APRIL 1970
Na de Statenverkiezingen Manifest van de Communistische Partij van Nederland
129
Partijbestuur CPN was bijeen
131
Lenin en de Nederlandse arbeidersbeweging
Jaap Wolff
132
Benepen compromis over het echtscheidingsrecht Monopolies en wetenschap
8. Schmidt
140
R. Milikowski
150
UIT DE TIJDSCHRIFTEN
Marxisme en wetenschap
162
De geheimen van de Vietnamese oorlog
W. Burchett
170
POLITIEK EN CULTUUR verschijnt maandelijks bij uitgeverij Pegasus Leidsestraat 25. Amsterdam-C., tel. 23.11.38 De abonnementsprijs is f 7.50 per jaar I 3.75 per halfjaar, losse nummers I 0.75 Ons qironummer is 173127, Gem.piro· P 15;17 Correspondentie over betaling en verkoop s.v.p zenden aan de administratie p /a Peqasus All.~ .... rr espondentie over de inhoud aan de redactie van P. en C., Prinsengracht 473, Amsterdam-C., tel. 62565
30e jaargang no. 4
april 1970
POLITIEK
EN CULTUUR maandblad, gewijd aan de theorie en praktijk van het marxisme-leninisme onder leiding van het partijbestuur der CPN
Na de Statenverkiezingen Manifest van de Communistische Partij van Nederland De vcrkiezingen voor de Provinciale Staten hebben een morele en politieke nederlaag toegebracht aan de regering-De jong. Deze is niet weg te praten en niet weg te zwijgen! De K VP en de andere rechtse partijen leden zware verliezen. Zij liepen terug van 48 procent in 1966 tot 41 procent in 1970 en verloren één miljoen stemmen. Dit is een politiek feit van de eerste orde, waarin zich grote veranderingen aftekenen. Alle partijen die zich baseren op de NAVO en de EEG vrezen de komende gemeenteraadsverkiezingen, die op 3 juni zullen worden gehouden. Tegen de groeiende oppositie uit alle lagen van de bevolking hanteren de NA VO-partijcn de onverhoeds doorgevoerde afschaffing van de opkomstplicht. Daarmee wil de reactie de werkende mensen van de stembus weghouden. Zij wil de parlementaire democratie vcrder ondermijnen en het kiesstelsel aanpassen bij andere EEG-landen, zodat de weg gebaand wordt voor de uitschakeling en volstrekte ondcrgeschiktmaking van het Nederlandse parlement aan een zogenaamd "Europees" parlement.
De regeringspartijen willen met behulp van allerlei kunstgrepen hun politiek voortzetten.
129
Vanuit de KVP wordt zware druk uitgeoefend voor de vcrsnelde doorvoering van een rechts-confessionele CDU naar Westduits model. Aangezien de kiezers alleen maar kunnen constateren, dat de PvdA-leiders geen werkelijke oppositie voeren en dat zij "trouw" blijven aan de NAVO, kon de PvdA zich ternauwernood op haar dieptepunt handhaven. Vondeling en Den Uyl gaan voort met hun PAK-capriolen, die bij de Statenverkiezingen zware averij hebben opgelopen. De anti-communistische elementen in de schamele restanten van de PSP pogen in dit PAK hun politieke bestaan te rekken en hun voor de arbeidersbeweging schadelijke activiteiten voort te zetten. De door pers, radio en televisie opgepijpte D'66 bleef verre achter bij haar eigen verwachtingen en kwam niet uit boven het Koekoekpeil in diens "beste dagen". Toch wordt er koortsachtig gewerkt om 0'66 voor de komende gemeenteraadsverkiezingen opnieuw naar voren te schuiven.
D'66 heeft niets met vernieuwing te maken; zij heeft zich ontpopt als de vurigste voorstandster van de Amerikaanse politiek van vcrscherpte NAVO-bewapening en inschaleeling van Nederland in de atoombewapeningswedloop. Zij loopt vooraan om het Nederlandse parlement te liquideren en om de democratische rechten van het volk aan te tasten. Dit optreden van D'66 past in het kader van het vcrscherpte optreden van NAVO-elementen in buitenland en binnenland, zoals dit ook blijkt uit de oprichting van DS'70, de door Vondeling en Den Uyl gedulde en met strijkages omgeven groepering van uiterst rechtse elementen uit de PvdA.
Tegenover rechts is eenheid van actie van alle wcrleers geboden! Eenheid van alle groepen van de bevolking, die door deze regering, door de politiek van NAVO en EEG in hun levensbelang worden getroffen. Zij vertegenwoordigen het nationale belang. In scherpe tegenstelling tot degenen, die in de regeringsbureaus van Den Haag hun horigheid aan het buitenland bewijzen op kosten van de boeren en andere groepen. Actie en eenheid zijn nodig. V oor hoger loon; Voor verdediging van de democratie, die aangetast wordt met pogingen tot invoering van een anti-stakingswet en wijziging van het bestaande kiesstelsel; Voor de veiligheid van ons land, die bedreigd wordt doordat de regering de weg wil inslaan van de atoombewapening.
130
De regering-De Jong moet 'é:erdwijnenl Er staan enorme belangen op het spel.
Daarom is de verkiezingsoverwinning, die de Communistische Partij van Nederland bij de Statenverkiezingen behaald heeft, van grote politieke betekenis. De CPN ging in vergelijking met de vorige Statenverkiezingen niet alleen in percentage, maar ook met 53.000 stemmen vooruit. Daarmee kwam zij van dertien op achtentwintig zetels in de Provinciale Staten. De Communistische Partij van Nederland neemt thans in een aantal politieke en industriële centra van ons land een belangrijke positie in. In de provincie Groningen was er sprake van een ware doorbraak en behaalde onze partij 14.2°/o van de stemmen. In Amsterdam steeg het percentage tot 17.9 11 /o en in de Zaanstreek tot 17°/n. Het beeld van forse vooruitgang was ook in andere industriegebieden te zien. In de afgelopen weken zijn honderden nieuwe leden de rijen van onze partij komen versterken.
Op 3 juni a.s. zullen er weer verkiezingen plaats hebben. Ditmaal voor de gemeenteraden.
Ga naar de stembus om de Communistische Partij van Nederland een nieuwe verkiezingsoverwinning te be:wrgen.1 Stemt niet alleen zelf op de CPN, maar beweegt ook anderen in Uw omgeving - op Uw bedrijf, op kantoor of universiteit, in Uw plaats of buurt - hetzelfde te doen. Kiest communisten in de gemeenteraden. Het partijbestuur van de Communistische Partij van Nederland. Amsterdam, 4 april 1970.
Partijbestuur CPN was bijeen Het partijbestuur van de CPN was zaterdag 4 april bijeen ter bespreking van de uitslag van de jongste provinciale Statenverkiezingen en de politieke toestand. De inleiding over dit onderwerp werd gehouden door de voorzitter van het partijbestuur Hcnk Hockstra. Het partijbestuur besloot een manifest in massa-oplage uit te geven, dat gewijd zal zijn aan de vcrkiezingen en de politieke situatie en dat vcrspreid zal worden in de voorbereiding van de Eerste Mei-viering. Het partijbestuur roept alle werkers en leden van de partij op er zorg voor te dragen dat zoveel mogelijk mensen van dit manifest kennis kunnen nemen. Vooral ook met het oog op de komende gemeenteraadsverkiezingen, waarvoor thans de krachten ingespannen moeten worden, is dat van het grootste be-lang.
131
Lenin en de Nederlandse arbeidersbeweging Het is deze maand honderd jaar geleden, dat Wladimir Iljitsj Lenin werd geboren. Het eeuwfeest van deze geboorte - op 22 april 1870 - wordt dit j:1ar op grote schaal gevierd. Alle zijden van Lcnins omvangrijke en vruchtbare activiteit worden daarbij belicht, als revolutionair, als internationalist, als sta:ttsman. Opvallend is, dat ook allerlei burgerlui zich lopen te vcrdringen om Lcnin te herclcnken. V:tn de Unesco af tot aan reisbureaus toe spant men zich in om van dit eeuwfeest een graantje mee te pikken. Hetzelfde geldt voor een hele reeks zogenaamd wetenschappelijke instellingen die zich in het communisme heten te vcrdiepen en die de bcbngstelling voor Lenin en het leninisme in anti-communistische richting willen leiden. Als van deze kant Lenin herdacht en gevierd wordt, dan alleen maar om zijn werk te mummificeren, om de revolutionaire inhoud van bet leninisme onzichtbaar te maken achter bergen papier, of die nu dienen om er wijdlopige doch lege beschouwingen op af te drukken of om er veelkleurige feestelijke confetti van te maken. Het is hetzelfde procédé, dat voordien reeds ten aanzien van Marx is toegepast. De beste manier om Lenin te herdenken, is om het leninisme in de huidige tijd toe te passen. Dat gebeurt niet door allerlei uitspraken van Lenin te herhalen en door reeksen citaten aan te voeren, die zijn inzicht en de kracht van zijn revolutionaire optreden laten zien, maar die toch nooit botweg op andere tijden en andere omstandigheden mogen worden toegepast. Dit geschiedt alleen door de werkelijkheid, waarin wij leven, in leninistische scheppende en kritische :.r.in te bestuderen en in revolutionaire zin te veranderen. Zo is dit eeuwfeest tegemoet getreden door het 23ste congres van de Communistische Partij van Nederland, dat hieraan veel aandacht besteedde. Op de tweede congresdag werd in een referaat van Paul de Groot een reeks grote vraagstukken behandeld, die alleen door uit te gaan van het leninisme opgelost kunnen worden. Dit artikel heeft 5lechts een :.r.eer beperkt doel. Het wil laten zien hoe Lcnin indenijd enkele problemen van ideologische aard die in de Nederlandse arbeidersbeweging aan de orde waren, als ook de da~umce vcrbonden praktische vraagstukken, zag en beoordeelde. /:onder daarbij echter volledig te kunnen of te willen zijn. Van Kol en zijn koloniale program
132
Met de Nederlandse arbeidersbeweging kwam Lcnin in het begin van deze ecu w in aanraking op de congressen en bijeenkomsten van de Tweede Internationale. Het opportunisme, dat
binnen de Tweede Internationale steeds sterker om zich heen greep, uitte zich in de SDAP bijzonder openlijk. Vooral inzake het koloniale vraagstuk traden de opportunistische opvattingen duidelijk aan de dag. Deze werden met name door de koloniale specialist van de SDAP, Van Kol, naar voren gebracht, ook op internationale congressen. Herhaaldelijk heeft Lenin de standpunten van Van Kol scherp bestreden. Op het congres te Stuttgart in 1907, waaraan Lenin deelnam, was er in een speciale commissie en op de plenaire zittingen fel over gedebatteerd, waarbij vertegenwoordigers van de bolsjewistische partij met Van Kol en andere opportunisten in botsing kwamen. Lcnin heeft in enkele artikelen, die hij in de Russische socialistische pers schreef over het congres, dit hele debat uitvoerig besproken en de betekenis ervan geschetst. In de ontwerp-resolutie die in de cmwrescommissic aan de orde kwam en die met medewerking van'' Van Kol was opgesteld, werd slechts in vage, rekbare bewoordingen over het kolonialisme gesproken. De bevrijdingsstrijd van de koloniale volken en het optreden van de proletariërs in de ;mpcrialistische landen tegen het kolonialisme we,·cl geheel buiten beschouwing gelaten. Een passage over "de opvoeding tot onafhankelijkheid" moest het wmmum van het streven naar hervormingen zijn. Doch de opportunistische meerderheid in de commissic wilde nog vcrder gaan en uiteilldelijk kwam Van Kol met een voorstel voor een nieuwe inleiditE~ tot de resolutie, waarin het kolonialisme niet veroordeeld werd en zelfs i'1 principe de noodzaak van het kolonialisme voor de arbeiders aan de orde kwam, die met behulp d~urvan hun beschavingsmissic zouden kunnen vcrvullen ... Lc11in ~;chrccf hierover, dat deze opvatting neerkwam op een ovcrgan[>, "naar de burgerlijke politiek en de burgerlijke wcrcldbe~chouwin~', die koloniale oorlogen en wreedheden rechtvaardigt". In de plenaire zittin!!, van het congres werd de tekst, zoals die door de onportunisti~;chc meerclcrhf:'id in de commissie was opgesteld, echter aff'Cwe:ten. fh<1.rbij ~'aVC'l de stemmen van de socialisti~chc partiien in de kleinere l;l_ndcn die geen koloniën bezaten, de doorslag. Van Kols toevoeging aan de resolutie werd vcrworpen en vervan[~cn door een vcroordeling van de koloniale politiek. Lenin trok uit deze f~an~j v~1n :taken op het cong;rcs twee conclusies: I) het opportunisme l,:o.d :t.ich "met zijn buigingen voor de buq~crliikr~ ':1eierij" duidelijk ontmaskerd; 2) dit negaticvr; kenmerk v:tn de Fnropc•e a~b-~idersbe,ve·~in!>; zou in sta:tt z:in 5~rotc schade toe te bren!~en a<J.n <~e /;-J;l.k v0.n het proletarÎ:-8t. Ruim een jaar late:, in oktober 1908, ~;rootte Lenin weer o~' Va11 Kols opvattim~en. Ditmaal gebeurde het op een conferentie van socialistische parlementsleden te Brussel, waara:>n Lcnin ;:~.ls lid van het internationale socialistische bureau deelnam. Van Kol poogde op deze bijeenkomst opnieuw zijn idee van een "positief" koloniaal program naar voren te schuiven. Lcnin vatte het referaat V:J.n Van Kol als volgt samen: "Van Kol ... concc,1trecrde alle aa,lclacht op de mogelijke ,hervormingen' van het koloniale leven in de tetjenwoordige orde. Als
133
een goedwillende ambtenaar noemde hij de meest uiteenlopende vraagstukken op, te beginnen met de eigendom van de grond, en te eindigen met de scholen, de bevordering van de industrie, Je gevangenissen enz.; daarbij onderstreepte hij de noodzaak praktisch te zijn en er bijvoorbeeld rekening mee te houden dat het algemeen kiesrecht niet altijd toepasselijk is voor wilden, dat men soms wel in de koloniën moet instemmen met de instelling van dwangarbeid in plaats van gevangenissen enz. enz. Het gehele referaat was doortrokken, niet van de geest van proletarische klassenstrijd, maar van de geest van het meest kleinzielige burgerlijke, of erger nog, bureaucratische, hervormersgcdoc." Ook op deze conferentie werden Van Kols opvattingen afgewezen, maar in het praktische handelen van de leidingen van de sociaaldemocratische partijen kwam dit opportunistische standpunt wel degelijk tot gelding. De gehele geschiedenis van het optreden van deSDAPen de PvdA ten aanzien van Indo-nesië heeft dit duidelijk aangetoond; wat Lenin de terugtocht naar de burgerlijke politiek :10emde, heeft inderdaad geleid tot de rechtvaardiging van koloniale oorlogen en wreedheden en thans tot het ondersteunen van het neokolonialisme, met de daaraan vcrbonden geldstroom naar het generaalsbewind in Djabrta. De oprichting van de SDP
134
De bestrijding v,1n de opportunistische en revisionistische opvattingen leidde vanzelfsprekend teo.elfder tijd tot belangstelling voor het optreden van hen, die uitgaand van marxistische denkbeelden in die zelfde geest optraden in de vcrschillende sociaaldemocratische partijen. Lcnin volgde de strijd van de Nederlandse Tribunisten (de linkse sociaaldemocraten rondom het blad De Tribune) en nam kennis van hun artikelen, in i'.overre die in de buitenlandse, hoofd,_akelijk Duitse, pers werden gepubliceerd. Toen zich in ons land de splitsing tussen opportunisten en linkse sociaaldemocraten voltrok, in 1909, stond Lenin volledig aan de zijde van de toen opgerichte SDP. Herhaaldelijk heeft hij in artikelen en in brieven de houding gegeseld, die Troclstra c.s. innamen tegenover degenen die l'.ich op marxistische standpunten plaatsten. Hij trad op voor de toelating van de nieuwe partij, de SDP, tot de Socialistische Internationale en sprak daarover in de zitting van het internationale socialistische bureau, die in no\'ember 1909 in Brussel werd gehouden. In zijn korte rede stelde Lenin vast, dat de splitsing een voldongen feit was, dat de nieuwe partij socialistisch was en dat haar recht tot deelname aan de congressen Yan de Socialistische Internationale niet te betwisten viel. Daarmee nam hij stelling tegen de pogingen om beslissingen uit te stellen ten einde een "verzoening" te bewerkstelligen; in zijn artikel over de zitting van het bureau verklaarde Lenin over Henriëtte Roland-Holst, die niet tot de nieuwe partij was toegetreden, dat zij "een ho-
peloos verzoenende houding" innam. De twee ontwerp-resoluties over dit vraagstuk, die aan het bureau werden voorgelegd, hadden beide een formeel karakter. Het ontwerp van de Duitse sociaaldemocraat Singer (door Lenin "een genadeloze strijder tegen het opportunisme" genoemd) was ten gunste van de SDP; het ontwerp van Adler bracht de sympathie ten aanzien van de opportunisten in Nederland tot uitdrukking. Lenin stemde voor het ontwerp van Singer, dat evenwel niet aanvaard werd. Adlers ontwerp behaalde de meerderheid, dank zij, aldus citeert Lenin in zijn artikel voor zijn blad De sociaaldemocraat een Duits orgaan, "de steun van een opportunistisch samenraapsel". Het is duidelijk, dat Lenins mening niet kan worden gezien als een oordeel over elk standpunt, dat de linkse oppositie in de SDAP had ingenomen in haar strijd tegen de opportunistische partijleiding; wel blijkt eruit, dat hij de oprichting van een zelfstandige revolutionair-marxistische partij als juist beschouwde en het standpunt van degenen die nog steeds wilden "verzoenen", afkeurde. Op vele punten waren er echter !~rote ideologische vcrschillen tussen Lenin en zijn bolsjewistische partij en de voormannen van de SDP. Er waren in de opvattingen van de SOP-leiding en -theoretici een reeks zwakke punten, die zich in de loop van de tijd zwaar deden gevoelen en die pas na veel moeite en strijd door de communisten konden worden overwonnen. Ook omdat Lenin het theoretische werk van de SOP-leiders, met name in zoverre dat in Duitse tijdschriften en kranten verscheen, aandachtig heeft ~;evolgd en daar ook over heeft geschreven, zijn deze vcrschillen tussen het leninisme en het "Hollandse" marxisme van de Tribunisten vaak zeer goed na te gaan. Dit geldt reeds voor de periode v66r de eerste wereldoorlog. Belangwekkend zijn bijvoorbeeld de weinig bekende aantekeningen, die Lenin maakte bij een artikel van Pannekoek in Die N cue Zcit van oktober 1913, waarin deze het vraagstuk van het reformisme aan de orde stelde en (op een onjuiste wijze) de marxistische houding ten aanzien van hervormingen schetste. Deze aantekeningen zijn te vinden in een voor de eerste maal in 1938 gepubliceerd deel van Lenins Notitieschriften over het imperialisme. In het bijzonder gaat Lenin in op Pannekoeks uitspraak, dat "het wezen van de socialistische klassenstrijd bestaat uit de onverbrekelijke eenheid van de strijd voor het socialisme en de vertegenwoordiging van alle directe belangen van het proletariaat". Lenin tekent daarbij aan: " ,Eenheid van strijd voor het socialisme en voor hervormingen' of ,en voor de directe belangen van de arbeiders'? Maar wat is de strijd voor het socialisme dan? In de formulering van Pannekoek wordt het verschil tussen de linksen en het "centrum" verdoezeld, vervaagd, weggenomen ... Deze formulering is onjuist. De strijd voor het s o c i a 1 i s m e bestaat uit de een he i d van de strijd voor de directe belangen van de arbeiders (daarbij inbegrepen hervormingen) en de re-
