de omgeving van de abdij van Affligem typerend voor het landschap. In september waren de hopbellen geplukt, in de hopast gedroogd en nadien gebruikt voor het brouwen van bier. Tot eind 19de eeuw kende de hopteelt hoogtes en laagtes. In 1881 werd in de streek rond Aalst en Asse 2549 ha landbouwgrond gebruikt voor de hopteelt. De Belgische hopteelt kwam nadien onder toenemende druk van de internationale concurrentie te staan. We komen in de Nedermolenstraat, gaan er rechtsaf, en na 350 m zien we links de Sint-Rochuskapel. We lopen langs een rij prachtige esdoorns die als straatboom werden aangeplant.
R U U T A N “ E J N I T” R U BU
We stoppen even aan de Sint-Rochuskapel. Deze kapel “ten Nuvel” zoals ze in de volksmond genoemd wordt, was oorspronkelijk toegewijd aan O.L.Vrouw ten nood. Omstreeks 1580 woedde de pest in de streek en werd de kapel uit 1550 toegewijd aan de Heilige Rochus. Sint-Rochus moest er niet alleen over waken dat de pest niet uitbrak maar als hopheilige diende hij de hopvelden in deze streek te beschermen tegen onheil. Samen met de andere hopheiligen uit onze streek met name Sint-Arnout, Sint-Jan De Doper, SintPetrusascanus, Ons Lief Vrouwke in de hop, HH- Kruisen van Asse beschermde hij als een ‘vogelverschrikker’ de gewassen tegen slechte weersomstandigheden en epidemieën. De Sint-Rochuskapel wordt ook wel kapelleken-Peer genoemd, omdat men er met de kermis oogstperen (vroege peren) verkocht. Op de plaats waar zich de kapel bevindt had de abdij recht van planten van bomen. Beuken en later populieren werden in de loop van de 18de eeuw verkocht. Thans staan op dit perceel nog beuken, eiken, linden en acacia’s. De kapel is gebouwd in baksteen met hoekstenen uit de plaatselijke steengroeven en een zadeldak in natuurleien, voorzien van een klokkeruiter. Net voorbij de kapel aan huis nr. 62 nemen we de weg links langsheen de garage, op het einde opnieuw naar links. Na 350 m slaan we juist vóór de bocht de veldweg links in. Deze weg loopt parallel met de Metersbeek. De vallei wordt gekenmerkt door bosjes en weilanden, omzoomd door bomenrijen. Op het eind van de veldweg gaan we naar links en komen terug uit op de Nedermolenstraat die we rechts inwandelen. In deze omgeving en aan de Sint-Petrus- en Paulusabdij worden wellicht initiatieven genomen om een stukje van onze hopcultuur te behouden. Diverse verenigingen en overheden ijveren ervoor om dit levend erfgoed niet te laten verloren gaan. Hiertoe dienden de stad Aalst en de gemeente Asse een aanvraag tot cofinanciering van een plattelandsproject in. Concreet wil de stad Aalst met een kleinschalige renovatie van een bestaande hoplochting van 20 are starten. Naast het behoud van het erfgoed wil het stadsbestuur hiermee de kennis rond de hopteelt, gekoppeld aan een educatief en sociaal luik bewaren en doorgeven. We nemen de Kempinnestraat en houden deze baan links aan tot de kerk. Onze eindbestemming is bereikt.
Druk. Daelman - 2008
Gedrukt op Esprit de Nature 135 gr
v.u.: College van Burgemeester en Schepenen - Grote Markt 3, 9300 Aalst
Met Sint-Rochus op zoek naar hop in en rond Meldert
12
de omgeving van de abdij van Affligem typerend voor het landschap. In september waren de hopbellen geplukt, in de hopast gedroogd en nadien gebruikt voor het brouwen van bier. Tot eind 19de eeuw kende de hopteelt hoogtes en laagtes. In 1881 werd in de streek rond Aalst en Asse 2549 ha landbouwgrond gebruikt voor de hopteelt. De Belgische hopteelt kwam nadien onder toenemende druk van de internationale concurrentie te staan. We komen in de Nedermolenstraat, gaan er rechtsaf, en na 350 m zien we links de Sint-Rochuskapel. We lopen langs een rij prachtige esdoorns die als straatboom werden aangeplant.
R U U T A N “ E J N I T” R U BU
We stoppen even aan de Sint-Rochuskapel. Deze kapel “ten Nuvel” zoals ze in de volksmond genoemd wordt, was oorspronkelijk toegewijd aan O.L.Vrouw ten nood. Omstreeks 1580 woedde de pest in de streek en werd de kapel uit 1550 toegewijd aan de Heilige Rochus. Sint-Rochus moest er niet alleen over waken dat de pest niet uitbrak maar als hopheilige diende hij de hopvelden in deze streek te beschermen tegen onheil. Samen met de andere hopheiligen uit onze streek met name Sint-Arnout, Sint-Jan De Doper, SintPetrusascanus, Ons Lief Vrouwke in de hop, HH- Kruisen van Asse beschermde hij als een ‘vogelverschrikker’ de gewassen tegen slechte weersomstandigheden en epidemieën. De Sint-Rochuskapel wordt ook wel kapelleken-Peer genoemd, omdat men er met de kermis oogstperen (vroege peren) verkocht. Op de plaats waar zich de kapel bevindt had de abdij recht van planten van bomen. Beuken en later populieren werden in de loop van de 18de eeuw verkocht. Thans staan op dit perceel nog beuken, eiken, linden en acacia’s. De kapel is gebouwd in baksteen met hoekstenen uit de plaatselijke steengroeven en een zadeldak in natuurleien, voorzien van een klokkeruiter. Net voorbij de kapel aan huis nr. 62 nemen we de weg links langsheen de garage, op het einde opnieuw naar links. Na 350 m slaan we juist vóór de bocht de veldweg links in. Deze weg loopt parallel met de Metersbeek. De vallei wordt gekenmerkt door bosjes en weilanden, omzoomd door bomenrijen. Op het eind van de veldweg gaan we naar links en komen terug uit op de Nedermolenstraat die we rechts inwandelen. In deze omgeving en aan de Sint-Petrus- en Paulusabdij worden wellicht initiatieven genomen om een stukje van onze hopcultuur te behouden. Diverse verenigingen en overheden ijveren ervoor om dit levend erfgoed niet te laten verloren gaan. Hiertoe dienden de stad Aalst en de gemeente Asse een aanvraag tot cofinanciering van een plattelandsproject in. Concreet wil de stad Aalst met een kleinschalige renovatie van een bestaande hoplochting van 20 are starten. Naast het behoud van het erfgoed wil het stadsbestuur hiermee de kennis rond de hopteelt, gekoppeld aan een educatief en sociaal luik bewaren en doorgeven. We nemen de Kempinnestraat en houden deze baan links aan tot de kerk. Onze eindbestemming is bereikt.
