Mondholte: Ptyaline: KH LES 10: Herhalen hoofdstuk 5 Oesophagus: Transport Maag: Maagsap: slijm enzymen (pepsine-eiwit) zoutzuur Dunne darm: Duodenum + alvleessap (3 enzymen) + gal (emulgeert vet) Jejunum Ileum: darmsap (amylase, lipase protease) In dunne darm met enzymen vertering naar bloed en lymfe in chylvat Dikke darm: Colon ascendens transversum descendens sigmoïdeum In dikke darm vertering vezels met bacteriën, 50% water resorptie Endeldarm: rectum: transport Lever: regelen van concentratie voeding en bloedbestanddelen van bloed, gal, verwijderen stoffen en produceren warmte. Eten-insuline-start-hypoglycemie Niet eten voor max korte inspanning
1: Waar komen geen spijsverteringsenzymen in voor? A) Alvleessap B) Darmsap C) Gal D) Speeksel
Vragen bij les 10
2: Welke van de onderstaande voedingsstoffen wordt bij de spijsvertering het snelst in bloed opgenomen A) Eiwit B) Glucose C) Vet D) Zetmeel 3: Waardoor ontstaat bij het inhouden van de adem een drang tot doorademen (ademprikkel)? A) Hoog koolzuurgehalte van het bloed B) Laag zuurstofgehalte van het bloed C) Lage PH waarde van het bloed D) Stijging van de interpleurale druk 4: welke van de volgende bloedvaten bevat het meest voedselrijke bloed? A) De bovenste holle ader B) De longader C) De longslagader D) De poortader
5: Wat gebeurt er tijdens de hartpauze ten aanzien van de bloedstroom? Er stroomt: A) Bloed van de atria naar de ventrikels B) Bloed van de ventrikels naar de atria C) Bloed van de ventrikels naar de aorta en de arteria pulmonalis D) Geen bloed in het hart 6: Welke factoren kunnen bij de regulering van de ademhaling tijdens inspanning in aanmerking komen? A) De chemische factoren in de contraherende spieren B) De invloed van de PH van het bloed C) Nerveuze invloeden vanuit de contraherende spieren D) Alle bovengenoemde 7: Welke 2 onderdelen van het spijsverteringskanaal hebben uitsluitend een transport functie? A) Slokdarm en dunne darm B) Slokdarm en endeldarm C) Dunne darm en dikke darm D) Dikke darm en endeldarm 8: Een voorbeeld van externe secretie (excretie) is de productie van: A) Adrenaline B) Insuline C) Maagsap D) Melkzuur
10
Lichaamskern-lichaamsschil Herhalen hoofdstuk 6 10 Huid: -epidermis : opperhuid (hoornlaag=dode laag, matrix=delende laag) epitheel pigment klieren haren nagels -dermis: lederhuid, bindweefsel met collagene en elastische vezels bevat bloedvaten lymfe zenuwen en sensoren -subcutis: onderhuids bindweefsel bevat losmazig bindweefsel vnl voor vetopslag, overgang huid/spieren Functie huid: -bescherming -warmteregulatie -zintuigen
Warmte-uitwisseling: -radiatie-conductie-evaporatie-convectie. Koud weer meer radiatie, warm weer meer evaporatie. Hoge luchtvochtigheid moeilijk verdampen, kans op warmtestuwing, bloeddruk daling, warmtecollaps, kans op overlijden
Regulatie warmtebalans Warmteregulatie centrum ligt in hypothalamus en vergelijkt informatie temperatuur receptoren uit schil en kern Schil: huidsensoren meest op gezicht buik en borst Kern: sensoren in hypothalamus ruggenmerg luchtwegen buikholte Meer koude dan warmte receptoren, gevoeliger voor warmtedaling In spieren (bron warmte energie) geen warmtesensoren gevonden Bij daling temperatuur: Hypothalamus neurosecreet Hypofyse thyreotroop hormoon Schildklier thyroxine Basaal metabolisme (vetstofwisseling lever) Vasodilatie bloedvaten huid voor warmteafgifte: bloeddruk kan dalen, onder kritische grens, hersenen te weinig bloed, men valt flauw = warmte collaps
Bij extreme koude veel warmte afgifte door ademhaling
Thermoregulatoire responsen: antwoorden om warmte te regelen • Zweetklierrespons: Minder zweten minder warmte afgifte Meer zweten en vooral via verdampen zweet wordt warmte aan lichaam onttrokken meer warmte afgifte
• Variëren van de huiddoorbloeding: Vasoconstrictie huidvaten minder warmte afgifte Vasodilatatie huidvaten meer warmteafgifte
• Verhoging van de stofwisseling: Verhogen stofwisseling lever, inwendige kachel, geeft warmte Onwillekeurige spiercontracties zoals rillen en klappertanden
