VVKSO STAF/DOC/11/37bis 2011-03-01
MEMORIE VAN TOELICHTING ONDERWIJSDECREET XXI
I. ALGEMENE INLEIDING Het voorliggende voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs XXI heeft als operationele doelstelling een reeks aanvullingen en actualisaties te doen aan de bestaande niveau- en themadecreten met het oog op: - een verbetering van de organisatie van het academie- of schooljaar 2011-2012 met bijhorend een aantal vereenvoudigingen; - een verduidelijking te geven met betrekking tot een aantal decretale bepalingen; - een aantal dringende maatregelen te nemen in de sector Volwassenenonderwijs, ondermeer inzake het Nederlands Tweede Taal; - het omzetten in regelgeving van de op 10 december 2010 ondertekende sectorale akkoorden, de zogenaamde cao IX, cao II Basiseducatie en cao III Hoger onderwijs. - uitvoering te geven aan een aantal afspraken opgenomen in de beleidsbrief Onderwijs 2010-2011. Het voorontwerp van decreet is onderverdeeld in niveaugebonden hoofdstukken voor het basisonderwijs, secundair onderwijs, volwassenenonderwijs, hoger onderwijs, centra voor leerlingenbegeleiding. Verder zijn er hoofdstukken met bepalingen in zake de onderwijsinspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, de studiefinanciering en de twee decreten rechtspositie. In een afzonderlijk hoofdstuk staan een aantal afzonderlijke thema’s o.a.: ICT-middelen, leerlingenvervoer, Vlaamse Onderwijsraad, schoolsport en opheffingsbepalingen. Tenslotte is er een kort hoofdstuk met autonome bepalingen voor de contractuele personeelsleden die ten laste zijn van de onderwijsoverheid. Ingevolge cao IX is voor hen een regeling uitgewerkt inzake kilometervergoedingen.
II. VOORNAAMSTE BEPALINGEN •
Basis-, secundair - ,volwassenen- , hoger beroeps - en hoger onderwijs
Heel wat artikelen hebben te maken met een actualisatie van de procedure met betrekking tot de gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen met de Vlaamse studiebewijzen. De nog geldende federale wet is verouderd en bevat geen beoordelingscriteria of adviesprocedure. Er wordt een regeling opgesteld waarbij gelijkwaardigheden in algemene zin geregeld worden door een uitvoeringsbesluit. De Vlaamse Regering bepaalt de algemene gelijkwaardigheid van studiebewijzen, afgegeven in het buitenland met studiebewijzen uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap. Daarnaast is er voor een beperkt aantal dossiers een individuele procedure mogelijk bij het Agentschap voor Kwaliteit in Onderwijs. De procedure voorziet in voorwaarden en een beroep.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/1
Voor het secundair onderwijs en de leertijd is de centrale procedure in zake gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s vervangen door een beslissing van de toelatingsklassenraad. •
Basisonderwijs
GOK-uren De voornaamste bepaling in het hoofdstuk basisonderwijs heeft te maken met de bevriezing van de organieke lestijden GOK en GOK+ voor het schooljaar 2011-2012, op het niveau van het schooljaar 2010-2011. Het regeerakkoord en de beleidsnota voorzien in een nieuw omkaderingsmechanisme in het basisonderwijs met ingang van 1 september 2012. Dit nieuwe mechanisme brengt voor het gewoon basisonderwijs een integratie mee van de lestijden voor GOK, GOK+ en Rand en Taal en daarom wordt dan ook geen nieuwe GOK-cyclus meer opgestart, omdat die al na één jaar zou beëindigd worden. Plage-uren Binnen een scholengemeenschap mogen in het gewoon lager onderwijs maximaal 10 % plage-uren worden ingericht ten opzichte van de totale personeelsformatie op basis waarvan het ambt van onderwijzer in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht . Alleszins mag het percentage plage-uren dat in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht vanaf het schooljaar 2011-2012 niet hoger liggen dan het percentage plage-uren dat in schooljaar 2010-2011 in de scholengemeenschap werd ingericht. (cao IX) •
Basis- en Secundair onderwijs
Een aantal punten in zake het school- en centrumreglement zijn verduidelijkt : 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het schoolreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de ouders zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de ouders schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en ouders geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de ouders zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van het kind een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het schoolbestuur vraagt de ouders of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het schoolreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. Deze principes worden identiek ingevoegd voor het basisonderwijs, het voltijds en het deeltijds secundair onderwijs. •
Secundair onderwijs
Beroepsprocedures: decretale rechtsgrond De mogelijkheid om in beroep te gaan tegen omstreden eindbeslissingen van klassenraden, is een rechtsbeschermende maatregel. In de decreetgeving voor het
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/2
voltijds onderwijs is momenteel enkel bepaald dat deze verhaalmogelijkheid in het schoolreglement moet worden opgenomen. De Raad van State heeft in het verleden bij menige gelegenheid geponeerd dat in deze kwestie een decretale rechtsgrond nodig is. Aan deze lacune wordt thans een einde gesteld door voor het voltijds gewoon en het buitengewoon secundair onderwijs de beroepsprocedure volledig in te schrijven in de decretale regelgeving. Afwijkingen in zake projecten Accent op Talent Uit het verslag van de onderwijsinspectie blijkt dat verschillende projecten Accent op Talent met hun afwijkingen op de regelgeving, effectief hebben bijgedragen tot meer talentontwikkeling en tot meer kansengelijkheid in de betrokken scholen. Het is nu de bedoeling om die afwijkingen die positieve effecten ressorteren, verder door de betrokken scholen te laten toepassen in afwachting van de globale hervorming van het secundair onderwijs. Deeltijds beroepssecundair onderwijs: ander week- en jaarritme Het organiseren van deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander week- of jaarritme komt tegemoet aan specifieke kenmerken van de aansluitende tewerkstellingscomponent (bv. vorstverlof in de bouwsector, waardoor meer tijd vrijkomt voor de leercomponent). De afwijking vereist momenteel per individueel geval een beslissing van de Vlaamse Regering. Omdat het geen normerende dossiers betreft en de huidige procedure omslachtig is, wordt nu geregeld dat de beslissing bij het centrumbestuur zelf ligt. Plage-uren Het aantal plage-uren dat een school inricht, mag niet hoger liggen dan 3 procent van het totale lesurenpakket. Het begrip lesurenpakket krijgt daarbij dezelfde invulling als bij de al langer bestaande maatregel dat er een beperking geldt van maximum 1,3 procent van het pakket dat op het niveau van de scholengemeenschap aan plage kan worden besteed. (cao IX) Lesbijwoning in een andere school De regelgeving laat voortaan toe dat een deel van de vorming van het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven, wordt verstrekt door leraars van een andere school dan de school waarin de leerling is ingeschreven en dit op een vestigingsplaats van die andere school. Flexibele leertrajecten Het schoolbestuur kan leerlingen individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van een bepaald structuuronderdeel gedurende een deel of het geheel van het schooljaar en de vervanging door andere onderdelen die de finaliteit van het structuuronderdeel niet aantasten, mits de toelatings- of begeleidende klassenraad een gunstige beslissing neemt. Teeltleiders BUSO De scholen uit het buitengewoon secundair onderwijs die in het studiegebied- land en tuinbouw of in de opleiding tuinbouwarbeider ten minste 40 leerlingen tellen, hebben voortaan het recht op een betrekking van teeltleider. (cao IX)
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/3
Omzetting vierde graad Ingevolge de huidige decreetgeving heeft een schoolbestuur de mogelijkheid om de twee jaren van de vierde graad BSO om te zetten naar hetzij twee specialisatiejaren BSO, hetzij één specialisatiejaar BSO en één jaar Se-n-Se TSO of KSO. Er is een derde alternatief nl. een omzetting naar een derde leerjaar derde graad BSO en een jaar binnen Se-n-Se. Vereenvoudiging inzake programmatie In de beleidsnota onderwijs is het engagement genomen om na te gaan hoe de programmatieprocedures kunnen worden vereenvoudigd en versneld. Hierbij werd gesteld dat een goed evenwicht moest worden gevonden tussen de kwaliteit van de procedures enerzijds en flexibiliteit en administratieve vereenvoudiging anderzijds. De bedoeling is om relatief snel vanuit onderwijs in te spelen op behoeften op de arbeidsmarkt. Het voorstel dat uit dit engagement is voortgekomen bestaat erin om de procedure tot goedkeuring van een nieuwe opleiding te laten samenvallen met de procedure tot programmatie van de opleiding in een bepaalde school. Het is de bedoeling om dit te laten toepassen voor alle programmaties binnen het secundair onderwijs. Omzetting naar Se-n-Se De Vlaamse Regering werd belast om, met het oog op toepassing in de scholen per 1 september 2012, alle nodige maatregelen te nemen om de specialisatiejaren van de derde graad TSO en KSO te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en vervolgens te oordelen over het eventuele behoud. Dit betekent dat de Vlaamse Regering definitief moet beslissen vóór het zomerreces 2011. Bij ontstentenis van erkende onderwijskwalificaties in de huidige stand van zaken, is deze piste niet haalbaar. Om die redenen is het opportuun de voorziene datum met betrekking tot een bijgestuurd aanbod “Se-n-Se” te verdagen naar 1 september 2014. Verlenging GON na de leeftijd van 21 jaar De verlenging van het leerrecht door de Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs voor GON-leerlingen van meer dan 21 jaar (in het gewoon secundair onderwijs of in het hoger onderwijs) is een louter administratieve verlenging, ze wordt immers nooit geweigerd. Vandaar dat deze overbodige procedure wordt afgeschaft. Er zijn een tweetal thema’s die te maken hebben met het buitengewoon secundair onderwijs, maar beperkt in belang zijn : - alternerende beroepsopleiding: de facultatieve integratiefase van één schooljaar kan bij wijze van uitzondering door de klassenraad verlengd worden tot een tweede schooljaar, indien een leerling door omstandigheden een lange periode gewettigd afwezig was. - de nieuwe regelgeving laat toe, dat scholen, als ze een nieuwe opleidingsvorm of opleiding mogen programmeren, kunnen kiezen of die georganiseerd wordt in de hoofdvestigingsplaats of in een andere vestigingsplaats.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/4