135
volutionaire s t r ij d om de macht, om de onteigening van de bourgeoisie." De formulering van Pannekoek hield de mogelijkheid in, dat de twee soorten van strijd zouden worden gescheiden, waarbij óf het optreden voor hervormingen slechts 1.ou samengaan met frases over het socialisme óf op een sectarische wijze de strijd voor het socialisme tegenover de directe belangenbehartiging zou worden gesteld. Bij een aantal van de Tribunisten is uiteindelijk deze mogelijkheid tot werkelijkheid geworden, waarbij Pannekoek zelf via een ultra-"links" sectarisme terecht kwam op een arbeidersvijandig standpunt! In de wereldoorlog
136
Toen de wereldoorlog in 19H W~ls uitgebroLen en de opportunistische politiek van de leidingen van de sociaaldemocratische partijen in het verraad aan de Socialistische Internationale en de besluiten van de internationale congressen haar logische consequentie had gevonden, versterkten zich de banden tussen Lenin en de bolsjewiki en de Nederbndse Tribunisten. Dezen hadden zich onmiddellijk uitgesproken tegen Troelstra's houding ten aanzie•1 van de oorlog en 1.ijn goc1svrede met de Nederland;:e bourgeoisie. Ook beschouwden de Tribunisten de oorlog als een imperialistiéche oorlog en spraken zij zich uit voor een revolutionaire uitweg uit de door deze strijd geschapen toestand. Lcnin beschreef hen daarom in een van zijn artikelen als ,,C0!1sequente, oprechte, vuri,~e en overtuigde intern<'tionalisten". Bijzonder verheugd was Lenin over het Yerschijnen Y<'-n Gorters brochure Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaaldemocratie, die reeds in het eerste oorlogsjaar verscheen en een vlammende aanklacht was tegen de opportunisten en tegen alle halfslachtif;en, die weliswaar met woorden nog wat napruttelden maar in feite dezel~de houding innamen. In artikelen en in brieven haalde Lenin vele 111;1len ~leze brochure aan, met name de kritiek op Kautsky. In een brief aan Wijnkoop wenste hii de SDP geluk met de brochure van Gorter. Aan Gorter zelf schreef Lenin (de tekst van deze brief is pas in 1960 bekend geworden), dat hij de Nederhndse taJl v~or 30-40 procent kon begrijpen, maar verheu[!d zou zijn als een vertaling hem in staat zou stellen alles te kunnen lezen en begrijpen. Bij zijn inspanningen om de revolutionaire stroming te verenigen en te komen tot de oprichting van een nieuwe, derde, Internationale poogde Lenin ook de SDP ten volle te betrekken. Dit blijkt zowel uit een l·ele reeks brieven aan Wijnkoop, die bewaard zijn gebleven, als uit enkele anc1ere brieven. Hetzelfde gold VOOr het ctot Stand brenf!en van inter•1.~.tionale tijdschriften, waarin allen die het verraad van het opportunisme (ook V8.n het Kautskyaanse soort) veroordeelden, z.ouden samenwerken. De SDP beschikte echter niet over een heldere en duidelijke politiek; noch ten aanzien van de aard van de wereldoorlog, noch over de standpunten die de revolutionaire krachten moesten innemen. De meningsverschillen en tegenstellingen onder
de leidende figuren van de SDP en de verkeerde sectarische opvattingen over de noodzaak van de aaneensluiting van de internationalisten leidden er bijvoorbeeld toe, dat de SDP niet deelnam aan de conferentie van Zimmerwald en dat een internationaal tijdschrift (Die Vorbote) uiteindelijk verscheen onder redactie van Henriëtte Roland-Holst, die pas in de loop van 1916 met haar Revolutionair-Socialistisch Verbond tot de SDP toetrad. Enkele jaren geleden, in 1964, is een brief gevonden die Lenin in maart 1916 schreef aan Henriëtte Roland-Holst, waarin hij ook zijn mening gaf over een door het RSV en de SDP tezamen opgesteld ontwerp-program. Lenin vond dit ontwerp "zeer slecht"; in het bijzonder kritiseerde hij het programpunt "afschaffing van het militaire stelsel". "Juist in geval van een socialistische revolutie zullen wc een leger nodig hebben voor de verdediging van de nieuwe orde. Wij zijn toch geen pacifisten. Wij kunnen toch niet rekenen op een directe overwinning in de gehele wereld (zonder burgeroorlog? zonder oorlog?)!", schreef hij. Het belangrijkste vond Lenin niet het opstellen van dergelijke programs met eisen; "de arbeidersbeweging heeft" - zo schreef hij in deze brief - "behoefte aan duidelijke opvattingen over de noodzaak om te breken met de sociaal-chauvinisten en kautskyanen, over illegale organisatie, over de middelen en methoden van massastrijd enz." Discussie over het zelfbeschikkingsrecht van de naties
In de discussie, die Lcnin met de Nederlandse Tribunisten en vooral met Gorter - voerde, speelde vooral de kwestie van het zelfbeschikkingsrecht van de naties een grote rol. In zijn brochure - overigens door Lenin hoog gewaardeerd - over de wereldoorlog had Gorter het zelfbeschikkingsrecht reeds ontkend. Het zelfbeschikkingsrecht, waarmee ook de heersende bourgeoisie in de kleinere landen schermde met het oog op haar eigen belangen - en de deelname aan de imperialistische oorlog was daarbij voor haar niet uitgcsloten - achtte Gorter, evenals een aantal andere linkse socialisten, onder het imperialisme uitgesloten. Kleine zelfstandige landen zouden niet meer zijn dan een strijdobject tussen de grote staten. In wezen werd daarmee tevens de strijd van de honderden miljoenen in de door de imperialisten onderdrukte landen vergeten en de positieve betekenis van de nationale bevrijdingsstrijd buiten beschouwing gelaten, zowel in de koloniën als in de landen die hun natiotulc onafhankelijkheid door het imperialistische optreden ten onder zien gaan. Lenin polemiseerde scherp tegen Gorter en tegen Rosa Luxemburg, die soortgelijke opvattingen huldigde. Tegelijkertijd liet hij evenwel niet buiten beschouwing, dat Gorter en andere SDP-crs de vrijheidsstrijd van het Indonesische volk wel degelijk ondersteunden. In zijn Stellingen over de socialistische revolutie en het recht van de naties op zelfbeschik/eing zei Lenin daarover: "Kameraad Gorter heeft ongelijk als hij in zijn uit-
137
stekende brochure ,Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaal-democratie' het beginsel van de zelfbeschikking der naties afwijst, maar hij past het op juiste wijze toe, als hij de onmiddellijke ,politieke en natumdc onafhankelijkheid' van Nederlands-Indië eist e•1 de Hollandse opportunisten ontmaskert, die weigeren deze eië te stellen en ervoor te strijden". Hierbij kan opgemerkt worden, dat Lenin ook de gebeurtenissen in Indonesië in de marxistische pers had gevolgd. Zijn bekende artikel Het ontwaken van Azië (van ll'Ci 1913), WZ!arin hij de in het begin van de twintigste eeuw begonnen periode van de wereldgeschiedenis zag als gekenmerkt door de strijd van het Europese proletariaat en het in beweging komen van de Aziatische massa's, was gebaseerd op gegevens over Indonesië. Uit de notit;eschriften over het imperialisme blijkt, dat Lenin bij zijn lectuur ook gestuit was op de naam van Multatuli en dat hij van plan was diens werk nader te leren kennen. Gorters opvattingen brachten deze ertoe aan de strijd in Nederland vrijwel geen betekenis toe te kennen. Hij schreef in 1916: "Men zal ons vergeven, dat wij met ons land zo goed als geen rekening houden ... Het Nederlandse proletariaat heeft te doen wat voor het proletariaat der grote landen der wereld nuttig is" ... Deze ideeën hebben in de geschiec:~ni~; van de Nederlandse communistische beweging een uiterst schadelijke uitwerking gehad; ze werden eigenlijk pas in de jaren na 1930 met succes overwonnen. Ook thans is een juist in:;.icht in de betekenis van de naionalc zelfbeschikking van de grootste betekenis. Het nationale clement heeft in ons land en in andere landen, die onder het beheer van de EEG en de NAVO staan, een revolutionaire inhoud. Dit nationale clement is ook van enorm belang voor de vormmg van een anti-monopolistische coalitie in ons land.
De ,linkse' opvattingen
138
Alle meningsverschillen met Gorter en anderen namen niet weg, dat Lenin na de overwinning van de socialistische revolutie in Rusland hun ondersteuning en hun medewerking bij de opbouw van de Sowjet-staat en de oprichting van een nieuwe, communistische, internationale bijzonder op prijs stelde. Hij heeft herhaaldelijk brieven gezonden aan Gorter, die toen in Zwitserland vcrtoefde en heeft ook door middei van Russische bolsjewiki die nog in dit land verbleven, zijn hulp ingeroepen, o.a. om op de hoogte gesteld te worden van de ontwikkeling in de revolutionaire beweging in het Westen en van de standpunten inzake de ideologische vraagstukken. Toen ir. S. J. Rutgers, die het eerste congres van de Communistische Internationale had bijgewoond, naar Nederland terugkeerde, sprak hij kort voor zijn vcrtrek nog met Lcni n, die hem een groet voor de N edcrlandsc communisten meegaf. Deze brief is pas in 1942 gepubliceerd in een in de Sowjet-Unie verschenen deel met Lenin-werkcn. De brief, gedateerd 14 oktober 1919, luidt als volgt:
"Waarde vrienden! Ik zend jullie de warmste groeten. Onze toestand is zeer moeilijk als gevolg van het offensief van de 14 staten. Wij spannen ons tot het uiterste in. De communistische beweging groeit in alle landen op een opmerkeliJke wijze. Het sowjet-stelsel is overal voor de arbeidersmassa's een praktische leuze geworden. Dit is een stap voorwaarts van wereldhistorische betekenis. De overwinning van de internationale proletarische revolutie is, wat er ook gebeuren moge, onvermijdelijk." De onjuiste opvattingen, die een aantal Tribunisten koesterden, leidden hen evenwel steeds sterker op de weg van het sectarisme, naar een ultra-"links" optreden dat een sterke band met de massa van de arbeiders onmogelijk maakte. In de periode van de revolutionaire gebeurtenissen in de Europese landen na de eerste wereldoorlog kwam dit bijzonder duidelijk tot uitdrukking. In het bijzonder was het Pannekoek, toen optredend onder het pseudoniem Horner, die met zijn "linkse" opvattingen, zowel in Nederland als in Duitsland, nadelige invloed heeft uitgeoefend. In zijn boek over de "linkse stroming" heeft Lenin deze opvattingen met alle scherpte gecritiseerd. Al zag hij deze "linkse" ideeën in het algemeen als een fout van een snel groeiende proletarische beweging, als een "kinderziekte", het was nodig de/.e ideeën met alle kracht te bestrijden en de toen ontstane communistische partijen te helpen ze te verslaan. In een ervaring van vele jaren van strijd heeft de CPN zich de leninistische opvattingen eigen gemaakt en de "linkse" opvattingen kunnen overwinnen. Degenen die deze bleven handlnven, kwamen uiteindelijk in anti-communistisch en anti-sowjet-vaarwater terecht. D:tt is duidelijk gebleken bij een figuur als Pannekoek en ook bij iemand als Luteraan, die in de jaren van de eerste wereldoorlog Lenin in Zwitserland heeft ontmoet, zich aanvankelijk solidair verkharde met de jonge Sowjet-staat, doch zich later met Gorter en Pannekoek afwendde v:1n de communistische beweging en persoonlijk een hele weg doorliep door allerlei anti-communistische partijtjes OJll uiteindelijk in Vrij Nederland (4 november 1967) als "oude kennis" van Lenin te pleiten voor het eren van Trotski ... Anderen als Van Ravesteijn kwamen uiteindelijk weer terecht in SDAP en PvdA. De Communistische Partij van Nederland heeft zich de leninistische opvattingen in lange jaren van strijd eigen gemaakt, ook door allerlei anti-leninistische ideeën te overwinnen. Zij spant l'.ich in om het leninisme op scheppende wijze toe te passen in de omstandigheden, waarvoor wij thans geplaatst zij'1. Dat is de beste wijze ook om deze honderdste verjaardag van Lenin te vieren! JAAP WOLFF
139
Benepen compromis over het echtscheid ingsrecht Kanttekeningen bij het wetsontwerp van minister Polak
140
Wat men de regeerders in Den Haag ook mag verwijten, zeker kan hun niet aangewreven worden dat zij overijld te werk zijn gegaan bij het indienen van wetsvoorstellen om het cchtscheidingsrecht te veranderen. Sedert 1838, toen de bepalingen over echtscheiding in het Burgerlijk Wetbock werden opgenomen, is er geen letter aan veranderd, ondanks alle ellende die deze wet voor duizenden echtparen meebrengt. Tot v,1ndaag de dag is dit stokoude cchtschcidingsrecht ongewijzigd gebleven temidden van stormachtige maatschappelijke ontwikkelingen, die Nederland zeker niet onberoerd hebben gelaten. Juist daarom beantwoordt dit echtscheidingsrecht minder dan ooit het geval is geweest aan de eisen die het leven stelt. Een voorbeeld: In artikel 263 van het huidige W ct boek van Strafrecht wordt bepaald, dat de ontbinding van een huwelijk nimmer door onderlinge toestemming kan plaats vinden. Maar rechtssociologische onderzoekingen hebben in 1968 aangetoond, dat 84 procent der ondervraagden echtscheiding bij onderling goedvinden mogelijk wil zien. Tegenover de snelle maatschappelijke ontwikkelingen, die de opvattingen van de mensen over hu welijk en gezin en de daarin geldende moraal bcin vloeden, stelt Polak echter slechts het benepen camproDis tussen het "haalbare" en wat gewenst is, een compromis tussen de wens naar vernieuwing en de conservatieve fatsoensrakkers en schriftgeleerden uit de confessionele partqen. De veranderingen in het cchtscheidingsrecht die Polak nu voorstelt, zijn daarom lang niet allemaal vcrbeteringen en van allerlei kanten wordt daar bijna dagelijks op gewezen. Om toch met de verbeteringen te beginnen: principieel de belangrijkste zijn de invoering van de mogelijkheid tot echtscheiding bij wederzijds goedvinden op grond van een "duurzame ontwrichting van het huwelijk" en de bepaling in de wet dat uiteindelijk c Ik huwelijk na verloop van tijd (vijf jaar) ontbonden kan worden, ook bij vcrzet van een der partijen. Dat laatste punt is wellicht van het allergrootste belang, waarbij de termijn van vijf jaar die minister Polak stelt even buiten beschouwing moet worden gelaten. Er zijn in Nederland talloze om wat voor reden ook mislukte huwelijken die niet te ontbinden zijn, omdat een van de echtgenoten de medewerking daaraan weigert. Onder de huidige wetgeving kan die weigering tot in lengte van dagen worden volgehouden. Men bereikt er mee, dat de man of vrouw voor wie liefde in h:1at is veranderd niet kan hertrouwen en dat de kinderen die later in een eventueel concubinaat worden gcboren zich altijd zullen herinneren dat zij geen "wettige" vader
hebben. Iedere advocaat weet uit zijn praktijk hoeveel leed door deze achtergebleven wetgeving is veroorzaakt. Het werd werkelijk tijd dat er een keer in deze situatie kwam. In kerkelijke kringen wordt dat nu kennelijk ook ingezien, anders zouden de voorstellen van Polak waarschijnlijk al bij voorbaat kansloos zijn geweest. Het is immers vooral ook de houding van de kerk geweest, die de wetgeving op het gebied van de echtscheiding voor een belangrijk deel heeft bepaald. Tot voor de reformatie was het het canonieke recht, dat de wet voorschreef bij huwelijk en scheiding van tafel en bed (verder gingen de kerk en het canonieke recht niet; kerkelijke echtscheiding was uitgesloten en de wettelijke echtscheiding werd niet erkend). Toen de overheid door het wegvallen van de functies van dit canonieke recht de huwelijkswetgeving ging vaststellen, bleef men de traditionele lijnen volgen. Hoewel voor de protestantse kerk de kwestie altijd minder streng leerstellig is geweest, werd ook hier de echtscheiding in principe afgewezen. Maar op grond van bepaalde bijbelteksten kon de protestantse kerk "overspel" als grond voor verbreking van de huwelijksband aanvaarden. In de traditionele houding van de kerken in Nederland is een grote verandering gekomen. Het Nederlandse pastoraal concilie van de RK-kerk heeft zich ervoor uitgesproken, dat een ernstige ontwrichting van het huwelijk als grond voor echtscheiding wordt aanvaard en in de Hervormde Kerk denkt men er net zo over. Ongetwijfeld heeft hierbij ook de praktijk van de grote leugen een rol gespeeld, waarbij overspel door een der partners voor de rechter wordt toegegeven, ook als iets dergelijks helemaal niet heeft plaats gehad. De kerken hebben moeten erkennen, dat het weinig verheven is om mensen die volkomen uit elkaar zijn gegroeid, te dwingen een onmogelijk geworden huwelijksband toch in stand te houden. Met het risico dat beide partners in felle vijandGchap tegenover elkaar komen te staan. Echtscheiding met wederzijds goedvinden wordt nu dus wettelijk mogelijk. De grote leugen kan in die gevallen worden afgeschaft. De wet eist geen schuldige meer en dus ook geen bekentenis van overspel. De enige echtscheidingsgrond wordt "duurzame ontwrichting van het huwelijk." Dat is een onmiskenbare verbetering ten opzichte van de thans geldende wetgeving. Remmen
