Met ontwikkelingsplanologie naar een duurzame veehouderij Jaap van Os, Wiebren Kuindersma en Edo Gies (Alterra), Martien Bokma-Bakker (Livestock Research) en Trond Selnes (LEI)
De toekomst van de intensieve veehouderij staat in Nederland al jaren ter discussie. Voor de voorstanders is de Nederlandse veehouderij een hoogwaardige en duurzame economische sector, die vooral de ruimte moet krijgen om te ontwikkelen en te innoveren. Voor de tegenstanders is het juist een vervuilende sector met vooral afzichtelijke megastallen, dierenleed, stankoverlast, milieuvervuiling en zelfs een gevaar voor de volksgezondheid. Deze brochure gaat over de vraag hoe overheden in de praktijk met deze tegenstellingen om kunnen gaan. De tegenstellingen komen vooral tot uiting als bedrijven plannen maken voor verdergaande bedrijfsontwikkeling, waarbij een meestal onbedoelde polarisatie met omwonenden kan ontstaan, patstellingen, juridische procedures en ernstige verstoring van sociale relaties. Voor veel gemeenten en provincies is de intensieve veehouderij een belangrijke economische bedrijfstak, die constant in ontwikkeling is en de overheid vraagt om meer uitbreidingsmogelijkheden. Tegelijkertijd verwachten burgers en maatschappelijke organisaties van de overheid dat deze strenge voorwaarden stelt aan milieubelasting, stankoverlast, risico’s voor de volksgezondheid, landschappelijke inpassing en dierenwelzijn. Dit heeft geleid tot een groeiend stelsel van wet- en regelgeving waarin de vergunningverlening van veehouderijbedrijven moet voldoen aan allerlei sectorale voorwaarden (toetsingsplanologie). In de praktijk leidt dit enerzijds tot frustraties bij innovatieve veehouders die moeten voldoen aan allerlei, soms tegenstrijdige regelgeving en anderzijds ook tot frustraties bij burgers en maatschappelijke organisaties die zien dat ondanks deze regels soms zeer ongewenste situaties ontstaan. Ontwikkelingsplanologie kan een manier zijn om uit deze impasse te komen. In deze brochure schetsen we de mogelijkheden voor provincies en gemeenten om via ontwikkelingsplanologie een bijdrage te leveren aan de verduurzaming van de veehouderij in Nederland. Daarbij spelen (natuurlijk) ook de Rijksoverheid, de veehouders zelf, burgers en allerlei maatschappelijke organisaties een grote rol. Deze brochure is gebaseerd op een onderzoeksrapport van Wageningen UR. Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken in samenwerking met de provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg; daarnaast waren het IPO, de VNG en het ministerie van Infrastructuur en Milieu betrokken bij het onderzoek. De brochure is vooral bedoeld voor ambtenaren en bestuurders van provincies en gemeenten, maar kan ook relevant zijn voor rijksambtenaren, veehouders en medewerkers van belanghebbende maatschappelijke organisaties.
Wageningen UR | 3
Duurzaamheid in de veehouderij kent vele dimensies In relatie tot de intensieve veehouderij hebben we vier focusvelden voor duurzaamheid onderscheiden: • Doelen- en waarden van de lokale omgeving: gezondheid, geur, verkeer, uitzicht (omwonenden). • Doelen- en waarden op gebiedsniveau: emissies, ruimtelijke kwaliteit (gemeente en provincie). • Maatschappelijke duurzaamheidsdoelen: dierenwelzijn, antibiotica, ‘megastallen’ (Rijk). • Doelen van de veehouderijsector zelf: efficiency, rentabiliteit, continuïteit, imago, innovatie, nieuwe concepten (veehouders, financiers, afnemers etc.).