Druk. Daelman - 2008
Gedrukt op Esprit de Nature 135 gr
v.u.: College van Burgemeester en Schepenen - Grote Markt 3, 9300 Aalst
12
Met Sint-Rochus op zoek naar hop in en rond Meldert
Met Sint-Rochus op zoek naar Hop in en rond Meldert Vertrek: kerk Meldert-Aalst Lengte: 11 km Een korter alternatief is in de tekst verwerkt en met stippellijn aangegeven op de kaart. Deze wandeling loopt over het grondgebied van Aalst, Asse en Affligem. We vertrekken aan de kerk van Meldert, gewijd aan de H. Walburga. In 1356, bij de inval van de Graaf van Vlaanderen in Brabant, werd de Romaanse kerk grotendeels verwoest. In 1363 werd zij in gotische stijl herbouwd met zandsteen uit de plaatselijke steengroeven. Op het pleintje vóór de kerk staat een grote Balegemse steen, een monument in 1978 onthuld als herinnering aan de zandsteenwinning te Meldert. Van de 12de tot de 16de eeuw ontgon de abdij van Affligem zandsteen, in verscheidene groeven in en rond Meldert. Het was ooit één der belangrijkste bouwstenen van Vlaanderen. Via de Dender werd de zandsteen vanuit Herdersem tot ver buiten Vlaanderen en Brabant geëxporteerd. De ontginning van de zandsteen gebeurde in en nabij het Kravaalbos. De Balegemse zandsteen is verwerkt in tal van gebouwen in Vlaanderen, waaronder de Sint-Martinuskerk te Aalst en de kerken van Moorsel, Baardegem en Meldert. Ook in het buitenland was de steen erg in trek; men vindt hem terug in Utrecht, Alkmaar, Amsterdam, Kassel, Amiens… Niet alleen de ontginning van zandsteen was belangrijk voor Meldert, maar ook de hopcultuur. Naast het monument staan enkele hoppestaken als herinnering aan de hopteelt in de Faluintjesstreek. Het levend monument stelt een oude vorm van hopteelt voor met vrijstaande hopstaken. Voor het land van Aalst was de hopteelt en de hophandel ooit één van de bijzonderste nijverheidstakken. De hopkooplieden hadden aanzien en maakten deel uit van het stadsbestuur. Een ordonnantie van de Aartshertogen van 28 november 1631 gaf gevolg aan een verzoekschrift van de burgemeester en schepenen van de stad Aalst en stelde dat buiten het land van Aalst geen hop als Aalsterse hop mocht worden verkocht, zonder eerst op de markt aldaar gekeurd en gemerkt te zijn. Tot de 16 - 17de eeuw was bier de enige drank die in het huisgezin bij iedere maaltijd werd gedronken. Het is pas later dat koffie en thee op de voorgrond zijn getreden. In de 17de eeuw overtrof de hopproductie uit de regio Aalst – Asse de helft van de totale opbrengst van Europa. In 1880 bedroeg het hopareaal in België 4185 ha, waarvan 2584 ha in de streek van Aalst. We zullen tijdens deze wandeling op het gepaste moment oog hebben voor de relicten van deze hopcultuur. Met de rug naar de kerk gaan we rechtdoor, richting Meldert-Dorp. Tussen huisnummer 21 en 21a nemen we rechts het smalle aardewegeltje, dat loopt tussen weiland en akkerland.
zaad ten nadele van het aroma en de bitterstoffen. Om die reden moeten alle mannelijke hopplanten binnen een straal van 5 km rond een hopveld worden uitgeroeid. Ieder jaar in het voorjaar schieten onder de grond witte sappige scheuten uit de wortelstok. Hopkeesten zijn een echte delicatesse en primeurwinkels en restaurants concurreren om de eerste hopkeesten aan de man te brengen. Ze worden klaargemaakt zoals asperges. In de geneeskunde was hop reeds lang bekend om zijn kalmerende eigenschappen. Een kussen gevuld met hop zou een heilzaam middel zijn bij slapeloosheid en nervositeit. Hop bevat fenolen, die sterk lijken op het vrouwelijk hormoon oestrogeen en daardoor ongemakken bij vrouwen in de menopauze bestrijden. Bierdrinkende mannen zouden hierdoor meer vrouwelijke hormonen bevatten. Anderen medicinale eigenschappen van hop zoals kankerbeschermende eigenschappen worden nog verder onderzocht. We lopen aan de rand van het gebied dat het toponiem Kloosterbos gekregen heeft als verwijzing naar het vroegere bos, bekend als het Covenshoua Bosch. Op het einde van de weg gaan we naar links om direct terug rechts onze weg verder te zetten tussen de hopvelden. Hier zien we nog enkele hopvelden.De draadvelden zijn spijtig genoeg volledig verdwenen uit het landschap. Niet zo lang geleden was de hopteelt een belangrijke bron van inkomsten in de streek rond Asse en Aalst. In 14de eeuw werd de hopcultuur in onze regio ingevoerd. De landbouwbedrijven met veel arbeidskrachten scha-kelden over op de hopcultuur. Met nieuwe teelten als vlas en hop konden de boeren hun dalend inkomen door de crisis in de graansector aanvullen. De Benedictijnen van de abdij van Affligem vervulden hier vermoedelijk een voortrekkersrol. De hopbellen vervingen geleidelijk aan het grut als ingrediënt voor het bier. Grut is een kruidenmengsel met vooral gagel en rozemarijn en verder o.a. duizendblad, laurierbessen, salie... Aangezien in veel landen een hele industrie was ontstaan rond grut en ook de overheden inkomsten hadden uit het zogenaamde grutrecht heeft het tot in de 14de eeuw geduurd, voordat in onze streken hopbier werd gebrouwen. In de 16de eeuw was deze streek de naam hopstreek waardig. De velden met hopstaken waren in
2
11
