Naadloos aangesloten Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening Jeugdzorg
Veelbelovende aansluiting van maatschappelijk werk en jeugdzorg in de praktijk
Admiraal Helfrichlaan 1, Postbus 3332, 3502 GH Utrecht Tel 030 - 298 34 34, Fax 030 - 298 34 37, www.mogroep.nl De Maatschappelijk Ondernemers Groep is de brancheorganisatie van Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, Jeugdzorg en Kinderopvang.
cover best practices.indd 1
19-02-2009 21:46:47
Naadloos aangesloten
Veelbelovende aansluiting van maatschappelijk werk en jeugdzorg in de praktijk
MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening, MOgroep Jeugdzorg en Nederlands Jeugdinstituut
INHOUD 1. Inleiding en aanleiding
3
2. Een korte schets van de aansluiting (Algemeen) Maatschappelijk Werk/ Bureau Jeugdzorg
5
2.1 Geluiden uit de praktijk 2.1.1 Centrum voor Jeugd en Gezin 2.1.2 Zorgadviesteam 2.1.3 Veiligheidshuis 2.1.4 Signaleren en aansluitend vroegtijdig ingrijpen 2.1.5 Doorlopende aanpakken 2.1.6 Gecoördineerde zorg voor gezinnen 2.1.7 Bestuurlijke samenwerking 2.1.8 Aansluitend nazorg 2.2 Wetgeving 2.3 Landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid
3. Twaalf inspirerende voorbeelden
3.1 Kijk op kleintjes in Nijmegen 3.2 Cross-over in Flevoland 3.3 Wijkzorgteams en interventieteams in Enschede 3.4 Lokale Intensieve Pedagogische Thuishulp (LIPT) in Capelle aan den IJssel 3.5 Handelingsprotocol Hulpverlening bij kindermishandeling in provincie Groningen 3.6 Samenwerkingsovereenkomst Bureau Jeugdzorg Utrecht en Vitras/CMD 3.7 De doorzettingsmacht bij coördinatie van zorg in Tilburg 3.8 Centrum voor Jeugd en Gezin in Emmen 3.9 Professionalisering van signaleren in Rotterdam 3.10 De Jeugdadviesteams in de Achterhoek 3.11 Triple P in Twente 3.12 Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer in Amsterdam
13
14 19 22 27 31 35 38 43 46 50 54 58
4. Conclusies en aanbevelingen: de aansluiting verbeteren
63
Meer weten: literatuur en websites
67
Bijlagen: cd-rom
• • •
2
5 5 7 7 8 8 9 9 10 10 12
Digitale brochure Naadloos aangesloten Inventarisatie van praktijkvoorbeelden Complete achtergrondinformatie van alle twaalf goede praktijkvoorbeelden uit hoofdstuk 3. Dat betreft: • een korte schets van soort aansluiting, doel, praktische toepassing • de originele documenten • de aanwijzingen of richtlijnen voor de toepassing • de methodieken en/of instrumenten • de bijbehorende deskundigheidsbevordering (of andere implementatiedocumenten)
1. Inleiding en aanleiding De Nederlandse jeugd moet kunnen opgroeien tot gezonde, betrokken en zelfstandige volwassenen. Dat gaat niet altijd vanzelf. Vijf miljoen kinderen en jongeren tot 25 jaar en hun opvoeders hebben af en toe vragen en problemen. Zo’n 15% kan daarbij enige steun en hulp goed gebruiken. 5% van de jeugd heeft ernstiger problemen en vraagt gedurende langere tijd intensieve hulp. Door snel signaleren en adequaat reageren op problemen van ouders en kinderen, worden zwaardere problemen en gebruik van duurdere zorg voorkomen. Het maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorgaanbieders spelen daarin, waar nodig in aansluiting op elkaar, elk hun eigen rol in voorzorg- en nazorgtrajecten. Het (Algemeen) Maatschappelijk Werk1 speelt al ruim 100 jaar een onmisbare rol in gemeenten, door de integrale aanpak van de problematiek in de eigen omgeving en door de empowerment van cliënten. De kwaliteit en kracht van het maatschappelijk werk in de hulp aan jeugd en ouders, is dat ze2: • een integrale aanpak heeft; • samenwerking zoekt en vindt; • geworteld is in de lokale gemeenschap; • actuele kennis heeft van de sociale kaart, wet- en regelgeving en (buurt)voorzieningen; • uitgaat van het bevorderen van zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid van jeugd en ouders en ‘meedoen’ stimuleert; • toegankelijk, dichtbij en kosteloos is voor iedereen; • outreachend werkt om mensen die hulp nodig hebben maar niet zelf hulp zoeken, te bereiken; • maatwerk biedt voor iedere cliënt, specifieke doelgroep en lokale situatie met een breed scala aan inzetbare methodieken; • een verbindende schakel is tussen gezondheidszorg, welzijn en veiligheid; • hulp biedt die professioneel wordt uitgevoerd door hulpverleners op HBO-niveau. Problemen bij het opgroeien en opvoeden doen zich vrijwel altijd voor in de persoonlijke leefsituatie en kunnen daar ook het best worden opgelost. Wie daarbij ondersteuning en hulp nodig heeft, kan vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin, het zorg- en adviesteam, het Veiligheidshuis of een lokale zorgaanbieder terecht bij Bureau Jeugdzorg. Dat wijst de weg om die ondersteuning en hulp daadwerkelijk te krijgen. Bureau Jeugdzorg heeft echter ook een andere, daaraan nauw verwante taak: het beschermen van de jeugd als ouders of andere opvoeders hun pedagogische verantwoordelijkheid niet nemen of niet waar kunnen maken. De Bureaus Jeugdzorg hebben hun kerntaak als volgt gedefinieerd: ‘Voor kinderen die in hun ontwikkeling bedreigd worden, garandeert Bureau Jeugdzorg de noodzakelijke bescherming en organiseert zij de juiste zorg’3. Soms gaat de gezins- en opvoedproblematiek de mogelijkheden van het maatschappelijk werk te boven en is doorverwijzing van kinderen, jeugdigen en gezinnen naar de jeugdzorg nodig. Instellingen experimenteren met 1 In deze brochure spreken we van (algemeen) maatschappelijk werk en bedoelen daar alle vormen van maatschappelijke dienstverlening mee, zoals ook schoolmaatschappelijk werk. 2 Uit de brochure Steun voor jeugd en ouders. Algemeen maatschappelijk werk in het Centrum voor Jeugd en Gezin van MOgroep WMD (Utrecht, 2007). 3 Uit de brochure De kerntaak van Bureau Jeugdzorg en de samenwerking met lokale partners van MOgroep Jeugdzorg (Utrecht, 2008).
3
de verbetering van de aansluiting met Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorgaanbieders. Dat gebeurt op allerlei manieren. Voorbeelden zijn de rollen die het maatschappelijk werk vervult in gezinscoaching, de detachering van maatschappelijk werkers in het voordeurteam van Bureau Jeugdzorg of het formeren van gezamenlijke indicatieteams met Bureau Jeugdzorg. Op uitvoeringsniveau gebruiken maatschappelijk werkers samen met de jeugdzorg opgestelde indicatie- en verwijsformulieren en borgen ze de samenwerking door het opstellen van samenwerkingsconvenanten. Ook participeert het (school)maatschappelijk werk in veel gemeenten in de op te richten Centra voor Jeugd en Gezin en in de zorgadviesteams in het onderwijs4. Voor multiproblemgezinnen doet het maatschappelijk werk de begeleiding van het gezin, de jeugdzorg die van het kind. Soms lukt een verwijzing niet of niet goed genoeg, bijvoorbeeld als wachtlijsten een barrière opwerpen, en is het wenselijk de wachttijd te overbruggen. Cliënten die uitbehandeld zijn in de jeugdzorg keren terug in hun dagelijkse leefsituatie. Aansluiting met lokale voorzieningen zoals de maatschappelijke dienstverlening die ondersteuning en hulp in de vorm van nazorg oppakken, is dan nodig. Door de komst van de Centra voor Jeugd en Gezin staat de aansluiting tussen de jeugdzorg en het maatschappelijk werk in meer algemene zin prominent op de agenda. Wetgeving in onder meer de Wmo en de Wet op de jeugdzorg vormen daartoe het kader. Het Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW) en - breder - instellingen voor Maatschappelijke Dienstverlening (Madi) zijn op zoek naar die good practices van de aansluiting met de jeugdzorg. De Bureaus Jeugdzorg op hun beurt zoeken de aansluiting met de lokale hulpverlening om ketens te verkorten en de nazorg te waarborgen. Dat heeft geleid tot het initiatief van de MOgroep om samen met het Nederlands Jeugdinstituut een stand van zakenstudie te doen. Daarin laten we ‘good practices’ van naadloze aansluiting in twee richt ingen zien, ter inspiratie en informatie van Maatschappelijke Dienstverleners en medewerkers Jeugdzorg.
Leeswijzer Na een inleiding op het onderwerp van deze publicatie in het eerste hoofdstuk volgt in het tweede hoofdstuk een schets van de aansluiting tussen maatschappelijk werk en jeugdzorg. Ook wordt de wetgevende en de beleidsmatige context geschetst. Vervolgens volgt een twaalftal inspirerende voorbeelden van aansluiting. In het vierde en laatste hoofdstuk wordt ingegaan op de werkzame principes van geslaagde aansluiting. Het gaat om succesfactoren op vier niveau’s: de werkprocessen in de hulpverlening, de professionals, de organisatie van de hulpverlening en het niveau van beleid en bestuur. Van daaruit zijn kwaliteitscriteria te formuleren voor de aansluiting en vindt u aanbevelingen voor het bewerkstelligen van een meer optimale aansluiting tussen maatschappelijk werk en jeugdzorg. In de bijlagen treft u een opsomming van de aansluitingspraktijken. Die voorbeelden zijn aangedragen vanuit organisaties voor maatschappelijk werk en Bureaus Jeugdzorg. Op de eveneens bijgevoegde cd-rom treft u deze brochure digitaal, waarbij u kunt doorklikken naar alle oorspronkelijke informatie over de twaalf voorbeelden van aansluiting maatschappelijk werk – jeugdzorg, die in hoofdstuk 3 van deze brochure zijn beschreven: beleids- en werkplannen, evaluaties, protocollen en formulieren, instrumenten en methodische beschrijvingen, convenanten.
4 M. Bosdriesz en J.Kenkel. (2005). Schoolmaatschappelijk werk in uitvoering. Handreiking schoolmaatschappelijk werk in het primair onderwijs. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, www.lcoj.nl
4
2. Een korte schets van de aansluiting (A)MW – Jeugdzorg De aansluiting tussen maatschappelijk werk en jeugdzorg kent veel gezichten. In dit hoofdstuk maken we een rondgang door de praktijk en schetsen we de wetgevende en de bestuurlijk-beleidsmatige context waarin die aansluiting zich afspeelt.
2.1 Geluiden uit de praktijk Om de stand van zaken in de aansluiting maatschappelijk werk – jeugdzorg op te kunnen maken, is op twee manieren informatie over de aansluitingspraktijken verzameld. Organisaties is gevraagd lokale praktijkvoorbeelden in te sturen. Ook is er een literatuurstudie gedaan naar reeds beschreven aansluitingspraktijken. Die literatuurstudie levert een bont palet van aansluitingspraktijken op, die zich onder de volgende acht noemers laten ordenen: 1. het Centrum voor Jeugd en Gezin 2. de zorgadviesteams 3. het Veiligheidshuis 4. signaleren en aansluitend vroegtijdig ingrijpen 5. doorlopende aanpakken 6. gecoördineerde zorg voor gezinnen 7. bestuurlijke samenwerking 8. aansluitend nazorg Hieronder volgt een nadere toelichting op deze acht vormen. In hoofdstuk 3 is van elke vorm een ‘good practice’ beschreven. 2.1.1 Centrum voor Jeugd en Gezin De Centra voor Jeugd en Gezin vormen een hoeksteen van het huidige kabinetsbeleid voor jeugdigen en gezinnen. Het maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg zijn daarin voor de hand liggende partners gezien de functies, die het centrum worden toegekend: • de vijf Wmo functies: informatie en advies, signalering, toeleiding naar hulp, lichte pedagogische hulp en coördinatie van zorg; • de zes taken van het basistakenpakket jeugdgezondheidszorg: monitoring en signalering, inschatten zorg behoefte, screening en vaccinaties, advies en voorlichting, beïnvloeding gezondheidsbedreigingen en netwerken en samenwerking; • de verbinding met Bureau Jeugdzorg; • de verbinding met het zorgadviesteam en het onderwijs.
5
Afhankelijk van de lokale wensen kunnen ook andere functies aan het Centrum voor Jeugd en Gezin gekoppeld worden, zoals verloskunde, kraamzorg, welzijnswerk, jeugd-GGZ, jongerenwerk (zie ook bij 3.8). Over de rol van het maatschappelijk werk in het Centrum voor Jeugd en Gezin heeft de MOgroep W&MD zich in 2007 duidelijk uitgesproken: Het AMW heeft kennis en ervaring te bieden voor het opzetten van een pedagogisch spreekuur, opvoedvoorlichting en informatievoorziening via website en folders. Signaleren is een taak voor elke professional, die is betrokken bij jeugd en is altijd onderdeel van het werk van maatschappelijk werkers. Bij complexe of alarmerende signalen kan het Centrum voor Jeugd en Gezin multidisciplinaire teams samenstellen. Door de inzet van het maatschappelijk werk in een dergelijk team wordt een integrale beoordeling van de problematiek bevorderd, waarbij de cliënt als uitgangspunt wordt genomen. Afhankelijk van de lokale situatie kan het maatschappelijk werk de coördinator van het team leveren. Het maatschappelijk werk is een belangrijke aanbieder van diverse vormen van hulpverlening achter het loket van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Voorbeelden van diensten zijn (school)maatschappelijk werk, opvoedingsondersteuning, gezinscoaching, videohometraining, bemiddeling, hulp bij echtscheiding en schuldhulpverlening. Ze is er om ouders te ondersteunen hoe om te gaan met hun kind en diens problemen, welke steun en hulp zij voor hun kind organiseren en hoe zij ook goed voor zichzelf kunnen blijven zorgen. Het maatschappelijk werk stimuleert hen om zelf gemotiveerd en vaardig te worden in het omgaan met hun problemen. Zo nodig krijgen zij ondersteuning bij het vinden van andere (gespecialiseerde) hulp, invulling van vrije tijd, scholing of werk. Daarbij gaat het maatschappelijk werk zoveel mogelijk outreachend te werk. Over de deelname van Bureau Jeugdzorg aan het Centrum voor Jeugd en Gezin bestaan bij MOgroep Jeugdzorg eveneens duidelijke denkbeelden. De eerder genoemde brochure over de kerntaken van Bureau Jeugdzorg zegt daarover: Bureau Jeugdzorg oefent haar functie als schakelcentrum uit in het Centrum voor Jeugd en Gezin in nauw overleg met andere professionals die bij het gezin betrokken zijn. Voor zover mogelijk werken medewerkers van Bureau Jeugdzorg fysiek in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Zij doen een screening en zo mogelijk stellen zij een indicatie, waardoor kinderen snel kunnen doorstromen naar verdere behandeling. Dit neemt echter niet weg dat Bureau Jeugdzorg, conform de Wet op de jeugdzorg, verantwoordelijk blijft voor de indicaties en het stellen ervan. Als back office, achter het Centrum voor Jeugd en Gezin, fungeren de multidisciplinaire teams van Bureau Jeugdzorg als kenniscentrum en als flexibel inzetbare ‘hulptroepen’. Zij bespreken, indiceren en coördineren de aanpak van complexe gezinsproblemen rond kinderen die in het opgroeien worden bedreigd. Deze teams onderzoeken ook de zorgmeldingen en vermoedens van kindermishandeling. Ook wanneer kinderen onder toezicht zijn gesteld of hulp ontvangen via een zorgaanbieder, is het nodig dat wordt samengewerkt met andere professionals in het Centrum voor Jeugd en Gezin, die bij het gezin betrokken zijn. Soms bouwt het Centrum voor Jeugd en Gezin voort op bestaande samenwerking op lokaal en regionaal niveau. Vanuit de kerntaken van instellingen is lokaal de aansluiting gezocht, waarbij ieder doet ‘waar hij goed in is’ en desgewenst de gaten in de keten gezamenlijk worden gedicht. Zo meldt de Maatschappelijke Dienstverlening Veluwe in Elburg: ‘Wij werken met alle lokale partners al jaren samen in één gebouw. Het is als het ware een multidisciplinair samenwerkingsverband met hele korte, onderlinge lijnen. Daarop aansluitend nemen Bureau Jeugdzorg en het Maatschappelijk Werk deel aan de 12- en 12+ overleggen en is er eens per zes weken consultatie van Bureau Jeugdzorg aan het Maatschappelijk Werk. Ook nemen we samen regionaal deel aan een pilot coördinatie van zorg en de opzet van een Centrum voor Jeugd en Gezin’.
6
2.1.2 Zorgadviesteam Als participant in de zorgadviesteams zijn zowel het maatschappelijk werk als Bureau Jeugdzorg actief in de school. Zorgadviesteams zijn multidisciplinaire teams in het primair en voortgezet onderwijs, die zich bezighouden met de afstemming van de schoolinterne op de externe (jeugd)zorg. De samenstelling van de teams verschilt per regio (zie het voorbeeld in 3.10). Vaste partners zijn de GGD en Bureau Jeugdzorg, regelmatig ook (school) maatschappelijk werk, politie en leerplichtambtenaren. Het zorgadviesteam biedt adviezen aan de school met betrekking tot de zorg voor leerlingen en kunnen ook externe zorg activeren of soms zelf zorg bieden. Ze zijn vaak tot stand gekomen in het kader van de Samenwerkingsverbanden Weer Samen naar School. Voor de zorgadviesteams is inmiddels een modelconvenant beschikbaar, dat door lokale samenwerkingsverbanden kan worden gebruikt om hun samenwerking te ontwerpen (zie www.zats.nl). Dit convenant heeft als doel het goed en snel oplossen van gesignaleerde problemen van leerlingen van de participerende scholen door realisatie van effectieve en efficiënte begeleiding. Het is gericht op de instelling en instandhouding van een Zorg- en Adviesteam en het daaraan gekoppelde beleidsteam. Het modelconvenant helpt afspraken te maken over het oprichten van een zorgadviesteam, de taken van het zorgadviesteam, doelgroep, uitwisseling persoonsgegevens, personele en ureninzet, instelling van het beleidsteam, taken van het beleidsteam, kosten, geschillen. Een privacyreglement met een bijbehorend protocol voor de verwerking van persoonsgegevens en het toestemmingsformulier Bespreking in Zorg- en Adviesteam maken deel uit van het model. Het is te gebruiken voor de samenwerking van Bureau Jeugdzorg, maatschappelijk werk, geestelijke gezondheidszorg, de regionale meldcentra, verslavingszorg, jeugdzorg, politie, GGD, speciaal onderwijs en de scholen voor primair en voortgezet onderwijs. 2.1.3 Veiligheidshuis Behalve van het zorgadviesteam en het Centrum voor Jeugd en Gezin maken het maatschappelijk werk en met name Bureau Jeugdzorg ook vaak deel uit van het Veiligheidshuis. Het Veiligheidshuis is een voorziening waarbinnen politie, justitie, gemeente en instellingen zoals Bureau Jeugdzorg, slachtofferhulp en kinderbescherming samenwerken aan het terugdringen en voorkomen van overlast en criminaliteit door jongeren. Het is één van de drie pijlers van de regierol van gemeenten om in de lokale jeugdketen één gezin, één plan tot stand te brengen en sluitende afspraken tussen partijen uit de jeugdketen te realiseren. Zo werken in het Veiligheidshuis van Tilburg de politie, kinderbescherming, de jeugdzorg en een leerplichtambtenaar samen om de criminaliteit aan te pakken. Een samenhangende aanpak van het probleem is hier het uitgangspunt. Het Veiligheidshuis is een voorbeeld van een netwerkorganisatie, waarin de verschillende (gemeentelijke) functies samenkomen en tot actie wordt overgegaan. Daarbij is duidelijk afgesproken wat ieders verantwoordelijkheid is.