Focusvelden ‘duurzaamheid’ bij bedrijfsontwikkeling veebedrijf
Niet-RO thema’s
RO-thema’s / instrumentarium
De veehouder moet voor zijn bedrijfsontwikkeling rekening houden met deze vier focusgebieden. Dit is een complexe zoektocht. Meer dan voorheen wordt lokale acceptatie een steeds belangrijker randvoorwaarde. Dit blijkt uit toenemende lokale protesten tegen de uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderijbedrijven. Overheden toetsen nieuwe bedrijfsplannen aan de formele normen en randvoorwaarden vanuit de relevante wet- en regelgeving. Dit kan een duurzame oplossing in de weg staan. Zo zijn er bijvoorbeeld vanuit dierenwelzijn soms grotere bouwblokken nodig terwijl dat niet in het lokale RObeleid past. Meer maatwerk in duurzaamheid is nodig. Per situatie kan duurzame ontwikkeling een andere combinatie van focusgebieden inhouden. Een integrale benadering, en een zekere flexibiliteit in overheidsregelgeving, evenals vroegtijdig overleg met alle betrokkenen horen daar bij. Het vergt van overheden dan ook een ontwikkelingsgerichte benadering.
Ontwikkelingsplanologie in de praktijk van provincies en gemeenten Ontwikkelingsplanologie gaat uit van integraal perspectief. Hoe kan een veehouderijbedrijf zich zo duurzaam mogelijk ontwikkelen in een bepaalde omgeving? In de theorie van ontwikkelingsplanologie staan de volgende elementen centraal: 1 Integraliteit. De vergunningverlening van een concreet bedrijf wordt geplaatst in een integrale visie op de ontwikkeling van een groter gebied. 2 Samenwerking. De vergunning-aanvrager werkt in een vroegtijdig stadium samen met de vergunningverleners (gemeenten en/of provincies) en andere belanghebbenden (omwonenden, milieuorganisaties, andere belangengroepen, etc.). 3 Duurzaamheid of innovatie als doel. In het proces wordt vanuit een breed perspectief gewerkt (vanuit de verschillende focusvelden). Duurzaamheid of innovatie staat centraal; er wordt dus niet uitgegaan van concrete normen zoals omvang van het bouwblok. De uitwerking in vermindering van milieu-emissies wordt in onderling overleg vastgesteld. 4 De vergunningverlener stelt zich actief op in het proces en is bereid (en in staat) om verschillende sectorale doelen tegen elkaar af te wegen. Dat kan betekenen dat sommige (milieu)doelen niet worden gehaald.
4 | Met ontwikkelingsplanologie naar een duurzame veehouderij
De vier onderzochte provincies (Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg) werken de ontwikkelingsgerichte aanpak van de intensieve veehouderij elk op een eigen manier uit, passend bij hun bestuurscultuur en specifieke problematiek. Ze willen in principe af van een rigide sturing op bouwblokken en hebben de ambitie om meer maatwerk toe te passen. Noord-Brabant werkt aan een nieuwe Omgevingsverordening met daarin een verplichte omgevingsdialoog en de zogenoemde Brabantse zorgvuldigheidsscore veehouderij (BZV) waarin veehouderijbedrijven punten kunnen verdienen met verschillende soorten (bovenwettelijke) duurzaamheidsmaatregelen; een bedrijf krijgt pas uitbreidingsruimte als het plan voldoende punten scoort. Limburg en Gelderland gaan uit van maatwerk per bedrijfsuitbreiding en leggen relatief veel verantwoordelijkheid bij gemeenten. En Overijssel schrijft vooral voor dat veehouderijbedrijven een bijdrage moeten leveren aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De focus ligt bij de provincies op instrumenten in het ruimtelijk beleid. Noord-Brabant en (in wat mindere mate) Limburg proberen de verduurzaming van de intensieve veehouderij ook via afspraken met ketenpartners te stimuleren. Voor veel andere aspecten van de intensieve veehouderij, zoals volksgezondheid, dierenwelzijn en het gebruik van antibiotica, heeft de provincie weinig tot geen sturingsinstrumenten. Dit ligt meestal vast in nationale regelgeving, vaak gebaseerd op Europese regels. Voor een beoordeling of evaluatie van dit nieuwe provinciale beleid is het nog te vroeg. Provincies moeten samen met andere