Met Sint-Rochus op zoek naar Hop in en rond Meldert Vertrek: kerk Meldert-Aalst Lengte: 11 km Een korter alternatief is in de tekst verwerkt en met stippellijn aangegeven op de kaart. Deze wandeling loopt over het grondgebied van Aalst, Asse en Affligem. We vertrekken aan de kerk van Meldert, gewijd aan de H. Walburga. In 1356, bij de inval van de Graaf van Vlaanderen in Brabant, werd de Romaanse kerk grotendeels verwoest. In 1363 werd zij in gotische stijl herbouwd met zandsteen uit de plaatselijke steengroeven. Op het pleintje vóór de kerk staat een grote Balegemse steen, een monument in 1978 onthuld als herinnering aan de zandsteenwinning te Meldert. Van de 12de tot de 16de eeuw ontgon de abdij van Affligem zandsteen, in verscheidene groeven in en rond Meldert. Het was ooit één der belangrijkste bouwstenen van Vlaanderen. Via de Dender werd de zandsteen vanuit Herdersem tot ver buiten Vlaanderen en Brabant geëxporteerd. De ontginning van de zandsteen gebeurde in en nabij het Kravaalbos. De Balegemse zandsteen is verwerkt in tal van gebouwen in Vlaanderen, waaronder de Sint-Martinuskerk te Aalst en de kerken van Moorsel, Baardegem en Meldert. Ook in het buitenland was de steen erg in trek; men vindt hem terug in Utrecht, Alkmaar, Amsterdam, Kassel, Amiens… Niet alleen de ontginning van zandsteen was belangrijk voor Meldert, maar ook de hopcultuur. Naast het monument staan enkele hoppestaken als herinnering aan de hopteelt in de Faluintjesstreek. Het levend monument stelt een oude vorm van hopteelt voor met vrijstaande hopstaken. Voor het land van Aalst was de hopteelt en de hophandel ooit één van de bijzonderste nijverheidstakken. De hopkooplieden hadden aanzien en maakten deel uit van het stadsbestuur. Een ordonnantie van de Aartshertogen van 28 november 1631 gaf gevolg aan een verzoekschrift van de burgemeester en schepenen van de stad Aalst en stelde dat buiten het land van Aalst geen hop als Aalsterse hop mocht worden verkocht, zonder eerst op de markt aldaar gekeurd en gemerkt te zijn. Tot de 16 - 17de eeuw was bier de enige drank die in het huisgezin bij iedere maaltijd werd gedronken. Het is pas later dat koffie en thee op de voorgrond zijn getreden. In de 17de eeuw overtrof de hopproductie uit de regio Aalst – Asse de helft van de totale opbrengst van Europa. In 1880 bedroeg het hopareaal in België 4185 ha, waarvan 2584 ha in de streek van Aalst. We zullen tijdens deze wandeling op het gepaste moment oog hebben voor de relicten van deze hopcultuur. Met de rug naar de kerk gaan we rechtdoor, richting Meldert-Dorp. Tussen huisnummer 21 en 21a nemen we rechts het smalle aardewegeltje, dat loopt tussen weiland en akkerland.
2
zaad ten nadele van het aroma en de bitterstoffen. Om die reden moeten alle mannelijke hopplanten binnen een straal van 5 km rond een hopveld worden uitgeroeid. Ieder jaar in het voorjaar schieten onder de grond witte sappige scheuten uit de wortelstok. Hopkeesten zijn een echte delicatesse en primeurwinkels en restaurants concurreren om de eerste hopkeesten aan de man te brengen. Ze worden klaargemaakt zoals asperges. In de geneeskunde was hop reeds lang bekend om zijn kalmerende eigenschappen. Een kussen gevuld met hop zou een heilzaam middel zijn bij slapeloosheid en nervositeit. Hop bevat fenolen, die sterk lijken op het vrouwelijk hormoon oestrogeen en daardoor ongemakken bij vrouwen in de menopauze bestrijden. Bierdrinkende mannen zouden hierdoor meer vrouwelijke hormonen bevatten. Anderen medicinale eigenschappen van hop zoals kankerbeschermende eigenschappen worden nog verder onderzocht. We lopen aan de rand van het gebied dat het toponiem Kloosterbos gekregen heeft als verwijzing naar het vroegere bos, bekend als het Covenshoua Bosch. Op het einde van de weg gaan we naar links om direct terug rechts onze weg verder te zetten tussen de hopvelden. Hier zien we nog enkele hopvelden.De draadvelden zijn spijtig genoeg volledig verdwenen uit het landschap. Niet zo lang geleden was de hopteelt een belangrijke bron van inkomsten in de streek rond Asse en Aalst. In 14de eeuw werd de hopcultuur in onze regio ingevoerd. De landbouwbedrijven met veel arbeidskrachten scha-kelden over op de hopcultuur. Met nieuwe teelten als vlas en hop konden de boeren hun dalend inkomen door de crisis in de graansector aanvullen. De Benedictijnen van de abdij van Affligem vervulden hier vermoedelijk een voortrekkersrol. De hopbellen vervingen geleidelijk aan het grut als ingrediënt voor het bier. Grut is een kruidenmengsel met vooral gagel en rozemarijn en verder o.a. duizendblad, laurierbessen, salie... Aangezien in veel landen een hele industrie was ontstaan rond grut en ook de overheden inkomsten hadden uit het zogenaamde grutrecht heeft het tot in de 14de eeuw geduurd, voordat in onze streken hopbier werd gebrouwen. In de 16de eeuw was deze streek de naam hopstreek waardig. De velden met hopstaken waren in
11
In de 14de eeuw werd de abdij herhaaldelijk verwoest tijdens de oorlogen van de Graaf van Vlaanderen tegen de hertog van Brabant. In 1796 werden de monniken door de Sansculotten uit de abdij verdreven. De abdij werd een ruïne tot in 1869 een aantal monniken vanuit Dendermonde zich opnieuw kwamen vestigen in het bisschoppenhuis. Bij de bouw van de nieuwe abdijkerk in 1972 verdween het naaldfijne abdijtorentje, een eeuw lang zo karakteristiek voor Affligem. De eenzame klokkentoren dateert van 1954. De monniken hadden naast hun geestelijke verplichtingen ook de opdracht om in hun eigen noden te voorzien. Zij ontgonnen zandgroeven, legden visvijvers en wijngaarden aan en brouwden bier. In 1570 werd er waarschijnlijk voor het eerst hop gebruikt in het abdijbier, want volgens de oude geschriften stonden er toen 42 hopplanten in de abdijtuin. Tijdens de Franse overheersing werd de abdij met brouwerij verkocht. Na hun terugkeer richtten de monniken de brouwerij in 1885 weer op. Tot 1956, slechts onderbroken door de twee wereldoorlogen, brouwden zij in de abdij bier. Van 1956 tot 1970 werd het bier gebrouwen in de Deurnse brouwerij “De Hertog”, vervolgens in de Opwijkse brouwerij De Smedt, die na de overname door brouwgigant Heineken tot brouwerij Affligem werd omgedoopt. We gaan rechtdoor, dwarsen de Affligemdreef en nemen de veldweg tussen gasthof Affligem en de woning nr. 312. We blijven het pad volgen tot het eerste baantje naar rechts, dat we inslaan. Naast bomenrijen, bossen, akkerland en grasland vinden we in de Faluintjes nog enkele relicten van de hopcultuur voor hopscheuten.
