NALEVING WET MOT EN WID gericht toezichtsonderzoek onder levensverzekeraars rapport van bevindingen, incl. conclusies en aanbevelingen december 2003
Jeannette Remie (TU/EC) Paul Lohman (TU/V3) Nathalie Knops (TU/EC)
Inhoud Inhoud ..................................................................................................................................................... 1 Samenvatting .......................................................................................................................................... 2 Inleiding................................................................................................................................................... 3 Beheersingsmaatregelen........................................................................................................................ 3 Uitzonderingen.………………………………………………………………………………………… 3 Aanpak van het onderzoek ................................................................................................................... 5 Analyse van de ingevulde vragenlijsten ............................................................................................... 5 Toelichting ....................................................................................................................................... 6 Overige bevindingen....................................................................................................................... 6 Resultaten gemeten naar premie-inkomsten....................................................................................... 7 Bezoeken ................................................................................................................................................. 7 Conclusies ................................................................................................................................................ 9 Van rule-based naar risk-based ............................................................................................................. 9 Aanbevelingen ...................................................................................................................................... 10 Bijlage- Vragenlijst voor levensverzekeraars ...................................................................................... 12
1
Samenvatting In maart 2002 heeft de PVK onderzoek gedaan onder levensverzekeraars naar naleving van de Wet MOT en de WID. Doel van het onderzoek was om te kijken of levensverzekeraars voldoende beheersingsmaatregelen hebben getroffen om te voorkomen dat zij verwijtbaar betrokken raken bij het witwassen van geld. Hiertoe is aan alle levensverzekeraars een vragenlijst toegestuurd, waarin vragen zijn opgenomen die direct of indirect betrekking hebben op de beheersingsmaatregelen die de verzekeraars hebben getroffen. Nadat de vragenlijsten waren geretourneerd en geanalyseerd, zijn wij bij een aantal verzekeraars op bezoek geweest. Een deel van de bezochte verzekeraars werd aan de hand van een ‘standaard bezoekplan’ een vast aantal vragen gesteld; bij het andere deel van de bezochte verzekeraars was de door de verzekeraar ingevulde vragenlijst uitgangspunt van het gesprek. Onze bevindingen zijn vastgelegd in deze rapportage. De resultaten van het onderzoek laten zien dat veel levensverzekeraars hun beheersingsmaatregelen hebben afgestemd op hun eigen situatie. Zo hebben de meeste verzekeraars die gebruik maken van afgeleide identificatie, geen procedures opgesteld op het gebied van de WID. En veel natura-uitvaartverzekeraars hebben op het gebied van de Wet MOT geen procedures en werkinstructies uitgevaardigd, omdat de premies en uitkeringen nooit boven de grensbedragen van de Wet MOT komen. De levensverzekeraars lijken daarmee bewust of onbewust uit te gaan van een “risk-based” benadering. Dit houdt in dat de beheersingsmaatregelen worden afgestemd op het risico dat de verzekeraar loopt om verwijtbaar betrokken te raken bij witwassen. De PVK kan zich goed vinden in een dergelijke risk-based benadering. Van de levensverzekeraars wordt dan wel vereist dat zij zich bewust zijn van de witwasrisico’s en goede kennis hebben van de relevante wetgeving. Van de PVK als toezichthouder mag daarin een actieve rol worden verwacht, zowel op het gebied van signaleren van witwasrisico’s als op het gebied van geven van voorlichting over relevante wetgeving en wijzigingen daarin.
2
Inleiding Levensverzekeraars zijn onderworpen aan de Wet identificatie bij dienstverlening (WID) en de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT). Uitgangspunt van de WID is dat een financiële instelling een financiële dienst pas mag verlenen als de identiteit van de cliënt is vastgesteld: bij het sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst of het doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst moet tot identificatie van de cliënt worden overgaan. De Wet MOT schrijft voor dat (voorgenomen) ongebruikelijke transacties gemeld moeten worden aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT). De melding aan het MOT vindt plaats op basis van indicatoren die van overheidswege zijn vastgesteld. Het MOT ontvangt jaarlijks nauwelijks meldingen van ongebruikelijke transacties van levensverzekeraars. Dit kan betekenen dat ongebruikelijke transacties in de levensverzekeringsbranche bijna niet voorkomen; het kan ook betekenen dat ongebruikelijke transacties wel voorkomen, maar niet aan het MOT gemeld worden (om welke reden dan ook). Het is daarvoor belangrijk om te onderzoeken of de beheersingsmaatregelen die levensverzekeraars hebben getroffen, voldoende zijn. Als zich een ongebruikelijke transactie voordoet, is de levensverzekeraar dan in staat deze transactie als ongebruikelijk te herkennen? En is er binnen de organisatie een vangnetconstructie die ervoor zorgt dat een moment van onoplettendheid niet resulteert in het onterecht niet melden van een ongebruikelijke transactie? De Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) is per 30 januari 2002 aangewezen als toezichthouder voor de Wet MOT en de WID. Van de PVK wordt als toezichthouder verwacht dat zij in haar toezicht de naleving van de Wet MOT en de WID door levensverzekeraars meeneemt. In het voorjaar van 2001 heeft het bestuur van de Pensioen- & Verzekeringskamer besloten om onder levensverzekeraars een gericht toezichtonderzoek te houden naar naleving van deze antiwitwaswetgeving. Aan alle levensverzekeraars met hoofd- of bijkantoor/filiaal in Nederland is hiertoe een vragenlijst verzonden. Doel van dit onderzoek was na te gaan welke beheersingsmaatregelen een verzekeraar heeft genomen om te voorkomen dat zij verwijtbaar betrokken raakt bij het witwassen van geld.
Beheersingsmaatregelen De beheersingsmaatregelen die een levensverzekeraar moet treffen, vloeien voort uit de eisen die de WID en de Wet MOT stellen. Deze eisen zijn: • vaststellen van de identiteit; • registreren en bewaren van de identificatiegegevens; • melden van (voorgenomen) ongebruikelijke of verdachte transacties. Deze elementen moeten worden verwerkt in onder andere procedures, werkprocessen, werkinstructies en rapportages. Dit impliceert dat elke levensverzekeraar beheersingsmaatregelen moet treffen op het gebied van de administratieve organisatie, interne controleprocedures en informatievoorziening aan en training van medewerkers.