overheden en partijen experimenteren en leren van de praktijk en van elkaar om zodoende tot nieuwe manieren van ontwikkelingsplanologie in de veehouderij te komen. Ondernemers die meer duurzaamheid op lokaal, regionaal en/of nationaal niveau willen realiseren, kunnen (in de nabije toekomst) meer ontwikkelingsruimte verdienen dan ondernemers die dit niet doen. Dat is een breuk met eerder beleid, zoals in de reconstructie, waarbij de uitbreidingsmogelijkheden van bedrijven vooral afhing van de specifieke ligging van die bedrijven in extensiveringsgebied, verwevingsgebied of landbouwontwikkelingsgebied. Ook bij gemeenten lijkt een wens te bestaan naar meer ontwikkelingsgericht werken. Dat geldt in ieder geval voor de zes gemeenten die bij dit onderzoek betrokken zijn geweest: Barneveld, Dalfsen, Ede, Hellendoorn, Oirschot, en Peel en Maas. Gemeenten staan voor een breuk met het verleden, waarin bedrijfsontwikkeling binnen bepaalde maten als recht werd beschouwd, naar een toekomst waarin bedrijven ontwikkelingsruimte moeten verdienen door extra investeringen in duurzaamheid, landschap en natuur, mede op basis van een goede dialoog met hun directe omgeving. Wethouders zijn ook steeds minder bereid om steeds weer voor ondernemers uitbreidingsplannen van veehouders te verdedigen tegenover kritische burgers. In praktijk staat het ontwikkelingsgericht werken bij de gemeenten vaak nog in de kinderschoenen. Gemeenten sturen voornamelijk via hun ruimtelijke-ordeningsinstrumenten (bestemmingsplannen) en de Wet Milieubeheer (milieuvergunning). De mogelijkheden van gemeenten om te sturen worden soms ook beperkt door reeds vergunde en nog niet gebruikte ruimte in bouwblokken en dierplaatsen. Het terughalen of intrekken van deze ongebruikte bouwblokken en vergunde dieren biedt mogelijkheden voor gemeenten om de regie over bedrijfsuitbreidingen in handen te houden. Sommige gemeenten, bijvoorbeeld Oirschot, zijn ook bereid om actief te sturen via de milieu-instrumenten, zoals de geurregelgeving, om zodoende de lokale geuroverlast te verminderen, in de hoop dat daarmee ook de risico’s voor de volksgezondheid kleiner worden. Al lijken de gemeentelijke mogelijkheden om hiermee te sturen wel enigszins te zijn ingeperkt door het Activiteitenbesluit, dat nu ook van toepassing is op landbouwbedrijven (alleen grote intensieve veehouderijen zijn nog vergunningplichtig).
Wageningen UR | 5
Succes- en faalfactoren De onderzochte cases laten enkele gemeenschappelijke succes- en faalfactoren zien bij de vergunningverlening. Succesfactoren zijn: • communicatie vanaf het begin tussen ondernemers, buren en overheden; • gemeenten die de wensen en klachten van omwonenden serieus nemen en zich niet verschuilen achter regels en vergunningen; • het oplossen van bestaande knelpunten met betrekking tot lokale overlast kan nieuwe mogelijkheden openen voor bedrijfsontwikkeling; • de intrinsieke motivatie van veehouders om duurzaam te gaan ondernemen; • goede begeleiding door de gemeente van ondernemers met duurzame ontwikkelingsplannen; • beschikbaarheid van subsidies voor maatregelen die moeilijk te financieren zijn door ondernemers of omwonenden. Faalfactoren zijn: • veehouders die alleen redeneren vanuit bestaande rechten en van daaruit niet open communiceren met hun omgeving; • adviseurs die ondernemers vooral adviseren over de gemakkelijkste weg om een grote vergunning te krijgen en hierdoor duurzaam en innovatief ondernemen in de weg kunnen staan; • overheden die plannen alleen toetsen op de letter van de regels en niet kijken naar de intenties erachter; • veehouders die niet serieus omgaan met hun milieumaatregelen en landschappelijke inpassing en gemeenten die daarop niet handhaven; dit leidt tot een vertrouwensbreuk, waardoor draagvlak voor nieuwe plannen op voorhand verdwenen is; • communicatie met de omgeving, die alleen gericht is op een het ‘verkopen’ van een nieuwe bedrijfsuitbreiding, en niet gericht is op een echte dialoog met de omgeving.
