1<
-a52 NADERE REGELING VRONS
OVEREENKOMST TUSSEN DE STAAT DER NEDERLANDEN EN DE NV NEDERLANDSE SPOORWEGEN TER NADERE REGELING VAN HÜN ONDERLINGE VERHOUDINGEN MET BETREKKING TOT HET REIZIGERSVERVOER
UTRECHT/ 'S-GRAVENHAGE, DECEMBER 1987
N.V. Nederlandse Spoorwegen
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Algemeen Secretariaat
Directoraat-Generaal van het Verkeer
Sct/021/04/0025M/Z
Utrecht/'s-Gravenhage, december 1987
HAPERE REGELING VRONS
INHOUD
Blz.
Overeenkomst Bijlagen Structuur en omvang net II
Voorzieningsniveau/dienstregeling
10
III
Tariefhoogte/tarieven en overige
16
vervoervoorwaarden IV
Investeringen
19
Financiële bijdrage als compensatie
23
voor de economische nadelen voortvloeiend uit gehandhaafde, opgelegde c.q. op te leggen openbare dienstverplichtingen
VI
Arbeidskosten
50
VII
Financiële controle
54
VIII
Doelmatigheid
56
Toelichting
58
-2-
OVEREENKOMST
De Staat der Nederlanden, ten deze vertegenwoordigd door de Minister van Verkeer en Waterstaat, hierna te noemen de Staat en de N.V. Nederlandse Spoorwegen, gevestigd te Utrecht, ten deze vertegenwoordigd door haar PresidentDirecteur, hierna te noemen NS;
Gezien de Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Pb. nr. L 156 van 28 juni 1969); Gezien de Comptabiliteitswet (Stb. 1976, 671); Gezien de Wet personenvervoer (Stb. 1987, 175) en het Besluit personenvervoer (Stb. 1987, 506); Gezien de "Basisfilosofie ten behoeve van de totstandkoming van een nadere regeling van de verhouding Rijksoverheid - NS", zoals vastgelegd in document 18986 nr. 1, Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985; Gelet op de in de Basisfilosofie aangegeven verantwoordelijkheden van de Staat en van NS; Gelet met name op de verantwoordelijkheid van de Staat voor de structuur en de omvang van het net, voor de regels over de afstemming van het aanbod van het openbaar railvervoer op het gebruik hiervan en voor het geven van aanwijzingen voor het opstellen van het voorstel voor een dienstregeling (voorzieningsniveau), alsmede voor de tariefhoogte van het reizigersvervoer en het ter beschikking stellen van voldoende middelen om haar beleid in dezen uit te voeren;
Gelet met name op de verantwoordelijkheid van NS voor een doelmatige bedrijfsvoering, een rechtmatige en doelmatige aanwending van de door de Staat aan NS ter beschikking gestelde middelen daaronder begrepen;
komen als volgt overeen:
-3-
ALGEMEEN Artikel 1
Deze overeenkomst heeft ten doel voor het reizigersvervoer van NS nadere regels te stellen omtrent de in het kader van de wederzijdse verantwoordelijkheden na te komen verplichtingen en uit te oefenen bevoegdheden, zoals deze zijn neergelegd in de EEG-Verordening 1191/69, de Comptabiliteitswet, de Wet en het Besluit personenvervoer en de Basisfilosofie.
STRUCTUUR EN OMVANG NET Artikel 2 De Staat en NS nemen met betrekking tot plannen tot wijziging in de structuur en de omvang van het net, met name ten aanzien van nieuwe lijnen, nieuwe stations en projekten die leiden tot capaciteitsverruiming van het net, de regels in acht als vervat in bijlage I.
VOORZIENINGSNIVEAU EN DIENSTREGELING Artikel 3 De Staat en NS nemen met betrekking tot de afstemming van het aanbod van openbaar railvervoer op het gebruik hiervan (voorzieningsniveau) alsmede met betrekking tot de dienstregeling de regels in acht als vervat in bijlage II.
TARIEFHOOGTE EN TARIEVEN EN OVERIGE VERVOERVOORWAARDEN Artikel 4 De Staat en NS nemen met betrekking tot de tariefhoogte en de tarieven en overige vervoervoorwaarden van het reizigersvervoer de regels in acht als vervat in bijlage III.
-4-
INVESTERINGEN Artikel 5 De Staat en NS nemen met betrekking tot de investeringen ten behoeve van het reizigersvervoer de regels in acht als vervat in bijlage IV.
FINANCIËLE BIJDRAGE ALS COMPENSATIE VOOR DE ECONOMISCHE NADELEN VOORTVLOEIEND UIT GEHANDHAAFDE. OPGELEGDE C O . OP TE LEGGEN OPENBARE DIENSTVERPLICHTINGEN (OP) Artikel 6
6.1
De Staat stelt op basis van de regels voor de afstemming van het aanbod van openbaar railvervoer op het gebruik hiervan en de in dat kader aan NS gegeven aanwijzingen (voorzieningsniveau), de door haar vastgestelde tariefhoogte en hetgeen overigens terzake is overeengekomen, jaarlijks de aan NS toe te kennen financiële bijdrage als compensatie voor de economische nadelen voortvloeiend uit de door de Staat gehandhaafde opgelegde openbare c.q. op te leggen dienstverplichtingen vast.
6.2
De Staat en NS nemen met betrekking tot de financiële bijdrage OD de regels in acht als vervat in bijlage V.
ARBEIDSKOSTEN Artikel 7
7.1
Deze overeenkomst dient mede ter voldoening aan het bepaalde in artikel 2 lid 3 van de Wet arbeidsvoorwaardenontwikkeling gepremieerde en gesubsidieerde sector (WAGGS) (Stb. 1985, 695).
7.2
De Staat en NS nemen met betrekking tot de arbeidskosten de regels in acht als vervat in bijlage VI.
FINANCIËLE CONTROLE Artikel 8
De Staat en NS nemen met betrekking tot het toezicht op de rechtmatige besteding van de door de Staat aan NS verstrekte middelen de regels in acht als vervat in bijlage VII.
DOELMATIGHEID Artikel 9 De Staat en NS nemen met betrekking tot de toetsing van de ontwikkeling van de doelmatigheid van de NS-bedrijfsvoering de regels in acht als vervat in bijlage VIII.
INFORMATIE Artikel 10
De Staat en NS verstrekken elkaar de informatie overeenkomstig het bepaalde in de bijlagen I t/m VIII, zulks met inachtneming van de regels vervat in die bijlagen.
SLOTBEPALINGEN Artikel 11 11.1
Deze overeenkomst geldt zolang NS beschikt over een rechtsgeldige vergunning voor interlokaal openbaar vervoer.
11.2
Indien de Staat of NS het noodzakelijk acht deze overeenkomst te wijzigen of aan te passen, treden zij met elkaar daarover in overleg.
11.3
Indien de Staat of NS deze overeenkomst wil opzeggen wordt daarvoor een redelijke termijn in acht genomen.
-6-
Artikel 12 De bijlagen I t/m VIII maken een geïntegreerd onderdeel uit van deze overeenkomst.
Artikel 13 Deze overeenkomst kan worden aangehaald als de Nadere Regeling VRONS.
Aldus in tweevoud ondertekend,
De Staat der Nederlanden
N.V. Nederlandse Spoorwegen
's-Gravenhage, 23 december 1987
Utrecht, 23 december 1987
-7-
STRUCTUUR EN OMVANG HET
Bijlage I
1.
Nieuwe stations
1.1
NS vraagt de Minister in een zo vroeg mogelijk stadium voorwaardelijk in te stemmen met de opening van een nieuw station.
1.2
De Minister verleent de in 1.1 bedoelde goedkeuring indien: -
opening vervoerkundig wenselijk wordt geacht;
-
de geprognotiseerde extra-jaaropbrengsten de geschatte extra-jaarkosten overtreffen;
-
de geschatte direkte investeringskosten niet meer dan ƒ3,5 mio bedragen (prijspeil 1985).
1.3
Het voorstel tot voorwaardelijke goedkeuring is voor de Minister voorwerp van nadere overweging indien: -
opening vervoerkundig wenselijk wordt geacht;
-
de geschatte extra-jaarkosten de geprognotiseerde extra-jaaropbrengsten overtreffen en/of de geschatte direkte investeringskosten meer dan ƒ3,5 mio bedragen (prijspeil 1985).
1.4
Ten behoeve van de oordeelsvorming door de Minister verschaft NS: -
een toelichting op de vervoerkundige wenselijkheid;
-
een overzicht van de noodzakelijke investeringen;
-
een prognose van de extra-jaaropbrengsten en een schatting van de extra-jaarkosten, waarbij wordt aangegeven: .
het verwachte debiet aan inwoners, arbeidsplaatsen en voorzieningen; het verwachte aantal in- en uitstappende reizigers;
.
de bediening; de verwachte consequenties voor het stads- en/of streekvervoer.
1.5
De bij de in 1.1 bedoelde goedkeuring te stellen voorwaarden worden door de Minister na overleg met NS vastgesteld.
-8-
1.6
De Minister neemt het nieuwe station na verlening van voorwaardelijke goedkeuring op in een meerjarenprogramma personenvervoer.
2.
Nieuwe lijnen
2.1
NS verzoekt de Minister de (mogelijke) aanleg van een nieuwe lijn op te nemen in een lange(re) termijn programma, op basis van daartoe door NS te verstrekken informatie.
2.2
NS verzoekt de Minister een uitspraak te doen over de wenselijkheid van een onderzoek naar, dan wel over de realisering van een door NS voorgestelde nieuwe lijn.
2.3
Ten behoeve van de oordeelsvorming door de Minister verstrekt NS: -
een toelichting op de vervoerkundige wenselijkheid;
-
een overzicht van de planologische randvoorwaarden;
-
een globale schatting van de investeringskosten;
-
een indicatie van de tijd die nodig is voor planvoorbereiding en -uitvoering.
2.4
De Minister brengt NS tijdig en rekening houdend met de in 2.3 bedoelde tijdsindicatie zijn oordeel ter kennis.
2.5
Indien de Minister, als reactie op het in 2.2 bedoelde verzoek dan wel eigener beweging, van oordeel is dat een onderzoek naar, dan wel de realisering van een nieuwe lijn wenselijk is, neemt hij de aanleg van de nieuwe lijn op in een meerjarenprogramma personenvervoer en stelt hij een projectgroep in met als taak nader onderzoek te verrichten naar aspecten als: -
de vervoerkundige wenselijkheid;
-
de bedrijfseconomische en algemeen economische rentabiliteit;
-
mogelijke tracé's en daarmee verbonden planologische en milieuaspecten;
-
het functionele programma van eisen.
-9-
2.6
Met inachtneming van de resultaten van het in 2.5 bedoelde onderzoek en de terzake geldende procedures stelt de Minister het tracé van de nieuwe lijn vast.
3.
Projecten die leiden tot capaciteitsverruiming van het net
3.1
NS verzoekt de Minister de (mogelijke) realisering van een tot een capaciteitsverruiming van het net leidend project op te nemen in een lange(re) termijn programma op basis van daartoe door NS te verstrekken informatie.
3.2
NS vraagt de Minister in een zo vroeg mogelijk stadium voorwaardelijk in te stemmen met de realisering van een tot een capaciteitsverruiming van het net leidend project dat naar het oordeel van NS noodzakelijk is.
3.3
Ten behoeve van de oordeelsvorming door de Minister verstrekt NS: -
een toelichting op de vervoerkundige noodzakelijkheid; een overzicht van de planologische randvoorwaarden;
-
een schatting van de investeringskosten;
-
een indicatie van de tijd die nodig is voor planvoorbereiding en -uitvoering.
3.4
De Minister brengt NS tijdig en rekening houdend met de in 3.3 bedoelde tijdsindicatie zijn oordeel ter kennis.
3.5
De bij de in 3.2 bedoelde goedkeuring te stellen voorwaarden worden door de Minister na overleg met NS vastgesteld.
3.6
De Minister neemt het project na verlening van voorwaardelijke goedkeuring op in een meerjarenprogramma personenvervoer.
-10-
VOORZIENINGSNIVEAU/DIENSTREGELING
Bijlage II
1.
Afstfirnmingsreeels en aanwijzingen
Tijdschema
1.1
De regels voor de afstemming van het aanbod van openbaar railvervoer op het gebruik hiervan als bedoeld in artikel 32 lid 1 van het Besluit personenvervoer vinden hun neerslag in het Normeringssysteem Voorzieningsniveau Treindienst (NVT). Op voorstel van de Minister of van NS kan dit systeem na overleg met NS door de Minister worden gewijzigd. Met vastgestelde wijzigingen wordt in het kader van het dienstregelingsjaar N+l/N+2 zo mogelijk rekening gehouden.
1.2
In het kader van de onder 1.1 bedoelde afstemmingsregels kan de Minister - overeenkomstig het bepaalde in artikel 37 lid 1 van het Besluit personenvervoer - al dan niet op voorstel van NS aanwijzingen geven die NS bij het opstellen van het voorstel voor een dienstregeling in acht dient te nemen.
1.3
Ten behoeve van de door de Minister op voorstel van NS te geven aanwijzingen, verschaft NS de informatie als vervat in de artikelen 2.1 en 2.2.
2.1
Mutaties in li.1nvoeringr treinfrequentie en stationsbediening
2.1.1 Per mutatie a. Een beschrijving van het gewijzigde dienstregelingspatroon, de daarmee verband houdende vervoerkundige achtergronden alsmede de bijbehorende basisgegevens in het kader van een toetsing aan het NVT.
april jaar N
-11-
b. Voor zover relevant de verwachte effecten op:
-
de vervoersomvang
april jaar N
:aantallen reizen en reizigerskilometersj
-
de benodigde capaciteit
-
de produktiekwantiteiten;
-
kosten en opbrengsten;
-
de kwaliteit
:personeel en materieel;
:een omschrijving van kwaliteitseffecten.
c. De invloed op de financiële bijdrage OD in jaar N+1
juni jaar N
d. De onder a. en c. bedoelde gegevens worden indien
april jaar N
nodig gegeven overeenkomstig het onderscheid in aanloopfase en evenwichtssituatie.
2.1.2 Totaal mutaties a. Ten behoeve van het vaststellen van de invloed op de financiële bijdrage OD in jaar N+1:
De effecten van alle mutaties tezamen op:
-de vervoersomvang
:aantallen reizen en reizigerskilometers;
-de benodigde capaciteit -de produktiekwantiteiten;
:personeel en materieel;
juni jaar N
-12-
-
de vervoersopbrengsten en -kosten, per kostencategorie.
b. De verwachte invloed op basisgegevens en KPI's in de jaren N+l tot en met N+5.
2.2
Nieuwe li.1nenf nieuwe stationsf projecten leidend tot capaciteitsverruiming van het net
2.2.1 Per proleet Per nieuw te stichten lijn en station alsmede per project dat leidt tot capaciteitsverruiming van het net verschaft NS de Minister, in aansluiting op de informatie als vervat in de bijlagen I (structuur en omvang net) en IV (investeringen): a. De van toepassing zijnde gegevens van 2.1.1 b. De effecten op basisgegevens en KPI's gesplitst naar aanloopfase en evenwichtsituatie. Voor zover zinvol wordt per project een specificatie van effecten in het meerjarenplan opgenomen. Mutaties tijdens de voortschrijding van het project mede tengevolge van zich wijzigende inzichten worden in het overleg over de dienstregeling gemeld en verwerkt in het meerjarenplan en de ramingen van de financiële bijdragen OD. 2.2.2 Alsmede, in het kader van de indiening van het investeringsvoorstel. per nieuw station: a. een voorstel tot aanwijzing als halte of station; b. een dienstregelingsvoorstel; c. een voorstel voor de tariefafstand; d. een opgave van door de Rijksoverheid en door de Gemeente (provincie) te financieren infrastructuur.
-13-
3.
Vastgestelde aanwijzingen De Minister geeft NS, op basis van de verstrekte in-
september
formatie dan wel eigener beweging, na overleg met NS,
jaar N
aanwijzingen die NS bij het opstellen van het voorstel voor de dienstregeling voor het dienstregelingsjaar N+l/N+2 in acht dient te nemen.
4.
Dienstregeling
4.1
NS verstrekt de Minister een verschillenstaat met een
november
toelichting in het kader van het NVT, waarin tot uiting
jaar N
komt welke aanpassingen NS wil doorvoeren in de dienstregeling, onder andere wat betreft: • -
begin/einde dienst; verschuivingen in tijdligging i.v.m. aansluitingen; in de spits toegevoegde treinen;
-
afwijkingen van patroon in stille uren, zaterdag/ zondag.
NS verstrekt daarbij tevens, voor zover relevant, informatie met betrekking tot kosten- en opbrengstenconsequenties. 4.2
NS legt de Minister een voorstel voor de dienstregeling
januari jaar
voor het dienstregelingsjaar N+l/N+2, opgesteld met in-
N+l
achtneming van het NVT en - zoveel mogelijk - de gegeven aanwijzingen als bedoeld onder 3, onder vermelding van nog niet eerder gemelde mutaties, ter goedkeuring voor. 4.3
De Minister keurt, zo nodig na overleg met en wijziging
februari jaar
door NS, het voorstel voor de dienstregeling goed.
