Naam: Cynthia Muller Datum: 24 augustus 2010 Groep: 06
1. Inleiding. Eind 2009 was er een lezing door Dier-n-Artsen in Waalwijk. Eén van de thema’s die avond was het West Nijl Virus, een dreigend toenemend virus. Dit onderwerp sprak mij dusdanig aan dat dit het onderwerp is geworden van mijn literatuurstudie. Dit virus is gelukkig nog niet in Nederland gevonden, maar met recente gevallen in buurlanden komt het in een snel tempo dichterbij. In deze literatuurstudie wordt er op een natuurgeneeskundige manier naar het West Nijl Virus gekeken. De volgende onderwerpen komen aan bod: Wat is een virus nu eigenlijk en hoe ziet de opbouw eruit? Daarna worden de DNA- en RNAvirussen behandeld. Vervolgens wordt het afweersysteem grondig bekeken en worden de verschillende soorten infecties behandeld. Hoofdstuk 8 staat geheel in het teken van het West Nijl Virus. In de hoofdstukken erna wordt uitgelegd hoe men aan de diagnose komt en wat enkele differentiaal diagnosen kunnen zijn. Het virus wordt bekeken in de toekomst en de reguliere behandeling wordt beschreven. Als laatste wordt de natuurgeneeskundige behandeling doorgenomen en is er een conclusie.
2
2. Inhoudsopgave. 1. Inleiding .……..…………………………………………………………………………………………………..……………… Blz. 2 2. Inhoudsopgave ………………………………………………………………………….………………………..…………… Blz. 3 3. Wat is een virus; 3.1 Ziekteverwekkend vermogen .……..……………………………………………………. Blz. 4 3.2 Overdrachtsmechanismen ………………………………………………………………………………………...…… Blz. 5 4. De bouw van een virus …………………………………………………………………………………………………….. Blz. 6 4. De bouw van een virus …………………………………………………………………………………………………….. Blz. 7 5. Indeling van virussen; 5.1 DNA-virussen …………………………….……………………………………………. Blz. 8 5.2 RNA-virussen, 6 Afweer; 6.1 Aangeboren afweer ……………………………………………………………. Blz. 9 6.2 Cellulaire afweer, 6.3 Humorale afweer ………………………………………………………………….…….. Blz. 10 6.3.1 Aanmaak, 6.3.2 Reactie van antilichamen ……………………………………………………………….….. Blz. 11 7. Soorten infecties ………………………………………………………………………………………………………….… Blz. 12 8. West Nijl Virus; 8.1 Hoe is het West Nijl Virus ontdekt?, 8.2 Verspreiding en besmetting ….. Blz. 13 8.2 Verspreiding en besmetting, 8.3 Symptomen bij de mens, 8.4 Symptomen bij het paard … Blz. 14 8.4.1 Virusstam, 9. Diagnose, 10 Differentiaal diagnose; 10.1 Kunstgras eten, 10.2 Botulisme.. Blz. 15 10.2.1 Symptomen, 10.3 Rhinopneunomie …………………………………………………...…………………….. Blz. 16 11. Het virus in de toekomst, 12. Preventie; 12.1 Stalling, 12.2 Juiste voeding,12.3 Weidegang Blz. 17 12.4 Muggen weren, 12.5 Centrum monitoring vectoren, 13. Behandeling regulier .....………….. Blz. 18 14. Behandeling natuurgeneeskundig; 14.1 Weerstand verhogen ……………………………………….. Blz. 19 14.2 Homeopatische middelen …………………………………………………………………………………….…….. Blz. 20 14.2.5 Tabacum, 15. Conclusie …………………………………………………………………………………………... Blz. 21 16. Slotwoord …………………………………………………………………………………………………………………… Blz. 22 17. Bronvermelding ………………………………………………………………………………………………..………… Blz. 23 Bijlagen. Bijlage 1: West Nijl Virus. Bijlage 2: West Nijl Virus: Vaccineren nu nodig? Bijlage 3: Informatiefolder. Bijlage 4: Bestrijding exotische muggen van start.
3
3. Wat is een virus? Om te kunnen begrijpen waar het West Nijl virus vandaan komt moet er eerst uitgezocht worden wat een virus is. De omschrijving van een virus is als volgt: een virus is een infectieus organisme. Het kleinste infectieuze deeltje bij mensen, dieren, planten en bacteriën. Een virus bevat erfelijk materiaal, ook wel genoom genoemd. Dit genoom is omgeven door een eiwit, soms zit hier ook nog een membraan omheen. Het erfelijke materiaal kan RNA of DNA zijn, maar nooit beide. Virussen kunnen zich alleen voortplanten met behulp van de cellen van de gastheer, hieronder verstaat men het geїnfecteerde dier dat gebruikt wordt om voort te planten. Een virus infecteert een dier en is hierna in staat zich in de levende cel van het dier te vermenigvuldigen. Deze gastheercel wordt binnen gedrongen door het virus, waarna het virus zich vermenigvuldigd door mee te gaan in de eiwitsynthese van de gastheercel om zo de eigenschappen van deze cel te veranderen. Daarnaast is DNA-replicatie in de kern mogelijk. Eén van de eigenschappen van een virus is, is dat er alleen vermeerdering in een levende cel kan plaatsvinden.
3.1 Ziekteverwekkend vermogen. Met een ander woord, pathogeniteit. Dit zegt wat over het virus in relatie met zijn gastheer. Een virus is alleen pathogeen voor een diersoort als het aanslaat en zorgt voor ziekteverschijnselen. Men spreekt dan van een virusgevoelige diersoort. Indien een virus niet aanslaat bij een diersoort noemt men dit A-pathogeen. Een dier wordt dan dus niet ziek. Wel moet rekening worden gehouden met de incubatietijd. Dit is de tijd tussen de infectie en de eerste ziektesymptomen. Zo kan het zijn dat een incubatietijd erg lang is en een diersoort dus apathogeen lijkt te zijn, maar dit helaas niet is. Deze incubatietijd hangt af van de vermeerderingssnelheid van een virus en de plaats waar het virus zich vermeerdert. Ook de algehele weerstand van het dier speelt een grote rol bij de incubatietijd. Deze weerstand kan na infectie afnemen omdat virussen de eigenschap hebben om interferon te induceren. Deze eiwitten worden door diverse lichaamscellen uitgescheiden na contact met een virus. Interferon zorgt na uitscheiding voor de afweer tegen virale infecties. Hoe hoger de weerstand in het lichaam hoe langer het duurt voor er symptomen optreden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de virulentie. Dit is het ziekteverwekkend potentieel van een virusstam. Dit wil zeggen dat als een stam virulent is het de kracht heeft om bij een gevoelige diersoort een ziekte te veroorzaken. Ook speelt resistentie een grote rol. Resistentie is de natuurlijke weerstand tegen een virus, bepaald door genetische factoren. Dit is al bepaald voordat het immuunsysteem reageert. Dit wil zeggen dat het lichaam bij het in contact komen met een virus het direct weet te elimineren.