Aan het kruispunt slaan we linksaf. We stappen langsheen een afsluiting. Achter deze afsluiting liggen de zavelputten. Op deze plaats werd ooit zavel ontgonnen o.a. voor de aanleg van een deel van de sportterreinen in het Aalsterse stadspark. Bij het uitgraven kwam de Balegemse zandsteen, ook zandsteen van Lede genoemd, bloot te liggen. De zavel, waarin later de zandsteen werd gevormd, werd hier afgezet door een zee, die enkele tientallen miljoenen jaren geleden onze streken bedekte. Zandsteen ontstond door kalkneerslag uit het met kalk verzadigd grondwater, na terugtrekking van de zee. Dit kalkcement kitte de zandkorrels tot zandsteen aan elkaar. De mariene oorsprong verklaart ook het groot aantal fossielen. We stappen in de Zwaneveldweg. Voorbij de eerste woning langs de rechterzijde nemen we de aardeweg rechts naast de elektriciteitscabine, richting Kravaalbos. Langs de linkerzijde zien we een jong bos, aangelegd als geboortebos in 1999 door de ouders van 120 pasgeborenen. Nu krijgt het eikenbosje de bestemming van speelbos. We wandelen verder langs de rand van het Kravaalbos. Dit waardevolle boscomplex van 80 ha is nog een deel van het vroegere kolenwoud, waartoe ook het Zoniënwoud en het Hallerbos behoorden.
In de houtkanten langs de weg zien we enkele wilde hopplanten die de bomen en struiken als steun gebruiken. Hop is een tweehuizige, overblijvende klimplant die behoort tot de familie van de hennepachtigen. Hij heeft een dikke, vlezige wortel waar lange, klimmende stengels uit voortkomen die “met de klok mee” naar een hoogte van 3-6m slingeren. De kleine geelgroene mannelijke bloemen staan in losse pluimen, terwijl de vrouwelijke bloemen in kleine, kegelachtige bellen zitten, die van juni tot september bloeien. Hopbellen hebben harsachtige klieren waaruit de bittere stof lupuline wordt gehaald. De hopbellen zijn een onmisbaar ingrediënt voor het brouwen van bier. Hop levert bitterheid aan het bier, werkt antiseptisch en draagt bij tot de schuimvorming en de schuimhoudbaarheid. In de brouwerij worden enkel niet-bevruchte vrouwelijke hopbellen gebruikt. Bij de bevruchte hopbel ontwikkelt zich
Het Kravaalbos is een gemengd bos waarin vooral beuk, Amerikaanse eik, es, berk, tamme kastanje en op de natste plekken wilg en els voorkomen. Naast struiken als hazelaar en els vinden we vooral de adelaarsvaren als onderbegroeiing. Het bos bevat relatief weinig oude bomen door twee kaalkappen. Tijdens WOI rooide de Duitse bezetter het oude bosbestand grotendeels. Na deze oorlog werd nieuw bos aangeplant, vooral met zomereik en Amerikaanse eik. Een privé-firma rooide tijdens WOII een groot gedeelte van dit nieuwe bos. De stammen werden verwerkt tot brandstof voor voertuigen. Nadien werd naast de spontane jonge opslag nog tamme kastanje, es en Amerikaanse eik aangeplant. In het voorjaar is het bos bedekt met een wit tapijt van bosanemoon, dalkruid, lelietje-van-dalen met daartussen blauwe vlekken van de boshyacint. Voorjaarsbloemen hebben vaak een specifieke aangepaste levenscyclus. Ze moeten groeien, bloeien en zaad vormen in een heel korte periode vóór er te weinig licht is door kroonsluiting in de boomlaag of overgroeiing door andere kruiden. Deze planten komen
10
3
de 14de eeuw werd de abdij herhaaldelijk verwoest tijdens de oorlogen van de Graaf van Vlaanderen tegen de hertog van Brabant. In 1796 werden de monniken door de Sansculotten uit de abdij verdreven. De abdij werd een ruïne tot in 1869 een aantal monniken vanuit Dendermonde zich opnieuw kwamen vestigen in het bisschoppenhuis. Bij de bouw van de nieuwe abdijkerk in 1972 verdween het naaldfijne abdijtorentje, een eeuw lang zo karakteristiek voor Affligem. De eenzame klokkentoren dateert van 1954. De monniken hadden naast hun geestelijke verplichtingen ook de opdracht om in hun eigen noden te voorzien. Zij ontgonnen zandgroeven, legden visvijvers en wijngaarden aan en brouwden bier. In 1570 werd er waarschijnlijk voor het eerst hop gebruikt in het abdijbier, want volgens de oude geschriften stonden er toen 42 hopplanten in de abdijtuin. Tijdens de Franse overheersing werd de abdij met brouwerij verkocht. Na hun terugkeer richtten de monniken de brouwerij in 1885 weer op. Tot 1956, slechts onderbroken door de twee wereldoorlogen, brouwden zij in de abdij bier. Van 1956 tot 1970 werd het bier gebrouwen in de Deurnse brouwerij “De Hertog”, vervolgens in de Opwijkse brouwerij De Smedt, die na de overname door brouwgigant Heineken tot brouwerij Affligem werd omgedoopt. We gaan rechtdoor, dwarsen de Affligemdreef en nemen de veldweg tussen gasthof Affligem en de woning nr. 312. We blijven het pad volgen tot het eerste baantje naar rechts, dat we inslaan. Naast bomenrijen, bossen, akkerland en grasland vinden we in de Faluintjes nog enkele relicten van de hopcultuur voor hopscheuten.
Aan het kruispunt slaan we linksaf. We stappen langsheen een afsluiting. Achter deze afsluiting liggen de zavelputten. Op deze plaats werd ooit zavel ontgonnen o.a. voor de aanleg van een deel van de sportterreinen in het Aalsterse stadspark. Bij het uitgraven kwam de Balegemse zandsteen, ook zandsteen van Lede genoemd, bloot te liggen. De zavel, waarin later de zandsteen werd gevormd, werd hier afgezet door een zee, die enkele tientallen miljoenen jaren geleden onze streken bedekte. Zandsteen ontstond door kalkneerslag uit het met kalk verzadigd grondwater, na terugtrekking van de zee. Dit kalkcement kitte de zandkorrels tot zandsteen aan elkaar. De mariene oorsprong verklaart ook het groot aantal fossielen. We stappen in de Zwaneveldweg. Voorbij de eerste woning langs de rechterzijde nemen we de aardeweg rechts naast de elektriciteitscabine, richting Kravaalbos. Langs de linkerzijde zien we een jong bos, aangelegd als geboortebos in 1999 door de ouders van 120 pasgeborenen. Nu krijgt het eikenbosje de bestemming van speelbos. We wandelen verder langs de rand van het Kravaalbos. Dit waardevolle boscomplex van 80 ha is nog een deel van het vroegere kolenwoud, waartoe ook het Zoniënwoud en het Hallerbos behoorden.