•
Volwassenenonderwijs
Vervanging van opleidingsprofielen Het komt voor dat opleidingsprofielen worden voorgedragen ter vervanging van opleidingsprofielen die de Vlaamse Regering eerder vastlegde. Dit zal in de toekomst steeds meer gebeuren. Ook voor deze nieuwe opleidingsprofielen is een stelselmatige afbouw van het bestaande aanbod aangewezen. Hiervoor is aparte bijkomende organieke bepaling nodig. Overdracht van uren en punten Een centrum voor volwassenenonderwijs en voor basiseducatie kan pas rond het paasverlof een duidelijk zicht krijgen op het aantal leraarsuren dat nodig is. Dit betekent dus ook dat men dan pas een inschatting kan maken van het aantal uren dat overgedragen kan worden naar het volgende schooljaar of naar een ander centrum. Om de overdrachten tijdig te kunnen verwerken, o.a. met het oog op de berekening van de omkadering van het volgende schooljaar, is het wenselijk een realistische deadline te voorzien. Daarom wordt voorgesteld om overdracht van leraarsuren, zowel de overdracht naar het volgende schooljaar als de overdracht naar een ander centrum, tot uiterlijk 30 april mogelijk te maken. Invoering uitbreidingsmodules Bij de ontwikkeling van de opleidingsprofielen is gebleken dat er ook behoefte is aan modules die geen deel uitmaken van een opleiding, noch gezamenlijk een opleiding vormen. In het secundair volwassenenonderwijs gaat dit vooral over modules die als een soort specialisatie kunnen beschouwd worden. In de basiseducatie betreft het specifieke modules om deze doelgroep in de mogelijkheid te stellen via een strikt functioneel traject in te stappen in een aansluitende opleiding of in een beroepssituatie. Er wordt dan ook een rechtsgrond voor modules die geen deel uitmaken van een opleiding, voorzien. Kleuring middelen gecombineerd onderwijs Een Centrum voor Volwassenenonderwijs kan bij het gecombineerd onderwijs, de extra leraarsuren gegenereerd door de vermenigvuldiging van het volume aan lesurencursist met factor 1,2 enkel aanwenden voor de organisatie, de uitbouw, de ondersteuning en de ontwikkeling van het onderwijs. Nederlands Tweede Taal In Vlaanderen zijn er heel wat cursisten NT2 die op wachtlijsten staan. Dit stemt niet overeen met de diverse beleidsdoelstellingen (Beleidsbrief onderwijs 2010-2011- OD 3.3.) om voor zoveel mogelijk inburgering te zorgen. Er wordt dan ook ingegrepen in de regelgeving om de capaciteit inzake opleidingen NT2 in het volwassenenonderwijs te verhogen. NT2: wettig verblijf als inschrijvingsvoorwaarde. Het beschikken over de Belgische nationaliteit of het wettig verblijf wordt ingeschreven als inschrijvingsvoorwaarde. Een cursist die niet kan aantonen over de Belgische nationaliteit of een wettig verblijf te beschikken, kan zich niet langer inschrijven voor een opleiding in het volwassenenonderwijs. Omdat er voor kinderen
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/5
krachtens een aantal internationale verdragen in een recht op onderwijs is voorzien, beperkt de maatregel zich tot cursisten die niet langer (deeltijds) leerplichtig zijn. NT2: uitbreiding voorrangsregeling In functie van de bepalingen uit het inburgeringsdecreet wordt aan de prioritaire categorieën voor een primair inburgeringstraject bij inschrijving binnen het leer- en studiegebied Nederlands tweede taal, voorrang verleend op andere cursisten. Niet alleen in het kader van inburgering, maar ook binnen andere beleidsdomeinen zoals werk en wonen wordt steeds meer belang gehecht aan het leren van het Nederlands. Hiermee zijn er beduidend meer kandidaten die aandringen op een zo snel mogelijke opleiding. De centra zijn echter niet bij machte om voorrang te verlenen aan deze nieuwe kandidaten. De aangepaste regelgeving breidt nu de voorrangsregeling uit tot een reeks nieuwe kandidaten cursisten. NT2: aanvullende leraarsuren en kleuring van de leraarsuren of VTE Het opleidingsaanbod Nederlands tweede taal wordt momenteel geconfronteerd met een capaciteitstekort waardoor cursisten te lang moeten wachten om te kunnen starten met hun opleiding. De Vlaamse overheid voert een aanmoedigingsbeleid t.a.v. anderstaligen om Nederlands te leren. Het tekort aan opleidingsplaatsen staat haaks op dat aanmoedigingsbeleid. De Vlaamse overheid heeft dan ook voorzien in een pakket aan maatregelen om de capaciteitstekorten weg te werken. Eén van de maatregelen is de creatie van een pakket aanvullende leraarsuren die de Vlaamse Regering gericht kan inzetten voor het wegwerken van wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal. Een andere maatregel bestaat erin dat leraarsuren of VTE die gegenereerd zijn door een opleiding Nederlands tweede taal, terug moeten ingezet worden voor de organisaties van een dergelijke opleiding, wanneer zich in het centrum een wachtlijst voordoet. Dit is een beperking op de vrije aanwending. Beide maatregelen gaan maar in op een door de Vlaamse Regering te bepalen datum. Het onderwijsveld krijgt m.a.w. de gelegenheid om zelf eerst de nodige maatregelen te nemen. NT2: zomeraanbod Er stelt zich een probleem met de verplichte termijn uit het inburgeringsdecreet van drie maanden waarbinnen men een cursus NT2 dient op te nemen, voor de zomerperiode. In de maanden juli en augustus wordt geen aanbod ingericht, waardoor inburgeraars die zich in de periode april - juni aanmelden vaak tot september moeten wachten om te kunnen instappen. Daarom voorziet de overheid sinds 2005 in aanvullende projectmiddelen voor de organisatie van zomeraanbod Nederlands tweede taal. Omdat deze projectmiddelen deze zomer voor de zesde keer toegekend zullen worden, is het noodzakelijk een decretale rechtsgrond te voorzien. •
Hoger onderwijs
Studiegeld buitenlandse studenten De regelgeving uit 2008 voorziet dat buitenlandse studenten onder diplomacontract meegerekend worden voor het bepalen van de hoogte van de financiering hoger onderwijs voor zover dat aantal studiepunten of financieringspunten niet meer bedraagt dan 2% van het totale aantal. In het verleden was het hoger studiegeld voor buitenlandse studenten gekoppeld aan de al dan niet financierbaarheid van de
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/6
studenten. Het is de bedoeling deze band te herstellen. Het is een tegenstelling om enerzijds overheidsfinanciering te ontvangen en anderzijds hogere studiegelden te vragen. Specificaties van graden Om de internationale herkenbaarheid te verhogen wordt door een aantal decreetswijzigingen bepaald dat de specificaties “of Laws”, “of Medicine”, “of Veterinary Science”, “of Veterinary Medicine” en “of Philosophy” kunnen worden toegevoegd aan bachelor- en mastergraden in het academisch onderwijs. De toevoeging van een specificatie geniet dezelfde bescherming als de graad zelf. Termijn bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgang Naar het oordeel van de Raad voor betwistingen inzake studievoortgang dient een student bij het uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de vervaltermijn van vijf kalenderdagen een beroep in te stellen bij de Raad. De interne beroepsinstantie kan evenwel voor het verstrijken van de termijn waarover ze beschikt, aan de student meedelen op welke latere datum zij uitspraak zal doen. In dat geval gaat de termijn van vijf kalenderdagen voor het beroep bij de Raad in, de dag na die datum. Afwijkende toelatingsvoorwaarden masteropleiding De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met volgende elementen: - humanitaire redenen; - medische, psychische of sociale redenen; Het instellingsbestuur stemt zijn afwijkende toelatingsvoorwaarden af op de algemene voorschriften in zake afwijkende toelatingsvoorwaarden die de associatie hanteert. Databank hoger onderwijs Er zijn een aantal bepalingen opgenomen die de werking van een gedragscode en een stuurgroep met betrekking tot de databank hoger onderwijs formeel ondersteunen. Overname van personeel Een universiteit en een hogeschool kunnen voortaan een vacante betrekking in het academisch, onderwijzend -, administratief - en technisch personeel ook invullen via de overname van een benoemd lid van een andere universiteit of hogeschool. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de universiteit of hogeschool waar het benoemd was. (cao III) Benoeming personeel met 55jaar Om een specifieke groep personeelsleden in een vacant ambt, namelijk de personeelsleden die de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben, toch nog een redelijk uitzicht te bieden op een vaste benoeming, is overeengekomen dat de benoemingspercentages voor deze personeelsleden niet gelden. (cao III) Nuttige ervaring in hogescholen In cao III hoger onderwijs is overeengekomen dat de beperking tot 10 jaar nuttige beroepservaring doorbroken wordt voor nieuwe personeelsleden die aan een
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/7
