Thema ‘School’
Cursus 1
module 1 - dag 1: Hallo, ik ben de nieuwe juf! In deze les Luisteren de leerlingen naar het verhaal ‘Hallo, ik ben de nieuwe juf!’. Verder voeren de leerlingen aanwijsoefeningen uit en doe-oefeningen. Materialen - de verhaalplaten van het verhaal ‘Hallo, ik ben de nieuwe juf!’; - een (schoolbord)krijtje. Voorbereiding Hang de verhaalplaten op. Woordenschat de juf (juffrouw)
gaan
de kinderen
liggen
de klas
lopen
het krijtje
staan
de meester
zijn (in de vervoeging van ‘ben’)
de plaat (illustratie)
zitten
het schoolbord de stoel de tafel Woord van de dag de klas Taalfuncties Begroeten
- Goedemorgen - Hallo - Hoi - Dag
Verloop van de les Introductie Begroet de leerlingen met: ‘goedemorgen’. Stel u zelf vervolgens voor aan de leerlingen. Loop naar één leerling toe en gebruik de volgende formulering: ‘Hallo, ik ben juf (meester)…‘ Zeg dan: ‘Jij bent (noem de voornaam van het kind)’. Doe dit bij een paar leerlingen.
Loop vervolgens naar het bord en zeg: ‘Ik schrijf mijn naam op het schoolbord met een krijtje’. Schrijf op: Ik ben juf/meester … en wijs het schoolbord aan en laat het krijtje zien. NB: Wanneer u een digitaal schoolbord heeft en geen ‘krijtschoolbord; meer heeft, kunt u de leerlingen een krijtje laten zien. Kern 1. Attendeer de leerlingen op de verhaalplaten en noem de verhaalplaten de plaat. - Wijs op uzelf en zeg: ‘Ik ben juf/meester ….’ - Wijs juf Elly aan op de kijkplaat en zeg: ‘Dit is juf Elly op de plaat.’ - Wijs zo ook meester Jaap aan. - Wijs de leerlingen aan in de klas en zeg: ‘Jullie zijn kinderen.’ - Wijs de leerlingen aan op de kijkplaat en zeg: ‘Dit zijn de kinderen op de plaat.’ - Wijs een leerling aan in de klas en zeg: ‘Jij bent (noem de naam van het kind).’ - Wijs Sem aan op de verhaalplaat en zeg: ‘Dit is Sem op de plaat.’ Lees nu het verhaal ‘Hallo, ik ben de nieuwe juf!’ voor. Wijs steeds de hoofdpersonen van het verhaal aan en de woorden uit deze les (het krijtje, het schoolbord, de stoel, de tafel, de meester, de juf, lopen, gaan en zitten). 2. Maak ruimte in de klas zodat de leerlingen zich kunnen bewegen. Doe voor wat de bedoeling is: Ik loop door de klas; ik ga zitten; ik ga liggen; ik sta op, ik ga lopen, enzovoort. Begeleid uw zinnen met de handelingen. Lees het volgende verhaaltje voor. De leerlingen bewegen zich daarbij door de klas en doen wat er gezegd wordt. De kinderen lopen door de klas. De kinderen lopen naar de tafel. De kinderen lopen door de klas. De kinderen gaan zitten. De kinderen gaan liggen. De kinderen gaan staan. De kinderen lopen naar juf/meester (noem hier uw naam). De kinderen gaan zitten. De kinderen gaan liggen. De kinderen gaan staan. De kinderen lopen naar hun stoel. De kinderen gaan op hun stoel zitten. U kunt deze oefening verschillende malen herhalen, maar dan met individuele leerlingen. In twee- of drietallen kan ook. Voeren ze dan tegelijkertijd dezelfde handeling uit? 3. Laat een leerling naar voren komen. Doe aanwijsoefeningen rondom de woorden. Stel vragen als: - Wijs juf Elly aan. - Wijs meester Jaap aan. - Waar is de stoel? - Waar is de tafel? - Waar is het schoolbord? Enzovoort. Afsluiting Vertel de leerlingen wat ze vandaag geleerd hebben: ‘Wat hebben jullie vandaag geleerd?’ Verwoord dit vooralsnog zelf: ‘Jullie hebben woorden geleerd.’ Wijs de woorden aan op de plaat
en benoem ze. Vertel de leerlingen dat ze deze woorden goed moeten onthouden. Suggestie Laat de leerlingen elkaar zoeken. Begeleid dit met zinnen als: ‘Jij bent Samira. Samira, zoek Youri. Loop maar naar Youri. Youri zit daar’. Enzovoort. Voor de leerlingen die kunnen lezen, maakt u naamkaartjes. Laat de leerlingen het naamkaartje innemen van de leerling die ze moeten zoeken. Daarna kunt u de leerlingen vragen de naamkaartjes weer aan de goede persoon terug te geven. NB: U kunt de les van dag 5 eventueel combineren met de les van deze dag. De les van dag 5 kunt u dan gebruiken voor het herhalen van een aantal woorden uit de module. U leest bijvoorbeeld de verhalen nog eens voor en laat de woorden aanwijzen op de verhaalplaten.