In de houtkanten langs de weg zien we enkele wilde hopplanten die de bomen en struiken als steun gebruiken. Hop is een tweehuizige, overblijvende klimplant die behoort tot de familie van de hennepachtigen. Hij heeft een dikke, vlezige wortel waar lange, klimmende stengels uit voortkomen die “met de klok mee” naar een hoogte van 3-6m slingeren. De kleine geelgroene mannelijke bloemen staan in losse pluimen, terwijl de vrouwelijke bloemen in kleine, kegelachtige bellen zitten, die van juni tot september bloeien. Hopbellen hebben harsachtige klieren waaruit de bittere stof lupuline wordt gehaald. De hopbellen zijn een onmisbaar ingrediënt voor het brouwen van bier. Hop levert bitterheid aan het bier, werkt antiseptisch en draagt bij tot de schuimvorming en de schuimhoudbaarheid. In de brouwerij worden enkel niet-bevruchte vrouwelijke hopbellen gebruikt. Bij de bevruchte hopbel ontwikkelt zich
Het Kravaalbos is een gemengd bos waarin vooral beuk, Amerikaanse eik, es, berk, tamme kastanje en op de natste plekken wilg en els voorkomen. Naast struiken als hazelaar en els vinden we vooral de adelaarsvaren als onderbegroeiing. Het bos bevat relatief weinig oude bomen door twee kaalkappen. Tijdens WOI rooide de Duitse bezetter het oude bosbestand grotendeels. Na deze oorlog werd nieuw bos aangeplant, vooral met zomereik en Amerikaanse eik. Een privé-firma rooide tijdens WOII een groot gedeelte van dit nieuwe bos. De stammen werden verwerkt tot brandstof voor voertuigen. Nadien werd naast de spontane jonge opslag nog tamme kastanje, es en Amerikaanse eik aangeplant. In het voorjaar is het bos bedekt met een wit tapijt van bosanemoon, dalkruid, lelietje-van-dalen met daartussen blauwe vlekken van de boshyacint. Voorjaarsbloemen hebben vaak een specifieke aangepaste levenscyclus. Ze moeten groeien, bloeien en zaad vormen in een heel korte periode vóór er te weinig licht is door kroonsluiting in de boomlaag of overgroeiing door andere kruiden. Deze planten komen In
10
3
reeds zeer vroeg tot ontwikkeling en bloeien van maart tot mei. Op andere planten hebben ze een stapje voor, omdat hun energie en voedingsstoffen opgeslagen zijn in de ondergrondse bollen zoals bij de wilde hyacint, wortelstokken zoals de bosanemoon of speciale knolletjes zoals bij het speenkruid. De meeste voorjaarsbloeiers gebruiken deze speciale organen ook voor de vegetatieve uitbreiding. Na de bloei van de wilde hyacint kunnen zich meerdere kleinere bollen vormen uit de oorspronkelijke moederbol. Zaadvorming speelt in mindere mate een belang voor de voortplanting, omdat er in het vroege voorjaar veel minder insectenbestuiving optreedt. Bij de wilde hyacint vallen in het midden van de lente de violetblauwe bloemen op. Zijn rolronde stengel draagt een tros van klokvormige, tijdens de bloei overhangende bloemen. Na de bloei valt het bloemdek af en verschijnt de eivormige doosvrucht met dofzwarte, bolronde zaden. Bij de bosanemoon springen de satijnachtige witte bloemen met een paarsachtige roze schijn in het oog. De drie stengelbladeren zijn gesteeld en tot de voet gedeeld in drie of vijf langwerpige eironde, grof gezaagde slippen. Bosanemoon groeit bij door ondergrondse stengeluitlopers te vormen en door de verspreiding van de vruchtjes door de mieren. Deze plant is een typische indicator van oude bossen. Het sterk uitgesproken reliëf heeft ervoor gezorgd dat het bos gespaard is gebleven van ontginning voor landbouwdoeleinden, ondanks zijn goede bodemkwaliteit. In functie van de landbouw zijn vroeger talrijke bossen verdwenen, waardoor Vlaanderen een bosarm gebied is. Het Vlaamse beleidskader, vertaald in het ruimtelijk structuurplan, voorziet 10.000 ha nieuwe bossen, waarvan 3000 ha in Oost-Vlaanderen. Voor Aalst is een bosuitbreiding van 300 ha voorzien. Versterking van de bosstructuur zal plaatsvinden door bosuitbreidingen, het realiseren van bosverbindingen via kleine landschapselementen en/of stapsteenbossen. Samen met de gemeenten Asse, Affligem en Opwijk zijn er plannen om een regionaal bos aan te leggen in de omgeving van het Kravaalbos. Hierbij zal ten volle rekening gehouden worden met de bestaande actieve landbouwbedrijven. We wandelen nu afwisselend langs weiland, bos en akkerland. Let nog even op de begroeiing van de bermen. Van de zomer tot de herfst valt in deze bermen het knoopkruid op met zijn roodpaarse bloemen. Het knoopkruid uit de familie van de composieten is een middelhoge, dof donkergroene, overblijvende bloeier met een wortelstok en één of meer rechtopstaande of soms opstijgende, al of niet vertakte stengels en bladeren die kaal tot spinachtig behaard zijn. De composieten zijn gemakkelijk te herkennen aan de bloeiwijze. Elke bloem bestaat uit een aantal kleinere bloempjes. Die bloempjes zelf bezitten meestal geen duidelijke kelk. Ze worden bijeengehouden door een enkelvoudige of meervoudige krans van blaadjes. De bloeiwijze van deze planten wordt bezocht en bestoven door allerlei insecten, met name door vliegen, kevers en bijen. Aan de rand van het bos vallen de goudgele bloemetjes op van het SintJanskruid (Hypericum perforatum). Deze overblijvende plant vinden we in het wild in open bossen, op graslanden, braakliggende terreinen en open
Het graspad wordt een aardeweg die overloopt in een asfaltweg. Op de T-splitsing gaan we naar links. We zijn in de Grotendriesstaat. We nemen rechts de Abdijstraat. We volgen de betonbaan tot aan de Domentveldstraat, waar we links afslaan. We blijven de straat volgen tot aan de kapel aan de rechterzijde van de Domentveldstraat en nemen de 2de veldweg, een grasbaantje een tiental meter voorbij de kapel. Op het einde van het baantje slaan we rechtsaf, de Broekstraat in. Vóór de boerderij en ter hoogte van huisnummer 49 vervolgen we links. Voor de kortere weg volgen we de Broekstraat rechts tot in de Nedermolenstraat. Hier gaan we rechts en nemen na 100 m de Kleindriesstraat links. We volgen de weg tot aan de kerk. Vóór huisnummer 63 nemen we rechts het tegelpad en dalen verder af via een prachtige knotwilgenrij tot aan de beek. We komen in de vallei van de Koudenbergbeek, een smalle diep ingesneden beekvallei. Het landschap is een mozaïek van akkerland, weiland en enkele bosjes. Het brongebied van de Koudenbergbeek situeert zich nabij de Koudenberg in Affligem. De beek mondt uit in de Metersbeek. Naast populieren vinden we in dit valleigebied ook soorten die typisch zijn voor de eikenhaagbeukenbossen zoals zomereik, zoete kers, grauwe abeel, hazelaar, haagbeuk, kornoelje e.d. De grauwe abeel behoort samen met de trilpopulier, de witte abeel en de zwarte populier tot onze inheemse populierensoorten. Bij de grauwe abeel is de schors in de kruin opvallend bleek en witachtig, met een ruitpatroon openbarstend. Aan oudere bomen is de schors zeer dik, met diepe verticale barsten en bijzonder hard aanvoelend. De onderzijde van de bladeren, die grof gegolfd tot getand zijn, evenals de jonge takken en de knoppen zijn grijsviltig. We volgen de veldbaan “Koeweidelos” tot aan de betonbaan. We gaan links de Domentstraat in om daarna voorbij de knotwilgenrij terug links de Langestraat in te wandelen. Op het kruispunt gaan we rechts de Abdijstraat in. Langs de rechterzijde doemt de abdij van Affligem op. De abdij van Affligem zou volgens de overlevering in 1074 gesticht zijn door zes roofridders die tot inkeer kwamen en op de plaats waar zij eenmaal van roof en misdaad leefden een kluizenaarsleven begonnen. De eerste abdijkerk werd ingewijd in 1086. De annalen van de abdij vertellen ook dat de brouwerij in 1129 in brand vloog. Volgens de legende hielp blussen niet, totdat de monnik Daniël kwam kijken. De man had reeds 16 jaar niet meer gesproken, maar nu riep hij: “Vuur! Blijf staan! Vlam! Doof uit!” waarop het vuur doofde.