hogeschool aangesteld of benoemd worden. Het loslaten van deze beperking geeft de hogescholen een grotere autonomie bij het verrekenen van diensten die niet ambtshalve in aanmerking genomen worden zoals diensten in het hoger onderwijs buiten de Europese Unie. (cao III) Immuun tijdelijk personeel Er zijn op dit moment aan de hogescholen nog een aantal immuun tijdelijken actief die al jaren werkzaam zijn, maar hier niet in kunnen benoemd worden, omdat ze niet over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. In uitvoering van de cao III hoger onderwijs wordt deze situatie geregulariseerd voor de resterende groep van immuun tijdelijken die op 1 januari 2011 aan een hogeschool nog in hoofdambt in dienst zijn. Door deze maatregel kan een personeelslid dat, met uitzondering van de diplomavereisten, aan alle benoemingsvoorwaarden voldoet alsnog benoemd worden. (cao III) Naamswijziging van opleidingen De termijn van beslissing voor de Vlaamse Regering in geval van een tweede aanvraag voor naamswijziging van opleidingen of samenvoeging opleidingen of gezamenlijke opleidingen, wordt gewijzigd. Met de wijziging wordt de vervaltermijn van 30 dagen waarbinnen de Vlaamse Regering een beslissing moet nemen verlengd naar 60 dagen. Deze verlenging is nodig om de Vlaamse Regering materiaal in staat te stellen binnen de vervaltermijn een beslissing te nemen gelet op de kerst- en de Nieuwjaarperiode die midden in de vervaltermijn valt. Voorwaarden voor dubbeldiploma’s De Vlaamse hogescholen en universiteiten kunnen met een binnenlandse of buitenlandse partnerinstelling een dubbeldiploma uitreiken op voorwaarde dat de betrokken studenten ten minste één derde van de omvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten, gevolgd en verworven hebben in de andere partnerinstelling dan deze waar zij bij de aanvang van de opleiding initieel waren ingeschreven. Dit is moeilijk realiseerbaar in de praktijk. Daarom wordt er voorgesteld om de voorwaarde te wijzigen van minimum één derde in ten minste één semester. Tutoring van studenten Al enkele jaren loopt er samen met de Koning Boudewijnstichting een project rond student-tutoring. Het is de optie van het onderwijsbeleid om de lerarenopleiding aan te moedigen om voor alle studenten minstens één stageperiode in te vullen met een Student tutoring project. Hiertoe zal het regelgevende, structurele kader uitgetekend worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van de op het terrein opgebouwde expertise en van het effectiviteitsonderzoek dat de Koning Boudewijnstichting verrichtte. De lopende pilootprojecten worden in afwachting daarvan met een jaar verlengd. (Beleidsbrief onderwijs 2010-2011, OD 5.4.) Rationalisatiebonus De regelgeving voorziet op dit ogenblik in een financiële bonus in het geval van afbouw of stopzetting van een opleiding en in het geval een instelling zijn opleidingen in het kader van een herstructurering overdraagt aan een andere instelling die deze opleiding al aanbiedt (rationalisatiebonus). Wanneer instellingen hiervan op grote schaal gebruik zouden gaan maken in de periode voorafgaande aan de komende hervormingen hoger onderwijs (integratie), dan zou de verdeling van het globale
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/8
budget over de instellingen sterk beïnvloed worden, omdat de impact van de rationalisatiebonus vrij groot is. Daarom wordt er voorgesteld om de rationalisatiebonus tijdelijk op te schorten zonder afbreuk te doen aan de reeds goedgekeurde rationalisatiebewegingen. Innovatie in de lerarenopleiding (hoger onderwijs en volwassenenonderwijs) Tijdens de periode 2008-2011 werden er financiële middelen toegekend aan projecten die op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen bevorderen. Na de laatste aanvraagronde is gebleken dat we in Vlaanderen nu eerder nood hebben aan innovatieve projecten binnen de lerarenopleidingen die de algemene kwaliteit van de opleiding en dus van de afgestudeerde leraar ten goede komen. Het is nu de bedoeling in dit nieuwe kader jaarlijks beleidsprioriteiten vast te leggen. Conformiteit medische opleidingen met Europese regelgeving De Raad van State heeft een opmerking gemaakt over het feit dat integratie in de Vlaamse regelgeving van de Europese Richtlijn 2005/36 niet kan gebeuren bij Besluit, maar het voorwerp dient uit te maken van een decretale beslissing. Voor wat betreft de toegang tot de beroepen van arts, huisarts, verantwoordelijk algemeen ziekenverpleger, tandarts, dierenarts, vroedvrouw, apotheker en architect leeft het instellingsbestuur bij de vaststelling van het opleidingsprogramma de vereisten na bepaald in de Europese richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Beperking van het Hoger Onderwijsregister In het kader van de evaluatie van de implementatielasten werd in de context van een eerste deelrapportage die handelt over de informatisering, ondermeer de werking van het HOR besproken. De decreetgeving wordt in die zin aangepast dat de gegevens die in het Hoger Onderwijsregister moeten worden ingebracht ingeperkt worden. Het HOR kan zo beperkt blijven tot een overzicht van alle door de overheid erkende bachelor- en masteropleidingen, met vermelding van de actuele accreditatiestatus van deze opleidingen. Negatieve visitatie specifieke lerarenopleiding (hoger onderwijs en volwassenenonderwijs) Indien de kwaliteit van het onderwijs in een specifieke lerarenopleiding na een visitatie onvoldoende wordt geacht, kan de Vlaamse Regering optreden. Ze kan zoals voor andere opleidingen één van de volgende besluiten nemen, namelijk dat: 1. de cursisten van die opleiding niet in aanmerking komen voor de berekening van het aantal lesurencursist, 2. de diploma’s van de studenten van die opleiding niet meer in aanmerking komen voor de berekening van de financiering, 3. het instellingsbestuur de opleiding niet meer mag bekronen met het diploma van leraar.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/9
•
Centra voor leerlingenbegeleiding
Specifieke vorming CLB-directeur De regelgeving voorziet in een specifieke vorming voor CLB-directeurs, terwijl in geen enkel ander onderwijsniveau (basis-, secundair, deeltijds kunst- en volwassenenonderwijs) van een directeur wordt geëist dat hij een aparte door de overheid erkende opleiding volgt om zijn leidinggevende capaciteiten aan te tonen. De selectie van leidinggevende functies wordt daar volledig overgelaten aan het schoolbestuur. Door de betrokken bepalingen te schrappen wordt de aanstelling van een directeur in een CLB op dezelfde leest geschoeid als in voormelde onderwijsniveaus. •
Onderwijsinspectie en begeleidingsdiensten
De regelgeving bepaalt dat ten minste eenmaal om de zes jaar, en voor het eerst tijdens het schooljaar 2011-2012, de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten, de permanente ondersteuningscellen en de SNPB vzw geëvalueerd wordt. De evaluatie wordt met een jaar uitgesteld, namelijk naar het schooljaar 2012-2013. •
Studiefinanciering
De beperkte aanpassingen aan de regelgeving studiefinanciering situeren zich binnen de vijf hierna vermelde thema’s : - een voorrang van schuldvordering op de studiefinanciering voor zover die vordering betrekking heeft op schulden die te maken hebben met de leerling of zijn studies; - bij ziekte van kleuters wordt voorzien in een behoud van de studiefinanciering; - er wordt voor gezorgd dat men niet langer studiefinanciering kan ontvangen voor het behalen van twee masterdiploma’s, door deze twee opleidingen gelijktijdig te volgen; - er komt een verkorting van de periode om een aanvraag voor de studiefinanciering in te dienen, nl. 1 juni; - er wordt een termijn van 5 jaar vastgelegd bij rechtzettingen naar het verleden toe van vorderingen ten aanzien van de overheid. •
Rechtspositie onderwijspersoneel
In uitvoering van cao IX werden een reeksthema’s opgenomen in het voorontwerp van decreet betreffende het onderwijs IX : - een personeelslid dat zitting heeft in een lokaal inspraakorgaan, krijgt een dienstvrijstelling om deel te nemen aan de vergaderingen; - het schoolbestuur moet rekening houden met de tijd dat een vakbondsafgevaardigde besteedt aan deelname aan de vergaderingen van de Vlaamse Onderwijsraad en de stuurgroep Volwassenenonderwijs; - schoolbesturen moeten voor hun personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand afsluiten met als doel hun personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun functie te verzekeren voor het geval dat hun
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/10
burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt en ze gevat worden door een juridische procedure; - extra kosten die een personeelslid in het kader van zijn opdracht maakt, worden door het schoolbestuur vergoed, als de directeur vooraf toestemming heeft gegeven om die kosten te maken; - personeelsleden die in opdracht van het schoolbestuur verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets, hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald wordt voor de federale ambtenaren. Dit bedrag kan met maximum 10 % worden verminderd, indien het schoolbestuur daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen; - vacantverklaring van alle vacante betrekkingen in het gemeenschapsonderwijs; - vacant worden van betrekkingen waarvan titularis arbeidsongeschikt wordt verklaard; - verplichting om in het gemeenschaponderwijs de enige kandidaat voor vacant verklaarde betrekking te benoemen; - vacantverklaring in het gesubsidieerd onderwijs mag ook betrekkingen omvatten die na 15 april vacant worden door pensioen en door een personeelslid met het verlofstelsel TBS 58+; - vacantverklaring van betrekkingen die vacant worden, doordat een personeelslid boventallig wordt ingevolge arbeidsongeschiktheid. •
Andere bepalingen
Leerlingenvervoer: taakverdeling onderwijs en mobiliteit De regeling over het zonale leerlingenvervoer, dit is het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs en uitzonderlijk –namelijk beperkt tot enkele zones – het gewone onderwijs, wordt sinds het decreet van 6 juli 2001 samen door de minister bevoegd voor Onderwijs en de minister bevoegd voor Mobiliteit behartigd. Voorliggend artikel verduidelijkt de precieze taakverdeling tussen beiden. Er zijn tenslotte een aantal losstaande thema’s opgenomen in het decreet betreffende het onderwijs XXI : -de samenstelling van de opvolgingsgroep Schoolsport; -de samenstelling van de VLOR voor de vertegenwoordiging van de directeurs; -vakbondsafgevaardigden die zitting hebben in vergaderingen ingericht door de VLOR hebben recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/11