Hallo, ik ben de nieuwe juf! ‘Hallo, goedemorgen’. Meester Jaap komt de klas in lopen. Samen met een juffrouw. ‘Dit is juf Elly’, zegt meester Jaap. ‘En zij is de nieuwe juffrouw’. ‘Hallo’, zegt juf Elly, ‘ik ben juf Elly’. Meester Jaap loopt naar de tafel. Hij pakt de stoel en gaat zitten. Juf Elly loopt naar het schoolbord. Ze pakt het krijtje. Ze schrijft op het schoolbord: Ik ben juf Elly. Juf Elly loopt naar Sem. Ze zegt: ‘Hoi, ik ben juf Elly. Wie ben jij’? Sem zegt: ‘Hallo, ik ben Sem’. Juf Elly loopt naar meester Jaap. Ze zegt: ‘Ik zal de kinderen wel snel leren kennen. Dag meester Jaap!’ ‘Dag juf Elly’, zegt meester Jaap. ‘Dag kinderen’. Meester Jaap loopt de klas uit.
Thema ‘School’ Cursus 1
module 1 - dag 2: Dit zijn wij! In deze les Maken de leerlingen een collage van hun pasfoto’s. Materialen - een potlood met een gebroken punt; - voor iedere leerling en voor uzelf: een gum, een potlood, een puntenslijper en een schrift; - lijm; - een paar vellen papier; - een mandje om voorwerpen in te doen; - van iedere leerling een pasfoto of een kopie van een pasfoto (eventueel vergroot); - een pasfoto van u zelf (of een kopie, ook vergroot); - een groot stevig vel wit karton op posterformaat; - voor iedere leerling een blanco kaartje, waar de leerlingen hun naam op kunnen schrijven. Als er leerlingen zijn die hun naam niet kunnen schrijven, schrijft u zelf de naam op het kaartje. Voorbereiding - Teken op de poster alvast het aantal kaders waar de pasfoto’s van de leerlingen in geplakt kunnen worden. Zorg ervoor dat er voldoende ruimte onder de foto’s is om de naamkaartjes onder te plakken. Leg op de instructietafel voor in de klas een exemplaar van ieder voorwerp (een gum, enzovoort). - In deze les heeft u pasfoto’s nodig van de leerlingen. U kunt ze uiteraard zelf maken met een digitale camera. In de les of op een eerder tijdstip. Woordenschat de foto
plakken
de gum het (naam)kaartje de lijm de naam het papier het potlood de puntenslijper het schrift Woord van de dag de naam Verloop van de les Introductie Vraag de leerlingen naar de instructietafel te komen waar alle spullen op liggen.