N+l
5.
Evaluatie en toetsing
5.1
Indien nodig vindt in overleg tussen NS en de Minister evaluatie plaats van reeds goedgekeurde grote projec-
incidenteel
14-
ten t.a.v. vervoercijfers, productie- en capaciteitsgegevens.
5.2
De dienstregeling kan aan het NVT worden getoetst door het spoorboekje te vergelijken met de mede op grond van het NVT onder 2.1 voorgestelde mutaties.
5.3
De Minister kan een toelichtende verklaring van NS vragen waarin wordt aangegeven of via de onder 2.1 voorgestelde mutaties allef uit een oogpunt van het NVT, noodzakelijke aanpassingen door NS in de dienstregeling zijn verwerkt.
6.
Vervoersintegratie
6.1
De Minister en NS verschaffen elkaar desgevraagd informatie ten behoeve van de afstemming tussen het door NS verrichte c.q. te verrichten vervoer en het overige openbaar vervoer.
6.2
Bij door NS voorgestelde mutaties in lijnvoering, treinfrequentie en stationsbediening in het kader van bedoelde afstemming wordt indien mogelijk in overleg met de betrokken vervoerders het kostenen opbrengstenbeeld per vervoerder aan de Minister voorgelegd.
7.
Sluiting liinen en stations
Al dan niet op voorstel van NS kan de Minister NS de aanwijzing geven, de exploitatie van een lijn c.q. de bediening van een station te beëindigen.
-15-
Annex bil bijlage II. Model-beschikklne.
DE MINISTER VAN VEEKEER EN WATERSTAAT
Gelet op de Wet personenvervoer (Stb. 1987, 175) en het Besluit personenvervoer (Stb. 1987, 506), in het bijzonder op artikel 37 van het Besluit; Gezien de voorstellen van de N.V. Nederlandse Spoorwegen om ten behoeve van de voorbereiding van de dienstregeling voor het dienstregelingsjaar N+l/N+2 aanwijzingen te geven betreffende met name genoemde voorzieningen;
BESLUIT
De N.V. Nederlandse Spoorwegen de in de bijlage bij deze beschikking opgenomen aanwijzingen te geven, die bij het opstellen van het voorstel voor de dienstregeling voor het dienstregelingsjaar N+l/N+2 in acht genomen dienen te worden.
's-Gravenhage,
september 19
DE MINSTER VOORNOEMD
-16-
TARIEFHOOGTE/TARIEVEN KN OVERIGE VERVOERVOORWAARDEN
Tariefhoogte
1.1
Bijlage III
Tijdschema
De Minister en NS stellen elkaar wederzijds op de hoogte van - wijziging van - hun meerjarenbeleid met betrekking tot de tariefhoogte c.q. de tarieven en overige vervoervoorwaarden.
1.2
Ten behoeve van de vaststelling door de Minister van de
augustus
tariefhoogte voor het tarieflaar N+l/N+2, geeft NS aan:
jaar N
a. mogelijke varianten van de tariefhoogte, waaronder de tariefhoogtes -
die leidt tot een opbrengstenontwikkeling gelijk aan de kostenontwikkeling, gegeven de indexering van de kosten met het gewogen gemiddelde van de arbeidskosten- en prijsniveau-ontwikkeling overeenkomstig de daaromtrent overeengekomen systematiek;
-
op basis van de ontwikkeling van de kosten van 1evens onde rhoud;
-
op basis van het meerjarenbeleid van de Minister, voor zover dat voor 1 juni aan NS bekend is, en die op basis van het meerjarenbeleid van NS, als bedoeld in 1.1.
b. de verwachte consequenties per variant voor de vervoersomvang, de bezettingsgraad, de opbrengsten en, voor zover relevant, de kosten reizigersvervoer.
1.3
Ten behoeve van de oordeelsvorming door de Minister ten
augustus
aanzien van beslissingen met betrekking tot kalender-
jaar N
jaar N+l geeft NS, voorzien van een toelichting, aan: -
de begrote en de gerealiseerde vervoersomvang, opbrengsten en, voor zover relevant, kosten reizigersvervoer in jaar N-l (zie bijlage V)
-
de begrote en de gerealiseerde bezettingsgraad in jaar N-l (zie bijlage VIII)
-17-
-
de ontwikkeling van de vervoersomvang en de vervoersopbrengsten in jaar N tot en met juni volgens de recentste inzichten, alsmede een op die inzichten gebaseerde prognose van de vervoersomvang en de opbrengsten en kosten reizigersvervoer in jaar N.
1.4
De Minister stelt, mede op basis van de door NS verstrek-
medio septem-
te informatie en het terzake met NS gevoerde overleg, de
ber jaar N
voorlopige tariefhoogte voor het tariefjaar N+l/N+2 vast.
1.5
De Minister stelt de definitieve tariefhoogte voor het
uiterlijk
tariefjaar N+l/N+2 vast.
1 december jaar N
Tarief
2.1
NS legt de Minister een voorstel voor de tarieven en
uiterlijk
overige vervoervoorwaarden voor het tariefjaar N+l/
1 november
N+2, opgesteld met inachtneming van de vastgestelde
jaar N
voorlopige tariefhoogte, ter goedkeuring voor.
2.2
Voor zover deze vaststelling en de daarmee gepaard gaande wijzigingen als doel dan wel als effect een wijziging in de heersende spits/dalverhouding hebben, wordt dat door NS, gekwantificeerd en zonodig met toelichting, aangegeven.
2.3
De Minister keurt, zonodig na overleg met en wijziging
medio december
door NS, de tarieven en overige vervoervoorwaarden van
jaar N
NS goed.
-18-
Annex bil bijlage III
Model-beschikking vaststelling tariefhooete
DE MINISTEE VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Gelet op de Wet Personenvervoer (Stb. 1987, 175) en het Besluit personenvervoer (Stb. 1987, 506), in het bijzonder op artikel 27 van de Wet en artikel 48 van het Besluit;
BESLUIT
Artikel 1
De (voorlopige) tariefhoogte van de N.V. Nederlandse Spoorwegen voor het tariefjaar N+l/N+2 wordt vastgesteld overeenkomstig de voor het tariefjaar N/N+1 vastgestelde tariefhoogte, verhoogd/verlaagd met
X.
Artikel 2
Aan de vaststelling van de (voorlopige) tariefhoogte liggen de overwegingen ten grondslag als vermeld in de bijlage behorende bij deze beschikking.
's-Gravenhage,
DE MINISTER VOORNOEMD
19
-19-
INVESTERINGEN
1.
Bijlage IV
Toekomstige investeringen
NS verstrekt de Minister ter informatie het Investeringsplan Lange Termijn dat de neerslag vormt van het door NS geformuleerde langere termijnbeleid op dit gebied.
2.
Door de Minister te beoordelen investeringsvoorstellen
2.1
NS legt de Minister ter goedkeuring voor de investeringsvoorstellen tot: -
de stichting van nieuwe lijnen en stations;
-
de realisering van projecten die leiden tot capaciteitsverruiming van het net;
-
de realisering van grote projecten in relatie tot infrastructuur voor andere verkeersdragers;
-
de aanschaf van rollend materieel (uitgezonderd dienstmaterieel);
-
de realisering van projecten of programma's van projecten voor beveiliging van het spoorwegverkeer, die van wezenlijke invloed zijn op het veiligheidsniveau;
-
investeringen die NS naar verwachting zonder verhoging van de financiële bijdrage OD niet kan financieren uit de voor de exploitatie beschikbare middelen.
2.2
De Minister beoordeelt de investeringsvoorstellen aan de hand van: -
een toetsing van het voorstel aan de belangen als genoemd in artikel 4 van de Wet personenvervoer;
-
de verwachte invloed op de vervoersomvang;
-
de verwachte invloed op kosten en opbrengsten en, voor zover relevant, de financiële inpasbaarheid.
2.3
Ten behoeve van de oordeelsvorming door de Minister verstrekt NS, voorzien van een toelichting: -
een functioneel programma van eisen;
-
een investeringsbegroting, een verdeling van de uitgaven over de jaren daaronder begrepen;
-20-
-
een raming van de invloed op de financiële bijdragen 0D, in aanvang en gemiddeld over de verwachte levensduur;
-
2.4
een raming van de invloed op Basisgegevens en KPI's (zie bijlage VIII).
De Minister beslist zo spoedig mogelijk over ter goedkeuring voorgelegde investeringsvoorstellen.
2.5
Wanneer de Minister initiatieven neemt die tot investeringen leiden informeert de Minister NS zo spoedig mogelijk en treedt hij met NS in overleg.
3.
Overige investeringen
3.1
In het kader van het door NS aan de Minister verstrekte, voor het betreffende exploitatiejaar van kracht zijnde "Investeringsplan Korte Termijn (IPK)", worden - naast de onder 2.1 bedoelde investeringen - de overige investeringen voorzien van een toelichting aan de MiniBter gemeld.
3.2
De in 3.1 bedoelde overige investeringen worden afzonderlijk in het IPK opgenomen indien het investeringsbedrag meer dan ƒ2,5 mio per project bedraagt.
3.3
De in 3.1 bedoelde overige investeringen worden in een totaalvolumebedrag in het IPK opgenomen indien het investeringsbedrag niet meer dan ƒ2,5 mio per project bedraagt.
4.
Investeringsverloop
4.1
NS geeft het investeringsverloop van de in 2.1 en 3.2 bedoelde investeringen jaarlijks per project in het desbetreffende IPK aan.
4.2
NS geeft het investeringsverloop van het totaalvolume van de in 3.3 bedoelde investeringen jaarlijks in het IPK aan.
-21-
5.
Overige aspekten
5.1
Algemene kosten NS legt de in rekening te brengen A.K.-percentages voor door de Rijksoverheid rechtstreeks te financieren projecten periodiek en vergezeld van een toelichting ter goedkeuring aan de Minister voor.
5.2
Voortgangs- c a . uitgavenbewaking Bij de realisering van investeringsprojecten die door de Rijksoverheid rechtstreeks worden gefinancierd, verschaft NS de Minister periodiek informatie over de voortgang en over de daarbij gedane en verwachte uitgaven.
5.3
Betaling Rijksbijdrage De bedragen voor de door de Rijksoverheid rechtstreeks te financieren investeringsprojecten worden mede op basis van een door NS opgestelde raming van de uitgaven per kwartaal bij wijze van voorschot ter beschikking gesteld. Op basis van recente NS-inzichten vindt in het opvolgende kwartaal zonodig bijstelling plaats van het beschikbaar gestelde bedrag.
5.4
Definitieve vaststelling Rijksbijdrage De definitieve vaststelling van de Rijksbijdrage geschiedt, met inachtneming van het bij de goedkeuring beschikbaar gestelde - jaarlijks te indexeren - bedrag, mede op basis van door NS in te dienen kwartaaldeclaraties van de werkelijke uitgaven, na controle door de Rijksoverheid.
5.5
Accountantscontrole De onder 4.3 vermelde kwartaaldeclaraties worden vergezeld van een goedkeurende verklaring van de interne accountant. Voor projecten waarvan het investeringsbedrag minder dan ƒ100 mio bedraagt wordt deze verklaring jaarlijks afgegeven. De accountantscontrole op de realisering van door NS zelf te financieren investeringen is begrepen in de accountantscontrole van de NS-jaarrekening.
-22-
5.6
Huurkoopf lease en huur Onder investeringen worden mede begrepen door NS voorgenomen bezitsverkrijgingen op basis van huurkoop- of financial-lease-overeenkomsten. Onder investeringen, die in het kader van deze overeenkomst aan de Minister ter beoordeling worden voorgelegd, worden tevens begrepen huuren operational-lease-overeenkomsten, indien en voor zover deze naar aard en duur als structureel kunnen worden aangemerkt.
-23-
FINANCIELE BIJDRAGE ALS COMPENSATIE VOOR DE ECONOMISCHE
Bijlage V
NADELEN VOORTVLOEIEND ÜIT GEHANDHAAFDE. OPGELEGDE C O . OP TE LEGGEN OPENBARE DIENSTVERPLICHTINGEN (ODÏ VOOR HET JAAR N+l
Financiële bijdrage OD
De financiële bijdrage als compensatie voor de economische nadelen voortvloeiend uit gehandhaafde, opgelegde c.q. op te leggen openbare dienstverplichtingen - hierna te noemen financiële bijdrage OD - wordt vastgesteld bij wijze van taakstellende budget. Het taakstellend karakter geldt niet voor de in het budget begrepen bijdrage voor kosten ten aanzien waarvan is overeengekomen dat deze op basis van nacalculatie worden vergoed.
Calculatiebasis
Uitgangspunt bij de vaststelling van de financiële bijdrage OD zijn de kosten en opbrengsten in een basisjaar, aangepast voor: -
de effecten van goedgekeurde wijzigingen in de structuur en omvang van het net;
-
de effecten van goedgekeurde ingrijpende wijzigingen in de dienstregeling;
-
de effecten van goedgekeurde investeringen;
-
de effecten van relevante exogene ontwikkelingen en wijzigingen in regelgeving, voor zover dat is overeengekomen;
-
de indexering van kosten en opbrengsten met het gewogen gemiddelde van de arbeidskosten- en prijsniveau-ontwikkeling overeenkomstig de daaromtrent overeengekomen systematiek;
-
het in voorkomende gevallen optredende verschil tussen de opbrengsten geïndexeerd zoals hiervoor bedoeld en de opbrengsten gecalculeerd op basis van de door de Minister, in afwijking van het NS-voorstel, vastgestelde tariefhoogte.
Tijdschema
-24-
NB: In afwachting van een meer afstandelijke definitieve regeling die naar verwachting in 1988 tot stand zal komen, wordt ten aanzien van de kapitaallasten de 'bestaande' procedure gehanteerd. Deze bestaande procedure is in annex 0 bij deze bijlage expliciet opgenomen.
3.
Meer iarenramingen
3.1
De Minister verstrekt NS jaarlijks een raming van de
september jaar
middelen, die voor de verwachte ontwikkeling van het
N-l
NS-reizigersvervoer in de jaren N tot en met N+4 naar verwachting nodig en beschikbaar zullen zijn. Daarbij wordt de aansluiting met de financiële bijdrage OD gegeven.
3.2
ming een eerste inschatting van de naar verwachting in de jaren N+l tot en met N+5 noodzakelijke financiële bijdragen OD. Uitgangspunt zijn de door de Minister vastgestelde financiële bijdrage OD in jaar N en de daarbij gemaakte afspraken. Daarbij worden separaat vermeld de kosten ten aanzien waarvan is overeengekomen dat deze op basis van nacalculatie worden vergoed.
3.3
De informatie in het kader van de meerjarenraming wordt verstrekt overeenkomstig de in de annexen 1 en 2 opgenomen indeling.
3.4
g
NS verstrekt de Minister in de vorm van de meerjarenra-
De calculaties zijn gebaseerd op de arbeidskosten, de prijsgevoelige kosten en de opbrengsten waarvan is uitgegaan bij de vaststelling van de financiële bijdrage OD voor het jaar N. Bij de kosten- en opbrengstberekeningen wordt het geraamde effekt van voorgenomen reële tariefwijzigingen aangegeven.
3
week
januari jaar N
-25-
In de meerjarenraming worden de effekten opgenomen van: a. goedgekeurde en voorgenomen wijzigingen in de structuur en omvang van het net, inclusief de daarvoor benodigde investeringen; b. goedgekeurde en voorgenomen ingrijpende wijzigingen in de dienstregeling alsmede gegeven aanwijzingen terzake, inclusief de daarvoor benodigde investeringen, voor zover niet opgenomen onder a; c. goedgekeurde en voorgenomen investeringen, exclusief de onder a. en b. opgenomen investeringen.
De effekten van goedgekeurde en/of voorgenomen wijzigingen en/of investeringen worden per goedgekeurde wijziging c.q. voorstel afzonderlijk aangegeven, gesplitst in arbeidsgevoelige en prijsgevoelige kosten, kapitaallasten en opbrengsten. Voor goedgekeurde wijzigingen en investeringen worden de bij de goedkeuring vermelde effekten verwerkt, voor zover van toepassing aangepast voor ontwikkelingen in arbeidskostenniveau, prijsniveau en tariefhoogte. Daarnaast geeft NS aan de effekten van relevante exogene ontwikkelingen en wijzigingen in regelgeving, voor zover is overeengekomen c.q. zou kunnen worden overeengekomen dat deze betrokken worden bij de calculatie van de financiële bijdrage OD. NS geeft tevens de aansluiting met de op basis van eigen inzichten nodig geachte financiële bijdragen OD. Indien de Minister, anders dan op voorstel van NS, een zodanige tariefhoogte-ontwikkeling vaststelt, dat de opbrengstontwikkeling afwijkt van het gemiddelde van de ontwikkeling van het arbeidskosten- en prijsniveau, inclusief een correctie voor de vastgestelde aanpassingen hierop in jaar N, wordt het effect daarvan betrokken bij de opstelling van de meerjarenraming, danwei betrokken bij het dienstregelingsoverleg.