4
3.2 Overdrachtsmechanismen. Een virus moet zichzelf overbrengen in de gastheer. Dit kan op twee manieren, namelijk op horizontale en verticale manier. 3.2.1 Horizontale overdracht. De horizontale overdracht vindt plaats door de volgende manieren: - Overdracht tussen individuen van dezelfde, of een andere, soort. - Aerogeen, via de luchtwegen. - Via het maagdarmkanaal. - Door trauma, door een wond - Latrogeen (door medische ingrepen veroorzaakt) - Door een mechanische / biologische insectenbeet. Daarnaast vindt er ook overdracht plaats via arthropoden, ook wel arthropod-borne viruses. Deze arthropod-borne virussen worden overgebracht via geleedpotigen zoals muggen en teken. De overdracht is mechanisch doordat het virus aan de steeksnuit van de geleedpotige zit. Daarnaast is het biologisch doordat het virus zich vermeerderd in het insect. Flavivirussen, waar het West Nijl Virus onder valt, zijn een voorbeeld van een groep virussen die voor verspreiding gebruik maken van arthropoden. Daarnaast heeft het virus in de gastheer een extrinsieke incubatieperiode. Dit is de tijd die het virus nodig heeft om zichzelf in de vector, in dit geval een geleedpotige, te vermeerden. 3.2.2 Verticale overdracht. De verticale overdracht vindt plaats van ouder op jong. Dit gaat via DNA, de placenta, het ei of de melk/biest. Ook is een perinatale infectie mogelijk. Dit is een infectie die plaatsvindt tijdens het geboorteproces.
5
4. De bouw van een virus. Naast een feitelijke beschrijving van wat een virus precies is en doet is het ook noodzakelijk om te weten hoe virussen eruit zien. Er zijn twee soorten virussen te onderscheiden, één met één celenvelop en een zonder. Een virus kan een envelop hebben ter bescherming van invloeden van buiten. De indeling blijft hetzelfde, alleen bevat het ene virus geen beschermlaag en de ander wel. Op figuur 1 zijn de nummers 1 tot 6 te zien. Hieronder wordt een uitleg gegeven van wat deze nummers precies zijn.
Figuur 1: virus met een envelop.
1. Uitstulpingen. Deze stekelvormige eiwitten hebben de taak zich te hechten aan specifieke receptoren van de gastheer waar het virus zich wil binnendringen. Een receptor is een structuur op het celmembraan van de gastheercel waar de uitstulping op past. De taak van het eiwit is het aanhechten aan de gastheercel zodat het virus zijn DNA of RNA in de gastheer kan inspuiten. 2. Genetisch Materiaal. De kern van het virus bestaat uit één soort nucleïnezuur. Dit nucleïnezuur is DNA of RNA dat voldoende genetische informatie bevat voor de vermenigvuldig van het virus. 3. Envelop. De envelop is de buitenste laag van het virus en dient als beschermende laag en daarnaast om alles binnen het membraan bij elkaar te houden. Het is vergelijkbaar met onze huid. Er is alleen sprake van een envelop als het een dierlijk virus betreft. De opbouw van een envelop bestaat uit vetten, eiwitten en koolhydraten. Wel kan de envelop kan afkomstig zijn van elk mogelijk membraan in de cel (plasmamembraan, endoplasmatisch reticulum (ER), of Golgi). Bij sommige dierlijke virussen ontstaat de envelop pas in een later stadium. Dit gebeurt op het moment dat het virus wordt uitgescheiden door de gastheer waardoor er een laag van het celmembraan van de gastheer achterblijft, men noemt dit dan de envelop van het virus. Dit wordt ook wel viral budding genoemd.
6
4. Capside. De capside, ook wel eiwitkapsel genoemd, is de laag rondom het genetische materiaal van het virus. Deze laag bestaat uit capsomeren welke zijn opgebouwd uit eiwitten. Deze capsomeren zijn geometrisch van vorm en geordend gerangschikt rondom het nucleïnezuur van het virus. Deze combinatie van het nucleïnezuur en de capside wordt ook wel nucleocapside genoemd. De vorm waarin de capside geordend is bepaald meestal ook de vorm van het virus. Er is hier één uitzondering op namelijk als het virus een envelop heeft. Er is sprake van een envelop als het een dierlijk virus betreft. De functies van de Capside zijn: - Het nucleïnezuur beschermen tegen nadelige milieu-invloeden. Vooral tegen nucleases en dat zijn enzymen die het DNA of het RNA van het virus kunnen afbreken. - Helpen bij het binnendringen van het virus in een cel. Het eiwit van de capside zorgt voor de aanhechting aan de celmembraan of doordat de capside betrokken is bij de injectie van het virusnucleïnezuur in de cel van het slachtoffer. Het capside bezit soms ook eiwitten die een enzymatische functie bezitten. Eén van de voornaamste taken voor dit enzymatische eiwit is het oplossen van een celwand of slijmlaag die het virus op zijn weg naar een cel tegenkomt. 5. De binnenmantel. De binnenmantel is de laag onder de envelop en dient als aanhechtingsplaats voor de stekelvormige eiwitten. 6. De Capsomeer. De capside is opgebouwd uit allemaal losse bolletjes zoals te zien is op de afbeelding, ieder bolletje wordt een capsomeer genoemd. De opbouw van dit virus is gelijk aan de opbouw van het hierboven beschreven virus met als enige verschil dat de envelop bij dit virus ontbreekt. Zie figuur 2 voor een virus zonder envelop.
Figuur 2: virus zonder envelop.
7
5. Indeling van virussen. Voor het indelen van virussen wordt er gelet op diverse eigenschappen. Een van deze eigenschappen is of het virus een envelop heeft. Wat de opbouw en fuctie van deze celenvelop precies is valt te lezen in hoofdstuk 3.3. Daarnaast is de samenstelling en structuur van het genoom een eigenschap waarop virussen worden ingedeeld. Hierop wordt op de volgende punten geoordeeld: - bestaat het uit DNA of RNA. hoe lang is het genoom. - uit hoeveel stukken bestaat het genoom. - de manier waarop het genoom in de cel wordt vermenigvuldigd. - welke gastheer het virus kan infecteren. de gastheer specificiteit (deze specialiteit kan een virus zijn). Men oordeelt bij het indelen van virussen voornamelijk op hoe het genoom eruit ziet. Er is hiervoor gekozen omdat het genoom veel zegt over de levenscyclyus van een virus.
5.1 DNA-virussen. De eerste groep virussen worden DNA-virussen genoemd omdat hun genoom uit DNA bestaat. De lengte van het DNA kan variëren tussen de 5000 en 230.000 baseparen. Een basenpaar bestaat uit 2 nucleotiden, de bouwstenen van DNA en RNA. Nadat het specifieke DNA-virus een cel is binnengedrongen, is het belangrijk dat het genoom van het virus naar de kern van de cel wordt getransporteerd. In de kern vindt de transcriptie van DNA naar mRNA plaats. Hierna kunnen pas de virale eiwitten gemaakt worden. DNA-virussen hebben allerlei mechanismen in zich om ervoor te zorgen dat de cel voornamelijk het virale DNA dupliceert en nauwelijks het eigen DNA. Daarnaast is het mogelijk dat alleen nog cellulaire eiwitten gemaakt worden die het virus helpen bij het vermenigvuldigen van het virale DNA. Dit laatste proces kan de normale gang van zaken in de cel zodanig ontregelen dat de cel zich ontwikkelt tot een kankercel. Een andere eigenschap die veel bij DNA-virussen voorkomt is dat ze aan het immuunsysteem kunnen ontsnappen. Het virus duikt onder in de cel en wordt door het lichaam niet meer als lichaamsvreemd herkent. In een normaal celproces wordt een stukje van het virale eiwit naar de buitenkant van de cel getransporteerd, zo kan het lichaam dit detecteren en opruimen. DNAvirussen kunnen dit proces stopzetten. Dit heeft tot gevolg dat als men eenmaal geïnfecteerd is het altijd latent aanwezig blijft.