4
9
reeds zeer vroeg tot ontwikkeling en bloeien van maart tot mei. Op andere planten hebben ze een stapje voor, omdat hun energie en voedingsstoffen opgeslagen zijn in de ondergrondse bollen zoals bij de wilde hyacint, wortelstokken zoals de bosanemoon of speciale knolletjes zoals bij het speenkruid. De meeste voorjaarsbloeiers gebruiken deze speciale organen ook voor de vegetatieve uitbreiding. Na de bloei van de wilde hyacint kunnen zich meerdere kleinere bollen vormen uit de oorspronkelijke moederbol. Zaadvorming speelt in mindere mate een belang voor de voortplanting, omdat er in het vroege voorjaar veel minder insectenbestuiving optreedt. Bij de wilde hyacint vallen in het midden van de lente de violetblauwe bloemen op. Zijn rolronde stengel draagt een tros van klokvormige, tijdens de bloei overhangende bloemen. Na de bloei valt het bloemdek af en verschijnt de eivormige doosvrucht met dofzwarte, bolronde zaden. Bij de bosanemoon springen de satijnachtige witte bloemen met een paarsachtige roze schijn in het oog. De drie stengelbladeren zijn gesteeld en tot de voet gedeeld in drie of vijf langwerpige eironde, grof gezaagde slippen. Bosanemoon groeit bij door ondergrondse stengeluitlopers te vormen en door de verspreiding van de vruchtjes door de mieren. Deze plant is een typische indicator van oude bossen.
Het graspad wordt een aardeweg die overloopt in een asfaltweg. Op de T-splitsing gaan we naar links. We zijn in de Grotendriesstaat. We nemen rechts de Abdijstraat. We volgen de betonbaan tot aan de Domentveldstraat, waar we links afslaan. We blijven de straat volgen tot aan de kapel aan de rechterzijde van de Domentveldstraat en nemen de 2de veldweg, een grasbaantje een tiental meter voorbij de kapel. Op het einde van het baantje slaan we rechtsaf, de Broekstraat in. Vóór de boerderij en ter hoogte van huisnummer 49 vervolgen we links.
Het sterk uitgesproken reliëf heeft ervoor gezorgd dat het bos gespaard is gebleven van ontginning voor landbouwdoeleinden, ondanks zijn goede bodemkwaliteit. In functie van de landbouw zijn vroeger talrijke bossen verdwenen, waardoor Vlaanderen een bosarm gebied is. Het Vlaamse beleidskader, vertaald in het ruimtelijk structuurplan, voorziet 10.000 ha nieuwe bossen, waarvan 3000 ha in Oost-Vlaanderen. Voor Aalst is een bosuitbreiding van 300 ha voorzien. Versterking van de bosstructuur zal plaatsvinden door bosuitbreidingen, het realiseren van bosverbindingen via kleine landschapselementen en/of stapsteenbossen. Samen met de gemeenten Asse, Affligem en Opwijk zijn er plannen om een regionaal bos aan te leggen in de omgeving van het Kravaalbos. Hierbij zal ten volle rekening gehouden worden met de bestaande actieve landbouwbedrijven. We wandelen nu afwisselend langs weiland, bos en akkerland. Let nog even op de begroeiing van de bermen. Van de zomer tot de herfst valt in deze bermen het knoopkruid op met zijn roodpaarse bloemen. Het knoopkruid uit de familie van de composieten is een middelhoge, dof donkergroene, overblijvende bloeier met een wortelstok en één of meer rechtopstaande of soms opstijgende, al of niet vertakte stengels en bladeren die kaal tot spinachtig behaard zijn. De composieten zijn gemakkelijk te herkennen aan de bloeiwijze. Elke bloem bestaat uit een aantal kleinere bloempjes. Die bloempjes zelf bezitten meestal geen duidelijke kelk. Ze worden bijeengehouden door een enkelvoudige of meervoudige krans van blaadjes. De bloeiwijze van deze planten wordt bezocht en bestoven door allerlei insecten, met name door vliegen, kevers en bijen. Aan de rand van het bos vallen de goudgele bloemetjes op van het SintJanskruid (Hypericum perforatum). Deze overblijvende plant vinden we in het wild in open bossen, op graslanden, braakliggende terreinen en open
4
Voor de kortere weg volgen we de Broekstraat rechts tot in de Nedermolenstraat. Hier gaan we rechts en nemen na 100 m de Kleindriesstraat links. We volgen de weg tot aan de kerk. Vóór huisnummer 63 nemen we rechts het tegelpad en dalen verder af via een prachtige knotwilgenrij tot aan de beek. We komen in de vallei van de Koudenbergbeek, een smalle diep ingesneden beekvallei. Het landschap is een mozaïek van akkerland, weiland en enkele bosjes. Het brongebied van de Koudenbergbeek situeert zich nabij de Koudenberg in Affligem. De beek mondt uit in de Metersbeek. Naast populieren vinden we in dit valleigebied ook soorten die typisch zijn voor de eikenhaagbeukenbossen zoals zomereik, zoete kers, grauwe abeel, hazelaar, haagbeuk, kornoelje e.d. De grauwe abeel behoort samen met de trilpopulier, de witte abeel en de zwarte populier tot onze inheemse populierensoorten. Bij de grauwe abeel is de schors in de kruin opvallend bleek en witachtig, met een ruitpatroon openbarstend. Aan oudere bomen is de schors zeer dik, met diepe verticale barsten en bijzonder hard aanvoelend. De onderzijde van de bladeren, die grof gegolfd tot getand zijn, evenals de jonge takken en de knoppen zijn grijsviltig. We volgen de veldbaan “Koeweidelos” tot aan de betonbaan. We gaan links de Domentstraat in om daarna voorbij de knotwilgenrij terug links de Langestraat in te wandelen. Op het kruispunt gaan we rechts de Abdijstraat in. Langs de rechterzijde doemt de abdij van Affligem op. De abdij van Affligem zou volgens de overlevering in 1074 gesticht zijn door zes roofridders die tot inkeer kwamen en op de plaats waar zij eenmaal van roof en misdaad leefden een kluizenaarsleven begonnen. De eerste abdijkerk werd ingewijd in 1086. De annalen van de abdij vertellen ook dat de brouwerij in 1129 in brand vloog. Volgens de legende hielp blussen niet, totdat de monnik Daniël kwam kijken. De man had reeds 16 jaar niet meer gesproken, maar nu riep hij: “Vuur! Blijf staan! Vlam! Doof uit!” waarop het vuur doofde.
