Mijn leukste voorouder Zomer 2011. Zo dicht mogelijk bij het raam geschoven zit Rinus van Rijn in zijn eigen oude leunstoel. Als hij naar links kijkt, ziet hij het gemaal dat in 1916 bebouwd is, waar zijn vader en ome Kees nog aan hebben gewerkt. Kijkt hij een beetje naar rechts dan ziet hij de begraafplaats achter het gemaal waar zijn grootouders, vader en moeder liggen begraven en waar zijn Opa vroeger altijd paling ging vangen. Helemaal naar rechts, kijkt hij ver weg de polder in over de Tiendeweg heen en omdat hij vierhoog in het bejaardenhuis woont ziet hij ook het hele jaar door heel veel van de prachtige wolkenluchten, sneeuwbuien en sterrenhemel. Hier, op dit plekje zit Rinus veel en geniet buitensporig. Vooral ’s morgens vroeg als de dag aan de lucht komt en soms de morgenster is te zien en met buiig weer de regenboog, dát vindt hij geweldig! Dat ie dit plekkie kreeg is voor hem een wonder tot vandaag aan toe. Opa Chris moest het eens zien, die zou niet weten wat hij zag. Opa was een natuurmens, dat heeft hij, Rinus vast van hem geërfd! Opa Chris is 87 jaar geworden en in 1934 overleden. Opa is dus geboren in 1847 als jongste van een flink gezin, vertelde hij altijd. De vader van Opa moest dus aan het begin van 1800 geboren zijn. Hij, Rinus had veel met Opa Chris op en andersom ook, terwijl hij toch niet naar hem vernoemd is. Dat zag je wel eens anders. De buurman bij voorbeeld had tien klein-kinderen, waarvan er één naar hem vernoemd was en die werd altijd voorgetrokken door de buurman. Niet mooi meer! Wat niemand voor elkaar kreeg, Wumpie wel! Opa Chris was bijna altijd vrolijk, héél anders dan zijn ‘de bouw van het gemaal in 1916’
1
andere Opa, waar hij Rinus dus wél naar is vernoemd. Die was altijd ernstig en brommerig. Gelukkig woonde die niet bij hen in huis, zoals Opa Chris, hij moest er niet aan denken! Terwijl Opa Chris toch veel meegemaakt had. Hij was binnen één jaar al weduwnaar en verloor daarbij ook zijn pasgeboren dochtertje. Daarna is Opa hertrouwd met hun Grootmoeder Stiena. Zij woonden vroeger nabij Steenplaats ‘De Groene Plaats’, in de zogenoemde ‘Wasserij’, waar Opa zelf vroeger heeft gewoond en gewerkt. Pa en ‘de Wasserij’ Moe waren bij hém ingetrokken toen ze trouwden begin jaren twintig, hij was toen ondertussen voor de 2de maal weduwnaar. Opa vertelde hem over al die dingen als ze samen, op zondagmiddag naar tante Krijn wandelden. Zijn kleine handje in Opa’s grote ruwe werkhand. Dat gaf een goed gevoel vond Rinus, dát weet en voelt hij nú nog. Op een zondag in de jaren dertig was hij, Rinus, jarig. Ondanks dat, gingen ze toch naar tante Krijn op de thee, die in de Communiebuurt woonde. Toen ze bij tante aankwamen zei Opa Chris: Vandaag is Rinusje jarig, hij is 7 jaar geworden, is het al geen grote vent? Opa stak daar de gek mee, want hij, Rinus was een miezerig klein ventje, veel kleiner als de andere jongens uit zijn klas, dat kon je nog zien op een klassenfoto uit die tijd. Opa stak overal de gek mee en maakte altijd grapjes. Dat vond hij, Rinus zó leuk, daarom ook was ie graag bij Opa. Opa had ook een flinke groentetuin van 33 roe achter de molen van Hein Groen die hij huurde van Klaas Markus. Daar mocht hij altijd mee naar toe in de schouw. Opa leerde hem alles van de tuin. Hoe en wanneer je bonen kon leggen en de bonenstokken daarvoor neer moest zetten. Wanneer je het best andijvieplantjes kon poten en aardappelen steken. ‘schoolklas jaren ’30 uit ‘de Kromme’.
