w•7-025-ZoZoKrant-10-9
05-07-2007
15:30
Pagina 1
ZESDE JAARGANG JULI 2007 – NUMMER 10 TEKST – BIJNSDORP COMMUNICATIE PROJECTEN, BCP VORMGEVING –WWW.BUREAU-0PSTAND.NL DRUK – ALBANI, DEN HAAG
De Zoet-Zoutcourant is een uitgave van het Platform herstel zoet-zoutovergangen, een gezamenlijk initiatief van het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) en het Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling (RIZA). De Zoet-Zoutcourant heeft als doel bekendheid te geven aan kennisontwikkeling, beleid en uitvoering met betrekking tot herstel van zoet-zoutovergangen. De in deze krant gepubliceerde meningen weerspiegelen niet noodzakelijkerwijs het beleid van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Geheel of gedeeltelijk overnemen van artikelen is toegestaan, mits met bronvermelding. Correspondentieadres Platform herstel zoet-zoutovergangen RIKZ, Postbus 207, 9750 AE Haren Secretariaat Kirsten Mijlof T 050 – 533 13 47 e-mail
[email protected]
Inhoudsopgave 1
Leren denken in de irrigatietraditie
1
Na zoet weer zout, hoe zuur is dat?
2
Kansen en bedreigingen voor West-Brabant
3
Van publieke watervoorziening naar private levering
4
Oostvoornse Meer: Schoon zout water uit de haven
4
Zoet water wordt een schaars goed
5
Gedempt Tij++: Kansen voor natuurherstel Lauwersmeer
6
Veerse Meer: Schoolvoorbeeld van herstelvermogen zoute ecosystemen
Contactpersonen:
RIZA Lelystad Hans Drost
[email protected]
RIKZ Middelburg Herman Haas
[email protected]
Planstudie Volkerak-Zoommeer:
Na zoet weer zout, hoe zuur is dat?
VAN DE REDACTIE
Leren denken in de irrigatietraditie Het herstel van estuariene dynamiek in het VolkerakZoommeer lijkt een serieuze claim te gaan leggen op het schaarser wordende Rijnwater. Na ‘de Kier’ in de Haringvlietsluizen is dit in het hoofdwatersysteem nu dus de tweede claim op zoet Rijnwater met een ecologische achtergrond. Een claim met gevolgen die voelbaar zullen zijn vanaf de naaste omgeving, waar watervoorziening van de landbouw zich moet aanpassen, tot aan de Hollandse IJssel en binnendijks Zuid-Holland. Daar neemt de hoeveelheid zoet water voor zoutbestrijding in het regionale watersysteem verder af. Tekort aan zoet water dus, en teveel aan zout. Voor de Nederlanders van nu is dat nieuw. Maar een zesde deel van de wereld leeft zo al eeuwen en werkt met geïrrigeerde landbouw. Dat geïrrigeerde zesde deel van de wereld is tegelijkertijd niet het minste deel: het verzorgt maar liefst een derde van de wereldvoedselproductie. De uitdaging voor onze watergebruikers is nu om te leren denken zoals men denkt in droogtegebieden. In de irrigatietraditie. Voor ons feitelijke watergebruik hebben we namelijk zoet water genoeg. Elk aride gebied zou stikjaloers zijn op onze Rijn, óók bij onze laagstgemeten zomerafvoeren. Elke irrigatiedeskundige weet dat we niet veel nieuws hoeft te bedenken om ons Rijnwater op een kosteneffectieve wijze te brengen naar de plaatsen waar het nodig is. De Platformdag van 7 juni raakte aan deze omslag in het denken. En het aardige is – diezelfde Platformdag bleef óók gericht op de ecologie van verzilting. Van de nationale zoetwater- en verziltingsvraagstukken via regionale discussies over landbouwwatervoorziening tot lokaal zoet-zoutherstel in brakke wateren. Het Volkerak-Zoommeer, het Veerse Meer, het Lauwersmeer en het Oostvoornse Meer worden belicht en laten zien dat het zoute water voor deze systemen een aanzienlijke kwaliteitsverbetering kan geven. Én het schone zoute water is voor deze systemen ongelimiteerd beschikbaar. Eind 2006 liep de periode af waarin het Directoraal Generaal Water het Platform heeft gefinancierd. Dankzij DGW is het Platform van de grond gekomen. Rijkswaterstaat heeft nu het financieringsstokje van DGW overgenomen. Als voorzitters zijn we daar dankbaar voor.
Blauwalgen brengen giftige stoffen in het water van het Volkerak-Zoommeer
Het inlaten van zout water is het enige effectieve middel tegen de blauwalgenplaag die het Volkerak-Zoommeer al jaren teistert, aldus de uitkomst van de planstudie ‘Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer’. Dit brengt echter voor de landbouw en de aangrenzende wateren nadelen met zich mee, die om vervolgonderzoek vragen. Projectleider René Boeters van RWS Zeeland schetst de achtergronden en de huidige stand van zaken van deze complexe problematiek. Het Volkerak-Zoommeer tussen Zeeland, Brabant en ZuidHolland is een troebel, voedselrijk watersysteem dat al jaren iedere zomer te lijden heeft van excessieve blauwalgengroei. Blauwalgen brengen giftige stoffen in het water, waardoor dit in de zomer onbruikbaar is voor beregening en als zwemwater. In de nazomer leidt de massale sterfte van de blauwalgen tot stank, waarvan omwonenden en recreanten veel overlast ondervinden. Voor de regionale economie is het verschijnsel dan ook zeer schadelijk. Bovendien kan de waterbeheerder door de problemen met de blauwalgen bijzonder moeilijk voldoen aan de verplichtingen van de Europese Kaderrichtlijn Water en de natuurwetgeving (Natura 2000). Oorzaken van het blauwalgenprobleem zijn de oplading van het watersysteem met voedingsstoffen en het ontbreken van voldoende (peil-)dynamiek. Via de Brabantse beken en rivieren en in mindere mate via het Hollandsch Diep komt een grote hoeveelheid nutriënten uit een groot agrarisch gebied in Brabant en België in het Volkerak-Zoommeer terecht. De geringe dynamiek leidt tot een lange verblijftijd van het water in het meer, waardoor de blauwalgen volop tijd hebben om zich in deze voedselrijke omgeving te ontwikkelen.