Uitzonderingen De WID en de Wet MOT stellen aan alle levensverzekeraars in beginsel dezelfde eisen, maar uit beide wetten vloeien wel, direct dan wel indirect, uitzonderingen voort. Afgeleide identificatie De WID schrijft levensverzekeraars voor dat bij het sluiten van een levensverzekeringsovereenkomst of het doen van een uitkering uit hoofde van een levensverzekeringsovereenkomst tot identificatie van de cliënt moet worden overgaan. De achterliggende gedachte daarbij is dat geldstromen te traceren moeten zijn. Veel
3
levensverzekeraars maken echter gebruik van afgeleide identificatie. Van afgeleide identificatie is sprake indien de betaling van de premie respectievelijk van de uitkering ter zake van een levensverzekering plaatsvindt via een rekening (van de verzekeringnemer of de begunstigde) bij een kredietinstelling, of, in geval van waarde-overdracht, via een andere levensverzekeraar. Omdat de WID onnodige herhaling van identiteitsvaststelling wil voorkomen, mag de verzekeraar er in dat geval vanuit gaan dat identificatie al heeft plaatsgevonden bij het openen van de betreffende rekening, waardoor de geldstromen nog wel te traceren zijn. In het geval van afgeleide identificatie behoeft de levensverzekeraar dus niet opnieuw te identificeren, maar mag zij afgaan op de identificatie die door een derde is verricht. Levensverzekeraars die gebruik maken van de afgeleide identificatie, hoeven dan slechts in de volgende gevallen over te gaan tot identificatie: a) betaling of uitkering in contanten; b) girale transacties waarbij een kredietinstelling van buiten de EU is betrokken; c) transacties waarbij de premiebetaler niet dezelfde is als de verzekeringnemer; d) transacties waarbij de begunstigde niet dezelfde is als de verzekeringnemer. Indien een verzekeraar enkel en alleen gebruik maakt van afgeleide identificatie, dan kunnen enkele beheersingsmaatregelen op het gebied van de WID, zoals het trainen van medewerkers of het verwerken van de identificatieprocedure in werkinstructies, afgestemd worden op de onder a) tot en met d) genoemde transacties. Tussenpersonen Tussenpersonen hebben op grond van artikel 1, onder 1 sub 5, WID een zelfstandige verplichting tot identiteitsvaststelling. Verzekeraars die hun produkten via tussenpersonen verkopen, zijn daarvoor in grote mate van hen afhankelijk. In geval waarin de tussenpersoon de identiteit van de cliënt heeft vastgesteld, behoudt de verzekeraar ter zake zijn eigen verantwoordelijkheid. Deze mag de verzekeringsovereenkomst pas sluiten nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de tussenpersoon de identiteit van de cliënt al heeft vastgesteld. Dit zal in het algemeen blijken uit het aanvraagformulier voor de verzekering waarop de gegevens betreffende identiteitsvaststelling kunnen worden vermeld. Wanneer op het aanvraagformulier een rekeningnummer staat vermeld, mag de verzekeraar er vanuit gaan dat de tussenpersoon of de gevolmachtigde agent aan zijn verplichting heeft voldaan. Immers de tussenpersoon of de gevolmachtigde agent heeft dan gebruik gemaakt van de afgeleide identificatie. De verzekeraar hoeft in dat geval dus zelf de identiteit niet meer vast te stellen. Dit geldt ook voor de meldplicht. Hoewel de tussenpersoon een zelfstandige identificatie- en meldplicht heeft, kan de verzekeraar hier alleen op vertrouwen als hij zich ervan heeft vergewist dat de tussenpersoon voldoende adequate maatregelen en controles heeft. In de samenwerkingsovereenkomst leggen de verzekeraar en de tussenpersoon of de gevolmachtigde agent hun voorwaarden tot samenwerking vast. Voor de verzekeraar biedt de samenwerkingsovereenkomst een uitgelezen mogelijkheid om afspraken te maken over het treffen van de nodige beheersingsmaatregelen. Pensioenverzekeringen Ingevolge het derde lid van artikel 2 WID is identificatie niet verplicht voor door levensverzekeraars aangeboden pensioenverzekeringen, aangegaan uit hoofde van de dienstbetrekking of de beroepsactiviteit van de verzekerde, mits deze verzekeringen niet worden afgekocht (onder afkoop wordt niet verstaan waarde-overdracht) en niet als waarborg voor een lening worden gebruikt. In voorkomende gevallen is de WID dus niet van toepassing; er mag vanuit gegaan worden dat, in geval een verzekeraar uitsluitend pensioenverzekeringen aanbiedt en voldoet aan genoemde voorwaarden, de beheersingsmaatregelen op het gebied van de identificatie achterwege kunnen worden gelaten.
4
Natura-uitvaartverzekeraars De Wet MOT vereist dat ongebruikelijke transacties boven een bepaald bedrag worden gemeld. Voor verzekeraars is melding verplicht indien de eerste premie of de koopsom contant wordt betaald en meer dan € 40.000 (objectieve indicator) of meer dan € 10.000 bedraagt (+subjectieve indicatoren ) bedraagt. Ook is onder bepaalde omstandigheden melding verplicht bij uitkering uit levensverzekering boven € 20.000 c.q. € 40.000. Verzekeraars die slechts uitvaartpolissen aanbieden, komen, gezien de hoogte van de premies en de hoogte van de uitkeringen, vrijwel nooit aan de grensbedragen van de Wet MOT toe. Zo zijn de uitkeringsbedragen bij veel van deze verzekeraars standaard niet hoger dan € 5000. Uit bovenstaande blijkt dat levensverzekeraars die uitsluitend werken met tussenpersonen of uitsluitend pensioenverzekeringen of natura-uitvaartverzekeringen aanbieden, een aantal beheersingsmaatregelen niet hoeven te treffen. Niet alle levensverzekeraars hoeven dus dezelfde beheersingsmaatregelen te hebben.