III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING HOOFDSTUK II. BASISONDERWIJS Artikel II.1, II.8, III.17, VI.1, IX.15 Op basis van een vergelijkende analyse van de definities van het begrip “officieel onderwijs” en varianten (officiële scholen/centra, gesubsidieerd officieel onderwijs) binnen de onderwijsregelgeving blijkt dat voor de invulling van het begrip verschillende terminologie gebruikt wordt. Zo wordt er in sommige onderwijsregelgeving gesproken van “openbare dienst” om de instantie aan te duiden die officieel onderwijs kan organiseren of een officiële school of centrum kan oprichten, terwijl andere onderwijsregelgeving het heeft over “publiekrechtelijke rechtspersoon”. In sommige regelgeving wordt er naast de vermelding van “publiekrechtelijke rechtspersoon” ook gesproken van “de provincie en de gemeente”, terwijl dat voorbeelden van publiekrechtelijke rechtspersonen zijn en hun aparte vermelding dus eigenlijk overbodig is. Door middel van de voorgestelde wijzigingen worden de gebruikte definities meer op elkaar afgestemd. Het zijn bijgevolg louter technische aanpassingen, zonder inhoudelijke impact. Naast het decreet basisonderwijs, zijn er in dit decreet ook aanpassingen in de regelgeving secundair onderwijs, het decreet centra voor leerlingenbegeleiding en het decreet betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs. Artikel II.2 Schoolbesturen zijn autonoom om binnen het decretale kader aan het schoolreglement invulling te geven. De bedoeling van het schoolreglement is alleszins het eenduidig vastleggen van rechten en plichten van onderwijsverstrekker en onderwijsgebruiker. Opdat ouders zich hierin zouden kunnen vinden en zich er aan conformeren, hebben ze voorafgaand aan een inschrijving en bij elke wijziging recht op informatie. Momenteel dienen de basisscholen deze informatie en toelichting over het schoolreglement schriftelijk te bezorgen (bij inschrijving én bij elke wijziging van het schoolreglement). Met de huidige beschikbare elektronische middelen is het echter aangewezen dat scholen ook van deze nieuwe media gebruik kunnen maken. Dit impliceert dat scholen de mogelijkheid krijgen om het schoolreglement en de wijzigingen eraan ook via elektronische drager te bezorgen. Concreet voert dit artikel vier principes met betrekking tot het schoolreglement in: 1° voorafgaand aan een inschrijving moet er een papieren versie of een versie via elektronische drager van het schoolreglement ter beschikking van de ouder worden gesteld, waarmee de ouder schriftelijk dient in te stemmen. De instemming met het schoolreglement is al in het GOK-decreet ingeschreven, maar wordt nu ook in het decreet Basisonderwijs ingevoegd, meer bepaald in de bepalingen met betrekking tot het schoolreglement; 2° bij elke wijziging van het schoolreglement informeert het schoolbestuur de ouders schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en ouders geven opnieuw
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/12
schriftelijk akkoord. Indien de ouders zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van het kind een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het schoolbestuur vraagt de ouders of ze een papieren versie van het schoolreglement wensen te ontvangen; 4° een wijziging van het schoolreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. De instemming met het schoolreglement betreft het geheel van de bepalingen in het schoolreglement: wanneer men instemt met dit geheel, dan kan er een inschrijving gebeuren, is dit niet het geval, dan kan het kind niet ingeschreven worden. Bijgevolg kan voor materies waarbij ouders een individuele keuze kunnen maken en deze keuze gegarandeerd is door een bepaalde regelgeving, deze keuze niet via het schoolreglement geregeld worden. Voorbeelden hiervan zijn het al dan niet deelnemen aan niet-verplichte schoolactiviteiten, materies rond privacy, portretrecht en auteursrechten (bijv. de publicatie van een foto van een kind op de schoolwebsite, medische gegevens, e.a.). De school zal hier op een andere manier dan via het schoolreglement de keuze van de ouder moeten bevragen, waarbij het al dan niet akkoord zijn geen invloed heeft op het inschrijvingsrecht. Tevens wordt er een juridisch sluitende regeling voorzien voor de implicaties van een gewijzigd school- of centrumreglement voor al ingeschreven leerlingen. Naar analogie met het feit dat, vanuit de GOK-decreetgeving, het schriftelijk akkoord verklaren met het school- of centrumreglement een inschrijvingsvoorwaarde is, wordt het schriftelijk akkoord verklaren met een gewijzigd reglement een voorwaarde om deze inschrijving te bestendigen. Indien ouders niet akkoord gaan met wijzigingen, doch hun kind ingeschreven houden, dan zou er immers een juridisch vacuüm ontstaan in gevallen waarin ze weigeren het school- of centrumreglement na te leven. De verhouding schoolbestuur versus ouders wordt hierdoor onduidelijk en de optimale onderwijsorganisatie ondermijnd. Daarom wordt thans uitdrukkelijk gesteld dat bij niet-akkoordverklaring met wijzigingen, tot uitschrijving van de betrokken leerling door de school wordt overgegaan. In het belang van de leerling kan deze uitschrijving enkel op het einde en niet in de loop van het schooljaar. Het GOKdecreet zal hiermee compatibel worden gemaakt. Artikel II.3, II.4 De Vlaamse Regering kan de algemene gelijkwaardigheid van studiebewijzen afgegeven in het buitenland met het getuigschrift basisonderwijs afgegeven in de Vlaamse Gemeenschap vastleggen. Bij de vastlegging van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptoren, zoals vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Zie verder de memorie van toelichting bij artikel III.14. Artikel II.5, II.11 Het regeerakkoord en de beleidsnota voorzien in een nieuw omkaderingsmechanisme in het leerplichtonderwijs. Dit nieuwe mechanisme zorgt voor integratie van de lestijden voor GOK, GOK+ en de lestijden rand- en taal. Het is de bedoeling om op 1 september 2012 te starten met de nieuwe omkadering. In
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/13
afwachting daarvan wordt er geen nieuwe GOK-cyclus begonnen. De lestijden GOK en GOK+ worden voor het schooljaar 2011-2012 bevroren op het niveau van het schooljaar 2010-2011. Artikel II.6, X.3 Het betreft hier een technische correctie naar aanleiding van het rapport van het Rekenhof “Audit van de pedagogische en administratieve ondersteuning van basisscholen en secundaire scholen”. Hierin schrijft het Rekenhof het volgende: “De Vlaamse Gemeenschap financiert of subsidieert een personeelskader voor ICTcoördinatie. (…) De decreetgever heeft deze specifieke financiering voor het basisen secundair onderwijs gezamenlijk geregeld in een aantal autonome bepalingen van het onderwijsdecreet XIV. De overheid kent de middelen volgens het decreet toe aan een scholengemeenschap, een scholengroep of een samenwerkingsplatform. Het uitvoeringsbesluit bepaalt dat de scholen de middelen voor ICT-coördinatie alleen kunnen aanwenden als zij tot een samenwerkingsverband behoren. Buiten deze gezamenlijke regeling, is voor het basisonderwijs een afzonderlijke bepaling in het decreet basisonderwijs ingeschreven. Daarin staat dat elke school, en niet de scholengemeenschap, een ICT-puntenenveloppe krijgt. Voorwaarde is dat de school deel uitmaakt van een samenwerkingsverband. De facto deelt de administratie de puntenenveloppe zowel in het basis- als in het secundair onderwijs mee aan de scholen en niet aan de samenwerkingsverbanden. Ze deelt wel mee dat samenwerkende scholen hun puntenenveloppe samenleggen en op basis hiervan betrekkingen oprichten in één of meer scholen van een samenwerkingsplatform, van de scholengemeenschap of scholengroep.” Er is dus een discrepantie tussen de praktijk, het decreet basisonderwijs en het uitvoeringsbesluit aan de ene kant en het onderwijsdecreet XIV aan de andere kant. Deze discrepantie wordt rechtgezet door de bepalingen in het onderwijsdecreet XIV en het decreet basisonderwijs op elkaar af te stemmen. Artikel II.7 Bij de invoering van het decreet basisonderwijs was het woord “uren“ foutief weggevallen. Voordien was dit wel in de regelgeving voorzien en het werd, net als in het secundair onderwijs, steeds zo toegepast. Via dit artikel wordt dus louter een technische correctie doorgevoerd. Omdat dit artikel een rechtzetting betreft, heeft het terugwerkende kracht tot de datum van inwerkingtreding van het decreet basisonderwijs, namelijk 1 september 1997. De terugwerkende kracht dient hier de rechtszekerheid. De rechtszekerheid vraagt dat het recht bestaat uit duidelijk geformuleerde regels die bekend zijn en toegepast worden. De rechtszekerheid in dit punt is zonder ingreep op de bestaande regelgeving niet verzekerd, omdat wat in het verleden juridisch is geregeld, niet overeenstemde met de sinds 1997 aan schoolbesturen toegekende rechten. De toegekende extra-uren zijn berekend op basis van niet alleen de lestijden, maar ook de uren. De rechtzetting met terugwerkende kracht heeft dus als resultaat dat het recht en de in de praktijk toegekende rechten met elkaar overeenstemmen. De terugwerkende kracht grijpt niet in op lopende procedures bij rechterlijke instanties.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/14
Artikel II.9, II.10 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 7.3. Plage-uren in het basisonderwijs van cao IX. Binnen een scholengemeenschap mogen in het gewoon lager onderwijs maximaal 10 % plage-uren worden ingericht ten opzichte van de totale personeelsformatie op basis waarvan het ambt van onderwijzer in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht. Alleszins mag het percentage plage-uren dat in het gewoon lager onderwijs wordt ingericht vanaf het schooljaar 2011-2012 niet hoger liggen dan het percentage plage-uren dat in schooljaar 2010-2011 in de scholengemeenschap werd ingericht. Voor scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren, worden de percentages op schoolniveau vastgelegd. Naast de bestaande wettelijke bepalingen worden de criteria voor de invulling van de hoofd- en schoolopdracht vastgelegd na onderhandeling in het lokaal comité. In elke school wordt bij de voorbereiding van het schooljaar onderhandeld over de algemene regels om de vaststelling van het aantal lestijden / uren prestatie tussen het minimum en maximum van de hoofdopdracht en de schoolopdracht op een billijke en transparante wijze te bepalen. Bij het bepalen van de criteria moet er rekening mee gehouden worden dat onderwijzers slechts met een derde plage-uur kunnen worden belast, als dit plageuur om organisatorische redenen noodzakelijk is. Alle plage-uren die in het basisonderwijs worden ingericht, moeten aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming worden gemeld met inbegrip van hun invulling. In overleg met de sociale partners zal nagegaan worden welke gegevens precies aan de scholen zullen gevraagd worden. Op basis van deze melding zal het ministerie een onderzoek doen naar het gebruik van deze plage-uren. Artikel II.12 Artikel 139 septies en artikel 139 octies van het decreet basisonderwijs gelden niet in het schooljaar 2010-2011. Artikel 139septies bepaalt dat scholen meewerken aan een driejaarlijkse evaluatie van het GOK-beleid in de school aan de hand van steekproeven. Artikel 139octies bepaalt dat de onderwijsinspectie in de loop van het derde schooljaar nagaat of de doelstellingen van het GOK-beleid in de school werden bereikt. Artikel II.12 heeft betrekking op het schooljaar 2010-2011 vandaar dat de inwerkingtredingdatum 1 september 2010 dient te zijn. De terugwerkende kracht is noodzakelijk voor de goede werking van de diensten en tast geen verkregen rechten aan. De aanvullende lestijden GOK, worden met het oog op de introductie van het nieuwe omkaderingssysteem in het gewoon basisonderwijs op 1 september 2012, tijdens het schooljaar 2011-2010 immers bevroren op het niveau van het schooljaar 2010-2011.