Hans Drost, Herman Haas
Drie alternatieven In 2005 is een planstudie gestart om zo snel mogelijk, maar uiterlijk in 2015, een zodanige goede waterkwaliteit te bereiken dat de overlast van blauwalgen en andere eutrofiëringsverschijnselen voor de gebruiksfuncties afwezig is. De planstudie wordt
uitgevoerd in opdracht van het Bestuurlijk Overleg Krammer Volkerak, waarin de ministeries van LNV en VenW, de provincies Zuid-Holland, Zeeland en Brabant, de waterschappen Hollandse Delta, Brabantse Delta en Zeeuwse Eilanden en de aanliggende gemeenten zijn vertegenwoordigd. In de planstudie zijn drie alternatieven onderzocht: referentie, zoet en zout. Bij het eerste alternatief is onderzocht wat er gebeurt als het huidige beheer wordt voortgezet en geen extra maatregelen worden genomen, maar wel rekening wordt gehouden met eerder gemaakte afspraken zoals het terugdringen van de nutriëntenaanvoer via de Brabantse riviertjes de Dintel en de Steenbergse Vliet en via het Hollandsch Diep. Onderzoek toonde aan dat dit referentiealternatief niet leidt tot oplossing van het probleem. Zelfs wanneer de aanvoer van fosfaat en nitraat zó ver is teruggedrongen dat de gehalten in het water voldoen aan het Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau, blijft er sprake van blauwalgengroei. Verrassender voor velen, waaronder de waterschappen, was dat er ook geen soelaas te verwachten valt van het tweede alternatief, het doorspoelen met zoet water uit het Hollandsch Diep zodat blauwalgen niet de tijd krijgen om zich te ontwikkelen. Ten eerste zou hiervoor heel veel zoet water nodig zijn, veel meer dan er in de zomer, als het probleem zich voordoet, kan worden aangevoerd. En al zou er wel voldoende water beschikbaar zijn, dan blijkt zelfs bij doorspoelhoeveelheden van 100 tot 150 m3/s de doorstroming onvoldoende te zijn om het gewenste effect te bereiken. Vervolg op pagina 2
w•7-025-ZoZoKrant-10-9
2
05-07-2007
15:30
Pagina 2
Zoet-Zoutcourant nummer 10 • juli 2007
Vervolg van pagina 1 Rest dus het derde alternatief, het inlaten van zout water uit de Oosterschelde via een nieuw doorlaatmiddel in de Philipsdam, waardoor het meer verzilt. Dit zoute alternatief blijkt de enige effectieve mogelijkheid te zijn om van de blauwalgen af te komen. Blauwalgen kunnen namelijk niet leven in water met een chloridegehalte van boven de 8 à 10 gram per liter. Ze verdwijnen uit het meer als het water maar zout genoeg blijft, en daarvoor is uitwisseling nodig met de Oosterschelde. Door de blijvend hoge toevoer van voedingsstoffen komen er dan wel andere algen van een zout milieu voor terug, maar die geven geen overlast. Begrazing door mosselen en andere schelpdieren zal bovendien de hoeveelheid algen drastisch doen afnemen, al zal de graasdruk misschien actief moeten worden bevorderd. Ook een toename van de getijdendynamiek door een groter doorlaatmiddel zal de kans op zoute plaagalgen doen afnemen.
(zie artikel op pagina drie) worden hiervoor oplossingen uitgewerkt. Een tweede probleem is dat het zoute water van het Volkerak-Zoommeer zou kunnen doordringen tot het Hollandsch Diep, het Haringvliet en de Brabantse rivieren. Drempels en schermen van luchtbellen in de Volkeraksluizen en overige schutsluizen zijn niet helemaal afdoende om dit te voorkomen. Een beperkte zoetwaterstroom van 30 kubieke meter per seconde bij de Volkeraksluizen helpt eventueel bij het terugdringen van het zoute water. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze hoeveelheid water een groot deel van de tijd beschikbaar is, maar nou net niet op de momenten dat het ’t meest nodig is. Juist als de Rijn weinig water aanvoert, kan het gebeuren dat het zoutgehalte van het Hollandsch Diep en het Haringvliet toch enigszins wordt verhoogd. Daardoor moet juist in extreem droge periodes de inname van water voor de landbouw en de drinkwatervoorziening worden gestaakt.
Nadelige consequenties Het verzilten van het Volkerak-Zoommeer heeft ook nadelige consequenties, waaraan niet zonder meer voorbij kan worden gegaan. Er zal voor de landbouw een alternatieve zoetwatervoorziening moeten worden bedacht. In de brede discussie voor een duurzame zoetwatersituatie voor de landbouw
Ten slotte heeft de zoetwaterbehoefte van een zout Volkerak-Zoommeer consequenties voor de verziltingsbestrijding in de Nieuwe Waterweg. Bij lage rivierafvoeren moet het overgrote deel van het Rijnwater door de Waterweg worden gestuurd, om zoutindringing naar het benedenrivierengebied te
voorkómen. In dergelijke perioden zal elke andere watervraag, zoals de beperkte zoetwaterstroom door de Volkeraksluizen, leiden tot een toename van de verzilting in het Rijnmondgebied. Het is zeer de vraag of een dergelijke geringe toename bij het huidige waterbeheer wordt geaccepteerd. Als dat niet het geval is, dan is op termijn een bredere heroverweging noodzakelijk van de waterhuishouding en verziltingbestrijding in geheel West-Nederland.
kunnen pakken als de algenplaag voorbij is. Verder zou het beoogde doorlaatmiddel wellicht kunnen bijdragen aan een snellere afvoer van overtollig water via het Volkerak-Zoommeer, dat is aangewezen als bergingsgebied in het kader van de beleidslijn Ruimte voor de Rivier.
Vervolgtraject Gezien de consequenties van de voorgenomen verzilting is de vereiste m.e.r.-procedure tijdelijk opgeschort. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat is inmiddels akkoord gegaan met aanvullend onderzoek naar haalbare alternatieven voor zoetwatervoorziening voor de landbouw en naar mogelijke manieren om de nadelige gevolgen van verzilting op omliggende wateren weg te nemen. Tevens wordt onderzocht welke getijdendynamiek nodig is om de gewenste ecologische kwaliteit te bereiken. Daarnaast moet het vervolgonderzoek ook inzicht geven in de voordelen van een zout en schoon Volkerak-Zoommeer voor de regionale ontwikkelingen. Zo zou een gemeente als Bergen op Zoom haar plannen voor wonen aan het water weer op
De verschillende onderdelen van het onderzoek zijn toebedeeld aan partijen die in hun beheersgebied met de gevolgen van een zout VolkerakZoommeer worden geconfronteerd. De voorbereidingen voor de modelstudies zijn inmiddels gestart. Volgens de planning moeten de antwoorden op de onderzoeksvragen in april 2008 binnen zijn, zodat de m.e.r.-procedure kan worden hervat. Als dat lukt, zou het mogelijk moeten zijn om begin 2009 een besluit te nemen over maatregelen tegen de blauwalg in het Volkerak-Zoommeer.