8
5.2 RNA-virussen. Bij het RNA-virus bestaat het genoom uit RNA. RNA is instabieler dan DNA, wat een reden is waarom RNA-virussen vaak kleiner zijn dan DNA-virussen. Een belangrijk verschil met DNAvirussen is dat de meeste RNA-virussen zich in het cytoplasma vermenigvuldigen, dus niet in de celkern. Omdat RNA-virussen vaak vrij klein zijn, moeten ze zuinig zijn met hun ruimte op het genoom. Om het virus een gastheercel te laten overnemen moet RNA worden gevormd. Het maken van een RNA-kopie van RNA is een reactie die normaal niet in cellen plaatsvindt. Het wordt in gang gezet door een viraal enzym, het RNA polymeras, dat door de virussen zelf meegenomen wordt. Het RNApolymerase maakt bij het kopiëren van het RNA veel fouten. Deze fouten zorgen ervoor dat RNA als drager van genetisch informatie zo instabiel is en dus voor mutaties zorgt van het virus. Deze fouten zorgen ervoor dat het virus steeds wat meer afwijkt van zijn oorspronkelijke vorm. Hierdoor kan een virus sneller resistent worden tegen bepaalde geneesmiddelen. Vanwege de snelheid waarmee RNA vermenigvuldigd, de hoeveelheid nieuwe virusdeeltjes en de hoeveelheid fouten is het zeer waarschijnlijk dat mutaties in RNA-virussen in snel tempo plaatsvinden.
6. Afweer van het lichaam. Het lichaam heeft diverse soorten afweermechanismen. Als eerste is er het aangeboren afweersysteem, hierdoor kan het lichaam bepaalde indringers meteen onschadelijk maken. Daarnaast zijn er het cellulaire en humoral afweersysteem. In de onderstaande hoofdstukken worden zij beschreven.
6.1 Aangeboren afweer. Voor het aangeboren afweersysteem zijn er diverse componenten. Hieronder worden de meest belangrijke componenten benoemd. Allereerst de fagocyten. Fagocyten zijn opruimcellen die in het slijmvlies en in weefsels voorkomen. Ze zorgen dat lichaamsvreemde deeltjes als virussen en bacteriën uit de weg worden geruimd. Daarnaast zijn er de marcofagen. Zij worden gevormd door monocyten, ook wel witte bloedlichaampjes. Zij beschermen het lichaam tegen de in het bloed voorkomende ziekteverwekkers en verplaatsen zich snel naar geïnfecteerde weefsels. Monocyten kunnen in de weefsels allerlei lichaamsvreemde stoffen opnemen. Hierdoor veranderen zij in een marcofaag, een deeltje dat bacteriën omsluit, dat ervoor zorgt dat schimmels en andere indringers uitgeschakeld worden om ze vervolgens af te breken. Als laatste zijn er de neutrofiele granulocyten. Neutrofiele granulocyten zijn kort levende witte bloedcellen die zowel in het bloed en het weefsel voorkomt. Deze cellen vormen daar de primaire immuunrespons die ervoor zorgt dat infecties snel gecontroleerd worden. Neutrofielen maken bacteriën en schimmels onschadelijk en zorgen ervoor dat deze vernietigd worden. Een tekort aan neutrofielen zorgt voor een grotere gevoeligheid voor infecties.
9
6.2 Cellulaire afweersysteem. Naast het aangeboren afweersysteem is er het cellulaire afweersysteem. Dit is een immuunrespons dat zich richt tegen, onder andere, virussen en bacteriën. Voor cellulaire immuniteit zijn Tlymfocyten verantwoordelijk. Na zijn twee groepen t-lymfocyten, namelijk de t-effectorcellen en tregulatorcellen. De effectorcellen zorgen voor het effect van de immunologische reactie. Zij zijn betrokken bij overgevoeligheid en cellulaire toxiciteit. Er wordt gereageerd op een deeltje, waardoor er vervolgens een antigeen, een cel die een immuunrespons opwekt, aan een t-lymfocyt gebonden. Hierdoor wordt een reactie geven aan de t-lymfocyten en zo worden ze snel aangemaakt en gedeeld. Tegelijktertijd worden lymfokines aangemaakt, zij zorgen er onder andere voor dat marcofagen gemobiliseerd worden, dat de doorlaatbaarheid van de bloedvaten verhoogd wordt en dat monocyten worden aangetrokken. Een cytotoxische t-lymfocyt, ook wel killer cel genoemd, zorgt ervoor dat een indringer binnen een bepaalde tijd zodanig wordt beschadigd dat ze uitgeschakeld zijn. De tweede groep zorgt voor sturing richting de andere cellen. Zij houden het immuunsysteem in balans. Als laatste helpen de natural killercells ook een handje mee. Zij hebben geen contact gehad met antigenen waartegen ze gericht zijn. Deze cellen herkennen membraanveranderingen van een met een virus geïnfecteerde cel en kunnen deze cellen vervolgens onschadelijk maken. Dit gaat zonder tussenkomst van antilichamen en zonder contact met antigenen. De activatie van de natural killercells vindt plaats via interferonen. Interferonen spelen onder andere een rol in het controleren en verwijderen van acute en chronische infecties.
6.3 Humorale afweer. In het lichaam bevinden zich B-lymfocyten. Er zijn twee soorten B-lymfocyten, namelijk: - Plasmacellen. Plasmacellen zijn getransformeerde B-cellen die actief zorgen voor de aanmaak van antistoffen en immunoglobulines. Immuunglobulines helpen mee aan het vernietigen van antigenen door zichzelf te binden aan deze stof zodat ze een makkelijker doelwit vormen voor de fagocyten. Plasmacellen ontstaan uit B-cellen na activatie door een T-helpercel. - Geheugen B-cellen. Deze cellen worden tijdens de primaire, ook wel eerste, immuunrespons geproduceerd en blijven daarna zeer lange tijd in rustende toestand in leven. Zo kunnen ze snel reageren door middel van snelle vermenigvuldiging en zich zo te transformeren tot plasmacellen bij een tweede blootstelling aan hetzelfde antigeen. De B-lymfocyten en de antilichamen samen worden de humorale afweer genoemd. Het afweersysteem herkent niet de volledige lichaamsvreemde structuur, maar slechts een eiwitonderdeel hiervan, dit noemt men antigenen.
10
6.3.1 Aanmaak. De B-lymfocyten worden gemaakt in het beenmerg vanuit lymfoïde stamcellen. Een jonge Blymfocyt maakt een primaire antistof aan die ook wel bekend staat als een B-cel receptor. De Blymfocyten verlaten nu het beenmerg om naar de secundaire lymfoïde organen, zoals lymfeklieren en milt, te gaan. Hier zullen de B-lymfocyten de antigenen ontmoeten. Gezien een B-lymfocyt diverse primaire antistoffen kan maken, zijn er slechts enkele cellen die zich aan het binnendringende antigeen kunnen binden. Om de B-lymfocyt aan het werk te zetten en dus een de antistof aan te laten maken, is er een tweede cel nodig: de T-helper lymfocyt. Alleen wanneer er verbinding van een antigeen aan een T-helper lymfocyt en de B-lymfocyt plaatsvindt, kan er differentiatie en proliferatie optreden. Deze uitrijping van een B-lymfocyt vindt plaats in de secundaire lymfoïde organen. De uitgerijpte B-lymfocyt kan een plasmacel of een memory Blymfocyt worden. De plasmacel verlaat de secundaire lymfoïde organen om zich naar het beenmerg te begeven. Hier bevinden zij zich in het juiste milieu om grote hoeveelheden antistoffen te gaan produceren. De memory B-lymfocyt blijft in de circulatie en zal tijdens een tweede invasie van een antigeen snel weer antilichamen van dezelfde specificiteit kunnen maken. Wanneer een antistof aan een antigeen bindt, wordt een immuuncomplex gevormd dat door weer andere witte bloedcellen uit de bloedbaan verwijderd wordt. 6.3.2 Reactie van antilichamen. Antilichamen reageren met het oppervlak van virussen. Zij zorgen ervoor dat er geen aanhechting kan plaatsvinden aan slijmvliezen of gevoelige cellen. Hiervoor zijn diverse antilichamen in het lichaam te vinden; IgA, IgG, IgM. Zij kunnen de volgende reacties geven: - IgA zorgt ervoor dat er afweer is bij de mucosale oppervlakten van het ademhalings- en darmstelsel. Daarnaast zorgt het voor dezelfde afweer bij het urogenitaalstelsel. - IgG, IgM en C3b dienen samen als opsoninen en bevorderen de fagocytose als begin van de eliminatie van micro-organisen. IgG vormt het complex met microbiële toxinen en neutraliseren zo de effecten van toxinen. - IgM en IgG die reageren met anitgenen van virussen activeren het complementsysteem. Hierdoor worden ontstekingsreacties op gang gebracht door fagocyten en antilichamen. Dezelfde antilichamen kunnen reageren met virussen die een celenvelop hebben. Zij kunnen met complement en lysozymen virussen laten openbarsten. - Als laatste kunnen zij, indien in aanraking met flagellen of andere bewegingsorganen, deze onbewegelijk maken. Zo neemt de verspreidingskans af en neemt de kans op fagocytose toe. - IgG kan samen met de killercellen de geїnfecteerde gastheercellen elimineren. Dit zijn alleen diegene die virale antigenen op het oppervlakte dragen.