6 | Met ontwikkelingsplanologie naar een duurzame veehouderij
Hoe verder? Complexiteit eisen aan ‘duurzaamheid’ bij bedrijfsontwikkeling
Complexiteit eisen aan ‘duurzaamheid’ bij bedrijfsontwikkeling
Duurzaamheids doelen. veehouderij (dierenwelzijn, diergezondheid, ....)
Visies Nederland (Rijk )
Provincie
Gebiedswaarden en -doelen
Wett. instrum.
Structuurvisie
Structuurvisie
Wro / (WGM) / AMvB Ruimte
Provinciale Verordening Ruimte
Gemeente Structuurvisie
Lokale omgeving Sectorale duurzaamheids doelen
Dierlijke sector
Vee bedrijf
License to Change nodig
Productieketen
Bestemmingsplan
Omgevingsvergunning
MVO doelen keten
Het stimuleren van duurzaamheid en lokaal draagvlak voor de veehouderij is geen eenvoudige opgave. De omslag naar een ontwikkelingsgerichte aanpak en meer maatschappelijke dialoog vraagt om een actieve inzet en samenwerking van alle overheidslagen, de veehouderijsector zelf en de andere bewoners van het landelijk gebied.
Omgevingsdialoog: ook verantwoordelijkheid van de veehouder In de ontwikkelingsgerichte werkwijze leggen provincies meer nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van de veehouder voor het draagvlak voor zijn bedrijfsplan. Hierin is de omgevingsdialoog voorafgaand aan de formele vergunningverlening een belangrijke stap waarbij veehouderijbedrijven zelf de dialoog met hun lokale omgeving aangaan. Deze omgevingsdialoog moet de huidige praktijk vervangen waarin veehouderijbedrijven een vergunningaanvraag doen bij de gemeente en de gemeente vervolgens de inspraak moet organiseren en zich moet verdedigen tegen bezwaren van omwonenden, als zij vergunning wil verlenen. De omgevingsdialoog moet het draagvlak van een veehouderijbedrijf in zijn directe omgeving versterken. De vergunning zelf is dan meer een formele bevestiging van een bredere instemming van de samenleving met de voorgestelde veranderingen (‘license to change’). Hierbij is het belangrijk dat de veehouder ook echt naar de belangen en zorgen van de omwonenden luistert en deze serieus meeneemt in zijn plannen. Dat hoeft niet te betekenen dat een veehouder aan alle wensen vanuit de omgeving moet voldoen. Wel moet er zorgvuldig met de bezwaren en zorgen worden omgegaan. De gemeente moet de kwaliteit van de omgevingsdialoog bewaken.
Wageningen UR | 7
Dialoog met de overheid – maar ook tussen de overheden Naast de acceptatie van de directe omgeving zijn ook de eisen vanuit overheden en eisen van financiers en afnemers van belang bij een bedrijfsuitbreiding. Het Rijk stelt eisen aan veehouderijbedrijven op het gebied van natuur, milieu, dierenwelzijn, volksgezondheid. Provincies en gemeenten voegen hier vaak weer hun eigen eisen aan toe op het gebied van landschap, natuur, geuroverlast etc. Dit alles maakt een bedrijfsuitbreiding tot een complex en dynamisch vraagstuk waar verschillende overheden, vanuit verschillende perspectieven en belangen, steeds meer eisen stellen. Deze belangen moeten allemaal worden meegenomen in de planvorming van een veehouder; een dialoog met de overheid voorafgaand aan de vergunningaanvraag kan daarbij nuttig zijn. Dit vraagt echter om overheden die onderling zelf een goede dialoog voeren om de keten van besluitvorming goed op een rij te krijgen. Dit vraagt om maatwerk waarin ook overheden meer moeten sturen op doelen en minder op middelen, zoals normen en sectorale regels. Het is daarbij belangrijk om in het provinciale, gemeentelijke of rijksbeleid ruimte te laten voor uitzonderingen. Innovatieve bedrijfssystemen voldoen in de praktijk zelden aan alle regelgeving, hoe ontwikkelingsgericht ook. Regels en beleid zijn vooral gebaseerd op de bedrijven en technieken van vandaag, en niet op die van morgen.