Aanpak van het onderzoek Ten behoeve van het gericht toezichtsonderzoek naar naleving van de wet MOT en de WID heeft de PVK in maart 2002 een vragenlijst (zie bijlage) verzonden naar alle levensverzekeraars met hoofd- of bijkantoor/filiaal in Nederland. Deze vragenlijst bevatte zowel gesloten vragen als open vragen; de vragen waren gericht op de beheersingsmaatregelen met betrekking tot antiwitwaswetgeving. De vragen die gesteld werden hadden dan ook betrekking op de administratieve organisatie, de interne controleprocedures en de informatievoorziening aan en training van medewerkers. Nadat de vragenlijsten waren geretourneerd, is op basis van de gegeven antwoorden een eerste analyse gemaakt. Vervolgens is een selecte en een a-selecte groep verzekeraars samengesteld, waaraan een bezoek is gebracht. Bij de selecte groep was de door de verzekeraar ingevulde vragenlijst uitgangspunt van het gesprek; de a-selecte groep werd aan de hand van een ‘bezoekplan’ een vast aantal vragen gesteld. Uiteindelijk is alle informatie verzameld en vastgelegd in dit rapport van bevindingen. Aan de hand van deze bevindingen zijn conclusies getrokken en worden aanbevelingen gedaan.
Analyse van de ingevulde vragenlijsten Er zijn in totaal 105 vragenlijsten verzonden. Van de 105 verzekeraars bleken er 9 inmiddels niet meer actief; 95 verzekeraars hebben de vragenlijst geretourneerd en een verzekeraar heeft gereageerd zonder de vragenlijst terug te sturen. Uiteindelijk zijn de antwoorden van 96 verzekeraars meegenomen in het onderzoek. Op basis van de gegeven antwoorden is een eerste analyse gemaakt. Hieruit kwamen onder andere de volgende bevindingen naar voren: • Bijna 58% van de verzekeraars heeft interne procedures met betrekking tot het signaleren en (intern) melden van (voorgenomen) ongebruikelijke transacties; • De meldingsplicht is bij 52% van de verzekeraars opgenomen in de acceptatie-, mutatie-, en uitkeringsprocedures (werkinstructies); • De identificatieprocedure, zoals vermeld in de WID, blijkt bij 53% van de verzekeraars te zijn verwerkt in werkinstructies voor de betrokken medewerkers; • Ruim 54% van de verzekeraars houdt controle op een correcte uitvoering van de Wet MOT; • Er wordt bij 55% van de verzekeraars aandacht besteed aan training of opleiding van medewerkers die belast zijn met de uitvoering van de Wet MOT en de WID; • 30 verzekeraars geven aan dat de assurantietussenpersoon en/of de gevolmachtigd agent belast is met de identificatie; bij 6 van deze verzekeraars is de verzekeraar zelf ook belast met identificatie; • Van de verzekeraars die met assurantietussenpersonen en/of gevolmachtigde agenten werken, wordt bij 42% van de verzekeraars nagegaan of gewaarborgd dat de assurantietussenpersonen en/of de gevolmachtigde agenten meldprocedures hebben en toepassen;
5
• • • • •
•
Van de verzekeraars die met assurantietussenpersonen en/of gevolmachtigde agenten werken, controleert 56% van de verzekeraars of op de juiste wijze is geïdentificeerd; Registratie van de gegevens zoals bedoeld in artikel 6 WID vindt in veel gevallen plaats op het aanvraagformulier of in het polisdossier; Controle op correcte uitvoering van de Wet MOT en de WID gebeurt veelal door leidinggevenden/seniormedewerkers, de Interne Accountantsdienst/Afdeling Interne Controle en/of de financiële administratie en soms door een compliance-officer; Informatievoorziening (bijvoorbeeld wijzigingen in de wetgeving of de indicatoren) vindt veelal plaats via interne mailberichten en/of wijziging werkinstructies/procedures; Een groot deel van de verzekeraars heeft geen procedures/voorzieningen om gevolg te geven aan verzoeken van de PVK om (extra) alert te zijn bij bepaalde transacties, zoals transacties met landen waar onvoldoende anti-witwasmaatregelen zijn getroffen. Als reden geven veel verzekeraars aan dat er geen betalingsverkeer met het buitenland is; Een klein aantal verzekeraars meende dat zij niet onder de werking van de Wet MOT en de WID vallen.
Toelichting Verzekeraars die gebruik maken van afgeleide identificatie geven aan dat zij om die reden geen aandacht besteden aan het opleiden van medewerkers waar het de WID betreft. Datzelfde geldt voor het verwerken van de identificatieprocedure in werkinstructies. Het wordt niet zinvol geacht om deze beheersingsmaatregel te treffen, omdat men gebruik maakt van afgeleide identificatie. Overigens bleek dat een enkele levensverzekeraar, hoewel hij gebruik maakte van de afgeleide identificatie, een kopie van een geldig identiteitsbewijs verlangde van de tussenpersoon. De verzekeraars die slechts uitvaartpolissen aanbieden, zijn veelal van mening dat zij, gezien de hoogte van de premies en de hoogte van de uitkeringen, nooit aan de grensbedragen van de Wet MOT toekomen. Zo zijn de uitkeringsbedragen bij veel van deze verzekeraars standaard niet hoger dan € 5000. Uitzonderingsgevallen zijn er natuurlijk wel, maar dit komt slechts sporadisch voor en bovendien vallen die gelijk op. Er worden door hen derhalve vraagtekens gezet bij de noodzaak een scala aan beheersingsmaatregelen te treffen. Veel beheersingsmaatregelen zijn door hen dan ook niet getroffen. Ook bij een groot deel van de verzekeraars die uitsluitend pensioenpolissen aanbieden, wordt de noodzaak om beheersingsmaatregelen te treffen, niet gezien. Hoewel deze verzekeraars formeel als levensverzekeraar worden beschouwd, zijn zij van mening dat zij materieel als pensioenfonds opereren. Ook zij hebben om die reden geen of weinig aandacht voor de beheersingsmaatregelen. De meeste verzekeraars die werken met tussenpersonen of gevolmachtigden zijn van mening dat de verantwoordelijkheid voor de meld- en identificatieplicht ligt bij de tussenpersoon of de gevolmachtigde agent. Om die reden worden niet alle beheersingsmaatregelen getroffen. Uit bovenstaande toelichting blijkt dat verzekeraars soms weloverwogen afzien van het treffen van alle beheersingsmaatregelen. Uit de uitzonderingen die voortvloeien uit de WID en de Wet MOT blijkt dat het in sommige gevallen inderdaad overbodig is om alle beheersingsmaatregelen te treffen. Immers, indien de WID niet geheel van toepassing is, heeft het geen zin om op dat gebied alle beheersingsmaatregelen te treffen. Overige bevindingen Op de vragenlijst was aangegeven dat, indien een verzekeraar beschikt over een interne procedure met betrekking tot het signaleren en melden van ongebruikelijke transacties, deze interne procedure diende te worden meegezonden. De ontvangen interne procedures bleken qua inhoud niet alleen sterk van elkaar te verschillen, maar waren ook veelal niet compleet. Bovendien bleek sommige informatie verouderd (de bedragen stonden bijvoorbeeld nog vermeld in guldens).