2
Opa had ook veel verstand van de natuur en wist veel over het weer. Hij kon precies het weer voor morgen voorspellen. Het is een keer gebeurd dat de baas van de maalderij aan hem kwam vragen hoe het weer morgen zou zijn. Hij zei: “Chris, vertel me eens, hoe is het weer morgen, want ik wil met de vrouw uit rijden”. De baas had namelijk al een automobiel en wilde een dagje uit, maar niet als het zou gaan regenen. Nou, dan moest je net bij Opa Chris zijn. Opa keek naar het oosten, daarna naar het westen en zei toen: “Baas, je regent morgen aan de dijk vast”. En zo gebeurde het. Daags erna goot het van de hemel. De maalderijbaas is niet uit geweest met zijn vrouw die dag. Nee, hij, Rinus had een hoge pet op van Opa, die echt over van alles en nog wat wist mee te praten en hij kon nou niet zeggen dat Opa zoveel boeken las zoals zijn andere Opa, ja, de krant, maar meer ook niet. Zijn andere Opa zat altijd naast de houtkachel bij zijn dochter waar hij inwoonde met zijn neus in dikke boeken te lezen en hij zuchtte menigmaal. Wát ie allemaal las is nu voor Rinus nog een raadsel. Opa Chris daarentegen was meestal buiten. Hij stond dan aan de IJsselkant over de rivier te kijken naar de zeilschepen die probeerde door de bocht te komen, of hij stond binnendijks met zijn duimen in de armsgaten van zijn vestje de polder in te turen. Ook was hij veel met de schouw naar de akker, dáár was hij het liefst, zei hij, daar kon je vissen zien springen, de otter zien zwemmen en snoeken vangen, én van de stilte genieten. Je kon daar, zei Opa altijd, de stilte hóren! Nou, dan moest Opa nú leven, want het is nergens meer stil. Hij Rinus had daar wel eens last van, je wilt niet weten wat een herrie of er tegenwoordig overal gemaakt wordt, zelfs hier, in het bejaardenhuis. Over petten gesproken. Opa Chris droeg altijd een pet. Nee, niet een gewone pet zoals alle anderen, maar een klein petje met een klein hard klepje, dat stond zo grappig, dat maakte dat Opa er olijk uit zag, net zoals zijn klompen, die waren breder dan de doorsnee klompen die door anderen mannen werden gedragen in de buurt. Dat kwam omdat Opa Chris aan beide voeten zés tenen had. Daar stak Opa zelf ook altijd de gek mee. “Ja, ja, jongen, ik leef op grote voet en toch ben ik een arme sloeber”, zei hij altijd. “Daarom was ik mijn voeten maar een enkele keer per jaar, het is zo’n werk!” Je wist nooit bij Opa wat je wél en niet moest geloven. Die klompen werden speciaal door van Zwienen gemaakt voor Opa. Wél is het echt waar, wat Pa altijd vertelde. Opa werkte vroeger als arbeider op de steenplaats. Daar kwamen geladen turfschepen, die vanuit Friesland en Drenthe naar de Ouderkerkse steenplaatsten kwamen en met de hand en kruiwagen werden gelost door de arbeiders van de steenplaats. Opa werd dan zo zwart als roet en hij waste zijn voeten pas, nadat de laatste turfsteen op zijn plaats lag. 3
Dat grappige petje van Opa was altijd een onderwerp van grapjes geweest. Ze pakten Opa’s pet wel eens af en probeerden hem uit de verte precies op zijn hoofd te mikken, wat een enkele keer lukte. Ook vroegen ze hem vaak wie die pet later zou krijgen. Opa zei altijd dat ze daar na zijn dood maar om moesten vechten. Het gekke is, dat niemand in de familie weet waar ooit die pet van Opa Chris gebleven is. Vreemde zaak, vindt Rinus. Opa was een doodkalme man, je kon hem niet kwaad krijgen, temminste, hij, Rinus had het nooit meegemaakt. In tegenstelling met Pa en die was nota bene een zoon van Opa! Pa kon regelmatig zo woest worden dat hij vuurrood aanliep en zó met zijn vuist op tafel sloeg dat de kommetjes op het theeblad rammelden. Het is een keer gebeurd dat er één brak. Het was juist moeders mooie kopje dat zij van háár moeder had gekregen. Opa Chris, die net vanuit het klompenhokje het achterhuis binnenstapte zei: “Nou, nou, kan dat niet wat minder?” Hij keek daarbij vol mededogen naar moeder, zijn schoondochter. Opa hield veel van moeder, hij zei altijd: “Ik ken het nergens beter hebben dan hier, bij jou, Geertje!” Een andere keer maakte Pa zich zo woest op Knelis, de oudste van hun gezin, dat hij van tafel opstond om hem, zo groot als Knelis was, een klets om zijn oren te geven. Daarmee nam Pa het hele tafelkleed