9
vooral dotterbloem, bittere veldkers, pinksterbloem, echte valeriaan, moesdistel, moerasspirea, gewone salomonszegel, slanke sleutelbloem, muskuskruid, gevlekte aronskelk, dagkoekoeksbloem, reuzenpaardestaart,… De eerste 50 m van de aardeweg loopt door het bos. Nadien volgen we de bosrand tot net voorbij de paardenpiste, waar we opnieuw het bos ingaan tot we aan de beek komen. We blijven het smalle pad volgen naast de beek. Op de oever van de beek staan knotwilgen en meidoorn. Op de T-splitsing gaan we naar rechts. We vervolgen onze weg tussen akkerland en weiland. We komen voorbij een eikenbosje en een aanplanting van kerselaars. De kerselaar is vrij gemakkelijk te herkennen aan de stam. De stam heeft vaak bruine glimmende stukken bast met een soort horizontale "ribben" en stroken. De kers kan tot 20 m hoog worden. Op de T-splitsing ter hoogte van de kerselaars gaan we naar rechts. Het pad loopt langs een prachtige houtkant met wilgen en hazelaars. Wat verder bepalen canadapopulieren het landschapsbeeld in deze omgeving. Reeds vroeg in de zomer merken we dat er iets mis is met de bomen. Enkele bomen bezitten reeds een herfsttooi van geel verkleurde bladeren of hebben zelfs al kale stammen. Deze vroege verkleuring wordt veroorzaakt door de roestschimmel, te herkennen aan de gele vlekjes die meestal vanaf juni op de onderkant van de bladeren verschijnen en de bruin-zwarte korstjes op de bladeren in het najaar. De vroegtijdige door de roest veroorzaakte bladval maakt op zijn beurt de weg vrij voor een tweede ernstige populierenziekte nl.“schorsbrand”, veroorzaakt door de schimmel Discosporium, die via de littekens van de schubben binnendringt. Ernstige roestaantasting en schorsbrand zorgen voor groeivermindering en vitaliteitvermindering, wat na enkele jaren aanleiding kan geven tot het afsterven van de bomen. De meest aangetaste bomen behoren tot de variëteit “Robusta”. Deze kloon, een kruising van de Europese zwarte populier en een Amerikaanse populier, werd massaal aangeplant in Vlaanderen om zijn goede groei en snelle houtopbrengst. Spijtig genoeg is geen enkele kloon echt resistent tegen populierenziekten. Preventief kan opgetreden worden door bij jonge aanplantingen een grotere plantafstand te nemen en gebruik te maken van variëteiten die een hogere ziekteresistentie hebben.
plekken. Van mei tot september verschijnen de grote, gele bloemen in een min of meer tuilvormige bloeiwijze. Omstreeks Sint-Jan (24 juni) staat dit kruid in volle bloei. De generfde, ovale bladeren staan in tegenoverstaande paren en zijn bedekt met doorzichtige stipjes die etherische olie bevatten. Vanouds speelde Sint-Janskruid een rol bij allerlei rituelen, in weersvoorspellingen, als vruchtbaarheidsmiddel of als antidemonisch middel. Zijn symbolische betekenis lag in de bloei omstreeks de langste dag van het jaar, de doorboorde bladeren (perforatum) en de “bloeddruppels” (oliedruppels) die uit de ongeopende bloem kunnen worden geperst. De volksnamen heksenkruid, duivelskruid, “Jaag den duivel” spreken tot de verbeelding. Op Sint-Jansdag (24 juni) werden in de middeleeuwen in Europa grote vuren ontstoken. Met kransen van Sint-Janskruid op het hoofd dansten de mensen rond en gooiden ze de planten in het vuur. Zo dwongen ze een rijke oogst af en bescherming voor hun vee tegen ziekte als gevolg van toverij. Sint-Janskruid kent wellicht meer geneeskrachtige toepassingen dan andere planten. De rode olie die uit de bladeren en de bloemen wordt gehaald heeft verzachtende en genezende eigenschappen. Onderzoek naar de plant is momenteel gericht op de antibacteriële, antibiotische, onstekingswerende, depressieremmende en antivirale eigenschappen. Nogal wat insecten zoeken het Sint-Janskruid op. Zo leeft de rups van de bladroller in de voorzomer in een koker van samengesponnen bladeren aan de stengeltop. We dalen zo af naar de Putstraat met vóór ons de historische hoeve Hof te Putte. De oorspronkelijke naam van het Hof te Putte was Hof te Woestijnen. Volgens sommige auteurs was hier reeds in de 12de eeuw een hof gevestigd, dat als rechtstreeks abdijbedrijf door de Abdij Affligem werd gebouwd, met name als ontginningskern voor de steenpoelen die zij in het Kravaalbos bezat. In elk geval spreekt men in 1424 van "ter wustinen prope Meldert cum lapicidina". Het werd dus "te Woestijnen" genoemd, wat allicht te maken heeft met de onherbergzaamheid van de streek, vermeld in de middeleeuwse teksten. De huidige benaming "te Putte" vinden we pas terug in 1604. Omstreeks 1850 bestond het hof uit een woonhuis met een strooien dak, vijf stallen, twee schuren, vier schaapstallen, een bakoven, een neerhof en twee wagenhuizen. Het huidige woonhuis dateert nog deels uit de 17de eeuw. Het interieur bevat twee gaaf bewaarde zandstenen schouwen in laatgotische stijl van omstreeks 1630, oorspronkelijke zolderingen en een vloer in zwarte natuursteen. Er zijn ook nog twee haakse schuren uit de 18de eeuw.