6
Resultaten gemeten naar premie-inkomsten Bij bovenstaande bevindingen is uitgegaan van een simpele telling per verzekeraar. Niet elke verzekeraar is echter even groot, gemeten naar premie-inkomsten. Wat is het resultaat van de bevindingen als wordt uitgegaan van de premie-inkomsten? 89 Nederlandse levensverzekeraars hebben in 2001 samen € 16.180.729,- aan premie-inkomsten ontvangen. Hiervan hebben 7 verzekeraars premie-inkomsten die groter zijn dan € 1 miljoen. Samen zijn zij verantwoordelijk voor 62,5% van de totale premie-inkomsten. Dat betekent dat in het jaar 2001 nog geen 8% van de Nederlandse levensverzekeraars verantwoordelijk is voor 62,5% van de totale premie-inkomsten. Hieronder wordt uiteengezet wat de belangrijkste bevindingen zijn als wordt uitgegaan van de premie-inkomsten. Hierbij moet worden aangetekend dat het gaat om verzekeraars waarvan de premie-inkomsten over 2001 bekend zijn. De bevindingen zijn dan gebaseerd op 89 verzekeraars. Dit komt omdat de premie-inkomsten van verzekeraars met bijkantoor in Nederland niet bekend zijn; bovendien waren twee verzekeraars ten tijde van het onderzoek inmiddels samengevoegd en was een verzekeraar bij aanvang van het onderzoek als verzekeraar uitgeschreven. Eerst worden de percentages vermeld gemeten naar premie-inkomsten, tussen haakjes worden de percentages genoemd die zijn voortgekomen uit de tellingen per verzekeraar. • De meldingsplicht is bij 88% (52%) van de verzekeraars opgenomen in de acceptatie-, mutatie-, en uitkeringsprocedures. • Bijna 85% (58%) van de verzekeraars heeft interne procedures met betrekking tot het signaleren en (intern) melden van (voorgenomen) ongebruikelijke transacties. • De identificatieprocedure, zoals vermeld in de WID, blijkt bij 54% (53%) van de verzekeraars te zijn verwerkt in werkinstructies voor de betrokken medewerkers. • Bijna 67% (54%) van de verzekeraars houdt controle op een correcte uitvoering van de Wet MOT. Opvallend is de hoge score (en de grote afwijking ten opzichte van de bevindingen uitgaande van tellingen) bij de eerste twee bullets. Dit impliceert dat de grotere verzekeraars hun zaken op die gebieden beter voor elkaar hebben. Even opvallend is dat het percentage bij de derde bullet nauwelijks is veranderd. Dit kan verklaard worden doordat de grotere verzekeraars evenveel gebruik maken van de afgeleide identificatie als de kleinere verzekeraars, waardoor het vastleggen van de identificatieprocedure in werkinstructies achterwege blijft. Omdat een kleine groep grote verzekeraars het overgrote deel van de premie-inkomsten ontvangt en dus meer nieuwe productie kent, lijkt een groter witwasrisico bij die groep verzekeraars te liggen. Uiteraard ontslaat dit de overige verzekeraars niet van de verplichting tot het treffen van beheersingsmaatregelen.
Bezoeken Nadat een eerste analyse op de vragenlijsten was losgelaten, werd een aantal bezoeken aan verzekeraars gepland. Er werd een groep van zes verzekeraars a-select gekozen en er werd een groep van zes verzekeraars select gekozen. Bij de selecte groep is er uiteindelijk voor gekozen om de selectie toe te spitsen op de aard en de omvang van de verzekeraar, dit naar aanleiding van de bevindingen uit de eerste analyse, ten behoeve van de beeldvorming. De twaalf bezoeken vonden van eind september 2002 tot begin november 2002 plaats. Aan de bezoeken namen steeds twee medewerkers van de PVK deel: de relatiebeheerder (of diens vervanger) en een medewerker van de sector Integriteit. De a-selecte groep verzekeraars kreeg een ‘standaard bezoekplan’ voorgelegd. Tijdens dit bezoek werd onder andere gekeken:
7
• • •
of en op welke manier de verplichte identiteitsgegevens worden vastgelegd1; of er interne controleprocedures zijn, wat daarvan de inhoud is en of zij daadwerkelijk werken; of en op welke wijze medewerkers werden opgeleid over toepassing van de Wet MOT en de WID.