met volle borden stomende rijstebrij mee, het hele spul kletterde op de grond en Knelis zat allang buiten in de plee met de schuif erop. Moeder jammeren, de meiden met de hand voor hun mond en verschrikte ogen aan tafel en hij Rinus, maakte dat hij uit de voeten kwam en vluchtte naar het eierenhuisje achter het huis van buurman Stam. Daar was je veilig. Tegen bedtijd kwam hij wel weer eens boven water en dan zat Pa aan de tafel alsof er geen vuiltje aan de lucht was en moeders breinaalden gingen net zo gelijk als anders. Dat begreep hij nooit, hij moest niks van die driftbuien hebben. Zijn zussen hadden er blijkbaar ook geen moeite mee. Knelis kwam stiekem binnen als het al donker was. Pa lag dan allang in de bedstee te snurken. Knelis glipte de trapleer op naar de zolder en kroop in bed, zonder één woord te zeggen, terwijl hij, Rinus toch in hetzelfde bed, klaarwakker, met open ogen, op hem lag te wachten! Je kon niet begrijpen dat Pa een zoon van Opa Chris was, totaal anders van aard. Opa was een zacht mens. Hij, Rinus had Opa zelfs een keer zien huilen. Dat was toen Miepie, hun poes morsdood langs de dijk werd gevonden, met bloed aan haar koppie. Het was op een donderdag en druk langs de dijk met boeren die met paard en wagen naar de kaasmarkt in Gouda gingen. Opa vond haar in het lange gras, waarschijnlijk een trap van een paard gehad, dacht Opa. Hij tilde haar op en huilde, Rinus heeft het zélf gezien, Opa zei, dat is nou míjn
4
schuld. Hij, Rinus begreep er geen snars van. Opa had Miepie toch niet doodgereden?! Opa ging ook elke zondag, samen met Pa naar de Grote Kerk en soms met Knelis en de zussen. Toen hij, Rinus een jaar of zes, zeven was mocht hij ook mee. Dat zal hij nooit vergeten. Pa, en hij aan Opa’s hand, naar de Grote Kerk in dorp met alle drie een pet op. Soms kwamen zij oude bekenden tegen die naar de ‘Kleine Kerk’ langs de dijk gingen, dat was een vreemde gewaarwording vond Rinus. Opa stopte soms om een praatje te maken. Eens kwamen ze de oude van Haaften uit de Molenplaats tegen, hij leunde zwaar op zijn stok en sjokte richting ‘Kleine Kerk’. Opa zei: Zo van Haaften, hoe gaat het ermee? “Ach, van Rijn”, zei van Haaften: “Hoe langer de reis, hoe meer dat ik hijg, naar eind van de krijg”. Opa legde toen zijn andere hand op de schouder van de man en knikte begrijpend. Kort daarna zijn beiden gestorven. Rinus is dit voorval nooit vergeten, alsof ze het aanvoelden dat het niet lang meer zou duren voor ze ‘achter het gemaal’ terecht zouden komen!? In de kerk aangekomen deden Opa en Pa hun pet af, dus hij, Rinus deed ook zijn petje af en gingen in de noordbeuk zitten, dáár was hun plek, zei Opa. Opa vond de Dominee die kortgeleden naar Ouderkerk was gekomen, een goeie Dominee, dat kon je zien aan Opa. Tijdens de preek zat ie langzaam te knikken en soms keek hij opzij naar hem en dan kreeg hij een olijk knipoogje. Pa zat altijd recht voor hem uit te kijken, maar als er gezongen moest worden kwamen de beiden mannen in beweging. Met lange uithalen en staande keel zongen vader en zoon de geliefde Psalmen en hij Rinusje deed zijn uiterste best om ook mee te doen, dat gaf een gevoel van saamhorigheid. Ze hielden allemaal van zingen bij hem thuis, Moe zong, met de meiden, onder de vaat Vaderlandse liederen, Psalmen en Johannes de Heer versjes. De meiden wilden, als ze de leeftijd hadden, naar ‘Oefening en Stichting’, maar dat vond Pa geen goed idee. Allemaal nieuwlichterij, vond hij, dat had je vroeger ook niet, toen was er geeneens een orgel in de kerk, laat staan een zangkoor in een eenvoudig dorp als het onze. Moe zei dan niks als ze hierover aan het bekvechten waren. Tjonge, jonge, jonge ….. Hier zit hij, Rinus van Rijn voor het raam van zijn luxe bejaardenwoning, al de hele middag 200 jaar familiegeschiedenis te overdenken. Het moet toch niet gekker worden. Ja, ja, hij is écht oud aan het worden! Al bijna zo oud als Opa Chris geworden is. Hij leeft nu in het jaar 2011 en zijn kinderen zijn zelfs al Opa en Oma! Maar zo’n aardige, wijze en vrolijke Opa als híj had, zal door niemand in het geslacht van Rijn overtroffen worden. Dat is een ding wat zeker is! Zomer 2011 – Aagje Lingen-Pols, IJsseldijk Noord 338, Ouderkerk aan den IJssel. 5