11
7. Soorten infecties. Er zijn diverse soorten infecties. Om te begrijpen hoe het West Nijl Virus werkt moet er eerst worden uitgezocht wat voor soorten infecties er zijn en hoe ze te werk gaan.
7.1 Gelokaliseerde infectie. Dit is een infectie die bij de porte d’entrée vermeerdert door middel van diffusie of cytoplasmatische uitlopers. Denk hierbij bijvoorbeeld aan wratten. Deze infectie vermeerderd zich ook door middel van secretie of execreta wat in een orgaan terecht komt, denk bijvoorbeeld aan de huid. Deze infectie kan later generaliseren, maar geeft zo vaak ook al symptomen.
7.2 Persisterende infectie. Dit is een virus dat een lange tijd in het lichaam blijft. Persisterend betekent volgens het zakwoordenboek der geneeskunde blijvend, aanhoudend of hardnekkig. Meestal blijft dit virus aantoonbaar. De tijd dat dit virus in het lichaam blijft kan maanden tot enkele jaren zijn. Er zijn drie soorten infecties die persisterend zijn: - Latente infecties - Chronische infecties - Slow infecties 7.2.1 Latent infectie. Latent betekent ook wel verborgen. Dit is een stadium waarin geen of slechts geringe verschijnselen kunnen worden waargenomen. Na een primaire infectie lijkt het of de ziekte is overwonnen, maar het virus blijft in het lichaam aanwezig. Een van de meest gebruikelijke plaatsen waar het virus aanwezig kan blijven zijn zenuwknopen. Het virus komt weer tevoorschijn wanneer de omstandigheden voor het virus optimaal zijn. Dan veroorzaakt het nieuwe ziekteverschijnselen. Tussendoor is het virus niet in het lichaam aantoonbaar. 7.2.2 Chronische infectie. Chronisch staat voor langzaam, slepend verloop. Een virus wat lang in het lichaam blijft en ook aantoonbaar is, maar het hoeft geen ziektesymptomen te geven. Een chronisch virus kan leiden tot immuuncomplexziekten. 7.2.3 Slow infectie. Geeft geen acute ziekte, maar er is dan ook geen sprake van eliminatie van het virus. Deze virussen hebben een lange incubatietijd en een langzaam verloop van de ziekte. Uiteindelijk zijn dit wel dodelijke virussen, zoals zwoegerziekte en FELV. Het West Nijl Virus vermeerdert zich in de lymfeknopen van mens en dier en behoort dus tot een lokale infectie die door middel van het steken van de mug in de bloedbaan terechtkomt en zo naar de lymfeknopen gaat.
12
8. West Nijl Virus. Na grondig onderzoek blijkt dat het West Nijl Virus een RNA-virus is wat valt onder de arbovirussen, deze worden verspreid door vectoren. De familiegroep is de flavoviridae, deze worden verspreid door arthropode vectoren, voornamelijk door teken en steekmuggen. De Flaviviridae vallen in drie geslachten onder te verdelen: - Genus Flavivirus; dit geslacht, ook wel genus, bevat het West Nijl Virus, Dengue Virus, Tickborne Encephalitis Virus, Gele Koorts Virus, Knokkelkoorts en diverse andere virussen die encephalitis, hersenvliesontsteking, kunnen veroorzaken. - Genus Hepacivirus; dit veroorzaakt het Hepatitis C virus. - Genus Pestivirus; Bovine Virus Diarree, Varkenspestvirus en Border Disease Virus.
8.1 Hoe is West Nijl Virus het ontdekt? Het West Nijl Virus is voor het eerst aangetroffen in de provincie West Nijl van Oeganda. Een vrouw leed aan een milde, koortsachtige ziekte. Uiteindelijk bleek deze koortsachtige ziekte veroorzaakt door het West Nijl virus. Oorspronkelijk kwam het virus alleen in Afrika voor. Het is een endemisch virus in gebieden rondom de Middellandse zee, India en Centraal- en Zuid-Afrika. Endemisch wil zeggen dat een virus in stand gehouden wordt, het aantal nieuwe besmettingen wordt gecompenseerd door het aantal patiënten waarbij de ziekte verdwijnt. Tot het eind 1990 werd dit virus genoemd als een klein risico voor mensen en paarden. Het kwam sporadisch voor. In 1996 kwam ere en grote uitbraak in Roemenië. 1999 is het jaar dat het West Nijl Virus pas echt ontdekt is. Enkele exotische vogels overleden in een dierentuin in New York City. Hierna is WN-koorts een belangrijke zorg geworden voor de openbare gezondheid en die van vee in Europa. Recente uitbraken die paarden troffen zijn in Frankrijk in het jaar 2000, 2003, 2004 en 2006, Italië in 1998 en 2008 en Hongarije in 2003 en 2008. Sinds 2000 is dit virus ook gevonden in Amerika en heeft zich daar binnen enkele jaren verspreid over het heel Amerika en delen van Canada. Het virus is endemisch in Amerika en Italië. In Nederland zijn er, gelukkig, nog geen gevallen gemeld.
8.2 Verspreiding en besmetting. Zoals hierboven al te lezen is, is de belangrijkste manier van besmetting door teken en muggen. Deze teken en muggen krijgen het virus binnen door zich te voeden met bloed van besmette vogels. De vrouwelijke muggen nemen bloed op van besmette vogels, hierdoor plant het virus zich voort in het darmkanaal en speekselklier van de mug. Via speeksel wordt het aan paarden en mensen overgedragen tijdens daaropvolgende beten. Vogels, voornamelijk wilde vogels, zijn de reservoirs van West Nijl Virus en de belangrijke versterkende gastheren. Onder reservoirs verstaat men ook wel de bronnen van het virus. De belangrijkste groep muggensoorten die het virus in zich kunnen hebben, komen uit warmere klimaatgebieden. Uit onderzoek blijkt dat alle in Nederland voorkomende muggen geschikt zijn om vector te worden. Dit is de reden waarom het West Nijl Virus op dit moment zo in opspraak is, ook Nederland kan besmet raken. Naast het verspreiden via teken en muggen zijn er nog een aantal manieren om besmet te raken met Flavivirussen. Dit kan gebeuren via lichamen van dode, besmette dieren, bloedtransfusies en geboorten. Besmette mensen en paarden ontwikkelen een zwakke kortetermijnsviremie. Als gevolg daarvan zijn deze gastheren, de mens en het paard, niet in staat het virus over te dragen aan muggen en worden ze beschouwd als doodlopende gastheren. 13
8.3 Symptomen bij de mens. Mensen zijn, net als paarden, eindgastheer van deze ziekte. Omdat dit virus bij de mens al eerder is ontdekt, is er een differentiatie geweest voor paarden die dezelfde symptomen kregen. Mensen besmet met het West Nijl Virus worden na 2 tot 14 dagen ziek. Ongeveer 20% van de mensen die besmet zijn met het virus worden ziek. Gemiddeld duurt de ziekte ongeveer 2 tot 6 dagen. De meeste symptomen kunnen vergeleken worden met een griep; zoals koorts, hoofdpijn, overgevoeligheid en opgezette lymfeklieren. In een beperkt aantal gevallen, dit is 1 geval op 100 tot 150 mensen, kan het echter leiden tot een hersen- of hersenvliesontsteking. Meestal gaat het hier om mensen met een verzwakt afweersysteem, of een leeftijd boven de 60 jaar. Deze infectie zal symptomen als nekstijfheid, coma, tremoren, convulsies en verergering van de genoemde symptomen kunnen geven. Al deze symptomen kunnen wijzen op een hersen- of hersenvliesontsteking. Van het aantal besmette personen met de neurlogische vorm krijgt ongeveer 50% hersenontsteking, de overige 50% krijgt hersenvliesontsteking.