7
2.1.4 Signaleren en aansluitend vroegtijdig ingrijpen Overal in het land is het maatschappelijk werk – onder meer in Centra voor Jeugd en Gezin, zorgadviesteams en Veiligheidshuizen - betrokken bij signaleringstrajecten, waarmee men kinderen en gezinnen, die in de problemen dreigen te raken, zo vroeg mogelijk in beeld wil krijgen om tijdig hulp te kunnen bieden. Tijdige signalering gaat daarin hand in hand met vlotte toeleiding en toegankelijke hulpverlening. Een naadloze aansluiting is daarbij essentieel. Daarin speelden de buurtnetwerken jeugdhulpverlening traditioneel een grote rol. Om de kwaliteit daarvan te verbeteren – casuïstiek bleef te lang ‘hangen’, te weinig capaciteit en kwaliteit om zorg te regelen of af te dwingen, niet effectief genoeg – is de verbinding gezocht met andere vindplaatsen en netwerken. Signalering krijgt dan in de vorm van een opschalingsmodel (zie bij 3.4 en 3.7 voor voorbeelden) een plaats in de keten van zorg. Dat begint met signalering in de vindplaatsen door competente professionals, die als het ware ‘de ogen en de oren’ vormen van de hulpverlening 5. Om de kwaliteit van die signalering te waarborgen dienen maatschappelijk werkers te beschikken over vijf kerncompetenties voor signalering: 1. signalen van pedagogische, psychosociale en ontwikkelingsproblematiek kunnen herkennen. 2. signalen naar ouders en kinderen toe kunnen benoemen en bespreekbaar kunnen maken. 3. de weg wijzen naar allerlei instanties, voorzieningen en regelgevingen. 4. signalen ‘altijd kunnen delen’, consultatie kunnen vragen of collega’s raadplegen. 5. de privacywetgeving respecteren en het toestemmingsprincipe kunnen hanteren. 2.1.5 Doorlopende aanpakken Op zorginhoudelijke principes gebaseerde doorlopende aanpakken zijn een andere manier om de keten te bekorten en de aansluiting te verstevigen. Opeenvolgende hulpverleners gebruiken dezelfde aanpak of methodiek. Daardoor spreken ze dezelfde taal. Hulp kan sneller geïntensiveerd worden als dat nodig is. Ook ontstaat een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de hulpverlening. Voorbeelden van een dergelijke doorlopende aanpak vinden we in het model van de wrap around care (zie 3.4), in het opvoedingsondersteunende interventieprogramma Triple P (zie bij 3.11) en in de regionale aanpak van kindermishandeling, die is gebaseerd op de RAAK6-aanpak. Zowel Bureau Jeugdzorg als het maatschappelijk werk werken met deze doorlopende aanpakken.
5 Voorbeelden met een grote rol voor het maatschappelijk werk zijn de invullingen van de signaleringsfunctie in onder meer Rotterdam, het Gooi, de Achterhoek, Tilburg. 6 RAAK = Reflectie- en Actiegroep Aanpak Kindermishandeling. Doelen van RAAK zijn het voorkomen dat ouders (gaan) mishandelen, signaleren, stoppen van de mishandeling en beperken van de schadelijke gevolgen van de mishandeling.
8
2.1.6 Gecoördineerde zorg voor gezinnen De afgelopen jaren is op allerlei plaatsen geëxperimenteerd met gezinscoaches, die tot taak hadden de vaak complexe zorg voor multiproblemgezinnen af te stemmen. Nadat in Limburg, Gelderland en Zuid-Holland de eerste pilots waren uitgevoerd doken gezinscoaches overal in het land op. De methodische aanpak van gezinscoaching is inmiddels in handleidingen vastgelegd, welke beschouwd kunnen worden als richtinggevende standaarden op dit vlak7. In Flevoland beschrijven maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg hun invulling van gezinscoaching in de aanpak van Cross-over, die in paragraaf 3.2 is uitgewerkt. In wat meer algemene zin kan het maatschappelijk werk de rol van coördinator van zorg vervullen. Soms vervult het die rol al van oudsher. Die rol kan ook in het Centrum voor Jeugd en Gezin worden ingezet. Als er meerdere signalen over een kind of gezin binnenkomen of als er al meerdere hulpinstanties bij een gezin betrokken zijn, dan is coördinatie nodig. Het maatschappelijk werk als spin in het web roept hulpverleners bijeen, bespreekt de aanpak, stelt een dossiereigenaar vast, verwijst door naar concrete hulp en volgt de hulp. Privacywetgeving hoeft geen belemmering voor coördinatie van zorg te zijn. Belangrijk instrument voor de coördinatie van zorg is de toekomstige Verwijsindex Risicojongeren. In de verwijsindex staan geen kindgegevens, maar de hulpcontacten met jongeren en ouders/verzorgers. Er wordt alleen geregistreerd dát er iets misgaat met de ontwikkeling van een jongere, maar niet wát er misgaat. Wanneer er twee of meer signalen van zorg over een jongere binnen komen, moet er iets gebeuren en moet er tussen betrokken zorgverleners worden afgestemd. Dit vereist aanhaking van het maatschappelijk werk bij deze landelijke verwijsindex. 2.1.7 Bestuurlijke samenwerking Maatschappelijk werk, jeugdzorg en ook provincies en gemeenten regelen hun samenwerking op regionaal of provinciaal niveau in de gangbare vorm van samenwerkingsovereenkomsten of convenanten. Vaak zijn daar ook andere partners bij betrokken, waarvan met name de jeugdgezondheidszorg mag worden genoemd. In de samenwerkingsovereenkomst zijn meestal afspraken gemaakt over de uitgangspunten van de dienstverlening, beoogde resultaten van de samenwerking, inzet van de partijen, onderlinge afstemming, gezamenlijke communicatie en de wijze van besluitvorming in de samenwerking. Zo is in het Zuid-Hollandse Convenant aansluiting jeugdbeleid en jeugdzorg van de provincie en de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek de aansluiting tussen de basisvoorzieningen en de gespecialiseerde zorg geregeld: wie is waar verantwoordelijk voor, welke gezamenlijke speerpunten zijn er, welke randvoorwaarden zijn er en hoe wordt met geschillen omgegaan.
7 Zie onder meer: Lenteren, C. van (2004). Gezinscoach JPP. Utrecht: Collegio. Lieshout, M. van, P. Mehlkpf, S. Troisfontaine (2005a). Dwars door alle verbanden. Gezinscoaching voor multiproblem gezinnen. Apeldoorn: Garant. Bos, J. (2005) Model voor coördinatie van zorg en Gezinscoaching en handvatten voor implementatie. Arnhem: Spectrum
9
2.1.8 Aansluitend nazorg Meestal denken we bij aansluiting aan een keten van steeds verder in specialisme toenemende zorg. De aansluiting speelt echter ook in de omgekeerde richting een rol. Dan is aan de orde hoe lokale voorzieningen aansluiten op gespecialiseerde zorg, bijvoorbeeld nadat de behandeling is afgerond. Voorbeelden van een dergelijke aansluiting in de omgekeerde richting na ontslag uit de jeugdzorg en terugkeer in de dagelijkse leefsituatie met begeleiding vanuit lokale voorzieningen hebben we nauwelijks kunnen vinden. Te denken valt aan vormen van begeleide kamerbewoning na een (al dan niet) gedwongen behandeling in een justitiële jeugdinrichting. Of aan de gezinsbegeleiding van het maatschappelijk werk met coaching vanuit de jeugdzorg bij terugkeer van de jongeren in het gezin (zie 3.12).
2.2 Wetgeving In de praktijk krijgt de aansluiting tussen het maatschappelijk werk en de jeugdzorg onder meer gestalte door de aanwijzingen vanuit wetgeving. Dat betreft vijf wetten. Die wetten reguleren niet zozeer expliciet die aansluiting. Wel zijn ze van belang omdat ze aansluitingsfuncties regelen met aanpalende sectoren. Daardoor bepalen ze mede hoe maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg zich daartoe dienen te verhouden. Wat staat er eigenlijk in die verschillende wetten? Wet maatschappelijke ondersteuning De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) heeft als doel dat iedereen in de maatschappij mee kan doen. De Wmo maakt gemeenten verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning, maar legt de verantwoordelijkheid voor participatie bij burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Zij moeten initiatieven nemen om te zorgen dat niemand op onnodige drempels stuit in de maatschappij. De overheid blijft op afstand. Gemeenten krijgen met de Wmo twee opdrachten. Allereerst het voeren van algemeen beleid gericht op bevordering van zelfredzaamheid van burgers, hun maatschappelijke participatie en de leefbaarheid van de woonomgeving. Daarnaast hebben gemeenten als taak het leveren van individueel geïndiceerde voorzieningen van maatschappelijke zorg aan mensen die daarop aangewezen zijn. In het jeugdbeleid krijgen gemeenten vanuit de Wmo vijf functies: informatie geven, signalering, toegang tot gemeentelijk hulpaanbod bieden, pedagogische hulp verlenen en de zorgcoördinatie op lokaal niveau. Daarmee is de aansluiting met de specialistische zorg een gemeentelijke verantwoordelijkheid geworden, die zij onder meer bij het maatschappelijk werk onder zal brengen. Wet op de jeugdzorg De Wet op de jeugdzorg (Wjz) heeft twee doelen: betere zorg voor jeugdigen en hun ouders èn het versterken van hun positie. De cliënt staat centraal in een transparant georganiseerd stelsel van jeugdzorg, dat het recht op jeugdzorg garandeert met één centrale, herkenbare toegang tot de jeugdzorg, de integratie van de Adviesen Meldpunten Kindermishandeling, de (gezins)voogdij en de jeugdreclassering in de Bureaus Jeugdzorg en de totstandkoming van gezinscoaching. In de loop van 2009 wordt de wet geëvalueerd. Het ministerie voor Jeugd en Gezin heeft daarbij het voornemen de wet te wijzigen door de functies van het Centrum voor Jeugd en Gezin erin op te nemen. Onder meer wordt vastgelegd, dat de coördinatie van zorg ofwel bij het Centrum voor Jeugd
10
en Gezin ligt ofwel bij Bureau Jeugdzorg. Als Bureau Jeugdzorg de zaak in behandeling heeft, wordt coördinatie van zorg een taak van Bureau Jeugdzorg zodra er een indicatiebesluit is genomen. In het wetsvoorstel is coördinatie van zorg gedefinieerd als de functie, die de afstemming en uitvoering van alle hulp en zorg verplichtend regelt voor en met jeugdigen en hun gezinnen en zorgaanbieders. De AWBZ over zorgcoördinatie en casemanagement in de GGZ In de AWBZ, waarin onder meer de geestelijke jeugdgezondheidszorg (jeugd-GGZ) is geregeld, wordt gesproken over casemanagement. Activerende begeleiding waaronder casemanagement (art. 7 van het Besluit Zorgaanspraken) is gericht op herstel of voorkomen van verergering van gedrags -of psychische problematiek of op het omgaan met de gevolgen van de aandoening, beperking of handicap. Het is bedoeld voor specifieke doelgroepen met een veelheid aan problemen, zoals thuiswonende psychiatrische patiënten, zelfstandig wonende verslaafde ouders en kinderen van verslaafde ouders. Casemanagement in de GGZ is geen ondersteunende en volgende functie zoals in de Wet op de jeugdzorg, maar houdt een actieve en intensieve hulpverleningsrol in voor de casemanager. Het lijkt meer op de gezinscoaching van het maatschappelijk werk. Casusregie in het jeugdstrafrecht: Raad en jeugdreclassering Wanneer de rechter een beschermende maatregel oplegt, krijgt een gezin – en daarmee het maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg als begeleidende instanties - van doen met de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voert de regie in de jeugdreclassering en coördineert en begeleidt de taakstraffen. De Raad heeft de casusregie in de jeugdstrafrechtsketen, zo heeft het Ministerie van Justitie in 1994 vastgesteld. Een van die regie-elementen is het volgen en bijsturen van zaken naar de jeugdreclassering, zodat de aanwijzings-bevoegdheid invulling krijgt. Daarmee lijkt die aansluiting helder geregeld. Regie in de zorgstructuren binnen het onderwijs Als lid van het zorgadviesteam krijgen het maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg te maken met onderwijswetten. De overheid heeft de taak extra begeleiding te bieden (de zogenaamde rugzakjes), de ontwikkeling van kinderen met onderwijs- of taalachterstanden te stimuleren, te zorgen voor passend onderwijs, de leerplicht te handhaven en schoolverzuim te bestrijden. In de onderwijswetten (WPO, WVO en WEC) wordt ervan uit gegaan dat bij de zorg voor kinderen, die door leerproblemen, gedragsproblemen of andere psychische, lichamelijke en/ of verstandelijke beperkingen vastlopen in het onderwijs, de ouders de regisseur zijn. Dit uitgangspunt verschilt wezenlijk van wetgeving als de Wet op de jeugdzorg en de Wet Publieke Gezondheid, waar de Rechten van het Kind voorop staan. De regie en coördinatie bij de gang door de interne zorgstructuren naar speciaal basisonderwijs, praktijkonderwijs of leerwegondersteunend onderwijs of naar een van de vier regionale expertisecentra kan door de ouders zelf gedaan worden. In het kader van Weer Samen Naar School-verbanden hebben de scholen de aansluiting van de interne met de externe zorgstructuur tot stand gebracht met directe gevolgen voor de taken van het maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg.
11
2.3 Landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid Naast de wetgeving en de uitvoering van de aansluiting in de dagelijkse zorgpraktijk vormt het beleid van de rijksoverheid, de provincie en de gemeenten een derde bepalende factor. In het beleidsdocument Alle kansen voor alle kinderen zet de minister voor Jeugd en Gezin (2007) de lijnen naar de toekomst uit, daarmee het met de Operatie JONG ingezette beleid voortzettend. In het licht van de aansluiting tussen de basisvoorzieningen en de jeugdzorg stelt de minister: Professionals spelen een cruciale rol in het jeugd- en gezinsbeleid. Immers werken met jeugd en gezin is mensenwerk. ‘Eén gezin, één plan’ wordt de aanpak als er meerdere instanties bij een gezin betrokken zijn. Zodra twee of meer hulpverleners bij een gezin betrokken zijn, moeten zij automatisch de handen ineen slaan om tot een gezamenlijke aanpak voor het gezin te komen, waarbij één van hen de coördinatie heeft. Ouders en kinderen kunnen voor de verschillende soorten hulp terecht bij één loket. Instellingen die na elkaar met hetzelfde kind of gezin werken, maken gebruik van dezelfde informatie en hanteren dezelfde onderzoeken, vragenlijsten en intakeformulieren. De zorg komt zo nodig naar de kinderen en ouders toe. Het kabinet, provincies en gemeenten investeren intussen in de versterking van de samenhang tussen de basisvoorzieningen en de jeugdzorg. Op een meer structureel niveau komt de aansluiting tussen de maatschappelijke dienstverlening en de jeugdzorg op vier manieren tot stand: 1. gemeentelijke of regionale samenwerkingsverbanden, samenwerkingsprojecten of samenwerkings afspraken; 2. in (toekomstige) Centra voor Jeugd en Gezin; 3. in zorgadviesteams; 4. in veiligheidshuizen. Daaraan is vanuit de provincies en grote gemeenten met allerlei afzonderlijke impulsen, beleidsintensivering en stimuleringsprogramma’s bijgedragen. Vooral de grotere gemeenten hebben de afgelopen jaren stevig ingezet op versterking van het gemeentelijk jeugdbeleid. Gemeenten leggen in hun jeugdbeleid eigen, lokale accenten. In grote lijnen zijn drie focussen te onderscheiden: • versterking van de sociale structuren, waaronder die voor en van kinderen, jeugdigen en ouders vanuit een meer integraal beleid, • versterking van de zorg met een meer probleemgeoriënteerde aanpak, • versterking van het educatieve beleid en daarbij passende zorg bieden. Beleid, wetgeving, wetenschap en uitvoeringspraktijk grijpen op vele fronten in elkaar, ook als het gaat om de aansluiting tussen het maatschappelijk werk en de jeugdzorg.
12
3. Twaalf inspirerende voorbeelden In dit hoofdstuk zullen twaalf voorbeelden van aansluiting tussen maatschappelijk werk en de jeugdzorg de revue passeren. Ze zijn bedoeld om te inspireren en uit te nodigen tot innovatie en verbetering. De keuze voor deze twaalf voorbeelden is gebaseerd op voorstellen vanuit de instellingen voor maatschappelijk werk en de jeugdzorg (zie bijlage 1). Als toetsingscriteria hebben gediend: • maatschappelijk werk en jeugdzorg zijn betrokken bij de aansluiting; • er moet voldoende informatie beschikbaar zijn voor een beschrijving; • het moet gaan om overdraagbare en ook elders toepasbare voorbeelden; • er is een vorm van evaluatie gedaan of gaande dan wel er zijn gegevens over het resultaat bekend; • elk voorbeeld vertegenwoordigt een aspect van het totale palet aan aansluitingspraktijken, zoals geschetst in hoofdstuk 2. Het • • • • • • • • • • • •
gaat om de volgende twaalf voorbeelden uit de praktijk: Kijk op kleintjes in Nijmegen Cross-over in Flevoland Wijkzorgteams en interventieteams in Enschede Wrap around care: Lokale Intensieve Pedagogische Thuishulp (LIPT) in Capelle aan den IJssel Handelingsprotocol Kindermishandeling in Groningen Samenwerkingsovereenkomst tussen Bureau Jeugdzorg Utrecht en Vitras/CMD De doorzettingsmacht bij coördinatie van zorg in Tilburg Centrum voor Jeugd en Gezin in Emmen Professionalisering van signaleren in Rotterdam De Jeugdadviesteams in de Achterhoek Triple P in Twente Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer
Als basis voor de beschrijving van elk voorbeeld is een format gevolgd, dat de volgende elementen omvat: korte kenschets, doelstellingen en doelgroep, werkgebied, betrokkenen, werkwijze, rol maatschappelijk werk en jeugdzorg, samenwerking, instrumenten en evaluatie.
13
3.1 Kijk op kleintjes in Nijmegen Kijk op kleintjes is een zorgstructuur voor de 0-4-jarigen met als uitgangpunt dat elk kind optimale zorg geboden moet worden. Er wordt gewerkt met een zorg- en adviesteam 0-4 jaar waaraan zowel maatschappelijk werk als Bureau Jeugdzorg deelnemen. Het accent ligt op tijdig signaleren en adequaat toeleiden naar hulp. Verder zijn er afspraken gemaakt met jeugdzorgaanbieders over overbruggingszorg en het omgaan met zorgweigeraars. Doelstelling en doelgroep Het doel is het verbeteren van de signalering, verwijzing, opvang en zorg voor risicokinderen van 0 – 4 jaar. Opdracht: • bereik van alle kinderen van 0-4 jaar in de wijk; • alle 0-4-jarigen met ontwikkelings- en/of sociale problematiek tijdig signaleren; • alle 0-4-jarigen met ontwikkelings- en/of sociale problematiek worden multidisciplinair gediagnosticeerd en snel (binnen 6 weken) aangemeld bij de juiste hulp; • voldoende lichte hulp organiseren voor ouders met opvoedingsspanning; • zorgen voor effectieve toeleiding van zorgweigeraars; • alle gezinnen waarvan kinderen in het indicatietraject zitten of op een wachtlijst staan overbruggingszorg bieden; • bieden van opvoedingsondersteuning aan ouders die met risicofactoren te maken hebben. Werkgebied Nijmegen Betrokkenen GGD, Nijmeegse Instelling Maatschappelijk werk (NIM), Kinderopvang Nijmegen (KION 8), Tandem welzijns organisatie, Speciaal basisonderwijs (SBO), MEE Gelderse Poort, Integrale Vroeghulp, Bureau Jeugdzorg, Nannies Kinderopvang en De Tweeling Kinderopvang. Werkwijze De zorgstructuur Kijk op Kleintjes is een ondersteuningsstructuur voor kindercentra ten behoeve van zorg kinderen. Er wordt gewerkt met zorg- en adviesteams 0-4 jaar (ZAT 0-4) met per ZAT 0-4 een zorgcoördinator (in dienst bij KION). Het doel van het zorg-en adviesteam is: alle 0-4-jarigen met ontwikkelings- en/of sociale problematiek worden multidisciplinair gediagnosticeerd en snel (binnen 6 weken) aangemeld bij de juiste hulp. Het zorg-en adviesteam 0-4 bestaat uit vertegenwoordigers van Integrale Vroeghulp (van MEE), Bureau Jeugdzorg, GGD Jeugdgezondheidszorg, NIM Maatschappelijk werk, SBO en KION. 8 Peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang.
14
Tevens zijn er afspraken gemaakt met de huisartsenpraktijken uit de betreffende wijken. Kijk op kleintjes voorziet in drie van de vijf gemeentelijke Wmo-taken voor opvoed- en gezinsondersteuning, te weten signalering, toeleiding en lichte hulp. De andere taken worden voor een deel door Kijk op kleintjes ingevuld. Opvoedondersteuning wordt ook door andere organisaties gedaan en het ZAT 0-4 heeft de zorgcoördinatie tot het moment dat hulp start. Signaleren Om goed te kunnen signaleren, gebruiken peuterspeelzalen van KION de methode Alert op ontwikkeling. Voor de kinderdagverblijven en buitenschoolse opvang van KION is er de methode Kijk op kinderen. De GGD werkt met het Kort Instrument voor de Psychologische en Pedagogische Probleem Inventarisatie (KIPPI). Werkwijze van het zorg-en adviesteam 0-4-jarigen Bespreking van een kind in het ZAT 0-4 kan op naam of anoniem. De zorgcoördinator neemt het eindbesluit over de in te zetten hulpverlening en zorgt voor verwijzing. De hulpverlenende instantie brengt de zorgcoördinator op de hoogte van het moment waarop de zaak is opgepakt en soms van de inhoud van het hulpaanbod. De zorgcoördinator zorgt ervoor dat deze informatie bij de inbrenger terecht komt en sluit dan de zaak voor het zorg-en adviesteam 0-4-jarigen af. Als KION een rol speelt in de hulpverlening biedt de zorgcoördinator ondersteuning aan de pedagogisch medewerker bij de aanpak van de problematiek. Rol en aanbod maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg Zowel maatschappelijk werk als Bureau Jeugdzorg nemen deel aan de zorg- en adviesteams 0-4 jaar. Er zijn tussen de instellingen afspraken gemaakt over het aanbod, de werkwijze bij verwijzen en over het terugkoppelen van informatie. Aanbod maatschappelijk werk De hulp bestaat uit: telefonische informatie en advies, open spreekuur voor informatie en advies, individuele gesprekken, systeembegeleiding, groepsaanbod, casemanagement, videohometraining. NIM heeft vrijwilligersprojecten en mogelijkheden voor groepswerk zoals sociale vaardigheidstrainingen, cursus opvoedingsondersteuning, groepen over rouwverwerking en een ondersteuningsaanbod rond echtscheiding. Verwijzing naar maatschappelijk werk In Kijk op kleintjes wordt naar NIM verwezen bij enkelvoudige psychosociale problematiek, opvoedingsvragen en meervoudige problematiek. Verwijzen gebeurt via de maatschappelijk werker die in het ZAT 0-4 zit of via het centraal aanmeldpunt van NIM. De maatschappelijk werker die deelneemt aan het zorg-en adviesteam 0-4-jarigen biedt dan zelf de hulpverlening. De zaak kan dan zonder wachttijd worden opgepakt. De maatschappelijk werker neemt zelf contact op met de cliënt en zorgt voor terugrapportage. Het is mogelijk om een warme overdracht te doen.