HOOFDSTUK III. SECUNDAIR ONDERWIJS Afdeling I. Decreet betreffende het onderwijs II Artikel III.1 Ingevolge de huidige decreetgeving heeft het schoolbestuur de mogelijkheid om de vierde graad BSO om te zetten naar hetzij twee specialisatiejaren BSO, hetzij één
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/15
specialisatiejaar BSO en één Se-n-Se TSO of KSO. Het naamloos leerjaar BSO biedt echter meer mogelijkheden om bepaalde ruime opleidingen van de nog bestaande vierde graad te continueren (i.c. modevormgeving, plastische kunsten) zonder ze van meet af aan te moeten verengen tot een specialisatie of Se-n-Se. Derhalve is de verruiming naar een derde alternatief wenselijk. De derde mogelijkheid is dat er een omzetting kan plaats vinden naar een derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als naamloos leerjaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en bestaande uit twee semesters. Aan het principe van de geleidelijke uitdoving van de vierde graad wordt niet geraakt. Artikel III.2 Ingevolge het decreet van 30 april 2009 op het hoger beroepsonderwijs en de opleidingen secundair-na-secundair, werden per 1 september 2009 alle bestaande specialisatiejaren van de derde graad technisch en kunstsecundair onderwijs van rechtswege omgezet naar opleidingen secundair-na-secundair (Se-n-Se), met behoud van benaming, duurtijd en leerprogramma. De Vlaamse Regering werd tezelfdertijd belast om met het oog op toepassing in de scholen per 1 september 2012 alle nodige maatregelen te nemen om desbetreffende opleidingen te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en vervolgens te oordelen over de eventuele actualisering of het behoud van die opleidingen en leerplannen. De beslissingen die de Vlaamse Regering in dit verband zal nemen, kunnen door de betrokken onderwijsverstrekkers maar op degelijke wijze worden gerealiseerd mits grondige voorbereiding tijdens het voorafgaand schooljaar. Dit betekent dat in principe de Vlaamse Regering in dit dossier definitief moet beslissen vóór het zomerreces 2011. Bij ontstentenis van erkende onderwijskwalificaties in de huidige stand van zaken, is deze piste niet haalbaar. Om die redenen is het opportuun de voorziene datum met betrekking tot een bijgestuurd aanbod “Se-n-Se” te verdagen naar 1 september 2014. Artikel III.3 Via het onderwijsdecreet XX en de regelgeving secundair onderwijs werden in 2010 een aantal belangrijke maatregelen genomen rond flexibilisering van leertrajecten. Het betrof dan zowel de toeleiding, de doorstroming en de evaluatie van leerlingen binnen het secundair onderwijscurriculum. Via het onderwijsdecreet XXI wordt verder gegaan in die richting van flexibilisering en positieve oriëntering. De opzet van deze maatregelen is en blijft om leerlingen, zonder overzitten, een eindkwalificatie te laten verwerven, gericht naar vervolgstudies of inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Indien vanuit de decreet- en regelgeving scholen en klassenraden in de mogelijkheid worden gesteld om daarbij tot op zekere hoogte rekening te houden met het individuele leerlingenprofiel (leerachterstanden of -stoornissen, competenties, remediëringskansen …), dan komt die opzet meer binnen bereik. Uiteraard doet deze aanpak geen afbreuk aan de verplichting om het halen van de leerplandoelen in hoofde van elke leerling maximaal na te streven en om de finaliteit van de gekozen opleiding te vrijwaren. In dezelfde context moeten de bepalingen van dit artikel worden bekeken. Ze laten toe dat leerlingen onder bepaalde voorwaarden een deel van de vorming van de opleiding waarvoor ze gekozen hebben, volgen in een andere school. Het zijn dus de leerlingen die zich verplaatsen. Ze worden dan onderwezen door één of meer leraars
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/16
van die andere school en dit gedurende een korte of langere periode tijdens het schooljaar, eventueel zelfs het volledige schooljaar. Het kan daarbij zowel gaan om één leerling dan wel meerdere leerlingen of een voltallige klasgroep. De scholen in kwestie sluiten hierover alleszins een samenwerkingsovereenkomst en het onderwijspersoneel, de ouders en leerlingen worden vooraf duidelijk geïnformeerd door het schoolbestuur. In het kader van tijdelijke projecten binnen het leerplichtonderwijs zijn er de voorbije jaren twee gevallen geweest waar lesbijwoning in een andere school werd uitgeprobeerd. Niettegenstaande de kleinschaligheid van deze projectwerking, hebben zowel de onderwijsinspectie als een expertenpanel zich over de proeftuinregeling positief uitgelaten. Buiten het projectenconcept zijn er echter andere valabele argumenten om deze vorm van samenwerking van scholen op vrijwillige basis toe te laten, zoals blijkt uit volgende niet-limitatieve oplijsting: - gebruikmaking van specifieke of meer moderne didactische apparatuur; - gebruikmaking van bijzondere expertise of knowhow in een bepaald vakgebied; - verzekerde lesverstrekking bij afwezigheid van eigen leraar (ziekte, bedrijfsstage…); - keuzeverruiming voor leerlingen binnen het complementair vakkenpakket; - “proeven” van andere opleiding met het oog op eventuele heroriëntering; - faciliteren van geheel of gedeeltelijk schoolbegeleide vormen van werkplekleren. Artikel III.4, III.5 In de decreet- en regelgeving op de structuur en organisatie van het voltijds gewoon secundair onderwijs werden in 2010 reeds een aantal maatregelen opgenomen rond flexibilisering van leerprogramma’s en leertrajecten. Bedoeling hiervan is om onderwijs, waar mogelijk, af te stemmen op het individuele profiel van de leerling en zodoende een vlotte studie- en schoolloopbaan en een gekwalificeerde uitstroom te bewerkstelligen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op de positieve ervaringen in proeftuinen. De bepalingen inzake aangepaste leertrajecten die thans voorliggen, gaan in die richting verder. Met name wordt de mogelijkheid geboden voor schoolbesturen om in specifieke situaties af te wijken van de decretale voorwaarde dat een regelmatige leerling gedurende een volledig schooljaar het uniform vastgelegde leerprogramma moet volgen en dit door specifieke maatregelen te treffen. Hieronder wordt dan concreet het volgende verstaan. 1. Het vrijstellen van bepaalde vakonderdelen, activiteiten of doelen en de vervanging ervan door evenwaardige vakonderdelen, activiteiten of doelen, maar ook het uitbreiden van activiteiten en doelen voor leerlingen die meer uitdaging behoeven, steeds zonder nadelige gevolgen voor de certificering. Die maatregelen kunnen in elk geval niet zover gaan dat een leerling volledig wordt vrijgesteld van een vak. Daarenboven ontslaan de genomen maatregelen noch de school, noch de leerling van de verplichting om de realisatie van de onderwijsdoelstellingen die eigen zijn aan het gekozen structuuronderdeel, “zoveel als mogelijk” na te streven. Te allen tijde wordt verwacht dat het nemen van bedoelde maatregelen, die toch in belangrijke mate ingrijpen in het onderwijscurriculum van een leerling, weloverwogen gebeurt. Van de school wordt ook verwacht dat ze in voorkomend geval duidelijk en transparant communiceert naar betrokken ouders en leerlingen. De voltallige klassenraad (naargelang van het tijdstip van de beslissing: toelatingsklassenraad bij het begin van het schooljaar dan wel begeleidende
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/17
klassenraad in de loop van het schooljaar), kan mits akkoord van de betrokken personen (ouders/meerderjarige leerlingen), tot een dergelijke schriftelijk gemotiveerde beslissing overgaan voor de volgende doelgroepen: a) leerlingen met een leerstoornis en hoogbegaafde leerlingen, voor wie specifieke onderwijsbehoeften zijn vastgesteld op basis van handelingsgerichte diagnostiek door het CLB waarmee de school samenwerkt; b) leerlingen met tijdelijke leermoeilijkheden of leerachterstanden omwille van, bij wijze van voorbeeld, verandering van studierichting, instroom vanuit het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers, of overkomst vanuit een ander landsgedeelte of het buitenland, die leiden tot specifieke onderwijsbehoeften. Het is evident dat de eigenheid van een gekozen opleiding door deze maatregelen nooit in het gedrang mag komen, temeer daar de vigerende modaliteiten inzake studiebekrachtiging van toepassing blijven en de uitgereikte studiebewijzen noch aan validiteit, noch aan civiele effecten mogen inboeten. Voor leerlingen die met ziekte, ongeval of handicap worden geconfronteerd (al dan niet GON-leerlingen) zijn er al langer bepalingen in voege met betrekking tot flexibele leerprogramma’s en trajecten. Deze bepalingen, die zich uiteindelijk richten tot een andere doelgroep, blijven van kracht. 