Ook werden diverse cliëntendossiers bekeken en gecheckt op volledigheid. Bij de geselecteerde verzekeraars was de door hen ingevulde vragenlijst uitgangspunt van het bezoek. Naar aanleiding van de bezoeken kwamen wij tot de volgende bevindingen: • Aangezien sommige verzekeraars menen dat het risico van witwassen niet materieel is (door de aard en omvang van de aangeboden producten), laten zij na om procedures op te stellen; • aangezien sommige verzekeraars menen dat het risico van witwassen niet materieel is (door de aard en omvang van de aangeboden producten) wordt het opzetten van een controleprogramma te kostbaar gevonden. De kosten zijn hoog, het witwasrisico is klein. Zeker gezien het feit dat er niet of nauwelijks met contant geld wordt betaald; • contante transacties komen bij levensverzekeraars niet of nauwelijks voor; • beheersingsmaatregelen zijn afgestemd op de aard en omvang van de verzekeraar; • afwijkingen van de standaard uitkeringsbedragen vallen direct op; • bij premiebetaling wordt in veel gevallen gebruik gemaakt van automatische incasso. Op het aanvraagformulier is dan al het rekeningnummer en zelfs de tenaamstelling van de rekening weergegeven. Bovenstaande bevindingen wijken weinig af van de bevindingen van de ingevulde vragenlijsten. Daarnaast constateerden wij tijdens onze bezoeken het volgende: • De interne procedures en werkinstructies betreffende de anti-witwaswetgeving waren in een aantal gevallen wel aanwezig, maar niet altijd makkelijk te vinden; • de identiteitsgegevens waren niet in alle gevallen conform artikel 6 WID vastgelegd. In enkele cliëntdossiers ontbraken de identiteitsgegevens (of, in geval van afgeleide identificatie, het rekeningnummer); • verzekeraars maken gebruik van verschillende aanvraagformulieren voor verschillende producten (ook brengt tussenpersoon eigen aanvraagformulier in, die weer afwijkt van eigen aanvraagformulieren); niet op alle aanvraagformulieren is ruimte voor identiteitsgegevens of een bankrekeningnummer; • het standaard aanvraagformulier voor een levensverzekering dat afkomstig is van het Verbond van Verzekeraars, geeft bij de rubriek ‘Betaling’ ruimte voor contante betaling. Wij vragen ons af of dit wel nodig en wenselijk is aangezien contante betalingen in de eerste plaats niet voorkomen volgens de bedrijfstak zelf en in de tweede plaats niet bijdragen aan de preventie van witwassen; • in een enkele procedure met betrekking tot toepassing van de Wet MOT en de WID worden overlijdensverzekeringen buiten de werking van de WID gehouden. Medewerkers krijgen daarmee onjuiste informatie; • in de samenwerkingsovereenkomsten (ook wel aanstellingsovereenkomst of agentuurovereenkomst genoemd) wordt naleving van de Wet MOT en de WID niet expliciet genoemd. Wel staat vaak in algemene bewoordingen opgenomen dat de tussenpersoon zich aan de wet moet houden. Naast de bevindingen die voortkomen uit analyse van de vragenlijsten, blijkt verder dat er soms onzorgvuldig wordt omgesprongen met procedures en werkinstructies: deze zijn moeilijk vindbaar, onvolledig of bevatten onjuiste informatie. Het aanvraagformulier wordt door veel verzekeraars gebruikt om gegevens zoals bedoeld in artikel 6 WID te registeren. Er blijken veel verschillende aanvraagformulieren in omloop te zijn, waarbij sommige varianten geen ruimte
1
Bij afgeleide identificatie is vastleggen van identiteitsgegevens niet vereist. Volstaan kan dan worden met het noteren van het rekeningnummer van de verzekeringnemer of begunstigde. 8
laten voor identiteitsgegevens of een rekeningnummer of waarbij soms verzekeraars door de toelichting bij het aanvraagformulier van onjuiste informatie worden voorzien. In samenwerkingsovereenkomsten wordt slechts in algemene bewoordingen opgenomen dat een tussenpersoon zich aan de Wet MOT en WID moet houden.
Conclusies Onder het kopje Beheersingsmaatregelen werd al uiteengezet welke beheersingsmaatregelen levensverzekeraars moeten treffen: zij moeten beheersingsmaatregelen treffen op het gebied van de administratieve organisatie, interne controleprocedures en informatievoorziening aan en training van medewerkers, waardoor zij kunnen voldoen aan de eisen die de Wet MOT en de WID stelt: • vaststellen van de identiteit; • registreren en bewaren van de identificatiegegevens; • melden van (voorgenomen) ongebruikelijke of verdachte transacties. Met inachtneming van de uitzonderingsgevallen die opgenomen zijn in de Wet MOT en de WID kunnen de volgende conclusies worden getrokken: • Naar aanleiding van de gegeven antwoorden en de afgelegde bezoeken kan worden gesteld dat een groot deel van de in Nederland gevestigde levensverzekeraars, gezien hun aard en omvang, voldoende beheersingsmaatregelen heeft getroffen; • Sommige bestaande procedures en/of werkinstructies met betrekking tot de Wet MOT en de WID zijn verouderd, onvolledig of bevatten verkeerde informatie; • Er wordt bij sommige verzekeraars weinig tot geen aandacht besteed aan training of opleiding van medewerkers die belast zijn met uitvoering van de Wet MOT en de WID. • Veel levensverzekeraars maken gebruik van afgeleide identificatie, werken met tussenpersonen of bieden pensioenverzekeringen aan. Een groot aantal van hen geeft aan dat zij niet alle beheersingsmaatregelen hebben getroffen. De uitzonderingen die voortvloeien uit de WID en de Wet MOT impliceren dat het voor deze levensverzekeraars niet nodig is om alle beheersingsmaatregelen te treffen. • Veel levensverzekeraars die gebruik maken van tussenpersonen hoeven deze beheersingsmaatregelen ook niet te treffen. Wel moeten zij zich ervan vergewissen dat de tussenpersoon inderdaad op de juiste wijze heeft geïdentificeerd; dit kan middels het aanvraagformulier. Wanneer op het aanvraagformulier een rekeningnummer is ingevuld, mag de verzekeraar er vanuit gaan dat de tussenpersoon aan zijn identificatieverplichting heeft voldaan. • Voor natura-uitvaartverzekeraars die, gezien de hoogte van de premies en de hoogte van de uitkeringen niet of nauwelijks boven de grensbedragen uitkomen die de Wet MOT hanteert, lijkt het gerechtvaardigd dat zij een aantal beheersingsmaatregelen op het gebied van de Wet MOT niet hoeven te treffen. Sporadisch kan een uitzonderingsgeval optreden. Derhalve dient de natura-uitvaartverzekeraar wel zodanige procedures te hebben dat áls zich een keer een uitzonderingsgeval voordoet, deze gelijk opvalt. • Daarnaast vallen levensverzekeraars die slechts pensioenverzekeringen aanbieden buiten de werking van de WID. Logischerwijs hoeven zij voor wat betreft de WID dan ook geen beheersingsmaatregelen te treffen.