Effecten van een zout Volkerak-Zoommeer:
Kansen en bedreigingen voor West-Brabant Het westelijk deel van Brabant is van oudsher nauw verbonden met de Deltawateren. Verzilting heeft dus ook invloed op de West-Brabantse waterhuishouding. Met name het ontstaan van een zout Volkerak-Zoommeer brengt voor dit gebied bedreigingen, maar ook kansen met zich mee, aldus Reinier van Nispen, senior ecoloog bij Waterschap Brabantse Delta.
Sluis Benedensas, tussen Steenbergsche Vliet en Volkerak
Beheergebied waterschap Brabantse Delta
Waterschap Brabantse Delta bestrijkt een gebied van 171.000 ha en heeft in totaal 7500 km waterlopen in beheer. Daarvan is 94 km bevaarbaar water: de Mark en Dintel, de Roosendaalse Vliet en de Steenbergse Vliet. In de huidige situatie staan de Rozendaalse en Steenbergse Vliet, twee laaglandriviertjes, in open verbinding met het VolkerakZoommeer. Voor scheepvaart en vismigratie is dat een gunstige omstandigheid, maar als het Volkerak-Zoommeer zout wordt, zullen de sluizen die nu nog open staan, waarschijnlijk weer dicht moeten.
Bedreigingen In een aantal West-Brabantse gebieden is de landbouw deels afhankelijk van rechtstreekse zoetwateraanvoer. Dat water wordt ingelaten in de polders vanuit de Roosendaalse Vliet, de Steenbergse Vliet en soms rechtstreeks uit het VolkerakZoommeer. Verzilting is ook voor de waterinlaat naar de polders een probleem. Door zoutwaterbeïnvloeding in de riviermondingen wordt de zoetwatervoorziening in het benedenstroomse deel van de Mark-Vliet beperkt. Het waterschap kijkt ook naar de zoutindringing door brakke kwel aan de westzijde van het beheersgebied, die bij een zout Volkerak-Zoommeer weer zal toenemen. Niet alleen voor de landbouw leidt een zout Volkerak-Zoommeer tot problemen, ook zijn er bedreigingen op het ecologische vlak. Een zouter wordend milieu zal kritische zoetwatersoorten zoals de bittervoorn verjagen.
Kansen Naast bedreigingen vanuit een zout VolkerakZoommeer ziet Van Nispen echter ook kansen. Zo verwacht hij dat de zoetwatervoorziening verbeterd kan worden door realisatie van alternatieve zoetwateraanvoeren. Het Hollands Diep en het Wilhelminakanaal kunnen daarvoor worden benut. Er zal dan meteen een betere doorspoeling komen van riviertjes: door waterinlaat neemt de stroming in het Mark-Vlietsysteem toe, waardoor de ontwikkeling van blauwalgen in de Mark-Vlietboezem beter bestreden kan worden. Dat zal ook leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit in aangrenzende jachthavens. Een zout Volkerak-Zoommeer kan, met aanvullende maatregelen, ook leiden tot verzouting van de nu brakke Binnenschelde en dus tot verbetering van de waterkwaliteit van deze zwemplas. Voor de gemeente Bergen op Zoom kan dat leiden tot een impuls voor de recreatiesector. Kansen voor ecologie en waterkwaliteit liggen verder nog in de realisatie van een zoet-zoutgradiënt in de riviertjes waardoor er kansen ontstaan op intrek van onder andere de glasaal. Tegenover het verdwijnen van kritische zoetwatersoorten staat dan de komst van andere vissoorten die een zoetzoutovergang juist wel waarderen en dat komt de diversiteit ten goede. In het benedenstroomse deel van Mark en Vliet ontstaan kansen voor brakwatersoorten zoals paling, driedoornige stekelbaars, rivierprik en bot. Door toename van brakke kwel zal er ook een toename optreden van zoet-zoutgradiënten in polders, met vergelijkbare winst aan ecologische diversiteit.
w•7-025-ZoZoKrant-10-9
05-07-2007
15:30
Pagina 3
Zoet-Zoutcourant nummer 10 • juli 2007
3
Duurzame zoetwatersituatie voor landbouw in de Delta:
Van publieke watervoorziening naar private levering
Contractteler Van der Weel (midden) vertelt hoe hij alternatieve zoetwateraanvoer heeft georganiseerd
In Tholen en St. Philipsland is een doorbraak bereikt in de brede discussie over watervoorziening voor de landbouw in de Delta. Boeren en natuurbeschermers kwamen tot een unaniem gedragen oplossing. Volgens aquatisch ecoloog Ies de Vries van RWS RIKZ is dit te danken aan het gevolgde proces, waarbij gezamenlijk gebiedsbezoek en een open oog voor elkaars belangen zorgden voor een constructieve sfeer. Probleem is vooralsnog het ontbreken van bestuurlijk commitment en een eenduidig, betrouwbaar kader vanuit de overheden. Artist impression van aanvoer van zoet water per schip Illustratie: Kees de Rijcke, bureau KadeR
Het kabinetsbesluit om de Haringvlietsluizen op een kier te zetten, vormde een aantal jaren geleden de aanleiding voor een brede discussie over een duurzame zoetwatersituatie voor de landbouw in de delta. De verwikkelingen rond het besluit laten zien dat verziltingsbestrijding een nationale wateropgave is, die steeds moeilijker kan worden volgehouden. Door klimaatverandering en lage rivieraanvoeren wordt de verziltingsdruk steeds groter. Maar ook beleidsmaatregelen die erop gericht zijn de waterkwaliteit en de dynamiek in het Deltagebied te verbeteren, leiden tot zouter water in het hoofdsysteem. Voor de bestrijding van de blauwalgen in het Volkerak-Zoommeer is verzilting zelfs de enige werkzame optie. De vraag is dus of verziltingsbestrijding een opgave is waar we koste wat het kost mee door moeten gaan, of dat we die opgave op termijn moeten loslaten. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moeten er alternatieve oplossingen worden gevonden voor de sector die de grootste hinder ondervindt van verzilting, namelijk de landbouw. De brede discussie met de belanghebbenden in de verschillende deelgebieden rond het Volkerak-Zoommeer moet daaraan bijdragen. De Deltaraad is opdrachtgever voor deze discussie. Een belangrijke bouwsteen hierbij zijn de strategische verkenningen uitgevoerd door WUR-Alterra in opdracht van het ministerie van LNV. Daaruit blijkt onder andere dat landbouw in dit gebied alleen toekomst heeft met intensieve teelt van bijvoorbeeld bessen, broccoli, bollen of bloemen en met contractteelt op grote schaal, zoals uien of aardappelen met leveringsgarantie en een afgesproken kwaliteitsniveau. Voor een renderende teelt is dan wel een gegarandeerde zoetwatervoorziening nodig.