- Pak het schrift en een potlood. Benoem de voorwerpen en laat zien dat je met het potlood in het schrift kunt schrijven. Schrijf uw naam in het schrift en zeg: dit is mijn naam. Ik heet … - Pak de gum. Benoem het voorwerp. Vraag een leerling wat je ermee kunt doen en biedt hem tegelijkertijd de gum aan. Moedig hem aan wat in het schrift staat geschreven uit te gummen. - Pak het potlood met de gebroken punt en doe alsof u iets in het schrift wilt schrijven. Zien de leerlingen ook dat de punt is gebroken? Pak nu de puntenslijper en benoem het voorwerp. Vraag de leerlingen wat je nu moet doen. Bied een leerling tegelijkertijd het potlood en de puntenslijper aan en laat de leerling de punt slijpen. Verwoord hierbij de handeling die wordt verricht: ‘Yara slijpt de punt van het potlood met de puntenslijper’. - Laat de lijm zien, benoem het voorwerp. Doe bij een paar leerlingen lijm op de vingers. Vertel dat ‘de lijm plakt’. Pak vervolgens twee stukjes papier, benoem het. Geef de stukjes aan één leerling en de lijm aan een andere leerling. Vraag wat ze ermee kunnen doen. Stimuleer hen de stukjes aan elkaar te plakken. Laat andere leerlingen helpen. Verwoord wat de leerlingen doen. Kern 1. Geef iedere leerling één voorwerp (een gum, enzovoort). Benoem steeds de naam van een voorwerp. - U gaat nu rond met het mandje en laat iedere leerling een voorwerp in het mandje stoppen. - Na afloop laat u iedere leerling er weer een voorwerp uithalen. - U vraagt steeds: ‘Is dit een gum?’ Enzovoort. - U stimuleert de leerlingen te antwoorden met ja of nee (non-verbaal is ook nog goed). Deze oefening kan in een redelijk tempo gaan (sta niet te lang stil bij aarzelingen van de leerlingen). Zorg ervoor dat aan het eind van de oefening alle leerlingen weer een voorwerp hebben. 2. Leg de poster ergens in het midden op een tafel. Geef iedere leerling zijn eigen foto. Geef de leerlingen de volgende opdrachten. Doe eerst alles zelf voor. De leerlingen doen u na. - ‘Pak de lijm, pak de foto. Plak de foto op het papier’. - ‘Pak het potlood, pak de gum en pak de puntenslijper. Pak hierna een blanco naamkaartje en schrijf uw naam er op met potlood (doe het expres fout en pak uw gum om het te verbeteren en breek opzettelijk de punt). U plakt het kaartje onder uw foto. U begeleidt uw handelingen met praten. Daarna zegt u tegen de leerlingen: - ‘Pak het kaartje. Pak het potlood en schrijf je naam op het papier.’ Als ze hiermee klaar zijn geeft u de laatste opdracht. - ‘Plak het naamkaartje onder de foto’. Hang de collage na afloop ergens op in het lokaal waar hij goed zichtbaar is en u er gemakkelijk naar terug kunt verwijzen. Afsluiting Vraag de leerlingen wat ze geleerd hebben (wat hebben jullie geleerd?). Verwoord dit vooralsnog zelf: ‘Jullie hebben woorden geleerd: de lijm, de gum, het papier, de puntenslijper,
het potlood, het schrift en plakken’. Laat de bijbehorende spullen zien bij het noemen van de woorden. Geef de voorwerpen een plek in de klas, bijvoorbeeld op een tafel en plaats er eventueel woordkaartjes bij (of laat deze schrijven of stempelen door de leerlingen).
Thema ‘School’ Cursus 1
module 1 - dag 3: Waar is de wc? In deze les Luisteren de leerlingen naar het verhaal ‘Waar is de wc?’ en voeren de leerlingen een luisteropdracht uit. Materialen - de verhaalplaten van het verhaal ‘Waar is de wc?’; - een foto van de school; - (digitale) foto’s van de volgende ruimtes van de school: •
de gang (met jassen aan de kapstok);
•
de hal (of aula);
•
een leerling-wc;
•
de gymzaal (of speelzaal);
•
de ruimte waar de leerkrachten zitten tijdens de pauze;
•
de ingang van het schoolgebouw (en zo dat de naam van de school zichtbaar is);
•
de klas van de leerlingen;
•
het schoolplein.