Van rule-based naar risk-based Bij het ontwikkelen van het anti-witwasbeleid is tot op heden uitgegaan van een rule-based benadering. Deze rule-based benadering ligt ook ten grondslag aan het indicatorenstelsel van de Wet MOT. De ontwikkelingen gaan echter steeds meer in de richting van een risk-based benadering, hierbij is het witwasrisico het uitgangspunt. Voor het Nederlandse indicatorenstelsel zou dat een verschuiving betekenen naar subjectieve indicatoren vanuit een degelijke risicoperceptie. Dit vergt van de meldende instelling zowel bewustzijn van de witwasrisico’s als kennis van de relevante wetgeving. De risk-based benadering biedt goede mogelijkheden om de beheersingsmaatregelen af te stemmen op de aard en omvang van de individuele verzekeraar (of de subgroepen). Dit zou
9
betekenen dat hoe kleiner het witwasrisico, hoe minder beheersingsmaatregelen er getroffen hoeven worden. Uit de conclusie blijkt dat de risk-based benadering eigenlijk al, bewust of onbewust, wordt toegepast door sommige levensverzekeraars. Met name de levensverzekeraars die gebruik maken van afgeleide identificatie, werken met tussenpersonen, pensioenverzekeringen of natura-uitvaartverzekeringen aanbieden, blijken hun beheersingsmaatregelen afgestemd te hebben op hun aard en omvang. Een belangrijke kanttekening tot slot. Hoewel er in een risk-based benadering argumenten zijn om in het levensverzekeringsbedrijf met vereenvoudigde beheersingsmaatregelen te kunnen volstaan, laten de huidige Wet MOT en WID dit niet altijd toe. Hier is dus sprake van een spanning tussen witwas- en compliancerisico. Het is aan de wetgever om hierin een acceptabel evenwicht te vinden.
Aanbevelingen Uit het onderzoek is gebleken dat veel levensverzekeraars voldoende beheersingsmaatregelen hebben getroffen om te voorkomen dat zij verwijtbaar betrokken raken bij witwassen. Beheersingsmaatregelen blijken in de praktijk vaak afgestemd te worden op de aard en omvang van de verzekeraars, waardoor het treffen van (een aantal) beheersingsmaatregelen niet vereist is. Een risk-based benadering zal in de toekomst mogelijk ook het uitgangspunt zijn van de Wet MOT. Voor het Nederlandse indicatorenstelsel zou dat betekenen dat er overwegend op basis van subjectieve indicatoren gemeld gaat worden. Dit vergt van de meldende instelling zowel bewustzijn van de witwasrisico’s als kennis van de relevante wetgeving. Mede in het licht van bovenstaande opmerkingen worden, uit toezichtsoogpunt, de volgende aanbevelingen gedaan: •
Om bij te dragen aan het bewustzijn van witwasrisico’s bij verzekeraars moet de PVK als toezichthouder een actievere rol gaan spelen, zowel op het gebied van signaleren van witwasrisico’s als op het gebied van geven van voorlichting over relevante wetgeving en wijzigingen daarin;
•
Beheersingsmaatregelen moeten afgestemd kunnen worden op de aard en omvang van de risico’s; dit impliceert dat een verzekeraar die uitsluitend uitvaartpolissen aanbiedt minder vergaande procedures en controles behoeft te hebben dan een levensverzekeraar pur sang. Uitgangspunt is dan een risk-based benadering;
•
Een kleine groep grote verzekeraars ontvangt het overgrote deel van de premieinkomsten. Omdat de meeste productie wordt gemaakt bij deze groep verzekeraars, zou ons toezicht zich dan ook in eerste instantie daarop moeten richten, tenzij uit andere aanwijzingen blijkt dat risico’s elders liggen. Een periodieke preventieve audit door integriteitsexperts is hierbij aan te bevelen.
Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat interne procedures en werkinstructies onvolledig zijn, onjuiste informatie bevatten of zelfs ontbreken. Er blijken veel verschillende aanvraagformulieren in omloop te zijn, waarbij sommige varianten geen ruimte laten voor identiteitsgegevens of een rekeningnummer of waarbij soms verzekeraars door de toelichting bij het aanvraagformulier van onjuiste informatie worden voorzien. In samenwerkingsovereenkomsten wordt slechts in algemene bewoordingen opgenomen dat een tussenpersoon zich aan de wet moet houden. Verder kwam uit het onderzoek naar voren dat contante transacties bij levensverzekeraars slechts zeer sporadisch voorkomen.
10
Om praktische problemen te verhelpen en ten behoeve van eenduidig beleid worden de volgende aanbevelingen gedaan: •
De PVK dient regels te stellen aan de bedrijfsvoering door levensverzekeraars m.b.t. interne procedures ter naleving van de Wet MOT en WID ten behoeve van eenduidigheid en compleetheid;
•
Indien een verzekeraar werkt met tussenpersonen of gevolmachtigde agenten, dient de verzekeraar na te gaan of de tussenpersoon (of gevolmachtigd agent) de cliënt op de juiste wijze heeft geïdentificeerd. Het aanvraagformulier zou hierbij een rol kunnen spelen;
•
Op het aanvraagformulier zou ruimte moeten zijn voor rekeningnummer én tenaamstelling rekening;
•
De verzekeringsbranche zou overeen moeten komen dat betalingen uitsluitend via automatische incasso plaatsvinden of per acceptgiro, zodat contante transacties helemaal niet meer voor kunnen komen. In dat licht zou het standaard ‘aanvraagformulier voor een levensverzekering’ dat afkomstig is van het Verbond van Verzekeraars aangepast moeten worden: keuze voor contante betaling verwijderen, ruimte laten voor tenaamstelling rekening (ook bij betaling per acceptgiro);
•
Indien een verzekeraar werkt met tussenpersonen of gevolmachtigde agenten dienen in de samenwerkingsovereenkomst afspraken te worden gemaakt over het voldoen aan de plichten uit de Wet MOT en de WID en over het treffen van beheersingsmaatregelen. De verzekeraar moet zich ook het recht voorbehouden om zelf steekproefsgewijze controles te uit te voeren en zonodig het contract met de tussenpersoon of de gevolmachtigde agent te ontbinden. Woorden van deze strekking moeten in elke samenwerkingsovereenkomst worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de afspraken die de herverzekeraar maakt met de verzekeraars;
•
Bij twijfel over de echtheid van een identiteitsdocument dient de mogelijkheid tot VIS2raadpleging open te staan. Hier zien wij een taak voor de brancheorganisatie van verzekeraars.