Waterketen
Commitment
Aanvullend onderzoek
In Tholen en St. Phillipsland leidde de discussie tot een positief resultaat, meldt Ies de Vries van het RIKZ. Hij spreekt zelfs van een ‘doorbraak’, omdat een honderd procent gedragen oplossing is gevonden voor het meest nijpende probleem in de regio: de boeren accepteren een zout VolkerakZoommeer, op voorwaarde dat eerst de zoetwateraanvoer wordt gegarandeerd. ‘Draagvlak bij boeren voor een oplossing waar een zout VolkerakZoommeer deel van uitmaakt was zonder brede discussie ondenkbaar geweest.’
Een bezoek aan een aantal voorbeeldbedrijven maakte onderdeel uit van het programma van de brede discussie. Zo konden de grondgebruikers, belangengroepen en overheden van de boeren zelf vernemen hoe zij hun alternatieve zoetwateraanvoer hadden georganiseerd. Het gebiedsbezoek zorgde voor een gezamenlijke ervaring en een besef van lotsverbondenheid, waardoor de toon gezet was voor constructief overleg. De Vries: ‘Het was wel af en toe spannend, maar niemand is definitief van tafel weggelopen.’
De mogelijkheden om de voorwaarde te vervullen blijken veel groter dan gedacht, aldus De Vries. Alleen moet er dan wel een verschuiving optreden van zoetwatervoorziening via het hoofdwatersysteem naar zoetwatervoorziening via de waterketen. ‘Onze oppervlaktewaterhuishouding is ingericht voor waterafvoer en drainage, niet voor wateraanvoer en distributie,’ licht hij toe. ‘Als het huidige watersysteem voor wateraanvoer en distributie wordt gebruikt, is dat hoogst ineffectief. Bovendien is het ook niet efficiënt, want in de praktijk wordt maar een zeer klein deel van de waterbalans rechtstreeks door de landbouw gebruikt. Van de totale zoetwatervoorraad in het Volkerak-Zoommeer wordt slechts 0,75 procent gebruikt voor de regionale watervoorziening. En daarvan is 80 procent nodig voor het doorspoelen van de sloten om de zoute kwel te bestrijden. Alleen de resterende 20 procent wordt feitelijk door de landbouw gebruikt.’ De Vries poneert aansluitend de stelling dat de landbouwwatervoorziening zal verschuiven van publieke voorziening vanuit een zoet hoofdwatersysteem naar private levering in de vorm van maatwerk, via een waterleiding of landbouwwaterleiding, tankauto’s, waterschepen en dergelijke. ‘Hier en daar wordt dat al in de praktijk gebracht,’ weet hij. ‘Met name door boeren die al zijn overgeschakeld op intensieve teelt of contractteelt op grote schaal. Zij halen genoeg rendement uit hun bedrijf om de kosten voor aanvoer van zoet water te dekken. Boeren zijn daarom ook bereid om een deel van de kosten van zoetwateraanvoer zelf te betalen en niet de hele rekening op het bord van de overheid te leggen.’
In twee workshops werden de knelpunten per belang geordend en de landbouwalternatieven onderzocht voor drie scenario’s: de autonome ontwikkeling, de ‘zoete’ variant en de ‘zoute’ variant. Voor ieder scenario zijn waterbehoefte, opbrengsten en kosten in relatie gebracht met verschillende investeringsniveaus, waarbij onderscheid werd gemaakt tussen geringe investeringen, investeringen binnen het gebied en een variant met aanvullende externe investeringen.
De Deltaraad is blij met de eensgezinde uitkomst van de discussie in Tholen en St. Philipsland en zal de haalbaarheid van de voorgestelde oplossing onderzoeken. Het wachten is nu op de uitkomst van de brede discussie in de overige gebieden rondom het Volkerak-Zoommeer. Na de zomer zal deze starten in deelgebied West-Brabant. Daarnaast wil de Deltaraad aanvullend onderzoek naar de maatschappelijke kosten en baten van de voorgestelde oplossing. Er is dus nog geen duidelijk bestuurlijk commitment voor de voorgestelde oplossing voor Tholen en St. Philipsland, maar de Vries heeft het volste vertrouwen in de uitkomsten van een dergelijk onderzoek. ‘Een boer in waternood maakt rare sprongen en betaalt gewoon voor water wanneer het schaars is. Leveranciers springen daar graag op in. Er zijn straks bijvoorbeeld allemaal enkelwandige tankschepen op zoek naar nieuw emplooi omdat zij niet meer voor olietransport gebruikt mogen worden. Zoetwatertransport over zout water zou een hele goede mogelijkheid kunnen zijn. De verschuiving van publieke watervoorziening naar private levering komt zo vanzelf op gang. En maatschappelijk gezien zijn de baten groot, want het ontlast de overheden van een knellend dilemma.’
Zoals te verwachten was, waren de grondgebruikers aanvankelijk voor een zoet Volkerak-Zoommeer met extra watertransportcapaciteit op de eilanden. De overheden en de natuur- en milieuorganisaties gaven de voorkeur aan een zout VolkerakZoommeer. Toen vervolgens werd gevraagd onder welke voorwaarden partijen bereid zouden zijn om in te stemmen met het andere standpunt, kwam men al snel tot het inzicht dat de grondgebruikers de zoute variant konden accepteren op voorwaarde van extra transportcapaciteit en alternatieve aanvoer van zoet water. Daardoor was, mede gezien de kosten en baten, overeenstemming en instemming bereikt met betrekking tot één gewenst ontwikkelingsperspectief. Dit resultaat is als advies naar de Deltaraad gestuurd, inclusief een uitnodiging van de private partijen aan de overheden tot een convenant. Een meningspeiling onder de leden van de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie ZLTO toonde aan dat ook hier een ruime meerderheid te vinden was voor de gevonden oplossing.
Gezamenlijk gebiedsbezoek zette de toon voor constructief overleg
w•7-025-ZoZoKrant-10-9
4
05-07-2007
15:30
Pagina 4
Zoet-Zoutcourant nummer 10 • juli 2007
Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer:
Schoon zout water uit de haven Het Oostvoornse Meer aan de westkant van de Rotterdamse haven is een belangrijk recreatiegebied dat jaarlijks door zo’n 750.000 mensen wordt bezocht. Surfers, kiters en vooral ook duikers maken intensief gebruik van het meer, dat in de zestiger jaren ontstond door zandwinning voor de aanleg van de eerste Maasvlakte en op sommige plaatsen 40 meter diep is. De strandjes aan de noordoever zijn populair, terwijl aan de zuidoostelijke oever de afgelopen veertig jaar een fraai natuurgebied ontstond.