8.4 Symptomen bij het paard. Het West Nijl virus is moeilijk aan de symptomen te herkennen. Symptomen kunnen zich binnen 3 tot 15 dagen voordoen nadat het paard is geinfecteerd. Het paard zal sloom worden en depressief/lethargisch zijn, het zal koorts en een verminderde eetlust hebben. Ook is er moeite met slikken, slecht kunnen zien, het hoofd laten hangen of scheef houden. Ook strompelen/struikelen kunnen symptomen zijn die optreden bij West Nijl virus. Daarnaast lopen de paarden soms doelloos rond. Zie bijlage 1 en 3 voor een gehele uitleg over het West Nijl Virus. Bijlage 3 wordt door dierenartsen gebruikt om paardenhouders voor te lichten. De neurologische klachten kunnen erg divers zijn, van kreupelheid tot ongecontroleerde spiertrillingen en gedragsveranderingen. Spierzwakte, stuiptrekkingen en typische trillingen van de spieren en het hoofd kunnen voorkomen. Soms kunnen paarden atactisch worden, of raken ze in meer of mindere mate verlamd en is er moeite met opstaan. Deze symptomen worden vaak veroorzaakt door encefalitis. Het paard kan zomaar ineens wegvallen en enkele minuten later weer verder gaan waar hij of zij mee bezig was. Deze paarden zijn zeer ziek en moeten opgenomen worden in een kliniek. Hier kunnen ze in speciale boxen worden gehouden, alle materiaal moet zacht zijn, zodat als ze omvallen ze zacht vallen. Deze paarden krijgen vaak een masker om en kunnen in banden worden gehangen zodat ze kunnen blijven staan. Zie figuur 3 voor een paard met enkele deze verschijnselen. Hoe ernstig de symptomen van het virus zijn hangt af van de weerstand van het paard op dat moment, van de mate van besmetting en van de stam waartoe het virus behoort. Ongeveer 70% van de besmette gevallen zal weinig symptomen laten zien of na een week langzaam aan opknappen. De overige 30% kunnen ernstig ziek worden, in coma belanden en uiteindelijk overlijden. Uit onderzoek blijkt dat donkere paarden eerder besmet raken dan lichte paarden. Maar dat lichte paarden eerder overlijden aan dit virus. Hengsten zijn met een sterfgetal van 86% de meest risicovolle groep. Merries hebben 36% kans op overlijden, ruinen 46%. Figuur 3: Een paard met ernstige symptomen.
14
8. 4.1 Virusstammen. Rhinopneunomie bestaat uit 4 soorten virusstammen. Elk veroorzaken ze een andere vorm van rhinopneunomie. Zo is er een abortusvorm en een neurologische vorm met uiteindelijk allebei dezelfde diagnose, rhinopneunomie. Het West Nile Virus heeft dit ook. Hier zijn echter vijf verschillende soorten genetische groepen gevonden. Groep 1 bestaat uit West Nijl Virusstammen uit diverse regio’s in diverse landen. Deze stam is voornamelijk verantwoordelijk voor de meeste uitbraken van encefalitis bij mensen en paarden. Tot voor kort werden virussen van de groep 2 enkel geïsoleerd in Afrika ten zuiden van de Sahara en Madagascar en werden ze niet verbonden met neurologische ziekten. Er werd onlangs echter een virus van groep 2 geïsoleerd in Hongarije dat sterfgevallen veroorzaakte bij roofvogels, en daarnaast ook milde encefalitis bij mensen en paarden. Deze groep is dus in onderzoek over hoeveel schade het kan aanrichten. Groep 3 tot 5 zijn op dit moment in onderzoek, er is hier nog erg weinig van bekend.
9. Diagnose. Door alleen de symptomen te bestuderen komt men niet ver genoeg. Er zijn meerdere ziekten die het beeld van een beginnende besmetting van het West Nijl Virus kunnen geven. Dit is te lezen in hoofdstuk 12. Door middel van onderzoek in het labratorium is het echter wel mogelijk om de aanwezigheid van IgM-antistoffen aan te tonen in het serum of in het hersenvocht. IgM-antistoffen kunnen normaal de bloed-hersenbarrière niet passeren, de aanwezigheid van de antistoffen in het hersenvocht duidt dus op een infectie van het centraal zenuwstelsel. Dit onderzoek wordt gedaan door het RIVM of de GD, ook wel de gezondheidsdienst voor paarden.
10. Differentiaal diagnosen. Omdat meerdere ziekten de symptomen van het West Nijl Virus geven wil ik deze ook uitsplitsen. Deze kunnen naast elkaar worden gelegd en samen met het bloedbeeld worden bekeken.
10.1 Kunstgras eten. Paarden zullen dit niet zomaar gaan eten. De kans dat dit dus gebeurt is erg klein. Mocht het toch gebeuren dan zal het paard ook een dronkenmansgang laten zien. Ze zullen hierdoor wat doelloos rondlopen en flink ziek ervan worden, deze symptomen geeft het West Nile Virus ook. Alleen zal dit laatste virus het paard minder laten eten en het zal zich ook wat depressief voelen.
10.2 Botulisme. Botulisme wordt veroorzaakt door toxines die geproduceerd worden door de anaërobe bacterie Clostridium botulinum. Om symptomen te geven zijn een aantal voorwaarden nodig om de groei van de toxinen op gang te laten komen. Enkele voorwaarden zijn: voldoende eiwitrijk substraat, afwezigheid van zuurstof en temperaturen van 25 tot 37°C. Enkele stammen kunnen zich vermeerderen en dus toxines vormen in plantaardig materiaal zoals ingekuild voeder en slecht hooi. Nat hooi, kuil met een te hoog vochtgehalte en een te hoge PH geven dus de kans om Botulinum te laten groeien. De toxines geven een blokkeringen van de zenuwuiteinden, hierdoor kan zenuwprikkel niet meer worden overgedragen naar de spiercellen. 15
10.2.1 Symptomen. De beginsymptomen zijn een stijve tot wankele gang, het paard gaat veel liggen en kan moeilijk rechtstaan. Daarnaast kunnen ook spiertrillingen en een zwakke staarttonus aanwezig zijn. Deze verzwakking wordt steeds erger. De symptomen beginnen meestal aan de achterhand en werken langzamerhand naar de de voorhand, nek, en het hoofd. Wanneer het hoofd aangetast wordt, zien we een verminderde voederopname en uiteindelijk speekselvloei door slikmoeilijkheden. Bij type B intoxicatie zien we in de beginfase vooral symptomen ter hoogte van het maagdarmkanaal. Het geeft slikmoeilijkheden, speekselen en kolieksymptomen. Uiteindelijk kunnen eveneens verlammingsverschijnselen optreden. Het paard kan sterven door verlamming aan van de ademhalingsspieren. De resultaten van behandeling verschillen per paard.