15
practices-def.indd 15
23-02-2009 22:08:14
Verwijzing naar jeugdzorg Bij verwijzing naar Bureau Jeugdzorg draagt de hulpverlener van BJZ die deelneemt aan het ZAT 0-4 zorg voor vervolg van de zaak en voor het terugrapporteren. Bij verwijzing naar Integrale Vroeghulp brengt degene die namens IVH in het ZAT 0-4 zit de zaak onder bij een van de casemanagers van IVH. Zij bewaakt dat er een afspraak met de cliënt wordt gemaakt en rapporteert in het zorg-en adviesteam over de voortgang. Afspraken met jeugdzorg over overbruggingszorg Er zijn afspraken gemaakt met specialistische zorginstellingen over tussenoplossingen in de wachttijdperiode tijdens het indicatietraject en jeugdzorg. Overbruggingszorg in de periode tussen onderzoek en indicatiestelling BJZ biedt ouders advies en advies en consultatie voor pedagogisch medewerkers over de begeleiding van ouders en/of de aanpak van een kind in de groep. Integrale Vroeghulp biedt advies aan ouders en advies en consultatie over de begeleiding van ouders aan pedagogisch medewerkers. MEE biedt ouders kortdurende opvoedingsondersteuning (vroeghulp) en advies en consultatie aan pedagogisch medewerkers. Overbruggingszorg in de periode tussen indicatiebesluit tot start van de hulp BJZ verbindt aan iedere cliënt een casemanager. Deze kan de cliënt bijstaan in het contact met de zorgaanbieder en motiveren, de afgesproken start van de hulp bewaken, signalen voor veranderingen in de hulpvraag oppakken, hulp op gang brengen in crisissituaties gedurende de wachttijd. Integrale Vroeghulp verbindt aan iedere cliënt een casemanager. Deze biedt advies aan ouders en pedagogisch medewerkers en consultatie over de aanpak van een kind in de groep. Zorgaanbieders Direct na het indicatiebesluit vindt door BJZ aanmelding bij de zorgaanbieder plaats. Na acceptatie maakt de zorgaanbieder met de cliënt afspraken over de concrete inrichting van de hulp, de startdatum van de hulp en de invulling van de noodzakelijke overbruggingszorg. Traject Zorgweigeraars Ouders worden zo nodig actief en met drang benaderd om de juiste hulp voor het kind te realiseren. Indien kinderen zeer ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd wordt zo nodig het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming ingeschakeld. De professionals zijn getraind in het omgaan met zorgweigeraars en het motiveren en confronteren van ouders om ondersteuning of hulpverlening te accepteren. Deze documenten zijn gebundeld in het Handboek Kijk op kleintjes. Instrumenten Er wordt gebruik gemaakt van de volgende werkdocumenten: Akkoordverklaring ouders, Inbrengbrief, Stroomdiagram lichte hulp, Risico-inventarisatie GGD, Checklist ingrijpende gebeurtenissen, Definitie risico kind, Formulier bespreekmethode, Informatie Integrale Vroeghulp, Overzicht ambulante hulp, Protocol niet verschijnen, Stroomdiagram niet verschijnen, Protocol contact herstellen, Stroomdiagram contact herstellen,
16
Privacyconvenant netwerken, Privacyconvenant school en hulp, Route acute signalen, Route lichte signalen, Route zorgweigeraars kindercentra, Route zorgweigeraars scholen, Samenwerkingsafspraken NIM – GGD - Kion, Samenwerkingsafspraken BJZ – GGD - Kion, Samenwerkingsafspraken Integrale Vroeghulp - GGD – Kion, Stappenplan zorg op indicatie, Toelichting route zorgweigeraars, Verwijsbrief, Stappenplan zorg op indicatie, Toelichting route zorgweigeraars, Verwijsbrief. Evaluatie Het pilotproject Kijk op kleintjes is geëvalueerd. Hieronder volgen de belangrijkste kwalitatieve resultaten uit dit onderzoek (Smeitink, Visser en Roelofse, 2007). Waardering van Kijk op kleintjes Vooral de social verpleegkundigen en pedagogisch medewerkers zien een meerwaarde in Kijk op kleintjes. De sociaal verpleegkundigen voelen zich vooral gesteund bij het kiezen van een oplossing voor een kind/gezin en bij de verwijzing. De pedagogisch medewerkers van de speelzalen hebben vooral waardering voor de acti viteiten op het gebied van signaleren en de keuze van een oplossing. Onder de kinderdagverblijven zijn de meningen verdeeld; ongeveer de helft ziet een meerwaarde. Signaleren en doorverwijzen Er zijn meer kinderen gesignaleerd en geholpen dan van tevoren werd ingeschat. Het merendeel van de adviezen van de zorg-en adviesteams bleek achteraf ook de meest passende te zijn. Het komt niet voor dat een verwijzing naar jeugdzorg toch uitmondt in hulpverlening door NIM of GGD. Wel komt het voor dat lichte hulp wordt gekozen omdat ouders afwijzend staan tegenover jeugdzorg. Er blijft dan via de lichte inzet toch een vinger aan de pols. Dit verklaart ook het lage aantal casussen dat reeds (positief) is afgesloten. Het gaat om complexe situaties die extra en langdurige inspanningen vragen. De beoogde doorlooptijd van 6 weken werd door Bureau Jeugdzorg niet gehaald. Vaak zijn er weerstanden bij de ouders, die eerst moeten worden verminderd of weggenomen. Contact met NIM en MEE/Integrale vroeghulp vindt meestal wel binnen zes weken plaats. De wachttijden bij de jeugdzorg bleven een negatieve rol spelen. Samenwerking in zorg-en adviesteam De leden van de zorg-en adviesteams zijn tevreden over de werkwijze en resultaten, met name over de deskundigheid van het team. Enkele leden zijn ontevreden over de samenwerking met Bureau Jeugdzorg, met de huisartsen, het SBO, de politie en het zorg-en adviesteam 4-12 jaar. Ook het aandeel van het NIM bleek in drie van de vier ZAT’s nog niet naar verwachting te zijn. Dit betrof vervanging bij afwezigheid en onduidelijkheid over de inzet van lichte hulp. Verder zou men de casemanagementfunctie van Bureau Jeugdzorg sterker willen zien. Inzet lichte hulp De lichte hulp van GGD is ruim vaker ingezet dan afgesproken en de ouders zijn zeer tevreden over deze hulp. De lichte hulp van GGD en van NIM vullen elkaar aan. De meeste pedagogisch medewerkers zijn tevreden over de lichte hulp van de GGD en NIM. De sociaalverpleegkundigen zijn neutraal tot tevreden over het aanbod lichte hulp van NIM en tevreden over hun eigen aanbod.
17
Overbruggingszorg Bijna eenvijfde van de speelzalen maakt wel eens gebruik van overbruggingszorg. Ze zijn er in het algemeen tevreden over. Het management van het KION vindt de indicatie die nodig is voor overbruggingszorg van jeugdzorgaanbieders een belemmering voor het inzetten van deze zorg. Verder is er een grens aan de opvang van probleemkinderen in de reguliere kindercentra. De overbruggingszorg van de GGD wordt meer ingezet dan die van specialistische instellingen. Een aantal verpleegkundigen heeft het idee dat de inzet van de GGD oneigenlijk gebruik wordt, namelijk in plaats van de zorg waar het gezin nog op wacht. Bronnen Smeitink, J., Visser, E., Roelofse, E. (2007). Evaluatie van Kijk op kleintjes Nijmegen. Velp: Spectrum. www.kion.nl/kijkopkleintjes
18
3.2 Cross-over in Flevoland Bij Cross-over wordt gewerkt met gezinscoaches (maatschappelijk werkers) voor gezinnen waarbij sprake is van problematiek op meerdere leefgebieden. De gezinscoaches zijn in dienst van de Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF) maar door detachering van een aantal uren bij Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJZF) heeft de gezinscoach direct toegang tot het indicatieproces en kan de aangewezen indicatie in orde maken. Hierdoor wordt een aantal schakels uit de keten gehaald en verloopt het indicatieproces sneller. Ook hebben de ouders en jongeren te maken met een en dezelfde persoon die voor hen de indicatie in orde kan maken. Doelstellingen en doelgroep Cross-over is in 2003 gestart met als doel het proces van indicatiestelling te versnellen. Inmiddels zijn er 4 gezinscoaches, vanuit MDF, voor in totaal 24 uur, aan het project verbonden. De • • • • • • • • •
volgende resultaten worden beoogd: toename van de tevredenheid van de cliënten omdat in een vloeiend proces snel (binnen enkele weken na acceptatie door BJZF) een indicatie kan worden afgegeven; toename van de tevredenheid van de cliënten omdat ze met een en dezelfde persoon te maken hebben die voor hen de indicatie in orde maakt; toename van de omloopsnelheid voor de stichting Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF), als het gaat om zaken die in behandeling zijn bij een van de gezinscoaches (bij gelijke instroom); afname van de doorlooptijd bij BJZF om tot een besluit te komen; toename van de kennis en kunde op het gebied van indiceren bij MDF. De aanmeldingen die nog recht- streeks bij BJZF binnen komen zijn dusdanig van inhoud en opzet dat een indicatie snel kan worden afgegeven; meer duidelijkheid over de vraag welke problematiek wel door de gezinscoaches kan worden opgelost en wat hun mogelijkheden te boven gaat; dat BJZF ouders naar MDF verwijst in die situaties waarbij er nog niet eerder een beroep is gedaan op de hulpverlening en er geen uithuisplaatsing dreigt; dat de medewerkers van BJZF profijt hebben van de aanwezigheid van een ervaren gezinscoach en meer zicht hebben gekregen op het aanbod van de MDF in het voorveld; dat er over en weer gebruik wordt gemaakt van een gezamenlijk ontwikkeld aanmeldformulier.
Doelgroep Ouders van jongeren tussen de 0 en 23 jaar met risicogedrag. Werkgebied Flevoland; gemeente Lelystad Betrokkenen Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland (MDF) en Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJZF)
19
Werkwijze De gezinscoaches (HBO maatschappelijk werk) zijn bedoeld voor gezinnen waarbij sprake is van problematiek op meerdere leefgebieden, waaronder opvoedingsproblematiek. Een gezinscoach is direct inzetbaar, verleent hulp en heeft een coördinerende functie naar andere betrokken hulpverleners en instanties. De gezinscoach is ook vraagbaak voor collega’s (schoolmaatschappelijk werkers) die een melding bij BJZ overwegen. Hiervoor wordt een aanmeldformat ontwikkeld. De gezinscoach legt naar aanleiding van signalen contact met het gezin, meestal tijdens huisbezoeken. Praktische hulp, ook buiten de opvoedingsproblematiek, speelt een belangrijke rol om het vertrouwen te winnen en om het gezin daadwerkelijk bij te staan. Vanuit een vertrouwensband begeleidt de gezinscoach het gezin in de opvoeding. De gezinscoach fungeert als spin in het web en is op de hoogte van alle relevante informatie en ontwikkelingen. Op basis van de eigen ervaring vormt de gezinscoach zich een beeld van de problematiek die in het betreffende gezin speelt en maakt een inschatting van de mogelijkheden om een verandering te realiseren. Het is de bedoeling dat na een relatief korte periode van intensieve bemoeienis het gezin op eigen kracht verder gaat. In situaties waar dit niet haalbaar is, wordt langdurige hulp met een lagere frequentie geboden. Waar nodig wordt verwezen naar jeugdzorg. Versneld indicatieproces Voor start van Cross-over ging er twaalf weken overheen voor de zaak kon worden toebedeeld. De informatie uit de melding moest worden geactualiseerd, en ontbrekende informatie worden aangevuld. Het capaciteits probleem bij jeugdzorg wordt met Cross-over niet opgelost. Wat wel wordt beoogd is een versnelling te komen in het proces van indicatiestelling. Een gezinscoach heeft direct toegang tot het indicatieproces van BJZF en kan de aangewezen indicatie in orde maken. Dit werd mogelijk door een detacheringovereenkomst waardoor de gezinscoach 8 uur werkt onder verantwoordelijkheid van BJZF en gemachtigd is besluiten te nemen. Door de gezinscoach direct toegang te verlenen tot het indicatieproces bij BJZ kan de gezinscoach de indicatie op basis van eigen informatie op orde maken. De gezinscoach kan de noodzakelijke processen in het informatiesysteem van BJZF (IJ) doorlopen en een concept indicatiebesluit nemen. Zij/hij wordt daarin begeleid door een werkbegeleider en een gedrags deskundige die uiteindelijk het besluit vaststelt. Verder kan BJZF het MDF adviseren welke cliënten in de caseload van de gezinscoach een indicatie moeten krijgen voor jeugdzorg. Aan de andere kant kan BJZF ouders, die zich melden en nooit eerder een beroep hebben gedaan op hulpverlening, met meer nadruk verwijzen naar MDF. Verder is de kennis en deskundigheid van de gezinscoach een verrijking voor BJZF. Afspraken over verantwoordelijkheden Voor de gezinnen die te maken krijgen met de gezinscoach moet het van meet af aan duidelijk zijn dat hij een dubbele positie bekleedt. In eerste instantie hebben de ouders te maken met de hulpverlener die werkt onder verantwoordelijkheid van de MDF en pas als dit nodig blijkt te zijn is dezelfde persoon indiceerder onder verantwoordelijkheid van BJZF. Het moment dat het gezin klant wordt van BJZF moet duidelijk gemarkeerd worden. De verantwoordelijkheid voor het indicatiebesluit ligt bij BJZF.
20
Indien de hulpverlening gedurende het indicatieproces door loopt, vallen deze activiteiten onder verantwoordelijkheid van de MDF. Vanaf het moment dat de indicatie bij een van de zorgaanbieders binnen is, komt daar de verantwoordelijkheid voor de (overbruggings)zorg te liggen. Op het moment dat de (overbruggings)zorg start kan MDF het dossier vervolgens sluiten. Het casemanagement in de betreffende zaak wordt dan verzorgd door BJZ. Wanneer het om een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming gaat, wordt per situatie bekeken wat de positie van de gezinscoach is hangende het onderzoek van de Raad. Randvoorwaarden Om het project te optimaliseren is aandacht nodig voor het volgende: • transparantie met betrekking tot positie en verantwoordelijkheden (zie hierboven); • kwaliteiten gezinscoach; • De gezinscoach moet bijzonder goed kunnen schakelen tussen de positie van hulpverlener (MDF) en indiceerder (BJZ) en zich steeds bewust zijn vanuit welke positie er wordt gehandeld; • klacht en bezwaarprocedures; vanaf het moment dat een gezinscoach actief wordt in een gezin kan er door de cliënten een beroep gedaan worden op de klachtprocedure van MDF. Zodra de betrokken cliënt een klant van BJZ is, kan deze middels de klachtenprocedure van BJZF een klacht indienen. Om klachten goed te kunnen beoordelen en af te handelen moet het helder zijn welke activiteiten onder wiens verantwoordelijk- heid hebben plaatsgevonden; • deskundigheidsbevordering: de medewerkers van de Toegang BJZF en de gedetacheerde gezinscoaches krijgen in het kader van het project verbetering Indicatiestelling Bureau Jeugdzorg (VIB) verschillende trainingen aangeboden, waar onder Handboek VIB en gebruik van instrumenten waaronder risicotaxatie. Instrumenten • detacheringovereenkomst • informatie systeem van BJZF (IJ) Bronnen Hermsen, W. (2008). Jaarverslag Gezinscoach 2007 MDF. Lelystad Tak, W. (2007). Plan van Aanpak project Cross-over. Een naadloze aansluiting in de jeugdzorg. Lelystad: Bureau Jeugdzorg Flevoland in samenwerking met de Maatschappelijke Dienstverlening Flevoland.
21
3.3 Wijkzorgteams en interventieteams in Enschede De gemeente Enschede gaat versnippering en fragmentatie in de hulpverlening tegen met behulp van breed samengestelde wijkzorgteams en een interventieteam voor acute problemen en situaties waar het wijkzorgteam niet uitkomt. In de wijkzorgteams vindt de indicatie en coördinatie van hulpverlening en repressie plaats. Verder zijn er zorg- en adviesteams in het onderwijs. Het maatschappelijk werk is de verbindende schakel tussen de wijkzorgteams en de ZAT’s. Bureau Jeugdzorg neemt deel aan de wijkzorgteams. Er is een convenant afgesloten met verschillende jeugdzorgaanbieders. Beleidsontwikkeling In 2006 besloot de gemeente Enschede tot vernieuwing van de aanpak van probleemgezinnen en jongeren met als kernpunten meer sturing door de gemeente, minder uitvoerende instanties, minder overleg en meer sturing op resultaten. De subketens onderwijs (met zorg- en adviesteams), zorg en justitie (strafzakenoverleg) werden geïntegreerd door middel van wijkzorgteams en interventieteams. De gemeente neemt de onafhankelijke procesregie op zich. De jeugdketen wordt versterkt door invoering van zorg- en adviesteams, het intensief inzetten van opvoedondersteuning, het oprichten van een Centrum voor Jeugd en Gezin (in Enschede LOES-loket genoemd) en het invoeren van Triple P. De aanpak kent drie basisonderdelen (zie hieronder). In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het deel coördinatie van zorg door de wijkzorgteams en het interventieteam.
Acties
Instrumenten
Voorkomen van problemen door voorlichting en advies over opvoeden en opgroeien
• Consultatiebureaus/JGZ • Centrum voor Jeugd en Gezin • Methodiek Triple P • Project Virtueel Leven
Vroegsignalering van problemen en snel toeleiden naar zorgaanbod
Coördinatie van zorg en veiligheid bij complexe (gezins)situaties
22
• Zorg Advies Teams op scholen, peuterspeelzalen en kinderdagverblijven • Inzet Leerplicht/Jeugdofficier van Justitie
• Wijkzorgteams in de wijken • Systeem interventies i.p.v. individu • Harmonisatie Indicatiestelling • Aanpak Multi-Probleem jongeren • Inzet ICT-systeem VIS2
Doelstellingen Doel van de aanpak met wijkzorgteams en interventieteams is het afstemmen en stroomlijnen van de werkzaamheden van instanties, die betrokken zijn bij de hulpverlening aan multiprobleemgezinnen. Beoogd wordt: • een meer slagvaardige aanpak van de coördinatie van zorg, waar nodig in combinatie met dwang en drang; • het meer in samenhang beoordelen van multiproblematiek; • meer grip krijgen op zorgmijders; • een sluitende aanpak van multiproblemen, met bijzondere aandacht voor kinderen; • aanzienlijke vermindering van de versnippering in overlegvormen, hulp, dienstverlening en strafuitvoering; • beperken van het aantal hulpverleners; • goede koppeling tussen de netwerken; • het agenderen van knelpunten in de keten op de juiste strategische niveaus, zodat een beter beleid kan worden gevoerd en het ‘grijze gebied’ wordt erkend; • het opleveren van een aantal nieuwe inzichten en methoden met betrekking tot de indicering; • het ontwikkelen van een stedelijk registratiesysteem (InAxis, 2005). Werkgebied Enschede Betrokkenen Aan het wijkzorgteam nemen deel: Alifa wijkwelzijn, Stichting Maatschappelijke Dienstverlening, Regiopolitie Twente (wijkagent), Openbaar Ministerie, Arrondissementsparket Almelo, woningbouwcorporaties, GGD Regio Twente (JGZ), Bureau Jeugdzorg Overijssel, de gemeente (Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling ). De partners die op basis van specifieke deskundigheid deelnemen zijn: Tactus (verslavingsproblematiek), Mediant (psychiatrische problematiek), Raad voor de Kinderbescherming, MEE, Regionaal Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs, Jarabee (jeugdzorg), Livio (organisatie voor zorg, wonen en gezondheid), samenwerkingsverband Weer Samen Naar School, Leger des Heils, Reclassering Nederland, Stichting Humanitas Onder Dak Twente, Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen Twente (RIBW Twente), Vrouwen opvang Overijssel, Stadsbank Oost-Nederland. Door de deelnemende organisaties is het Convenant voor de Coördinatie van Zorg en Veiligheid in Enschede ondertekend. De wijkzorgteams Er zijn momenteel in acht wijken wijkzorgteams actief. Het is de plek voor het uitwisselen van signalen, bij elkaar brengen van informatie, zorgcoördinatie, casusoverleg, opstellen van een gezamenlijk plan van aanpak, reageren op crisissituaties en activeren van het interventieteam. Er wordt een plan van aanpak opgesteld per probleemgezin met doelstellingen, beoogde resultaten, prioriteiten en een stappenplan. Door het geprotocolleerde werkproces en het invullen van een uitgebreid intakeformulier (de ‘scan leefgebieden’), gevolgd door het opstellen van een op maat gesneden plan van aanpak, is duidelijk wat het probleem van het betreffende gezin is, wat er aan moet gebeuren en wie de uitvoering ter hand neemt.