Voorbereiding - Hang de verhaalplaten op. - Maak de foto’s en laat ze uitprinten (bij voorkeur in kleur) en kopiëren. Iedere leerling moet over een setje kunnen beschikken. Woordenschat de gang
gaan (h)
de gymzaal
liggen (h)
de hal
lopen (h)
de klas (h)
plassen
de lerarenkamer*
staan (h)
de school
zitten (h)
het schoolplein de speelplaats de wc * (Noem hier het woord dat de school heeft voor deze ruimte) Woord van de dag de school Verloop van de les
Introductie Laat de leerlingen de foto zien van de school. Hang de foto op het bord. Schrijf er ‘de school’ onder. Geven de leerlingen verder blijk van herkenning? Loop hierna samen met de leerlingen door de school. (Leerlingen die niet meedoen met deze les blijven in de klas achter, onder begeleiding van bijvoorbeeld een klassenassistent.) U verwoordt alles wat u ziet en wat de leerlingen en leerkrachten er doen (de kinderen spelen op het schoolplein of op de speelplaats. Dit is de lerarenkamer, de juffen en de meesters werken hier en drinken er koffie. De kinderen plassen op de wc, enzovoort). Kern 1. Lees het verhaal ‘Waar is de wc?’ voor. Wijs steeds op de verhaalplaten de hoofdpersonen aan en benoem de ruimtes waar ze zich bevinden. Laat de leerlingen een aantal ruimtes aanwijzen op de verhaalplaten. 2. Deel de fotosetjes uit. Laat de leerlingen de foto’s in willekeurige volgorde voor zich leggen. U leest het verhaal in een rustig tempo voor. Wanneer de leerlingen denken een woord te horen dat overeenkomt met een van de foto’s, houden ze de betreffende foto in de lucht. Wanneer de leerlingen de goede foto hebben opgehouden, laat ze dan ook de ruimte nog eens aanwijzen op de verhaalplaat, als de ruimte erop voorkomt. U stelt daartoe steeds de vraag: - ‘Waar is de ….?’ ‘Wijs de … maar aan’. De foto die geraden is, wordt weer terug op tafel gelegd. Let op! - Doe voor wat de bedoeling is, de instructie is nogal complex. - Wanneer u denkt of merkt dat de oefening te moeilijk is, doe dan de volgende oefening eerst. Vraag één leerling met één foto naar het bord te komen en op een van de verhaalplaten dezelfde ruimte aan te wijzen. Benoem die ruimte. - U kunt de leerlingen die kunnen schrijven de opdracht geven de woorden onder de foto’s te schrijven. - U kunt van de foto’s ook een collage maken. 3. Herhaal de werkwoorden door het geven van doe-oefeningen. Gebruik nu de namen van de leerlingen erbij: - Samira, ga liggen, ga weer staan. - Youri, loop naar Pjotr, - Enzovoort. Afsluiting Wat hebben de leerlingen geleerd deze les, welke woorden hebben ze geleerd? U vat het samen door de woorden op de verhaalplaten aan te wijzen. Suggestie Herhaal de werkwoorden nog een keer tijdens een ander lesmoment. Gebruik nu de namen van de leerlingen erbij: - Samira, ga liggen, ga weer staan. - Youri, loop naar Pjotr.
Enzovoort.