10.3 Rhinopneunomie. Een virus wat wel van paard tot paard overdraagbaar is. Er zijn meerdere vormen van dit Equine Herpes virus, waarvan voornamelijk de verkoudheids- en neurologische vorm het meest bekend zijn. De verkoudheidsvorm komt zeer regelmatig voor. Deze vorm veroorzaakt koorts, hoesten en vaak ook een snotneus. Het is vergelijkbaar met een griep en de paarden zijn er erg ziek van. Het West Nijl Virus geeft ook koorts, maar geen snotneus of hoesten. De neurologische vorm komt, gelukkig, maar zelden voor. Het veroorzaakt symptomen aan het zenuwstelsel. Symptomen zijn een wat slappe staart en ataxie. Ernstigere aantasting door het virus geeft verlammingsverschijnselen. Vaak zijn alleen de achterbenen aangetast, in de ernstigste gevallen kunnen ook de voorbenen aangetast raken.
16
11. Het virus en de toekomst. Omdat het Het West Nijl Virus wordt verspreid door muggen is er een kans dat dit virus kan overwinteren in Nederland. Uit onderzoek blijkt dat het virus in vrouwelijke muggen en in chronisch geïnfecteerde vogels of vogelpopulaties kan overleven. Herintroducties bij muggen zijn mogelijk door middel van chronisch geïnfecteerde trekvogels uit tropische en subtropische gebieden die overvliegen. Veranderingen in het klimaat kunnen ook een belangrijke rol spelen bij de toename van muggen. Hoewel de klimatologische omstandigheden Nederland nog niet zodanig goed voor het virus zijn als plaatsen waar het virus al wel voorkomt is er wel een kans dat de muggen aan het einde van de zomer kunnen worden aangetroffen. Zowel de vectoren als de vogelreservoirs komen hier voor. Voor een toename van West Nijl Virus in muggen is een warme zomerse periode echter een vereiste. De locale overheden, zoals in hoofdstuk 12.5 te lezen in, zijn maatregelen aan het nemen om het risico voor de volksgezondheid te reduceren. Er zijn muggenbestrijdingscampagnes gevoerd en waarschuwingen verstrekt aan het publiek.
12. Preventie. Er kunnen preventieve maatregelen worden genomen om te zorgen dat er minder kans is dat het West Nijl Virus het paard kan bereiken. In de onderstaande alinea’s wordt uitgelegd hoe men het virus zo veel mogelijk kan weren.
12.1 Stalling. Zo kan de stal goed schoon worden gehouden. Hieronder versta ik het zo mestvrij houden van een stal. Wekelijks uitmesten en dagelijks mest en natte plekken uit de stal halen. Hier komen vliegen op af en dit is nu juist niet de bedoeling. Ook de stallen een paar maal wekelijks inspuiten met stalspray van de Silverlinde is een optie. Deze spray werkt ontsmettend en zal dus ook meewerken aan het weren van vliegen. Daarnaast moet men ook ervoor zorgen dat er geen voedselresten ergens achterblijven waar vliegen op af kunnen komen. Kortom een stal moet schoon zijn. Hoe minder vuil er is hoe minder kans op vliegen binnen. De mesthoop ver weg houden bij de stallen en om de paar weken legen is ook een optie. Hoe leger de mesthoop hoe minder kans op vliegen. De mest trekt vliegen aan. Hoe dichter bij de stal hoe gevaarlijker het voor de paarden wordt.
12.2 Juiste voeding. De voeding van elk paard moet passen bij het ras en het doel waar hij of zij voor wordt gebruikt. Voor welk doel dan ook, de voeding moet genoeg bouwstoffen, vitaminen en mineralen bevatten. Als dit niet het geval is kan het afweersysteem minder sterk worden en is er de kans dat het lichaam een virus niet zo snel kan aanpakken.
12.3 Weidegang. Het aantal muggenbeten moet worden tegen gegaan. Een oplossing hiervoor kan zijn dat de paarden van zonsopkomst tot zonsondergang binnen worden gehouden en hierna naar buiten gaan. Ook moet er goed op het water worden gelet. Men moet zorgen dat er geen stilstaand water in emmers of bakken blijft staan en modderpoelen moeten ook worden voorkomen. Dit zijn ideale broedplaatsen voor muggen. 17
12.4 Muggen weren. Een goed middel hiervoor kan knoflook zijn. Als dit in een flesje rondom de stal wordt gezet blijven veel muggen wel uit de buurt. Daarnaast moet ervoor gezorgd worden dat paarden goed tegen de muggen worden ingespoten.
12.5 Centrum Monitoring Vectoren. Deze organisatie houdt diverse vectoren scherp in de gaten om te voorkomen dat er ziekten in Nederland worden gebracht. Alles wordt zodanig scherp in de gaten gehouden dat er op 30 juli jongstleden op drie plaatsen in Brabant drie exotische muggensoorten gevonden. Hierdoor is een campagne gestart in samenwerking met het Centrum Knaagdierbestrijding om de muggen te bestrijden. Dit heeft minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besloten op advies van het RIVM. De drie muggen die zijn gevonden zijn: de Aziatische tijgermug, de Amerikaanse bandenmug en de Gele koortsmug. Tijdens controles door het Centrum Monitoring Vectoren zijn de muggen en larven aangetroffen bij importeurs van gebruikte banden.De muggen worden bestreden met bestrijdingsmiddelen voor larven en volwassen muggen. De bestrijding duurt enkele weken. Zie bijlage 4 voor het gehele document wat is uitgebracht.
13. Behandeling regulier. Er is geen behandeling specifiek voor West Nijl Virus bekend. De symptomen die het dier laat zien worden allemaal apart behandeld om het dier wat verlichting te geven. Daarnaast wordt de algemene conditie van het paard zo goed mogelijk op peil gehouden. Ongeveer 70% van de paarden met neurologische klachten verbetert. Soms duurt het maanden en is het herstel niet altijd volledig. In Europa zijn er geen regels voor de bestrijding of preventie van West Nijl virus omdat paarden de ziekte niet verder kunnen verspreiden. Het is dus aan de paardeneigenaren zelf om te voorkomen dat hun paarden ziek worden. Het is wel verplicht om paarden met West Nijl virus te melden, dit wordt door een dierenarts gedaan.
13.1 Enten. In Amerika is sinds december 2008 een vaccin tegen het West Nijl virus op de markt gekomen. Dit vaccin werd in maart 2009 goedgekeurd voor gebruik in Europa. Sinds de zomer van 2009 is het vaccin beschikbaar in Nederland. Dit vaccin is gemaakt door Fort Dodge Animal Health’s Duvaxyn®. Dit vaccin de-activeert het gehele virus. Het paard moet voor het West Nijl Virus een basisenting krijgen, hierna moet er na 3-5 weken nog een herhaal enting worden gegeven. Vervolgens moet het paard ieder jaar een keer worden geënt. Er wordt geadviseerd paarden die naar gebieden gaan waar het West Nijl Virus voorkomt te enten. Paarden die daar niet komen hoeven nog niet ingeënt te worden. Zie bijlage 2 waarin wordt gesproken over het al dan niet enten van paarden.
18
14. Behandeling natuurgeneeskundig. Er zijn diverse manieren mogelijk om een dier zo goed mogelijk te ondersteunen. Allereerst moeten we zoveel mogelijk preventief werken. Als een paard vervolgens toch ziek wordt is een andere aanpak nodig. De weerstand moet worden verhoogd.