Maar het ziet er naar uit, dat voor deze verbetering zwaar betaald moet worden. Minister Polak heeft namelijk in zijn wetsontwerp de invoering van een wachttijd van een jaar voorge~teld tussen het moment waarop het verzoek tot echtscheiding wordt gedaan en het ogenblik dat het vonnis wordt uitgesproken. Dat gebeurt volgens de toelichting op het wetsontwerp met het oog op het geven van "een ruime gelegenheid tot verzoening
141
142
en ter vaststelling van de duurzaamheid van de ontwrichting van het huwelijk", tegen "overijling" dus. Het is verleidelijk om hier enkele andere uitspraken van Polak tegenover te stellen. "Er :.r,ijn geen Iichtvaard ige echtscheid ingen, hoogstens lichtvaardige huwelijken", zei hij bij de publicatie van zijn wetsontwerp. En in :.r,ijn geschreven toelichting daarop heet het: "De rechtspleging is niet het aangewezen middel tot herstel van goede echtelijke betrekkingen. De realiteit is nu eenmaal, dat het in de meerderheid der gevallen voor een mogelijkheid tot verzoening te laat is wanneer de echtscheidingsprocedure is aangespannen." Dat is volkomen juist. De ervaring in de advocatenpraktijken is dat een echtpaar pas naar de rechter stapt om echtscheiding te vragen als het er van overtuigd is, dat het niet langer meer gaat. Echtscheiding is doorgaans geen ondoordachte aangelegenheid. Uit Amerikaanse onderzoekingen is bijvoorbeeld gebleken, dat er gemiddeld een jaar overheen t~ing voordat men na de eerste serieuze overweging een aan vraag tot echtscheiding bij de rechter indiende. Om die reden is het vcrzoeningsjaar dus niet nodig. Bovendien is het een achteruitgang ten opzichte van de huidige door de wet geboden mogelijkheid, om - :.r,ij het met behulp nn de grote leugen - binnen enkele weken tot een echtscheiding te komen. Uit het wachtjaar of verzoeningsjaar dat de minister wil, zal weer allerlei nieuwe narigheid voortvloeien. Het lijkt er veel op of de regering het bekende rouwjaar voor gescheiden echtgenoten, dat sedert I januari j.l. eindelijk uit het Burgerlijk Wetbock is verdwenen, langs een omweg weer wil invoeren. Een tweede rem die minister Polak heeft aangelegd, is de bepaling dat een huwelijk in principe niet ontbonden kan worden, als het niet twee jaar heeft geduurd. 1n de laatste iarcn worden gemiddeld zo'n 600 huwelijken die korter dan twee jaar hebben geduurd ontbonden. Het zijn de huwelijken van jonge mensen, die al vroe\!: merken dat zij zich hebben vergist. En zouden zij dan voor die vergissing gestraft moeten worden met een wettelijke bepaling, dat zij no\!' geruime tijd bij elkaar moeten blijven? Het zou waarschijnlijk heel w ,1t minder brokken veroorzaken als zulke jonge mensen op soepele wijze in de gelegenheid worden gesteld hun kennelijk overijlde huwelijk weer ongedaan te maken. Van een overijlde echtscheidin~ is dan geen sprake. Minister Polak wil echter kennelijk tegemoet komen aan de wensen van de rechtse kamermeerderheid om het scheiden, als het dan enerzijds makkelijker wordt gemaakt, aan de andere kant weer te bemoeilijken. Men kan zich zelfs afvragen, of op deze wijze de in 1955 aangenomen "wet tegen lichtvaardige echtscheiding", die nooit ten uitvoer is f~ebracht, niet door een achterdeurtje toch wordt binnengehaald. Minister Polak heeft weliswaar afgezien van het Romme-ideaal van een "gezinsrechter" en een "gezinsraad" (die hun neus in ieder huwelijk zouden moeten kunnen steken) uit het toenmalige wetsontwerp
van de KVP-minister Van Maarseveen, maar de K VP en de andere confessionele partijen, die destijds zulke voorstanders waren van de door Romme persoonlijk gcinspircerdc, doch gelukkig nooit ten uitvoer gebrachte wet, hebben er blijkbaar toch wel iets van willen overhouden.
Rechterlijke willekeur Een punt van groot belang in het wetsontwerp van m1mster Polak is de bijzondere rol die de rechter krijgt toebedeeld in de echtscheidingsprocedure. Met het oog op de rol van de rechter - en niet met de bedoeling het voor de mensen goedkoper en makkelijker te maken - wordt het scheidingsproces veranderd van een procedure waarin een dagvaarding moet worden uitgebracht in een procedure die in gang wordt gezet door een verzoek aan de rechter - een requestprocedure. Dat geeft volgens minister Polak de rechter "gelegenheid tot actief optreden". fn feite zal hier dus de rol van de rechterlijke macht, die juist in de laatste tijd een stroom van kritiek ondervindt, groter worden. Een dergelijke tendens is in de hele wetgeving van de laatste jaren merkbaar; het is een anti-democratische tendens, omdat een reeks bevoegdheden van de gekozen volksvertegenwoordiging (de wetgevende macht) worden overgedragen aan de rechterlijke macht. Hoc minder in een wet zwart op wit geregeld is, des te meer mogelijkheden krijgt de regering om deze wet met ministeriële beschikkingen in te vullen en des te meer gelegenheid krijgt de justitie, zonder enige democratische controle daarop, tot eigen interpretatie van de wet. In een maatschappij waarin de rechterlijke macht, ondanks alle verheven betogen over een onafhankelijke derde macht, een instrument is ter bescherming van de huidige klassenmaatschappij en van de belangen van de bezittende klasse is dat een uiterst gevaarlijke situatie. Concrec.:t toegcspitst op het wetsontwerp van minister Polak over het echtscheidingsrccht schept de toegemeten ruimte voor "actief optreden" van de rechter bovendien grote kansen op reehtsongelijkheid. ln gevallen waarin beide echtgenoten om echtscheiding vcrzoeken zal het inzicht van de rechter van weinig betekenis zijn. Volgens het ontwerp van het nieuwe artikel 154 van het Burgerlijk Wetbock wordt echtscheiding immers op gemeenschappclijk veo.oek van de echtgenoten uitgesproken "indien het ver?.ock is gegrond op hun !Jcidcr oordcel dat het huwelijk duur?.aam ontwricht is". Dus niet op het oordcel van de rechter. Hij gaat pas een rol spelen (maar dan wel een erg belangrijke) als hij bijvoorbeeld moet vaststellen, of er bijzondere omstandigheden /.ijn om de echtscheiding binnen een jaar uit te spreken, waartoe de wet hem de bevoegdheid geeft. Hoe zal de rechter vaststellen wat een bijzondere omstandigheid is? En is er geen grote kans, dat wat voor de ene rechter bijzondere omstandigheden zijn dat voor een andere helemaal niet zullen zijn?
143
Daarmee :;,ou :;eker in de eerste jaren van het nieuwe echtschcidingsrccht bij het ontbreken van jurisprudentie rechtsongelijkheid in de hand worden gewerkt. Ook 0111 die reden :;ou het beter zijn het eerder besproken verplichte vcn,ocningsjaar na een gcmeenschappelijk vcrzoek tot echtscheiding te schrappen uit de wet die minister Pobk thans heeft ingediend. Voorts :;,ou ovenvogcn kunnen worden 0111, naast de thans ingevoerde algemene cchtscheidingsgro'ld van "duurzame ontwrichting van het huwelijk", de bijz.ondere echtschcidint'sgronden zoals deze thans no~~ ~~cldcn (overspel, kwaadwillige vcrlating, veroordeling wegens misdrijf tot een vrijheidsstraf v~•.n vier jaar of lan;~cr en zw ".e \'Crwonding of mishandeling) te handhaven. In het voorlopig vcrslaL~ v,1n de Tweede Kamercommissic vraagt de CPN -fractie :;.ich af of een dergelijke toevoeg in~~ de rechtszekerheid niet groter kan maken en willekeur in interpretatie van de rechter niet k:1n tegeng<1an. Vooral wanneer een der partners zich vcrzet tegen een echtscheiding door bijvoorbeeld de ontwrichting van het huwelijl, te ontkennen of de andere echtgenoot erv:1n te beschuldigen dat hij of zij zL·lf
144
In een uitvoerig artikel in het Nederlands juristenblad schrijft prof. mr. I. Kisch, dat de rechtspraak hier "volkomen onvoorzien/Jaar" wordt. Om hem te citeren: "Menig recl1tcr zal, wanneer de vrouw zich beklaagt over een incidenteel buitenechtelijk avontuu;· van haar echtgenoot, haar tegemoet gaan in de zin van het cc~de adagium: "jeder Mann, wenn er kann, macht ein Seitensprung", zulks met aanmaning om aan het geval mi niet al te zwaar te tillen. Maar menig rechter ook zal de echtscheidingsactie, ter zake van overspel, aanmerken als een grondrecht van de gedupeerde partner en uit dien hoofde de actie toewij;.en. Nu wil ik mij in deze zaak niet partij stellen. Noch ook betreuren, dat, zolang mensen van uiteenlopende levensbeschouwing tot de magistratuur worden geroepen, de oordelen zullen uiteenlopen. Ik wil slechts wijzen op de onvermijdelijkheid van dit uiteenlopen, gezegd op het
non-praedieabele (onvoorspelbare) karakter van de rechterlijke uitspraak." Prof. Kisch wijst erop dat deze moeilijkheid zich al voordoet bij allerlei bewijsbare klachten, waarop bijvoorbeeld een vrouw de duurzame ontwrichting van haar huwelijk wil aantonen. Overspel kan worden waar gemaakt door een detective. De kwaadwillige vcrlating door brieven. De vrijheidsstraf door de justitie. De publieke belediging of mishandeling door de omstanders. Het drankmi~bruik door de kroegbaas. De onderfinanciering door de accountant. De lichamelijke of geestelijke ziekte die een normaal echtelijk leven verhindert door een medicus. In al deze gevallen kan de vrouw haar klachten wel bewijzen, maar het blijft de vraag of de rechter in deze klachten een voldoende rechtvaardiging van haar onbehagen ziet en de echtscheiding zal uitspreken. Het spreekt vanzelf dat de zaak nog gecompliceerder wordt bij klachten die naar de overtuiging van de vrouw het huwelijk duurzaam ontwrichten maar die niet te bewijzen zijn. Prof. Kisch noemt er een aantal: "Dat hij haar mishandelt of beledigt, nu echter niet in het publiek maar binnenskamers. Dat ernstige disharmonie is ontstaan door afwijkende opvattingen en gedragingen op het stuk van religie, moraal, maatschappelijke conventies. Dat een fundamentcel verschil inzake belangstelling, eruditie, intelligentie, kunstzin, elke mogelijkheid van intellectuele verstandhouding uitsluit. Dat de man haar, en de kinderen schromelijk verwaarloost. Dat zij - al of niet in verband met gevoelens, gericht op een ander - tegen de man een onoverwinnelijke afkeer is komen te koesteren." Al deze klachten hebben gemeen dat zij niet vatbaar zijn voor bewijs. En dat geldt nog sterker voor de klacht, die volgens de bij cchtscheidingszakcn betrokken juristen in hoge frequentie voorkomt, dat het intieme vcrkeer de echtgenoot niet de vreugde geeft die hij of zij er van mag verwachten, of dat het l"clfs als pijnlijk wordt ondervonden. Echtscheidingsgrond
Wat blijkt uit dit ::t!lcs? In de eerste plaats dat het een reële gedachte is van de CPN-fractie om naast invoering van de algemene echtscheiding~- grond van "duurzame ontwrichting" de bestaande en algemeen aanvaarde gronden waarop thans echtscheiding kan worden uitgesproken te handhaven. Op basis van deze bewijsbare gronden kan dan in elk geval een echtscheiding plaats vinden ook als de partner niet wil. Hoewel het een goede gedachte is de schuldvraag in echtscheidingszaken buiten beschouwing te laten - in vele gevallen is de schuld immers uitgelokt door de houding van de andere partner en slechts een symptoom van
145
een stukgelopen huwelijk -'- het wetsontwerp van de regering gaat zover niet. Alleen bij een gcmeenschappelijk verzoek tot echtscheiding blijft de schuldvraag buiten beschouwing; bij een eenzijdig verzoek om echtscheiding wil de regering de schuld-vraag handhaven. Het ziet er naar uit, dat ook de regeringspartijen daaraan zullen vasthouden en zich met hand en tand zullen vcrzetten tegen het idee van een eenzijdige huwelijksontbinding. In dat geval zou het uit de wet houden van de bestaande echtscheidingsgronden een beperking betekenen van het cchtscheidingsrecht. Over de mogelijke rechterlijke willekeur is hierboven reeds gesproken. ln de tweede plaats bevestigen de kanttekeningen van prof. Kisch nog eens, dat - ondanks de vcrbeteringen die de nieuwe echtscheidingswet biedt - in de praktijk, op grond van het inzicht van de rechter die de schuld moet vaststellen - echtscheiding voor lange tijd onmogelijk wordt gemaakt als een der partners daaraan niet wil meewerken. Het opzegbare huwelijk
Hoc moet men daar nu tegenover staan? Prof. Kisch formuleert zijn voorkeur voor het "opzegbare huwelijk". V elc juristen spreken met hem deze voorkeur uit en een vijftal organisaties, die zich bezighouden met ad viscri ng bij huwelijksmoeilijkheden en met de geestelijke volksgezondheid hebben in een stuk aan de Tweede Kamer - zij het met enige reserves - dezelfde mening geformuleerd. Opmerkelijk is, dat zich bij deze laatste organisaties ook rooms-katholieke en protestants-christelijke verenigingen bevinden. Minister Polak heeft zich reeds bij voorbaat geharnast tegen deze denkbeelden. Het is zijn mening, dat "als een echtscheiding kan worden uitgesproken op vcrzoek van een der echtgenoten" - hij gaf toe dat hier dan sprake is van een ontwrichting van het huwelijk- "we dan weer terugkeren tot het oud-testamentische vcrstotingsrecht." Zijn bovengenoemde opponenten hebben dat onmiddellijk weerlegd. De minister, zo ongeveer redeneerden zij, vergeet dat dit recht alleen voor de man gold, terwijl de man en de vrouw uiteraard dezelfde rechten n~oetcn hebben. Hoc juist dat ook is, in de werkelijkheid van vandaag ontbreekt er nog zoveel aan deze gelijke rechten dat men toch wel een vraagteken moet plaatsen bij de simpele oplossing van het moeilijkste probleem waarvoor iedereen staat die een oordeel moet geven over de ingediende echtscheidingswet en die daarop wellicht amendementen zou willen indienen. Economische drijfveren
146
Een kleine /l)Sprong van het directe probleem is hier gerechtvaardigd. In de kapitalistische staat is de wetgeving niet neutraal; zij dient de behartiging van de kapitalistische belangen, de be-
scherming van het systeem van ongelijkheid en uitbuiting. Met de wetgeving rond huwelijk en echtscheiding is dat niet anders. Deze wetten z;jn geënt op de historisch gegroeide toestand van het monogame gezi.1, dat op zijn beurt - zoals Friedrich Engels dat zegt - niet de vrucht was van de individuele geslachtsliefde, waarmee zij volstrekt niets te maken had. "Zij was de eerste gezinsvorm, die niet op natuurlijke maar op economische voorwaarden berustte, narnelijk op de overwinning van de particuliere eigendom op de oorspronkelijke natuurlijke gcmeenschappelijke eigendom", aldus Engels. Het huwelijk diende dan om de heerschappij van de man te bevestigen en om kinderen te vcrwekken die alleen de zijnen konden zijn en bestemd waren om 1"ijn bezittingen te erven. De huwelijkswetgeving heeft tot in de huidige tijd de sporen van deze historische ontwikkeling van het gezin en de manvrouw vcrhouding getoond. Discriminatie van de vrouw Zelfs in het huwelijk van de gewone man, waar men geen zorgen hoeft te hebben over de vcrdeling van het vermogen en waar de heerschappij van de man en de daarmee gepaard gaande onderdrukking van de vrouw alleen nog maar in rudimentaire vorm is overgebleven, spelen economische motieven nog een rol. In de kapitalistische maatschappij is immer::; een vaste rol vcrdeling tussen man en vrouw ontstaan. De man werkt buitens-hui~ en verdient de kost en de vrouw vcrzorgt huishouding en gezm. Zij kookte, waste, hield het huis schoon, kortom zorgde ervoor dat de man de volgende dag in staat was opnieuw zijn arbeidskracht in dienst van de ondernemer te stellen. Ook dat was tot voor betrekkelijk korte tijd een zware opgave. De vrouw vcrrichtte daarmee een groot brok maatschappelijke arbeid, waarvoor zij evenwel niet betaald werd. Haar rol in de maatschappij leidde er echter toe, dat de vrouw in financieel opzicht volkomen afhankelijk was van de man en in het overgrote deel van de huwelijken is dat tot vandaag de dag nog zo, zelfs al zouden de vrouw én de man anders willen. De modernisering van de industrie, de onvoorstelbare uitbreiding ook van de industriële produktie en de modernisering in de huishouding hebben voor de vrouw weer de weg naar beroep of bedrijf geopend. Maar het is nog wel steeds een weg vol hindernissen. Door het ontbreken van voorzieningen als crèches en opvangmogelijkheden van schoolgaande kinderen tussen de middag en in vakantietijd ondervindt de werkende gehuwde vrouw vele moeilijkheden. De onderbetaling, de onderwaardering en de belastingregelingen, het ~~ebrek aan mogelijkheden voor part-time werk, zowel voor de man als voor de vrouw zijn evenzovele belemmeringen. De maatschappelijke ontwikkeling en de strijd van de vrouwen zullen er echter toe leiden, dat steeds meer van deze bclcmme-
147
ringen worden opgeheven en dat werkelijk gelijke rechten van man en vrouw verwezenlijkt /.uilen worden. In zo'n situatie zou ook het echtschcidint~srecht heel wat makkelijker te regelen zijn dan op dit moment het geval is. Maar zover is het nog niet, ook al voltrekken zich thans grote veranderingen en g~1at de ontwikkeling sneL
Eenzijdig verzoek?