• Bewust willekeurig gedrag: Bij koude: extra bewegen, warme kleding, warmtebron opzoeken Bij warmte: rustig houden, luchtige kleding, schaduw opzoeken
Temperatuurregulatie tijdens inspanning Tijdens sporten komt via verbranding glucose/vet energie vrij, hiervan is max 25% bruikbare energie voor ATP/CP synthese, minimaal 75% komt als warmte energie vrij. Kern temperatuur stijgt en warmte moet via radiatie, geleiding, evaporatie en convectie aan omgeving afgegeven worden. Warmtebalans: warmteproductie en warmteafgifte in balans voor stabiele kerntemperatuur. Koele windstille omgeving 10° C: 25% verdamping, 75% straling + geleiding Bij meer wind neemt verdamping en geleiding toe Windstil en meer dan 18°C: verdamping gaat naar de 50%+ Omgevingstemperaturen boven de 30°C: warmteafgifte volledig door verdamping Lage luchtvochtigheid: makkelijk verdampen Hoge luchtvochtigheid: zweet rolt van lijf, geen verdamping: Warmtestuwing Warmte stuwing vaak met groot vochtverlies: lage bloeddruk: Warmtecollaps
Trainings- en acclimatisatie effecten Temperatuur regulatiesysteem aanpassingen door duurtraining:
• Zweetproductie komt op gang bij lagere kerntemperatuur • Er wordt meer zweet geproduceerd • Geproduceerd zweet is minder geconcentreerd, verlies zouten • Zweetpatroon anders, meer op extremiteiten, contact buitenlucht Zweten wordt zo efficiënter. Acclimatisatie is aanpassing/gewenning aan bepaald klimaat Acclimatisatie aan warme omgeving zelfde aanpassingen als bij duurtraining ontstaan na 6-14 dagen in warm klimaat. Verdwijnen weer na paar weken bij vertrek uit warme omgeving. Acclimatisatie en trainings effecten tellen op (vervangen elkaar niet) Goed getrainde sporter extra acclimatisatie effecten erbij
Hoofdstuk 7: Water- en zout huishouding Lichaam verliest voortdurend vocht aan omgeving Via huid perspiratio insensibilis: altijd 300 ml/dag Via faeces normaal 150 ml/dag Luchtwegen normaal 350 ml/dag, bij warme omgeving minder: lucht al opgewarmd, bij inspanning meer 700ml/dag door toenemen AMV Zweet normaal 200 ml/dag, bij warme omgeving 1500 ml/dag, bij inspanning kan het oplopen tot wel 6000 ml/dag Urine normaal 1500 ml/dag, warme omgeving iets minder, bij inspanning oiv hormonen fors minder tot wel 600 ml/dag Tijdens inspanning extra verlies vocht door luchtwegen en zweten wordt enigszins gecompenseerd door geringere urineproductie. Opname vocht belangrijk bij inspanning vooral in warme omgeving Normaal vochtbehoefte 2500 ml/dag
Bouw nieren Nieren liggen aan rugzijde buikwand onder ribben Ongeveer 10 cm groot, bruin van kleur Per minuut stroomt 1 liter bloed door beide nieren Per etmaal ongeveer 1500 liter Gemiddeld per dag 1,5 liter urine gevormd Op nieren zitten bijnieren: hormoonklieren 2x nier, 2 urineleiders naar blaas Van blaas 1 urinebuis met eindkringspieren Doorsnede nier: Schorslaag: Cortex Merglaag: Piramidelaag: Pyelum Nierbekken: Myelum
urineleider=ureter urinebuis=urethra
Nefron = niereenheid: bestaat uit volgende onderdelen: Nefron bestaat uit: Glomerulus- vaatkluwen lichaampje van Kapsel van Bowman Malpighi Primaire tubulus, kanaaltje 1 ͤorde Lis van Henle Secundaire tubulus, kanaaltje 2 ͤorde Verzamelbuis naar nierbekken
Per nier 1 miljoen lichaampjes van Malpighi Nier is ½% lichaamsgewicht, krijgt 20% bloedvolume Per minuut 125 ml vocht uit circulatie in kapsel van Bowman blijft aan eind 1 ml definitieve urine over
Nefron
• Filtratie laat plasma uit glomerulus het kapsel van Bowman ingaan. In het slagadertje blijft dik bloed (hoge viscositeit, hoge COD) achter. Het vocht in kapsel van Bowman heet nu primaire urine en gaat het eerste gekronkelde buisje in, het slagadertje kronkelt eromheen. Primaire urine bevat water, zouten, ureum, glucose, aminozuren, vitaminen (bloed – bloedcellen en plasmaeiwitten)
• Resorptie in tubulus I passief water en zouten terug aan bloed, actief alle glucose. In lis van Henle verdere resorptie. Dit gebeurt a-selectief. In tubulus II is er een selectieve resorptie oiv Hormonen.