De weg versmalt naar het bos toe en wordt een graspad dat over de beek loopt.
Aan het Hof te Putte gaan we linksaf en na ongeveer 100 m draaien we voorbij de eerste woning rechts het bos in.
Wat verder aan onze linkerkant zien we naast de beek enkele jonge iepen of olmen. Langs de linkerzijde zien we het eerste hopveld liggen. De planten worden hier enkel geteeld voor de productie van hopscheuten.
De Graadbeek stroomt door dit bos. Gewone es, hazelaar, wilg, els, gewone vlier en populier zijn hier de belangrijkste boom- en struiksoorten. In dit natte gebied gedijen in de kruidlaag
8
5
vooral dotterbloem, bittere veldkers, pinksterbloem, echte valeriaan, moesdistel, moerasspirea, gewone salomonszegel, slanke sleutelbloem, muskuskruid, gevlekte aronskelk, dagkoekoeksbloem, reuzenpaardestaart,…
plekken. Van mei tot september verschijnen de grote, gele bloemen in een min of meer tuilvormige bloeiwijze. Omstreeks Sint-Jan (24 juni) staat dit kruid in volle bloei. De generfde, ovale bladeren staan in tegenoverstaande paren en zijn bedekt met doorzichtige stipjes die etherische olie bevatten. Vanouds speelde Sint-Janskruid een rol bij allerlei rituelen, in weersvoorspellingen, als vruchtbaarheidsmiddel of als antidemonisch middel. Zijn symbolische betekenis lag in de bloei omstreeks de langste dag van het jaar, de doorboorde bladeren (perforatum) en de “bloeddruppels” (oliedruppels) die uit de ongeopende bloem kunnen worden geperst. De volksnamen heksenkruid, duivelskruid, “Jaag den duivel” spreken tot de verbeelding. Op Sint-Jansdag (24 juni) werden in de middeleeuwen in Europa grote vuren ontstoken. Met kransen van Sint-Janskruid op het hoofd dansten de mensen rond en gooiden ze de planten in het vuur. Zo dwongen ze een rijke oogst af en bescherming voor hun vee tegen ziekte als gevolg van toverij. Sint-Janskruid kent wellicht meer geneeskrachtige toepassingen dan andere planten. De rode olie die uit de bladeren en de bloemen wordt gehaald heeft verzachtende en genezende eigenschappen. Onderzoek naar de plant is momenteel gericht op de antibacteriële, antibiotische, onstekingswerende, depressieremmende en antivirale eigenschappen. Nogal wat insecten zoeken het Sint-Janskruid op. Zo leeft de rups van de bladroller in de voorzomer in een koker van samengesponnen bladeren aan de stengeltop.
De eerste 50 m van de aardeweg loopt door het bos. Nadien volgen we de bosrand tot net voorbij de paardenpiste, waar we opnieuw het bos ingaan tot we aan de beek komen. We blijven het smalle pad volgen naast de beek. Op de oever van de beek staan knotwilgen en meidoorn. Op de T-splitsing gaan we naar rechts. We vervolgen onze weg tussen akkerland en weiland. We komen voorbij een eikenbosje en een aanplanting van kerselaars. De kerselaar is vrij gemakkelijk te herkennen aan de stam. De stam heeft vaak bruine glimmende stukken bast met een soort horizontale "ribben" en stroken. De kers kan tot 20 m hoog worden. Op de T-splitsing ter hoogte van de kerselaars gaan we naar rechts. Het pad loopt langs een prachtige houtkant met wilgen en hazelaars. Wat verder bepalen canadapopulieren het landschapsbeeld in deze omgeving. Reeds vroeg in de zomer merken we dat er iets mis is met de bomen. Enkele bomen bezitten reeds een herfsttooi van geel verkleurde bladeren of hebben zelfs al kale stammen. Deze vroege verkleuring wordt veroorzaakt door de roestschimmel, te herkennen aan de gele vlekjes die meestal vanaf juni op de onderkant van de bladeren verschijnen en de bruin-zwarte korstjes op de bladeren in het najaar. De vroegtijdige door de roest veroorzaakte bladval maakt op zijn beurt de weg vrij voor een tweede ernstige populierenziekte nl.“schorsbrand”, veroorzaakt door de schimmel Discosporium, die via de littekens van de schubben binnendringt. Ernstige roestaantasting en schorsbrand zorgen voor groeivermindering en vitaliteitvermindering, wat na enkele jaren aanleiding kan geven tot het afsterven van de bomen. De meest aangetaste bomen behoren tot de variëteit “Robusta”. Deze kloon, een kruising van de Europese zwarte populier en een Amerikaanse populier, werd massaal aangeplant in Vlaanderen om zijn goede groei en snelle houtopbrengst. Spijtig genoeg is geen enkele kloon echt resistent tegen populierenziekten. Preventief kan opgetreden worden door bij jonge aanplantingen een grotere plantafstand te nemen en gebruik te maken van variëteiten die een hogere ziekteresistentie hebben.
We dalen zo af naar de Putstraat met vóór ons de historische hoeve Hof te Putte. De oorspronkelijke naam van het Hof te Putte was Hof te Woestijnen. Volgens sommige auteurs was hier reeds in de 12de eeuw een hof gevestigd, dat als rechtstreeks abdijbedrijf door de Abdij Affligem werd gebouwd, met name als ontginningskern voor de steenpoelen die zij in het Kravaalbos bezat. In elk geval spreekt men in 1424 van "ter wustinen prope Meldert cum lapicidina". Het werd dus "te Woestijnen" genoemd, wat allicht te maken heeft met de onherbergzaamheid van de streek, vermeld in de middeleeuwse teksten. De huidige benaming "te Putte" vinden we pas terug in 1604. Omstreeks 1850 bestond het hof uit een woonhuis met een strooien dak, vijf stallen, twee schuren, vier schaapstallen, een bakoven, een neerhof en twee wagenhuizen. Het huidige woonhuis dateert nog deels uit de 17de eeuw. Het interieur bevat twee gaaf bewaarde zandstenen schouwen in laatgotische stijl van omstreeks 1630, oorspronkelijke zolderingen en een vloer in zwarte natuursteen. Er zijn ook nog twee haakse schuren uit de 18de eeuw.
De weg versmalt naar het bos toe en wordt een graspad dat over de beek loopt.
Aan het Hof te Putte gaan we linksaf en na ongeveer 100 m draaien we voorbij de eerste woning rechts het bos in.
Wat verder aan onze linkerkant zien we naast de beek enkele jonge iepen of olmen. Langs de linkerzijde zien we het eerste hopveld liggen. De planten worden hier enkel geteeld voor de productie van hopscheuten.
De Graadbeek stroomt door dit bos. Gewone es, hazelaar, wilg, els, gewone vlier en populier zijn hier de belangrijkste boom- en struiksoorten. In dit natte gebied gedijen in de kruidlaag
8
5