Onderwaterwoestijn
Ansichtkaarten maken deel uit van de communicatiecampagne
Recreatie en natuurontwikkeling in en om het Oostvoornse Meer varen wel bij aanvoer van zout water uit de Rotterdamse haven. Om misverstanden te voorkomen, is wel een heldere communicatiecampagne nodig. René Schelwald, uitvoeringsmanager bij het Havenbedrijf Rotterdam en projectleider van het plan Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer, besteedt dan ook veel aandacht aan de procedurele en communicatieve kanten van het project.
Op de zeepkist Iedereen die een speciaal project onder de aandacht wilde brengen, kreeg daarvoor tijdens de Platformdag een minuut de tijd op de ‘zeepkist’. Anky Woudstra van de Waddenverening presenteerde de zojuist verschenen brochure ‘Het Tij Geleerd’, waarin een herstelprogramma voor het waddengebied wordt beschreven. Het programma richt zich met name op maatregelen ter bevordering van (hydro-) morfologische en biologische processen die sturend zijn voor de ontwikkeling van het waddengebied. Het herstelprogramma zal kunnen worden gefinancierd met de hiervoor beschikbare middelen uit het Waddenfonds. P. Esselink van ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Koeman en Bijkerk maakte bekend dat er een proef met verkweldering in Noord-Friesland is gehouden. ‘Het eindverslag is te lezen op de site van Alterra. Het voornemen is om de proef te continueren en de ontwikkelingen nog zes jaar te volgen, want deze proef was te kort om te kijken hoe het systeem reageerde. Het is de bedoeling eens in de twee jaar op locatie de ontwikkelingen te bekijken en als het weer zover is zullen geïnteresseerden worden uitgenodigd om langs te komen.’ Herman Haas van Rijkswaterstaat RIKZ meldde dat vorig jaar is begonnen met de ontwikkeling van de Delta Verkenner, een instrument om complexe processen van de delta op overzichtelijke manier te presenteren. Parallel daaraan loopt de ontwikkeling van het Delta Model, dat stofstromen in beeld brengt. Op basis van berekeningen met het Delta Model worden scenario’s ontwikkeld en al die kennis zal gecondenseerd worden aangeboden via de Delta Verkenner, die eind van het jaar wordt opgeleverd. Wibo Drenth van provincie Fryslân maakte gewag van een onderzoek naar knelpunten in de visintrek in Friesland. Het rapport bevat aanbevelingen voor maatregelen om de visintrek te verbeteren en barrières aan te passen. Er wordt nog gezocht naar financieringsmogelijkheden voor de benodigde 1,5 miljoen euro voor de uitvoering.
Natuur en recreanten ondervonden de laatste jaren echter steeds meer nadelige gevolgen van de toenemende verzoeting van het meer. De duikers constateerden dat het meer steeds troebeler werd. De oevervegetatie werd schraler, terwijl ook het naastgelegen natuurgebied het Groene Strand in kwaliteit achteruit ging. ‘Het meer veranderde in een onderwaterwoestijn,’ aldus René Schelwald van Havenbedrijf Rotterdam. ‘Om daar verbetering in te brengen hebben wij in nauw overleg met alle betrokken partijen een plan ontwikkeld om het meer zouter te maken en het waterpeil meer te laten variëren. Uit onderzoek bleek namelijk dat verzouting de sleutel is om water, oevers en natuurgebied te verbeteren. Vooralsnog gaan we ervan uit dat het meer een chloridegehalte van circa 10 gram per liter moet krijgen. Een hoger gehalte zou de bestaande populatie van aal en forel in gevaar brengen. Het besluit tot een grotere en andere variatie in het waterpeil komt de dynamiek van het gebied eveneens ten goede.’
Dubbeldoelstelling Het project ligt het Rotterdamse havenbedrijf na aan het hart, onder meer omdat zoveel mensen uit de omgeving gebruikmaken van het meer. Schelwald: ‘We willen er iets moois van maken. Havenbedrijf Rotterdam onderschrijft de dubbeldoelstelling van de regio om zowel de economie als de leefbaarheid te verbeteren. De eerste doelstelling
wordt onder andere gerealiseerd door de uitbreiding van de Rotterdamse haven met de tweede Maasvlakte, terwijl het project Kwaliteitsimpuls Oostvoornse Meer in de tweede doelstelling past.’ Het Havenbedrijf stelde hiervoor 5 miljoen euro ter beschikking en verzorgt, in opdracht van de gemeente Rotterdam, ook de uitvoering van het project. Vooraf zijn talloze aspecten onderzocht. Zo maakte het Waterloopkundig Laboratorium een computermodel voor onder andere de verzoutingsperiode, die naar verwachting vier jaar zal duren. Verder is naar tracévarianten gekeken om te bepalen hoe het zoute water in het meer moet komen: met een leiding vanuit zee of uit de haven, via een hevel, een gestuurde boring of een geul.
Zoute borrel De keuze viel op een circa 1100 meter lange leiding met een doorsnee van 50 cm, die zout water uit het Beergat in de Rotterdamse haven naar het Oostvoornse Meer pompt. Daarbij moest vooral veel aandacht worden besteed aan de publieke opinie. Schelwald: ‘Veel mensen denken dat havenwater vuil is, terwijl er juist schoon, helder havenwater uit een diepte van 15 meter in het meer wordt gebracht. Hier speelt communicatie een vitale rol. Vandaar dat er een uitgebreide communicatiecampagne aan het project is gekoppeld, variërend van ansichtkaarten en stickers tot klankbordgroepen en een maandelijkse ‘zoute borrel’, waar alle belangstellenden welkom zijn om vragen te stellen.’ Behalve de inlaat van zout water zijn er nog andere verbeteringen gepland, zoals onderwater attracties voor de duikers en een speciale steiger voor invalide duikers. In het natuurgebied is overtollig struweel weggehaald en worden lagunes gecreëerd voor meer diversiteit in de zoute natuurontwikkeling. De zoutwaterleiding en het pompenhuis zullen naar verwachting tegen het eind van de komende winter gereed zijn. Daarna worden zij overgedragen aan het waterschap, dat de aanvoer van zout water vervolgens kan reguleren.
Jacco Zwemer en Helle Peeters, RWS RIZA:
Zoet water wordt een schaars goed RWS RIZA heeft vorig jaar in een landelijke quick scan geïnventariseerd hoe waterbeheerders aankijken tegen de huidige en toekomstige verzilting in ons land. De kern van het verhaal: het verziltingprobleem speelt in heel laag-Nederland en het sterkst in de zuidwestelijke delta. De voor de hand liggende remedie lijkt doorspoelen met zoet water, maar dat water komt uit slechts één bron, namelijk de Rijn. De waterverdeling is dus erg belangrijk. In droge zomers komt er minder zoet water via de Rijn het land in en biedt geen enkele waterverdeling soelaas voor alle zoetwatergebruikers tegelijk.