23
Er is uiteindelijk niet één hulpverlener voor een gezin of persoon. Wel is er één probleemhouder. Elke partner organisatie wordt aangesproken op haar kerntaken en verantwoordelijkheden. De onafhankelijke teamleider van de gemeente verbindt medewerkers van verschillende organisaties, verbindt het operationele niveau met het bestuurlijke niveau en verbindt de diverse afzonderlijke uitvoeringstaken tot één afgestemd proces. In het team vindt bindende besluitvorming plaats. De vertegenwoordigers van betrokken ketenpartners hebben mandaat gekregen vanuit hun moederorganisaties. De teamleider heeft een beslissende stem als er geen overeenstemming is tussen de partners. Er zijn twee typen processen bij de wijkzorgteams: 1. Het casusgerichte proces. Nadat een signaal is binnengekomen, wijst de teamleider een probleemhouder aan. Deze organiseert een Multi Disciplinair Overleg (MDO) van professionals van de aangesloten instellingen. In het MDO wordt een plan van aanpak opgesteld en vastgesteld. Omdat het wijkzorgteam eens per maand bij elkaar komt, zet de teamleider vaak al eerder acties uit en legt deze achteraf voor aan het wijkzorgteam. 2. Het beleidsmatig proces. Casussen die aanleiding kunnen geven tot verandering van werkwijzen worden besproken of doorgegeven als wijksignalen naar de stadsdeelmanager. Doel is het casusgerichte proces te verbeteren. In de stuurgroep wordt het functioneren van de keten besproken en worden beslissingen genomen om processen aan te passen. Deze komt twee maal per jaar bijeen onder voorzitterschap van de gemeente. Rol maatschappelijk werk Er zijn naast de wijkzorgteams zorg- en adviesteams (ZAT’s) in het onderwijs. De maatschappelijk werker is de verbindende factor tussen het ZAT en het wijkzorgteam. Per stadsdeel is er een team van allround maatschappelijk werkers en per gezin is er één maatschappelijk werker. In het wijkzorgteam vindt multidisciplinair overleg plaats. Bij vastlopen wordt een gericht verzoek gedaan naar het interventieteam om de casus op te pakken op stadsdeel- of stedelijk niveau afhankelijk van de problematiek. Rol Bureau Jeugdzorg en jeugdzorgaanbieders Bureau Jeugdzorg neemt deel aan de wijkzorgteams. Er zijn stappen genomen om te komen tot een geïntegreerde indicatiestelling. Verder is een convenant afgesloten met verschillende jeugdzorgaanbieders. Zo nodig wordt een zorgaanbieder in het wijkzorgteam uitgenodigd om hun specialistische kennis en adequate doorverwijzing mogelijk te maken.
24
Het interventieteam Het interventieteam wordt alleen nog maar bijeen geroepen in acute risicosituaties en als het wijkzorgteam er niet uit komt (opschaling). Op stedelijk niveau kan vervolgens tot zwaardere interventies worden besloten. Het interventieteam komt bij elkaar op initiatief van de teamleider (tevens teamleider van de wijkzorgteams) of de stadsdeelmanager. De besluitvorming is voorbereid door het wijkzorgteam. Van belang is dat de eindverantwoordelijke managers in het interventieteam verantwoordelijkheid nemen voor maatregelen. Bij acute conflictsituaties neemt de burgemeester het initiatief. Hij heeft doorzettingsmacht. Een andere functie van het interventieteam is het accorderen van (justitiële) drang en dwang beslissingen. Deze maatregelen worden voorbereid door het wijkzorgteam en in het bijzijn van de officier of de parketsecretaris besproken. Vervolgens wordt actie ondernomen. Instrumenten De wijkzorgteams werken volgens een beschreven werkproces, ondersteund door een geautomatiseerd workflow managementsysteem (VIS2), dat tevens de functie vervult van een cliëntvolg- en registratiesysteem. Daarnaast zijn er gestandaardiseerde werkdocumenten: Beschrijving werkproces, Beschrijving casusoverleg, Signaleringsformulier, Aanmeldingsformulier, Scan leefgebieden, Model samenvatting, Model plan van aanpak, Model bespreeklijst, Processchema aanpak cliëntsystemen met dreigende multiproblematiek, Informatieblad inzagerecht. Deze producten zijn op de cd-rom te vinden. Evaluatie Pilot stadsdeel Oost Evaluatie van de pilot (InAxis, 2005) toont dat de deelnemers aan het wijkzorgteam een team vormen en dat er overeenstemming is over doelstellingen, werkwijzen, rollen en taken. Ook is de omvangrijke caseload van het wijkzorgteam gescreend. De belangrijkste succesfactor was het mobiliseren van professionele inzichten en motivatie. Door een gevoel van saamhorigheid en gezamenlijke verantwoordelijkheid konden de onontkoombare (bureaucratische) weerstanden meestal wel worden weggenomen. De rol van teamleider als procesbegeleider is daarbij van groot belang. Evaluatie structuur Alle acht deelnemers aan het wijkzorgteam (InAxis, 2006) reageren positief op de vraag of de wijze waarop de indicatiestelling en zorgtoewijzing tot stand komt heeft geleid tot betere dienstverlening. De aanlooptijd was langer dan verwacht. Er is optimisme over de verdere ontwikkeling.
25
Bronnen InAxis (2005). Evaluatie pilot Coördinatie Zorg en Veiligheid. Op basis van de pilot in stadsdeel Oost januari 2005 – september 2005. InAxis (2006). Interventieteam als indicatieorgaan. Evaluatieonderzoek naar innovatieve oplossingen voor integrale hulp- en dienstverlening in Enschede. Gemeente Enschede (2004). Interventieteam. Casusoverleg bij complexe meervoudige problemen. Pilot in stadsdeel Oost. Instrument werkproces, 2007 (www.InAxis.nl) Venrooy, A en L. Sonnenschein (2008). Ketenunits: grip krijgen op publieke ketens. De praktijk als inspiratiebron. InAxis, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Verdonck, Klooster & Associates B.V. www.InAxis.nl
26 26
3.4 Lokale Intensieve Pedagogische Thuishulp (LIPT) in Capelle aan den IJssel Lokale Intensieve Pedagogische Thuishulp (LIPT) is een hulpverleningstraject voor gezinnen met complexe problemen. Het betreft gezinnen die (nog) niet in aanmerking komen voor geïndiceerde jeugdzorg of gezinnen waar sprake is van een combinatie van lokale en geïndiceerde componenten van hulp. LITP biedt daadwerkelijk en vanaf het eerste contact hulp waaronder gezinscoaching en draagt zorg voor casemanagement. Er wordt één gezamenlijk plan gemaakt. De LIPT’er overlegt, stelt het plan vast en bewaakt de uitvoering. Bij eventuele doorverwijzing verzamelen en beschrijven de screener van Bureau Jeugdzorg en de LIPT’er de gegevens samen, waardoor de doorverwijzingprocedure met twee à drie maanden wordt bekort. Doelstellingen en doelgroep LITP is vanaf 2005 ontstaan om de zorg voor multiprobleemgezinnen met kinderen van 0 tot 18 jaar te verbeteren. De doelen zijn: • ondersteuning bieden voordat risico’s zijn uitgegroeid tot onbeheersbare problemen of problemen zijn geëscaleerd; • tijdig en adequaat helpen van gezinnen met complexe problemen (categorie 3: verhoogde opvoedspanning). Met LIPT worden de volgende prestaties gerealiseerd: • zicht op de jeugdigen: risicosignalen zijn duidelijk in beeld en er is geen kind die tussen wal en schip valt; • laagdrempelige ondersteuning: de doelgroep kan gemakkelijk terecht met vragen om informatie of advies op het gebied van opgroei- en opvoedondersteuning; • tijdig de juiste hulp; • één gezin, één plan: het gezin is het vertrekpunt voor de begeleiding. Jeugdigen en ouders hoeven maar één keer hun verhaal te doen en krijgen één vast contactpersoon; • bundeling van taken; • efficiënte besteding van financiële middelen. Werkgebied Capelle aan de IJssel Betrokkenen Gemeente Capelle aan den IJssel; Stichting Kwadraad (maatschappelijke dienstverlening) Stichting De Zellingen (zorgaanbieder waaronder thuiszorg); GGD Rotterdam-Rijnmond (waaronder jeugdgezondheidszorg); Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam Stuurgroep LIPT De verantwoordelijkheid voor de methodiekontwikkeling en de inkadering werd belegd in een stuurgroep LIPT. Deze stuurgroep bestond uit gemandateerde vertegenwoordigers van Kwadraad, De Zellingen en de GGD. De instellingen hebben bindende afspraken gemaakt. De gemeente is voorzitter van de stuurgroep.
27
De methode LIPT LIPT is niet hetzelfde als traditionele gezinscoaching, waarbij de kerntaak is het coördineren en op elkaar afstemmen van alle in het gezin aanwezige hulpverleners. LIPT bestaat uit drie componenten: casemanagement (A), hulp (B), gezinscoaching (C). Er wordt gewerkt vanuit een vraaggestuurde visie, waarbij de hulpvraag van de cliënt(en) het uitgangspunt is. Hier vervult de LIPT’er de rol van casemanager(A). Met het gezin wordt aan het begin van het hulpverleningstraject een concreet plan gemaakt met duidelijk omschreven doelen. Bij het analyseren van de problematiek van het gezin worden alle gebieden betrokken waar het gezin mee te maken heeft. De hulp (B) kan zich dan ook richten op elk van deze gebieden. De nadruk van de hulpverlening ligt op het werken aan herstel van de adaptatie aan de eigen leefsituatie. Het LIPT-model wordt wel beschreven als een bloem (zie cd-rom): de stengel is de toeleiding naar LIPT, het hart van de bloem is de LIPT’er die met het gezin een plan maakt, voor het gezin hulpverlener is, maar ook andere activiteiten van andere instellingen regisseert en coördineert (C). De blaadjes van de bloem zijn deze overige, vaak meer gespecialiseerde activiteiten van andere instellingen. Uitgangspunt is dat dit nooit vóór, maar altijd mét het gezin gebeurt. Werkwijze • analyse problematiek Om de ernst van de problematiek in kaart te brengen, wordt gebruik gemaakt van een ernst-taxatie9 met vijf categorieën: 1. opvoedingsvragen, 2. opvoedingsspanning, 3. verhoogde opvoedingsspanning, 4. opvoedingsnood en 5. opvoedingscrisis. LIPT richt zich op gezinnen met verhoogde opvoedingsspanning (categorie 3). • analyse, doelen en handelingsplan Doelen komen vraaggericht tot stand, waarbij drie vragen centraal staan: 1 wat is er op dit moment aan de hand? (bepalen aandachtsgebieden); 2 wat wil je bereiken? (bepalen doelen); 3 hoe gaan we dat doen? (meetbaar maken). Het Goal Attainment Scaling (GAS-)formulier wordt gebruikt bij het stellen en meetbaar maken van de doelen. Vraag 1 en 2 worden ingevuld op het GAS-formulier. De vraag hoe de hulpverlening gaat verlopen, wordt in het hulpverleningsplan vastgelegd.
9 De ernsttaxatie is gebaseerd op het model van Kousemaker (1996) en bewerkt door prof. J. Hermanns.
28
Bij het stellen van doelen en het meetbaar maken daarvan zijn drie stappen te onderscheiden: 1 het gezin zet in dialoog met de hulpverlener de doelen van de hulp zelf op een rijtje; 2 er wordt een ordening aangebracht in de aandachtsgebieden door het toekennen van een gewicht aan de aandachtsgebieden. Vervolgens worden de doelen bepaald; 3 de SMART-doelen10 worden geformuleerd in eindtermen en niet in processen. Het doel is niet iets kunnen, maar het doen. De te bereiken doelen worden opgedeeld in stapjes (niveaus). In het LIPT-model zit geen fase waarin alleen gewerkt wordt aan het opbouwen van een vertrouwensrelatie. De hulpverlener gaat meteen aan de slag om het veranderingsproces op gang te brengen. Uitgangspunt is dat de vertrouwens- en dus werkrelatie met de cliënt ontstaat als de cliënt merkt dat hij/zij ‘er iets aan heeft’. Coördinatie van zorg De LIPT’ers werken in een team van circa tien hulpverleners die wekelijks samenkomen om organisatorische en inhoudelijke zaken te bespreken. Zij worden begeleid door een werkbegeleider. Een van de taken van de LIPT’er is het afstemmen en coördineren van de inbreng van andere hulpverleners in het gezin. Het principe één kind, één plan vereist dat de LIPT’er overlegt, plannen vaststelt en de uitvoering bewaakt. Toegewerkt wordt naar één aanmeldpunt LIPT, ingebed in een centraal meldpunt voor alle problemen van gezinnen en jongeren en waar ook de zorgcoördinatie kan worden belegd. Dit kan in het toekomstige Centrum voor Jeugd en Gezin zijn. Het LIPT is dan een van de vormen van hulp. Doorverwijzen naar jeugdzorg Voor gezinnen waarbij doorverwijzing nodig is naar de geïndiceerde jeugdzorg is het belangrijk dat de indicatieprocedure zo kort mogelijk is. De LIPT’er en screener van BJZ verzamelen en beschrijven de gegevens samen om de intakefase bij BJZ te verkorten. Op deze wijze kan de doorverwijzingprocedure met twee à drie maanden worden bekort. Bij overdracht naar jeugdzorg wordt bekeken wie de coördinatie van zorg heeft. Indien alle doelen in het plan worden opgepakt door Bureau Jeugdzorg krijgt dit de coördinatie. In andere situaties blijft deze bij de LIPT’er. Instrumenten • handboek LIPT; • Goal Attainment Scaling (GAS-formulier); • California Family Risk Assessment- CFRA: een veiligheidsindex om in te schatten hoe gevaarlijk het thuis voor het kind is; • Early Assessment Risk List (EARL) en de Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY) worden gebruikt in situaties waarin het gedrag van een kind een veiligheidsrisico is voor anderen; • Regassyteem (gedigitaliseerd volgsysteem van Kwadraad); • toestemmingsformulier voor het opvragen/verstrekken informatie van derden.
10 SMART: specifiek, meetbaar, aanvaardbaar, realistisch en tijdgebonden.
29
Monitoring en rapportage De verslaglegging gebeurt aan de hand van het Regassysteem. In de verschillende fasen wordt gerapporteerd. Daarnaast is er een korte, wekelijkse voortgangsrapportage. Naast de verslagen maken de ernsttaxatie en de Safety-index deel uit van het dossier, alsmede het toestemmingsformulier voor het opvragen en verstrekken van informatie en informatie van derden. Tijdens het hulpverleningstraject is het privacy- en klachtenreglement van de instelling waar de LIPT’er werkzaam is van kracht. Cliënten worden hiervan tijdens het intakegesprek op de hoogte gesteld. Evaluatie Onderzoek (Hermanns en Sleeboom, 2007) laat zien dat de gezinnen ook daadwerkelijk zijn geholpen. Er wordt ondersteuning geboden voordat risico’s zijn uitgegroeid tot onbeheersbare problemen of problemen zijn geëscaleerd. LIPT voldoet aan het principe: één gezin, één plan. De LIPT-methodiek heeft ook een meerwaarde opgeleverd ten aanzien van de samenwerking tussen de partners. Zeker de lokale partners weten elkaar nu goed te vinden. Er werd een start gemaakt met het uniformeren van procedures waarmee de ernst van de problematiek in beeld wordt gebracht, zodat voor een adequate doorverwijzing naar verschillende vormen van hulp kan worden gezorgd. Bronnen Hermanns, J. en Sleeboom, I. (2007). LIPT Lokale Intensieve Pedagogische Thuishulp. Eindrapportage. Gemeente Capelle aan den IJssel. Kousemaker, N.J.P. . (1996). Zoeken, vinden, zorgen delen - de ontwikkeling van een praktijkparadigma door onderkenning en pedagogische preventie van psychosociale problematiek in de Jeugdgezondheidszorg. Academisch proefschrift Universiteit van Amsterdam.
30
3.5 Handelingsprotocol Hulpverlening bij kindermishandeling in provincie Groningen Het protocol Hulpverlening bij kindermishandeling11 bestaat uit samenwerkingsafspraken voor een sluitende aanpak in de hulpverlening na melding van kindermishandeling. Het protocol beschrijft daarmee een deel van de keten van sluitende aanpak bij kindermishandeling. De keten begint bij een eerste vermoeden of ‘niet-pluisgevoel’. Het is belangrijk dat een hulpverlener vroegtijdig actie onderneemt door te signaleren, de (vermoedens van) kindermishandeling bespreekbaar te maken in de eigen organisatie en bij de ouders, de situatie te (laten) onderzoeken en door hulp op gang (te laten) brengen. Bureau Jeugdzorg speelt hierin een actieve rol door hulpverleners te adviseren en te ondersteunen. Doelstellingen De provincie Groningen vroeg het Centrum voor Maatschappelijk Ontwikkeling (CMO) Groningen om een convenant op te stellen voor een sluitende aanpak na melding van kindermishandeling. Het protocol is een startdocument dat aan de hand van de dagelijkse praktijk wordt bijgesteld. Het doel van het handelingsprotocol Hulpverlening bij kindermishandeling is een sluitende aanpak in de hulpverlening om kindermishandeling zo snel mogelijk en blijvend te stoppen. Het protocol geeft de stappen aan die ervoor zorg moeten dragen dat er geen kinderen tussen wal en schip raken. Deze stappen leiden tot een aaneengesloten hulpverleningstraject voor ouders en kinderen met afspraken tussen gezin en hulpverlenende instellingen en tussen instellingen onderling. Bescherming en veiligheid staan in het protocol voorop. Dat geldt vooral in die gezinnen waar ouders hun onvermogen als opvoeders onvoldoende erkennen terwijl er wel sprake is van grote zorg. Werkgebied Provincie Groningen Betrokkenen Alle hulpverleningsinstellingen in de provincie Groningen die zijn betrokken bij de hulpverlening aan kinderen en gezinnen waar sprake is van kindermishandeling (of zorg hierover). De werkgroep Sluitende aanpak volgt de uitvoering en de ontwikkeling van het protocol en stelt waar nodig en gewenst het protocol bij. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het provinciaal Centrum voor Maatschappelijk Ontwikkeling (CMO Groningen), GGz-jeugd, Accare (instelling voor kinder- en jeugdpsy chiatrie), Bureau Jeugdzorg Groningen, jeugdzorg van het Leger des Heils, verslavingszorg noord Nederland, geïndiceerde jeugdzorg , jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar, instellingen van huiselijk geweld, het Algemeen Maatschappelijk Werk en de Thuiszorg.
11 Opgenomen op de cd-rom.
31
Werkwijze Het protocol voorziet in een stappenplan voor de hulpverlening na melding van (een vermoeden van) kindermishandeling bij het AMK. De regiefunctie wordt uitgevoerd door een functionaris van Bureau Jeugdzorg. De coördinatie van de hulpverlening, door een uitvoerende hulpverlener, wordt per gezinssituatie vastgesteld. De regievoerder heeft het eindbesluit over het hulpverleningstraject op basis van de behaalde resultaten, de coördinator is verantwoordelijk voor de voortgang van de hulpverlening. Na definitie van vormen van kindermishandeling volgt een routekaart (zie hieronder), de afspraken over regie en coördinatie, waarna het stappenplan wordt beschreven. De stappen zijn: Melding, Onderzoek, Overdracht, Uitvoering van de hulpverlening, Evaluatie en afsluiting en Leun-en-steuntraject. De Routekaart
Melding bij het AMK Er is sprake van (een vermoeden van) kindermishandeling
Onderzoek door het AMK
Conclusie onderzoek AMK
Onderzoek toont geen kindermishandeling aan
Onderzoek toont kindermishandeling aan of zorg hierover BJZ regie over de hulpverlening
Hulpverlening door de vrij toegankelijke hulpverleningsinstellingen, justitiële hulpverlening en de geïndiceerde (jeugd)zorg. Coördinatie van de hulpverlening door een van de betrokken hulpverleningsinstellingen Leun-en-steun traject
Ouders weigeren hulpverlening
Niet acuut
Onderzoek Raad voor de Kinderbescherming. Regie BJZ: organiseert indien mogelijk noodzakelijke hulpverlening
Acuut
Onderzoek Raad voor de Kinderbescherming. Kinderrechter spreekt VOTS uit Regie BJZ Jeugdbescherming
Kinderrechter spreekt OTS uit Uitvoering Maatregel BJZ Jeugdbescherming
32
Rol en functies Bureau Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg Groningen heeft een actieve rol in het adviseren en ondersteunen van hulpverleners. Het streven is kindermishandeling eerder bespreekbaar te maken. De taken van Bureau Jeugdzorg zijn: • organiseert de overdrachtsbijeenkomst met de uitvoerende hulpverleningsinstellingen. • bespreekt advies en plan van aanpak van het AMK met de betrokken partners. • draagt de coördinator van het hulpverleningstraject voor. • toetst de voortgang van het hulpverleningstraject op basis van de behaalde resultaten. • draagt zorg voor centrale dossiervoering. • heeft de regiefunctie. Regiefunctie De regiefunctie van Bureau Jeugdzorg start na onderzoek van de kindermishandeling door het AMK en eindigt nadat de kindermishandeling daadwerkelijk en blijvend is gestopt. De functionaris van Bureau Jeugdzorg heeft geen contact met de cliënt en bewaakt gedurende het hele traject het verloop van de hulpverlening bij kindermishandeling. Hij of zij heeft het overzicht waar het gezin en kind zich tijdens het hulpverleningstraject bevinden en wie de direct betrokken (verantwoordelijke) hulpverleningsinstellingen zijn; De regievoerder wordt door de coördinator van de hulpverlening geïnformeerd over: • welke hulpverleningsinstellingen actief bij het gezin betrokken zijn; • de afspraken en de gewenste resultaten van de hulpverlening; • wijzigingen in het hulpverleningstraject; • het beëindigen van de hulpverlening van een ketenpartner; • het niet willen meewerken van de ouders. De regievoerder neemt het eindbesluit over de voortgang van het hulpverleningstraject bij kindermishandeling. Coördinatiefunctie Na overdracht van BJZ naar de uitvoerende hulpverleningspartners start de coördinatie door een uitvoerende hulpverlener. De coördinator wordt per gezinssituatie op voordracht van Bureau Jeugdzorg vastgesteld. De taken voor de coördinatie zijn vastgelegd. De coördinator zorgt voor samenhang in de hulpverlening die gelijktijdig plaatsvindt. Hij bewaakt afspraken die met ouders en hulpverleners zijn gemaakt, bewaakt de voortgang van de hulpverlening, registreert de afspraken en de resultaten voor het centrale dossier en informeert waar wenselijk derden. Verder heeft de coördinator zeggenschap om bijvoorbeeld een regeling te treffen voor het gezin, samenwerking tussen instellingen op te leggen en hulpverleners en instellingen aan te spreken op hun afspraken. De coördinator onderhoudt contact met de regievoerder van Bureau Jeugdzorg over de voortgang van de hulpverlening. Indien de hulpverlening geen resultaat heeft en de kindermishandeling niet stopt, doet de coördinator hiervan melding bij de regievoerder. Op basis van deze informatie beslist de regievoerder over de voortgang van de hulpverlening. Afhankelijk van de ernst van de situatie doet Bureau Jeugdzorg (of in overleg de coördinator) een melding bij de Raad voor de Kinderbescherming. Bij acute dreiging vindt altijd overleg plaats met Bureau Jeugdzorg over crisisinterventie.