2. Het vrijstellen van bepaalde vakken of vakonderdelen met schoolafwezigheid gedurende bepaalde periodes van de lesweek tijdens een deel of het geheel van het schooljaar voor leerlingen met buitengewone artistieke talenten. In de praktijk zal het hier om een zeer miniem aantal gevallen gaan. Bedoeling is dat deze leerlingen in de gelegenheid worden gesteld om hun artistieke begaafdheid verder te ontwikkelen in een kwalitatief hoogstaand artistiek milieu (culturele organisatie), zodat een systeem ontstaat waarin studie en topkunstbeoefening met elkaar kunnen worden gecombineerd. Zonder limitatief te zijn kan hier, bij wijze van voorbeeld, worden gedacht aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth. De bevoegdheid wordt alleszins overgelaten aan de onderwijsinspectie om te oordelen of de voorgestelde context geacht mag worden een “hoogstaand artistiek peil” te bereiken, waardoor de talentontwikkeling en -ontplooiing van alle leerlingen die in die context worden opgevangen, is verzekerd. Het gebruikmaken van deze maatregel vergt op schoolniveau de toelating van het schoolbestuur en op leerlingenniveau het akkoord van de klassenraad én de ouders/ meerderjarige leerling. Aangezien aan de studiebekrachtiging niet wordt getornd, moet de klassenraad er ook hier over waken dat de realisatie van de onderwijsdoelstellingen die eigen zijn aan het gekozen structuuronderdeel, “zoveel als mogelijk” worden nagestreefd. (Vlaams Parlement, Onderwijscommissie, Vragen op uitleg, 19 januari 2011) Artikel III.6 Eindtermen van de basisvorming moeten bijdragen tot de persoonlijke ontwikkeling van jonge mensen binnen een maatschappelijke context. De Europese Aanbevelingen betreffende de sleutelcompetenties voor levenslang leren onderscheiden 8 sleutelcompetenties waaronder ‘wetenschappelijke geletterdheid’. Bij de ontwikkeling van de eindtermen natuurwetenschappen van de eerste graad secundair werd ruimschoots rekening gehouden met deze Aanbevelingen. Wetenschappelijke geletterdheid kan echter niet beperkt blijven tot de eerste graad van het secundair onderwijs, maar een aantal competenties kunnen pas aan bod komen in de tweede of derde graad van het secundair onderwijs.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/18
Met betrekking tot bso stelt zich het probleem dat het vak “natuurwetenschappen OF fysica en/of chemie en/of biologie” niet voorkomt in de basisvorming. In de basisvorming van de tweede graad BSO is wel het vak wiskunde en/of toegepaste natuurwetenschappen en/of toegepaste fysica en/of toegepaste chemie en/of toegepaste biologie verplicht, maar hierin komen enkel toepassingen aan bod die steunen op (natuur)wetenschappelijke inzichten. Fundamentele vragen, bijvoorbeeld over evolutie, komen hier niet aan bod. Een commissie met vertegenwoordigers van de onderwijsnetten heeft inmiddels een voorstel van een reeks eindtermen voor de tweede en derde graad BSO klaar. Vooraleer de legistieke goedkeuringsprocedure van deze eindtermen kan worden opgestart, moet in eerste instantie het vak in kwestie decretaal binnen de basisvorming van de tweede en derde graad BSO worden verankerd. Artikel III.7 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 7.4.2 van cao IX. Daarin is bepaald dat het aantal plage-uren dat een school inricht, niet hoger mag liggen dan 3 % van het totale lesurenpakket. Het begrip lesurenpakket krijgt daarbij dezelfde invulling als bij de al langer bestaande maatregel dat er een beperking geldt van maximum 1,3 procent van het pakket dat op het niveau van de scholengemeenschap (= totaliteit van de urenpakketten van alle scholen samen) aan plage kan worden besteed. In dezelfde gedachtegang wordt deze regeling op schoolniveau ook doorgetrokken naar scholen die niet tot een scholengemeenschap behoren. Artikel III.8, III.26, III.28 Het schoolbestuur is autonoom om binnen het decretale kader het school- of centrumreglement invulling te geven. De bedoeling van dit reglement is alleszins het eenduidig vastleggen van rechten en plichten van onderwijsverstrekker en onderwijsgebruiker. Opdat de betrokken personen zich hierin zouden kunnen vinden en er zich aan conformeren, hebben ze voorafgaand aan een inschrijving, maar ook bij elke wijziging van het school- of centrumreglement, recht op informatie. Momenteel dienen secundaire scholen deze informatie over het school- of centrumreglement schriftelijk te bezorgen Met de huidige beschikbare elektronische middelen is het echter aangewezen dat scholen ook van deze nieuwe media gebruik kunnen maken. Dit impliceert dat scholen de mogelijkheid hebben om het school- of centrumreglement en de wijzigingen eraan ook via elektronische drager te bezorgen. Concreet worden volgende principes ingevoerd. 1° voorafgaand aan een inschrijving wordt het school- of centrumreglement schriftelijk of via elektronische drager aangeboden en verklaren de betrokken personen zich er schriftelijk mee akkoord; 2° bij elke wijziging van het school- of centrumreglement informeert het school- of centrumbestuur de betrokken personen schriftelijk of via elektronische drager over die wijziging en de betrokken personen geven opnieuw schriftelijk akkoord. Indien de betrokken personen zich met de wijziging niet akkoord verklaren, dan wordt aan de inschrijving van de leerling een einde gesteld op 31 augustus van het lopende schooljaar; 3° het school- of centrumbestuur vraagt de betrokken personen of ze een papieren versie van het school- of centrumreglement wensen te ontvangen;
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/19
4° een wijziging van het school- of centrumreglement kan ten vroegste uitwerking hebben in het daaropvolgende schooljaar, tenzij die wijziging het rechtstreekse gevolg is van nieuwe regelgeving. De instemming met het school- of centrumreglement betreft het geheel van de bepalingen in het school- of centrumreglement. Wanneer men instemt met dit geheel, dan kan er een inschrijving gebeuren. Is dit niet het geval, dan kan de leerling niet ingeschreven worden. Bijgevolg kan voor materies waarbij de betrokken personen een individuele keuze kunnen maken, deze keuze niet via het school- of centrumreglement geregeld worden. Voorbeelden hiervan zijn materies rond privacy, portretrecht en auteursrechten. De school zal hier op een andere manier dan via het school- of centrumreglement de keuze van de betrokken personen moeten bevragen, waarbij het al dan niet akkoord zijn geen invloed heeft op het inschrijvingsrecht. Tevens wordt er een juridisch sluitende regeling voorzien voor de implicaties van een gewijzigd school- of centrumreglement voor al ingeschreven leerlingen. Naar analogie met het feit dat vanuit de GOK-decreetgeving het schriftelijk akkoord verklaren met het school- of centrumreglement een inschrijvingsvoorwaarde is, wordt het schriftelijk akkoord verklaren met een gewijzigd reglement een voorwaarde om deze inschrijving te bestendigen. Indien ouders niet akkoord gaan met wijzigingen, doch hun kind ingeschreven houden, dan zou er immers een juridisch vacuüm ontstaan in gevallen waarin ze weigeren het school- of centrumreglement na te leven. De verhouding schoolbestuur versus ouders wordt hierdoor onduidelijk en de optimale onderwijsorganisatie ondermijnd. Daarom wordt thans uitdrukkelijk gesteld dat bij niet-akkoordverklaring met wijzigingen tot uitschrijving van de betrokken leerling door de school wordt overgegaan. In het belang van de leerling kan deze uitschrijving enkel op het einde en niet in de loop van het schooljaar. Het GOKdecreet zal hiermee compatibel worden gemaakt. Artikel III.9 Het gaat om een maatregel die er in bestaat om eindbeslissingen in opleidingsvorm 3 van het buitengewoon secundair onderwijs over te laten aan klassenraden en niet langer aan kwalificatiecommissies, dit om overeenstemming te bereiken met het gewoon secundair onderwijs. Dit heeft als gevolg dat de terminologie met betrekking tot de verplicht minimale onderdelen van het schoolreglement hiermee in overeenstemming moet worden gebracht. Concreet gaat het dan om de verhaalmogelijkheden tegen de instantie die de eindbeslissingen over leerlingen neemt. Artikel III.10 In de bestaande regelgeving wordt bepaald tot wanneer in het beroepssecundair onderwijs en in de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs een experiment “onderwijsmodularisering” loopt. Voor de opleiding verpleegkunde is dat tot en met het schooljaar 2011-2012. Dit tijdstip is ingegeven door de bepaling van het decreet secundair-na-secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs van 30 april 2009 dat 1 januari 2012 de uiterste indieningsdatum is voor omvormingsdossiers hoger beroepsonderwijs. Bij onderwijsdecreet XX van 9 juli 2010 werd die uiterste indieningsdatum echter verschoven naar 1 januari 2014.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/20