Apeldoorn, december 2003
2
VIS = Verificatie Identificatie Systeem, een systeem dat via BKR te Tiel geraadpleegd kan worden om te zien of identiteitsbewijzen als vermist of gestolen staan vermeld. 11
Bijlage 1- Vragenlijst voor levensverzekeraars
Gericht toezichtsonderzoek naleving van de Wet MOT en de WID door levensverzekeraars
Geachte directie / geacht bestuur, Levensverzekeraars hebben, samen met de andere financiële instellingen, toezichthouders, overheid en opsporingsdiensten, onder andere de taak de integriteit van de financiële sector te bewaken. Het voorkómen van witwassen is hiervan een belangrijk aspect. In Nederland is de anti-witwaswetgeving in de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties (Wet MOT) en de Wet identificatie bij dienstverlening (WID) vastgelegd. De Wet MOT bepaalt dat ongebruikelijke transacties gemeld moeten worden; de WID regelt de identificatie van cliënten. De Pensioen- & Verzekeringskamer (PVK) is als toezichthouder op verzekeringsmaatschappijen onder andere belast met het toezicht op naleving van de Wet MOT en de WID. In een gericht toezichtsonderzoek wil de PVK aan de hand van het bijgevoegde vragenformulier nagaan hoe het gesteld is met de naleving van de Wet MOT en de WID door levensverzekeraars met hoofd- of bijkantoor/filiaal in Nederland. Vorig jaar hebben het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Vereniging van Makelaars in Assurantiën en Assurantieadviseurs onder hun leden een enquête verspreid over de (effectiviteit van de) indicatoren van de Wet MOT. Om die reden zal de PVK in haar vragenlijst geen aandacht besteden aan dit onderwerp. De vragen op het formulier zijn gericht op de beheersingsmaatregelen die u als financiële instelling hebt genomen om te voorkomen dat u verwijtbaar betrokken raakt bij witwassen van geld. Deze beheersingsmaatregelen bestaan onder andere uit een goede administratieve organisatie en interne controleprocedures met betrekking tot anti-witwaswetgeving. Het vragenformulier bestaat uit drie delen. In de eerste twee delen worden vragen gesteld die betrekking hebben op respectievelijk de Wet MOT en de WID. In het derde deel worden vragen gesteld die betrekking hebben op informatievoorziening en training van medewerkers. Het invullen van het formulier neemt ongeveer een half uur van uw tijd in beslag. Als de antwoorden daartoe aanleiding geven, kan de PVK nadere vragen stellen aan of nader onderzoek bij een afzonderlijke levensverzekeraar instellen. Daarnaast zal een aselecte groep van levensverzekeraars bezocht worden om – mede aan de hand van de gegeven antwoorden nader op de naleving van de Wet MOT en WID in te gaan. Deze levensverzekeraars zullen hiervoor afzonderlijk benaderd worden. Op basis van de ingevulde vragenformulieren en de gesprekken verwacht de PVK voldoende inzicht te krijgen in de naleving van de antiwitwaswetgeving door levensverzekeraars. Gezien het belang van het onderzoek is medewerking verplicht, op straffe van een dwangsom. U wordt verzocht het formulier in te vullen, te ondertekenen en uiterlijk 8 maart 2002 te retourneren. Een antwoordenvelop is bijgevoegd. Mocht u vragen hebben over dit onderzoek, dan kunt u contact opnemen met mevrouw mr. J. Remie, telefoon (055) –357 66 91 of per e-mail:
[email protected]. Wij vertrouwen op uw medewerking. Met vriendelijke groet, Pensioen- & Verzekeringskamer Mr. D.E. Witteveen Voorzitter
12
Onderstaande gegevens graag altijd invullen Naam levensverzekeraar: Vestigingsplaats: Naam functionaris (degene die deze vragenlijst invult): Functie: Afdeling: Telefoonnummer: E-mail:
Inleiding tot de Wet MOT Op grond van de Wet MOT moeten ongebruikelijke transacties worden gemeld aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties. Een transactie is, volgens de Wet MOT, ongebruikelijk wanneer deze voldoet aan één of enkele criteria, de zogenoemde indicatoren. Deze indicatoren zijn neergelegd in de indicatorenlijst, welke bestaat uit 7 onderdelen. De onderdelen 2 en 3 van de indicatorenlijst zijn van toepassing op het afsluiten (en het verlenen van bemiddeling daarbij) en het afwikkelen van een levensverzekering. Ook voorgenomen ongebruikelijke transacties vallen onder de meldingsplicht, omdat zich situaties kunnen voordoen waarbij de cliënt of de instelling afziet van het verrichten van een voorgenomen transactie, terwijl er toch sprake is van meldenswaardige feiten.
Deel 1 Vragen die betrekking hebben op de Wet MOT Vraag 1:
Wie is binnen uw organisatie belast met het signaleren van ongebruikelijke transacties? (meerdere antwoorden mogelijk)
? de directie
? de compliance officer ? de leidinggevende ? de medewerker die polissen afsluit ? de medewerker die werkzaam is op de afdeling waar mutaties en afkopen plaatsvinden ? alle medewerkers ? overig, namelijk…
Vraag 2:
Heeft u een interne procedure met betrekking tot het signaleren en (intern) melden van (voorgenomen) ongebruikelijke transacties?
? ja (interne procedure meezenden met deze vragenlijst s.v.p.) ? nee (ga verder naar vraag 4)
13
Vraag 3:
Wie is verantwoordelijk voor het melden van (voorgenomen) ongebruikelijke transacties aan het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties? (meerdere antwoorden mogelijk)
? de betrokken medewerker (zie antwoord op vraag 1) ? de leidinggevende ? de compliance-officer (of een vergelijkbare functie / afdeling, namelijk:……………………..) ? de directeur/directie ? overig, namelijk … Vraag 4:
Wordt er controle gehouden op een correcte uitvoering van de Wet MOT?