Waar is de wc? Meester Jaap wil de klas uitlopen. Dan vraagt Juf Elly: ‘Waar is de wc?’ Ze moet plassen. ‘Zeg Asha’, zegt meester Jaap, ‘laat jij juf Elly de wc maar zien en de rest van de school. Dan pas ik wel op de kinderen.’ Asha lacht. Ze kent de weg al goed. Asha loopt samen met juf Elly de klas uit. Ze lopen door de hal. ‘We gaan eerst maar naar de wc’ , zegt Asha. De wc is in de hal. ‘Kijk juf Elly, dit is de wc’, zegt Asha: ‘Ga maar gauw, juf Elly’. Hierna lopen juf Elly en Asha de gang in. Ze komen door de hal. Aan het eind van de hal is de lerarenkamer. Meester Piet zit in de lerarenkamer. Juf Elly zwaait naar meester Piet: ‘Hallo Piet, alles goed?’ ‘Ik ken de lerarenkamer wel’, zegt juf Elly. ‘Maar, waar is de gymzaal?’ ‘Kom maar mee, juf Elly’, zegt Asha. Asha doet een deur open. ‘Kijk’, zegt Asha, ‘dit is de gymzaal’. In de gymzaal zijn de kinderen uit groep 7. Ze lopen en zitten. Ze gaan liggen en weer staan. Ze gaan weer lopen en weer zitten. ‘Pfft’ zegt juf Elly, ‘de kinderen moeten hard werken’. ‘Kom ,we gaan weer naar de klas’, zegt Juf Elly. ’De les is bijna afgelopen. Ik zie de moeders en de vaders al op de speelplaats’. Juf Elly en Asha zijn weer in de klas. ‘Dank je wel, Asha’, zegt juf Elly’, ‘je kent al heel goed de weg op school.’
Thema ‘School’ Cursus 1
module 1 - dag 4: Ik ben… en dit is mijn schilderij In deze les Gaan de leerlingen schilderen (eventueel in tweetallen). Materialen - een paar tubes of flessen blauwe, gele en groene verf; - voor alle leerlingen een verfschort; een kwast; een schoteltje en een bakje water en papier om op te schilderen; - verf/schilderskleren voor uzelf; - eventueel de collage met de pasfoto’s van de leerlingen uit les 2. Voorbereiding - Zorg dat u alle spullen gereed heeft en dat u zelf aan het schilderen bent als de leerlingen binnenkomen, als dat organisatorisch gezien mogelijk is. - Deze les kunt u integreren met een knutselles op een ander moment. Woordenschat de kleur
beginnen
de kwast
verven
het schilderij de schort
een beetje - een heleboel
de streep
dik -dun hetzelfde - verschillend blauw geel groen
Woord van de dag verven Taalfuncties Zich voorstellen
- Ik ben …
Verloop van de les Introductie U zit al in uw schilderskleren te verven als de leerlingen binnenkomen. U verwoordt wat u aan het doen bent, u bent aan het verven. U noemt verder al zoveel mogelijk woorden uit de les (in ieder geval de woorden, blauw, geel, groen).
Na een korte introductie op uw werk (u maakt een schilderij), vertelt u de leerlingen dat ze ook een schilderij gaan maken. Kern 1. U deelt de spullen uit aan de leerlingen. Terwijl u dit doet biedt u de verschillende woorden aan. U doet verschillende handelingen voor en de leerlingen doen ze na. - ‘We gaan verven.’ - ‘Doe je schort aan. Kun je die zelf aandoen? Of moet ik je helpen de schort aan te doen?’ Enzovoort. - ‘Welke kleur zal ik eens pakken? Ik pak de blauwe verf en doe een beetje blauw op het schoteltje.’ (Controleer of de leerlingen allemaal een beetje blauwe verf op hun schoteltje hebben gedaan) - ‘Ik pak de gele verf en ik doe een heleboel gele verf op het schoteltje.’ (Controleer nu ook of alle leerlingen een heleboel gele verf gepakt hebben en laat daarbij het verschil zien tussen een beetje blauwe verf en een heleboel gele verf.) - ‘Ik pak de groene verf en doe een beetje groene verf op het schoteltje.’ (Controleer weer) - Zet vervolgens twee schoteltjes naast elkaar. Zeg welke kleuren hetzelfde zijn en welke kleuren verschillend zijn. 2. Vertel nu dat de leerlingen mogen beginnen en begin zelf. Kunnen de leerlingen wel beginnen? Of hebben ze nog iets nodig? Pak de kwasten (of laat dit een van de leerlingen doen). Deel de kwasten één voor één uit en gebruik hierbij een zin als ‘Hier is een kwast voor Ishany’. Benadruk steeds het woord ‘de kwast’. Loop rond en help of prijs de leerlingen. Besteed aandacht aan de woorden: dik, dun en de streep en leg de woorden zonodig uit door het laten maken van dikke en dunne strepen. Als de leerlingen klaar zijn, laten ze hun schilderij zien aan de andere leerlingen. U stimuleert hen te zeggen: ‘Hallo ik ben… en dit is mijn schilderij’. U doet dit eerst zelf voor. De leerlingen zeggen u na. NB: U kunt standaardformuleringen oefenen door ze eerst samen met de groep in koor te zeggen. Ook kunt u ze samen zeggen en daarbij wisselen in volume, van fluisteren naar heel hard zeggen. Dat maakt het veiliger om ze daarna individueel te zeggen. Eventueel kunt u de leerlingen ook samen laten schilderen. Afsluiting Noem aan de hand van de schilderijen de woorden die de leerlingen geleerd hebben deze les. Hang de schilderijen op in de klas. Suggestie Wanneer deze les samenvalt met Sinterklaas of een ander feest, kunt u de leerlingen hier een schilderij van laten maken.
Thema ‘School’ Cursus 1
module 1 - dag 5: Ik heet …. Hoe heet jij? In deze les Doen de leerlingen een spel waarbij ze samen moeten werken. Zo leren ze hun naam te zeggen en te vragen hoe de ander heet. Materialen - twee bolletjes wol; - de poster met daarop de foto’s en de namen van de leerlingen eronder uit les 2; U heeft in deze les assistentie nodig van een oudere leerling uit een andere groep of een klassenassistent. Voorbereiding - Maak ruimte in de klas voor een staande kring. - Het is verstandig om de oefening met het bolletje wol van te voren te oefenen (zie kern). Woordenschat ik
heten
jij hoe
zijn (h)
wie Woord van de dag ik Taalfuncties Vragen hoe iemand heet.
Wie ben jij? Hoe heet jij?
Verloop van de les Introductie Als de leerlingen binnenkomen staat u een bolletje wol over te gooien naar de klassenassistent. U houdt het bij het uiteinde vast en zegt: ‘Ik heet ... Hoe heet jij? De klassenassistent vangt het, zegt haar of zijn naam. Als er leerlingen zijn die er blijk van geven dat ze graag mee willen doen, betrek ze er dan even bij. Kern 1. U wijst op de collage met foto’s en herhaalt de namen van de leerlingen. U zet de leerlingen in de kring waarbij u dit verwoordt: ’We maken een kring’. - U pakt het bolletje wol bij het uiteinde vast.
- U zegt uw naam (‘ik heet…’) en gooit het naar een leerling. - U vraagt: ‘En hoe heet jij?’ - De leerling zegt zijn of haar naam. - U haalt het bolletje wol naar u terug en windt de draad weer op. - U oefent de formuleringen nog een keer met andere leerlingen. 2. Hierna gaat u met de hele groep aan de slag. De bedoeling is dat er een netwerk van draadjes wol gaat ontstaan in de kring. Ieder kind zegt zijn naam (ik heet … ) en vraagt een andere leerling : ‘Hoe heet jij’? Er ontstaat een kluwen wanneer alle leerlingen meerdere keren een beurt krijgen. NB: Wanneer de leerlingen gewend zijn aan de formulering: ‘Ik heet….’ en ‘Hoe heet jij? ,dan kunt u de andere formulering gaan gebruiken: ‘Ik ben…..’ ‘Wie ben jij?’ Ontkluwen: Laat de leerlingen naar de leerling toelopen waar zijn draadje naar toe loopt. En laat de leerling de naam noemen van de leerling. Afsluiting Vraag aan de leerlingen wat ze geleerd hebben. Formuleer het antwoord vooralsnog zelf. Benadruk daarbij dat ze hebben leren zeggen hoe ze heten (‘Ik heet …..) en dat ze dat ook aan andere leerlingen kunnen vragen (‘Hoe heet jij?’) Wijs eventueel nog even op de poster.