Het is dan ook logisch dat voor de opleiding verpleegkunde het experiment eveneens wordt verlengd tot en met het schooljaar 2013-2014. Rekening houdend met het feit dat alle HBO-verpleegscholen in Vlaanderen aan het experiment participeren, is het niet opportuun in een fase voorafgaand aan individuele omvormingen tijdelijk terug te keren naar de in het verleden bestaande lineaire onderwijsvariant, die voor scholen en cursisten minder flexibiliteit biedt. Artikel III.11 In het experimenteel modulair beroepsonderwijs dat in secundaire scholen wordt georganiseerd, wordt conform de vigerende decreetgeving een module die niet met vrucht werd voltooid, bekrachtigd met een attest van verworven competenties. Hoewel niet geslaagd voor het geheel van de module, zal elke leerling binnen die module hoe dan ook een aantal competenties hebben verworven die via desbetreffende attestering worden gevalideerd. Onder meer naar potentiële tewerkstelling toe is dat een waardevol gegeven. De HBO-opleiding verpleegkunde is ondergebracht in voormeld onderwijsexperiment en is bijzonder op twee vlakken. Enerzijds omvat het modulair traject vijf modules en vereist het volgen van een module het geslaagd zijn in een voorafgaande module. Anderzijds is de organisatie gebaseerd op Europese en federale regelgeving inzake leerprogramma en beroepsuitoefening. Uitsluitend de gekwalificeerde en als dusdanig geregistreerde verpleegkundige kan tot het beroep worden toegelaten. Omwille van die specifieke situatie hebben attesten van verworven competenties in de opleiding verpleegkunde geen enkel civiel effect. De uitreiking ervan wordt dan ook geschrapt in de regelgeving. Artikel III.12, X.12, X.13 De mogelijkheid om in beroep te gaan door ouders of meerderjarige leerlingen tegen omstreden eindbeslissingen van (delibererende) klassenraden, is een rechtsbeschermende maatregel voor onderwijsgebruikers. In de decreetgeving voor het voltijds onderwijs is enkel bepaald dat deze verhaalmogelijkheid in het schoolreglement moet worden opgenomen. De bepalingen die het beroep zelf regelen, liggen vervat in het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs voor het gewoon voltijds secundair onderwijs en voor opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs. Voor opleidingsvorm 3 liggen deze bepalingen vervat in het besluit van de Vlaamse Regering van 6 december 2002 betreffende de organisatie van het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 3. De Raad van State heeft in het verleden bij menige gelegenheid geponeerd dat in deze kwestie er een decretale rechtsgrond ontbreekt. Aan deze lacune wordt thans een einde gesteld door voor het voltijds gewoon en buitengewoon secundair onderwijs de beroepsprocedure volledig in te schrijven op decretaal niveau. Om overeenstemming te bereiken met het gewoon secundair onderwijs, wordt in opleidingsvorm 3 de klassenraad het orgaan dat eindbeslissingen over leerlingen neemt. Voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs is er geen probleem, omdat deze aangelegenheid al geregeld is in het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/21
Artikel III.13 In de bestaande regelgeving worden de mogelijke situaties opgelijst waarin een diploma van secundair onderwijs kan worden verworven. Hoe dan ook vergt het verkrijgen van een diploma van secundair onderwijs steeds het houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs. Volgens de huidige decreetgeving moet dit getuigschrift hetzij in een onderwijsinstelling, hetzij voor de examencommissie secundair onderwijs zijn behaald. Er wordt met andere woorden niet voorzien dat dit getuigschrift ook in de leertijd wordt toegekend, conform het decreet leren en werken van 10 juli 2008. De voorliggende bepaling heft deze lacune op. Artikel III.14, 2° In de regelgeving is er sprake van een verplichte pariteit bij de samenstelling van de examencommissies. Deze bepaling zorgt voor onnodige praktische moeilijkheden. Zo is het voor verschillende specialiteiten soms moeilijk om twee leerkrachten te vinden uit verschillende netten. Het is ook vaak een heel puzzelwerk om aan deze voorwaarden te voldoen en in een heel aantal gevallen worden de scholen niet bereid gevonden om hun leerkrachten naar de examencommissiejury te laten detacheren, waardoor de pariteit vaak niet wordt gehaald. Het voorstel houdt in dat gestreefd wordt naar een pariteit, maar van zodra er enige reden is, dat die niet kan gehaald worden, vervalt het zoeken naar een paritaire samenstelling. Artikel III.14, 3° In diverse opleidingen worden, naast de gewone studiebekrachtiging inherent aan het secundair onderwijs, attesten of certificaten uitgereikt die vereist zijn voor instroom in of uitoefening van een bepaald beroep. Het opleggen van die voorwaarden kan zowel van een overheidsorgaan als van een beroepssector of federatie uitgaan. Bij de eindbeslissing van de klassenraad over het al dan niet geslaagd zijn van een leerling, is in de huidige stand van zaken die klassenraad niet gebonden door het gegeven of de leerling die zogenaamde externe certificering wel of niet behaalt. In de feiten echter kan die externe certificering betrekking hebben op het specifieke van de opleiding, waarvoor het geslaagd zijn quasi een evidentie is om geslaagd te kunnen zijn voor het geheel van de opleiding en aldus de eindkwalificatie te behalen. De validiteit van een diploma secundair onderwijs of studiegetuigschrift secundair onderwijs zou immers, ten aanzien van arbeidsmarkt en beroepswereld, ernstig in twijfel kunnen worden getrokken, indien een afgestudeerde niet heeft voldaan voor een fundamenteel beroepsgericht onderdeel van de opleiding. Ter illustratie: in de opleiding vrachtwagenchauffeur BSO zou het slagen voor het extern (geattesteerd) rijexamen perfect als voorwaarde kunnen worden gesteld om het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar derde graad te verwerven. Via de voorliggende maatregel, die er geenszins toe strekt aan de autonomie van schoolbesturen en klassenraden te raken, wordt de Vlaamse Regering bevoegdheid verleend om het behalen van externe certificering uitdrukkelijk als eis voor het slagen in de opleiding op te leggen. Van de Vlaamse Regering wordt uiteraard verwacht dat ze daarbij met de grootste omzichtigheid en in samenspraak met de vertegenwoordigers van de inrichtende machten tewerk gaat.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/22
Artikel III.14, 1°, 4°, III.15, III.16, III.25, III.27, III.29, III.30, III.32, III.33, II.3, II.4, IV.9, IV.10, V.34, V.35, V.36, V.44, V.46, V.48, V.50, 2° en 3°, V.51, X.3, X.4, X.5, X.6 Deze artikelen hebben te maken met een actualisatie van de procedure met betrekking tot de gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen met de Vlaamse studiebewijzen. Er wordt een regeling opgesteld waarbij gelijkwaardigheden meer in algemene zin geregeld worden in de plaats van per individueel geval. Er is voor het basis-, secundair-, hoger beroepsonderwijs en het volwassenenonderwijs behoefte aan actuele beoordelingscriteria en een duidelijke procedure voor het verlenen van gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen met hun Vlaamse tegenhangers. (Vlaams Parlement, Onderwijscommissie, Vragen om uitleg, 7 oktober 2010 en 9 december 2010) De toepasselijke wetgeving voor het basis-, secundair- en volwassenenonderwijs is de wet van 19 maart 1971. Die is logischerwijze verouderd. Hierin zijn geen formele beoordelingscriteria of adviesprocedure voorzien op basis waarvan gelijkwaardigheden kunnen worden afgeleverd. De wijze van werken op basis van de wet van 1971 verschilt bovendien van onderwijsniveau tot onderwijsniveau. Zo zijn er verschillen waarvoor gelijkheidwaardigheid wordt toegekend ( volledige of gedeeltelijke gelijkwaardigheid), met of zonder advies van de inspectie, mogelijkheid tot EVC- procedures of niet. In de huidige regelgeving voor het Hoger Beroepsonderwijs is er eveneens geen enkele bepaling vastgelegd voor de procedure van erkenning van buitenlandse diploma’s met de diploma's/graden uitgereikt na het succesvol voltooien van een HBO5-opleiding. In het hoger onderwijs is met het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wel in een rechtsgrond voorzien voor het bepalen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse bewijzen, maar ontbreekt tot hiertoe de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de genomen beslissing. De verschillen in aanpak tussen de onderwijsniveaus en de problemen die daaruit voortvloeien, vragen een meer gelijklopende aanpak van de regelingen voor het bepalen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma’s. Er wordt voor het basis-, secundair- en volwassenenonderwijs en voor het HBO 5 dan ook voorzien in een regeling die analoog is aan de regeling in het hoger onderwijs. Hierbij worden een aantal gelijkwaardigheden bij ministerieel besluit vastgelegd. In die gevallen is geen individuele behandeling van de gelijkwaardigheid meer nodig. Bij het vastleggen van de algemene gelijkwaardigheid houdt de Vlaamse Regering rekening met de niveaus en niveaudescriptorelementen zoals ze opgenomen zijn in het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Per onderwijsniveau wordt bepaald voor welke bewijzen een dergelijke algemene regeling mogelijk is. Daarnaast blijft het ook mogelijk om voor bewijzen die niet bij ministerieel besluit zijn vastgelegd, een individuele gelijkwaardigheid aan te vragen bij het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming. Hiervoor bepaalt de Vlaamse Regering de voorwaarden en de procedures die kunnen leiden tot de erkenning van de volledige of gedeeltelijke gelijkwaardigheid van de studiebewijzen. Hierbij hoort ook een beroepsprocedure.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/23