? ja ? nee (ga verder naar vraag 6)
Vraag 5:
Wie houdt controle op een correcte uitvoering van de Wet MOT en op welke wijze wordt deze controle uitgeoefend? ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………..
Vraag 6:
Is de meldingsplicht opgenomen in de acceptatie-, mutatie- (afkoop, wijziging begunstiging, belening, etc.) en uitkeringsprocedures? ? ja, op de volgende wijze:…………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………………………... .………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………... ? nee, omdat……………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………………………...
14
Vraag 7:
Wordt nagegaan of gewaarborgd is dat assurantietussenpersonen en/of gevolmachtigde agenten meldprocedures hebben en toepassen (bijvoorbeeld in de agentuurovereenkomst of volmacht)? ? wij werken niet met tussenpersonen en gevolmachtigde agenten ? ja, op de volgende wijze:……………………………………………………………………….…... ……………………………………………………………………………………………………….... .. …………………………………………………………………………………………………………... .………………………………………………………………………………………………………….. ? nee, omdat …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………………………...
Inleiding tot de WID Uitgangspunt van de WID is dat een financieel bedrijf of beroep bepaalde financiële diensten pas mag verlenen als de identiteit van de cliënt is vastgesteld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen situaties waarbij identificatie verplicht is als een transactie een bepaald bedrag overschrijdt en situaties waarin altijd een identificatie moet plaatsvinden. Een cliënt hoeft niet te worden geïdentificeerd als de cliënt bij u bekend is en bij een eerdere gelegenheid zijn identiteit al is vastgesteld. In een aantal gevallen kan bij de identificatie worden afgegaan op de gegevens die een andere instelling reeds bij een eerdere financiële dienst heeft vastgesteld (de zogeheten ‘afgeleide identificatie’).
Deel 2
Vragen die betrekking hebben op de WID
Vraag 8:
Wie is belast met identificatie vóór het verrichten van een financiële dienst? (meerdere antwoorden mogelijk) ? de directie ? de compliance officer ? de leidinggevende ? de medewerker die polissen afsluit ? alle medewerkers ? assurantietussenpersoon / gevolmachtigde agent (ga verder naar vraag 14) ? overig, namelijk……………………………………………………………………………………….
Vraag 9:
Is de identificatieprocedure, zoals vermeld in de WID, verwerkt in werkinstructies voor betrokken medewerkers (zie antwoord op vraag 9)? ? ja, op de volgende wijze:…………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………... …………………………………………………………………………………………………………...
.………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………….….. ? nee, omdat ……………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………
15
Vraag 10:
Artikel 6 van de WID luidt: ‘De financiële instelling is verplicht de volgende gegevens vast te leggen op een zodanige wijze dat deze toegankelijk zijn: (….)’. Hoe vindt in uw organisatie de vastlegging ex art. 6 WID plaats? …………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………………..
Vraag 11:
Wordt er gecontroleerd of het document dat gebruikt wordt voor identificatie als gestolen of vermist staat geregistreerd? ? ja, namelijk door………………………………………………………………………………………. ? nee, omdat ……………………………………………………………………………………………..
Vraag 12:
Wordt er controle gehouden op een correcte uitvoering van de WID? ? ja ? nee (ga verder naar vraag 15)
Vraag 13:
Wie ziet toe op een correcte uitvoering van de WID en op welke wijze wordt deze controle uitgeoefend? ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 14:
Wordt gecontroleerd of assurantietussenpersonen en/of gevolmachtigde agenten op de juiste wijze hebben geïdentificeerd? ? wij werken niet met tussenpersonen en gevolmachtigde agenten ? ja, namelijk door………………………………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………………….. ? nee, omdat………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………
16
Deel 3
Vragen met betrekking tot informatievoorziening en training van medewerkers
Vraag 15:
Wordt er aandacht besteed aan training of opleiding van medewerkers die belast zijn met de uitvoering van de Wet MOT en de WID? ? ja, bij indiensttreding ? ja, regelmatig, namelijk …. x per … jaar ? nee (ga verder met vraag 20)
Vraag 16:
Op welke wijze worden deze medewerkers gewezen op de Wet MOT en de WID? (meerdere antwoorden mogelijk) ? via een interne cursus ? via een externe cursus, namelijk …………………………………………………………………… ? via zelfstudie ? anders, namelijk ……………………………………………………………………………………….
Vraag 17:
Welke aspecten van de Wet MOT worden daarbij behandeld? (meerdere antwoorden mogelijk) ? de indicatoren ? verschil tussen subjectieve en objectieve indicatoren ? verschil tussen ongebruikelijke en verdachte transacties ? identificatieplicht ? achtergrond van de Wet MOT ? consequenties van het niet-melden van ongebruikelijke transacties ? consequenties van het verlenen van medewerking aan witwasactiviteiten ? overig, namelijk ……………………………………………………………………………………..
Vraag 18:
Welke aspecten van de WID worden daarbij behandeld? (meerdere antwoorden mogelijk) ? situaties waarbij identificatie verplicht is ? situaties waarin identificatie achterwege kan blijven ? situaties waarbij iemand namens iemand anders optreedt ? documenten waarmee identificatie van personen kan plaatsvinden ? documenten waarmee identificatie van rechtspersonen kan plaatsvinden ? wijze van vastleggen van de identificatie ? situaties waarbij extra gegevens moeten worden vastgelegd ? situaties waarbij een cliënt zijn identiteit niet kan of wil bewijzen ? achtergrond van de WID ? consequenties van het niet of niet correct vaststellen van de identiteit ? overig, namelijk …
17
Vraag 19:
Hoe worden de betrokken medewerkers (zie antwoord op vraag 1 en 8) geïnformeerd over wijzigingen in de Wet MOT of de indicatoren of wijzigingen in de WID? ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………….
Vraag 20:
Welke voorziening / procedure bestaat er om gevolg te geven aan verzoeken van de PVK om (extra) alert te zijn bij bepaalde transacties (bijvoorbeeld met betrekking tot transacties met landen waar een adequaat anti-witwassysteem ontbreekt)? ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………….
Hieronder kunt u overige opmerkingen en/of bijzonderheden melden:
……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. ……………………………………………………………………………………………………………. Met dank voor de moeite
18