148
Daaraan kan men niet voorbijgaan bij een discussie over het huidige wetsontwerp: de vrouw is onder de huidige maatschappelijke verhoudingen niet gelijk te stellen aan de man en vcrkeert in een economisch afhankelijke positie. Daarmee dient het echscheidingsrecht rekening te houden. Wellicht niet in zijn principiële uitgangspuiHen maar /.eker wel in 1.ijn materiële uitwerking. Moet men het dus n!et Polak en de confessionele Tweede Kamerfracties eens zijn dat een eenzijdig vcrzoek tot echtscheiding moet worden afgewe'f.en als de "ontwrichting" aan de eisende partij te wijten is? Dit is zeer de vraag. Het is toch een onmogelijke :t.aak, om een man of vrouw te dwingen de huwelijksbanden te handhaven in een kennelijk grondig ontwricht huwelijk. Daarom dient, ;:oals de CPN-fractie dat in het voorlopig verslag over het wetsontwerp heeft uiteengezet, bij de regeling van het echtscheidingsrecht te worden uitgq~aan, enerzijds van een noodzakelijke vergemakkelijking van de echtscheiding maar ook van een even noodzakelijke bescherming van diegenen die deze hoe dan ook nodig hebben. Een verwijzing naar de bijstandswet, 1.oals door sommige juristen en met name in D'66-kringen wordt aanbevolen, getuigt van een grenzenloze botheid, onverschilligheid ten aanzien van de sociale gevolgen van een echtscheiding en minachting voor de mensen die met deze tra~;ische problematiek worden geconfronteerd. Natuurlijk, een huwelijk is zeker voor de gewone, werkende, mensen geen centenkwestie maar juist door de ongelijke positie van de vrouw kan men er niet onderuit dat materiële zaken bij de ontbinding van het huwelijk een grote rol spelen. Er zijn nog vele ingrijpende hervormingen nodig voordat een gelijkwaardige positie van de vrouw is bereikt en zulke zaken van geen betekenis meer ;:uilen zijn. Daarbij gaat het niet alleen om financiële kwesties, hoe belangrijk die ook zijn, het gaat ook om de algemene positie van de gescheiden vrouw in de samenleving, die - en dat weet iedereen - in allerlei opzichten niet gemakkelijk is. Zij moet als het ware een heel nieuw leven beginnen, opnieuw een plaats gaan zoeken. Onder de huidige ma~nschappelijke vcrhoudingen is daarom iedere oplossing die men vindt alleen maar een t!;edeeltelijke oplossing, een noodgreep. Gegeven die verhoudingen kan men niet meer doen dan een weg te Iocken die zoveel mogelijk recht
doet aan de man (aangenomen dat bij bet ven.oek tot echtscbeiding doet) die een nieuw leven wil beginnen en aan de vrouw die nu met de neus op de harde werkelijkheid van de maatschappelijke ongelijkheid wordt gedrukt.
Principiële verschillen De brief van de vijf eerdergenoemde organisaties is een sympathieke poging daartoe. In de brief wordt de wenselijkheid uitgesproken van een wachttijd bij eenzijdig verzoek, met name om de andere partner de gelegenheid te bicden de nieuwe situatie te verwerken, verzoeningspogingen te ondernemen, zaken te regelen en om alsnog tot een eenparig vcrzoek tot echtscheiding te komen. Een wachttijd van een jaar achten de opstellers van de brief voldoende. Het forceren van verzoeningspogingen in die periode achten zij geheel onjuist en zij hebben er bezwaar tegen als de adviesinstanties bij een dergelijke verzoeningspoging zouden worden ingeschakeld. Deze advisering kan, zo stellen zij terecht, slechts tot zijn recht komen wanneer men zich vrijwillig tot deze instanties wendt. Het ziet er naar uit dat het vraa~stuk van het eenzijdige verzoek tot echtscheiding een van de allerbelangrijkste discussiepunten zal gaan worden als, wellicht nog dit najaar, de wet door de Tweede Kamer in het openbaar zal worden behandeld. Van confessionele zijde is al verklaard dat men niet zal wijken. Eenzijdige amendering met bewilliging van de (VVD-) minister zou b~j hen de bereidheid om het wetsontwerp te aanvaarden wegnemen, zeggen z;j. Toch zullen z;j moeite hebben om hiervoor principiële argumc;lten te vinden. Men heeft zich immers reeds accoord verklaard - anders zou Polak de wet niet hebben ingediend om voor het eerst in de l'-Jederlandse wetgeving de huwelijksverbreking op eenzijdig verzoek in p'"incipe mogelijk te maken. Het gaat nog slechts om de termijn die vcrlopen moet tussen de aanvrage en het vonnis. Minister Polak heeft deze in dit geval op vijf jaar gesteld. Maar b:j de indiening van zijn wetsontwerp is hem op een persconferentie gevraagd, of hij er bezwaar tegen zou hebben als d;e term:jn (zoals i:1 vele andere Westeuropese landen) tot dr:e jaar zou worden teruggebracht. "Ik zie er geen enkel princip:eel bezwaar in", zei h;j toen. Man als er tmsen v''f en drie jaar geen principiële bezw:::re'1 ligge11, welke principiële bezwaren kunnen er dan zijn tussen drie jaar en één jaar? \Y;:j zullen het in het najaar met zeer veel woorden omkleed zonder enige twijfel te horen krijgen. B. SCHMTDT
149
Monopolies en Wetenschap De concerns die in West-Europa geH'Stigd zijn, zetten op het ogenblik alles op alles om tot een snelle technologische ontwikkeling te komen, om de verworvenheden van de wetenschap zo spoedig mogelijk bruikbaar te n1<1kcn voor technische toepassingen. Opgejaagd door de enorme technologische kennis, die de Amerikaanse indmtrie zich met name door de ruimtevaartprojecten en de bewapeningsopdrachten heeft verworven, streven 1.ij ernaar de wetenschap geheel aan hun winststreven ondergcschib te maken en volledig voor hun belangen uit te buitell. Deze tendens komt ook in ons land in een aantal praktische stappen tot uitdrukking: 1) De technocratische hcrstructurerin~~ van de universitaire opleiding. Daartoe dienen c1c plannen van Vcringa en de voorstellen in de nota-Po~;thumus. 2) De pogingen om het rese~uch-potcntieel dat aan de universiteiten en een aantal overheidsinstellingen \'oor wetenschappclijk onderloek besuat, in de directe produktiesfeer te brengen. 3) De subsidiëring van de research in bedrijfslaboratoria door de regering. 4) De internationale conn·ntr;Hie op technolo,~isch gebied. Dit geschiedt veelal in het bder v~m de NAVO en de EEG en heeft vaak betrekking op projecten, die ook van militair belang zijn. Het is met betrekking tot de eerste twee punten van belang om kennis te nemen \·an een rapport, ebt door het Philips-concern is uitgegeven. Dit geeft een vcrslag v~1n een internationaal seminarium 0\'l'r nc opleilling, 'i),lJ] lltll!!!ir/;;,mdigcn ·voor werk in de induslric, dat \'~1'1 2 tot 6 december 1968 in EindhoYcn werd gehouden. lharin wordt op :~cdetaillccrdc wij;.c aangegeven, hoe de monopolie•; de "samenwerking" tussen industrie en uni\'crsiteit :~eregeld wensen te 1.ien. !':onder er doekjes om te winden, wordt ge;.q~d, ebt voor elk bedrijf de voornaamste beweegreden tot die samenwerking ligt "in de behoefte de concurrentiepositie te vcrbeteren door ;ijn technologische capaciteiten uit te breiden". Niet alleen wordt het wetenschappelijke ondcr;oek onder de controle van de n1.1chtcn v~1n het grote kapitaal gebracht, ook de richting van het onderzoek wordt in steeds sterkere mate door het streven na:'r win~t bepaald. ! )it heeft ge\'olgcn voor vrijwel de gehele bl'\·olkin1',, mede omd:H de research voor de volksge/.ondhcid hicnan op niet te onderschatten wijze het slachtoffer is. Zo ;.ijn in de Verenigde Staten in de Lutstc tijd tal van gc;.ondhcidsoq~.1nisatie:; in ver1.et gekomen tegen de bezuinigingen, die ,.,111 regeringswege op het kankeronderzoek worden aangebr;1cht.
regering treedt de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid op als drijvende kracht. In deze Raad hebben o.a. zitting prof. dr. C. J. r. Böttcher (van de Shell), prof. dr. Ii. B. C. Casimir (van Philips) en prof. dr. J. Zijlstra (van de Nederlandse Bank). De regering blijkt zich in de politiek die ze volgt ten aanzien van het wetenschappelijk onderzoek, nauwkeurig te houden aan de adviezen die deze Raad geeft. Het hoeft nauwelijks betoog, dat dit beleid in feite bepaald wordt door de grote concerns, voorzover ze het overigens eens kunnen worden. Noch studenten, noch wetenschappelijke stafleden hebben hierin enige zeggenschap. Ook naar de achtergrond van bepaalde beslissingen van de Raad kan men vaak slechts raden. De universitaire herstructurering, die de regering in ijltempo tot stand tracht te brengen, heeft niet alleen ten doel de opleiding van hooggeschoolde wetenschappelijke kaders aan te passen aan kapitalistische behoeften. Ze moet ook de laatste resten van zeggenschap over het wetenschappelijke onderzoek aan de universiteiten uit handen van de hoogleraren nemen. Dat is o.a. de bedoeling van de plannen in het voorontwerp van wet van Veringa, die het ministerie van onderwijs en wetenschappen de volledige controle moeten geven over het bestuur van de universiteiten. Daartoe dient ook het voorstel van V erin ga "tot wijziging van de wet op het wetenschappelijk onderwijs in verb:md met een algemene herziening van de bekostigingsregeling voor de openbare en bijzondere instellingen van wetenschappelijk onderwijs" (in de wandeling de 100 procentregeling genoemd). Deze wetswijziging moet de mogelijkheid openen, dat in Den Haag over elk wetenschappelijk onderzoek afzonderlijk kan worden beslist of er al dan niet geld voor beschikbaar zal worden gesteld. Hiermee wordt nog eens duidelijk onderstreept, dat het bij de democratiseringsbeweging aan de universiteiten niet gaat om organisatorische kwesties, maar voor een belangrijk deel om de zeggenschap over het wetenschappelijke onderzoek.
Commercieel bedrijf Een van de verstrekkendste voorstellen, die de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid in zijn eerste interimadvies aan de regering (maart 1969) heeft gedaan, is het aanbevelen van contractonderzoek aan de universiteiten. Dit houdt in, dat een bepaald bedrijf op een universiteit een "order" kan plaatsen voor een researchproject. Het contractonderzoek heeft vooral in de Verenigde Staten zeer grote vormen aangenomen. Degene die het meeste geld op tafel legt, bepaalt zo welk onderzoek er aan de universiteit wordt viq;evocrd. In de Verenigde Staten zijn dat - en /'.o is het in alle Westelijke kapitalistische landen - de grote monopolies en het ministerie van c'efensie. De inkomsten van tal van laboratoria in cle Verenigde Staten bestaan voor het grootste deel uit geld, dat via contractonderzoek wordt verkregen.