33
Dossiervorming De hulpverleningsinstellingen voeren dossier over de hulpverlening aan het kind en het gezin overeenkomstig de richtlijnen van hun eigen instellingen en de afspraken die daarvoor in het convenant zijn overeengekomen. Bureau Jeugdzorg treedt op als centrale dossiervoerder. Voor het centrale dossier leveren de hulpverleners: alle afspraken tussen betrokken cliënt en hulpverlener, afspraken tussen de hulpverleners, informatie over de resultaten en alle andere afspraken die van belang zijn. Bureau Jeugdzorg levert bij een nieuwe melding van kindermishandeling in een gezin een overzicht van de ingezette hulp en van het verloop van de hulpverlening in het verleden. Instrumenten • afspraken en taken regievoering van de hulpverlening bij kindermishandeling • afspraken en taken coördinatiefunctie van de hulpverlening bij kindermishandeling • afspraken en taken dossiervorming • INteractief Vraaggestuurd Informatie Systeem (INVIS ) Voor de ontsluiting van informatie van aanbieders op het gebied van hulpverlening bij kindermishandeling wordt gebruik gemaakt van het INteractief Vraaggestuurd Informatie Systeem. INVIS is het lokale digitale informatiesysteem voor wonen, welzijn en zorg in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. INVIS is een sociale kaart met naw-gegevens (naam, adres, woonplaats) en bedrijfsinformatie, maar biedt daarnaast uitgebreide productinformatie en een vergelijkingsmogelijkheid tussen aanbieders. Evaluatie De provincie Groningen heeft CMO Groningen de opdracht gegeven om de werking van het convenant in de praktijk te volgen. Aan de hand van het handelingsprotocol houden de betrokken organisaties en instellingen de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens bij. Zo was het maatschappelijk werk afgelopen jaar betrokken bij 8 van de 13 geregistreerde hulpverleningstrajecten. Eventuele knelpunten worden aangepakt, wat zal leiden tot de bijstelling van het protocol. Na een jaar zullen alle betrokken de gang van zaken evalueren. De definitieve werkwijze zal onderdeel gaan uitmaken van het regionale plan van aanpak kindermishandeling, zoals die nu op basis van de RAAK-resultaten ook in Groningen wordt geïmplementeerd (Kooijman, 2007). Bronnen CMO Groningen (2005). Convenant Sluitende aanpak kindermishandeling in de provincie Groningen. Definitief ontwerp december 2005. CMO Groningen (2006). Handelingsprotocol Hulpverlening bij kindermishandeling. Stappenplan voor hulpverleners die werkzaam zijn met kinderen en gezinnen waar sprake is van kindermishandeling (of zorg hierover). Een ontwikkelmodel. Kooijman, K. (2007) Lessen van en voor regio’s RAAK. Kindermishandeling voorkomen en helpen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Gemeente Groningen (2005). Protocol ketenzorg multiprobleem gezinnen stad Groningen.
34
3.6 Samenwerkingsovereenkomst Bureau Jeugdzorg Utrecht en Vitras/CMD Tussen Bureau Jeugdzorg Utrecht en Vitras/Centrum Maatschappelijke Dienstverlening is een samenwerkingovereenkomst12 gesloten om de ketensamenwerking te verbeteren. Vitras/CMD heeft een voorpostfunctie voor Bureau Jeugdzorg Utrecht. Beide organisaties verbinden zich tot een goede overdracht waarbij Bureau Jeugdzorg Utrecht in alle gevallen de geleverde gegevens van Vitras/CMD accepteert en gebruikt. Dit maakt de toegang tot Bureau Jeugdzorg Utrecht voor de cliënt eenvoudiger. Doelstelling De overeenkomst heeft als doel om niet-vrijblijvende vormen van samenwerking en afstemming vast te leggen ter wille van: • goede ketensamenwerking. De overdrachtsprocedures naar Bureau Jeugdzorg Utrecht zijn in overeenstemming met de HKZ normen voor ketensamenwerking geregeld. Verder werken Bureau Jeugdzorg Utrecht, jeugdzorgaanbieders en Vitras/CMD samen in de uitoefening van diverse vormen van jeugdzorg. Bijvoorbeeld tijdens de uitoefening van een maatregel van ondertoezichtstelling of als nazorg na een maatregel van jeugdreclassering door Bureau Jeugdzorg. Verder als onderdeel van een afgestemd zorgaanbod op indicatie met daarnaast hulp van Vitras/CMD en andere zorg waarvoor geen indicatie nodig is; • cliëntvriendelijkheid. Cliënten hoeven hun verhaal niet meerdere malen te vertellen, komen zo spoedig mogelijk terecht op de plek waar zij geholpen worden en verkrijgen een zo eenvoudig mogelijke toegang tot Bureau Jeugdzorg Utrecht. Overdrachtsmomenten mogen geen schade veroorzaken in het hulp verleningsproces. • afstemming bedrijfsprocessen. Gegevensoverdracht en terugkoppeling zijn geregeld. Werkgebied Regio Utrecht Betrokkenen Bureau Jeugdzorg Utrecht (BJU) en Vitras/Centrum Maatschappelijke Dienstverlening. Bij Vitras/CMD gaat het om Algemeen Maatschappelijk Werk (AMW), Gespecialiseerde Verzorging (GV) en jeugdgezondheidszorg.
12 Te vinden op de cd-rom.
35
Uitgangspunten samenwerking Vitras/CMD, Bureau jeugd en jeugdzorgaanbieders hebben uitgangspunten voor de samenwerking geformuleerd. Dat zijn: • medewerkers van Vitras/CMD ontmoeten de medewerkers uit andere organisaties of instellingen persoonlijk en leren ze zo kennen (in overlegsituaties of anderszins); • in de samenwerking dient vooral terugkoppeling naar elkaar te worden gewaarborgd, de cliënt kan pas uit worden geschreven als na overdracht de volgende instelling de inschrijving heeft bevestigd; • wanneer meer dan twee organisaties betrokken zijn bij dezelfde cliënt of het cliëntsysteem dan dient in de functie casemanager te worden voorzien en moet overleg worden georganiseerd. Inhoud overeenkomst Er zijn onder meer afspraken over: verwijzing, indicatiestelling, gegevensuitwisseling, voorpostfunctie, deskundigheidsbevordering en overleg. Coördinatoren van jeugdmeldpunten en/of zorg- en adviesteams vervullen vanuit Vitras/CMD een voorpostfunctie voor BJU. De deelnemers van BJU aan de zorg- en adviesteams zijn contactpersoon voor deze voorpostfunctionarissen. Volgens het Profiel van een voorpostfunctionaris heeft deze: • kennis van samenwerkingsafspraken tussen Vitras/CMD en BJU; • kennis van procedures en werkprocessen binnen BJU; • bij voorkeur ook kennis van relevante wet –en regelgeving; • zicht op werkprocessen van lokale ketenpartners en aansluiting met BJU; • kennis van relevante ontwikkelingen op gemeentelijk niveau; • vermogen collega’s te informeren over procedures en werkprocessen van BJU zodat melding en verwijzing conform geldende procedures verloopt; • kennis van privacy regels en met uitzonderingen op toestemmingsvereiste in het bijzonder; • vermogen tot signaleren zorgsignalen; • zorg voor een eerste beoordeling van zorgsignalen; • vermogen om zorgsignalen om te zetten in interventies gericht op de juiste hulp (lichte lokale hulp of hulp op indicatie) of bescherming; • taak om bij twijfel een medewerker van BJU te consulteren. Dit kan via een netwerk, via een contact persoon BJU of via de centrale aanmelding; • taak om deel te nemen aan deskundigheidsbevordering die BJU aanbiedt; • taak om de leidinggevende van de eigen instelling bij kritiek, stagnatie van samenwerking of andere problemen op het gebied van samenwerking te informeren. De leidinggevende van Vitras/CMD zal hierover contact hebben met de leidinggevende van BJU om zodoende de samenwerking te kunnen verbeteren (en vice versa).
36
Verwijzing • verwijzing van Vitras/CMD naar Bureau Jeugdzorg Utrecht: Vitras/CMD maakt een inschatting van de problemen van jeugdigen en ouders. Bij twijfel, of ernstige zorgen, kan worden doorverwezen naar Bureau Jeugdzorg Utrecht. Er wordt naar gestreefd zo veel mogelijk gebruik te maken van schriftelijke (digitale) overdracht. Bureau Jeugdzorg Utrecht stelt hiervoor het integrale aanvraagformulier zorg en onderwijs ter beschikking. BJU accepteert in alle gevallen de geleverde gegevens en maakt er gebruik van. BJU heeft haar eigen verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van de eventueel noodzakelijke aanvulling van gegevens. BJU zal de aanvullende gegevens, na toestemming van de cliënt, doen toekomen aan Vitras/CMD. • verwijzing van Bureau Jeugdzorg Utrecht naar Vitras/CMD: Bureau Jeugdzorg Utrecht kan bij haar aangemelde cliënten verwijzen naar Vitras/CMD ter verkrijging van: • licht pedagogische hulp; • zorgcoördinatie waarbij er geen sprake is van een jeugdige die aanspraak maakt op geïndiceerde zorg; • begeleiding en ondersteuning; • hulpverlening aan volwassenen. Indien er wel hulpverlening nodig is maar geen recht op geïndiceerde zorg, zal het AMW de aanmelding in behandeling nemen. Terugkoppeling Na verwijzing of melding ontvangt de verwijzer het besluit dat BJU neemt. Dit besluit geeft de gekozen vervolgroute aan en bij wie verdere informatie verkregen kan worden. In het geval van een melding bij het AMK wordt telefonisch aan Vitras/CMD verteld hoe de gestelde vraag wordt beantwoord. Dit kan door middel van een eenmalig advies, een vervolgafspraak in het kader van consultatie door het AMK of een melding voor onderzoek door het AMK. In het geval van onderzoek door het AMK, wordt uiterlijk na zes weken door het AMK een schriftelijke bevestiging gezonden aan Vitras/CMD. Hierin wordt vermeld dat definitief besloten is dat het onderzoek door het AMK gaat starten. Deskundigheidsbevordering en overleg Bureau Jeugdzorg Utrecht biedt voorlichting en deskundigheidsbevordering (cursussen, training, transferactiviteiten) die per werksoort en/of regio op maat gemaakt worden. Ook kunnen afspraken gemaakt worden over gezamenlijke casuïstiekbespreking in koppels of in teamverband, alsmede over deelname van Vitras/CMD aan het multidisciplinair overleg van BJU. Verder zijn er afspraken betreffende de consultatiefunctie van BJZ in relatie tot Vitras/CMD. Instrumenten • integraal aanvraagformulier zorg en onderwijs (BJZ) • meldcode kindermishandeling Bronnen Samenwerkingsovereenkomst Bureau Jeugdzorg Utrecht en Vitras/CMD, oktober 2008
37
practices-def.indd 37
23-02-2009 22:11:57
3.7 De doorzettingsmacht bij coördinatie van zorg in Tilburg De gemeente Tilburg hanteert een opschalingsmodel voor situaties in de zorg voor jeugdigen en ouders, waarvoor in de reguliere keten geen oplossing is gevonden of voor acute situaties. Dit bestaat uit het stedelijk crisisberaad, de interventiemacht en het crisispreventie-overleg met een centrale rol voor de regisseur (in dienst van de gemeente). Er zijn tussen de belangrijkste partijen afspraken gemaakt over onder meer 24-uur bereikbaarheid, de beschikbaarheid van hulp op korte termijn en de sturende bevoegdheid van de wethouder in crisisnoodsituaties. Doelstelling en doelgroep De opschalingprocedure heeft tot doel te voorkomen dat kinderen/jongeren in multi-probleemsituaties tussen wal en schip belanden. De doelgroep zijn kinderen/jongeren in ernstige crisissituaties waarvoor in de reguliere keten geen oplossing is gevonden. Werkgebied Gemeente Tilburg / politieregio Tilburg Betrokkenen De kernpartners zijn: Gemeente Tilburg, Instituut voor Maatschappelijk Werk (IMW), Bureau Jeugdzorg Tilburg, Kompaan (jeugdzorgaanbieder), Raad voor de Kinderbescherming, Provincie Noord Brabant. Per geval de voor de casus relevante partijen zoals het Openbaar Ministerie (OM), GGD, GGz, de jeugdgezondheidszorg, de Twern (welzijnsinstelling), de Bocht (hulpverlening aan vrouwen).
38
Het opschalingsmodel Naast de reguliere keten met reguliere crisisbehandeling is er een procedure om risicojongeren met zwaardere problematiek in beeld te houden en voor een adequate oplossing te zorgen:
Reguliere keten jeugdzorg (incl. reguliere crisisbehandeling)
Ernstige crisisgevallen, waarvoor in de reguliere keten geen acceptabele oplossing is gevonden Stedelijk crisisberaad (BJZ, RvK, Kompaan, regisseur) Díe gevallen, waarvoor in het stedelijk crisisberaad geen acceptabele oplossing is gevonden Interventiemacht (Wethouder, BJZ, RvK, Kompaan, regisseur)
Crisispreventie-overleg (Vast: BJZ, RvK, IMW, regisseur. Variabel: relevante partijen per casus)
Evaluatie, leren en verbeteren
BJZ = Bureau Jeugdzorg RvK = Raad voor de Kinderbescherming IMW = Instituut voor Maatschappelijk Werk Bestaand
BJZ = Bureau Jeugdzorg RvK = Raad voor de Kinderbescherming
Nieuw
IMW = Instituut voor Maatschappelijk Werk
Het Crisispreventie-overleg Dit overleg komt wekelijks bij elkaar. Het doel is: • betere behandeling van latente ernstige, complexe crisisgevallen; • evalueren van elk optreden van het crisisberaad; • evalueren en verbeteren zorgketen; • informeren wethouder In behandeling komen: • ernstige, dreigende gevallen van kinderen waarover de aanbrengende partij (vakmatig onderbouwd) grote zorg heeft; • alle gevallen die in het stedelijk crisisberaad en de interventiemacht zijn terechtgekomen; dit ter evaluatie en verbetering van de keten; • afgehandelde (‘reguliere’) crises waarin de keten aantoonbaar niet goed heeft gefunctioneerd. Dit overleg is nadrukkelijk ook bedoeld om te evalueren, te leren en de keten te verbeteren zowel op gevalsniveau als structureel niveau.
39
practices-def.indd 39
23-02-2009 22:13:09
Deelnemers Bureau Jeugdzorg (BJZ), Raad voor de Kinderbescherming, Instituut voor Maatschappelijk Werk (IMW), regisseur (en ondersteuning) van de gemeente Tilburg. Relevante partijen per geval (bijvoorbeeld OM, GGD, GGZ, Thuiszorg). Werkwijze De latente crisisgevallen worden aangebracht door de kernpartners (BJZ, de Raad en IMW) en alle andere relevante partijen. Het inbrengen van een afgehandelde crises gebeurt door de regisseur. De regisseur is tevens verantwoordelijk voor de organisatie, inclusief het uitnodigen van de partijen die informatie kunnen leveren. Het stedelijk crisisberaad Bij crisis roept de regisseur het stedelijk crisisberaad direct bijeen. De partijen zijn binnen een uur aanwezig. Het doel van het stedelijk crisisberaad is het oplossen van ernstige en acute crisissen die niet in de reguliere keten zijn opgelost. Onder ernstig wordt verstaan levensbedreigend en/of ernstig lichamelijk geweld. Bij acuut gaat het om situaties waarbij direct ingrijpen noodzakelijk is. Deelnemers BJZ, De Raad voor de Kinderbescherming, Kompaan, regisseur (en ondersteuning). Werkwijze Het signaleren is voorbehouden aan BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming. Zij alleen kunnen het stedelijk crisisberaad initiëren. De uitkomst is óf een acceptabele en door alle betrokken partijen gedragen oplossing voor het kind óf het bijeenroepen van de interventiemacht. De regisseur is verantwoordelijk voor de organisatie. Functioneringsafspraken: • BJZ, de Raad en Kompaan zijn 24 uur bereikbaar, vaardigen medewerkers af met toereikende beslissings bevoegdheid; • Kompaan draagt oplossingsmogelijkheden aan voor het zorgaanbod in de regio en zo nodig provincie; • de casusrapportage gaat ter evaluatie naar crisispreventie-overleg. De Interventiemacht De Interventiemacht komt op initiatief van de regisseur van het crisisberaad alleen in actie als het echt nodig is. Het gaat om situaties waar het crisisberaad niet tot een oplossing komt, bijvoorbeeld omdat ze van inzicht verschillen. Het doel is een beslissing af te dwingen en een oplossing voor het kind door te zetten met inbegrip soms van het afdwingen van noodcapaciteit.
40
Deelnemers Wethouder Jeugdzaken, BJZ, de Raad voor de Kinderbescherming, Kompaan, regisseur (en ondersteuning). Werkwijze De interventiemacht bestaat uit de hoogste leiding op lokaal niveau van de betrokken partijen. Deze treden in overleg om tot een gezamenlijk gedragen oplossing te komen en deze in hun eigen organisatie door te zetten. De vorm waarin dit gebeurt (spoedoverleg, telefonisch contact, alternatief) is situatieafhankelijk. Elke partij is verantwoordelijk voor bereikbaarheid en beschikbaarheid van de bevoegde vertegenwoordiger. De wethouder heeft de regie en is bevoegd om binnen 24 uur een oplossing af te dwingen van bovenstaande partijen. De casusrapportage gaat ter evaluatie naar crisispreventie-overleg. Afspraken tussen partijen De gemeente is regisseur en: • roept crisisberaad en interventiemacht bijeen; • is verantwoordelijk voor het proces, niet voor de inhoud; • is de ingang voor de latente crisisgevallen in het crisispreventie-overleg; • organiseert de inbreng van andere partijen in het crisispreventie-overleg; • bereidt de evaluaties voor; • belegt en bewaakt verbeterpunten; • voedt het structureel overleg tussen de wethouder en de leiding van de deelnemende partijen. Bureau Jeugdzorg Tilburg garandeert: • een bevoegde en inhoudsdeskundige medewerker in het crisispreventie-overleg; • de bevoegde vertegenwoordiger in het crisisberaad (de teammanager) is 24 uur per dag bereikbaar en binnen één uur aanwezig; • de bevoegde vertegenwoordiger in de interventiemacht (de districtmanager) is zodanig bereikbaar dat binnen 24 uur een oplossing kan worden verkregen; • acceptatie van de sturende bevoegdheid van de wethouder binnen bestaande (wettelijke) kaders en regelgeving (inclusief indicatiestelling). Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is onderdeel van Bureau Jeugdzorg. In verband met de bijzondere positie en afspraken is AMK vooralsnog geen onderdeel van het onderhavige model.