NB: Kapitaallasten, zie onder 2.
Zonodig voeren de Minister en NS overleg over de door NS ingediende meerjarenraming en de daarbij gehanteerde veronderstellingen.
-26-
3.7
De Minister informeert RS in hoeverre de door NS inge-
medio april
diende meerjarenraming qua niveau overeenstemt met de
jaar N
bij Rijksoverheid voor de jaren N+l tot en met N+5 bestaande inzichten.
3.8
De Minister brengt NS substantiële wijzigingen in de
incidenteel
bedragen, die in rijksbegroting van jaar N+l voor de jaren N+l t/m N+5 voor het reizigersvervoer van NS worden aangehouden, zo spoedig mogelijk ter kennis, en treedt hierover met NS in overleg.
4.
Voorlopige Raming
4.1
NS verstrekt de Minister de Voorlopige Raming van de
2e week juni
financiële bijdrage OD voor het jaar N+l.
jaar N
NS geeft daarbij de aansluiting met de op basis van eigen inzichten nodig geachte financiële bijdrage OD voor het jaar N+l, zonodig vergezeld van een toelichting op hoofdlijnen.
4.2
De informatie met betrekking tot de Voorlopige Raming van de financiële bijdrage OD wordt verstrekt conform annex 3.
4.3
Uitgangspunt bij de calculaties zijn de kosten en opbrengsten die ten grondslag liggen aan de financiële bijdrage OD voor het jaar N, voor zover van toepassing met vastgestelde aanpassingen in het jaar N zoals aangegeven onder 6 van deze bijlage. Deze aanpassingen worden berekend over de hiervoor genoemde kosten en opbrengsten (NB: Kapitaallasten, zie onder 2.). Voor zover van toepassing wordt in de calculaties verwerkt hetgeen de Minister en NS zijn overeengekomen in een overleg over de NS-meerjarenraming c.q. door de Minister aan NS is bericht naar aanleiding van de door NS verstrekte meerjarenraming.
-27-
Daarbij worden separaat vermeld de kosten ten aanzien waarvan is overeengekomen dat deze op basis van nacalculatie worden vergoed. Bij de kosten- en opbrengstenberekeningen wordt het geraamde effect van een voorgenomen reële tariefwijziging aangegeven.
4.4
Bij de Voorlopige Raming worden de veronderstellingen met betrekking tot de Referentie arbeidskostenontwikkeling en de Index voor de netto materiële overheidsconsumptie (inclusief de overeengekomen energiecorrectie zoals deze is opgenomen in annex 4), die mede ten grondslag liggen aan de tariefhoogte jaar N, getoetst aan de definitieve Referentie arbeidskostenontwikkeling en de Index voor de netto materiële overheidsconsumptie (inclusief de overeengekomen energiecorrectie) zoals vermeld in het Centraal Economisch Plan van voorjaar R. Hiermee wordt door NS rekening gehouden bij het indienen van varianten voor de tariefhoogte voor het tariefjaar N+l/N+2.
4.5
In de Voorlopige Raming worden de effekten in het jaar N+l aangegeven van: a. goedgekeurde en voorgenomen wijzigingen in de structuur en omvang van het net, inclusief de daarvoor benodigde investeringen; b. goedgekeurde en voorgenomen ingrijpende wijzigingen in de dienstregeling alsmede gegeven aanwijzingen terzake, inclusief de daarvoor benodigde investeringen voor zover niet opgenomen onder a.; c. goedgekeurde en voorgenomen investeringen exclusief de onder a. en b. opgenomen investeringen.
Het onder 3.5 bepaalde is hierbij van overeenkomstige toepassing.
4.6
In de Voorlopige Raming wordt verwerkt hetgeen de Minister en NS in voorkomende gevallen in aansluiting op het in 3.8 bepaalde zijn overeengekomen.
4.7
De Minister en NS voeren overleg over de door NS inge-
juli/augustus
diende Voorlopige Raming.
jaar N
-28-
4.8
De Minister stelt NS in kennis van de Rijksbegroting
medio september
voor het jaar N+l en bericht NS in hoeverre de Voorlo-
jaar N
pige Raming overeenstemt met het in de Rijksbegroting voor de financiële bijdrage OD aangehouden bedrag.
5.
Definitieve Raming
5.1
NS verstrekt de Minister de Definitieve Raming van de financiële bijdrage OD voor het jaar N+l. NS geeft daarbij de aansluiting met de NS-begroting voor het jaar N+l, zonodig vergezeld van een toelichting op hoofdlijnen.
5.2
De informatie met betrekking tot de Definitieve Raming van de financiële bijdrage OD wordt verstrekt conform de annexen 5, 6 en 7.
5.3
Uitgangspunt bij de calculaties zijn de kosten en opbrengsten die ten grondslag liggen aan de financiële bijdrage OD voor het jaar N, voor zover van toepassing met vastgestelde aanpassingen in het jaar N als aangegeven onder 6 van deze bijlage. Deze aanpassingen worden berekend over de hiervoor genoemde kosten en opbrengsten (NB: Kapitaallasten, zie onder 2 . ) . Voor zover van toepassing wordt in de calculaties verwerkt hetgeen de Minister en NS zijn overeengekomen in het gevoerde overleg over de Voorlopige Raming c.q. door de Minister aan NS is bericht naar aanleiding van de door NS verstrekte Voorlopige Raming. Daarbij worden separaat vermeld de kosten ten aanzien waarvan is overeengekomen dat deze op basis van nacalculatie worden vergoed. Bij de kosten- en opbrengstenberekeningen wordt het geraamde effect van een voorgenomen reële tariefwijziging aangegeven.
5.4
Met betrekking tot de ontwikkeling van de arbeidskosten in het jaar N+l ten opzichte van de overeenkomstig 5.3
november jaar N
-29-
berekende arbeidskosten in jaar N, hanteert NS in de calculaties de (voorlopige) Referentie arbeidskostenontwikkeling N+1. Met betrekking tot de ontwikkeling van de prijsgevoelige kosten in het jaar N+1 ten opzichte van de overeenkomstig 5.3 berekende prijsgevoelige kosten in jaar N, hanteert NS in de calculaties de Index voor de netto materiële overheidsconsumptie (inclusief de overeengekomen energiecorrectie) uit de Macro-Economische Verkenningen N+1 (september jaar N). (NB: Kapitaallasten, zie onder 2.). De verwachte opbrengsten zijn gebaseerd op de opbrengsten die zijn verwerkt in de financiële bijdrage OD jaar N, geïndexeerd voor het gewogen gemiddelde van de (voorlopige) Eeferentie arbeidskostenontwikkelingen N+1 en het Indexcijfer voor de netto materiële overheidsconsumptie N+1 (inclusief de overeengekomen energiecorrectie) uit de Macro-Economische Verkenningen N+1.
In de Definitieve Raming worden de effekten in het jaar N+1 aangegeven van: a. goedgekeurde wijzigingen in de structuur en omvang van het net, inclusief de daarvoor benodigde investeringen; b. goedgekeurde ingrijpende wijzigingen in de dienstregeling alsmede gegeven aanwijzingen terzake, inclusief de daarvoor benodigde investeringen voor zover niet opgenomen onder a.; c. goedgekeurde investeringen exclusief de onder a. en b. opgenomen investeringen. Het onder 3.5 bepaalde is hierbij van overeenkomstige toepassing. In de Definitieve Raming wordt verwerkt hetgeen de Minister en NS in voorkomende gevallen in aansluiting op het in 3.8 bepaalde zijn overeengekomen. De Minister en NS voeren overleg over de Definitieve Raming teneinde overeenstemming te bereiken.
-30-
5.8
5.9
De Minister stelt de financiële bijdrage OD voor het
december
jaar N+l op prijspeil N+l bij beschikking vast.
jaar N
De Minister vermeldt in een bijlage bij de beschikking tot vaststelling van de financiële bijdrage OD: -
het gewogen gemiddelde van de ontwikkelingen in arbeidskosten- en prijsniveau in de jaren N en N+l, die mede ten grondslag liggen aan de calculatie;
-
de in de financiële bijdrage OD verwerkte volumina (aantallen reizigers-, bak- en treinkilometers);
-
de kosten ten aanzien waarvan is overeengekomen dat deze op basis van nacalculatie aan NS worden vergoed;
-
het vervoer waaraan geen economische nadelen zijn verbonden als bedoeld in de EEG-verordening 1191/69 en waarvoor derhalve geen financiële bijdrage OD wordt verstrekt;
-
de fasering in de uitbetaling van de financiële bijdrage OD en de bijstellingen die op grond van het onder 6 bepaalde plaatsvinden.
6.
Jaarlijkse bijstelling financiële bijdrage OD
6.1
De Minister stelt de financiële bijdrage OD voor het jaar N+l bij, indien de Referentie arbeidskostenontwikkeling, waarvan bij de vaststelling van de financiële bijdrage OD is uitgegaan, lopende het jaar N+l wordt aangepast. Deze bijstelling wordt berekend over het arbeidskostengevoelige deel van de financiële bijdrage OD (Zie ook bijlage V I ) .
6.2
De Minister stelt de financiële bijdrage OD voor het jaar N+l bij indien en voor zover: -
de Index voor de netto materiële overheidsconsumptie (inclusief de overeengekomen energiecorrectie) voor het jaar N in de CEP N+l (voorjaar N+l) afwijkt van hetgeen in de beschikking is aangehouden;
medio jaar N+l
-31-
-
de Index voor de netto materiële overheidsconsumptie (inclusief de overeengekomen energiecorrectie) voor het jaar N+l in de CEP N+l afwijkt van hetgeen in de beschikking is aangehouden.
Deze bijstelling wordt berekend over het prijsgevoelige deel van de financiële bijdrage OD. (NB: Kapitaallasten, zie onder 2 . ) .
6.3
De Minister stelt de financiële bijdrage OD voor het jaar N+l bij op basis van ontwikkelingen in die kosten ten aanzien waarvan is overeengekomen dat deze op basis van nacalculatie worden vergoed.
6.4
De Minister stelt de financiële bijdrage OD voor het jaar N+l bij voor na het treffen van de beschikking goedgekeurde wijzigingen overeenkomstig de daarbij overeengekomen effecten voor de kosten en opbrengsten in jaar N+l.
7.
Overige bijstellingen financiële bijdrage OD
7.1
De Minister kan, na overleg met NS, de financiële bijdrage OD bijstellen indien zich bijzondere situaties voordoen die daartoe aanleiding geven. Het gaat hierbij om onvoorziene gebeurtenissen die de kosten en/of opbrengsten van NS aanmerkelijk beïnvloeden, (calamiteiten/wonderen)
7.2
Indien de Minister en/of NS constateert dat indexering van de prijsgevoelige kosten in de financiële bijdrage OD met de Index voor de netto materiële overheidsconsumptie (inclusief de overeengekomen energiecorrectie) substantieel blijkt af te wijken van de feitelijke prijsontwikkeling bij NS, dan treden zij in overleg om te beoordelen of: -
bijstelling van de in de betreffende jaren aan NS verstrekte financiële bijdragen OD noodzakelijk is;
-
bijstelling van de prijsgevoelige kosten in de financiële bijdrage OD dient te geschieden met een andere, beter bij de NS-kostenstructuur aansluitende (te ontwikkelen) macro-economische index;
-
bijstelling van de overeengekomen calculatie-methodiek noodzakelijk is.
Tussentijdse rapportering
NS verstrekt de Minister lopende het jaar N+l recente
juli jaar N+l
inzichten inzake het in jaar N+l te behalen resultaat.
oktober jaar
Deze informatie wordt verstrekt overeenkomstig annex 7.
N+l
Wanneer substantiële verschillen blijken met de aan de
januari jaar
financiële bijdrage OD ten grondslag liggende cijfers,
N+2
worden deze verschillen toegelicht.
Gerealiseerd resultaat jaar N+l
NS verstrekt de Minister het gerealiseerde resultaat
september jaar
reizigersvervoer conform de annexen 8 en 9. Hierbij
N+2
wordt uitgegaan van de in de annexen 10 en 11 neergelegde calculatie-uitgangspunten van de kosten en opbrengsten reizigersvervoer. Daarbij wordt een verklaring gegeven van de geconstateerde verschillen met de veronderstellingen waarop de financiële bijdrage OD is gebaseerd en aangegeven in hoeverre die verschillen structureel van aard zijn. Hierbij geeft NS in ieder geval aan in hoeverre het resultaat is beïnvloed door de afwijking van de ontwikkeling van het indexcijfer voor de netto materiële overheidsconsumptie (inclusief de overeengekomen energiecorrectie) ten opzichte van de feitelijke NS-prijsontwikkeling.
Wordt het jaar afgesloten met een overschot, voor zover niet veroorzaakt door een afwijking als bedoeld in de laatste zin van 9.1, dan kan dit door NS worden behouden en in overeenstemming met de Minister worden
-33-
aangewend ter compensatie van/reservering voor tekorten in andere jaren of voor andere bestedingen met betrekking tot het reizigersvervoer.
9.3
Wordt het jaar afgesloten met een tekort, voor zover niet veroorzaakt door een afwijking als bedoeld in de laatste zin van 9.1, dan neemt NS zodanige maatregelen of stelt NS de Minister zodanige maatregelen voor dat dit tekort binnen een periode van drie jaren wordt opgeheven/gecompenseerd met overschotten in andere jaren.
10.
Reizigersvervoer waarvoor geen financiële bijdrage OD wordt verleend
Met betrekking tot reizigersvervoer waarvoor geen financiële bijdrage OD wordt verleend, geeft NS periodiek extracomptabel aan dat de meerkosten van dit vervoer de meeropbrengsten niet hebben overtroffen.
-34Annex O
Kapitaallasten In de FOD zal, totdat de FIMT-problematiek is opgelost, als volgt met de kapitaallasten (afschrijving en financieel resultaat) worden omgegaan.
Afschrijvingen * Aan de afschrijvingslasten uit een basisjaar worden voor het jaar N+1 de mutanten toegevoegd zoals die zijn opgenomen in de NS-meerjarenbrief (waarbij rekening wordt gehouden met vrijvallende afschrijvingen). Deze mutanten worden eventueel gecorrigeerd voor die investeringen waarvan al bij voorbaat vaststaat dat goedkeuring achterwege zal blijven. De afschrijvingen van rendabele investeringen (waaronder investeringen samenhangend met autonome groei) worden niet als mutant meegenomen.
* Alleen op de in het jaar N+1 te plegen investeringen zal de prijsontwikkeling N+1 conform IMOC worden toegepast hetgeen resulteert in een aanpassing van de daarmee verband houdende afschrijvingen lopende het jaar N+1. Op de bestaande afschrijvingen wordt geen prijsindex toegepast.
* Voorzover het niveau van de investeringen in het jaar N+1 meer dan ƒ 10 min. afwijkt van het geplande investeringsniveau in jaar N+1 zal bijstelling in de basis van het jaar N+2 plaatsvinden.
Financieel resultaat * Aan het financieel resultaat uit een basisjaar worden de mutanten voor jaar N+1 toegevoegd zoals die zijn opgenomen in de NS-meerjarenbrief. Deze mutanten worden eventueel gecorrigeerd voor die investeringen waarvan al bij voorbaat vaststaat dat goedkeuring achterwege zal blijven. De intrest samenhangend met rendabele investeringen (waaronder investeringen samenhangend met autonome groei) wordt niet als mutant meegenomen.
* Alleen op de in het jaar N+1 te plegen investeringen zal de prijsontwikkeling N+1 conform IMOC worden toegepast, hetgeen resulteert in een aanpassing van de daarmee verband houdende rentelasten lopende het jaar N+1.
* Voor de in jaar N+1 regulier te herfinancieren leningen zal het geraamde rentepercentage in jaar N+1 worden gehanteerd. Achteraf zal bijstelling plaatsvinden voor de werkelijke rente als deze afwijkt van de geraamde.
-35-
* De effecten van vervroegde aflossingen zijn tot het moment van reguliere aflossing voor NS. Verkeer en Waterstaat gaat dus uit van het normale aflossingsschema zonder rekening te houden met vervroegde aflossing en boeterentes. * Voor de netto financieringsbehoefte, zijnde de toename van het leningenpakket, zal een rentevoet van 4 % + raming IMOC worden aangehouden.
Achteraf zal dit
percentage worden bijgesteld voorzover de werkelijke rentevoet hiervan afwijkt. * Voorzover het niveau van de investeringen in jaar N+1 meer dan ƒ 10 min. afwijkt van het geplande niveau in jaar N+1 zal bijstelling van de basis van de interestlasten in het jaar N+2 plaatsvinden.