Een robuust watersysteem dat is voorbereid op klimaatverandering heeft niet alleen te maken met bekende problemen zoals zeespiegelrijzing en grotere pieken en dalen in de rivierwateraanvoer, maar ook voor met toenemende verzilting. Van oorsprong zoete wateren worden zouter. Doordat de zeespiegel stijgt, komt zout water vanuit zee verder landinwaarts. Tegelijkertijd neemt de hoeveelheid zoetwater, die in de zomer door de rivieren wordt aangevoerd, af. Voor het hoofdwatersysteem zelf is verzilting geen probleem. Brak water biedt zelfs unieke kansen voor natuurontwikkeling en ecologie. Zo is het Noordzeekanaal bij Amsterdam al gedeeltelijk brak, maar dat vormt geen probleem. Zolang er vanuit het achterland genoeg zoet water naar het Noordzeekanaal wordt aangevoerd, is er sprake van een dynamisch evenwicht. Als er echter te weinig water wordt aangevoerd, wordt een te groot gebied brak, en dat kan wel tot problemen leiden. Stroomopwaarts, bij Loenen, zit namelijk een inlaatpunt.
Toenemende zoutbelasting Verzilting is dus geen probleem voor het hoofdwatersysteem zelf maar wel voor een aantal gebruikers van het hoofdwatersysteem die afhankelijk zijn van zoet water, zoals drinkwaterbedrijven en de landbouw. De grootste verziltingproblemen treden op in de zuid-
westelijke delta. Door een veranderend klimaat komt het zout hier steeds verder naar binnen en wordt het steeds moeilijker om het zoete water bij de inlaatpunten te handhaven. Aanvoer van extra zoet water vanuit andere delen van het land biedt geen oplossing, omdat waterbeheerders in laag Nederland in de toekomst overal een toename van de chlorideconcentraties verwachten. Daardoor wordt het steeds moeilijker om continu zoet water beschikbaar te houden in het hoofdwatersysteem. De opslag van het winteroverschot aan zoet water in het hoofdwatersysteem is om dezelfde reden ook niet ideaal: bijna alle onderdelen van het hoofdwatersysteem die dichtbij de kust liggen, ondergaan een toenemende zoutbelasting. Een andere waterverdeling biedt evenmin direct een oplossing, aangezien de zuidwestelijke delta, het IJsselmeer en zelfs het Noordzeekanaal allemaal zijn aangewezen op zoetwater uit de Rijn. Hoe goed dat water ook wordt verdeeld, het zal in de toekomst steeds minder vanzelfsprekend zijn dat er voldoende zoet water uit de Rijn beschikbaar is. Zoet water wordt een schaars goed. Dat betekent niet per se dat gebruikers moeten gaan betalen voor het zoete water, maar ze moeten zich wel realiseren dat zoet water geld kost. De kosten en de baten moeten in verhouding staan. Die afweging moet de maatschappij als geheel maken, dat kan het rijk niet alleen.
w•7-025-ZoZoKrant-10-9
05-07-2007
15:30
Pagina 5
Zoet-Zoutcourant nummer 10 • juli 2007
5
Gedempt Tij++ Kansen voor natuurherstel Lauwersmeer
Binnen de Watervisie Lauwersmeer wordt gezocht naar zowel een duurzame waterbeheersing van Noord-Nederland als naar herstel en behoud van de natuurwaarden van de Lauwersmeerpolder. Met het scenario ‘Gedempt Tij++’ kan een aanzienlijk deel van de Lauwersmeer veranderen in een brak tot zout getijdengebied met estuariene kenmerken. Periodiek binnenlaten van extra zeewater kan uitbreiding van hoogopgaande begroeiing tegengaan en leiden tot een flinke oppervlakte met kweldervegetaties.
Verwachte kweldervegetatiezonering bij Gedempt Tij++ onder beweide condities (Van de Rijt & Esselink, 2006)
De Lauwersmeer ontstond in 1969 door afsluiting van de Lauwerszee. Tot die tijd bestond het landschap uit geulen, wadplaten en smalle landaanwinningkwelders. Na de afsluiting werd een streefpeil ingevoerd dat ongeveer overeenkwam met de vroegere laagwaterstand. De wadplaten kwamen vrijwel permanent droog te staan. Door de aanvoer van zoet water raakte het meer snel ontzilt, terwijl zich op de traag ontziltende wadplaten een vegetatie van zouttolerante plantensoorten ontwikkelde. Het gebied had aanvankelijk een zeer open karakter. ‘Door het min of meer vaste streefpeil kalven de oevers af en komen vitale rietzomen niet goed tot ontwikkeling,’ constateert Ernst Lofvers van RWS RIKZ. ‘De relatief lage peilen en de voortgaande ontzilting leiden voorts tot het gestaag dichtgroeien van het gebied met landriet, struikgewas en bos, waardoor steeds meer van het karakteristieke open landschap en bijbehorende natuurwaarden verloren gaat.’ Ook in het waterbeheer dienen zich problemen aan. Het voor Friesland en Groningen zeer belangrijke boezemwater staat zwaar onder druk door de verwachte zeespiegelstijging en bodemdaling. De spuimogelijkheden nemen af en door een ander neerslagpatroon zullen de afvoerpieken in de toekomst juist toenemen.
Verruiging in de Lauwersmeer door landriet, struikgewas en bos
Watervisie Lauwersmeer Om tot een integrale aanpak te komen voor het toekomstige waterbeheer werken de provincies Groningen en Fryslân met de waterschappen, LNV, Staatsbosbeheer en RWS gezamenlijk aan de Watervisie Lauwersmeer. Vele varianten van waterbeheer zijn onderzocht, waaronder ‘Gedempt Tij++’. Dit scenario komt als enige tegemoet aan de natuurdoelstellingen van het Nationaal Park Lauwersmeer: herstel en behoud van het open karakter en zo mogelijk herstel van estuariene kenmerken. Met het huidige spuicomplex is overigens maar een getijslag van circa 50 cm haalbaar. Bij Gedempt Tij++ moet daarom periodiek extra zeewater worden ingelaten om een aanzienlijk deel van het gebied te kunnen inunderen met brak tot zout water. Daarmee ontstaan kansen voor kwelderontwikkeling. Gedurende de rest van de tijd wordt de getijslag laag gehouden (tussen NAP -100 cm en NAP -50 cm) om afvoer onder vrij verval vanuit Friesland mogelijk te houden. Bij Gedempt Tij++ wordt een gemiddeld langere overstromingsduur van het kwelderareaal verwacht dan in natuurlijke situaties, zoals langs de Waddenkust. Naar verwachting zal daardoor de vegetatiezonering naar boven opschuiven en het gebied tot gemiddeld hoogwater uit kale slikken bestaan. Lofvers: ‘Door het Gedempt Tij++-scenario te combineren met beweiding kan de handhaving van een open landschap met laagblijvende vegetatie het beste worden gerealiseerd. In de zuidelijke helft zal door aanvoer van zoet water uit het achterland ruimte blijven voor rietvegetaties met bosvorming op de hogere delen.’