• Secretie aan eind tubulus II. Bloed ontdoet zich van enkele stoffen: kalium (K) en waterstof (H) maar ook afvalstoffen en medicijnen Normale definitieve urine bevat water, zouten, vitaminen, hormonen, ureum Abnormale bestanddelen urine: glucose, plasmaeiwitten, bloedcellen
In distale tubulus= tubulus II= kanaaltje van de tweede orde= 2 ͤgekronkelde buisje, regelen hormonen de re-absorptie en secretie stoffen. Hormonen kunnen de permeabiliteit van wand tubulus II en verzamelbuis veranderen.
H
ADH: antidiuretisch hormoon: antiplashormoon, zorgt dat wand verzamelbuis doorlaatbaar wordt voor water, extra water van nier naar bloed: stijgen bloeddruk -veel ADH: veel reabsorptie water: hypertone urine: stinkende urine, hypotoon bloed -weinig ADH: weinig reabsorptie water: hypotone urine: kermis urine Aldosteron: reabsorptie natrium, natrium uit nierbuisje naar bloed -veel Aldosteron: natrium naar bloed, K en H⁺ secretie, (natrium =zout ,neemt water mee naar bloed) -weinig Aldosteron: meer natrium en weinig K en H in urine Parathormoon: reabsorptie calcium, calcium uit buisje naar bloed, trekt water aan -veel Parathormoon: calcium naar bloed, weinig calcium in urine -weinig Parathormoon: weinig calcium naar bloed, veel calcium naar urine Renine door nier gemaakt bij dalen hoeveelheid weefselvloeistof of stijgen COD bloed. Renine stimuleert Aldosteron, meer natrium naar bloed, stijgen bloeddruk Alle 4 hormonen zorgen voor concentratie urine, meer water naar bloed, stijgen bloeddruk
Urinelozing Blaas wordt gevuld met urine. Blaaswand heeft glad spierweefsel. De wand registreert vullingsgraad en wanneer druk toeneemt komt prikkel binnen bij onwillekeurig ZS. Deze ontspant eerste kring spier, urine tegen tweede kringspier van willekeurig ZS = aandrang. Herkennen en beheersen van aandrang: zindelijk Spanning en emotie hebben invloed op gevoel van aandrang Opname vocht en zouten, dorstprikkel Tijdens inspanning en warmte veel verlies vocht en zouten, dit wordt slechts ten dele gecompenseerd door beperken urineproductie, moet via drinken aanvullen. Ook wordt water gevormd in verbrandingsreacties. Afname intra- en intercellulair vocht en toename COD bloed (bloed wordt dikker, hogere viscositeit) zorgen voor dorst gevoel, stimuleren aanmaak hormonen die in nieren water terug geven aan bloed Droge mond en keel in mindere mate ook dorstprikkel. Zoutbehoefte speelt onbelangrijke rol want je krijgt veel zout per dag binnen.
Vochtbalans tijdens inspanning Tijdens inspanning vochtverlies door zweten. Hormonen (4) beperken de urine productie, geven water uit nierkanaaltje terug aan bloed, hypertone urine. Afname urineproductie zorgt ervoor dat atleet tijdens wedstrijd niet (vaak) hoeft te urineren. Vochtverlies verhoogt kans warmtestuwing maar geeft ook verminderde prestatie door kracht verlies, vocht aanvullen: -Samenstelling: zweet is hypotoon, bloed steeds hypertoner. Een drank wordt het snelst opgenomen als het puur water is. Bij wedstrijd die langer dan 1½ uur duren raakt glycogeen voorraad op, dan een hypotone glucose drank drinken tot max 2,5% glucose oplossing -Temperatuur: lichaam trainen om koude drankjes te drinken. Voordeel is dat lichaam warmte af kan geven aan koude drank en koude drank wordt sneller opgenomen in bloedbaan -Hoeveel en hoe vaak: snelste opname is veel in 1x, maar dan problemen met maag. Advies is om elke 15-20 min 200ml te drinken