-36Annex 1.1
Meerjarencijfers F.O.D. 1
I
N
|
|
I
|
|
|
|
|conform .| N+l| N+2| N+3| N+4| N+5|
| prijspeil N (x ƒ mio)
|Beschikk 1
1
I
I
| 1. Bedrijfsopbrengsten
|
1
1
1
1
1
1
|
1.1 Vervoersopbrengsten Reizigers
|
1
1
1
1
1
1
|
1.2 Overige vervoersopbrengsten
|
1
1
I
I
I
I
|
1.3 Geactiv. productie eigen bedrijf
|
1
1
1
1
1
1
|
1.4 Overige bedrijfsopbrengsten
|
1
1
1
1
1
1
I
|
Totaal bedrijfsopbrengsten
|
1
1
1
1
1
1
j
Reizigers
|
1
1
1
1
I
I
| 2. Lasten
|
1
1
1
1
1
1
|
2.1 Bezoldiging + Soc. lasten
|
1
1
1
1
1
1
|
2.2 Afschrijvingen
|
1
1
1
1
1
1
1
2.3 Energie
|
1
1
1
1
1
I
|
2.4 Overige bedrijfslasten
|
1
1
1
1
I
1
|
1
1
1
1
1
1
|
1
1
1
1
1
1
|
1
1
1
1
1
1
| 4. Meerjarencijfers NS-Reizigers
|
1
1
1
1
1
1
|
|
1
1
1
1
1
1
| 5. Lasten welke NS voorziet inzake kosten-|
1
1
1
1
1
1
|
onderdelen die op basis van na-
|
1
1
1
I
!
I
|
calculatie zullen worden vergoed
|
1
1
1
1
1
1
| | |
Totaal bedrijfslasten 2.5 Financieel resultaat Totaal Lasten Reizigers
3. F.O.D.-raming
(voor FOD; prijspeil N - NS)
1) "Saldo-effect" in Beschikking F.O.D.-N is naar rato toegerekend aan deze 4 opbrengstcategorieeën.
-37Annex 1.2 Recapitulatie Mutanten in F.O.D. t.o.v. jaar N Goedgekeurde Mutanten Categorie prijspeil N (x ƒ mio) 1. 2. 3. 4. 5.
N+l
N+2 N+3
N+4 N+5
N+l
N+2
N+4 N+5
N+l
N+2 N+3
1)
Structuur en omvang net Dienstregeling/voorzieningsniveau Overige investeringen (ter goedkeuring R.0.) Exogene ontwikkeling/regelgeving Specifieke afspraken/regelingen 2)
Totaal Voorgenomen Mutanten Categorie
N+3
prijspeil N (x ƒ mio) 1. 2. 3. 4. 5.
Structuur en omvang net Dienstregeling/voorzieningsniveau Overige investeringen (ter goedkeuring R.0.) Exogene ontwikkeling/regelgeving Specifieke afspraken/regelingen 2) Totaal
Totaal Mutanten —
-'
•
•
—
'
'
—
••
Categorie
N+4 N+5
prijspeil N (x ƒ mio) 1. 2. 3. 4. 5.
Structuur en omvang net Dienstregeling/voorzieningsniveau Overige investeringen (ter goedkeuring R.0.) Exogene ontwikkeling/regelgeving Specifieke afspraken/regelingen 2) Totaal
1) De goedgekeurde projekten zijn op loon-/prijspeil N gebracht. 2) w.o. door NS voorziene ontwikkelingen in kostenbestanddelen, die geen onderdeel uitmaken van het taakstellend budget, maar op basis van nacalculatie worden vergoed.
-38Annex 1.3 Categorie: Specificatie mutanten t.o.v. jaar N N+l prijspeil N (x ƒ mio) Project 1: Project 2: Project X:
Opbrengsten Kosten Resultaat Opbrengsten Kosten Resultaat Opbrengsten Kosten Resultaat
eenzelfde indeling als in annex 1.1
Totaal reeds goedgekeurde projecten
Project Y: Project Z: Project N:
Opbrengsten Kosten Resultaat Opbrengsten Kosten Resultaat Opbrengsten Kosten Resultaat
N+2
1)
Opbrengsten Kosten Resultaat
eenzelfde indeling als in annex 1.1
Totaal voorgenomen, nog niet goedgekeurde projecten: Opbrengsten Kosten Resultaat Totaal mutanten categorie: Opbrengsten Kosten Resultaat 1) De goedgekeurde mutanten zijn op loon-/prijspeil N gebracht.
N+3 N+4 N+5
-39Annex 2 Calculatie Financieel Resultaat Reizigers
P.M.
In afwachting F.I.M.T.
-40-
Annex 3
Voorlopige Raming F.O.D. N+l
|
| F.O.D. N
|
kwantitatieve mutanten
|
|
|
| Beschikking|catl|cat21cat31catA|catSJ sub |catl|cat2|cat3|cat41cat51sub
|
|
cf
+
goedgekeurd
1
)
|
2)
|FOD |
voorgenomen
To
|N+ l|
| taal |
[per 1 per |per |per |per |to- |per |per |per |per [per [to- |
|
|
|
|prijspeil N herzien xfmio|bystellingen| pr.| pr.| pr.| pr.| pr.|taal| pr.| pr.| pr.| pr.| pr.[taal|
|
|
| 1. Verv. Opbr. Reizigers|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
| 2. Overige verv. opbr
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
| 3. Geactiv. productie
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
| 4. Overige bedrijfs opbr|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
|
Totaal bedrijfs opbr. |
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Reizigers
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
| 1. Bez. + Soc. lasten
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
| 2. Afschrijvingen
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
| 3. Energie
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
I
I
| 4. Overige bedr lasten
|
1
1
1
1
1
1
!
1
1
1
1
1
1
I
I
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Totaal bedrijfslasten|
1 5. Fin resultaat
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Totaal lasten
[
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
|
Reizigers
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
| 6. F.O.D.-raming
[
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
I
I
| Raming NS-Reizigers
1
1
• 1
•1
1 Resultaat voor F.O.D.
|
|
I
I
I
| (prijspeil N-NS)
|
|
I
I
I
| Lasten welke o.b.v.
|
|
1
1
1
1
1
| nacalculatie worden
|
|
|
. |
. |
. |
. |
| verrekend
|
|
1
1
1
1
1
•
.
1
1) "saldo effect" is naar rato toegedeeld aan deze opbrengstcategorieën 2) de kwantitatieve mutanten zijn op loon-/prijspeil N gebracht
-41-
Annex 4
Correctie voor energie prijsontwikkeling Het aandeel van de energiekosten in de prijsgevoelige kosten van NS is groter dan het aandeel van de energiekosten in de netto materiële overheidsconsumptie.
De energiekosten - component bij het NS-reizigersvervoer is ca. 2 x zo groot als de energiecomponent in de imoc.
De index voor de netto materiële overheidsconsumptie (imoc) zal voor de prijsontwikkeling worden toegepast op 50% van de energiekosten en op de overige prijsgevoelige kosten.
De resterende 50% van de energiekosten, de zogenaamde top, wordt voor de prijsontwikkeling gecorrigeerd conform de prijsontwikkeling van de energiecomponent in de imoc.
In het geval de prijsontwikkeling van de energiecomponent in de imoc lager is dan de imoc-ontwikkeling, kan over de eerdergenoemde top van de energiekosten een bijstelling aan NS worden verstrekt conform de imoc. Het verschil met een bijstelling op basis van de energiecomponent in de imoc wordt dan door NS op de balans opgenomen en kan later worden aangewend ingeval de prijsontwikkeling van de energiecomponent in de imoc hoger is dan de imoc-ontwikkeling.
-42-
Annex 5 g|
Definitieve Raming F.O.D. N+1
V
H
•
|
| FOD N
| ggk kwantit mutanten
|
|
| cat 1 | cat 2 | cat 3 | cat 4 | cat
|
1 beschikking 1 ) | per
j
1
| | (bedragen x f mio)
cf
+
| per
| per
2)
| per
(FOD N+l|Loon-/ |FOD N+l|
| per
5| pp N
|prijs
| pp N+l|
|herzien| mutant|
|
(project[project|project|project 1 project 1
| N-N+l |
1 bijstelling
I
1
1
I
1
I
I
I
I
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
pp N
|
•
| 1. Vervoersopbr. Reizigers |
1
1
1
1
1
1
1
1
1
™
| 2 . Overige Vervoersopbr
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
—
| 3. Geactiv productie
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
B
| 4. Overige bedrijfs-
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
' |
1
1
1
1
1
1
1
1
1
j 4. "Saldo-effect"
|
1
1
1
1
I
1
1
I
I
|
Totaal Bedrijfsopbr.
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Reizigers
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
|
1
1
1
!
1
!
1
1
1
g a 1 6. Afschrijvingen
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
W | 7. Energie
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1 8. Overige bedr lasten
|
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
|
1
1
1
!
1
1
1
I
1
|
1
1
1
1
1
1
1
1
!
|
Totaal lasten Reizigers |
1
1
1
1
1
1
1
1
1
|10.
F.O.D.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
| •
opbrengsten
fl| 1
. 1 5. Bezold+Soc lasten
•
Totaal bedrijfslasten
| 9. Fin resultaat •
ÊÊ
|
11. Begroot Resultaat NS-Reizigers N+1 voor FOD (prijspeil NS jaar N + 1 )
| 12. Lasten welke NS vooorziet| •
'
|
1
|
|
1 .
|
•
.
1 .
|
'
1
H|
inzake kostenonderdelen
I
*|
die o.b.v. nacalculatie
|
|
1
1
1
1
1
g_|
zullen worden vergoed
j
|
1
1
1
1
1
1) "Saldo-effect" zoals verwerkt in beschikking FOD N is naar rato toegerekend aan de overige 4 M
opbrengstcategorieën 2) de kwantitatieve mutanten zijn op loon-/prijspeil N gebracht
.
|
1 .
|
-43-
Annex 6 Calculatie Financieel Resultaat Reizigers
P.M.
In afwachting F.I.M.T.
-44Prognose inzake FOD NS- Reizigers: Resultaat-Productie-Productiviteit Annex 7 |
|Beschikking|
| Jaar N
|
|
| Begroting |inzicht|
| 1. F.O.D. (x ƒ mio)
|
|
|
| 2. NS-Reizigers
|
|
|
|
- Resultaat exclusief F.O.D. (x ƒ mio)
|
|
|
|
- Vervoersopbrengsten Reizigers (x ƒ mio)
|
|
|
|
- Omvang in reizigerskilometers (x mio)
|
|
|
|
- Productie in treinkilometers (x mio)
|
|
|
c.q.
|
|recent |
|
bakkilometers (x mio)
|
|
|
|
aangeboden zitplaatskilometers(x mia)
|
|
|
|
- Effectiviteit (bezettingsgraad)
|
|
|
|
- Productiviteit (benuttingsgraad)
|
|
|
-45Ontwikkeling Resultaat NS Reizigers van N tot N+1 Annex 8 Resultaat N (x ƒ mio) Bedrijfsopbrengsten 1. Vervoersopbrengsten Reizigers 2. Overige Vervoersopbrengsten 3. Geactiv. productie eigen bedrijf 4. Overige Bedrijfsopbrengsten Totaal Bedrijfsopbrengsten Reizigers Lasten 1. Bezoldiging + soc. lasten * rijdend personeel * * treinpersoneel * * krachtvoertuigpersoneel * rayon-personeel * technische diensten * * m.b.t. infrastructuur * * m.b.t. rollend materieel * overige diensten * totaal bezoldiging + soc. lasten 2. Afschrijvingen * infrastructuur * rollend materieel * overig * totaal afschrijvingen 3. Energie * traktiestroom * traktieolie * overig energie * totaal energie | 4. Overige bedrij fslasten | * techn. diensten | * * m.b.t. infrastructuur * * m.b.t. rollend materieel * NAI * overig * totaal overige bedrijfslasten * totaal bedrijfslasten 5. Financieel Resultaat Totaal Lasten Resultaat voor FOD FOD Resultaat na FOD
Mutanten Resultaat kwantita- lo on- N + 1 prijs tief
1
-46Definitieve Resultatensplitsing NS N+1 Annex 9 Totaal (x ƒ mio) Bedrijfsopbrengsten 1. Vervoersopbrengsten Reizigers/Goederen 2. Overige Vervoersopbrengsten 3. Geactiv. productie Eigen Bedrijf 4. Overige Bedrijfsopbrengsten Totaal Bedrijfsopbrengsten Lasten 1. Bezoldiging + soc. lasten * rijdend personeel * * treinpersoneel * * krachtvoertuigpersoneel * rayon-personeel * technische diensten * * m.b.t. infrastructuur * * m.b.t. rollend materieel * overige diensten * totaal bezoldiging + soc. lasten 2. Afschrijvingen * infrastructuur * rollend materieel * overig * totaal afschrijvingen 3. Energie * traktiestroom * traktieolie * overige energie * totaal energie 4. Overige bedrijfslasten * technische diensten * * m.b.t. infrastructuur * * m.b.t. rollend materieel * NAI * overig * totaal overige bedrijfslasten * totaal bedrijfslasten 5. Fin. resultaat Totaal Lasten Resultaat voor FOD/Rijksbijdrage Goederen FOD/Rijksbijdrage Goederen Resultaat na FOD/Rijksbijdrage Goederen
Reizigers
Goederen
CA.
-47-
Annex 10 Lasten Reizigers A. 1. De lasten Reizigers worden bepaald door op de totale lasten van NS in mindering te brengen de lasten Goederen en de lasten "Overige Commerciële Activiteiten". Bij deze vaststelling van de lasten Reizigers is uitgangspunt dat het Reizigersvervoer de hoofdactiviteit van NS is. 2. De vaststelling van de lasten Goederenvervoer (KGV) geschiedt conform de tussen R.0. en NS overeengekomen KGV-filosofie zoals deze ten grondslag ligt aan het in dit verband opgestelde rapport van Van Dien & Co. "Beschrijving van de methodiek ter vaststelling van de Kosten van het NS-Goederenvervoer". De door Van Dien & Co. gehanteerde KGV-definitie luidt: "De kosten
die
ten behoeve van het NS-Goederenvervoer zijn of worden toegevoegd aan de kosten welke veroorzaakt zijn of worden door het personenvervoer van NS. De KGV worden in principe vastgesteld op basis van de continuïteitsgedachte".
Deze definitie is nader geïmplementeerd, waarbij verantwoordelijkheden, procedures en eisen inzake vastlegging alsmede een pragmatische invulling van de KGV-filosofie zoals deze ten grondslag ligt aan het rapport van Van Dien & Co. heeft plaatsgevonden. 3. De vaststelling van de lasten Overige Commerciële Activiteiten geschiedt conform de filosofie die ten grondslag ligt aan de KGV-methodiek van Van Dien & Co. De lasten "Overige Commerciële Activiteiten" zijn de lasten die ten behoeve van de "Overige Commerciële Activiteiten" zijn of worden toegevoegd aan de lasten welke veroorzaakt zijn of worden door NS-Reizigers. Daarbij wordt uitgegaan van de fictieve situatie ad 2 dat er geen NS-Goederenvervoer bestaat.
-48-
4. Onder Goederenvervoer wordt verstaan: . het commerciële wagenladingenvervoer;
. het dienstvervoer; . de hieraan verbonden niet-vervoersactiviteiten.
5.
Onder Overige Commerciële Activiteiten wordt verstaan: . het expresgoedvervoer; . het postvervoer; . resultaten op deelnemingen; . lijnen buiten exploitatie en museumlijnen; . exploitatie eigen woningbezit.
B. In F.O.D.-ramingen 1. Uitgangspunt bij de vaststelling van de lasten Reizigers is het goedgekeurde c.q. overeengekomen lastenniveau in het basisjaar.
2. Het lastenniveau wordt aangepast voor de lastenconsequenties van goedgekeurde of overeengekomen mutanten, met inachtneming van het tijdstip van invoering.
3. De lasten worden geïndexeerd conform de daarvoor overeengekomen methodiek.
-49-
Annex 11
Bedrijfsopbrengsten Reizigers
A. In gerealiseerd resultaat NS-Reizigers 1. De "Vervoersopbrengsten Reizigers" en de "Overige Vervoersopbrengsten" worden rechtstreeks uit de bedrijfsadministratie verkregen. 2. De toerekening van de "Geactiveerde productie eigen bedrijf" en de "Overige bedrijfsopbrengsten" geschiedt conform de tussen R.0. en NS overeengekomen KGV-filosofie zoals deze ten grondslag ligt aan het in dit verband opgestelde rapport van Van Dien & Co. Zie hiertoe annex 9A.
3. De hierboven onder 1 en 2 bedoelde opbrengsten vormen tezamen de Bedrijfsopbrengsten Reizigers.
B. In F.O.D.-ramingen 1. Uitgangspunt bij de vaststelling van de Bedrijfsopbrengsten Reizigers is het overeengekomen c.q. goedgekeurde opbrengstenniveau in het basisjaar.
2. Het opbrengstenniveau wordt aangepast voor opbrengstconsequenties van goedgekeurde of overeengekomen mutanten, met inachtneming van het tijdstip van invoering.
3. De opbrengsten (basisjaar + mutanten) worden conform de overeengekomen saldobenadering taakstellend geïndexeerd met het gewogen gemiddelde van de arbeidskosten-/en prijsniveau - ontwikkeling overeenkomstig de daaromtrent overeengekomen systematiek. Dit zgn "saldo-effect" wordt naar rato toegerekend aan de onderscheiden opbrengstcategorieën.