8 | Met ontwikkelingsplanologie naar een duurzame veehouderij
Wat kunt u doen? Ontwikkelingsgericht werken binnen de overheid Gemeenten 1 Ontwikkel een duidelijke visie op de ontwikkelingsmogelijkheden van intensieve veehouderij in de eigen gemeente. Hierin kunnen eigen aanvullende eisen worden opgenomen rond geuroverlast, volksgezondheid en ruimtelijke kwaliteit. Dit kan ondersteund worden met begeleiding en subsidie, zoals de gemeente Ede doet voor landschappelijke inpassing van nieuwe bedrijfsontwikkelingen. 2 Pak de regie. Voorkom dat bedrijven langdurig ongebruikte bouwblokken hebben, waardoor de invloed van de gemeente op bedrijfsuitbreidingen sterk afneemt. Dit vraagt up-to-date bestemmingsplannen, het intrekken van bestaande ongebruikte bouwblokken en eisen t.a.v. realisatie van nieuwe uitbreidingen. 3 Leg de verantwoordelijkheid voor de omgevingsdialoog bij de veehouders. Een gemeente kan dit als voorwaarde stellen voor de behandeling van de vergunningsaanvraag. Maak daarbij de eigen rol van de gemeente helder. Een varkenshouderij in Dalfsen ontving na 2 zittingen van de Raad van State uiteindelijk een vergunning, maar draagvlak in de omgeving kwam pas tot stand toen hij zijn bedrijfsplan drastisch verbeterde door emissie-arme stallen, meer dierenwelzijn, innovatieve vormgeving en landschappelijke inpassing, en dat presenteerde op een informatie avond voor omwonenden. 4 Zorg voor een ontwikkelingsgerichte cultuur. Het moet gewoon worden om bij contacten met veehouders met uitbreidingsplannen niet te beginnen met de vergunningsvoorwaarden, maar hen te bevragen over hun plannen en ambities. Verken in een gezamenlijke dialoog of de plannen duurzamer kunnen worden: “van vinken naar vonken”. Dit betekent ook dat ambtenaren moeten worden getraind in ontwikkelingsgericht werken. Zo heeft de gemeente Hellendoorn een flink stuk van de EHS kunnen realiseren, door met een ondernemer uit dat gebied met uitbreidingsplannen in gesprek te gaan, en samen te zoeken naar een nieuwe locatie; daardoor kon zowel de ambitie van de gemeente als die van de ondernemer gerealiseerd worden. 5
Leg afspraken vast, zowel tussen ondernemer en omgeving als tussen ondernemer en gemeente. Een omgevingsdialoog kan leiden tot afspraken van de ondernemer met de buren. Dit kan bijvoorbeeld worden vastgelegd in een buurtschapsconvenant. Hiermee wordt ervaring opgedaan door de ZLTO, bijvoorbeeld in Oirschot. Afspraken tussen ondernemer en gemeente, bijvoorbeeld over tegenprestaties van de ondernemer, kunnen in privaatrechtelijke overeenkomsten worden vastgelegd, maar dit kan alleen als daar geen publiekrechtelijke alternatieven voor zijn, zoals bijvoorbeeld een voorwaardelijke bestemming in het bestemmingsplan. In Limburg is hier ervaring mee opgedaan in het kader van het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM). In de gemeente Barneveld wordt landschappelijke inpassing van de bedrijfsontwikkeling afgedwongen via een bankgarantie.
6 Ontwikkel, zo nodig samen met de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s), ontwikkelingsgericht toezicht en handhaving. Individuele afspraken met veehouders over tegenprestaties moeten ook worden gecontroleerd en gehandhaafd. Dit speelt vanaf de bouw: investeringen in mestafvoer- en luchtbehandelingssystemen, en later bij de start van de nieuwe bedrijfsvoering: werken alle installaties naar behoren? Maak de afspraken met de buren over klachtenbehandeling en handhaving helder.