41
practices-def.indd 41
23-02-2009 22:16:50
Raad voor de Kinderbescherming: • heeft een bevoegde en inhoudsdeskundige medewerker in het crisispreventie-overleg (de raadsonderzoeker); • levert de bevoegde vertegenwoordiger in het crisisberaad (de teamleider) die 24 uur bereikbaar is en binnen één uur aanwezig kan zijn; • levert de bevoegde vertegenwoordiger in de interventiemacht (de teamleider) die zodanig bereikbaar is dat binnen 24 uur een oplossing kan worden verkregen; • accepteert sturende bevoegdheid van de wethouder binnen bestaande (wettelijke) kaders en regelgeving (inclusief privacy). Kompaan: • heeft een bevoegde vertegenwoordiger in het crisisberaad (de cliëntmanager) die 24 uur bereikbaar is en binnen één uur aanwezig kan zijn; • garandeert dat de bevoegde vertegenwoordiger in de interventiemacht (de unitmanager) zodanig bereikbaar is dat binnen 24 uur een oplossing kan worden verkregen; • heeft als rol in het stedelijk crisisberaad en interventiemacht om oplossingsmogelijkheden aan te dragen voor het zorgaanbod in de regio en zo nodig de provincie. Oplossingen kunnen dus ook buiten Kompaan liggen; • accepteert sturende bevoegdheid van de wethouder binnen bestaande (wettelijke) kaders. Wethouder Jeugdzaken: • stelt hoge eisen aan bereikbaarheid. • is binnen één uur aanwezig in geval van interventiemacht. • heeft (binnen bestaande wet- en regelgeving) bevoegdheid om: • regie te voeren voor bereiken en zo nodig afdwingen van oplossingen van BJZ, de Raad en Kompaan; • in geval van capaciteitsproblematiek dwingend op te treden naar de provincie om zodoende de capaciteit beschikbaar te krijgen. • structureel verbeteren van de keten te sturen en hij • ontvangt periodiek rapportage over analyse van de casussen van crisisberaad / interventiemacht alsmede over voortgang van verbeteringen van de keten. Provincie Noord-Brabant: • is verantwoordelijkheid voor het te allen tijde beschikbaar zijn van voldoende crisisplaatsen. • accepteert het model en de consequenties ten aanzien van verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Bronnen IMPACT (2006). Opschalingsmodel. Gemeente Tilburg (2006). Model voor stedelijk crisisberaad en interventiemacht voor de Gemeente Tilburg in het kader van Operatie Jong. Gemeente Tilburg (2006). Tussentijdse evaluatie gezinscoaches. Gemeente Tilburg (2008). Veiligheidshuis Tilburg. Jaarplan 2008.
42
3.8 Centrum Jeugd en Gezin in Emmen Bij het Centrum Jeugd en Gezin in Emmen kunnen kinderen, jongeren, ouders en beroepskrachten terecht voor alle vragen en problemen bij opgroeien en opvoeden. Het CJG biedt pedagogische hulp en heeft een uitgebreide website ingedeeld op doelgroep. De pedagogische hulp is geordend in ketens van licht naar zwaar. Door de invoering van Triple P beoogt men een doorlopend aanbod aan pedagogische hulp vanuit een gezamenlijke visie. Bureau Jeugdzorg en Maatschappelijk werk nemen deel aan het CJG. Doelstellingen en doelgroep Het CJG Emmen rust op vijf pijlers: • alle informatie over opgroeien en opvoeden herkenbaar dichtbij in de eigen leefomgeving; • de juiste hulp door tijdige signalering en snelle begeleiding; • effectieve en kwalitatief goede methoden voor alle vragen en problemen op het terrein van opgroeien en opvoeden; • één gezin, één plan voor gezinnen met meervoudige problemen; • ondersteunend naar beroepskrachten in innovatie en verbetering. De doelgroep zijn kinderen, jongeren, ouders/opvoeders en beroepskrachten in de gemeente Emmen. Werkgebied Gemeente Emmen Betrokkenen Het CJG Emmen wordt vormgegeven door Icare (jeugdgezondheidszorg), GGD Drenthe, Bureau Jeugdzorg Drenthe, Welzijnsgroep Sedna (schoolmaatschappelijk werk, algemeen maatschappelijk werk, welzijnswerk), gemeente Emmen en de provincie Drenthe. Er wordt samengewerkt met diverse partners in zorg, welzijn, onderwijs. Aanbod Het Centrum Jeugd en Gezin in Emmen is altijd beschikbaar. Er is een centrale inloop waar de doelgroep terecht kan met vragen en problemen bij opgroeien en opvoeden. Op een centraal telefoonnummer worden vragen direct beantwoord of men wordt doorverwezen naar de juiste plek. De website www.tiszo-emmen.nl voorziet in actuele informatie voor gezinnen, jongeren en beroepskrachten. Deze website biedt ook gelegenheid tot direct contact per e-mail. Daarnaast streeft men naar een compleet pakket van effectieve en kwalitatief goede methoden, voor alle problemen op het terrein van opgroeien en opvoeden. De pedagogische hulp die de betrokken instellingen aanbieden, is geordend in ketens van licht naar zwaar.
43
De implementatie van Triple P is gestart. Naast de centrale bereikbaarheid en het aanbod van het CJG is er hulpverlening in de verschillende wijken en dorpen. Op alle basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs zijn medewerkers van het CJG aanwezig, in de persoon van de schoolmaatschappelijk werker (van Welzijnsgroep Sedna) en de medewerkers van de jeugdgezondheidszorg. Ook de consultatiebureaus zijn een voordeur van het Centrum Jeugd en Gezin. Hiermee is alle informatie en advies over opgroeien en opvoeden herkenbaar en dichtbij in de eigen leefomgeving. Werkwijze Signaleren en doorverwijzen: op het moment dat een beroepskracht signaleert dat het niet goed gaat met een kind of gezin, kan hij of zij terecht bij een van de medewerkers van het Centrum Jeugd en Gezin. Deze medewerker fungeert als vertrouwenspersoon voor overleg, advies en de methode van aanpak. Voor het oppakken van signalen zijn er verschillende duidelijke routes, waarbij overdrachtsafspraken zijn gemaakt. Een route kan zijn de bespreking van casussen in verschillende netwerken, zowel binnen als buiten het onderwijs. Het signaleringsproces wordt ondersteund door een digitaal signaleringssysteem, de Drentse Verwijsindex (DVI). Het multidisciplinair team van het CJG De netwerken in Emmen werken als een samenhangend geheel, waarbij het multidisciplinair team van het CJG fungeert als vangnet. Dit team wordt ingeschakeld wanneer problemen dusdanig complex zijn, dat vanuit meerdere disciplines een goede aanpak moet worden samengesteld. Het team bepaalt de aanpak, de volgorde van aanpak en probeert cliënten te bereiken die niet open staan voor hulp (de zogenaamde zorgmijders). Het multidisciplinaire team zorgt voor één plan per gezin. Het team beoordeelt of coördinatie van zorg ingezet wordt of dat gezinscoaching nodig is. Voor zorgmijders wordt een outreachende aanpak ontwikkeld. De expertise van Bureau Jeugdzorg is in het CJG ingebracht. Deskundigheidsbevordering en steun voor beroepskrachten Het Centrum Jeugd en Gezin zorgt voor de deskundigheidsbevordering van de beroepskrachten. Dit krijgt invulling vanuit de expertise van partners in samenwerking met Bureau Jeugdzorg. Er zijn onder meer gerichte trainingen. Daarnaast ondersteunt het CJG beroepskrachten door de innovatie en ontwikkeling van programma’s. De vraag van jeugdigen en gezinnen zijn hierin leidend. De Drentse Verwijs Index (DVI) Alle gemeenten in Drenthe hebben de Drentse Verwijsindex (DVI) ingesteld voor kinderen en jongeren die het risico lopen in problemen te komen. De DVI is een digitaal systeem dat alleen toegankelijk is voor hulpverleners en beroepskrachten van organisaties die met kinderen en jongeren werken en die zijn aangesloten bij de DVI. De DVI is gekoppeld aan de Landelijke Verwijsindex waardoor er over de provincie grenzen heen overlegd kan worden. In de toekomst wil men het DVI aansluiten op het Elektronisch Kind Dossier.
44
Bij de DVI zijn aangesloten: • Bureau Jeugdzorg • Icare (jeugdgezondheidszorg: de wijkverpleegkundige en consultatiebureau arts) • GGD (jeugdgezondheidszorg: jeugdverpleegkundige en jeugdarts) • Welzijngroep Sedna (schoolmaatschappelijk werk, algemeen maatschappelijk werk, welzijnswerk) Het aantal aangesloten organisaties zal groeien, zoals het onderwijs, peuterspeelzalen en de kinderopvang. Werkwijze DVI Een professional die zich zorgen maakt, meldt een kind of gezin aan in de DVI. Als er twee of meer signalen zijn krijgen die professionals een beveiligde e-mail, waarin staat dat een andere professional zich ook zorgen maakt, een zogenoemde match. Vervolgens nemen ze contact met elkaar op om te bepalen wat de beste hulp is en hoe die kan worden verleend. Meldingscriteria Iedere organisatie stelt meldingscriteria op, zogenaamde checklisten, op basis waarvan een kind of gezin aangemeld wordt in de DVI. Binnen de jeugdgezondheidszorg (Icare en GGD) wordt gewerkt met checklisten, waarbij wordt gekeken risicofactoren en beschermende factoren. Als er meer risico’s zijn dan beschermende factoren wordt een melding gedaan in de DVI. Het maatschappelijk werk zonder zulke checklisten. Maatschappelijk werkers baseren zich op de informatie die zij hebben. Dit wordt altijd overlegd met diegene waarover de zorgen zijn. Elk gezin dat bekend is bij Bureau Jeugdzorg komt automatisch in de DVI, elke aanmelding bij BJZ is reden genoeg voor zorg. Er is dan vaak al langere tijd meer aan de hand. Bronnen Gemeente Emmen (2007). Beleidsplan Maatschappelijke ondersteuning 2008 – 2012. De gemeente Emmen: een betrokken samenleving. Website http://www.centrumjeugdengezin.nl/
45
3.9 Professionalisering van signaleren in Rotterdam In Rotterdam is het tijdig signaleren van problemen een belangrijk speerpunt in het jeugdbeleid. Om tijdig en adequaat signaleren mogelijk te maken worden professionals getraind. Het signaleringssysteem SISA zorgt voor het bij elkaar brengen van signalen, waarna een van de organisaties als trekker wordt aangewezen en een plan van aanpak maakt. Visie en beleid De gemeente Rotterdam ziet professionals in de kinderopvang, het onderwijs, het welzijnswerk en de jeugdzorg als medeopvoeders. De gemeente investeert in een infrastructuur van opgroei- en opvoedhulp door in te zetten op vroegsignalering en preventie, onderdelen van de infrastructuur beter te verankeren of te verbinden, te investeren in meer uitvoerend professionals daar waar knelpunten het grootst zijn en niet vrijblijvend samen te werken met regionale en landelijke instellingen. Belangrijke bouwstenen in dit beleid zijn: • Centra voor Jeugd en Gezin (de JONG-centra); • Zorg- en adviesteams voor het onderwijs, een zorgstructuur voor de voorschoolse fase en bij het ROC; • kwaliteitsverbetering van het jongerenwerk, sluitende aanpak na detentie en begeleide kamerbewoning; • aanpak multiprobleemjeugd. In alle deelgemeenten is een DOSA-regisseur13 die ervoor zorgt dat signalen leiden tot een gezamenlijke aanpak. Als dit niet lukt, komt op aangeven van de DOSA-regisseur de jeugdconsul in actie die mandaat heeft om op directieniveau van instellingen snel oplossingen te bewerkstelligen. Rotterdam sloot bij het opzetten de JONG-centra aan bij de jeugdgezondheidszorg. In een JONG-centrum bundelen GGD, jeugdgezondheidszorg en Bureau Jeugdzorg hun krachten. Zij werken met pedagogen en gezinscoaches samen in multidisciplinaire teams. De JONG-centra geven invulling aan de vijf functies van preventief jeugdbeleid (zoals vermeld in de Wmo). Er wordt onder meer samengewerkt om signalen op te pakken en op te lossen. Doelstelling en doelgroep SISA Het SISA14 is ontwikkeld om signalen over risicojongeren uit verschillende sectoren, zoals onderwijs, politie, zorg en welzijn vroegtijdig bij elkaar te brengen en gecoördineerd samen te werken. Werkgebied Stadsregio Rotterdam Betrokkenen Een groot aantal instellingen voor onderwijs, politie, zorg en welzijn in de stadsregio Rotterdam. Alle gemeentelijke sectoren die bij het jeugdbeleid zijn betrokken.
13 DOSA staat voor Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak en richt zich op kinderen/jongeren met problemen. 14 SISA: Stedelijk Instrument Sluitende Aanpak
46
Werkwijze SISA De organisaties die werken met SISA zijn verplicht om signalen af te geven aan SISA wanneer zij weten of het vermoeden hebben dat een kind of jongere hulp nodig heeft. Dit gebeurt op basis van risicoprofielen. Als een kind of jongere in aanraking komt met een van de aangesloten organisaties, dan melden die organisaties dat in SISA. Het systeem registreert dat er iets niet goed gaat met een kind. Komen bij SISA van twee of meer organisaties signalen binnen, dan ontstaat er een match. De organisaties die de signalen over hetzelfde kind of dezelfde jongere hebben aangeleverd, krijgen bericht. Vervolgens zoeken zij samenwerking en wisselen zij informatie uit voor de noodzakelijke, gezamenlijke aanpak. SISA wijst in dit bericht, volgens vaste regels, een van de organisaties aan als trekker voor de aanpak van de hulpverlening (regiemodel). Deze regisseur, bijvoorbeeld de JONG-coördinator of de DOSA-regisseur, levert een plan van aanpak aan SISA. Als een resultaat (werk, onderwijs of een hulpverleningstraject) is gerealiseerd, dan meldt deze organisatie dat weer aan SISA, waarna SISA deze match afsluit. Mocht het antwoord van de organisaties uitblijven, dan grijpt SISA in om ervoor te zorgen dat er in samenwerking toch een traject wordt gestart. SISA heeft dus ook een controlerende functie. Relatie met andere systemen Beroepskrachten uit de zorg werken vanwege het medisch geheim met het signaleringssysteem Snel/Safe Jeugd Signaal (SJS). In het SJS kunnen hulpverleners van de JONG-centra alle risicokinderen melden zonder de regels van privacy te schenden. Bij meervoudige problemen wordt een signaal vanuit het SJS, met toestemming van ouders, doorgemeld naar het SISA. Politie, justitie of gemeente (leerplichtambtenaar) hebben naast hun deelname aan het SISA hun eigen systemen: LLA4all (van de leerplicht en het RMC15), GWS4all (SoZaWe) en DOSA (systeem van de DOSA-regisseur). Registraties van risico’s worden in bestanden naar SISA gestuurd. In de toekomst worden het politiesysteem JCO (Justitieel Casusoverleg), het leerlingvolgsysteem in het voortgezet onderwijs en een applicatie jongerenloket gekoppeld. Via deze koppelingen is SISA het knooppunt voor risicokinderen. Door doormelding naar het SISA weten alle relevante instellingen dat er iets met dit kind aan de hand is. Privacy Het SISA zorgt, conform de Wet bescherming persoonsgegevens, dat de jongere of zijn ouders schriftelijk worden geïnformeerd over de aanmelding bij SISA. Er wordt dus alleen gesignaleerd dat er iets aan de hand is, en niet wat er aan de hand is. Organisatie Alle gemeentelijke sectoren die bij het jeugdbeleid zijn betrokken zijn mede-eigenaar van SISA. De gemeentelijke dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving voert de regie en heeft het fysieke loket van SISA onder haar hoede. Afspraken over samenwerking en regie zijn vastgelegd in convenanten met alle deelnemende partijen. In figuur 1 wordt de plek van het SISA aangegeven.
15 RMC: Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten.
47
REGIE
Onderwijs
Werk & inkomen
SISA
Justitie
SJS e.CD JONG
ZORG Figuur 1- Positie van SISA in Rotterdamse keten.
Deskundigheidsbevordering: training Signaleren De gemeente faciliteert de werkers om hun signaleringstaak waar te maken. Om houvast te bieden is voor het signaleren en melden een checklist ontwikkeld. Verder krijgt een groot aantal professionals en vrijwilligers jaarlijks de training Signaleren… Wat nu?. Inhoud trainingen Leerkrachten, pedagogisch medewerkers signaleren vaak wel dat er iets niet in de haak is, maar vinden het moeilijk dit met de ouders te bespreken. Er zijn trainingen signaleren ontwikkeld door Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam, Stichting De Meeuw, RIAGG en de Hogeschool Rotterdam. De trainingen zijn gericht op het signaleren van ernstige problemen en hoe met ouders over die signalen te praten. Aan bod komt: ‘Hoe signaleer je (ernstige) opvoedingsproblemen en huiselijk geweld en wat kun je vervolgens wel en niet doen?’ Deelnemers leren signalen te herkennen, leren hoe zij een gesprek kunnen aangaan met ouders en kinderen en hoe ze vervolgstappen kunnen nemen. Een belangrijk onderwerp is ook de opvoedingsverantwoordelijkheid van de professional en de organisatie.
48
Doelgroepen Er zijn trainingen voor drie doelgroepen: • de eerste bestaat uit werkers in de kinderopvang, peuterspeelzalen en het welzijnswerk. Er zijn vier bijeenkomsten van één dagdeel voor deze groep. Wanneer zoveel mogelijk mensen uit één team deelnemen, is het effect extra groot. • de tweede doelgroep bestaat uit intern begeleiders en schoolmaatschappelijk werkers in het basis onderwijs. Er zijn twee dagdelen in kleine groepjes en één dagdeel gezamenlijk over het onderdeel motiveren en trainen van leerkrachten. • ten derde is er een training van twee dagdelen voor leidinggevenden in kinderopvang, welzijnswerk en basisonderwijs. Het is belangrijk dat leidinggevenden enthousiast raken en de voorwaarden scheppen voor een goede implementatie van de signaleringsfunctie. In de cursus bespreken ze manieren om dat aan te pakken. Wanneer de leidinggevenden niet zijn getraind is het effect van de training voor hun medewerkers veel minder groot. Organisatie De training wordt uitgevoerd door Stichting Jeugdplein16, Stichting de Meeuw, Riagg en de Hogeschool Rotterdam. De GGD Rotterdam e.o. coördineert dit als onderdeel van een serie activiteiten rond kindermishandeling. Evaluatie De actieprogramma’s Stedelijke Basisinfrastructuur opvoedingsondersteuning, Voorkomen en Bestrijden van Jeugdwerkloosheid en Jeugd en Overlast zijn onderzocht (Hermanns en Kloosterman, 2006). De actieprogramma’s zijn coherent en dynamisch. Er zijn veel nieuwe verbanden gelegd en ketens gesmeed. Opvallend is dat vooruitgang vooral geboekt werd toen de basisstructuur in de uitvoering operationeel werd: de implementatie van de DOSA’s, het jongerenloket, de JONG-centra en de rol van de jeugdgezondheidszorg bij het bestrijden van overgewicht. Er is tussen de actieprogramma’s is nog wel te weinig afstemming en het onderwijs kan beter dan nu betrokken worden. De politie-justitieketen is goed geïntegreerd in de actieprogramma’s en de uitvoering. Verder worden de trainingen in signalering door het merendeel van de professionals als effectief ervaren. Bronnen Beemer, F., Krauss, P., Puma, D., Roost van, M., Teulingen van Y. (2006). Gemeentelijke regie in de jeugdketen. Utrecht: Berenschot. Hermanns, J., en M. Kloosterman (2006). Aansprekend jeugdbeleid. Opgroeien in Rotterdam: Steun èn Grenzen. Een tussentijdse evaluatie (periode 2004-2005). Woerden/Leiden, CoAct Consult. GGD Rotterdam en omstreken (2006). Factsheet Signaleren, wat nu? Rotterdam: GGD. Gemeente Rotterdam (2008). SISA Rotterdam. Signaleren en samenwerken. Websits www.sisa.rotterdam.nl en www.opgroeien.rotterdam.nl.
16 Voorheen onderdeel van Bureau Jeugdzorg.
49
3.10 De Jeugdzorgadviesteams in de Achterhoek Een Jeugdzorgadviesteam (JAT) is een multidisciplinaire samenwerking rond de zorg van kinderen vanuit het basisonderwijs.17 Binnen de samenwerkingsverbanden WSNS zijn twee JAT-loketten ingericht, die dagelijks bereikbaar zijn voor advies of voor aanmelding van een probleemsituatie. Na een intake volgt bespreking in het adviesteam: de zogenoemde JAT-tafel. Aan de JAT-tafel nemen maatschappelijk werk, Bureau Jeugdzorg, de onderwijsbegeleidingsdienst, de G.G.D. en de p.o.-samenwerkingsverbanden deel. Het JAT draagt bij aan een betere signalering, het sneller mobiliseren van hulp, een beter inzicht in het preventieve en hulpaanbod en een betere afstemming in de aanpak tussen school en hulpverlening. Bij verwijzing naar jeugdzorg neemt Bureau Jeugdzorg de indicaties van het JAT over, waardoor ouders niet opnieuw een intake hoeven te doen bij BJZ. Doelstellingen en doelgroep Een Jeugdzorgadviesteam beoogt multidisciplinaire samenwerking van betrokkenen bij zorg voor kinderen met problemen en hun gezinnen. De inhoudelijk doelstelling van de JAT is: • in een vroeg stadium signaleren van problemen bij zorgleerlingen; • het bieden van tijdige effectieve begeleiding, c.q. hulp; • voorkomen van stagnatie of terugval in de ontwikkeling van leerlingen; • voorkomen van escalatie van problemen. De doelgroep zijn leerlingen van de scholen binnen de samenwerkingsverbanden die extra zorg nodig hebben vanwege sociaal emotionele of psychosociale problemen. De hulp van het JAT is complementair aan de interne leerlingenzorg van de school en de zorg die de school nabije hulpverleners bieden. Het gaat om problemen van leerlingen die niet binnen de interne zorgstructuur van de school en de schoolnabije hulpverleners kunnen worden opgelost. Het betreft psychosociale en/of sociaal emotionele problemen. Specifieke leerproblemen zijn het terrein van de Permanente Commissie Leerlingenzorg (PCL) van het samenwerkingsverband Weer Samen Naar School (WSNS). JAT en PCL zijn, daar waar gewenst en mogelijk, naar elkaar uitgelijnd. Werkgebied Er zijn twee regionale Jeugdzorgadviesteams in de Achterhoek. De JAT in West-Achterhoek, gericht op kinderen die op een basisschool zitten in Doetinchem, Bronckhorst, Doesburg, Montferland, Oude IJsselstreek (deels) en een klein deel van Berkelland. De JAT in de Oost-Achterhoek werkt voor kinderen die op een basisschool zitten in Aalten, Oude IJsselstreek (deels), Oost Gelre en Winterswijk. De opzet van beide JAT’s is vergelijkbaar. Betrokkenen Kernpartners: Bureau Jeugdzorg Achterhoek, maatschappelijk werk, de schoolbesturen van het primair onderwijs, de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD), de onderwijsbegeleidingsdienst en de samenwerkingsverbanden WSNS in de regio.