4. Tenslotte vindt - in voorkomende gevallen - aanpassing plaats van de opbrengsten voor het optredende verschil tussen de vervoersopbrengsten geïndexeerd zoals onder 3 bedoeld en de vervoersopbrengsten gecalculeerd op basis van de door de Minister, in afwijking van het NS-voorstel, vastgelegde tariefhoogte.
-50-
ARBEIDSKOSTEN
1-
Begripsomschrijving
1.1
Arbeidskosten
Bijlage VI
: De kosten per mensjaar van de op geld waardeerbare arbeidsvoorwaarden.
1•2
Referentie arbeids-
het structurele arbeidskostenniveau per
kosten jaar N
mensjaar in jaar N, uitgaande van de op 31-12-1985 rechtens geldende arbeidsvoorwaarden verhoogd met de toegekende Referentie Arbeidskostenontwikkeling over de jaren 1986 tot en met jaar N.
1.3
Referentie arbeids-
: de procentuele wijziging van het niveau
kostenontwikkeling
van de arbeidskosten voortvloeiend uit
in het kader van de
wijziging van de arbeidsvoorwaarden in
budgetteringsregeling
het jaar N+l ten opzichte van de Referentie arbeidskosten jaar N die de Minister vaststelt en waarmee hij in het kader van het overleg met NS rekening houdt.
1.4
Arbeidskostenontwikkeling
: de procentuele wijziging van het niveau van de arbeidskosten voortvloeiend uit wijziging van de arbeidsvoorwaarden in jaar N+l ten opzichte van de Referentie arbeidskosten jaar N die NS nodig acht.
1.5
Gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling
: de procentuele wijziging van het niveau van de arbeidskosten voortvloeiend uit wijziging van de arbeidsvoorwaarden in jaar N+l die NS ten opzichte van de Referentie arbeidskosten jaar N realiseert,
-51-
1.6
Elementen van de (Re-
de elementen die bij de berekening van
ferentie) Arbeidskos-
de (Referentie) Arbeidskostenontwikke-
tenontwikke 1 ing
wikkeling dienen te worden betrokken zijn: de (ontwikkeling van de) initiële looncomponent m.b.t. alle op geld waardeerbare arbeidsvoorwaarden; de (ontwikkeling van de) incidentele looncomponent; de (ontwikkeling van de) werkgeverslasten in de sfeer van de wettelijke sociale zekerheid en de inhouding.
N.B. De Minister van Verkeer en Waterstaat stelt zich op het standpunt dat de pensioenpremie element van de (Referentie) Arbeidskostenontwikkeling dient te zijn en handelt naar deze opvatting. NS stelt zich op het standpunt dat de pensioenpremie geen element van de (Referentie) arbeidskostenontwikkeling dient te zijn en heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat verzocht dienovereenkomstig te handelen. Omtrent de vraag of de W U element van de (Referentie) Arbeidskostenontwikkeling dient te zijn, moet nog nader worden besloten. NS hanteert een inhouding die gerelateerd is aan de inhouding 1982.
-52-
2.
Informatie en overleg over de (Referentie) Arbeidskostenontvikkeling voor het jaar N+l
2.1
Ten behoeve van de begrotingsvoorbereiding door de
april jaar N
Minister voor het jaar N+l geeft NS zoveel mogelijk geobjectiveerde en gekwantifeerde ramingen voor het jaar N+l aan met betrekking tot de door NS nodig geachte arbeidskostenontwikkeling. Deze verwachtingen worden bepaald door: -
de vermoedelijke ruimte die voor de gepremieerde en gesubsidieerde sectoren c.q. de collectieve sector zal worden vastgesteld, inclusief de ontwikkeling die nodig is op grond van technische oorzaken;
en met name door: -
redelijke zekerheid omtrent de ontwikkeling die nodig is in het kader van een verantwoorde bedrijfsvoering.
2.2
De Minister en NS voeren zo nodig nader overleg over de door NS aangegeven ramingen.
2.3
De Minister verstrekt NS de voorlopige Referentie
juli jaar N
arbeidskostenontwikkeling voor het jaar N+l. 2.4
Op basis van het onder 2.1 en 2.3 vermelde voeren de
juli/augustus
Minister en NS zonodig nader overleg en geeft NS
jaar N
geobjectiveerd en gekwantificeerd aan: -
de ontwikkeling van de initiële en van de incidentele looncomponent; op basis van de verwachte ruimte die voor de gepremieerde sectoren c.q. voor de collectieve sector zal worden vastgesteld en de eventueel noodzakelijke aanpassingen in het kader van een verantwoorde bedrijfsvoering;
-53-
-
de ontwikkeling van werkgeverslasten in de sfeer van de wettelijke sociale zekerheid en de inhouding,
2.5
3.
De Minister verstrekt NS de Referentie arbeidskosten-
november
ontwikkeling voor het jaar N+l.
jaar N
Informatie over de gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling
3.1
NS informeert de Minister over de gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling in termen als voorzien in 1.6, zodanig dat de Minister zich een zelfstandig oordeel kan vormen over die ontwikkeling in relatie tot het voorzieningsniveau en de financiële bijdrage.
3.2
Voor zover de gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling tot gevolg heeft dat de Referentie arbeidskostenontwikkeling wordt overschreden, informeert NS de Minister terzake en geeft NS aan op welke wijze naar haar oordeel financiering binnen het totale budget mogelijk is.
3.3
NS informeert de Minister tijdig voor de onder 2.5 bedoelde mededeling, over de in het lopende jaar gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling.
per gebeurtenis
-54-
FINANCIELE CONTROLE
1.
Bijlage VII
NS verstrekt het Hoofd van de Accountantsdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zijnde de ambtenaar belast met het toezicht op de rechtmatige besteding van de door de Staat aan NS verstrekte middelen: -
de jaarrekening NS en de daarop betrekking hebbende rapporten van de in- en externe accountant en de rapportering met betrekking tot de resultatensplitsing reizigers/goederen/overige commerciële activiteiten, een verklaring van de interne accountant daaronder begrepen;
-
de jaarrekeningen van de dochterondernemingen van NS;
-
de verklaring van de interne accountant met betrekking tot de declaraties voor door de Staat gefinancierde infrastructuurprojekten.
2.
Het Hoofd van de Accountantsdienst voert collegiaal overleg met de inen externe accountant van NS teneinde vast te stellen welke controlewerkzaamheden zij hebben verricht ten aanzien van de administratieve verwerking van kosten en opbrengsten met inbegrip van de toedeling hiervan aan de onder 1 bedoelde activiteiten alsmede aan andere door NS verrichte activiteiten waarvoor de Staat NS middelen verstrekt.
3.
Het Hoofd van de Accountantsdienst kan de accountants van NS verzoeken aanvullende controlewerkzaamheden te verrichten, indien hij tot de conclusie komt dat aanvullende controles noodzakelijk zijn om tot een afgerond oordeel te komen. NS zal zonder meer aan dit verzoek voldoen, tenzij er zwaarwegende bezwaren zijn op grond van vaktechnische of kostentechnische argumenten of het in deze bijlage bepaalde. Indien bedoelde bezwaren zich voordoen voeren genoemde accountants de gewenste controles eerst uit nadat het Hoofd van de Accountantsdienst overleg heeft gevoerd met de Hoofddirectie van NS en de SecretarisGeneraal van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
4.
Het Hoofd van de Accountantsdienst kan de door hem noodzakelijk geachte controles na overleg met de Hoofddirectie van NS en de SecretarisGeneraal zelf uitvoeren, indien hij van mening is dat deze controles niet uitgevoerd kunnen worden door de in- en/of externe accountant van NS.
-55-
Indien hij anderszins bijstand nodig acht dan door medewerkers van de accountantsdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, zal dit niet dan in overleg met de Secretaris-Generaal plaatsvinden. Het overleg met de Hoofddirectie van NS heeft mede tot onderwerp aan welke personen op welke wijze inzage in de boeken en bescheiden wordt gegeven.
5.
Het Hoofd van de Accountantsdienst stelt als afsluiting van zijn werkzaamheden een rapport op naar aanleiding van de door hem uitgevoerde controlewerkzaamheden, waarin is opgenomen een advies ter zake van de resultatensplitsing reizigers/goederen/overige commerciële activiteiten en de vast te stellen rijksbijdragen voor infrastructuur. Het Hoofd van de Accountantsdienst brengt dit rapport aan de Minister van Verkeer en Waterstaat uit, nadat hij het concept met de Hoofddirectie van NS heeft besproken. Zo spoedig mogelijk nadat het rapport aan de Minister is uitgebracht, wordt een exemplaar aan NS gezonden.
-56-
DOELMATIGHEID
1.
Ontwikkeling van de doelmatigheid
1.1
Teneinde de Minister inzicht te bieden in de ontwikkeling van de doelmatigheid van de bedrijfsvoering bij NS verstrekt NS de Minister de bevindingen van haar Raad van Commissarissen terzake en de van een toelichting voorziene set van gegevens waarop de bevindingen van de Raad zijn gebaseerd.
1.2
De in 1.1 bedoelde set van gegevens bestaat uit basisgegevens en kengetallen die op ondernemingsniveau inzicht bieden in de ontwikkeling van de doelmatigheid gedurende een reeks van 11 opeenvolgende jaren; 5 retrospectief, jaar N en 5 prospectief.
1.3
Eventuele nadere vragen van de Minister naar aanleiding van de verstrekte informatie worden gericht aan en beantwoord door de Raad van Commissarissen van NS.
2.
Nader onderzoek
2.1
Indien er naar aanleiding van de verstrekte informatie bij de Minister behoefte bestaat aan een verdergaand inzicht in de ontwikkeling van de doelmatigheid kan op verzoek van de Minister aan de Raad van Commissarissen en de Hoofddirectie van NS een nader onderzoek worden ingesteld naar de in het oog lopende kosten en de opbrengstontwikkeling op hoofdlijnen.
2.2
Het in 2.1 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de Raad van Commissarissen van NS. De Minister kan de Raad van Commissarissen verzoeken bij het onderzoek een onafhankelijke deskundige te betrekken. De keuze van bedoelde deskundige alsmede aard en inhoud van het onderzoek behoeven de goedkeuring van de Minister. De resultaten van het onderzoek worden gerapporteerd aan de Raad van Commissarissen van NS.
-57-
2.3
De Raad van Commissarissen van NS informeert de Minisnister over de resultaten van het onderzoek, de door hem daaraan verbonden conclusies en de eventuele, naar zijn oordeel, te nemen maatregelen. Indien nodig vindt naar aanleiding daarvan tussen de Minister en de Raad van Commissarissen verder overleg plaats.
3.
Bedrilfsvergelilking NS verstrekt de Minister desgevraagd en voor zover mogelijk informatie betreffende de doelmatigheidsontwikkeling bij andere spoorwegbedrijven.
-58-
N.V. Nederlandse Spoorwegen
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Algemeen Secretariaat
Directoraat-Generaal van het Verkeer
Sct/021/0430/0095M/Z
Utrecht/Den Haag, februari 1988
REGELING VERHOUDING RIJKSOVERHEID-NS
TOELICHTING
I.
Inleiding
1.
Voorgeschiedenis
In samenhang met de in de jaren zeventig en begin jaren tachtig steeds groter wordende financiële betrokkenheid van de Rijksoverheid bij NS is de inhoudelijke bemoeienis van de Rijksoverheid met NS belangrijk toe- . genomen. Veelal op basis van ad-hoc benaderingen groeide er een overlegen informatiestructuur die steeds minder doorzichtig werd. In toenemende mate ontstond de behoefte aan een algehele, eenduidige visie op de verhouding tussen de Rijksoverheid en NS, een daarop aansluitend zinvol informatieprofiel en een doorzichtige overlegstructuur. Aan deze behoefte is voldaan met de nu tot stand gebrachte regeling. De basis voor de Regeling Verhouding Rijksoverheid-NS (VRONS)* is gelegd in het overleg tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Raad van Commissarissen van NS op 5 februari 1985. In dat overleg werd besloten tot het gezamenlijk opstellen van een Basisfilosofie voor de verhouding RO-NS en het op basis daarvan (doen) ontwikkelen van een informatie-
* De Regeling VRONS betreft, met uitzondering van de regelingen op het terrein van de arbeidsvoorwaarden en de financiële controle uitsluitend het reizigersvervoer van NS. Voor het goederenvervoer was de Verhouding RO-NS al bij overeenkomst geregeld.
-59-
systeem, inclusief ratio's voor een toetsing van de ontwikkeling van de doelmatigheid van de NS-bedrijfsvoering. Bij de ontwikkeling van dat informatiesysteem zou een extern adviesbureau worden ingeschakeld. Uitgaande van de relevante internationale en nationale regelgeving vormen basisfilosofie en informatiesysteem het kader waarbinnen de regeling tot stand is gebracht.
Kader
1
Internationale en nationale regelgeving
a. Internationaal De EEG-Vërordening 1191/69 is de grondslag voor de door de Rijksoverheid aan NS ter beschikking te stellen Financiële bijdrage als compensatie voor de economische nadelen, die voortvloeien uit de door de Rijksoverheid gehandhaafde c.q. opgelegde openbare dienstverplichtingen. Hierop wordt nader teruggekomen. (Hoofdstuk II).
b. Nationaal Tijdens de totstandbrenging van de regeling VRONS was een nieuwe wettelijke regeling voor het personenvervoer (WPV/BPV) in voorbereiding. Ter vermijding van de noodzaak de regeling VRONS aan te moeten passen na inwerkingtreding van de nieuwe wet is de WPV ten tijde van het opstellen van de regeling als reeds geldend verondersteld. Daarnaast heeft als juridisch kader de relevante reeds geldende regelgeving gefungeerd.
2
Basisfilosofie VRONS
De basisfilosofie formuleert als algemene uitgangspunten voor de regeling VRONS: - een zo beperkt mogelijke bemoeienis van de Rijksoverheid met de bedrijfsvoering van NS (afstandelijke sturing); - een zo groot mogelijke eigen verantwoordelijkheid van NS voor de bedrij fsvoering; - de stimulering van een zo groot mogelijke doelmatigheid van de NSbedrijfsvoering; - de NV-status van NS.
-60-
Daarnaast worden de wederzijdse verantwoordelijkheden van de Rijksoverheid en NS, gegeven het juridisch kader, aangegeven. De basisfilosofie bevat tevens de aanzet voor de regeling van de financiële verhouding (taakstellend budget), de verhouding op het terrein van de arbeidsvoorwaarden*, de toetsing van de ontwikkeling van de doelmatigheid van de bedrijfsvoering, alsmede van de wederzijdse informatievoorziening.
Informatiesysteem
In juni 1985 gaven de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Raad van Commissarissen van NS aan het bureau Van Dien & Co Organisatie opdracht een informatiesysteem Rijksoverheid-NS te ontwikkelen, met de basisfilosofie als uitgangspunt. Van Dien & Co brachten op 20 december 1985 rapport uit. Het ontwikkelde informatiesysteem geeft ten aanzien van onderscheiden beleidsterreinen aan welke informatie wederzijds door NS en door de Rijksoverheid dient te worden verstrekt. Waar nodig en mogelijk wordt tevens een tijdschema gegeven. Het systeem is in beginsel limitatief bedoeld. Ten behoeve van het volgen van de ontwikkeling van de doelmatigheid van de NS-bedrijfsvoering - primair door de Raad van Commissarissen van NS en via deze tevens door de Minister van Verkeer en Waterstaat - is een signaleringssysteem ontwikkeld, bestaande uit zg. Basisgegevens en een aantal relaties daartussen, de "key-performance indicators". (KPI's) Het informatiesysteem heeft in de bijlagen van de overeenkomst zijn neerslag gevonden.
Opdracht
Deze wordt door de basisfilosofie als volgt geformuleerd: "Uitgaande van het wettelijk kader, de basisfilosofie en het informatiesysteem dient een nadere regeling voor de Verhouding Rijksoverheid-NS opgesteld te worden. Deze regeling zal materieel een tweezijdig karakter hebben. Hieruit vloeit voort dat zij het karakter van een overeenkomst zal moeten hebben. De regeling zal ondermeer voorzien in:
*In oktober 1985 zijn tussen de Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Sociale zaken en Werkgelegenheid en NS nadere afspraken hieromtrent gemaakt.
-61-
- een explicitering van de wederzijdse verantwoordelijkheden en bevoegdheden; - nieuwe regels en procedures voor de financiële verhouding; - de opzet en inrichting van een informatiesysteem."
Uitwerking
De uitwerking van voornoemde opdracht vond plaats onder verantwoordelijkheid van de reeds eerder ingestelde Begeleidingsgroep VRONS (1). Deze Begeleidingsgroep heeft de uitwerking opgedragen aan twee werkgroepen, samengesteld uit medewerkers van het Ministerie en van NS. De werkgroep "regels en procedures" (2) werd met name belast met het opstellen van de regeling voor de financiële verhouding zoals deze nu is neergelegd in bijlage V van de regeling. De werkgroep "nadere regeling VRONS" (3) werd belast met de opstelling van de regeling voor de overige beleidsterreinen. Daarnaast heeft veelvuldig overleg op sub-werkgroepniveau plaatsgevonden.