Doorbreken van harde grenzen Gedempt Tij++ kan een goede bijdrage leveren aan het ‘doorbreken’ van de harde grens tussen zout en zoet, een duidelijk streven van onder andere de PKB Waddenzee. Berekeningen wijzen uit dat de Lauwersmeer kan fungeren als mengzone van zoet en zout water: van een overwegend zoet zuidelijk deel via een brak middendeel naar een zout noordelijk deel. De gradiënt kan gedurende het jaar echter behoorlijk verschuiven. In zomerse omstandigheden kan het systeem vrijwel geheel zout worden, terwijl in de winter het water tot nabij de spuisluizen zoet kan worden. Wat de gevolgen daarvan zijn voor het aquatische ecosysteem moet nader worden onderzocht. Dat geldt ook voor de mogelijkheden voor het behoud van een permanente aanvoer van zoet water in de zomer om een zoet-zoutgradiënt in stand te houden. Estuariene kenmerken komen ook tot uiting in de morfologische ontwikkeling. Door de hoge stroomsnelheden zal in het noordelijk deel een erosiegeul ontstaan, met in de nabijheid zandige afzettingen. Verder zuidwaarts zal sedimentatie van slib optreden. De opslibbing van de platen zal in eerste instantie gering zijn. De oude getijdengeulen van de Lauwersmeer zijn zo ruim dat het vanuit zee instromende sediment voornamelijk daar zal bezinken. Het zal 25 tot 100 jaar duren voordat het gebied in morfologisch evenwicht is. Zolang dit evenwicht niet is bereikt, zal de afkalving van de onbeschermde en aan golven blootgestelde oevers doorgaan, zij het in mindere mate dan bij het huidige beheer met de vaste streefpeilen.
Zeespiegelstijging en bodemdaling zullen ook bij Gedempt Tij++ doorgaan en leiden tot meestijgende (laag)waterstanden en een afname van het intergetijdengebied in de Lauwersmeer; het gebied zal dus geleidelijk ‘verdrinken’. Lofvers: ‘Het is te verwachten dat rond 2030 een zeegemaal bij Lauwersoog nodig is. Niet alleen om de afvoerpieken te kunnen wegpompen, maar ook om de laagwaters te kunnen handhaven. Daarmee blijft het dan ook mogelijk om gedurende een deel van het getij vanuit de Friese en Groningse boezems onder vrij verval te lozen.’ De besluitvorming over het project is momenteel uiterst onzeker. De kosten en het ontbreken van voldoende bestuurlijke draagvlak voor inlaat van zout water zijn belangrijke knelpunten. Volgens schattingen van de Watervisie zou het meer dan 300 miljoen euro kosten om het scenario ‘in optima forma’ te realiseren. Dat bedrag is overigens niet alleen nodig om de natuurdoelen te behalen, maar ook voor de investering in gemalen en kunstwerken als oplossing voor het toekomstige waterbeheerprobleem. Of het scenario Gedempt Tij++ de benodigde investering waard is moet nader worden onderzocht.
w•7-025-ZoZoKrant-10-9
6
05-07-2007
15:30
Pagina 6
Zoet-Zoutcourant nummer 10 • juli 2007
Waterkwaliteit en ecologie Veerse Meer:
Schoolvoorbeeld van herstelvermogen zoute ecosystemen Nog maar enkele jaren geleden werd het Veerse Meer geplaagd door overmatige algenbloei, zuurstofloosheid en de massale aanwezigheid van zeesla, terwijl de soortendiversiteit van planten en dieren erg gering was. Toevoer van zout water uit de Oosterschelde gaf de aanzet tot het nagenoeg onmiddellijke en algehele herstel van het ecosysteem, met als gevolg een significante verbetering van de waterkwaliteit en een opmerkelijke toename van de soortenrijkdom.
Een schets van de invloed van zout op de waterkwaliteit van het Veerse Meer begint per definitie bij de ontstaansgeschiedenis van dit eerste ‘product’ van de Deltawerken. Toen in 1961 het Veerse Gat en de Zandkreek met dammen werden afsloten, was alle aandacht gevestigd op het veiligheidsaspect van deze ingreep. Vragen die opkwamen over de ecologische gevolgen konden niet worden beantwoord, want er was geen of nauwelijks een referentie te vinden voor de nieuwe situatie. De ontwikkelingen in het Veerse Meer werden dan ook worden beschouwd als een grootschalig proefproject voor de deltawerken die nog zouden volgen. Het Veerse Meer werd een stagnant brak water met een peil dat werd afgestemd op de behoeften van de landbouw in de omringende polders. Dat betekende onder meer een peilverlaging van zo’n 70 cm in het winterseizoen om voldoende boezemcapaciteit te hebben voor het bemalen van de polders. In de zomer werd het peil op NAP-niveau gehouden, waardoor het meer een populaire omgeving werd voor water- en oeverrecreatie, sportvissers en kamperende toeristen. Ruim 45 jaar na de afsluiting van het meer maakte Eugène Daemen van RWS Zeeland een balans op van de ontwikkelingen die volgden. Voor de waterkwaliteit en de ecologie waren dat geruime tijd vooral negatieve ontwikkelingen. Het meer was een opvangbassin voor uitgeslagen polderwater dat onder andere veel stikstof en fosfaten bevat. Het watersysteem werd daardoor voedselrijk – wat duidelijk merkbaar was aan hevige algenbloei in de zomer –, had een slecht doorzicht en er trad een algehele ecologische verarming op. Ook had het meer veel last van zuurstofproblemen in de diepere lagen.