Wageningen UR | 9
Provincies 1 Ontwikkel een provinciale visie op de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in uw provincie en geef duidelijkheid over de rol van de provincie en de rolverdeling tussen provincie en gemeenten. Maak de tegenprestaties van ondernemers helder, zie bijvoorbeeld de Overijsselse benadering waar de benodigde basisinspanning is vastgelegd, mogelijkheden zijn beschreven om bij te dragen aan het algemeen maatschappelijk belang inclusief aanvullende kwaliteitsprestaties. Of zoals provincie Gelderland het verwoordt in de concept-omgevingsvisie: ruimte voor groei kun je verdienen door plussen in ruimtelijke kwaliteit, dierwelzijn, volksgezondheid en milieu. Via het Limburgs kwaliteitsmenu worden bedrijven uitgedaagd om bedrijfsontwikkelingen te koppelen aan passende ruimtelijke tegenprestaties, die per geval als maatwerk beoordeeld worden. 2
Maak uitzonderingen op de regels mogelijk voor zeer duurzame initiatieven. Voor heel duurzame plannen (met lokaal) draagvlak moeten altijd mogelijkheden zijn voor uitzonderingen op de regels. Dit vraagt wel om een zorgvuldige afweging en uiteindelijk politieke besluitvorming per geval: maatwerk. De provincie kan deze mogelijkheid creëren door dit vast te leggen in de verordening ruimte en daarin te bepalen dat voor de afweging een onafhankelijke kwaliteitscommissie adviseert over de duurzaamheid en het innovatieve gehalte van het plan. In Noord-Brabant en Limburg (niet vinken maar vonken) wordt hiermee momenteel ervaring opgedaan.
3 Flexibele provinciale regelgeving. De ontwikkelingen in de veehouderij gaan snel. Provincies en gemeenten zullen dus continue hun regelgeving aan moeten passen aan nieuwe ontwikkelingen in de veehouderij. Zodra innovatieve initiatieven worden nagevolgd door andere ondernemers zouden geen uitzonderingen op de regels meer nodig moeten zijn, maar moeten de regels zelf worden gewijzigd. 4 Stimuleer ontwikkelingsgericht werken bij gemeenten met ‘hardware’ en ‘software’. Bij hardware kan het gaan om een praktijktoolkit of handreiking ontwikkelingsgericht werken met concrete handvatten voor gemeenteambtenaren of een duurzaamheidsmeetlat. In Noord-Brabant wordt het toepassen van de zogenaamde Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) en de omgevingsdialoog zelfs vastgelegd in de provinciale verordening. Hiervoor introduceert de provincie de bestemming zorgvuldige veehouderij waardoor alle bedrijfsuitbreidingen moeten voldoen aan deze nieuwe bestemming. Dat betekent een verplichte omgevingsdialoog en een minimaal aantal punten op de BZV. In de BZV kunnen ook met niet-ruimtelijke aspecten punten worden gescoord. Bij software gaat het bijvoorbeeld om het stimuleren van kennisontwikkeling bij gemeenten, de uitwisseling van kennis tussen gemeenten en een faciliterende houding van de provinciale ambtenaren voor vragen en problemen van gemeentelijke collega’s. 5 Provincies kunnen individueel of collectief duurzaamheid en ontwikkelingsgericht werken ook stimuleren via contacten met ketenorganisaties, bijvoorbeeld door het maken van afspraken (zie verklaring van Roermond en verbond van Den Bosch). 6 Provincies moeten individueel of collectief de contacten met de rijkspartijen onderhouden. Op deze manier kunnen conflicten met rijksbeleid en regelgeving die innovatie en duurzame ontwikkelingen in de weg zitten, worden besproken en opgelost. 7
Actieve betrokkenheid van provincies en gemeenten in specifieke problematische situaties. Pak de qua stankoverlast zwaar belaste woonsituaties rond veehouderijbedrijven op, laat zien dat het echt serieus wordt genomen. Veehouders en omwonenden kunnen de problemen vaak zelf niet meer oplossen.