Implementatie
Over de regeling is in december 1987 overeenstemming bereikt, waarna zij door beide partijen is getekend. Per 1 januari 1988 is de overeenkomst in werking getreden. Dit onder de aantekening, dat het eerste jaar zou gelden als proefjaar. De gedurende dit jaar opgedane ervaringen hebben geleid tot bijstelling en aanvulling van de regeling, waarna zij in december 1988 definitief is ondertekend.
-62-
Structuur van de regeling Overeenkomst De regeling VRONS heeft zijn beslag gekregen in één overeenkomst, bestaande uit een "algemeen deel" en acht bijlagen met in voorkomende gevallen annexen. In het "algemeen deel" wordt het voor de regeling relevante kader aangegeven, worden overeenkomstig de basisfilosofie de wederzijdse verantwoordelijkheden geëxpliciteerd en worden de onderscheiden beleidsterreinen aangegeven met verwijzing naar de corresponderende bijlage. De bijlagen I tot en met VIII bevatten de specifieke regelingen per beleidsterrein. Bijlage I
:
Structuur en omvang net
II
:
Voorzieningsniveau en dienstregeling
III
:
Tariefhoogte/tarief en overige vervoerwoorwaarden
IV
:
Investeringen
V
:
Financiële bijdrage Openbare Dienstverplichtingen
VI
:
Arbeidskosten
VII
:
Financiële controle
VIII :
Doelmatigheid
In hoofdstuk III worden de bijlagen nader toegelicht. Deze toelichting heeft een met een Memorie van Toelichting bij een wet overeenkomende status. Openbare dienstverplichtingen Begin jaren '60 bleek NS zoals vrijwel alle andere spoorwegmaatschappijen in Europa niet langer bedrijfseconomisch rendabel te kunnen functioneren. Een belangrijke oorzaak hiervan was het snel opkomende particuliere autogebruik, waarop (mede) als gevolg van door de nationale overheden opgelegde verplichtingen (exploitatie-, vervoer-, tariefplicht) niet adequaat kon worden gereageerd. De toenemende financiële problemen van de spoorwegmaatschappijen werden zorg van Europese organisaties, zoals de CEMT en de EEG. Deze zochten een oplossing van de problemen in onder meer het ongedaan maken van de
-63-
als gevolg van de opgelegde verplichtingen bestaande ongelijke mededingingsvoorwaarden tussen spoorwegen en andere vervoertakken. Deze oplossing heeft haar neerslag gevonden in de Verordening van de EEG, nr. 1191/69. De Verordening heeft als uitgangspunt dat de Lid-Staten de opgelegde openbare dienstverpllchtingen (exploitatie-, vervoer-, tariefplicht) moeten opheffen. Alleen indien dat noodzakelijk wordt geacht om een toereikende vervoersvoorziening te waarborgen, mogen de Lid-Staten de OD handhaven, c.q. nieuwe opleggen.*
In het overleg over de regeling VRONS is overwogen, dat op grond van het bepaalde in de EEG-Verordening 1191/69, aan NS slechts een exploitatieen vervoerplicht zou mogen worden opgelegd, voorzover de Minister dat noodzakelijk acht voor een toereikende vervoersvoorziening. Aldus zou een (onder-)scheiding worden aangebracht tussen zg. OD en niet-OD verkeer en vervoer, met belangrijke gevolgen voor de (reikwijdte van de) Ministeriële bevoegdheden ten aanzien van de dienstregeling en de tarieven. NS zou wat het niet-OD verkeer en vervoer betreft in hoge mate autonoom zijn. Voorwaarde daarbij zou zijn dat het door NS te verrichten niet-OD verkeer en vervoer in positieve zin aan het totale bedrijfsresultaat moest bijdragen; d.w.z. niet - indirect uit de Vergoeding Openbare Dienstverpllchtingen zou worden gefinancierd.
Dit bleek echter op bezwaren te stuiten. Enerzijds brengt de - toen nog Ontwerp - Wet personenvervoer al het door NS te verrichten openbaar personenvervoer onder de Openbare Dienstverpllchtingen en anderzijds kan NS de scheiding OD - niet-OD in haar boekhouding (nog) niet anders dan tegen aanmerkelijke extra administratiekosten intracomptabel bewerkstelligen.
Uiteindelijk is overeengekomen dat al het door NS verrichte openbaar personenvervoer 'OD-vervoer' is, dat kan worden onderscheiden naar vervoer waaruit geen en vervoer waaruit wel economische nadelen voortvloeien. Ten aanzien van het eerst genoemde vervoer zal de Minister zijn bevoegdheden met betrekking tot dienstregeling en tarieven marginaal hanteren.
*Indien uit de gehandhaafde c.q. opgelegde OD economische nadelen voor de spoorwegmaatschappijen voortvloeien, zijn de Lid-Staten verplicht deze te vergoeden. (Vergoeding Openbare Dienstverpllchtingen)
-64-
Dat uit dat vervoer geen economische nadelen voortvloeien zal door NS periodiek extracomptabel worden aangegeven.Overigens is overeengekomen dat, zodra NS er toe overgaat OD en niet-OD verkeer en vervoer intracomptabel te scheiden, opnieuw bezien zal worden of een scheiding alsnog tot systeem kan worden verheven.
Handhaving openbare dienstverplichtingen
In 1971 gaf de Minister van Verkeer en Waterstaat bij beschikking d.d. 31 december (No. v-1/07 1130) uitvoering aan EEG-Verordening 1191/69. De aan NS opgelegde openbare dienstverplichtingen (exploitatie- en vervoerplicht voor het reizigersvervoer) werden voor het gehele net gehandhaafd. Vastgesteld werd dat de daaruit voor NS voortvloeiende economische nadelen door de Rijksoverheid zouden worden vergoed. Op grond van de Wet personenvervoer dient NS in het bezit te zijn van een vergunning voor interlokaal openbaar vervoer per trein; als vergunninghouder is NS verplicht de door de Minister goedgekeurde dienstregeling uit te voeren (exploitatieplicht) en tegen de door de Minister goedgekeurde tarieven te vervoeren (vervoerplicht). Hiermee worden openbare dienstverplichtingen gehandhaafd als bedoeld in de Verordening van de EEG, nr. 1191/69. De noodzaak de aan NS opgelegde openbare dienstverplichtingen bij beschikking te handhaven is hiermee komen te vervallen. De bovengenoemde beschikking van 31 december 1971 is daarom bij de vergunningverlening aan NS ingetrokken.
Financiële bijdrage
De EEG-Verordening schrijft voor dat wanneer gehandhaafde openbare dienstverplichtingen economische nadelen met zich brengen, moet worden voorzien in het toekennen van een compensatie van de eruit voortvloeiende lasten. In de Wet personenvervoer is dan ook bepaald dat in 20'n geval de Minister niet beslist over het (al dan niet) verlenen van een Financiële bijdrage. De ratio hiervan is dat de Minister niet hoeft te beslissen over datgene waartoe deze verplicht is. Een belangrijk onderdeel van de VRONS-overeenkomst betreft daarom de Financiële bijdrage als compensatie voor de economische nadelen voortvloeiend uit gehandhaafde, opgelegde c.q. op te leggen openbare dienstverplichtingen.
-65-
III.
Toelichting bijlagen
1.
Bijlage I; Structuur en omvang net
1.1
Algemeen
Bijlage I bevat de regeling van de verhouding Rijksoverheid-NS ten aanzien van de planfase, die aan de bouw van een nieuw station, een nieuwe lijn en een capaciteitsverruimend project vooraf gaat. Het Van Dien-informatiesysteem voorzag niet in de opzet voor een regeling 'Structuur en omvang net'. Daaraan bestond mede in afwachting van de in voorbereiding zijnde Wet Railwegen niettemin behoefte om in een zo vroeg mogelijk stadium duidelijkheid te verkrijgen ten opzichte van vooral de lagere overheden. Voor stations waren door de Rijksoverheid en NS al eerder de nodige afspraken gemaakt, die nu hun beslag in de bijlage hebben gekregen. Ten aanzien van nieuwe lijnen en capaciteitsverruimende projecten is in een overeenkomstige regeling voorzien. De planfase eindigt met de indiening van het betreffende investeringsvoorstel door NS bij de RO.
1.2
Nieuwe stations
In het aan de opening van een nieuw station voorafgaande tijdsverloop wordt een aantal fasen en momenten onderscheiden:
I:
NS-haalbaarheidsonderzoek
A:
NS-principebesluit
II:
Voorbereiding uitvoering; definitieve NS-besluitvorming
B:
Indiening investeringsvoorstel bij de Rijksoverheid
C:
Goedkeuring investeringsvoorstel door de Rijksoverheid
III: D:
Uitvoering Opening
-66-
Zo vroeg mogelijk in fase II verzoekt NS de Minister voorwaardelijk in te stemmen met de opening van een nieuw station (artikel 1.1). Absolute voorwaarde - wil de Minister voorwaardelijke goedkeuring verlenen - is de vervoerkundige wenselijkheid van de opening van dit nieuwe station. Daarnaast zijn van belang de aan het nieuwe station verbonden geschatte investeringskosten en geprognostiseerde extra jaaropbrengsten en -kosten. Indien deze een bepaalde grens niet overschrijden dan wel per saldo positief zijn, dan zal de Minister zonder nader beraad voorwaardelijke goedkeuring verlenen. Wordt bedoelde grens wel overschreden dan wel is het saldo negatief, dan zal het verzoek van NS onderwerp zijn van nadere ministeriële overweging, (artikelen 1.2 en 1.3).
Onder jaarkosten dienen in dit verband te worden verstaan:
- jaarkosten station: kosten personeel, onderhoud, verwarming e.d.; - stopkosten treindienst; - kosten van extra treinpersoneel - materieel en infrastructuur, voorzover die voortvloeien uit een het NVT (zie bijlage II) overstijgende bediening; - extra kosten in de bussector. Onder jaaropbrenasten dienen in dit verband te worden verstaan: - netto opbrengsten reizigersvervoer, d.w.z. na aftrek van opbrengsten die worden ontvangen van reizigers die 'overkomen' van een ander station en rekening houdend met in het stad/streekvervoer wegvallende opbrengsten; - besparingen in de bussector. De door NS aan de Minister te verstrekken informatie is toegesneden op het bepaalde in de artikelen 1.2 en 1.3 (artikel 1.4).
De aan de goedkeuring te verbinden voorwaarden betreffen in feite marges waarmee de door NS gepresenteerde prognoses/schattingen mogen afwijken. Voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat de ontwikkeling van het debiet met niet meer dan een bepaald percentage bij het door NS verstrekte cijfer mag achterblijven. Indien aan (een) bepaalde voorwaarde(n) niet wordt voldaan, dan kan NS (in fase II) besluiten af te zien van het indienen van het investeringsvoorstel c.q. kan de Minister besluiten een ingediend investeringsvoorstel niet goed te keuren, (artikel 1.5).
-67-
Met de opneming van het geprojecteerde station in een meerjarenprogramma personenvervoer geldt de (eventuele) stichting ervan als een beleidsvoornemen van de Rijksoverheid, (artikel 1.6).
1.3
Nieuwe lijnen
Het initiatief tot de (mogelijke) aanleg van een nieuwe lijn kan zowel door de Rijksoverheid als door de NS worden genomen. De artikelen 2.1 tot en met 2.4 gelden alleen indien NS het initiatief neemt.
Het verzoek van NS om opneming van de (mogelijke) aanleg van een nieuwe lijn in een langere termijnprogramma heeft tot doel de noodzakelijke ruimtelijke reservering enerzijds en de "formulering" van het beleidsvoornemen van de overheid voor de lange termijn (SVV) anderzijds. De door NS te verstrekken - in dit kader globale - informatie betreft met name de planologische aspecten en de vervoerkundige wenselijkheid. Opneming in een langere termijnprogramma betekent niet dat de (mogelijke) aanleg reeds in principe zou zijn goedgekeurd, (artikel 2.1).
Het door NS aan de Minister te richten verzoek zich uit te spreken over de wenselijkheid van - een onderzoek naar - de aanleg van een nieuwe lijn kan tegelijk met het in artikel 2.1 bedoelde verzoek, maar ook in een later stadium plaatsvinden. De door NS te verstrekken informatie is specifieker van aard dan die bedoeld in artikel 2.1 De uitspraak van de Minister, al dan niet na nader onderzoek, dat de realisering van een nieuwe lijn wenselijk is, kan in dit verband worden begrepen als een principebeslissing tot aanleg, (artikelen 2.2 tot en met 2.5).
Met de opneming in een meerjarenprogramma personenvervoer (MPP) wordt de aanleg van een nieuwe lijn neergelegd als beleidsvoornemen van de Minister/Rijksoverheid. De definitieve beslissing van de Minister zal met name afhangen van de uitkomst van het onderzoek dat zal worden verricht door de in artikel 2.5 bedoelde projectgroep. Deze projectgroep zal, mede afhankelijk van wie als betrokkenen moeten worden aangemerkt, per nieuwe lijn op ad-hoc basis worden samengesteld. In ieder geval zullen de Rijksoverheid, NS en betrokken provincie(s) en gemeente(n) hierin vertegenwoordigd zijn. Het rapport van de projectgroep zal NS vergezeld doen gaan van een verzoek aan de Minister tot vaststelling van het tracé en beslissing tot
-68-
aanleg. Dit dient begrepen te worden als het door NS op de voet van artikel 1.1 van Bijlage IV (Investeringen) aan de Minister ter goedkeuring voorleggen van het investeringsvoorstel. (artikel 2.5). Wat de vaststelling van het tracé betreft zal de Minister zich laten adviseren door een adviesraad, (artikel 2.6).
1.4
Projecten die leiden tot capaciteitsverruiming van het net
Hierbij gaat het om projecten die noodzakelijk zijn om op zo doelmatig mogelijke wijze de dienstregeling uit te kunnen voeren (bijv. de aanleg van een vrije kruising), c.q. meer vervoeraanbod te kunnen leveren op trajecten waar dat noodzakelijk is (bijv. spoorverdubbeling). Als toelichting op de artikelen 3.1 tot en met 3.6 kan worden verwezen naar de mutatis mutandis gelijkluidende artikelen t.a.v. nieuwe stations en nieuwe lijnen.
-69-
2.
Billage II; Voorzieningsniveau/dienstregeling
2.1
Voorzieningsniveau
a. Afstemmingsregels De door de Minister vastgestelde - en eventueel te wijzigen - regels voor de afstemming van het aanbod van openbaar railvervoer op het gebruik ervan, vormen de standaard op hoofdlijnen voor het door NS te bieden vervoersaanbod. Deze regels zijn neergelegd in het Normeringssysteem Voorzieningsniveau Treindienst (NVT). Dit systeem bevat normen voor treinfrequentie (aantal treinen op een traject per richting per tijdseenheid), stationsbediening (aantal stoppende treinen per richting per tijdseenheid) en capaciteit (aantal ziten staanplaatsen). Van deze normering kan worden afgeweken, bijvoorbeeld op grond van technische beperkingen van infrastructuur en materieel of overwegingen van bedrijfseconomische aard. (artikel 1.1).
b. Aanwijzingen De Minister geeft in het kader van de afstemming van het aanbod van railververvoer op het gebruik ervan aanwijzingen, die NS bij het opstellen van het voorstel voor de dienstregeling in acht dient te nemen, (artikel 37 BPV). Die aanwijzingen kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld het aanvangen c.q. beëindigen van de exploitatie op een bepaald traject danwei mutaties daarin en het openen c.q. sluiten van stations en halten. In de meeste gevallen zullen bedoelde aanwijzingen op verzoek van NS worden gegeven, ten behoeve waarvan NS de nodige informatie verstrekt. Aangezien afstemmingsregels en aanwijzingen, bepalend voor het te leveren voorzieningsniveau, in belangrijke mate de grondslag vormen voor de jaarlijks aan NS te verstrekken FOD, is die informatie met name ook financieel gericht, (artikel 1.2).
c. Informatie Onder mutaties in treinfrequentie als bedoeld in artikel 2.1 dienen te worden begrepen:
-70-
- aanpassingen van de treinfrequentie op een bepaald traject, In een bepaalde periode, op meerdere werkdagen, en - aanpassingen van de treinfrequentie op één bepaalde dag in de week, als deze betrekking hebben op een groot deel van de dag. Incidentele . aanpassingen, die NS uit oogpunt van efficiency en/of overwegingen van vervoerkundige aard noodzakelijk acht, worden opgenomen in de aan de Minister te verstrekken verschillenstaat. (artikel 4.1).