Snel zout Begin jaren negentig werd besloten het Veerse Meer door te spoelen met schoon zout water uit de Oosterschelde. Hiervoor zou een doorlaatmiddel moeten worden gebouwd in de Zandkreekdam. Het duurde nog vijftien jaar voordat dit doorlaatmiddel, de Katse Heule, een feit was. De uitwisseling met de Oosterschelde zorgt voor een zeer gedempt getij in het Veerse Meer van circa 12 cm. Dat is niet bijzonder veel, maar gezien het oppervlak van het Veerse Meer toch een fors debiet Oosterscheldewater, circa 40 m3 per seconde, dat tweemaal per etmaal in- en uitstroomt. De verwachting was dat het hele meer na een jaar het gewenste zoutgehalte van 11 tot 15 gram chloride per liter zou bereiken, maar het streefbeeld was al binnen één maand gerealiseerd. De oorzaak bleek een rondgaande beweging van het water in het meer, die door de inlaat van zoutwater op gang kwam. Het zoute water heeft een hoger soortelijk gewicht dan het brakke water dat al in het Veerse Meer aanwezig was. Zo blijft permanent een zekere gelaagdheid in stand die ervoor zorgt dat uitgeslagen licht brak polderwater – waarmee de nutriënten in het Veerse Meer komen – in de bovenste (lichtere) waterlaag blijft hangen. Op dat niveau bevindt zich ook de doorlaatopening van de Katse Heule, zodat relatief veel nutriënten met het afgaand tij uit het Veerse Meer verdwijnen. Bij inkomend tij stroomt het ingelaten zoute water in een tegenbeweging op dieper niveau tot in de verste uithoeken van het meer.
Significant effect Het effect van de wateruitwisseling met de Oosterschelde was snel te merken. Het chloridegehalte steeg fors, de waterkwaliteit werd significant beter en ook de ecologie verbeterde aanzienlijk. De soortenrijkdom van macroalgen, fytoplankton, vissen en bodemdieren is toegenomen. Zo signaleerden duikers verschillende diersoorten die in het afgesloten Veerse Meer niet meer voorkwamen, zoals bruine plooislakken, botervissen en hooiwagenkrabben. Vissers troffen nieuwe en tot voor kort verdwenen soorten vis aan, zoals snotolf, diklipharder, zeenaald en koornaarvis. In oktober 2004, vier maanden na de opening van de Katse Heule, werd voor het eerst sinds decennia weer een zeehond waargenomen. Ook kwamen er al snel veel jonge mosselen voor, die vervolgens uitgroeiden tot mooie exemplaren van ouderwetse Oosterschelde kwaliteit.
Verhoging winterpeil Effecten doorlaatmiddel op het Veerse Meer 1 – Chloridegehalte Vroeger was dit 6 tot 12 gram chloride per liter. Na het in werking stellen van de doorlaatopening is het 12 tot 16 gram chloride per liter. Dit heeft een verrijkend effect gehad op het aantal mariene soorten in het meer. 2 – Doorzicht Het doorzicht van het water is sterk verbeterd. In de oude situatie was dat niet meer dan 1 meter. Na één jaar gebruik van het doorlaatmiddel was het gemiddeld 1,5 meter, terwijl er nu perioden zijn waarin 3 tot 3,5 meter doorzicht wordt gemeten. 3 – Algenbloei Is sterk verminderd. Vroeger was het meer vaak het hele jaar troebel, nu alleen tijdens de typische perioden van algenbloei in het voorjaar. 4 – Zuurstofgehalte Is sterk verbeterd. Door gelaagdheid wordt het diepere water (onder de 5 meter) in de zomerperiode zuurstofloos (< 2 mg zuurstof per liter). Eerst was ’s zomers 30 tot 40 procent van de diepere delen zuurstofloos, nu ligt dat percentage bij 10 procent. De zuurstofuitputting is overigens ook sterk afhankelijk van de weersomstandigheden, een sterke wind kan een aanzienlijke menging veroorzaken en dus voor extra zuurstof zorgen.
Met het huidige peilbeheer, een zomerpeil van -0.10 m NAP en een winterpeil van -0.60 m NAP, valt er in de winter een brede oeverzone droog waarin een hoge biomassa aan bodemdieren voorkomt. De lage instelling van het winterpeil leidt dan telkens weer tot een grote terugslag in de ontwikkeling van flora en fauna in de oeverzone. Ook het effect van de doorspoeling is in het winterseizoen duidelijk waarneembaar zwakker, omdat er door de peilverlaging veel minder water met de Oosterschelde kan worden uitgewisseld. In de winter staat de Katse Heule zelfs veelal dicht, omdat anders het peil te hoog wordt. Het zou voor de waterkwaliteit en met name de ecologie gunstig zijn als het peil in de winter minder ver zou worden verlaagd, bijvoorbeeld tot slechts -0.30 m NAP. Daardoor zou ’s winters het gunstige effect van zoet-zoutmenging nog worden versterkt en het nadeel van het jaarlijks afsterven van de levensgemeenschap op de droogvallende oeverzones worden verminderd. Met name de landbouw is echter bang dat een hoger winterpeil leidt tot meer zout in het polderwater. Ook wordt gevreesd voor een te geringe boezemfunctie van het meer. In natte perioden zou dit kunnen leiden tot waterschade in de polders. Daar staat tegenover dat er 12 miljoen euro is uitgetrokken om de afwatering van het gebied rond het Veerse Meer te verbeteren. Bovendien biedt de Katse Heule de mogelijkheid om het peil veel nauwkeuriger te regelen dan zonder doorlaatmiddel mogelijk was, zodat het peil tijdens natte perioden snel kan worden verlaagd om de waterafvoer vanuit de polders veilig te stellen.
5 – Gehalten aan stikstof en fosfaten Er is enige afname van stikstof geconstateerd, al is dat nog niet spectaculair. Daarentegen is er wel een heel duidelijke afname van fosfor opgetreden. Het is nu zelfs zo dat de beperkte concentratie van P de limiterende factor is voor algengroei. De snel optredende effecten van de ‘verzouting’ maken het Veerse Meer tot een schoolvoorbeeld voor het herstelvermogen en de zelforganisatie van ondiepe zoute ecosystemen. In ondiepe zoute meren kunnen schelpdieren als mosselen en strandgapers binnen enkele dagen het hele watervolume affiltreren, waardoor de algenconcentratie laag blijft. Door de verzoeting van het Veerse Meer was het bestand aan filtrerende schelpdieren (zeg maar: ‘grazers’) hier sterk teruggelopen, met overmatige algengroei als gevolg. Toevoer van het zoute Oosterscheldewater leidde binnen een jaar tot een algeheel herstel van de schelpdierfauna, waardoor ook de graasdruk weer toenam, met als gevolg een significante afname van de hoeveelheid algen.
Wateruitwisseling met de Oosterschelde leidde snel tot verbetering van waterkwaliteit en
De veranderingen hebben voor sommige gebruikersgroepen van het Veerse Meer ook minpunten. Sportvissers signaleren dat het bestand aan jaarlijks uitgezette forellen achteruit gaat. Ook is de kans op aanwezigheid van kwallen toegenomen voor sommige zwemmers een hinderlijk potentieel probleem.
ecologie in het Veerse Meer