151
152
Een van de bekendste researchcentra in Amerika, het Massachusetts Institute for Technology, omvangt 120 miljoen dollar per jaar uit defensiecontracten; dat is meer dan de helft van het totale budget van het instituut. De invloed, die het miliuir-!ndustrii.;k complex op deze wij1e op de Amerikaanse universiteit heeft ,·envorven, heeft reeds tot fel vcrzet aanleiding gegeven. I-let is een van de factoren, die bij de studentenopstanden op de1.c universiteiten een grote rol hebben gespeeld. Deze beweging richt zich o.a. tegen de reeds berucht geworden geheime onderzoeken voor het ontwikkelen van biologische en chemische wapens. Voor West-Europa wordt het contractonderzoek krachtig aanbevolen in het bock De Amerikaanse uitdaging van de Fransman Servan-Schrciber, ceil van de ideologische idolen van 0'66. Hij schrijft: "De laboLHoria, 1.owel die welke onder de ministeries reswrtercn, als die van de universiteiten, moeten het een gewone z.a;1k vinden onder contract te werken en in de richtinf~en die door de industriëlen worden aangegeven." In Nederland is deze vorm van contractonderzoek met name door Philips herhaaldelijk bepleit. Ook nu wordt er aan de universiteiten en hogescholen onderzoek vuor de iPdustïie uit;;evocrd. De brochure Universiteit en onderncrning, die in l 968 in Nijmegen werd uitgegeven, noemt daarover een reeks feiten, w:,aruit bLjkt dat het Instituut voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) er een centrale rol venult. Nu de rcsea~c·h 'an steeds ;~roter bcbng \\ordt voor de produktie, wordt ernaar gestreefd veel grotere delen van de universitaire rese.nch in het werk voor de industrie te betrekken. Deze doelstelling komt duidelijk tot uitdrukking in de researchbegroting van november 1969. Zie bijvoorbeeld de volgende uitspraak: "De uitvoering van research door de universiteiten en hogescholen in opdracht van derden (bedrijfsleven en overheid) heeft in Nederland, in tegenstelling tot bijvoorbeeld West-Duitsland, geen grote vlucht genomen. De Raad is van oordeel, dat de universiteiten en hogescholen gestimuleerd behoren te worden in a~1nvaarding en behoorlijke vervulling van ondcr/.ockopdrachten ... Van belang is in dit verband, dat het in september 1969 bij de Staten-Generaal ingediende voorstel tot wijziging van de wet op het wetenschappelijk onderwijs o.m. beoogt mogelijkheden te openen, dat de universiteiten en ho~~escholen vrijelijk over de opbrengsten van contractresearch als extra-middelen beschikken. Hiervan kan uiteraard een stimulans voor deze samenwerking uitgaan." Er dienen hierbij enkele kanttekeningen te worden gemaakt. In West-Duitsland heeFt inderdaad het contractonderzoek een grote vlucht genomen. Om wat voor ll'Hlerzoek het daarbij o.a. gaat, werd in december 1969 door ~/estduitse studenten aan het licht gcbL1cht. Zij onthulden, dat aan de universiteit van Kiel geheime proc\·cn met 1.cnuwgas werden genomen en dat aan het instituut voor toegep~1ste fysica van de universiteit van Darmstadtaan r,1cbrsystemen voor Amerikaanse militaire
instanties werd gewerkt. Dit leidde tot grote beroering aan de betrokken universiteiten. Wat de rese:uchbegroting bedoelt met opdrachten van de overheid kan afgeleid worden uit het eerder genoemde interimadvies van de Raad van Advies: "Nagegaan moet worden of door Defensie niet geclassificeerde researchopdrachten aan universiteiten en hogescholen kunnen worden gegeven." Het wetsontwerp, waarnaar de researchbet~roting verwijst, betreft de 100 procent-regeling. En wel speciaal de volgende passage uit de toelichting erop: "Daartoe (bedoeld wordt een financiële rq',eling van de positie van de universiteiten) bestaat ook reden, omdat bij de openbare instellingen - evenals bij de bijzondere instellin;!,en - in de toekomst meer betekenis zal worden toegekend aan eigen vermogen en eigen inkomsten van de imtclling, welke buiten de financiële verhouding tot het rijk staan. Dit :t,a] ertoe kunnen bijdragen, dat de financiële zelfstandigheid van de openb::tre instellingen meer reliëf krijgt." Zo blijkt het wetsvoorstel te dienen om het contractond~rzoek mogelijk re m:1ken, al wordt dit met geen woord vermeld. Men moet daarbij bedenken, dat sinds 1966 elk jaar grote bezuinigingen :t,ijn aangebracht op de universiteiten en hogescholen. Vele faculteiten zijn als gevolg daarvan in een financiële noodsituatie geraakt. De regeri11g verlangt nu in feite, dat de universiteiten zich hieruit redden door onderzoekopdrachten van de grote concerns en van het ministerie van defensie aan te nemen. Zo snijdt het mes aan twee kanten. De regering maakt de weg vrij om nog ven~cre bezuinigingen op het hoger onderwijs door te voeren en de universiteiten worden gedwongen die researchprojecten ter hand te nemen, waarbij Shell, Philips, AKZO en de NAVO belang hebben. Het is het cynisme u::1 toD om r1it voor te stellen als een "bijdrage tot de financiële zelfstandi~heid" van de universiteiten. Niet alleen dat gepoogd worclt de universiteit te organiseren naar het model van de grote C''derncming. Er wordt zelfs geprobeerd er voor een deel C(:l commercieel bedrijf van te m9.ken. Het reeds genoemde Philips-rapport bevestigt in feite het bovenstaande. Als voorbeeld voor een samen werking van industrie en universiteiten wordt verwezen naar "vier verschillende researchinstituten die meer recent in Canada zijn opgezet en die door de universiteiten worden verund. De functie van deze instellingen is het aanb;eclen van '~nderzoek- en ontwikkelingsfaciliteiten voor industrieën ... Deze instellingen worden gesubsidieerd door het ministerie van industrie voor een periode van drie jaar; n:1 afloop van deze periode worden ze verwacht zichzelf te kunnen bedruipen." Het wordt dus prachtig gevonden, dat ze dan volko1~1en draaien op opdrachten van de industrie. Ook op EEG-niveau wordt aangedrongen op zulke regelingen. Dit bEjkt uit hetgeen het Financieel Dagblad schreef over de onderhandelingen over Eur~ctom. Volgens het blad (van 5 mei 1969) zouden er afspraken zijn gemaakt om de contract-
153
research te bevorderen om zo "industriële exploitatie" van de Westeuropese researchcentra te vergemakkelijken. Vooral door de Nederlandse regering zou daarop zijn aangedrongen. Het is inmiddels niet bij papier gebleYcn. Aan de Groningse en Eindhovense natuurkundefaculteiten wordt reeds contractonderzoek voor Philips gedaan. In Leiden is een half jaar geleden een commissie opgericht uit vcrtegenwoordigers van de Leidse universiteit en van de Leidse vereniging van industriëlen, die zich ten doel stelt te onderzoeken of er mogelijkheden bestaan dat bedrijven in de omgeving van Leiden onderzoek kunnen laten verrichten aan de Leidse universiteit. Voorts kan in dit verband worden gewezen op de aanzienlijke bezuiniging, die de regering heeft doorgevoerd op het budget van de Stichting voor Fundamentcel Onderzoek der Matcric (FOM). Dit betekent voor de meeste uniYersitairc natuurkundelaboratoria, dat ze minder geld voor apparatuur krijgen en dat de personeelsbezetting moet worden ingekrompen. Op hetzelfde moment wordt dan vanuit het bedrijfsleven aan dezelfde laboratoria in toenemende mate contractonderzoek aangeboden. De personeelsstop aan de universiteiten geeft de concerns eveneens mogelijkheden om de universiteiten binnen te dringen. Het is op een universiteitslaboratorium reeds voorgekomen, dat een natuurkundige alleen aan de universiteit kon blijven werken als hij in dienst trad van het Philipsconcern. Het is overigens vermeldenswaard, dat deze commercialisering van onderwijs en onderzoek aan de universiteiten ook tcrug te vinden is in de plannen, die - niet alleen in Nederland maar ook in Engeland - op stapel staan om de rijksstudietoelagen te vervangen door rentedragende lcnine;cn. De commissie, die dergelijke voorstellen uitwerkt, wordt voorgezeten door prof. Andriesen - die eveneens deel uitmaakt van de Raad van Advies voor het Wetenschapsbeleid. Subsidie voor bedrijfslaboratoria
154
Een van de kenmerken van de technologische ontwikkeling in de Verenigde Staten is het feit, dat de Amerikaanse regering gigantische bedragen ter beschikking stelt om de research in de industrie te subsidiëren. Volgens gegevens van de N ational Science Foundation bedragen deze subsidies 90 procent van de researchkosten op het gebied van Iucht- en ruimtevaart, 65 procent van de kosten op het gebied van electriciteit en electronica, terwijl d~ chemische research het minst gesubsidieerd wordt met "slechts" 20 procent van de kosten. De grootste bedragen worden daarbij via het Pentagon gedistribueerd. In 1970 zal door het Amerikaanse ministerie van defensie ongeveer 25 miljard gulden uitgegeven worden voor research en ontwikkelingswerk. De concerns in West-Europa eisen, dat ook zij grote bedragen van regerinsszijde roe~~e-;tcpt nllen krij;~en. h ]\Jederland is dit eveneens duidelijk merkbaar. De Raad va;1 Advies voor het Wetenschapsbeleid heeft de regering aanbevolen de directe financiële steun aan het bedrijfsleven voor ontwikkelingswerk
jaarlijks met 24-25 procent te verhogen. (Ter vergelijking: dezelfde Raad stelde voor de uitgaven voor de research ten behoeve van de volksgezondheid jaarlijks met 9-11 procent te laten stijgen ... ) In de afgelopen vijf jaar is de directe steun voor de research in de industrie al gestegen van 6 tot 60 miljoen gulden! Onlangs heeft de regering financiële steun verleend aan twee projecten. Voor het ontwikkelingswerk voor het ultra-centrifuge-project door Philips, Shell, VMF en Staatsmijnen werd 40 miljoen gulden uitgetrokken. Een zelfde bedrag is op tafel gelegd voor de ontwikkeling van een Westeuropese kunstmaan. De octrooien op de technische vondsten die hierbij worden gedaan komen in handen van de betrokken concerns. De monopolies maken gebruik van de grofste middelen om hun eisen ingewilligd te krijgen en belastinggelden voor de research in hun laboratoria af te dwingen. Tekenend daarvoor was de gang van zaken rond het isotopenonderzoek bij Philips. In augustus van het vorige jaar stelde Philips aan de toenmalige minister van economische zaken De Block een ultimatum. Verlangd werd, dat Philips voor 1 september 1,5 miljoen gulden moéèst zijn toegezegd, anders zou het isotopenonderzoek worden stopgezet. Er werd daarbij gezinspeeld op de betekenis v;tn de medische toepassingen van dit onderzoek. Opvallend was, dat het D'66-Kamerlid De Goede onmiddellijk deze cis ondersteunde. Dezelfde D'66-vertegen woordiger had zich ook al koortsachtig ingespannen getoond ten aanzien van het ultra-centrifuge-project. Bovendien maakte hij van de gelegenheid gebruik om de regering te vragen of er voor 1970 wel voldoende gelden werden uitgetrokken voor gerichte steun aan het bedrijfsleven. Zo wordt de cirkel gesloten. De regering bezuinigt op de uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek aan de universiteiten, maar stelt tegelijkertijd steeds grotere bedragen ter beschikking voor de research in de bcdrijfslaboratoria. De concerns gebruiken een deel van de fond~en, die ze voor research ter beschikking hebben om door hen }~ewenst onderzoek aan de universiteiten te laten verrichten. En de universiteiten worden gedwongen dit te doen, omdat ze in geldnood verkeren. Ook hier vallen lessen te trekken uit de ontwikkeling in de Verenigde Staten. Volgens een bericht in het blad Scicntific Research (van 8 december 1969) heeft de N ational Sciencc Foundation (NSF) een onderzoek ingesteld naar de gevolgen van de bezuinigingen op de uitgaven voor onderwijs en wetenschappen door de regering-Nixon. De conclusie is, dat de universiteiten de grootste moeite hebben het hoofd boven water te houden Ze zijn gedwongen "uit eigen inkomsten te putten". "Het NSl:-onderzoek heeft ook een onheilspellend neveneffect van de bezuinigingen aan het licht gebracht: de tendens, dat wetenschappelijke onden.oekcrs hun voorstellen beperken tot ,veilig' onderzoek - dat wil /.eggen research waarvan het zeker is dat het praktische rcstdtaten zal opleveren." 155
Uitbuiting en onzekerheid
Het doordringen van de kapitaalsnuchten tot vrijwel alle rescarchcentra heeft voor de technische en wetenschappelijke werkers niet alleen tot gevolt~' dat z"e nijwcl alle zeggenschap verliezen over de richting van het wetenschappelijke onderzoek. Het leidt ook tot grote sociale omckerhcid en directe kapit:-tlistische uitbuiting aan de universiteiten. Het doorvoeren van het contractonderz"oek aan de universiteiten houdt in, dat het bedrijfsleven zal trachten de vruchten van de research z.o goedkoop mo~·elijk in handen krijgen. ln het Philips-rapport, cht in dit :utikel reeds enkele malen geciteerd is, wordt de aanwczi~~heid van "goer1kopc wetensch:,.ppclijkc arbeid
156
Op bedrijfslabor<1toric is het een rq;clnntit~ voorkomend verschijnsel, dat ee11 bepaald o!lr~cn:oel, om commerciële redenen wordt stopge:tct. Dit betekent voor de betrokken technici, dat hun speurwerk van j~ue11 veen enkele :tin heeft gehad. Zo vcrklaarde het Philips-concern \'or:~, j:ur, toen Sicmens kerncentrales had verkocht aan N1?dcrL111ch:e afnemers, dat de ontwikkeling van kcrt11'e~1ctors in de laboratoria van het concern 7.ou worden stop\!eZet, Olll(ht S;,~lllCilS ee11 \'OOrspron!~ bleek te hebben vcrkregen op de af'lctmarkt. De concurrentieslag, die tussen de diverse mammoerconcerns wordt gevoerd, l~idt voor de technische en wetenschappelijke werkers tot ~:,nne nn:tJ?kcrhr?id. l)e wcrk~~r?legenheid is voor hen vaak minder briljant dan ze er uitziet en er vallen ook ontslagen. Onlangs hebben zich enkele gebeurtenissen voorgedaan, die dit onderstrepen. - In november van het vorige jaar werd aan 2.600 van de 31.000 Franse atoo;11technici en -deskundigen op korte termijn ontslag aangezegd. Dit stond in verband met een wij;,iging in de gaullistische atoompolitick. De regerint;-Pompidou besloot tot het stopzetten van het werk voor de ontwikkeling van een eigen type kernreactor en besloot kerncentrales te gaan kopen in de Verenigde Staten. Enkele atoomcentrales die onder be-
heer van de overheid stonden, werden volledig gesloten. Het Amerikaanse tijdschrift N ucleonics Week merkte in dit verband op, dat "een groot deel van de 31.000 employees geen bestaansreden meer heeft". Een aanzienlijk deel van de betrokkenen met hun sterk gespecialiseerde vakkennis zou inderdaad nauwelijks meer werk kunnen krijgen. Wat dit betekent, is duidelijk als men weet dat er gevreesd wordt, dat voor 1975 de helft van deze 31.000 employees zullen worden ontslagen. Kenmerkend voor de volledige ondergeschiktheid van deze technische en wetenschappelijke werkers aan kapitalistische belangengroepen is het "aanbod" van het Amerikaanse atoomconcern Westinghouse om een deel van de ontslagenen "over te nemen". - De Euratom-affaire. Reeds een aantal jaren worden de werkers aan de rc:1ctorcentra, die deel uitmaken van Euratom, beheerst door onzekerheid over de toekomst. Als gevolg van allerlei industriële en politieke tegenstellingen zitten de centrales al geruime tijd /,onder een program voor wetenschappelijk onderzoek. Ook n:1 de overeenkomst hierover, die na veel geharrew:1r in december l 969 tot stand kwam, is er voor een groot aantal in deze centra werkzame mensen, slechts voor twee jaar uitzicht op werk. Het afgelopen jaar is het personeel in het reactorcentrum in Petten bijvoorbeeld teruggebracht van 207 tot 180 personen, terwijl het oorspronkelijk in de bedoeling lag dat er in 1969 500 mensen zouden werken. Enkele jaren geleden is begonnen met de bouw van twee nieuwe gebouwen voor Euratom in Petten. Deze zijn nu klaar, maar de werkmogelijkheden worden geringer. Een lid van het actiecomité, dat door het personeel in Pctten werd gevormd, verklaarde: "Deze onzekere toestand is nu al een jaar aan de gang. Steeds wordt de beslissing uitgesteld. De budgetten zijn net voldoende voor de salarissen en het lopende onderzoekwerk, maar perspectieven zijn er niet." Onder het personeel zou de gedachte veldwinnen, dat definitieve besluiten rond Euratom met op!,et worden uitgesteld, omdat tegelijkertijd ook het aanpassen van de salarissen en het beklimmen van de promotieladder worden uitgesteld en "vergeten", in de hoop dat de betrokkenen op die manier zelf wel ontslag zullen nemen. - Binnen de Nederlandse universiteiten worden eveneens tegengestelde kapitalistische belangen voelbaar. Er staan voor de ontwikkeling van de natuurkunderesearch twee projecten op het program. Het eerste is de Nederlandse deelname aan de nieuwe Europese deeltjesversneller in Genève (CERN). Het andere is een lineaire deeltjesversneller voor het Instituut voor Kernfysisch Onderwek (IKO) in Amsterdam. De regering-De Jong stelt, dat er tussen deze twee projecten een keuze moet worden gedaan. Daarover blijken echter allerlei tegenstellingen te bestaan. Zo schijnt prof. Casimir, die lid is van de Raad van Bestuur van Philips, verklaard te hebben, dat het CERN-project een "brain-drain" is. Dat wil zeggen hersens wegzuigt die Philips
157
158