Met betrekking tot nieuwe lijnen, nieuwe stations en capaciteitsverruimende maatregelen zijn reeds in een eerder stadium - ten behoeve van voorwaardelijke goedkeuring (bijlage I) c.q. goedkeuring investeringsvoorstel (bijlage IV) - schattingen verricht van verwachte kosten en opbrengsten. In het kader van het dienstregelingsoverleg vindt een nadere detaillering plaats van de projectgegevens. De opbrengstenen kostenschattingen vinden plaats op basis van prijspeil jaar N. Kosten worden gespecificeerd overeenkomstig het in de opstelling economische nadelen openbare dienstverplichtingen gehanteerde kostenonderscheid. De financiële effecten worden in de bijdrage verwerkt, zoals deze zijn aangegeven in de goedkeuringsbrief (zie bijlage V ) .
Uit een oogpunt van systematiek is ervoor gekozen de specifieke informatie t.a.v. nieuwe stations (artikel 2.2.2), die met de indiening van het investeringsvoorstel zal worden verstrekt, in deze bijlage op te nemen, (artikelen 2.1 en 2.2).
2.2
Dienstregeling
Voorafgaand aan het ter goedkeuring voorleggen van het voorstel voor de dienstregeling verstrekt NS de Minister een verschillenstaat waarin mutaties worden gemeld die het gevolg zullen zijn van overige (anderssoortige en kleinere) projecten dan die waarvoor een aanwijzing diende te worden gevraagd, (artikel 4.1). Naast een toelichting in het kader van het NVT zullen voor deze projecten eveneens, ten behoeve van de ministeriële beslissingscalculatie, opbrengstenen kostenschattingen worden opgesteld. Ten aanzien van de kostenschattingen wordt daarbij de volgende gedragslijn gehanteerd:
- materieel :. rente en afschrijving op basis van annuïteit en reële rente. . onderhoudskosten gemiddeld over levensduur;
-71-
personeel
:. tegen geldend tarief;
energie
:. verbruiksschatting volgens standaard rekenmethode tegen geldend tarief;
- infrastructuur
:. onderhoudskosten tegen gemiddeld bedrag overige infrastructuur. . gebruikskosten overeenkomstig de extra prestatie.
De comptabele gevolgen van deze projecten worden in totaal, d.w.z. van alle projecten tezamen gespecificeerd naar kostenen opbrengsten in de Voorlopige en de Definitieve raming OD voor het jaar N+l opgenomen.
Bij het opstellen van het voorstel voor de dienstregeling neemt NS de door de Minister gegeven aanwijzingen zoveel mogelijk in acht. Met de woorden "zoveel mogelijk" wordt tot uitdrukking gebracht dat het kan voorkomen dat verderstrekkende aanwijzingen, met name indien die niet op voorstel van NS zijn gegeven, om praktische redenen pas in een volgend voorstel kunnen worden verwerkt, (artikel 4.2).
-72-
3.
Bijlage III; Tariefhoogte/Tarieven en overige vervoervoorwaarden
3.1
Tariefhoogte
De door de Minister vastgestelde tariefhoogte is evenals het voorzieningsniveau een belangrijke grondslag voor de vaststelling van de aan NS te verstrekken FOD. Bij de door NS voor te stellen varianten voor de ta- riefhoogte (artikel 1.2) worden dan ook naast de consequenties voor het tarief.jaar N+l/N+2, tevens de - met name financiële - gevolgen voor het kalenderlaar N+1 aangegeven, (artikel 1.3). NS geeft in ieder geval die variant voor de tariefhoogte aan, die noodzakelijk is om in de opbrengsten de kostenontwikkeling - gegeven de in bijlage V geregelde in~ dexeringssystematiek - te volgen. NS zal tevens aangeven welke variant vanuit bedrijfsmatig oogpunt, gegeven de doelstellingen voor de lange(re) termijn (omvang en opbrengsten), de voorkeur geniet.
Uitgaande van 1 april van enig jaar als zijnde de datum voor de invoering van tariefwijzigingen dient de tariefhoogte in september van het voorafgaande jaar te worden vastgesteld. De tariefhoogte is immers van belang voor de door NS op te stellen Definitieve raming OD die - zie bijlage V - tijdig aan de Minister moet worden voorgelegd. Daarnaast dient NS tijdig te kunnen beginnen met het - met inachtneming van de tariefhoogte - opstellen van het voorstel voor de tarieven en overige vervoervoorwaarden voor het tariefjaar N+l/N+2. Van een definitieve vaststelling van de tariefhoogte kan echter in principe pas sprake zijn nadat de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat door het Parlement is aangenomen. Daarom is in de bijlage gekozen voor de systematiek dat de Minister in september de voorlopige en uiterlijk 1 december jaar N de definitieve tariefhoogte vaststelt, (artikelen 1.4 en 1.5).
3.2
Tarieven en overige vervoervoorwaarden
De tarieven en overige vervoervoorwaarden van NS worden neergelegd in het zg. 'Reizigerstarief NS'. Bij voorstellen tot wijziging hiervan zal NS de vastgestelde voorlopige tariefhoogte in acht nemen om hierboven
-73-
uiteengezette redenen, (artikel 2.1). Indien de vastgestelde definitieve tariefhoogte afwijkt van de voorlopige tariefhoogte, geeft NS zo spoedig mogelijk aan welke prijswijzigingen hieruit voortvloeien.
-74-
BUlaee IV; Investeringen
Algemeen Ingevolge de Garantie-overeenkomst Rijksoverheid-NS (1976) behoeft NS goedkeuring van de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Financiën voor het jaarlijkse investeringsplan. Bepaalde investeringen c.q. investeringsprojecten dienen afzonderlijk door de Minister van Verkeer en Waterstaat te worden goedgekeurd. Ter bepaling van de categorie investeringen die afzonderlijk dienen te worden goedgekeurd introduceerde het Van Dien-informatiesysteem het criterium "structuurbepalend/beleidsgevoelig" . Bij de uitwerking van het systeem bleek het evenwel niet mogelijk een sluitende definitie te formuleren voor dit begrippenpaar, zonder te vervallen in casuïstische omschrijvingen. Gekozen is derhalve voor een andere benadering, zoals beschreven in paragraaf 4.2. Deze bijlage ziet tevens op investeringen die in aanmerking komen voor een Rijksbijdrage voor infrastructuur op basis van het bepaalde in hoofdstuk 10 van het BPV. (NB: FIMT)
Door de Minister te beoordelen investeringsvoorstellen
De soorten investeringen die de Minister afzonderlijk ter goedkeuring moeten worden voorgelegd zijn limitatief opgesomd, (artikel 1.1). Teneinde de goedkeuringsprocedure te vergemakkelijken zal zoveel mogelijk worden gewerkt met (functionele) programma's van eisen. De informatie met betrekking tot nieuwe lijnen, nieuwe stations en capaciteitsverruimende maatregelen dient aan te sluiten bij de conform bijlage I verstrekte informatie. Zie wat de informatie met betrekking tot nieuwe stations betreft ook hetgeen is opgemerkt naar aanleiding van artikel 2.2 van bijlage II. De beoordeling door de Minister dient zich uit te strekken over een voldoende lange periode zodat effecten op langere termijn mede in beschouwing worden genomen.
Overige investeringen
De financiële grens om investeringen al dan niet afzonderlijk in het Investerinsplan Korte Termijn (IPK) op te nemen is bepaald op ƒ 2,5
-75-
miljoen. De in de bijlage aangegeven grens is gebaseerd op omstandigheden en verhoudingen in 1985. Wanneer de prijsontwikkeling daartoe aanleiding geeft, kan deze grens worden aangepast. Andere dan ter gelegenheid van het IPK door de Raad van Commissarissen van NS goedgekeurde investeringen > ƒ 2,5 miljoen die niet afzonderlijk door de Minister behoeven te worden goedgekeurd, worden periodiek vergezeld van een toelichting - door NS gemeld.
4.4
Huur-f huurkoop- en lease-overeenkomsten
Onder investeringen worden in het kader van deze bijlage ook begrepen voorgenomen bezitsverkrijgingen op basis van huurkoop- of financiallease-overeenkomsten. Voor huur- en operational-lease-overeenkomsten, waarmee NS zich (op termijn) geen activa verwerft, geldt dat deze aan de Minister ter goedkeuring moeten worden voorgelegd, indien en voor zover deze naar aard en duur als structureel kunnen worden aangemerkt. Gedacht kan hierbij worden aan bijvoorbeeld het voor enige jaren huren/ leasen van rollend materieel.
-76-
Billaee V; Financiële bijdrage als compensatie voor de economische nadelen voortvloeiend uit gehandhaafde, opgelegde c a . op te leggen openbare dienstverplichtingen (OP) voor het .laar N+l
Algemeen
Bijlage V bevat de nieuwe zg. 'regels en procedures' voor de financiële verhouding Rijksoverheid-NS. Belangrijke kenmerken van de nieuwe regeling zijn de in de overeengekomen calculatiesystematiek besloten afstandelijkheid RO-NS en het taakstellend karakter van het aan NS ter beschikking te stellen budget. Wat dit laatste betreft is een reeds enkele jaren gevolgde praktijk geformaliseerd. De afstandelijkheid RO-NS is gerealiseerd door bij de calculatie van de Financiële bijdrage Openbare Dienstverplichtingen (FOP) uit te gaan van de kosten en opbrengsten in een basisjaar ter bepaling van de economische nadelen OD. Hierbij wordt geabstraheerd van de jaarlijks begrote NS-kosten en opbrengsten. In de oude systematiek lagen deze als zodanig mede ten grondslag aan de calculatie van de Vergoeding Openbare Dienstverplichtingen (VOD). In een afstandelijke benadering past dit niet. De Minister zal zich dan telkenmale moeten overtuigen dat de door NS aangegeven ontwikkelingen niet ondoelmatig of door NS niet beïnvloedbaar zijn. Door te abstraheren van de begrote NSkosten- en opbrengstenontwikkeling kan het voorkomen dat de Financiële bijdrage, nacalculatorisch bezien, onvoldoende is om de economische nadelen te compenseren of dat de bijdrage hoger uitvalt dan nodig is. NS en V&W achten de hieraan verbonden financiële risico's een aanvaardbare 'prijs' om aan de gewenste afstandelijkheid inhoud te geven. Een en ander was tevens aanleiding de term 'Vergoeding' te vervangen door 'Financiële bijdrage'.
Taakstellend budget
De Financiële bijdrage OD zal worden vastgesteld bij wijze van taakstellend budget. Dat wil zeggen dat NS dient rond te komen met een vooraf vastgestelde bijdrage (inclusief bijstellingen lopende het jaar; zie onder 5.3 en 5.5). NS kan daarop overhouden ('winst') c.q. daaraan tekort komen ('verlies'). Er vindt geen bijstelling achteraf plaats op basis van nacalculatie. Enkele specifieke kostensoorten (extra VUT; reële rente) zullen vooralsnog, op grond van bestaande kabinetsafspraken, als onderdeel van het budget wel op basis van nacalculatie worden vergoed.
-77-
5.3
Calculatiesystematiek
Uitgangspunt voor de calculatie van de Financiële bijdrage OD zijn de overeengekomen kosten en opbrengsten in een basisjaar. Deze worden aangepast voor de effecten van - door de Minister goedgekeurde - kwantitatieve mutanten, de effecten van relevante exogene ontwikkelingen en wijzigingen in regelgeving en ontwikkelingen in arbeids-kosten- en prijsniveau en tariefhoogte.
a.
Kwantitatieve mutanten Het gaat hierbij om de effecten van goedgekeurde wijzigingen in de structuur en omvang van het net, van goedgekeurde, ingrijpende wijzigingen in de dienstregeling (bijlage II) en van goedgekeurde investeringen (bijlage IV). Deze effecten zijn V&W en NS bekend uit de brieven waarmee goedkeuring wordt verleend. Niettemin verstrekt NS in het kader van de Definitieve raming deze gegevens als informatie aan V&W, teneinde zeker te stellen dat alle mutanten bij de calculatie worden betrokken. De door NS in het kader van de Meerjarenraming en de Voorlopige raming te verstrekken informatie omvat naast de effecten van goedgekeurde mutanten tevens de effecten van de voorgenomen mutanten. Deze zijn aan de Minister ter goedkeuring voorgelegd, maar besluitvorming heeft nog niet plaatsgevonden, danwei zullen ter goedkeuring worden voorgelegd.
b.
Pplpvante exogene ontwikkelingen en wijzigingen in regelgeving Buiten de invloedsfeer van NS liggende ontwikkelingen en wijzigingen in regelgeving kunnen belangrijke gevolgen hebben voor de NS-kosten en -opbrengsten. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een wijziging van het so-
-• ••- ciaal verzekeringsstelsel. In deze gevallen treden V&W en NS in overleg om te bezien of er aanleiding bestaat deze bij de FOD-calculatie te betrekken. Hetgeen wordt overeengekomen gaat als mutant deel uitmaken van de door NS te verstrekken Definitieve raming FOD.
c.
Arbeidskosten- en pri-lsniveauontwikkeling Bij de FOD-calculatie wordt tevens de verwachte arbeidskosten- en prijsniveauontwikkeling verdisconteerd. Onder arbeidskosten zijn in deze te verstaan bezoldiging en sociale lasten. Wat deze arbeidskosten betreft wordt hierbij uitgegaan van de door de Minister vastgestelde (voorlopige) Referentie Arbeidskostenontwikkeling (zie bijlage VI en toelichting).
-78-
De prijsgevoelige kosten zullen, met het oog op de genoemde afstandelijkheid, worden geïndexeerd met het door het CPB voorcalculatorisch vastgestelde Indexcijfer voor de netto Materiële Overheidsconsumptie (IMOC). In verband met het grote aandeel energiekosten in de totale NS-kosten (circa het dubbele van het energiekostenaandeel in de IMOC-basis) zal hierop een (onvoorwaardelijke) correctie worden toegepast: - De IMOC wordt toegepast op de prijsgevoelige NS kostencomponent, waarin 50% van de NS-energiecomponent is opgenomen; - De 'resterende' 50% energiekosten worden geïndexeerd met de energieprijscomponent die in de IMOC is begrepen.
Voorts is overeengekomen, dat indien blijkt, dat de gekozen systematiek tot van de werkelijke NS-prijsontwikkeling substantieel afwijkende resultaten leidt, die over de jaren heen niet of onvoldoende salderen, V&W en NS in overleg treden om te beoordelen of maatregelen noodzakelijk zijn. Mogelijk is dan, dat verstrekte financiële bijdragen worden bijgesteld, er een beter bij de NS-kostenontwikkeling aansluitend ander te ontwikkelen - indexcijfer wordt toegepast danwei in het uiterste geval een wijziging in de systematiek wordt aangebracht.
Lopende het jaar waarvoor de Financiële bijdrage is verleend, wordt die bijdrage bijgesteld indien de Referentie Arbeidskostenontwikkeling wordt aangepast (te berekenen over het arbeidskostengevoelige deel van de FOD) en/of indien de IMOC voor het voorafgaande en/of het lopende jaar wordt aangepast (te berekenen over het prijsgevoelige deel van de FOD).
d.
Opbrengstenontwikkeling
.-. Bij de calculatie van de FOD worden ook de opbrengsten in het basisjaar geïndexeerd met het gewogen gemiddelde van de ontwikkelingen in arbeidskosten- en prijsniveau. Er wordt vanuit gegaan dat NS deze kostenontwikkeling in de eigen opbrengsten dient te volgen. Bij een kostendekkingsgraad van circa 50% dekt de R0 de andere 'helft' van die kostenontwikkeling ('saldobenadering'). Dat NS deze kostenontwikkeling in de eigen opbrengsten dient te volgen heeft ook betekenis voor de door de Minister vast te stellen tariefhoogte (zie de toelichting op bijlage III). Indien de Minister, in afwijking van het NS-voorstel, een andere tariefhoogte vaststelt dan op grond van de kostenontwikkeling geïndiceerd, wordt met het daaruit voortvloeiende verschil in opbrengsten bij de calculatie en de vaststelling FOD rekening gehouden (risico R0). Indien de Minister dat op verzoek van NS doet, is het daarmee gemoeide financiële risico voor NS.
-79-
Werkeliike NS-kosten/FOD/Riiksbegroting
De calculatie FOD is zoals uiteengezet gebaseerd op de RO en NS bekende mutanten en loon- en prijsontwikkelingen. De in de bijlage geregelde wederzijdse informatievoorziening is er tevens op gericht dat het de RO bekend is wat NS werkelijk denkt nodig te hebben, en dat het NS bekend is met welk bedrag de RO (vooralsnog) in de Rijksbegroting rekening houdt. Naar aanleiding hiervan plegen V&W en NS overleg. Met de uitkomsten daarvan wordt in het (verdere) verloop van de calculatieprocedure rekening gehouden. Mutatis mutandis geldt dit eveneens voor de inzichten op langere termijn (Meerjarenraming NS; inzichten RO).
Bijzondere gebeurtenissen
Naast de onder 5.3c genoemde bijstelling kunnen ook onvoorziene bijzondere situaties ('calamiteiten/wonderen') aanleiding zijn de FOD bij te stellen. Het betreft gebeurtenissen die de kosten en/of opbrengsten-van NS aanmerkelijk beïnvloeden. Gedacht kan hierbij worden aan langdurige spoorversperringen, natuurrampen, oliecrises e.d.