14.1 Weerstand verhogen. Een deel van de paarden krijgt, zoals blijkt uit hoofdstuk 8.5, voor het grootste deel last van zich sloom en depressief voelen, koorts en over het algemeen een verminderde eetlust hebben. Dit lijkt op een griepje, maar zoals in de differentialen te lezen is kan het onder andere ook te maken hebben met Rhinopneunomie of Botulisme. Om ervoor te zorgen dat het paard het gevecht tegen het West Nijl Virus, wat zich alleen nog maar laat zien in bovenstaande klachten, gaat winnen moet de weerstand verhoogd worden. Door middel van fytotherapie denk ik dat dit goed mogelijk is. Zolang het paard geen neurologische klachten gaat krijgen is er kans dat door de weerstand zodanig te verhogen het mogelijk is het virus aan te pakken en te elimineren. Er kunnen hier diverse planten voor worden ingezet: - Braam: dit kruid verhoogd de constitutie, reinigt het lichaam en vult dit aan. Oftewel het versterkt de levensenergie. - Brandnetel: dit kruid reinigt, versterkt, vult aan. Geeft dus een grote weerstandboost. - Chicory: vult mineralen aan, verlaagt koorts, vitaliseert en zuivert het bloed. - Eik: verhoogt de constitutie, ondersteunt het zenuwweefsel. Helpt bij nerveuze, angstige paarden en zenuwuitputtingen. - Kamille: helpt bij gebrek aan levenskracht, kalmeert en geeft rust. Helpt onstekingen te remmen en is pijnstillend. - Moerasspirea: boost de weerstand, is aanvullend en versterkend van karakter. Daarnaast is het een pijnstiller en onstekingsremmer. Ook is het een grote bloedzuiveraar. - Tijm: helpt bij keel-neus-oor klachten. En ondersteunt bij een gebrek aan wilskracht. Het West Nijl Virus put het paard dusdanig uit dat het sneller zal opgeven. - Vlier: helpt tegen virale infecties. Uit bovenstaande kan dus worden opgemaakt dat er een kruidenmix kan worden gemaakt met daarin ten minste kamille, moerasspirea en de vlier. De kamille kan het paard helpen om moed te geven, wilskracht aanvullen, de moerasspirea is een boost voor de weerstand en door het bloed te zuiveren kan het West Nijl Virus geelimineerd worden. Ook de vlier is nodig omdat dit kruid tegen virale infecties werkt. De overige kruiden moeten vergeleken worden met de ernst van de klacht en het karakter van het dier worden vergeleken. Indien een dier al ernstig verzwakt is moeten er niet nog meer heftige kruiden worden toegediend, dit kan zorgen dat het paard nog zwakker wordt. Een milder kruid zal op dat punt meer effect bereiken.
19
14.2 Homeopatische middelen. Voor het behandelen van de neurologische vorm van het West Nijl Virus, waardoor het paard echt heel erg ziek wordt, heb ik gekozen voor een behandeling met homeopathie. Zo kan het lichaam zelf aan het werk worden gezet om beter te worden. Ik denk dat er een sterk middel voor nodig is om een dergelijk sterke ziekte aan te pakken. 14.2.1 Baptisia Tinctoria. Baptisia wordt gekenmerkt door krachteloosheid, iets wat West Nijl Virus kan veroorzaken. Uitputting en niet meer op de benen kunnen blijven staan. Veroorzaakt voornamelijk door infectieziekten zoals malaria. Het geeft een onbeschrijfelijk ziek gevoel. Wat Baptisia voornamelijk laat opvallen zijn het zere en zware gevoel en de zeurende pijn in de spieren. Het geeft snel krachtverlies. Het humane mindbeeld van Baptisia beschrijft verwardheid, niet meer na kunnen denken. Delirium en dwaalt voortdurend af. Dit past, voor zover we dit op een dier kunnen toepassen, bij West Nijl Virus. Deze dieren zijn zo ziek dat ze voortdurend wegvallen en niet meer aanwezig zijn. Verder is het hele lijf pijnlijk en stijf. Zeurende pijnen zijn waarneembaar in de ledematen, geen enkele houding is gemakkelijk. 14.2.2 Coccolus. Pijnlijke contracties van ledematen en romp, ook wel tetanus. West Nijl virus geeft ook dergelijke symptomen. Hol en leeg gevoel, alsof delen slapen. Stoornissen van bewustzijn en aandoeningen van hersenen en ruggenmerg. Verlammingsachtige spierverslappingen en gevoel van zwaarte. Te zwak om zijn hoofd rechtop te houden en te kunnen staan. Dit past wel bij het plaatje van het West Nijl virus. Valt plotseling bewusteloos en heeft trekkingen van afzonderlijke spiergroepen. Psyche: duf en wezenloos, tijd gaat te snel. Verdoofd, verdwaasd en een diepe droefheid. Duizeligheid en misselijkheid. Ledematen en lam gevoel, beven van en pijn in de ledematen. Halfzijdige verlammingen. Ledematen krampachtig gestrekt en pijnlijk bij buigen. Het paard heeft koude rillingen en slepende koorts van neurogene aard. Er is transpiratie over het hele lichaam. 14.2.3 Eupatorium Perfoliatum. Eupatorium staat bekend om zijn hevige en zeurende pijn in de botten. Geeft het gevoel alsof ze zullen breken. Een beurs en gekneusd gevoel in spieren van de borst, rug en ledematen. Patient is rusteloos, rillerig en misselijk. Veel pijn aan de ledematen. Staat bekend knokkelkoorts te kunnen genezen. Knokkelkoorts is, zoals in hoofdstuk 8 te lezen is, verwant aan het West Nijl virus. 14.2.4 Gelsemium. Dit middel zou ik inzetten bij een erger stadium van het West Nijl virus, Reckeweg fase 4-5. De voornaamste werking is op het centrale zenuwstelsel, spieren en motorische zenuwen. Het staat bekend om zijn algemene uitpitting, draaierig, slaperig, sufheid en beven. Deze klachten worden allemaal veroorzaakt door een virusstoornis. Verlamming en algemeen krachteloos zijn ook veel voorkomend. Psyche is voornamelijk stil en alleen willen zijn. De opmerkzaamheid gaat naar beneden, het dier wordt apatisch. Het dier heeft gesloten houding maar is niet bewusteloos. Heeft een zwaar gevoel over zijn hele lijf en psyche. 20
14.2.5 Tabacum. Klachten zijn antiseptisch, transpiratie en intermitterende pols. Uitputting van het spierstelsel, convulsies, flauwvallen en tetanus. Het paard heeft bevende ledematen, koude rillingen en koud zweet bij koorts. Psyche: uitermate ellendig, neerslachtig, verward en geestelijk uitgeput. Allemaal symptomen die bij het West Nijl virus voorkomen. Ik denk dan ook dat dit middel een van de grootste middelen kan worden bij het bestreiden van het West Nijl Virus wat het lichaam al wat ernstiger heeft aangetast.