17 Lokale vorm van een zog- en adviesteam (ZAT).
50
Functies Het JAT richt zich op de volgende functies: • loketfunctie: consultatie en aanmelding van leerlingen voor bespreking bij de JAT-tafel; • hulp bieden door middel van: informatie en advies, screening, consultatie, lichtambulante hulp, hulp bij crisissituaties op scholen, doorverwijzing naar zwaardere hulp; • samenwerking met andere bij de zorg betrokken instellingen / personen; • deskundigheidsbevordering van scholen; • registratie van de behoefte aan hulp en dit onder de aandacht brengen bij de verantwoordelijke instanties. Werkwijze • het JAT- loket: dit is dagelijks telefonisch bereikbaar voor aanmelding en informatie of kort advies aan de scholen. De secretarieel medewerker geeft indien nodig de vragen door aan de jeugdhulpverlener van het JAT die daarop actie onderneemt. • de aanmelding van leerlingen door de scholen gebeurt bij voorkeur door de ouders en de intern begeleider (IB’er) van de basisschool met behulp van een formulier. De IB-er zorgt voor de bundeling van informatie, voor de inbreng bij de JAT-tafel en de terugkoppeling van de adviezen naar school. • in geval van een crisissituatie krijgen scholen het advies om de crisisdienst van het BJZ te bellen. Het BJZ neemt een besluit of er sprake is van een crisis en onderneemt actie. Verder geldt de landelijke meldcode kindermishandeling. Iedere crisismelding door een school wordt geregistreerd door het JAT. • na ontvangst van het aanmeldings- en het toestemmingsformulier wordt een dossier aangelegd en wordt de desbetreffende lokale maatschappelijk werker telefonisch op de hoogte gesteld van de aanmelding, die vervolgens de afspraken maakt voor de intakes. De maatschappelijk werker geeft de gemaakte afspraken door aan de administratie van het loket. Vanuit dit loket wordt het formulier ontwikkelingsgeschiedenis naar de ouders gestuurd. Intake Bij een reguliere aanmelding wordt er door het AMW binnen twee werkdagen contact gelegd voor het maken van een afspraak voor een intakegesprek. Gestreefd wordt naar een face-to-facecontact binnen twee weken, bij voorkeur op de school of bij ouders thuis plaats. De multidisciplinaire JAT-bespreking (de JAT-tafel) De JAT-tafel bestaat uit een medewerker Bureau Jeugdzorg Achterhoek, een vertegenwoordiger jeugdgezondheidszorg, een orthopedagoog van PCL / onderwijsbegeleidingsdienst, (school-) maatschappelijk werker en de casus inbrengende IB-er of leerkracht. Zo nodig een leerplichtambtenaar en/of andere externe deskundigen. De voorzittersrol wordt verzorgd door het samenwerkingsverband WSNS. Het JAT-team komt wekelijks bij elkaar voor het bespreken van de aangemelde cases en de voortgang van de ingezette trajecten. De maatschappelijk werker stuurt de intakeverslagen, de ingevulde formulieren en even tuele aanvullende informatie naar het JAT en de betrokken organisaties. Het JAT bespreekt de casus volgens een afgesproken bespreekstramien en geeft advies over een mogelijke aanpak.
51
Handelingsplan en verwijzing Het adviesplan dat in het JAT wordt opgesteld, wordt afgestemd op de handelingsplannen van de school. Indien er een verwijzing wordt gedaan naar jeugdzorg wordt het onderzoeksresultaat van het JAT overgenomen door Bureau Jeugdzorg. De ouders hoeven niet opnieuw een intake te doen bij BJZ. Het JAT-traject is nog niet afgestemd op verwijzingen naar het REC. Terugkoppeling De maatschappelijk werker die de intake heeft gedaan neemt zo snel mogelijk na de bespreking (telefonisch) contact op met de ouders om de adviezen vanuit het JAT door te geven en toe te lichten. Desgewenst worden ouders ondersteund in een eventuele doorverwijzing naar de jeugdzorg. De school is verantwoordelijk voor het oppakken van adviezen naar de eigen organisatie. De administratie stuurt de ouders en de school de samenvatting van de bespreking met de advieslijst. Het JAT houdt regelmatig contact met de inbrenger vanuit de school. De IB-er ziet toe op de uitvoering van de gemaakte afspraken binnen een school en rapporteert het JAT over de voortgang. De medewerkers van Bureau Jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg en andere externen hebben eenzelfde taak met betrekking tot de informatie- inbreng en terugkoppeling binnen hun organisatie. Ook zij bewaken de uitvoerende taken binnen hun sector naar aanleiding van de bespreking in het JAT. Het JAT hanteert een privacyreglement en een klachtenprocedure. Rol maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg De JAT-tafel: het maatschappelijk werk heeft een vaste deelnemer aan de JAT-tafel en verricht de intakes ten behoeve van de JAT’s. De medewerker van Bureau Jeugdzorg heeft voor het JAT de volgende taken: · het geven van (opvoedings)adviezen aan ouders en school en/of het motiveren van ouders intensievere hulp aan te gaan; · het actief participeren aan de cliëntbesprekingen; · het uitvoeren van registratietaken, verslaglegging en monitoring; · het verrichten van aanvullend onderzoek; · het meehelpen opstellen van een plan van aanpak; · het ontwikkelen van en mede uitvoering geven aan een eenduidige en effectieve verwijzingsroute tussen het onderwijs en jeugdzorg; · het terugkoppelen naar het JAT van de informatie over de uitvoering van de hulp. Instrumenten Stappenplan bij aanmelding; toestemmingsformulier; aanmeldingsformulier; voor school; formulier ontwikkelingsgeschiedenis; SDQ-vragenlijst voor ouders; formulier eerste gesprek met school; formulier eerste gesprek met ouders; adviesformulier; tevredenheidformulier voor school; tevredenheidformulier voor ouders; privacy reglement; klachtenprocedure.
52
Deskundigheidsbevordering Als uitwerking van één van de doelstellingen van het JAT (deskundigheidsvergroting) wordt vanaf augustus 2008 een cursus signaleren in de basisschool aangeboden vanuit de samenwerkingsverbanden WSNS. Alle 141 basisscholen in de regio hebben deze teamcursus binnen een periode van 4 jaar gevolgd. Evaluatie Spectrum heeft een aantal ZAT’s in Gelderland met behulp van een standaardnorm (Meetlat, zie cd-rom) beoordeeld. De beide JAT’s in de Achterhoek scoren op alle punten positief. De JAT-leden waarderen het JAT hoog, de juiste partijen nemen deel, de doelstelling wordt onderschreven en de afspraken zijn geborgd. Het JAT is volgens de betrokkenen een effectief multidisciplinair netwerk waarbij goed wordt samengewerkt. Dit draagt bij aan een betere signalering, het sneller mobiliseren van hulp, een beter inzicht in het preventieve en hulpaanbod en een betere afstemming in de aanpak tussen school en hulpverlening. Verbeterpunten liggen in het vergroten van de bekendheid zodat scholen eerder gaan melden, meer nazorg en verbetering van het traject nadat het kind is besproken(Smeitink en Wijsmuller, 2008). Bronnen Bordewijk, A., J., Wijsmuller, M. (2007). Evaluatie deelname Bureaus Jeugdzorg in de Zorg Advies Teams Gelderland. Velp: Spectrum. Smeitink, J., Wijsmuller, M. (2008). Evaluatie Gelderse Zorg Advies Teams. Velp: Spectrum. Spinhoven, T, van Aalst L., Kreunen, A. (2008). Handboek JAT Achterhoek (concept). Website http://www.jeugdzorgadviesteam.nl/
53
3.11 Triple P in Twente Triple P staat voor Positive Parenting Program oftewel positief pedagogisch programma: een integrale aanpak van opvoedingsondersteuning vanuit een overkoepelende visie, met vijf elkaar opeenvolgende interventieniveaus. Zo ontstaat een doorlopende keten van opvoedingsondersteuning op maat en inhoudelijke samenhang en afstemming tussen de ketenpartners. Omdat beroepskrachten op verschillende niveaus met hetzelfde programma werken, begrijpen ze elkaars taalgebruik en indicatiestelling. Triple P Het in Australië ontwikkeld programma Triple P18 richt zich op het bevorderen van een gezonde psychosociale ontwikkeling van kinderen en het vergroten van hun zelfredzaamheid en veerkracht. Ouders krijgen een aantal opvoedingsstrategieën aangereikt waarmee zij de ontwikkeling van kinderen op een positieve manier kunnen beïnvloeden. Triple P hanteert hierbij vijf basisprincipes voor positief opvoeden, uitgewerkt in zeventien verschillende opvoedingsvaardigheden (zie cd-rom). Triple P richt zich op alle ouders en opvoeders met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar. Verder kent Triple P enkele modules die gericht zijn op specifieke doelgroepen zoals ouders met kinderen met ontwikkelingsproblemen (Stepping Stones), obesitas (Lifestyle Triple P), gezinnen met risico op kindermishandeling (Pathways Triple P) en ouders die via hun werk opvoedingsondersteuning krijgen aangeboden (Workplace Triple P), waar de vaders ook prominent mee in beeld komen. Triple P kent vijf verschillende interventieniveaus met variabele aanbiedingsvormen (zie het overzicht op cdrom). Daardoor biedt het Triple P -programma een samenhangend systeem van informatie en steun bij het opvoeden. De opeenvolgende niveaus maken dat ouders zo nodig kunnen doorstromen naar een intensiever aanbod. Ouders kunnen wat kennis en vaardigheden betreft voortbouwen op wat ze al geleerd hebben of terugvallen op een lager ondersteuningsniveau. Door de vergelijkbare aanpak en taal worden verwarring en tegenstrijdige adviezen voorkomen. Doelstelling en doelgroep Triple P in Twente Triple P in Twente wil bereiken dat: • alle ouders met kinderen van 0 tot 12 jaar een beroep kunnen doen op Triple P interventieniveaus 1 t/m 5; • de interventieniveaus onderling aansluiten; • Triple P deel uitmaakt van andere vormen van hulpverlening en opvoedondersteuning; • opvoedingsgedrag dat bijdraagt aan het ontstaan van emotionele en gedragsproblemen bij kinderen van 0 tot en met 12 jaar, wordt veranderd en verminderd. Werkgebied Implementatie in alle veertien Twentse regiogemeenten.
18 Informatie over Triple P is op de cd-rom te vinden.
54
Betrokkenen Werkgroep: Jarabee (jeugdzorgaanbieder), Mediant (GGz), Jeugdgezondheidszorg (jgz), de gemeentes Enschede, Hengelo (voorzitter), Almelo en Hof van Twente. Organisatie De regiobrede werkgroep Triple P is opgericht om te stimuleren dat Triple P zo breed mogelijk wordt ingevoerd. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de kernpartners. Dankzij subsidie van de Provincie Overijssel werd een regiocoördinator aangetrokken die de gemeenten ondersteunt bij het invoeren van Triple P. De werkgroep Triple P heeft een nauwe relatie met het Preventie Partners Twente (PPT). Dit platform heeft als doel de samenhang in preventieactiviteiten te bevorderen. Samenhang in opvoedondersteuning, door middel van Triple P, is daar een onderdeel van. De deelnemende partijen zijn Mediant (GGz), Adhesie (GGz), Tactus (verslavingszorg), GGD, Bureau Jeugdzorg Overijssel, Jarabee (jeugdzorg), HALT, vrouwenopvang Overijssel en Expertis (onderwijsbegeleidingsdienst). Zij hebben de intentie uitgesproken om Triple P als basismethodiek in de opvoedondersteuning te implementeren. In de werkgroep Triple P zit een vertegenwoordiging vanuit het PPT. Deze zorgt voor de aansluiting tussen het PPT en de werkgroep Triple P. Er is nauw contact is met gemeenten en organisaties over hoe het ervoor staat met de invoering van Triple P. De regiocoördinator rapporteert aan de werkgroep Triple P en aan de stuurgroep Centra Jeugd en Gezin. De implementatie Belangrijk uitgangspunt bij de regionale implementatie is dat gemeenten aan de hand van hun eigen lokale behoeften en mogelijkheden kunnen bepalen op welke wijze en welk moment zij Triple P invoeren. Het project Triple P is opgezet als een winkel. In deze winkel kunnen gemeenten en organisaties verschillende producten halen op het moment dat zij deze producten nodig hebben. De regiocoördinator kan desgevraagd adviseren. Ook worden presentaties over Triple P verzorgd voor beleidsmakers, bestuurders en management. Verwijzers die geen Triple P uitvoeren krijgen voorlichting over het programma. Trainingen Triple P Organisaties die al medewerkers hebben getraind: Alifa (welzijn), Stichting Kinderopvang Enschede, Livio (zorgaanbieder, thuiszorg), GGD/jgz, Stichting Maatschappelijke Dienstverlening Enschede-Haaksbergen (SMDEH), Jarabee ( jeugdzorgaanbieder), Expertis (onderwijsbegeleidingsdienst), Weer Samen Naar School, Mediant (GGz), Stichting Katholiek Onderwijs Enschede, Twenteborg. Een groot aantal organisaties gaat op korte termijn medewerkers opleiden: Bureau Jeugdzorg, MEE Twente (Stepping Stones en niveau 3), Gemeente Hengelo (niveau 2 en 3) en HALT. Verder worden medewerkers van de jeugdgezondheidszorg, diverse peuterspeelzalen en kinderopvang, diverse schoolmaatschappelijk werkers getraind, en nog veel meer betrokkenen bij opvoedondersteuning.
55
Samenhang opvoedondersteuning in Twente De keuze voor Triple P in Twente heeft als voordeel dat lokale en regionale instellingen elkaar met hun aanbod kunnen aanvullen en opvolgen. De verschillende disciplines (huisartsen, maatschappelijk werkers, wijkverpleegkundigen, pedagogen en hulpverleners) werken vanuit een zelfde pedagogische visie. Dit werkt als een verbindende kracht en vergroot de kans dat het aanbod een beter bereik heeft. Relatie met Centrum voor Jeugd en Gezin Triple P is een bouwsteen in het totaalaanbod, een actielijn in het ontwikkeling voor de Centra voor Jeugd en Gezin. Door te werken aan de implementatie van Triple P wordt de structuur achter de voordeur van het CJG vormgegeven. Het kiezen voor Triple P als bouwsteen staat los van de keuze of een Centrum voor Jeugd en Gezin fysiek, virtueel of middels een netwerkstructuur wordt ingericht. Een (fysiek) Centrum voor Jeugd en Gezin is één van de vele plekken waar Triple P aangeboden kan worden. Er zijn echter nog veel meer plekken. Te denken valt aan bijvoorbeeld peuterspeelzalen, kinderopvang, onderwijs, (school)maatschappelijk werk, gespecialiseerde gezinsverzorging, MEE, HALT, Jeugdzorg, Jeugdbescherming, GGZ, etc. Alle regionale Centra voor Jeugd en Gezin hebben belang bij het kiezen voor een eenduidige/methodiek die onderdeel is van een totaalaanpak, zoals Triple P. Met de volgende voordelen: de opvoedondersteuners spreken dezelfde taal, ouders krijgen eenduidige adviezen, de gebruiktematerialen zijn identiek. Er is door Triple P samenhang met het aanbod buiten het Centrum voor Jeugd en Gezin, er zijn minder hiaten en overlap en verwijzen wordt eenvoudiger omdat de interventies onderling aansluiten. Het aanbod van de diverse organisaties is inzichtelijk (wie voert wat uit en op welke manier) waardoor eenvoudig bekeken kan worden waar de ouder terecht kan. Een belangrijk onderdeel van Triple P is de mediacampagne. Daarvoor is aangehaakt bij de regionale ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin. Het project Triple P heeft de taak om kwalitatief goede ( Triple P-proof) opvoedinformatie te verzamelen en te ontwikkelen. Deze kan dan door gemeenten en organisaties in Twente gebruikt worden op websites voor ouders en in de media. Evaluatie Op grond van de resultaten (zie de cd-rom) kan Triple P als bewezen effectief worden beschouwd. De effecten van de Triple P-interventies zijn positief en consistent. De gedragsproblemen van kinderen verminderen en de competentie en vaardigheden van ouders nemen toe evenals hun betrokkenheid bij de ontwikkeling van kinderen. Het Triple P-programma boekt ook positieve resultaten op het welbevinden van de moeder. Gevoelens van neerslachtigheid en angst nemen af als moeders meer greep krijgen op de opvoeding. Ook relatieproblemen en conflicten tussen partners verminderen als ouders erin slagen om het samen eens te worden over de opvoeding.
56
Het onderzoek tijdens de proefimplementatie in Nederland bevestigt de resultaten van het internationale onderzoek (Speetjens, P., Graaf, I. de, en G. Blokland, 2007). Verder blijkt dat werken met een beproefd en goed onderbouwd programma maakt dat professionals zich zekerder en meer competent voelen in hun contacten met ouders. Ook bleek er meer dan voorheen samenwerking te zijn tussen de instellingen die met de verschillende niveaus werken. Beroepskrachten vinden de doorgaande lijn bij doorverwijzen prettig. Er wordt voortgebouwd op wat al op een lager niveau is gedaan en de doorgaande lijn voorkomt dat ouders tegenstrijdige boodschappen krijgen. Bij het doorverwijzen van ouders vindt er vaak ‘warme overdracht’ plaats. Omdat beroepskrachten op verschillende niveaus met hetzelfde programma werken, begrijpen ze elkaars taalgebruik en indicatiestelling. Een knelpunt is de scheiding tussen lokale instellingen en geïndiceerde jeugdzorg, waardoor er volharding nodig is om een integrale aanpak te realiseren. Triple P in Twente is nog niet specifiek geëvalueerd. Bronnen Blokland, G. (2007). Factsheet Triple P. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Bunnik, M. (2008) Projectplan Triple P in Twente. Prinz R. (2007). Population-level impact of the Triple P system in the prevention of child maltreatment. Helping Families Change Conference. Charleston SC, Verenigde Staten. Speetjens, P., Graaf,I. de, en G.Blokland (2007). Theoretische onderbouwing en onderzoek. Het fundament van Triple P. Jeugd en Co, Kennis. Websites www.tripleptwente.nl en www.triplep-nederland.nl.
57
3.12 Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer Amsterdam Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer (NPT) is een nazorgprogramma voor jongeren van 16-23 jaar die terugkeren in hun oude (woon)omgeving na verblijf in een justitiële jeugdinrichting of penitentiaire inrichting of Jeugdzorg Plus. De begeleiders (maatschappelijk werkers) knopen een intensieve, directe en doortastende werkrelatie aan met de jongeren, waarvoor de eerste contacten al worden gelegd als de jongere nog vastzit. De hulp wordt in de context van de jongere gegeven waarbij er nauwe afspraken worden gemaakt met de ketenpartners zoals het maatschappelijk werk. Doelstellingen en doelgroep De algemene doelstelling is het bereiken van een substantiële afname van het risico op recidive van delicten bij jongeren die delictgerelateerde problemen hebben. NPT is een multimodaal programma waarmee aan de volgende tekorten (dynamische criminogene factoren) wordt gewerkt: 1. delictgerelateerde tekorten op het gedrag van de jongens; 2. delictgerelateerde tekorten op vaardigheden en denkpatronen; 3. delictgerelateerde tekorten op andere dynamische criminogene factoren die op de vaardigheden, denkpatronen en het gedrag van de jongere een negatieve invloed hebben. De aanpassingen op 2 en 3 tezamen mediëren de veranderingen op gedragsmatig niveau (1). Het gaat om jongeren van 16 tot en met 23 jaar met gemiddelde tot ernstige, delictgerelateerde problemen met vaardigheden, denkpatronen en gedrag. De jongeren keren in de samenleving terug na een verblijf – als gevolg van delinquent gedrag- van minimaal drie maanden in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI), penitentiaire inrichting of Jeugdzorg Plus19. De jongere heeft minimaal drie delicten gepleegd, waarvan één ernstig. Er zijn indicaties en contra-indicaties geformuleerd. Werkgebied Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer werd gestart als onderdeel van het interregionale aanbod van jeugdzorgaanbieder Spirit in Amsterdam. Het programma is vervolgens doorontwikkeld in samenwerking met Van Montfoort / Collegio. Het nazorgprogramma is volledig erkend door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies van het ministerie van Justitie. Inmiddels wordt NPT ook op andere locaties aangeboden. Bijvoorbeeld als aanbod van de Jeugd Interventie Teams20 in Den Haag en door jeugdzorgaanbieder Nieuw Veldzicht LSG21 te Utrecht.