hier wil benutten ... De rq~cring schijnt evenwel in het kader van bepaalde Westeuropese belangen wel voorstandster van het CERN-project te zijn. Een niet-deelnemen van Nederland aan de nieuwe CERN-versneller zou grote moeilijkheden teweeg brengen voor de Nederlandse natuurkundigen die op dit gebied werkzaam zijn. Zou de regerint~ echter het JKO-project afwijzen, dan zou dit weer betekeJJen, dat een deel van de kernfysici die daaraan werken, met hun hoog-gekwalificeerde vakkennis in Nederland geen werk kunnen krijgen. - De hierboven reeds vermelde inkrimping van de FOM. Hoewel de regering hiervoor geen argumenten geeft, laat men vaag doorschemeren, dat in Ncdcrbnd teveel aan fundamenteel onderzoek wordt gedaan, dat niet op industriële toepassing is gericht. De Raad Yan Advies voor het Wetenschapsbeleid formuleert dat op de hem eigen subtiele wijze in de opmerking "dat de Nederlandse onJen.ockcrs niet te zeer bevreesd dienen te zijn om ook de keu/.e van onderwerpen voor fundamenteel onderzoek enigszins af te stemmen op de belangen van het land". Het gevolg van deze bezuiniging is in ieder geval, dat enkele honderden wetenschappelijke assistentschappen voor natuurkundestudenten worden opgeheven en dat er voort:tan voor afgestudeerde natuurkundigen minder gelegenheid z:tl zijn om aan de universiteit promoticonderzoek te doen. De personeelsraad van de FOM blijkt zich er zorgen over te maken, dat de inkrimping de volgende jaren z:tl worden voortgezet, wat mogelijk tot ontslagen zal leiden. Deze laatste twee gebeurtenissen hebben grote onzekerheid onder de natuurkundigen teweeg gebracht. Dit blijkt ook uit hetgeen hierover in een hoofdredactioneel commentaar in het Nederlands Natuurkundig Tijdschrift van januari 1970 wordt gezegd: "Een andere kwestie die vele fysici in toenemende mate bezighoudt en verontrust, is de plaats van de natuurkunde in het wetenschapsbeleid van de regering. N:t een periode van sterke expansie van de fysica, bij de universiteiten zowel als bij de FOM, schijnt er thans een tegenstroming te zijn, waarvan men vooralsnog moeilijk de breedte en diepte kan peilen. Ofschoon niet alleen het proces van de beleidsvorming maar zelfs de resultaten ervan grotendeels achter een dichte mist van geheimhouding verborgen blijven, doet wat er af en toe aan het daglicht treedt vermoeden, dat er tussen de beleidvormende raden en besturen grote tegenstellingen bestaan ... " Het zijn niet alleen de hiervoor gegeven voorbeelden, die laten zien dat wetenschappelijke kaders met ontslag worden bedreigd. Ook in de Verenigde Staten is zo'n ontwikkeling zichtbaar. Het uitsmeren van de maanvluchten over een iets langere periode leidde al onmiddellijk tot het ontslag door de NASA van 50.000 man personeel. In Engeland doen zich eveneens zulke verschijnselen voor. Het blad Physics Bulletin van februari 1970 schrijft: "De voorgestelde besnoeiing van de staf van de Rolls Royce vliegtuigmotorenfabriek illustreert eens te meer een vraagstuk, dat waarschijnlijk een gegeven in het economische leven zal blijven en dat een toenemend deel van de
werkende bevolking zal raken." Als oorzaken voor ontslagen worden genoemd: "veranderende economische omstandigheden, nieuwe technologische ontwikkelingen, verschuivingen in de regeringspolitiek". In hetzelfde blad wordt in een ingezonden brief gezegd, dat het in Engeland voor natuurkundigen steeds moeilijker wordt om een baan te vinden ... Het blijkt, dat in de hoogst ontwikkelde industrietakken van de kapitalistische landen de wetenschappelijke werkers geketend worden aan een bepaalde technologische ontwikkeling. Met het voltooien daarvan - of ook het afstoten ervan - is hun rol als wetenschappelijke werkers dan uitgespeeld. Kortom, de monopolies wensen "weggooi"-academici, die in zo kort mogelijke tijd worden klaargestoomd door een Posthumus-opleiding en die vcrvangen worden als ze na vijf of tien jaar niet jong en plooibaar genoeg zijn voor nieuwe rescarchprojecten. Dan worden ze voor de keus gesteld om een managersbaan aan te nemen, of - zoals in het eerder genoemde Philips-rapport wordt geadviseerd - terug te gaan naar de universiteiten. Dit rapport zegt namelijk: "De universiteiten wordt aanbevolen een deel van hun oudere staf te betrekken uit ervaren industriële natuurkundigen". Met de bijgedachte ongetwijfeld, dat dezen dan nieuwe lichtingen moeten klaarstomen voor winstgevend researchwerk in de industrie. Uit het feit, dat het aantal wetenschappelijke werkers zich gedurende een vrij lange periode reeds elke tien jaar heeft verdubbeld, kan berekend worden dat 80 procent van hen jonger is dan 45 jaar. Elk jaar zullen de concerns een groter aantal wetenschappelijke werkers dwingen uit de research "af te vloeien". Ze zullen plaats moeten maken voor pas afgestudeerde academici, die bovendien goedkoper zijn als gevolg van hun veel lagere aanvangssalaris. In Physics Today (februari 1970) wordt erop gewezen dat een ondernemer in de VS 5000 dollar voordcel heeft als hij een pas afgestudeerde academicus aanstelt in plaats van een oudere. Dit neemt niet weg, dat de behoefte aan technische en wetenschappelijke kaders in de moderne industrie snel blijft toenemen. Op het ogenblik is met name in de chemische en in de electronische industrie een enorm tekort aan hoog-gekwalificeerd personeel. De chaotische omstandigheden, waaronder de produktiekrachten tot ontwikkeling worden gebracht, hebben echter geleid tot de krankzinnige situatie, dat de meeste ontslagen thans vallen onder de kernfysici en atoomtechnici. En dat op het moment, dat de kernenergie in volle ontwikkeling is. Uit deze feiten blijkt eens te meer, dat de maatschappelijke positie van de technische en wetenschappelijke kaders niet wezenlijk anders is dan die van de traditionele delen van de arbeidersklasse. Ook voor hen is het noodzakelijk om op te treden voor hogere lonen en salarissen. De invloed van concentraties, de gevolgen van bedrijfssluitingen doen zich niet alleen gelden in de textielindustrie, de mijnbouw of de scheepsbouw,
159
maar ook in hypermoderne bedrijfstakken als de atoomindustrie. De technische en wetenschappelijke werkers, die zo met de kapitalistische werkelijkheid worden ~;cconfronteerd, komen daartcgen in beweging. De on/,ekerheid en de ontslagen bij Euratom werden beantwoord met demonstratics en met bezetting van de betrokken kerncentrales. Ook het re~lctorcentrum in Petten werd anderhalve dag door het personeel bezet. In Frankrijk werden, nadat de rcgcring-Pompidou de ontslagen van atoomtechnici had aangekondigd, alle atoomcentrales enkele dagen door stakingen lamgelegd. Dit geschiedde ook in het hart van de Franse oorlogsindustrie - de gasdiffusiefabriek in Pierrclatte, waar de grondstof voor de atoombommen wordt geproduceerd. Al wordt het personeel van deze i nstcllingen door geheime diensten zorgvuldig gescreend en proberen de ondernemers de technische en wetenschappelijke werkers in de positie van "vakidioten" te brengen, toch dwingt de botsing met de kapitalistische werkelijkheid tot handelen en tot maatschappelijke belangstelling en partijkiezen. Verheerlijking van de technologie
160
Deze bewustwording trachten de monopolisten tegen te gaan door op typisch Amerikaanse wijze een verheerlijking van de technologie te stimuleren. Welke belachelijke vormen dit kan aannemen, blijkt uit Servan-Schrcibers boek De Amerikaanse uitdaging. In de inleiding tot dit boek schrijft hij: "Als er vandaag aan de dag nog een andere André Malraux was, dan /OU hij de ziel van een generatie niet in beweging brengen met de beschrijving van de heldhaftige gevechten bij Teruel (tijdens de Spaanse burgeroorlog), maar met de beschrijving van de fabelachtige worsteling om de titaniumbewerking te leren beheersen of van de verwoede strijd om de wereld van de geïntegreerde circuits door en door te leren kennen." Op de achtergrond van dit oplieren van de technologie staat de cis, dat alles ondergeschikt gemaakt moet worden aan de snelle expansie van de hoogst ontwikkelde concerns. Er wordt misbruik gemaakt van het gegroeide inzicht bij de technische en wetenschappelijke werkers, dat het voor de ontwikkeling van wetenschap en techniek nodig is uit te gaan van de feiten en dat bijgeloof en vooroordel·~n opzij moeten worden geschoven. In naam van de technologie zou daarom ook alles opzij moeten worden gezet, wat verdere concentratic en verdere monopolievorming van de kapitalistische ondernemingen in de weg staat. Het is een ideologie, die in ons land het sterkst vertegenwoordigd wordt door 0'66. Voor de "massale steun van de overheid voor de opbouw van grote industriële eenheden in Europa", die Servan-Schreiber verlangt, is het D'66-Kamerlid De Goede in Nederland een pleitbezorger. Hij treedt bij herhaling op voor subsidiëring van de research in de bedrijfslaboratoria en beijverde zich op een opvallende wijze rondom het ultra-
centrifugeproject, waarvan de gevaarlijke vruchten - namclijk grondstoffen die voor atoombom-fabricage gebruikt kunnen worden - aan West-Duitsland zullen toevallen. Naar aanleiding van dit project merkte De Goede in een interview met Elsecuiers \V eekblad op, dat de regeringspolitiek "te weinig gericht is op Europeanisering van de technologie". Ook Gruyters demonstreerde herhaaldelijk zijn verwantschap met dergelijke opvattingen. Hij deed dit door aanwezig te zijn bij de heroprichting van de Franse radicale partij rondom een door Scrvan-Schreiber opgesteld program en gaf er ook blijk van in een interview in Vrij Nederland (van 24 januari 1970). Daarin beklaagde hij zich erover, dat door de democratiseringsbeweging op de universiteiten het wetenschappelijk onderzoek zich niet in het snelste tempo kan ontwikkelen en sprak hij de vrees uit, dat "het nu naar veranderingen doorslaat die niet meer te beheersen zijn", waarna "het allemaal nieuw van de grond" moet worden opgebouwd. Het is dezelfde klacht en vrees die bij ondernemers leeft die een staking zien uitbreken! Deze opvatting heeft ten doel de kapitalistische belangen te dienen. Ze laat buiten beschouwing, dat de technologische ontwikkeling zodoende alleen wordt bepleit om de winst te vergroten. Dat de nieuwe produktiekrachten beheerd worden door de monopolisten, die ze gebruiken om de bevolking, om alle niet-monopolistische la:~en, uit te buiten en te onderdrukken, wordt verborgen gehouden. En er wordt helemaal over gezwegen, dat de hoogst ontwikkelde industrieën het meest verstrengeld zijn met het militaire apparaat en dat zogen
161
Uit de tijdschriften:
Marxisme en wetenschap
162
In het theoretische orgaan van de Britse Communistische Partij, Marxism Today, is in het nummer van december 1969 een interessant artikel verschenen van de marxistische filosoof Maurice Cornforth, dat gewijd is aan de betekenis van het marxisme voor de wetenschap. Cornforth wijst krachtig de opvatting af. volgens welke het marxisme de wetenschappelijke werkers zou willen bijstaan of leiden door hen voor te schrijven wat '/.e moeten doen. Hij kritiseert het denkbeeld, dat het marxisme de juiste ondcrzoekingsmcthode voor elke wetenschap zou willen of zou kunnen vaststellen. Even onjuist is de opvatr:ng, dat het marxisme een wereldbeeld heeft gegeven, waarin alle wetenschappelijke ontdekkingen voortaan zouden moeten worden ingepast. Juiste ideeën over de onderzoekingsmetboden van een wetenschap kunnen alleen worden vcrkregen uit de praktijk \'an het wetenschappelijke werk zelf. En wat onze kennis van de materiële wereld betreft, deze komt voort uit de wetenschappelijke onderzoekingen; voordien hebben onze ideeën daarover geen wetenschappelijke grondslag. Dit betekent natuurlijk niet, dat het marxisme voor de wetenschappen van geen betekenis zou 1.ijn. Integendeel, het is van groot belang. De reden daarvan is, dat Marx de grondslagen heeft gelegd voor een wcten:;chappclijk inzicht in de menselijke maatschappij. Daarmee heeft hij tevens getoond hoc we onze huidige omstandigheden en naagstukken tegemoet dienen te treden en heeft hij de noodzaak aangetoond van een revolutionaire ontwikkeling naar socialisme en communisme. Het marxisme heeft de aandacht gericht op het vraagstuk hoc het wetenschappelijke werk bn bijdragen tot de menselijke vooruitgang; daarbij komen ook de problemen van de organisatie van het wetenschappelijk onderzoek aan de orde. Het marxisme geeft een wetenschappelijke bijdrage tot deze vraagstukken en problemen van de wetenschap. Het is bekend genoeg, dat IVL1rx ontdekkingen van fundamentele aard heeft gedaan op het gebied van de maatschappijwetensc1lappcn. Om er enkele te noemen: ( 1) Man: stelde vast, dat de materiële Eiaat~;chappelijkc produktie de nood1akclijke grondslag en voorwaarde is voor het gehele ma:nschappelijke leven; (2) hij maakte duidelijk wat produktiekrachten en produktieverhoudingen zijn en liet de relatie daartussen zien; (3) hij zette uiteen hoe de menselijke maatschappij en daarmee de menselijke betrekkingen en de individuele menselijke aard zich vcranderen en ontwikkelen in maatschappelijke processen, waarin de mensen hun produktievcrhoudingen in overeenstemming brengen met het peil van de produktickrachten. Marx kwam tot deze conclusies door beproefde wetenschappelijke methodes toe te passen op het onderzoek van de maatschappij. Hij ontwikkelde geen spiksplinternieuwe methoden,
met gebruikmaking waarvan de marxisten de wetenschapsmensen kunnen vertellen wat /,e moeten doen. Hij zette niet uiteen hoe anderen wetenschappelijk werk moeten doen, maar deed zèlf wetenschappelijk onderzoek en breidde daardoor de grenzen van de wetenschap uit. Gezien deze grote bijdrage van Marx tot de wetenschap is het volkomen verkeerd te zeggen, dat hij niet alleen belangrijke ontdekkingen deed betreffende mens en maatschappij, maar het "geheim van het heelal" ontdekte. Enkele marxisten hebben in overgrote geestdrift /.ulke uitspraken gedaan. Doch al wilden zij hem misschien verheffen boven alle andere wetenschapsmensen, in feite 7.eiden zij daarmee dat Marx eigenlijk geen man van de wetenschap was, maar een profeet of een Ziener. Betekent dit nu, dat Marx geen belangrijke filosoof was? Nee, dat was hij wel. Het bijzondere kenmerk van het marxisme als filosofie is evenwel, dat Marx geen "filosofie" uitwerkte, die los stond van de wetenschap. Hij ontkende, dat er een filosofie mogelijk zou zijn, die de "aard van de wereld" zou kunnen bepalen met behulp van methoden, die anders waren dan die van de wetenschap. Hij veralgemeende juist de wetenschappelijke zienswijze en riep op om alle verschijnselen, ook de mensheid en de menselijke maatschappij, te benaderen op een wetenschappelijke wijze. Juist dit is het kenmerk van het dialectische materialisme. Wetenschap als sociale activiteit
Marx' ontdekkingen omtrent de maatschappij maken het mogelijk om een nieuw inzicht te verwerven in de aard van de wetenschap in het algemeen, als een van de vele menselijke activiteiten. Cornforth onderstreept, dat de wetenschap in de eerste plaats als menselijke activiteit moet worden beschouwd en niet vooral als een "theorie" of als een verzameling van "theorieën". De theorieën zijn produinen van de menselijke activiteit en worden als ze eenmaal tot stand zijn gekomen, daar weer een bijdrage toe. Bovendien is wetenschappelijk werk een sociale activiteit, in die zin dat de samenwerking van een aantal mensen vereist is. Zoals bij alle sociale activiteit het geval is vindt er ook op wetenschappelijk gebied een institutionaliseringsproces plaats. De problemen van de wetenschap en het oordeel daarover zijn dus vragen en antwoorden met betrekking tot een sociale instelling, die sociale doeleinden dient. Juist het marxisme heeft de bestudcring van de wetenschap als geïnstitutionaliseerde activiteit mogelijk gemaakt. De wetenschap ontwikkelt zich in nauw vcrband met de maatschappelijke produktie. In zijn uiteenzetting daarover verwijst Cornforth naar enkele uitspraken van Marx. In het derde deel van Het Kapitaal behandelt Marx de wetenschap als onderdeel van de arbeid, waarbij hij er echter tevens op wijst, dat in de maatschappelijke produktie de arbeid van de wetenschapsmensen vcrschilt van die van de feitelijke pro-
163
ducenten. "Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen algemene arbeid en gemeenschappel;jke arbeid. Beide spelen in het produktieproces hun rol, beide vloeien in elkaar over, maar zij verschillen ook. Algemene arbeid is alle wetenschappelijke arbeid, alle ontdekkingen, alle uitvindingen ... " (Das Kapital, deel III, ed. Berlin 1956, blz. 1 ~5 ). In het eerste deel van zijn hoofd werk had Mar x reeds opgemerkt, dat de moderne industrie de wetenschap maakte tot een zelfstandige produktickracht, die gescheiden is van de arbeid en in dienst van het kapitaal is geprest. Voor Marx is de wetenschap dus een produkticvc kracht, of een deel van de produkticve krachten van de maatschappij, en in de produktie speelt zij de rol van "algemene arbeid" in verhouding tot de gemeenschappelijke arbeid van de directe producenten. Hoe algemeen deze uitccnzetti1~g ook is, zij draagt bij tot het begrijpen van de geschiedenis en van de sociale functie van de wetenschap. De wetenschap bleef op een laag ontwikkelingspeil staan onder de slavernij en het feodalisme. In het algemeen werd in die perioden de wetenschap vermengd met filosofische en theologische speculaties. De grote moderne ontwikkeling van de wetenschap ging samen met de groei van de industrie en de opmars van het kapitalisme. Toen begon de "algemene arbeid" een georganiseerd karakter te krijgen. Daarbij is het van belang op re merken, dat wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke ontdekkingen soms ver voorafgaan aan de toepassing ervan in de produktie. Vaak worden deze vindingen slechts in zoverre toegepast als 'f.c onmiddellijke winst beloven, tcrwiil de toepassing ook wel zeer lange tijd werd uitgesteld. Voor de hedendaagse maatschappij en voor de technisch-wctenschappelijke revolutie, die we thans meemaken, is het kenmerkend, dat de wetenschap geworden is tot een leidende produktickracht. Zij geeft het tempo aan en revolutioneert snel de gehele maatschappelijke produktie door nieuwe energiebronnen te ontdekken en nieuwe matcrialen en nieuwe werktuigen Cll machines te ontwikkelen. De1.e marxistische opvatting over de wetenschap als een produktiekracht is, tczameP met de analyse van de noodzaak om de produktien:rhoudingcn in overeenstemming te brengen met de produktickL1chtcn, Je sleutel tot het begrip van de hedendaagse problemen Yan de orga1'isatic van de wetcnschapnclijkc \'OOrtlitgang en Yan het gebruik van de wetenschap. De kapitalistische produktieverhoudingen kunnen met vriJ baan geven ~1~1n c1c groei van de produktiekrachten in Je 'f.ich thans voltrekkende technisch-wctenschappelijke rc\·o!utie. Zobn~.; het kapitalistische bcheer voortduurt ~al de ontwikkeling /.ich sleeins k wmen \'oltrckkcn in crisis na crisis, waardoor elk aspect v;1n het maatschappelijke leven geraakt wordt.