Gerealiseerd resultaat
In september van het jaar volgend op dat waarvoor de FOD was verstrekt, informeert NS de Minister over het in dat jaar gerealiseerde resultaat. NS geeft in verband met het onder 5.3c opgemerkte ('vangnet') in ieder geval aan in hoeverre het resultaat is beïnvloed door de afwijking van de IMOC (inclusief energie-correctie) ten opzichte van de feitelijke NS-prijsontwikkeling. Die afwijking wordt buiten beschouwing gelaten in het kader van het bepaalde indien NS overhoudt c.q. tekort komt. Overschotten als gevolg van een van de IMOC afwijkende NS-prijsontwikkeling dienen ter dekking van mogelijke tekorten die op dezelfde wijze in andere jaren (zijn) ontstaan. Er wordt vanuit gegaan dat deze overschotten en tekorten over de jaren heen tot een aanvaardbaar saldo leiden. Mocht dit niet zo zijn, dan treedt het hiervoor genoemde "vangnet" in werking.
-80-
Biilage VI; Arbeidskosten
Algemeen
De regeling op het terrein van de arbeidskosten is een nadere (deel-) uitwerking van de in oktober 1985 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Verkeer en Waterstaat en NS in aansluiting op de Basisfilosofie afgesproken hoofdlijnen voor een budgetteringsregeling. Op grond van die afspraken is NS in afwachting van de totstandbrenging van de budgetteringsregeling niet aangewezen als vallend onder de werking van de Wet Gepremieerde en Gesubsidieerde Sector (WAGGS), die op 1 januari 1986 is ingevoerd. Wijziging of intrekking van de WAGGS zal aanleiding zijn te bezien of deze bijlage bijgesteld dient te worden.
WAGGS - Budgetteringsregeling NS
De systematiek van de WAGGS voorziet er in dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid - in overeenstemming met de betrokken vakminister - voor de 'aangewezen' sectoren de financiële ruimte vaststelt voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling. Op die ruimte vindt aldus van overheidswege directe sturing plaats. De vastgestelde ruimte kan overigens per werkgever/categorie van werkgevers verschillen.
De budgetteringsregeling RO-NS dient ertoe om, gegeven het uitgangspunt van een zo groot mogelijke (ongedeelde) eigen verantwoordelijkheid van NS voor de bedrijfsvoering, de Minister van Verkeer en Waterstaat in staat te stellen die bedrijfsvoering binnen het kader van het totale > budget d.w.z. inclusief de arbeidskosten op afstand te sturen en te volgen. Er vindt geen financiële sturing op onderdelen van de bedrijfsvoering, zoals de arbeidsvoorwaardenontwikkeling, plaats.
Regeling arbeidskosten
De regeling arbeidskosten, die onderdeel is van de VRONS-regeling c.q. budgetteringsregeling, kent in het licht van het vorenstaande een van de WAGGS afwijkende systematiek. De Minister van Verkeer en Waterstaat zal jaarlijks niet een ruimte vaststellen voor de arbeidskostenontwikkeling
-81-
sec, maar aangeven met welke procentuele mutatie in het arbeidskostenniveau, hij denkt rekening te houden c.q. rekening houdt bij de vaststelling van de Financiële bijdrage Openbare Dienstverplichtingen voor het jaar N+l. Binnen het kader van het totale budget is NS in beginsel vrij in de bestemming van alle middelen, met in begrip van die ten behoeve van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling. Het is dan ook mogelijk dat die arbeidsvoorwaardenontwikkeling leidt tot een groter beslag op het budget dan waarmee de Minister bij het vaststellen van dat budget (FOD) rekening hield. Dat mag dan echter niet leiden tot een groter beslag op de collectieve middelen of een aantasting van het voorzieningsniveau, (beheersing totale budget).
Arbeidskostenontwikkeling
Arbeidskosten
Onder de kosten van de op geld waardeerbare arbeidsvoorwaarden worden verstaan de kosten die voortvloeien uit: - hetgeen op grond van CAO of individuele arbeidsovereenkomst geldt (initiële component); - wijziging van het gemiddeld loon per arbeidsjaar, anders dan tengevolge van algemene salarismaatregelen (incidentele component); - de werkgeverslasten pensioenbijdrage en de werkgeverslasten wettelijke sociale zekerheid en inhouding.
Referentie arbeidskosten
Uitgegaan is van de situatie direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de WAGGS. Derhalve zijn de kosten van de rechtens geldende arbeidsvoorwaarden op 31 december 1985, gemiddeld en gebracht op jaarbasis, genomen als basis waarop van jaar tot jaar wordt gemuteerd. Deze basis, verhoogd met de mutaties (Referenties arbeidskostenontwikkeling) over de jaren 1986 tot en met jaar N, is de Referentie arbeidskosten jaar N. Deze referentie is enerzijds het vergelijkingscijfer voor de door NS in jaar N gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling en anderzijds de basis voor de bepaling van de Referentie arbeidskosten jaar N+l (Referentie arbeidskosten jaar N, verhoogd met de Referentie arbeidskostenontwikkeling jaar N+l).
-82-
c.
Referentie arbeidskostenontwikkeling
De Referentie arbeidskostenontwikkeling is zoals hiervoor al uiteengezet een van de parameters waarmee op de FOD jaar N wordt gemuteerd ter vaststelling van de FOD jaar N+l. Aangezien de FOD een artikel in de begroting van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is, informeert NS de Minister ten behoeve van de begrotingsvoorbereiding vroegtijdig - en derhalve globaal - over de door NS in jaar N+l nodig geachte arbeidskostenontwikkeling. NS baseert zich daarbij op de (verwachte) ontwikkelingen in de collectieve sector en met name op de eisen die de bedrijfsvoering stelt. De Minister betrekt deze informatie tevens bij het - eventueel na overleg met NS - vaststellen van de voorlopige Referentie arbeidskostenontwikkeling. Daarbij zal hij in beginsel uitgaan van de verwachtingen voor de collectieve sector.
Ten behoeve van de vaststelling van de (definitieve) Referentie arbeidskostenontwikkeling verstrekt NS de Minister, rekening houdende met de "dead-line" van de begroting, specifieke informatie met betrekking tot de nodig geachte arbeidskostenontwikkeling. Ook hierbij zal het accent liggen op de eisen die de bedrijfsvoering stelt. De Minister zal namelijk in beginsel een Referentie arbeidskostenontwikkeling vaststellen die overeenkomt met de voor de gepremieerde en gesubsidieerde sector vastgestelde ruimte (WAGGS-ruimte) c.q. gebaseerd is op de verwachting dienaangaande. De door NS verstrekte informatie dient de Minister in staat te stellen invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid om een specifieke Referentie Arbeidskostenontwikkeling vast te stellen.
De Referentie arbeidskostenontwikkeling is opgebouwd uit dezelfde componenten als aangegeven onder a. (p.m.: pensioenbijdrage en W U ) .
Met betrekking tot de (ontwikkeling van de) werkgeverslasten wettelijke sociale zekerheid/inhouding kan het volgende nog worden opgemerkt: in de Referentie arbeidskostenontwikkeling wordt verdisconteerd de (verwachte) ontwikkeling van het werkgeversaandeel in de premies volksverzekeringen en ziekenfondswet. De overige werknemersverzekeringen zijn voorshands niet van toepassing op het NS-personeel. In verband hiermee past NS een inhouding toe die gerelateerd is aan de inhouding zoals die voor het overheidspersoneel geldt. Aan de toepassing daarvan op NS is overigens de wettelijke grondslag ontvallen nu NS niet is aangewezen in het kader van de WAGGS. Derhalve wordt in de Referentie arbeidskostenont-
-83-
wikkeling de ontwikkeling van de overheidsinhouding verdisconteerd. Indien de NS-werknemers onder de werking van de (N)WW, ZW en WAO zouden komen te vallen, dan wordt in de plaats van de overheidsinhouding de ontwikkeling van het werkgeversaandeel in de op basis van deze wettelijk verschuldigde premies daarvoor in de Referentie arbeidskostenontwikkeling verdisconteerd.
De Referentie arbeidskostenontwikkeling wordt gehanteerd bij de aan NS t.b.v. het Reizigersvervoer en het Goederenvervoer onderscheidenlijk toe te kennen FOD respectievelijk Rijksbijdrage. In de nieuwe Regeling voor het Goederenvervoer, die ultimo 1987 in bewerking is,kan anders worden bepaald.
De toepassing van de Referentie arbeidskostenontwikkeling is geregeld in bijlage V.
Gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling
De Minister dient tot een zelfstandig oordeel te kunnen komen over de gerealiseerde arbeidskostenontwikkeling in relatie tot FOD en voorzieningsniveau. NS verstrekt in dat kader jaarlijks, uiterlijk in november, informatie met betrekking tot de feitelijke ontwikkeling van de arbeidskosten, gespecificeerd conform de in artikel 1.6 onderscheiden elementen, de kostenberekeningsmethodiek, en overige relevante gegevens. Indien lopende het jaar blijkt dat de arbeidskostenontwikkeling boven het niveau van de Referentie arbeidskostenontwikkeling zal worden gerealiseerd, informeert NS de Minister direct afzonderlijk. Daarbij gaat het er met name om aan te geven hoe financiering door NS binnen het totale budget, en zonder aantasting van het voorzieningsniveau, mogelijk is.
-84-
Bi/i lage VII; Financiële controle
Algemeen
Het toezicht op de rechtmatige besteding van de aan NS door de Staat verstrekte collectieve middelen heeft - naast de Comptabiliteitswet tot de invoering van de Wet personenvervoer een specifieke grondslag gekend in artikel 5 van de Concessie van 1938: "De Maatschappij verstrekt aan de Ministers van Waterstaat en van Financiën en aan de door deze Ministers aan te wijzen Rijksambtenaren de inlichtingen, welke zij vragen, en verleent hun inzage van hare boeken en haar archief".
Eerst in 1985 heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat mede namens haar ambtsgenoot van Financiën - op aandringen van de Algemene Rekenkamer, een in artikel 5 bedoelde ambtenaar aangewezen. In het kader van de toen reeds gevoerde discussies over de Verhouding Rijksoverheid-NS heeft de Minister in overleg met NS een 'instructie' opgesteld voor de wijze waarop inlichtingen en inzage aan de aangewezen ambtenaar (i.c. het Hoofd van de Accountantsdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat) worden verstrekt.
De legitimatie die nu in de Wet personenvervoer (artikel 44) aan de financiële controle ten grondslag ligt bevat geen aanwijzing over de invulling ervan. Het Ministerie en NS hebben evenwel gemeend dat voor de totstandbrenging van de regeling van de financiële controle in het kader van de VRONS, de bestaande 'instructie' als uitgangspunt genomen diende te worden.
Regeling financiële controle
Belast met de controle als bedoeld in artikel 44 van de Wet personenvervoer en de onderhavige regeling is (c.q. blijft) het Hoofd van de Accountantsdienst van het Ministerie.
Wat de financiële controle op de activiteiten betreft, staat voorop dat NS allereerst zelf verantwoordelijk is voor afdoende interne en externe accountantscontrole op haar rekeningen. Een goed contact tussen de desbetreffende accountants en de accountantsdienst van het Ministerie
-85-
kan er voor zorgen, dat de in- en externe accountant van NS de controlebehoeften van het Rijk reeds kunnen inbedden in hun controle en dat nadere vragen over dë verstrekte informatie kunnen worden gesteld na het uitbrengen van de op de jaarrekening betrekking hebbende rapporten van de in- en externe accountant, de rapporten met betrekking tot de resultatensplitsing reizigers-/goederenvervoer/overige commerciële activiteiten en de verklaringen van de interne accountant met betrekking tot de declaraties voor door het Rijk gefinancierde infrastructuur. In het merendeel van de gevallen zal kunnen worden volstaan met een beoordeling van deze informatie. Slechts bij uitzondering zal de accountantsdienst van het Ministerie dan aanleiding vinden om zelfstandig een boekenonderzoek te gaan verrichten op de rechtmatigheid van het aanwenden van de financiële middelen of op onderdelen van de administratie die van bijzonder belang kunnen zijn voor de resultaten van de door NS verrichte activiteiten en de vaststelling van de FOD en/of Rijksbijdragen.
Dit laat overigens onverlet de mogelijkheden voor controle op de activiteiten van het NS-concern die het Rijk op grond van andere regelgeving heeft.
De wijze waarop het Hoofd van de accountantsdienst de hem opgedragen controletaak zal verrichten, wordt in beginsel door hemzelf bepaald, vanuit zijn eigen verantwoordelijkheden als registeraccountant met inachtneming van het bepaalde in de onderhavige regeling. De in dat kader uit te voeren controle zal primair gericht op de •• door het Ministerie van V&W aan NS verstrekte financiële bijdragen voor de exploitatie van openbaar vervoer.
-86-
8.
Bi.llaee VIII: Doelmatigheid
8.1
Algemeen
Het toezicht op de ontwikkeling van de doelmatigheid van de NS-bedrijfsvoering is - gegeven de NV-status van NS - primair een verantwoordelijkheid van de Raad van Commissarissen van NS. Daarnaast dient de Minister van Verkeer en Waterstaat, gelet op zijn verantwoordelijkheid voor een doelmatige (en rechtmatige) besteding van overheidsmiddelen (comptabiliteitswet; EEG-Verordening 1191/69), zich verzekerd te weten dat de NSbedrijfsvoering zo doelmatig mogelijk geschiedt. In dit licht is gekozen voor een systematiek waarbij de Verhouding Rijksoverheid-NS wat de doelmatigheidsontwikkeling betreft een aangelegenheid tussen de Raad en de Minister is. - de bevindingen van de Raad zijn de basis voor de Ministeriële oordeelsvorming; - de Raad ontvangt en beantwoordt eventuele nadere vragen van de Minister; - de Raad kan een nader onderzoek instellen, indien de Minister de Raad en de Hoofddirectie van NS - daarom heeft verzocht.
8.2
Basisgegevens en KPI's
De Raad van Commissarissen zal zijn beoordeling van de doelmatigheidsontwikkeling met name doen steunen op het inzicht dat wordt geboden door de zg. Basisgegevens en een aantal relaties daartussen, de Key Perfomance Indicators. Deze Basisgegevens en KPI's zullen, samen met het oordeel van de Raad en voorzien van een korte toelichting, aan de Minister worden verstrekt.
Zowel Basisgegevens als KPI's verschaffen relevante informatie over de wijze waarop en de mate waarin NS gepresteerd heeft (jaar N-4 t/m jaar N) of zal presteren (jaar N+l t/m jaar N+5) op die terreinen, die: - voor de beoordeling van het NS-Reizigersvervoer binnen de geldende politieke en economische verhoudingen relevant zijn; en/of - onder de NS-verantwoordelijkheid vallen en tot de hoofdtaak van NS behoren; en/of - in belangrijke mate door NS beïnvloedbaar zijn.
-87-
De set Basisgegevens en KPI's is in een annex bijgevoegd. Belangrijkste KPI is KPI-2, die de relatie weergeeft tussen de totale kosten en het aantal reizigerskilometers. De Basisgegevens en de overige KPI's geven alle een deel van de verklaring voor het al of niet optreden van variaties in KPI-2 of voor het al of niet afwijken van de waarde van deze KPI volgens planning en volgens realisatie.
Bij het volgen van de doelmatigheidsontwikkeling dient steeds in de beschouwing te worden betrokken de invloed die is uitgegaan van beslissingen ten aanzien van tariefhoogte, voorzieningsniveau en investeringen. Deze kunnen immers (enkele van) de KPI's sterk beïnvloeden, c.q. zijn daarop gericht.
8.3
Nader onderzoek
Is er naar aanleiding van ontwikkelingen die uit Basisgegevens en KPI's naar voren komen behoefte aan een dieper gaand inzicht, dan kan op verzoek van de Minister aan de Raad van Commissarissen en Hoofddirectie van NS een nader onderzoek worden ingesteld. Het gaat daarbij om het nader bestuderen van in het oog lopende kosten- en opbrengstontwikkelingen op hoofdlijnen. Daarbij zal het noodzakelijk zijn prioriteiten te stellen. Hierover worden in gezamenlijk overleg tussen Minister, Raad van Commissarissen en van Hoofddirectie van NS beslissingen genomen resulterend in te starten onderzoek(en) ('s programma's). Uitvoering hiervan ligt in handen van de Raad van Commissarissen van NS. Eventueel kunnen externe bureau's hierbij worden betrokken. De Raad van Commissarissen rapporteert de resultaten en zijn bevindingen terzake aan de Minister.
8.4
Bedrilfsvereeliikine
Een vergelijking met (de ontwikkeling bij) andere spoorwegmaatschappijen, die NS zal geven voorzover de Minister daarom vraagt en dat mogelijk is, kan eventueel bijdragen aan de beoordeling van de ontwikkeling van de doelmatigheid bij NS. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat zo'n vergelijking, gegeven de zeer gunstige positie van NS t.o.v. de andere spoorwegmaatschappijen wat dit betreft, slechts relatieve waarde heeft.