Thema ‘School’ Cursus 1
module 1: Klankoefeningen /aa/ en /ee/ Materiaal Voor iedere leerling een handspiegel. Auditieve discriminatie en uitspraak: /aa/ 1. Pak de spiegel en doe de /aa/ voor. Deel vervolgens de spiegels uit en laat alle leerlingen de /aa/ oefenen. Gebruik hierbij steeds de zin: ‘Ik zeg nu /aa/, zeg maar na’. 2. Spreek langzaam de volgende woorden voor. Laat de leerlingen ze één voor één nazeggen en tegelijkertijd in de spiegel kijken. jaap; naar; gaat; plaat Oefeningen U kunt deze oefeningen ook doen tijdens een dood lesmoment. Doe zelf steeds voor wat de bedoeling is. - Oefen met de volgende woorden: taal, taak, raam, daar, gaar; klaar, naast, maan - Noem de namen van de leerlingen als er een naam voorkomt met /aa/ erin. Spreek de naam met /aa/ langzaam en nadrukkelijk uit. Geef de leerlingen de opdracht te gaan staan als ze een naam horen met /aa/ erin. Laat alle leerlingen de naam nazeggen. Suggestie U kunt ook werken met twee verschillende gekleurde kaarten, bijvoorbeeld een groene en een rode kaart. De groene kaart houden de leerlingen in de lucht als ze een woord horen met een bepaalde klank. De rode kaart houden ze in de lucht wanneer ze de klank niet horen. U kunt zo alle klanken oefenen. Klankversjes Leer de leerlingen de volgende klankversjes. Let daarbij goed op de verklanking van de /aa/. Overdrijf deze klank bij het voorlezen van de versjes. Aaltje
Zeven klein apen
zat op een paaltje
Gingen samen slapen
Wip zei het paaltje en weg was Aaltje
Maakten samen apenpret In een heel groot apenbed
Anoniem Anoniem
Auditieve oefening en uitspraak: /ee/ Deel de spiegels uit. Ga voor de spiegel zitten en doe de /ee/ voor. Gebruik hierbij steeds de zin: ‘Ik zeg nu /ee/, zeg maar na’. Laat de leerlingen dit in de spiegel oefenen. NB: Wanneer de leerlingen de /ee/ uitspreken als /ie/, ligt de tong te hoog in de mond. U kunt dit corrigeren door in de spiegel te wijzen op de juiste stand van de tong die lager ligt dan bij het uitspreken van /ie/. Spreek vervolgens langzaam de volgende woorden voor. Laat de leerlingen ze één voor één nazeggen en tegelijkertijd in de spiegel kijken. geel - streep – been – een. Oefeningen U kunt deze oefeningen ook doen tijdens een dood lesmoment. Doe zelf steeds voor wat de bedoeling is. - Laat de leerlingen de volgende woorden nazeggen: been; teen; geel; veel; geef; meel; kees; mees. - Oefen met de namen van de leerlingen als er namen zijn met /ee/ erin. Spreek de naam met /ee/ nadrukkelijk uit. Geef de leerlingen de opdracht te gaan staan als ze een naam horen met /ee/ erin. Als ze de naam gezegd hebben, gaan ze weer op hun stoel zitten. Lees de namen van de leerlingen langzaam voor. Klankversjes Leer de leerlingen de volgende klankversjes. Let daarbij goed op de verklanking van de /ee/. Overdrijf deze klank zelf bij het voorlezen van de versjes. Berceuse prèsque nègre
Eentje beentje dobbelsteentje
De sjimpansee doet niet mee
eentje beentje
Waarom doet de sjimpansee niet mee
been
De sjimpansee Is Ziek van de zee Er gaat zoveel water in de zee Meent de sjimpansee Paul van Ostaijen
Anoniem