Rol van maatschappijwetenschappen 164
De menselijke actiYiteit ontplooit zich door vraagstukken aan
te pakken. Zo is het ook met de wetenschap. Zij ontwikkelt zich door een reeks problemen te stellen en door wegen en middelen te zoeken om deze op te lossen. Het is van het grootste belang, dat de specifieke problemen die een afzonderlijke wetenschap opwerpt, juist worden gesteld - in overeenstemming met de werkelijkheid - , omdat alleen dan de reële mogelijkheid bestaat om antwoorden op de opgeworpen vragen te vinden. Oe problemen, die voortkomen uit de produktie, dwingen In de eerste plaats tot de groei van de natuurwetenschappen. In het produktieproces ontstaan talrijke relaties tussen mensen en daarmee rijzen er vele vraagstukken in vcrband met onszelf en met onze wijze van maatschappelijk leven. Dit brengt de noodzaak mee maatschappijwetenschappen te ontwikkelen, die de vraagstukken van de maatschappij en van de activiteit van de individuen daarin bestuderen. Omdat iedere stap in de maatschappelijke produktie sociale vraagstukken oproept, is het nodig dat de maatschappijwetenschappen evenzeer vooruitgaan als de natuurwetenschappen. Het is heden ten dage heel duidelijk, dat de natuurwetenschappen als produktiekracht niet ontwikkeld en gebruikt kunnen worden zonder sociale actie en organisatie. En dat betekent, dat de maatschappijwetenschappen hierbij een rol moeten spelen. Omdat sociaal handelen en sociale organisatie geremd worden door produktievcrhoudingen die uit de tijd zijn, staan we thans voor zovele vraagstukken met betrekking tot het misbruik van de wetenschap en de frustratie van de wetenschapsmensen. De vraagstukken die Marx aan de orde stelde en de antwoorden die hij daarop gaf, kunnen niet vcrmeden worden. Zij zijn van praktische betekenis voor iedere wetenschappelijke werker, onverschillig wat zijn werkterrein is. Het is praktisch onmogelijk om gezamenlijk te werken aan een probleem op welk wetenschappelijk gebied dan ook, zonder na te denken over de aard van de omstandigheden, waaronder dit probleem gesteld is, aan de omstandigheden waaronder het opgelost wordt en aan de sociale doeleinden die door de oplossing ervan worden gediend. Het is Comforth's conclusie, dat het maatschappelijke karakter van de wetenschappelijke activiteit en van de wetenschap als maatschappelijke instelling de wetenschappelijke werkers dwingt om zich een sociaal bewustzijn te verwerven . .Juist daarom hebben zij het marxisme nodig en is de bijdrage van het marxisme van vitaal belang voor de toekomstige vooruitgang van de wetenschap. Marxisten en "establishment"-wetenschap
Het is voor de ontwikkeling van de wetenschap onder het kapitalisme kenmerkend, dat natuurwetenschappen en maatschappijwetenschappen worden gescheiden. Het betreft daarbij niet alleen een arbeidsverdeling, waarbij ze twee verschillende delen zouden zijn van één lichaam, maar het gaat om een
165
166
scherpe ;tfschciding, meer om twee oJL1fhankclijke lichamen die elk een eigen leven leiden. Deze scheiding spruit voort uit de vcrschillende eisen, die de heersende klassen stellen aan beide soorten wetenschap. Als gevolg daarvan is een voortdurende \'Ooruitgang merkbaar van de natuurwetenschappen, die steeds nieuwe ontdekkingen oplevert, terwijl zich in de maatschappijwetenschappen zo'n ontwikkeling niet voltrekt. Integendeel, er ontstaat een tegenstelling tussen wat "establishment"-wctenschap kan worden genoemd en het mar x isme. Mar x heeft er in de polemiek met de "establishment"-wetemchap v;1n 1.ijn tijd op gewe;.en, dat deze zich alleen bezig houdt met "oppervlakte-verschijnselen" en niet met het wez.en van de sociale processen. Daarom is z.e dan ook niet zozeer een onpartijdige, objectieve wetenschap als een verdediging van het k;1pitalisme. De kapitalistische vcrhoudingen worden als vaststaand aangenomen en er wordt niet onderzocht wat hun oorsprong is, hoc hun aard is en onder welke voorwaarden het nood;.akelijk wordt ze te veranderen. Cornforth wijst erop, dat onder het kapitalisme alle wetenschappen ondergeschikt zijn aan de monopolies - zowel wat de financiering, de organisatie als het gebruik van hun resultaten betreft. Deze onderge"chikthcid wordt groter naarmate de tegelijkertijd optredende processen van monopolisering in de industrie en van institutionalisering van de wetenschappen voortgaan. Voor de natuurwetenschappen betekent dit niet, dat het tempo waarin vindingen worden gedaan, lang1.amer wordt. Maar het heeft wel ten gevolge, dat er persoonlijke frustraties voor de wetenschappelijke werkers ontstaan, dat de wetenschap sociaal gezien wordt misbruikt en dat onoplosbare conflicten ontstaan over het gebruik en de toepassing van wetenschappelijke ontdekkingen. Voor de sociale wetenschappen, die onderworpen 1.ijn aan het "establishment", betekent de overheersing door de monopolies dat ze zich moeten concentreren op problemen, die verbonden zijn met het streven naar het hooghouden van de winstvoet, naar het manipuleren van de economie, naar het afz.wakken van alle sociale conflicten en naar het opvoeden van de jeugd in die zin dat 1.e zich aanpast bij het leven onder het kapitalistische stelsel. Op dit gebied staan de mensen van de maatschappijwetenschappen, net zoals de door hen opgeleide sociale werkers, echter voor een Sisyphus-taak. Deze ondergeschiktheid van de wetenschap aan de monopolies heeft niet alleen negatieve gevolgen \'OOr de wetenschapsmensen zelf en voor het wetenschappelijk werk als zodanig, ook levert deze in toenemende mate gevaren op voor de maatschappij als geheel. Hoc gevaarlijk deze ondergeschiktheid is, blijkt duidelijk genoeg als men denkt aan de mogelijke gevolgen van een oorlog met de modernste vernictigingswapcns, aan een totale automatisering bij het voortbcstaan van het kapitalistische privé-bezit en aan het steeds verder gaande gebruik van de moderne massa-media om de mensen te manipuleren en te conditioneren.
In tegenstelling tot deze "establishment"-wetenschap dient het wetenschappelijke socialisme - de marxistische maatschappijwetenschap - de belangen en doeleinden van de arbeidersbeweging. Met deze duidelijk verschillende sociale rol is het ontstaan en heeft het zich ontwikkeld.
Informatie voor de praktijk Een afzonderlijke paragraaf wijdt Cornforth in zijn artikel in lv! arxism Today aan de functie van de wetenschap om informatie bijeen te brengen over aan de orde gestelde problemen en om deze aan de praktijk ter beschikking te stellen. Juist deze functie laat het verschil en de tegenstelling zien tussen wetenschap en bijgeloof, mythologie, religie e.d. Informatie betekent wetenschappelijk gezien ook veralgemening, wetten, verklaringen, begrippen en theorieën en ook het voortdurende testen en opnieuw bewerken van zulke veralgemeningen. Er doen zich bij het vergaren van informatie vele problemen voor. Met de moderne groei van de wetenschap ontstaan er ingewikkelde vraagstukken met betrekking tot het organiseren en plannen van de research en met betrekking tot het publiceren van rapporten over het volbrachte onderzockingswerk en de bereikte resultaten. Dit moet dubbel werk voorkomen en verzekeren, dat degenen die aan een bepaald vraagstuk werken de informatie kunnen vinden, die anderen hebben bijeengebracht en die op de een of andere manier voor hun onderzoek van belang is. Ook ontstaat het vraagstuk hoc alle vcrgaarde informatie gebruikt kan worden, hoc er een zodanige organisatie tot stand wordt gebracht, dat de sociale praktijk werkelijk wordt geïnformeerd door de wetenschappelijke kennis en de mensen er voordeel uit trekken. Dit zijn onderling nauw vcrbonden problemen van de sociale organisatie en het sociale gebruik van de wetenschap. En zij moeten gesteld, behandeld en opgelost worden, als de wetenschap verder wil komen. Sommige ervan zijn bijna onoplosbaar onder het kapitalisme, met name onder het staatsmonopolistische kapitalisme. De algemene lijnen voor de praktische oplossing van vele van de vraagstukken zijn vrij duidelijk, maar er is in het kader van het kapitalisme geen weg om de hinderpalen te overwinnen, die aan de organisatie van de research gesteld worden door zulke factoren als concurrentie, handelsrivaliteit, internationale geschillen, classificatie (geheimhouding) van gegevens enz. En nog minder is het mogelijk om de barrière te nemen van het streven naar winst, dat de structuur en de eisen van het kapitalistische stelsel bepaalt. Hier komt het belang van Marx' benadering van de wetenschap als sociale activiteit en als sociale instelling wel zeer duidelijk naar voren. Een bijzonder probleem ontstaat door de noodzaak om de informaties die vcrkregen worden over specifieke k westics en toestanden te verbinden met kennis van de omstandigheden,
167
waarin ze zijn ontstaan, vennderen en Iullen ophouden te bestaan. Het is noodzakelijk om de precies geformuleerde k wantitatieve informatie te vcrbinden met veralgemeende kwalitatieve informatie; het ene proces of aspect moet verbonden worden met schijnbaar tegengestelde processen of aspecten. Deze noodzaak dwingt zich op in de feitelijke praktijk van het zoeken, organiseren en bijeenbrengen van informatie, in het feitelijke werk om de praktijk te informeren. Het omvat wat Hegel en daarna Marx "dialectiek" noemden. Engels schreef, in de inleiding tot 1.ijn /1nti-Oühring, dat "de revolutie, waartoe de theoretische natuurwetenschap gedwongen wordt, alleen reeds door de noodnkclijkhcid de in overstelpende mate zich ophopende, /uiver empirische ontdekkingen te ordenen, van die aard is dat 1.ij het dialectische karakter van wat in de natuur gebeurt ook de meest verstokte empirist meer en meer tot bewustzijn moet brengen." Inderdaad komt het dialectische kar:1ktcr van de natuurprocessen tot uiting in de vindingen van de wetenschappen en des te duidelijker naarmate er meer ontdekt wordt - juist omdat de wetenschappen zich bezig houden met het organiseren en samenbrengen van informatie. Marxisten zijn er daarom op geen enkele wijze op uit om de wetenschapsmensen de cis te stellen, dat zij de dialectiek van de natuur moeten afschilderen. Dit do c n de wetenschapsmensen en de marxisten vcralgemenen slechts de concrete ervaringen van de wetenschappen in vcralgemeende conclusies over de dialectiek. Zoals Engels reeds 1.ci, wc leggen de wetten van de dialectiek niet aan de natuur op, maar wc vinden 7.c er. Engels wees er verder op, dat er ook wetenschapsmensen zijn die proberen verschillende ondialcctischc (of metafysische) schema's die een erfenis zijn uit de vóórwetenschappelijke filosofie, te benutten om wetenschappelijke informatie te vcrkrijgen en te veralgemenen. En 1.ij 1.ijn het - en niet de nnrxisten - die trachten buiten-wetenschappelijke filosofische vooropgcstelde meningen op te leggen aan de wetenschap. Daaruit kan slechts verwarring voortkomen, die de vooruitgang van de wetenschappen belemmert. Marxisten gebruiken juist de marxistische wetenschappelijke opvattingen over de dialectiek om te helpen tot het uit de weg ruimen van 1ulkc verwarringen.
Het doel van het wetenschappelijk werk
168
Bij het organiseren van het wetenschappelijke werk heeft er een onderverdeling plaats in een aantal afzonderlijke wetenschappen. In het bijzonder is er een \·erdeling tussen natuuren maatschappijwetenschappen. Doch al moet de scheiding tussen afzonderlijke wetenschappen leiden tot afzonderlijke organisaties voor wetenschappelijk ondcrwck, toch blijft het een feit dat de stroom van informatie die vcrkregen is door het werk van de verschillende wetenschappen, in haar geheel betrekking heeft op de omstandigheden waarin en de middelen waarmee de menselijke activiteit wordt verricht.
Iedere wetenschap onderscheidt zich door een afgebakend terrein van onderzoek en door het ontwerpen van methoden en technieken die geëigend zijn voor het onderzoeken van de feiten en het beproeven van de conclusies. De informaties die op het ene wetenschappelijke gebied verkregen worden, verschaffen premissen, van waar uitgegaan kan worden om op een ander terrein conclusies te trekken. De wetenschappen zijn zo met elkaar vcrbonden tot één geordend lichaam van menselijke kennis, waarin de vcralgemeningen van de ene wetenschap die van een andere aan vullen door er vollediger of meer gedetailleerde informatie over de feitelijke bestaansvoorwaarden van de mens aan toe te voegen. Pas als de vcrschillende wetenschappen, die zich bezig houden met het milieu waarin de mensen leven, aanzienlijk voortgeschreden /.ijn, kunnen de wetenschappen die over de mens zelf handelen, aanzienlijk vooruitgaan. Pas dan ook kan deze vcrbinding tussen de wetenschappen tot uiting komen en worden gewaardeerd. Zo wordt datgene wat wij ontdekken over de dingen buiten ons tot een voorwaarde om onszelf te ontdekken, om onze vcrhouding tot de ~wdcrc dingen in de wereld, onze beperkingen en onze macht, de voorwaarde•1 van het menselijke bestaan te leren kennen. De eenheid van de wetenschappen wordt dus niet alleen bepaald door cle objectieve vcrbindingen tussen dingen en processen, die door ver:;chil!ende wetenschappen worden ondcP.ocht, maar door het feit, dat de wetenschap een menseliihe activiteit is die door de mens voor de mens wordt verricht. De wetenschappen ziin zo verbonden, dat alle wetenschappelijke onderzoekingen, die verricht worden over de omgeving waarin en waardoor de mensen leven, voorwaarden zijn voor wetenschappelijke conclusies over de menselijke samenleving en over de mens zelf. Het doel van het wetenschappelijke werk, aldus schrijft Cornforth, is dus uiteindelijk de pocns over zichzelf en over de maatschappij te informeren, over de omstandigheden waarin en waardoor \'IC leven. over de aard en de mogelijkheden van onze bchoeften en activiteiten om zo te weten hoe de maatschappelijke produktie en het waarlijk menselijke sociale leven dat het ow lun verschaffen, georganiseerd moet worden. Het marxisme houdt /.ich - in zijn verhouding tot de wetenschappen - vooral met dit doel van alle wetenschappelijke acti viteitcn bezig alsook met alles wat nodig is om het te bereiken. De unieke bijdra~e van het marxisme tot de informatie over oas maatschappelijke leven bepaalt ook de bijzondere en noodzal,clijke bijdrage van het marxisme tot het begrip van de betekenis van de wetenschap en tot de organisatie van de ontwikkeling van alle wetcnëchappen. Zonder het marxi';me kan er daarom geen adequate ontwikkeling van de wetenschap zijn!
169
De geheimen van de Vietnamese oorlog De gebeurtenissen van de laatste maanden in Laos en Cambodja hebben aangetoond, dat de Amerikaanse imperialisten proberen hun nederlagen in Zuid-Vietnam op te vangen door de strijd tot geheel Indo-China uit te breiden. De inmenging van de troepen van de Verenigde Staten in Laos is reeds geruime tijd gaande en heeft grote vormen aangenomen ofschoon het ministerie van buitenlandse zaken in 1X'ashington dit steeds ontkend heeft. In Cambodja is een staatsgreep uitgevoerd, waarvan vaststaat dat deze voorbereid en georganiseerd is door de Amerikaanse geheime dienst, ofschoon het ook ditmaal in Washington ontkenningen regent. Wat de vcrklaringen van de Amerikaanse regering op dit gebied waard zijn, is in de loop van de Vietnamese oorlog echter duidelijk gebleken. Van leugen tot leugen ging de weg, die uiteindelijk meer dan een half miljoen Amerikaanse soldaten in Zuid- Vietnam bracht om een agressieoorlog te voeren tegen het Vietnamese volk. De regering-] ohnson ging over tot een directe deelname aan de oorlog in Vietnam in de loop van 1964, nadat in november 1963 N go Dinh Di cm was vermoord. Tot het zenden van gehele legers en het bombarderen van NoordVietnam werd besloten, nadat in augustus 1964 door het Congres een resolutie was aangenomen. die de Amerikaanse president machtigde "Lorulcr ·ucrdere toestemming van het conzrcs vèrgaande maatregelen op militair gebied te nemen. Dit besluit van het Amerikaanse parlement kreeg de naam "Tonkin-rcsolutic". omdat het werd genomen na een ..incident" in de Golf van T onkin. De bekende kenner van de Zuidoostaziatische toestanden Wilfred Burchett, wiens nieuwe boek over Laos zojuist bij de Uitgeverij Pegasus is verschenen, beschrijft in dit artikel de leur>ens, waarmee de Amerikaanse impcrialisten te werk zijn gegaan om de agressie-oorlog uit te breiden. Zo wordt de sluier van gehcimzinni7heid wegr;erukt. waarachter oorlogen worden voorbrrrid. Wat nu bekend geworden is over Vietnam, is duidelijk genoeg om ook de leugens te doorzien, waarachter de Amerikaanse imperialisten thans hun optreden in Laos en Cambodja tra~h tcn te verbergen.