19 Gesloten jeugdzorg. 20 Veelal onderdeel van welzijninstellingen, instellingen voor maatschappelijke dienstverlening. 21 Nieuw Veldzicht is onderdeel van de Leo Stichting Groep, een integrale jeugdzorgaanbieder.
58
Betrokkenen De belangrijkste kernpartners zijn de veiligheidshuizen (ketenunits), Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, de justitiële jeugdinrichtingen (JJI) en penitentiaire inrichtingen. Verder diverse andere ketenpartners. Bureau Van Montfoort is samen met Spirit verantwoordelijk voor de landelijke implementatie. Werkwijze De uitvoering wordt gedaan door begeleiders (ambulant hulpverlener B) met een Hbo-opleiding, bij voorkeur Maatschappelijke Dienstverlening. Zij hebben een gerichte training gevolgd in de methodiek NPT. Fasering NPT bestaat uit drie fasen en kent een totale duur van maximaal 13 maanden. Fase 1, van aanmelding tot vertrek: maand – 4/5 tot 0. Deze fase behelst de intramurale aanmelding en intake, motivering van jongere en eventueel ouders, en het werken aan het vertrekplan. In deze fase vindt een voorlopige inschatting plaats van de risico’s, behoeften en responsiviteit op basis van het dossier, het intakegesprek en de voorbereiding op de thuiskomst met jongere en ouders. Dit is het basismateriaal voor het plan van aanpak in fase 2. Voor overgang naar Fase 2 moet een aantal verplichte doelen in het vertrekplan gehaald zijn: het hebben van huisvesting, inkomen en dagbesteding. Fase 2, terugkomst en intensieve begeleiding: maand 1 tot 4. Deze fase is onderverdeeld in twee deelfasen. Fase 2a, terugkomst: week 1-2 in de eerste maand na terugkeer. Deze fase kenmerkt zich door zeer intensief contact met de jongere. In deze deelfase worden nog liggende doelen van het vertrekplan bereikt. De informatieverzameling voor het plan van aanpak wordt afgerond met behulp van een risicotaxatie en aanvullende vragenlijsten. De werkrelatie met jongere en ouders wordt verder ontwikkeld. Fase 2b, intensieve begeleiding in week 3-6. Het plan van aanpak wordt vastgesteld. Het heeft de vorm van een contract. De jongere werkt aan de kortetermijndoelen uit het plan van aanpak. Fase 3: afronding: maand 5 tot 9. In deze fase wordt gewerkt aan de langetermijndoelen uit het plan van aanpak. Bij een eindevaluatie worden de bereikte resultaten, de risico’s, behoeften en responsiviteit vastgesteld. Er is besluitvorming over en realisatie van aanvullende hulp of zorg en er worden afspraken over follow-up contacten gemaakt. De werkrelatie met jongere en ouders wordt afgerond. Follow-up contacten vinden 3, 6 en 12 maanden na afronding plaats. Deze contacten hebben als doel: controle, een steun in de rug en een stok achter de deur. Inbreng jongeren De start van de methode Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer is een intakegesprek met de jongere en indien mogelijk met de ouder(s). Samen met de jongere wordt een risicotaxatie en een plan van aanpak gemaakt. Aan het einde van fase 1 is er een evaluatie met de jongere. Tijdens fase 2 vindt er met alle betrokkenen (jongere, ouders en verwijzer) een tussenevaluatie plaats. Aan het eind van fase 3 wordt er wederom een risicotaxatie gemaakt. Fase 3 wordt afgesloten met een eindevaluatie. De jongere en zijn ouders nemen hier actief aan deel.
59
Gebruikte interventiemethodes De methode is vindplaatsgericht: de ambulant hulpverlener (maatschappelijk werker) spreekt met de jongere bij voorkeur af in de eigen omgeving van de jongere. Concrete vaardigheden kunnen in diverse situaties worden geleerd en toegepast. De methode NPT hanteert basisinterventies die in alle fasen ingezet worden en specifieke interventies in de (deel)fasen. Gehanteerde basisinterventies: • een geprotocolleerd intakegesprek; • tot stand brengen en in stand houden van een werkrelatie op basis van circulaire sturing; • motiverende gespreksvoering; • situationeel leidinggeven; • netwerkvorming; • het aanpassen van de begeleidingsintensiteit op basis van inschatting van risico’s. Gehanteerde specifieke interventies: • gedragsinterventies; • 5G-gesprek en kansgesprek; • cognitieve interventies; • sociale omgevingsanalyse • verminderen van sociale isolatie • praktische hulp • afsprakenberaad in het gezin • gezinsinterventies en reageren op weerstanden bij de jongere en in het gezin • specifieke aanwijzingen per criminogene factor voor fase 2 en 3 op basis van praktijkervaringen van uitvoerend werkers (pragmatische, practicebased aanwijzingen) Samenwerking met andere organisaties Bij NPT werken jeugdzorginstellingen, maatschappelijk werk en andere ketenpartners nauw samen. De aanpak bestaat vooral uit oefening in de context van de jongere. De ketenpartners dragen onder meer bij aan de generalisatie van de geleerde vaardigheden. Het samenwerken met buurt, gezin, werkgever, leerkracht en andere belangrijke personen in het sociale netwerk vereist een individuele aanpak. Bij NPT is er per jongere een centrale verbindende persoon om de transitie te bevorderen. Instrumenten Met behulp van de instrumenten SAVRY 22, RISc23, EXIT en HIT wordt het recidiverisico vastgelegd. Het bepalen van gemiddelde tot ernstige problemen met betrekking tot de criminogene factor vaardigheden, denkpatronen en gedrag vindt plaats met SAVRY, EXIT en HIT. Evaluatie 22 Structured Assessment of Violence Risk in Youth (SAVRY). 23 Recidive InschattingsSchalen’ (RISc)
60
Er zijn tot op heden geen programma- en effectevaluaties uitgevoerd naar NPT. Het effectonderzoek naar Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer is gestart. Met ondersteuning van ZonMw wordt het onderzoek uitgevoerd door de Vakgroep Forensische orthopedagogiek (prof. van der Laan) van de universiteit van Amsterdam). NPT omvat diverse (cognitief-gedragstherapeutische) interventiemethoden, waarvan uit onderzoek blijkt dat ze effectief zijn (Van Montfoort / SPIRIT, 2007). Bronnen Vogelvang B, Schut J, Melissen M en Venecourt F (2008): Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer. Hulp voor jongeren na vrijheidsbeneming. Woerden/Amsterdam: Van Montfoort / Spirit Vogelvang, B (2008): NPT. Nieuwe Perspectieven bij Terugkeer. Hulp voor jongeren na vrijheidsbeneming. Samenvatting en checklist. Woerden/Amsterdam: Van Montfoort / Spirit
61
62
4. De aansluiting verbeteren: conclusies en aanbevelingen Wanneer we de globale beschrijving van de praktijk van de aansluiting maatschappelijk werk – jeugdzorg uit hoofdstuk 2 en de verder uitgewerkte twaalf voorbeelden van die aansluiting uit hoofdstuk 3 overzien, dan is de conclusie dat veel wordt verwacht van de totstandkoming van Centra voor Jeugd en Gezin, zorgadviesteams en Veiligheidshuizen. Die moeten sterk gaan bijdragen aan een verbeterde aansluiting. Dat gebeurt nu vooral door integraal te besturen, geprotocolleerd professioneel samen te werken en in de uitvoering direct op elkaar aansluitende indicatiestelling en hulpverlening te bieden, waarbij de cliënt soms weinig tot niks meer merkt van gescheiden circuits. In het algemeen is er zeer weinig onderzoek gedaan naar de aansluiting maatschappelijk werk – jeugdzorg. Waar onderzoek wel heeft plaats gevonden, betreft dat vooral de rol van het maatschappelijk werk en de jeugdzorg in de zorgadviesteams of iets ruimer in lokale samenwerkingsverbanden, de verwijsrelatie van gemeentelijke voorzieningen met de jeugdzorg en onderzoek naar de rol van zorgverleners rondom ernstige, soms dodelijke incidenten met kinderen. Daarin speelt de inspectie vaak een rol. Desondanks zijn we op zoek gegaan naar de werkzame principes van geslaagde aansluiting, tot uitdrukking komend in succesfactoren. We onderscheiden vier niveau’s, waarop succesfactoren zich manifesteren: in de werkprocessen, onder de professionals, in de organisatie en op het niveau van beleid en bestuur.
Succesfactoren
Wanneer we de praktijkvoorbeelden en de uitkomsten van onderzoek wegen in combinatie met de theoretische noties over ketenzorg24 dan dienen zich ons inziens de volgende succesfactoren aan voor de aansluiting maatschappelijk werk-jeugdzorg: 1. De werkprocessen Wat betreft de werkprocessen in die aansluiting is allereerst het loopvermogen een essentiële factor. Daarmee is het vermogen van maatschappelijk werkers bedoeld om gezinnen concreet en daadwerkelijk te ondersteunen en tegelijk de samenwerking en aansluiting te organiseren. Dat vereist beschikbaarheid van formatie-uren voor die taak. In de praktijk mag u dan denken aan gezincoaches of gezinsbegeleidsters – zoals in het voorbeeld van Crossover in Flevoland (zie 3.2) – of de zorgcoördinatoren, maatschappelijk werkers die Triple P uitvoeren, een Centrum voor Jeugd en Gezin waarin medewerkers van Bureau Jeugdzorg participeren om indicatie te stellen voor de jeugdzorg of de ‘wrap around care-teams’, zoals die in Capelle aan den IJssel fungeren. Het gebruik van gemeenschappelijke instrumenten, protocollen en routekaarten – zoals het maatschappelijk werk van Vitras in Utrecht en omgeving dat samen met de jeugdzorg toepast - betrekt zorgverleners bij elkaars werk en vergroot de efficiency en de snelheid. De stelling: lokaal de aansluiting organiseren – ‘elkaar kennen’- werkt. Enerzijds spoort dat met de attitude van ‘het kind en gezin centraal’, die uitgaat van een gedeelde en gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het 24 Van der Aa en Minkeman van het CBO te Utrecht ontwierpen in 2005 de Tools voor ketenzorg, waaraan veel van de hier genoemde succesfactoren zijn ontleend.
63
welzijn en de ontwikkeling van het kind op elk moment in zijn levensloop ongeacht waar het kind zich in de keten van zorg bevindt en een integrale visie op hulp aan jeugdigen en gezinnen. Anderzijds sluit dat aan op het principe ‘uitgang = ingang’, waarbij de informatie van het maatschappelijk werk wordt gebruikt in de jeugdzorg en omgekeerd. Dat is bijvoorbeeld heel goed mogelijk bij indicatiestellingen, in casuïstiekoverleg en in de zorgadviesteams of andere netwerken. De voorbeelden in hoofdstuk 3 uit de Achterhoek, Utrecht, Nijmegen en Amsterdam maken dat duidelijk. Als dan ook de terugrapportage op orde is, kan die gedeelde verantwoordelijkheid daadwerkelijk worden geëffectueerd conform vooraf vastgestelde doorlooptijden. Nu ontbreken die terugrapportages in de dagelijkse praktijk nog te vaak. Veel verbetering is ook mogelijk door in het maatschappelijk werk en de jeugdzorg meer methodisch te werken met effectieve of veelbelovende kwaliteitsprogramma’s en doorlopende aanpakken, bijvoorbeeld van een zorgprogramma voor ADHD of een regionale aanpak kindermishandeling zoals dat in Groningen is opgezet (zie 3.5). Zo’n doorlopende aanpak, waarvan een interventieprogramma als Triple P een ander voorbeeld is, stimuleert ook de eenheid van taal onder professionals. 2. De professionals Op het niveau van de maatschappelijk werkenden en de medewerkers van Bureau Jeugdzorg als beroepsgroep spelen andere succesfactoren in die aansluiting. Daarbij gaan we uit van competente professionals, die werken met effectieve interventies, methoden en instrumenten. U las in 3.9 hoe ze dat in Rotterdam voor de signaleringsfunctie hebben gerealiseerd. Dat vraagt van deze werkers dat ze teamplayers zijn, die hun werk baseren op professioneel vertrouwen in andere zorgverleners, zoals dat onder meer in de wijkinterventieteams in Enschede treffend gebeurt (zie 3.3). Dat kan in de praktijk dan uitmonden in de aanpak volgens het principe van ‘één kind, één gezin, één plan één team’, zoals dat bijvoorbeeld in de coördinatie van zorg wordt gehanteerd (zie 3.4, 3.7 en 3.8). Het impliceert eveneens, dat maatschappelijk werkenden de valkuil leren te vermijden ‘de zorg voor een cliënt te lang bij zich te houden’ of zich te verschuilen achter de vertrouwensrelatie met de cliënt. Professionaliteit is ook professionele steun inroepen, bijvoorbeeld middels consultatie van de jeugdzorg. Een derde succesfactor is vasthouden met doorzettingsvermogen, het vermogen om een kind niet los te laten – zelfs niet in de meest bizarre omstandigheden - en te blijven zorgen voor passende hulp, waar bijvoorbeeld gezinscoaches keihard outreachend aan werken (zie bijvoorbeeld in 3.2 en 3.4). Het is de overtreffende trap van wat in de praktijk benoemd wordt als ‘dat een goede aansluiting een kwestie is van gewoon goed je werk doen als professional en je daarbij gesteund weten door andere zorgverleners, je collega’s, je management en je bestuur’.
64
3. De organisaties Op het niveau van de organisaties (AMW, SMW, MADI, Bureau Jeugdzorg) gelden de volgende drie succesfactoren met name: a. prestatieafspraken over die aansluiting (verwijzing, indicatiestelling, warme overdracht, etc.) met inbegrip van de continue evaluatie en monitoring van de resultaten. b. gezamenlijke multidisciplinaire training, zoals onder meer ingezet bij de regionale (RAAK-) aanpak van kindermishandeling. c. het bij elkaar brengen van complementaire belangen en competenties, waardoor win-win relaties ontstaan en het resultaat is dat professionals het resultaat van elkaars werk ‘niet overdoen maar overnemen’. Wenselijk is de afspraken tussen personen en instellingen goed te beschrijven, waardoor ze niet persoonsgebonden zijn. Dat maakt ze ook beter overdraagbaar. In hoofdstuk 3 genoemde voorbeelden zijn de verbetering van de terugrapportage, gezamenlijke signalerings-, verwijs- en indicatieprocedures, overgedragen doorzettingsmacht en werkbare convenanten. 4. Beleid en bestuur Op het niveau van beleid en bestuur vinden we de succesfactoren allereerst op systeemniveau. Daarin spelen de toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden een primaire rol. Daarbij is ook het inleveren van een deel van de autonomie van de professional en de instelling aan de orde. Daartoe kan de integratie van de hulpverlening in Centra voor Jeugd en Gezin, de zorg- en adviesteams en de Veiligheidshuizen dienen, waardoor werkprocessen lokaal beter zijn af te stemmen en de informatie-uitwisseling wordt geoptimaliseerd. Bureau jeugdzorg kan daartoe deel gaan uitmaken van deze geïntegreerde zorgverlening of het maatschappelijk werk en andere professionals mandateren en coachen bij toegangstaken. Ook de integrale inspectie van de zorg voor jeugdigen middels het Integraal Toezicht Jeugdzaken met een samenhangend toetsingskader kan daaraan bijdragen. Dat is een begin. Systeembeperkingen kunnen echter nooit lokaal worden opgeheven. Wel kan zo de ‘eenheid van taal’ worden gestimuleerd. Overstijgen van het denken in (eigen) domeinen kan een verdere impuls krijgen uit het formuleren van een heldere en leidende zorg- en pedagogische visie, zeker als daarbij de perspectieven van het kind en van het gezin met elkaar zijn verbonden.
65
Aanbevelingen Wat kunnen maatschappelijk werk en de jeugdzorg nu doen om de aansluiting verder te verbeteren? Kort en krachtig geformuleerd komen een aantal stappen direct in aanmerking: 1. elkaar leren kennen, elkaars formulieren en instrumenten gebruiken, elkaars informatie benutten, dezelfde protocollen en routekaarten volgen, samen in teams werken, gezamenlijk aan deskundigheidsbevordering werken, dezelfde methoden en interventies gebruiken. Daardoor zal de eenheid van taal toenemen en de aansluiting vanzelfsprekender verlopen. 2. interventieprogramma’s en doorlopende aanpakken inzetten op uitvoeringsniveau gebaseerd op het principe van één kind, één gezin, één plan één team, die zijn geborgd op managementniveau, zijn gestoeld op een gemeenschappelijke visie en gezamenlijk beleid en die waar mogelijk uit een integrale financiering worden bekostigd. 3. gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen en dragen voor de zorg voor kinderen en hun ouders en verzorgers, nooit loslaten, elkaar daar ook op aanspreken, vastleggen in afspraken en waar nodig verantwoordelijkheden aan elkaar overdragen (opschaling, delegeren, coaching, nazorg). 4. gezamenlijk zorg dragen voor voldoende volume voor loopvermogen, ketenzorg, ‘wrap around care’, gezinscoaching, nazorg en andere vormen van samenhangende, integrale zorg. Daartoe kan Bureau Jeugdzorg deel gaan uitmaken van geïntegreerde lokale netwerken of het (school)maatschappelijk werk en andere professionals mandateren en coachen bij de uitvoering van toegangstaken en indicatiestelling. Dat kan in het Centrum voor Jeugd en Gezin, het zorgadviesteam of het Veiligheidshuis maar ook bij de nazorg voor jeugdigen, die weer thuiskomen. Dan worden ketens daadwerkelijk korter!
66
Meer weten: literatuur en websites Wie meer wil weten over het beleid, wetgeving, onderzoek en de praktijk van de aansluiting tussen het maatschappelijk werk en de jeugdzorg, kan informatie vinden in de volgende bronnen: Aa, M. van der & M. Minkman (2005). Tools voor ketenzorg. Utrecht: CBO. M. Bosdriesz en J.Kenkel. (2005). Schoolmaatschappelijk werk in uitvoering. Handreiking schoolmaatschappelijk werk in het primair onderwijs. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut Bosdriesz, M., M. van Lieshout & D. Radema (2007). Zorg en zorgen delen. Over de aansluiting van Bureau Jeugdzorg bij het primair onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant. Inspectie voor de Gezondheidszorg (2007). Zorg aan jongeren met psychosociale problemen niet gegarandeerd. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) en het signaleren en aanpakken van psychosociale problemen bij jongeren van twaalf tot negentien jaar in het bijzonder in zorgadviesteams. Utrecht: Inspectie Gezondheidszorg. Kooijman, K. (2007). Lessen van en voor Regio’s RAAK. Kindermishandeling: voorkomen en helpen. Amsterdam/Utrecht: RAAK/NJi. Mehlkopf, P (2008). Tussen regels en handelingsruimte . Over multiprobleemgezinnen, coördinatie van zorg en gezinscoaching, handreiking bij de uitvoering. Gouda: JSO. Te downloaden van www.jso.nl. Ministerie van Jeugd & Gezin.(2007a). Alle kansen voor alle kinderen. Den Haag: Ministerie van Jeugd & Gezin. Ministerie van Jeugd & Gezin (2007b). Actieplan kindermishandeling. Den Haag: Ministerie van Jeugd & Gezin. Prinsen, B., H. Kalthoff c.s. (2008). Kort gesloten. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Zeijl, E., M. Crone, K. Wiefferink, S. Keuzenkamp & M. Reijneveld (2005). Kinderen in Nederland. Den Haag: SCP.
67
Relevante websites Landelijk: www.cbo.nl (over ketenzorg) www.InAxis.nl www.invoeringcjg.nl www.jeugdinterventies.nl www.jeugdengezin.nl www.mogroep.nl www.multisignaal.nl www.nji.nl www.nvmw.nl www.onderwijsjeugdzorg.nl www.opvoedingsondersteuning.info www.platformwsns.nl www.triplep-nederland.nl www.verwijsindex.nl www.zats.nl Inspirerende lokale sites zijn: www.centrumjeugdengezin (Emmen) www.gezond.amsterdam.nl www.jeugdengezineindhoven.nl www.kion.nl/kijkopkleintjes (Nijmegen) www.okepunt.nl (Almere) www.opgroeien.rotterdam.nl www.servicepuntsmw.nl (Rotterdam)
68
Colofon Naadloos aangesloten Veelbelovende aansluiting van maatschappelijk werk en jeugdzorg Uitgave MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening en MOgroep Jeugdzorg Admiraal Helfrichlaan 1 Postbus 3332 3502 GH Utrecht Tel.: 030 - 298 34 34 Fax: 030 – 298 34 37 www.mogroep.nl Het Nederlands Jeugdinstituut heeft deze studie verricht in opdracht van MOgroep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening en MOgroep Jeugdzorg. www.nji.nl Auteur Bert Prinsen, Nederlands Jeugdinstituut Hilde Kalthoff, Nederlands Jeugdinsituut Vormgeving De Smaakmakers Communicatie, Driebergen-Rijsenburg ISBN 978 90 5568 2454 NUR 752 Prijs 5 euro Bestelwijze Bij de MOgroep, via e-mail of website, met vermelding van titel en brochurenummer WMDB0025 Utrecht, februari 2009 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande toestemming van de MOgroep. Bij overname is bronvermelding verplicht.
69