop van de activiteiten mede te bepalen. Bevordering van zelfstandig denken én samenwerking. Activerende werkvormen die deelnemers stimuleren om te participeren en experimenteren, en na te denken over hoe ze zelf betrokken zijn bij het betreffende onderwerp. Interactie tussen de deelnemers : leren met en van elkaar. Beleving van de spanning tussen wensen met betrekking tot het hier en nu en de mogelijk ongewenste gevolgen elders en later.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 61
Een veilig, open klimaat waarin deelnemers vrij kunnen bijdragen met hún -eventueel onconventionele- opvattingen en bijdragen.
6D.4 De rol van vragen bij de gedachtewisseling over duurzaamheid. Een gesprek over duurzaamheid gaat niet over het vinden van de enig juiste oplossing van duurzaamheidsdilemma’s. Daar hoort dan ook eerder een vragende manier van werken bij dan het willen uitleggen. Bij educatieve activiteiten gericht op activeren en natuurbeleving gebruiken we al zoveel mogelijk “open” vragen : het gaat er niet om een ja of nee antwoord te vinden of feiten te overhoren, maar om –naast natuurbeleving- ruimte te scheppen voor het zélf ontdekken, onderzoeken en antwoorden vinden. Ook bij een gesprek over duurzaamheid is ruimte geven voor het vormen en geven van een eigen mening en het uiten van betrokkenheid en gevoelens essentieel. Hoe opener en neutraler de vraag, des te meer kans is er op een vruchtbare gedachtewisseling. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij wat er direct in de omgeving waarneembaar is. Een gesprek over gevaren voor vogels tijdens de trek is pas effectief bij het zien, horen, én waarderen van een grutto in de wei, en te ervaren wat het verschil is tussen een bloemrijk grasland en een egale gedraineerde raaigrasakker.
6D.5 Vragen die men zich kan stellen bij de eigen rol als “EDO gids”. Niet iedere natuurgids zal zich direct comfortabel voelen bij het aangaan van een gesprek over duurzaamheid. Bij de vragen die men zich daarbij kan stellen is het goed om de rol als begeleider helder voor ogen te houden: niet als degene die alle antwoorden moet leveren, maar eerder als degene die een gedachtewisseling stimuleert, in goede banen leidt en eventueel –op neutrale wijzeafrondt. Conclusies –voor zover die getrokken kunnen worden- zijn niet primair aan de gids, maar aan de deelnemers, die zo hopelijk duurzaamheid zullen meewegen in hun dagelijks leven en beter kunnen participeren in maatschappelijke besluitvorming. a. Is nadenken over duurzaamheid niet strijdig met het onbekommerd beleven van de natuur? In de natuurexcursie kan ruimte gemaakt worden voor beide. Wel is het goed om de momenten waarop beide aspecten een plaats kunnen vinden goed te plannen, en een juist evenwicht hierin te zoeken. Daarbij is het ook van belang dat rekening wordt gehouden met de leef- en ervaringswereld, en verwachtingspatroon van de deelnemers. Dat wordt natuurlijk ook beïnvloed door de informatie die bij de aankondiging wordt gegeven. Het blijkt wel dat veel deelnemers het leuk vinden om hun visie op zaken die hun na aan het hart liggen met anderen te delen, en om de ervaringen die men in de excursie opdoet in een breder –duurzaamheids-perspectief te zien. b. Moet ik van alle duurzaamheidsthema’s op de hoogte zijn ? Duurzaamheid is een dusdanig breed begrip dat niemand alle aspecten kan overzien. Dat is ook niet nodig. Wel is op enkele kernthema’s kennis en inzicht nodig, maar elke vrijwilliger zal ook daarbij accenten leggen in lijn met eigen belangstelling en kijk op duurzaamheid, en met de aanknopingspunten die men zoekt in het excursiegebied.
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 62
c. Moet ik voortdurend met het publiek in gesprek over duurzaamheid ? Neen, ook hier geldt: overdaad schaadt, en het is de kunst om de meest geschikte aanknopingspunten te vinden om het thema duurzaamheid ter sprake te brengen. Kernwoord is hierbij “balans”. En die is sterk afhankelijk van de omstandigheden en de doelstelling van de activiteit, en daaronder vallen ook ook de eigen doelstellingen en belangstelling. Bij een stiltebelevingstocht zal weinig ruimte zijn voor een groepsgesprek; meestal kan daar hoogstens achteraf plaats voor worden ingeruimd. Bij een excursie expliciet gericht op behoud van een natuurgebied dat door aanleg van huizen of een weg wordt bedreigd kan een discussie juist de kern zijn van de activiteit. De meeste activiteiten zullen zich ergens binnen dat spectrum bevinden, en bij de opzet van een excursie of andere activiteit kan op daarvoor geschikte plekken of momenten ruimte worden gepland voor een gesprek over duurzaamheidaspecten. Dat neemt niet weg dat er normaal gesproken ook ruimte zal zijn voor spontane opmerkingen en daarop volgende discussie. d. Wat als er dingen gezegd worden die gewoon niet kloppen? Een begeleider heeft een mening die even zwaar weegt als die van de anderen in de groep. Het is juist goed om ook díe mening over het voetlicht te brengen; waarbij eventueel kan worden aangehaakt op visies van de deelnemers. Het overtuigen van de deelnemers is echter niet de kern van de rol als begeleider; die is er om een uitwisseling van gedachten te stimuleren, en daarbij wordt de eigen mening bij voorkeur op de achtergrond gehouden. Bovendien zullen mensen met een heel sterke opvatting niet tijdens een activiteit even van mening veranderen. Het kan dan soms beter in het proces passen om in dergelijke gevallen te constateren dat er duidelijk verschillende opvattingen zijn “waar we hier zo even niet uit zullen komen”. Bij zo’n afronding worden alle deelnemers in hun waarde gelaten.
verder aan te vullen met vragen en antwoorden uit de komende workshops.
Bronvermeldingen: 1. Samen op weg, duurzame ontwikkeling in een natuurexcursie (E. van den Plas c.s. CVN 2006). - te downloaden van MijnIVN (Zoek op "Samen op weg"). 2. Natuur- en milieuvormingswerkers duurzaam aan het werk (E. van den Plas c.s., CVN, 2011) - te downloaden van http://www.c-v-n.be/nl/projecten/edo-kompas_19.aspx
Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Natuurgidsencursus – Cursistendeel V 2.0 63