15. Conclusie. Al met al blijkt dat het West Nijl Virus in een lichte variant kan voorkomen, waar 70% van de paarden last van kan krijgen. En een zwaardere variant, waar 30% van de paarden last van kan krijgen. Uit onderzoek blijkt dat licht gekleurde paarden minder snel besmet worden, maar sneller zullen sterven. En dat hengsten ook een grote risicogroep zijn. Ik denk dat er natuurgeneeskundig toch een hoop te ondersteunen valt. Allereerst moet er preventief gewerkt worden aan de weerstand van het dier en zorgen dat er zo min mogelijk muggen in de buurt kunnen komen. Daarnaast kan er, zodra er lichte symptomen te zien zijn, met kruiden aan de slag worden gegaan. Het kruidenmengsel van kamille, moerasspirea en de vlier lijkt mij zeer zinvol omdat de drie kruiden elkaar aanvullen en het virus streng aanpakken. De ernstigere vorm van het West Nijl Virus moet mijns inziens ook met hardere middelen worden aangepakt. Ik denk dat homeopathie in dit geval goed kan werken. Ik denk dat de middelen Gelsemium en Tabacum een goede kans maken op het beter maken van paarden, mocht dit virus uitbreken. Beide hebben zee en groot deel van de symptomen die worden genoemd in zich, zowel psychisch als fysiek. Ik denk dat deze middelen ingezet kunnen worden omdat de reguliere artsen in dit geval ook geen oplossingen hebben. Zij doen aan symptoombestrijding om het voor het paard zo veel mogelijk te ontlasten. Samenwerking zou op dit vlak dan ook optimaal zijn. Het paard kan in een beveiligde box worden gehouden onder toezicht van artsen en behandeld worden met een natuurgeneeskundig middel. Mocht het dan fout gaan dan is er altijd een arts in de buurt om het dier te helpen. Kortom in de viruswereld ligt er de mogelijkheid om samen te werken. We moeten de handen in elkaar te steken om de paarden die besmet zijn met dit virus te genezen!
21
16. Slotwoord. Wat eruit zag als een veel belovend onderwerp voor een literatuurstudie werd het ook. Een groot werk met veel studie in het Engels, Latijns en Nederlands. Het uitzoekwerk was zeer tijdrovend maar ook erg interessant en ik heb er veel door geleerd. Uiteindelijk is het een compleet stuk geworden wat een beeld geeft over virussen, wie ze zijn en wat ze doen. Maar ook op de vraag wat het West Nijl Virus is en of er iets aan gedaan kan worden. Ik denk dat men na het lezen van deze literatuurstudie een goed beeld heeft over de actuele stand van zaken rondom het West Nijl Virus. Ik hoop dat we door preventief werken dit virus uit Nederland weten te houden.
22
17. Bronvermelding. 17.1 Internetsites. http://proto2.thinkquest.nl/~llc242/Printpaginas/print2.php http://nl.wikipedia.org/wiki/Nucleotide http://nl.wikipedia.org/wiki/Basenpaar http://www.bokt.nl/wiki/West-Nijl_virus http://www.rivm.nl/cib/infectieziekten-A-Z/infectieziekten/west_nile/index.jsp http://www.levendehave.nl/kennisbank/paarden/west-nijl-virus http://www.levendehave.nl/nieuws/knmvd-adviseert-vaccineer-paarden-tegen-west-nijl-virus http://www.horses.nl/gezondheid/artikelen/11986/09-09-04-west-nile-virus-een-heusebedreiging http://www.westnile.eu/en/disease/about-west-nile-virus.asp http://www.paardenkliniekdeveluwe.nl/wetenswaardigheden/West%20Nijl%20Virus.pdf http://www.dierenklinieklemmer.nl/page37/page38/rhinopneumonie.html http://www.cvi.wur.nl/NL/onderzoek/dierziekten/Botulisme/SympBot/ http://www.google.nl/url?sa=t&source=web&cd=8&ved=0CD0QFjAH&url=http%3A%2F%2Fww w.bmfr.nl%2Fuser_files%2Ffile%2Fwest_nijl_vaccinatie_paard_b._hormans_dec_2009.doc&ei=ds5X TPDoCsfgOOL8d4I&usg=AFQjCNEq2udqO0_zcyOY_enObD2mZSqVwg&sig2=Sou0CJVAXZgILh_pXs6dig http://www.boerderij.nl/upload/523904_672_1181560303478leren_leven_met_nieuwe_ziektes.p df http://www.bokt.nl/forums/viewtopic.php?f=11&t=880279 http://www.thehorse.com/ViewArticle.aspx?ID=11019 http://www.thehorse.com/viewarticle.aspx?ID=11104&source=rss 17.2 Boeken en tijdschriften. - Syllabus Medisch jaar 3, Silverinde. Hoofdstuk 1 en 2. - Biology seventh edition, Campbell and Reece, isbn: 0321270452 . Hoofdstuk 18, The Genetics of Viruses and Bacteria. - Immunologie, Het menselijke afweersysteem, J.G. van den Tweel, isbn: 9070157772. Gehele boek. - Intergratie complementaire geneeswijzen, R.K. Muts en H.D.J. Schoot, isbn: 9051897863. Hoofdstuk 14. - De complete Materia Medica, van Boericke en Phatak, isbn 9061208750. Bladzijde 171 – 173, 316 – 320, 389 – 391, 417 – 421 en 907 – 909. - The Merck Veterinary Manual, ninth edition, isbn: 0911910506. Bladzijde 1077 – 1081. - Hoefslag Junior 2, jaargang 62, nummer 8. (bijlage 1). - Hoefslag Sport en Recreatie 7, jaargang 62, nummer 26. (bijlage 2). - Kruiden, Signatuur en Eigenschappen, Yvonne Maessen. 17.3 Overig. Lezing over het West Nijl Virus door Dier-n-Artsen op 12 november 2009.
23
24
25
26
Bijlage 1: Hoefslag Junior 2, jaargang 62, nummer 8.
27
28
29
Bijlage 2: Hoefslag Sport en Recreatie 7, jaargang 62, nummer 26.
30
31
32
33
Bijlage 3: Het informatiefoldertje wat door Fort Dodge wordt uitgegeven.
Bestrijding exotische muggen van start Nieuwsbericht | 30-07-2010 Donderdag is het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit(nWA) in samenwerking met het Centrum Dierplaagbestrijding gestart met de bestrijding van drie exotische muggensoorten op drie plekken in Brabant. Donderdagavond is het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) in samenwerking met het Centrum Dierplaagbestrijding gestart met de bestrijding van drie exotische muggensoorten op drie plekken in Brabant. Dit gebeurt uit voorzorg, om de muggen geen kans te geven zich te vestigen in Nederland. Dat heeft minister Klink van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) besloten op advies van het RIVM. Het gaat om de Aziatische tijgermug, de Amerikaanse bandenmug en de Gele koortsmug. Tijdens reguliere controles door het CMV zijn de muggen en larven aangetroffen bij importeurs van gebruikte banden. In Nederland zijn nog geen exotische muggen aangetroffen die drager zijn van ziekteverwekkende virussen of parasieten. Uit het buitenland is wel bekend dat deze muggen mogelijk ziekten kunnen overbrengen op mensen of dieren. Om te voorkomen dat de muggenexoten zich op deze locaties verder vermenigvuldigen en verspreiden is gekozen voor actieve bestrijding. De Amerikaanse bandenmug komt oorspronkelijk uit Noord Amerika. De Tijgermug komt oorspronkelijk uit Azië maar komt inmiddels ook voor in andere delen van de wereld, waaronder Zuid Europa. De Gele koortsmug komt wijdverspreid in (sub)tropische klimaten voor. Sinds enkele jaren wordt de aanwezigheid van exotische muggensoorten structureel gemonitord. Het CMV controleert sinds 2008 langs diverse snelwegen in Nederland en sinds 2009 bij bedrijven die handelen in gebruikte autobanden. Bij bedrijven die de plant lucky bamboo importeren bestaan al langer controles (sinds 2006) en wordt de tijgermug actief bestreden in de kassen. De muggen worden bestreden met bestrijdingsmiddelen voor larven en volwassen muggen. De bestrijding duurt enkele weken. Direct betrokkenen en omwonenden worden over de bestrijding geïnformeerd.
34
Bijlage 4: Een publicatie van het Centrum Monitoring Vectoren.
35