170
Wie heeft de Verenigde Staten gevraagd hun legers naar ZuidVietnam te zenden? Niemand. Dat is het antwoord, dat onlangs uit de archieven van het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken te voorschijn kwam en dcît Washington ernstig in verlegenheid bracht. De Verenigde Staten hebben zich 1.elf uitgenodigd.
j
Niet dat het een probleem zou zijn geweest om generaal Nguyen Khanh, die in de tijd toen er tot de troepenverschepingen werd besloten de man van de Amerikanen in Saigon was, te overtuigen dat hij een vcrzoek in die richting zou moeten ondertekenen. Ofschoon hij volkomen in beslag werd genomen door de onbarmhartige strijd om de verovering van de macht, die toen in Saigon aan de gang was en waarbij er vrijwel iedere week een coup of contra-coup plaats had, zou de generaal zeker de tijd gevonden hebben om een vcrzoek om interventic op de bus te gooien, indien Washington daarop zou hebben aangedrongen. Maar Washington spande zich in het geheel niet in om dat te laten doen. En dit is symptomatisch voor de gehele toestand op dat moment, zowel voor de opvatting van president .Johnson die overtuigd was van de goddelijke missic van de Verenigde Staten als super-gend:ume van de wereld, als van de baas-knecht-verhouding die er bestond tussen Washington en Saigon. Indien men wat dieper ingaat op de vraag wie de Verenigde Staten heeft uitgenodigd in de zaken van Zuid- Vietnam te interveniëren, stuit men onmiddellijk op een van de meest sinistere vertoningen van de geschiedenis. Het was Ngo Dinh Diem (hij werd door Lyndon B. Johnson, toen deze als vice-president onder Kenncdy voor de eerste maal een bezoek bracht aan Saigon, de "Churchill van Azië" genoemd) die de eerste uitnodiging tot het zenden van "adviseurs" deed. Nadien werd Ngo Dinh Dicm vermoord, evenals zijn broer Nhu. Dit geschiedde met medewerking van de CIA en deze moord wordt ieder jaar op 1 november in Saigon plechtig gevierd, in aanwezigheid van de Amerikaanse diplomaten en de vertegenwoordigers van andere landen die dan met alle tekenen van hun waardigheid de feestelijke herdenking van deze gebeurtenis komen bijwonen. Na de moord op Dinh en Nhu werd de derde broer Can door het Amerikaanse consulaat in Hvc, waar hij een toevlucht had gezocht, uitgeleverd aan de :mtoriteitcn die toen in Saigon het bewind in handen hadden. Er werd een proces tegen hem gevoerd en hij stierf onder de guillotine, omdat hij schuldig werd bevonden aan moord en aan slachtpartijen (hij liet o.,1. de oren afsnijden van Zuidvietnamese burgers, die dan volgens hem afkomstig waren van gedode Vietcong-strijdcrs), praktijken die onder het Amerikaame bestuur in Saigon een dagelijkse gewoon te zijn geworden. Het beste bewijs, dat degenen die het eerst verzoeken deden om Amerikaanse interventie omringd werden door minachting en afschuw, is wel het feit dat ook zij die ideologisch nauw met hen waren verbonden, moesten instemmen met de moordpartij en die moesten beschouwen als een gelukkige gebeurtenis, waard om ieder jaar te worden gevierd! Het feit dat nienund de Verenigde Staten heeft gevraagd om gevechtseenheden naar Zuid-Vietnam te zenden, is pas aan het licht gekomen in september 1969, na een volhardend onder:r.ock door de Senaatscommissie van buitenlandse zaken, die onder voorzitterschap staat van senator Fulbright.
171
"De functionarissen van de regering hebben bijna vier maanden nodig gehad om de vraag te onderzoeken en te overpeinzen, hoe ze zouden antwoorden op het onderzoek, dat senator Fulbright heeft ingesteld naar het verrassende ontbreken van iedere documentatie over het waarom van de Amerikaanse interventie in Vietnam," zo schreef de Washington Post op 24 september 1969. "Gisteren heeft een functionaris van het ministerie van buitenlandse zaken verklaard, dat het niet gelukt was ,een specifiek document' te vinden en dat er geen ,formeel verzoek' was gedaan om gevechtseenheden te zenden ... Als reden van de vertraging die bij dit antwoord was opgetreden, wees hij op ,het omvangrijke historische onderzoek' dat nodig was gebleken." De \Vashington Post verlda~ude echter uit andere bronnen te hebben vernomen, dat de ret~eringsautoriteiten zich in die periode hadden afgepijnigd om ee·1 antwoord te vinden, dat de Vereni~dc Staten niet in verle~~enheicl zou brengen. En het blad schreef verder: "Senator Fulbritdlt heeft nu een zeer ingewikkeld en verwron}~en antwoord gekre~~en, dat vcrmijdt duidelijk te zeggen, dat er nog nooit van Zuidvietnamese zijde een formeel vcrzoek om gevechtseenheden te z,enden is gedaan, maar dat terzelfder tiid poogt dit ontbreken te rechtvaardigen. Op 13 september 1969 heeft de sc·•~uor de briefwisseling bij de stukkên van het Congres laten voegen, waar ze niet ,de algemene aandacht trekken. Fulbrie:ht heeft echter wel verkbard: .Men kan niet anders dan gescl~okt ziin. als men verneemt, dat er aan het Congre<; nooit om een duideliike machtiging is gevraagd om Amerikaan~;e solci.,tt"l n:1:tr zu;d-Vietnam te zenden en dat de regering van Zuid- Vietnam nooit een formeel en schriftelijk ''Cr?,ock om het zenllen van deze troepen heeft ;~edaan' ." Uit de documenten komt evc>nwel duideliik naar voren, dat iemand op het laatste ogenblik heeft getracht de vraag uit de weg te gaan door te vcnvi izen naar een communiqué van het bureau van de nremiev in SJ.i~'O"- w~uruit :tou blijken dat .,de re~~crinP; van Vietna'1l heeft vepocht twee bataljons mariniers tr:' ?enden en c!at de Amerik:1anc:~ re~_rerino- da:tr gu11
Het incident in de Golf van Tonkin
172
Dit is ee11 tvoi~ch voorbeeld Yan de politiek van bedrog, die ten ;1111zien van Vietnam is zevoerd en die haar hoogtenunt vond in het "incident" in d~- Golf van Tonkin, met. behulp waarvan prc,idcnt Tohnson er in sh~u.:de een Congres-resolutie (van augu:stus 1964) te vcrkrij[!en, welke hem een blanco volmacht gaf om militair te i1lterYeniëren in Zuidoost-Azië, niet alleen in Viet!'an1, ma::>.r ook in Laos en Thaibnd. Over deze laatste twee lanclen werd evenwel niet gesoroken. noch in het Congres, noch in het openba:tr. Maar ook bij het hanteren van
deze blanco volmacht werd bedrog gepleegd. De toenmalige minister van buitenlandse zaken Dean Rusk zei bij de verdediging van de resolutie: "De resolutie heeft niet ten doel een actie ten gunste van een natie te verbergen, en zeker niet als deze natie daarom niet vraagt ... " Wij komen nu tot het "incident" in de Golf van Tonkin. In augustus 1969 verscheen er in New York een boek van Joseph G. Gmdden - onder de titel De waarheid is het eerste slachtoffer - waarin licht wordt geworpen op deze vervalsing. Het boek is gebaseerd op een onderzoek, dat door Congrescommissies werd verricht en op nog niet uitgegeven documenten in de archieven van \vashington. De conclusies van Goulden bevestigen wat kolonel Ha Van Lau (toen het hoofd van het Noordvietnamese verbindingsbureau met de internationale controlecommissie en als zodanig belast met het onderzoek naar incidenten) in die periode aan mij uiteenzette aan de hand van allerlei zeekaarten. In de nacht van 4 augustus 1964 werd er geen enkele aanval ged:un op Amerikaanse oorlogsschepen. Er waren geen Noordvietnamese waarnemingsschepen in de buurt van de Amerikaanse torpedobootjagers !V!addox en Turner foy en ook geen andere schepen. Het was een stormachtige nacht vol paniek en verwarring, tijdens welke de onervaren technici van de Sonar (Sound, Navigation and Ranging) het geweld van de golven die beukten op de scheepsromp van de torpedobootjagers hadden aangezien voor "torpedo's" en waarin de twee schepen het vuur hadden geopend om te "antwoorden" op deze "beschieting". Kapitein John Herriek van de Maddox, commandant van het bewakingsflottieljc in de Golf van Tonkin, zond na deze nacht het volgende telegram naar het hoofdkwartier van admiraal Sharp: "Bij een hernieuwd onderzoek van de actie ontstaat er twijfel over de berichten over een contact met vijandelijke schepen en over het exploderen van torpedo's ... Het was zwaar weer en de bovenvermelde sonar-technici zijn misschien verantwoordelijk voor vele rapporten. Duidelijke bewijzen zijn er ten aanzien van de k!addox niet. Ik stel voor diepgaand te overleggen voor tot verdere actie wordt overgegaan." Het telegram werd doorgezonden naar Washington, naar de minister van oorlog McNamara, die Sharp telegrafisch antwoordde dat er niets gedaan moest worden, "zolang niet elke twijfel opgeheven is over wat er is gebeurd, in zoverre het er om gaat een represaille te rechtvaardigen." Dit was een duidelijke suggestie aan Sharp om bewijzen te produceren, die "een represaille rechtvaardigen". Kapitein Herriek werd daarna overstroomd met telegrammen en volgens Goulden "steeg zijn geloof in hun betrouwbaarheid" (van andere rapporten over torpedo's enz.) omgekeerd evenredig met de vcrzoeken van de admiraals Sharp, Moorer, Johnson en Moore om te "verifieren" dat er een aanval op zijn schepen had plaats gehad. Tijdens de uitwisseling van telegrammen over deze "verificatie" had president Johnson de leiders van het Congres reeds op de hoogte gesteld van zijn besluit om bombardementen uit
173
te voeren op Noord- Vietnam, in ,1ntw~Jorcl op "niet-uitgelokte aanvallen" op Amerikaanse vlooteenheden. De telegrammen van Herriek bleven twijfel zaaien over het "incident", terwijl de vliegtuigen reeds opgestegen w~uen om Noordvietnamese havens te bombarderen. Kolonel Ha Van Lau wees mij er indertijd op, dat twee Amerikaanse vliegtuigmoederschepen reeds in de namiddag van 4 augustus, vele uren voor het incident, positie hadden gekozen ter hoogte v;:tn de Noordvietnamese kust. Goulden stelt terecht de vraag: "Hoc heeft admiraal Sharp, in zijn hoofdkwartier op Hawaii, ooit aan McNamara kunnen berichten dat hij overtuigd was dat er zich op 4 augustus een aanval had voorgedaan, renvijl Hcrrick, de commandant ter plaatse, dit niet kan zeggen? ... Wat gebeurde er met de twijfels, die er te O\'Cr waren in de rapporten van Herriek, tijdens de reis die deze rapporten van Sharp naar Washington maakten? Gaf Sh:up een objectinc beoordeling van de toèstand aan McNamara of leverde hij een rapport dat inhield wat, naar hij wist, Washington wilde horen?" Ook citeert Goulden een uitspraak, die president Johnson moet hebben gedaan tijdens een vcrtrouwelijk gesprek en waarin deze, veel later weliswaar, opmerkingen maakte over de standpunten van het Pentagon die hij moe~;t slikken. Over het incident van 4 augustus 1964 zei hij: "Voor /0\'Cr ik weet, schoot on;,e vloot daarginds op walvissen" ... Nog altijd volgens Gouldcn w.1~; de ontmoeting die Johnson had met de meest invloedrijke leden van de Senaat, onder wie ook enkele van zijn trouwste volgelingen, over het bedrog met het "schieten op walvissen", een van de motieven die hem ertoe brachten zich niet meer herkiesbaar te stellen als president. Kort voor de redevoering \'an 31 maart 1968, waJrin hij dit meedeelde, had Y:ulbright gedreigd om een diepgaand onderzoek in te stellen n:lar het "incident" in de Colf van Tonkin en te eisen, dat het ministerie van defensie de getuigenissen en documenten die het weigerde over te leggen, aan een congrescommissic ter hand zou stellen. Maar na het besluit van Johnson om zich bij de verkiez"ingcn niet candidaat te stellen, zou f
Controle op de pers
174
Het bedrog ten aan;ien van het Amerikaanse volk, onder dekking waarvan de Verenigde Staten in Zuid-Vietnam zijn opgetreden, dateert al van de eerste dag. Het is aan de gang sinds februari 196~, toen onder president Kcnncdv een Amerikaans militair bevel in Saigon werd ingesteld en besloten werd om Amerikaanse militaire "~Hhiseurs" ter beschikking te stellen.
Het voltrok zich, toen helicopters met Amerikaanse bemanning werden ingezet om de troepen van Saigon te vervoeren naar het slagveld en Amerikaanse vliegtuigen werden benut om de helicopters te beschermen en de troepen van Saigon steun te verlenen. In hun bock Alles behalve de waarheid (New York 1968) onthullen twee bekende journalisten, William McGaffin en Erwin Knoll, dat in 1962 het Amerikaanse ministerie van buitenlandse zaken aan zijn ambassade in Saigon de volgende geheime instructics gaf: "De ambassadeur is gemachtigd op te treden ten aanzien van de behandeling van journalisten ... Hij kan beslissen, dat aan journalisten zal worden toegestaan een of andere missic met Amerikaanse manschappen mee te maken ... De correspondenten moeten niet meegenomen worden met missies, die door hun aard niet-gewenste persberichten waarschijnlijk zouden maken ... Het spreekt vanzelf dat Amerikaanse journalisten aandacht willen besteden aan de Amerikaanse activiteiten ... Het is niet - wij herhalen niet - in ons belang dit tegen te houden. Elk bericht dat laat zien dat Amerikanen strijdopdrachten tegen de Victcong leiden en commanderen ... sensationele berichten over kinderen die het slachtoffer worden van militaire operaties zijn duidelijk in strijd met het nationale belang." McGaffin en Knol! zeggen daarover in hun boek, dat het "duidelijk in strijd is met het nationale belang als ambtenaren alle berichten uit en over Vietnam inspecteren om te zien of ze afwijken van de geruststellende bedenksels in de rcgcringscom• I " mumqucs. De toepassing van zo'n politiek ten aanzien van persberichten vcrklaart waarom mededelingen over een slachting als in Son My twintig maanden nodig hadden om door te sijpelen in de Amerikaanse pers. Als er ooit een diepgaand onderzoek plaats heeft naar de affaire-Son My, zal dit pas werkelijk volledig zijn als het wordt aangevuld met een onderzoek naar de controle op de pers, die tot gevolg had dat over gebeurtenissen van het grootste internationale belang zolang een volledig stilzwijgen in acht werd genomen. De schuld hiervoor kan niet alleen bij de journalisten liggen; ook kan men niet vcrwachten dat ze allen precies volgens de instructies van de Amerikaanse ambassade werken. Is het misschien ook niet zo, dat gebeurtenissen als in Son My gewone dingen van de dag waren geworden voor de autoriteiten, die alleen mededelingen verstrekten als er zich iets voordeed dat buiten dit gewone kader viel, bijvoorbeeld toen een zekere luitenant Calley gedesavoueerd werd omdat hij aan zo'n slachtpartij had deelgenomen? Het lijkt mij, dat de Amerikaanse openbare mening er recht op heeft te weten waarom ze zolang over Vietnam bedrogen wordt en ook waarom er over Son My zo lang het stilzwijgen is bewaard en hoeveel Son My's er sinds die tijd tot nu toe zijn geweest.
175
De leugen van de internationale steun
Een ander bebngrijk geval, waarin de openbare mening bedrogen is, heeft betrekking op de nlc miljoenen dolbrs die zijn opgeofferd om de mythe tot stand te brengen, dat er een internationale ondersteuning zou zijn voor de Vietnamese oorlog. Deze leugen heeft jaren opgeld gedun, rotdat senator Fulbright op 29 november l 969 niet meer ,·crborg dat de dertig miljoen dollar, die voor de Filippijnen werden uitgetrokken, een bedrag vormen dat vier keer zo hoog is als de kosten van de Filippijnse regering om een bataljon in Zuid-Vietnam te onderhouden. "Ik heb de indruk", aldus het commentaar van senator Fulbright, "dat alles wat wij hebben gedaan erop neerkomt dat wij hun soldaten hebben gehuurd. Met als enige doel de opvatting van de regering staande te houden, dat er vele mensen zijn die sympathiseren met onze oorlog in Vietnam -- en daarvoor betalen wij een een enorm hoge prijs." Op dezelfde manier schrijft Townsend Hoopes, indertijd onderminister voor de Amerikaanse luchtmacht, in zijn boek De grenzen van de interventie (New Y ork 1969). Hij deelt mede, dat toen de Amerikaanse infantcristen in 1965 in Vietnam in de strijd werden geworpen, president .Johnson zich zowel in Europa als in Azië inspande om "meer vlaggen in Vietnam te hijsen". Met als doel, aldus Hoopcs, "te demonstreren dat de ondersteuning voor Zuid-Vietnam een internationaal karakter heeft". "De president scheen te geloven", zo schrijft hij verder, "dat een oproep aan de Europeanen ook een dwingende noodzaak was voor de binnenlandse politiek van de Verenigde Staten." Hoopes onthult, dat er instructies werden gegeven aan alle Amerikaanse ambassadeurs in West-Europa "om aan te sporen tot het op zich nemen van zware verplichtingen". Het enige dat vcrkregen werd, was een Westduits hospitaalschip. "Het Europese antwoord was gelijk aan nul", aldus Hoopcs, maar dat vcrhinderde Johnson niet om het voor te stellen alsof er een grootscheepse internationale steun gegeven werd en de hele wereld aan zijn zijde stond. "Ofschoon de regering het voorstelde alsof 31 staten van plan waren om ,steun' te verlenen aan de strijdkrachten, heeft de commissie van senator Fulbright aangetoond, dat ongeveer de helft van deze landen voor de dag is gekomen met een bijdrage aan diensten en matcrialen tot een waarde van 26.000 dollar of minder, en dat voor een periode van twee jaar ... " Langs de gehele lijn, op ieder niveau en voor elk aspect van de Amerikaanse interventie en agressie in Vietnam is een politiek van bedrog gevoerd. Vanaf de enorme vervalsing van het "incident" in de Golf van Tonkin via de leugens over de internationale steun tot aan de dagelijkse leugens over de verliescijfers, over de militaire operatics en tot aan de onderdrukking van elk bericht over wreedheden en misdaden. 176
WILFRED BURCHETT