8 Provincies kunnen meer leren van elkaar. Alle vier onderzochte provincies zijn bezig met het stimuleren van duurzaamheid en omgevingsdialogen. Elke provincie doet dit op een eigen manier. Meer uitwisseling van kennis en inzicht over goede en slechte ervaringen verdient aanbeveling. Denk aan een doorlopende ‘community of practice’ waarin de ervaringen met de omgevingsdialoog met elkaar worden uitgewisseld. Bij voorkeur worden hier ook gemeenten en rijkspartijen bij betrokken.
10 | Met ontwikkelingsplanologie naar een duurzame veehouderij
Rijksoverheid 1 Een open dialoog. De Rijksoverheid dient open te staan voor dialoog met provincies en gemeenten over problemen met rijksregelgeving en mogelijke tegenstrijdige impulsen voor bouwblokinvulling en bedrijfsontwikkeling in verschillende regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid, volksgezondheid, milieu. Dialoog is ook belangrijk over de mogelijkheden die bestaande en nieuwe wet- en regelgeving al bieden, bijvoorbeeld in de Omgevingswet en het Activiteitenbesluit. 2 Maak uitzonderingen op regels mogelijk voor innovatieve en duurzame initiatieven en communiceer ook actief over deze mogelijkheden met andere overheden. Het is belangrijk dat deze ‘ontsnappingsclausules’ standaard worden ingebouwd in de regelgeving. 3 Toets nieuwe regelgeving met gevolgen voor de intensieve veehouderij aan de praktijk van gemeenten en provincies op mogelijke gevolgen voor het streven naar een meer innovatieve en duurzame veehouderij. 4 Faciliteer ontwikkelingsgericht werken met kennis en onderzoek. Het Rijk zou ontwikkelingsgericht werken bij gemeenten, provincies (en RUD’s) ook kunnen faciliteren met onderzoek en kennis. Bijvoorbeeld door goede voorbeelden van ontwikkelingsgericht werken te verzamelen en hierover te communiceren. Of door onderzoek te doen naar de mogelijkheden en randvoorwaarden voor een ontwikkelingsgerichte handhaving; of de juridische mogelijkheden voor gemeenten en provincies (zoals uitzonderingen); of hoe gemeenten en provincies afspraken met ondernemers juridisch goed kunnen vastleggen.
Wageningen UR | 11
In samenwerking met de vier reconstructie-provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg heeft Wageningen UR een onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden voor overheden om bij de vergunningverlening voor veehouderijbedrijven meer ontwikkelingsgericht te werken. Deze benadering is een aanvulling op de (huidige) praktijk waarin aanvragen vooral getoetst worden aan normen en maten, zoals bijvoorbeeld de grootte van het bouwblok. Belangrijkste conclusie is dat ontwikkelingsgericht werken inderdaad mogelijkheden biedt voor overheden om duurzaamheid en innovatie in de veehouderij te stimuleren. De provincies Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg werken samen met gemeenten en maatschappelijke partners aan nieuwe manieren om duurzaamheid in de intensieve veehouderij te stimuleren. Tot nu toe werd vooral gestuurd op bouwblokken en milieunormen (o.a. stank en ammoniak), maar deze aanpak blijkt te star en te weinig stimulerend voor een duurzame en innovatieve veehouderij. In de nieuwe, ontwikkelingsgerichte werkwijze moet de economische ontwikkeling van veehouderijbedrijven hand in hand gaan met ontwikkelingen in duurzaamheid en met een dialoog met de directe omgeving. De vier provincies zijn eensgezind over deze gewenste richting, maar verschillen in hun aanpak. Os, J. van, M.H. Bokma-Bakker, W. Kuindersma, T. Selnes en T.J.A. Gies, 2013. Nieuwe wegen naar ontwikkelingsgericht werken; Handelingsperspectieven voor de overheid rond duurzame ontwikkeling en maatschappelijke acceptatie van veehouderij. Wageningen, Alterra Wageningen UR (University & Research centre), Alterra-rapport 2450. 84 blz.; 5 fig.; 4 tab.; 57 ref.
Auteurs Jaap van Os, Wiebren Kuindersma en Edo Gies (Alterra), Martien Bokma-Bakker (Livestock Research) en Trond Selnes (LEI). Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jaap van Os, tel. 0317 48 18 74 of
[email protected]