Voor het secundair onderwijs is de nieuwe regeling niet alleen van toepassing op het voltijds secundair onderwijs, maar ook op het stelsel van leren en werken en voor het vastleggen van de gelijkwaardigheid van bepaalde bewijzen in het buitengewoon onderwijs. Voor leerlingen die vanuit een buitenlands onderwijssysteem in het secundair onderwijs instromen en die leerplichtig zijn of die uitdrukkelijk een keuze maken voor een studieloopbaan in het secundair onderwijs, is de procedure van het toekennen van gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen vervangen door een systeem waarbij de toelatingsklassenraad van de onderwijsinstellingen zelf beslist over de instroom (graad, structuuronderdeel …). Door deze regeling worden scholen en centra deeltijds onderwijs geresponsabiliseerd en verhoogt hun autonomie op het vlak van toelatingsbeleid. Er kan nadrukkelijk met het competentieprofiel van de leerlingen rekening worden gehouden en leerlingen hebben vlugger rechtszekerheid over hun verdere loopbaanmogelijkheden in vergelijking met de bestaande vrij omslachtige gelijkwaardigheidprocedure. Deze regeling geldt ook voor de leertijd waar Syntra Vlaanderen hierover zal beslissen. Een individuele gelijkwaardigheidprocedure bij het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming blijft dan nog enkel van toepassing voor die leerlingen die niet meer binnen de leerplichtleeftijd vallen én niet te kennen geven verder secundair onderwijs te willen volgen. Het Agentschap voor Kwaliteitszorg in Onderwijs en Vorming zal, indien nodig, assistentie bieden aan scholen en centra en aan Syntra Vlaanderen onder de vorm van informatieverstrekking over buitenlandse onderwijsstructuren en organisatievormen. Voor HBO 5 wordt bij de algemene gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen verwezen naar afspraken die in de Conventie van Lissabon op 11 april 1997 zijn gemaakt. Voor het hoger onderwijs is er de mogelijkheid van een beroepsprocedure bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen. Hoewel het buiten het kader valt van de gelijkwaardigheid van buitenlandse bewijzen en de regeling van de instroom van leerlingen die uit een buitenlands onderwijssysteem komen, is het opportuun de toelatingsklassenraad in het secundair onderwijs ook te laten beslissen over een overgang van het Franstalig of Duitstalig onderwijs in België naar het Nederlandstalig secundair onderwijs. Aangezien onderwijs een gemeenschapsmaterie is, ontstaan er alsmaar meer verschillen in de onderwijsorganisatie tussen de verschillende landsgedeelten. Hierdoor kunnen niet alle overstappen van leerplichtige leerlingen door de regelgeving worden opgelost. De beslissing over een mogelijke overgang wordt dan best overgelaten aan de professionaliteit van de scholen en meer bepaald aan de toelatingsklassenraad. Zo zal bijvoorbeeld het niet meer uitreiken van een oriënteringsattest dat aangeeft of een leerling al dan niet geslaagd is na het 1ste leerjaar secundair onderwijs in de Franstalige Gemeenschap, op die manier kunnen worden vervangen door een beslissing van de toelatingsklassenraad over de instap in het tweede leerjaar SO. Aangezien deze regeling ook van toepassing is op het deeltijds beroepssecundair onderwijs, wordt ze doorgetrokken naar de leertijd, aangezien deze samen met het deeltijds secundair onderwijs het stelsel van leren en werken uitmaakt. Het enige
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/24
verschil bestaat erin dat de bevoegdheid die in het secundair onderwijs bij de klassenraad ligt, binnen de leertijd aan Syntra Vlaanderen toekomt.
Afdeling II. Decreet houdende diverse bepalingen met betrekking tot het secundair onderwijs Artikel III.17 Zie de memorie van toelichting bij artikel II.1. Artikel III.18 Specialisatiejaren technisch en kunst secundair onderwijs zijn sinds 1 september 2009 omgevormd naar opleidingen Se-n-Se (secundair na secundair). Dit zijn opleidingen die zeer arbeidsmarktgericht zijn, een substantieel aandeel werkplekleren omvatten en zich op een bepaalde doelgroep focussen (waaronder actieven die zich willen bij- of herscholen). Het is evident dat het aanbod van opleidingen Se-n-Se gelijke tred moet kunnen houden met ontwikkelingen in de beroepswereld. Onderwijs moet met andere woorden snel en doeltreffend kunnen inspelen op nieuwe uitdagingen en behoeften die zich op de arbeidsmarkt en in de loopbaanontwikkeling voordoen. Een concrete maatregel daartoe bestaat erin de doorlooptijd van indiening van een voorstel van nieuwe opleiding tot de effectieve start ervan in een onderwijsinstelling, te verkorten. Daarom wordt voorzien dat dit voorstel tevens een programmatieaanvraag mag bevatten en dat de Vlaamse Regering zich tegelijkertijd over de programmatie uitspreekt. Artikel III.19 Bij onderwijsdecreet XX van 9 juli 2010 werden de CLIL-projecten (content language integrated learning) in het secundair onderwijs met één schooljaar (2010-2011) verlengd, aangezien de evaluatie ervan, die mee de basis zal vormen voor beleidsconclusies, pas in het najaar zou worden opgeleverd. Omwille van omstandigheden, waarop het onderwijsdepartement geen vat heeft, zal het evaluatierapport van de KULeuven, dat de opdracht kreeg toegewezen, nog later dan voorzien beschikbaar komen. (eind 2010-begin 2011) Het is dan ook opportuun dat het beperkt aantal scholen dat momenteel CLIL projectmatig organiseert, in de gelegenheid wordt gesteld met CLIL verder te gaan voor het komende schooljaar. Er is geen extra financiering meer. Die is er trouwens ook al niet meer in het projectjaar 2010-2011 ingevolge het programmadecreet van 18 december 2009. Artikel III.20, III.21 De tijdelijke projecten “Accent op Talent” en “Studie- en beroepskeuze en werkplekleren”, die lopen tot en met het schooljaar 2010-2011, mogen gebruik maken van een aantal afwijkingen op de wet- en regelgeving om hun innovatief project te realiseren. De overheid wilde op die manier bepaalde wijzigingen aan weten regelgeving eerst in een beperkte setting uittesten, alvorens ze eventueel te veralgemenen. De onderwijsinspectie voor wat de projecten “Accent op Talent” betreft en een expertenpanel voor wat de projecten “Studie- en beroepskeuze en werkplekleren” betreft, werden belast met een projectevaluatie. Uit de verslaggeving blijkt dat
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/25
verschillende afwijkingen effectief hebben bijgedragen tot meer talentontwikkeling en tot meer kansengelijkheid in de betrokken scholen. De stuurgroep van de tijdelijke projecten ging vervolgens op basis van de evaluatierapporten na of en in welke mate de gebruikte afwijkingen aansluiten bij het onderwijsbeleid. Aldus werd vastgesteld dat een aantal afwijkingen interfereren met andere geplande beleidsmaatregelen, zoals onder meer de evaluatie van het onthaalonderwijs, de evaluatie van het topsportonderwijs, de screening van het studiegebied sport. Daarnaast vormt ook de voor het secundair onderwijs ingevoerde programmatiestop een belangrijk gegeven waarmee rekening moet worden gehouden. Een en ander impliceert dat het opportuun is om in één beweging a) de expertise opgedaan in de tijdelijke projecten niet verloren te laten gaan; b) de rechtszekerheid van de leerlingen en leerkrachten van de betrokken scholen te garanderen; c) geen enkele voorafname te doen op de boven beschreven beleidsinitiatieven. De concrete regeling die hiervoor is uitgewerkt, bestaat uit de volgende mogelijkheden voor de scholen : 1° structuuronderdelen programmeren onder zekere voorwaarden zonder normering; 2° leerplannen hanteren onder zekere voorwaarden die geen overheidsgoedkeuring behoeven; 3° aspecten van modulaire onderwijsinrichting onder zekere voorwaarden invoeren. Afdeling III. Decreet betreffende het stelsel van leren en werken Artikel III.22 Het organiseren van deeltijds beroepssecundair onderwijs in een ander week- of jaarritme, meestal om tegemoet te komen aan de specifieke kenmerken van de aansluitende tewerkstellingscomponent (bv. vorstverlof in de bouwsector, waardoor meer tijd vrijkomt voor de leercomponent), vereist momenteel per individueel geval een beslissing van de Vlaamse Regering. Omdat het geen normerende dossiers betreft en die procedure omslachtig is, wordt voorgesteld om de beslissing over te laten aan het centrumbestuur zelf. Het centrumbestuur zal dan, desgevraagd, de nodige verantwoording en motivering over het gehanteerde afwijkingsscenario aan verificatie of onderwijsinspectie verstrekken. Dergelijke regeling wordt trouwens al toegepast op het vlak van afwijkingen op de standaardregeling in zake schooljaarorganisatie. Artikel III.23,1° Het gaat om een louter technische aanpassing. Artikel III.23, 2° Het decreet van 10 juli 2008 regelt onder meer de organisatie van de component leren en de component werkplekleren binnen het systeem van het deeltijds beroepssecundair onderwijs en binnen het systeem van de leertijd. De vastgelegde bepalingen zijn standaardbepalingen. Intussen is gebleken dat voor sommige opleidingen waarin leren en werken alterneren, specifieke bepalingen moeten kunnen worden opgelegd. Concreet worden voor de opleiding begeleider in de kinderopvang, die voorkomt in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, een aantal
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/26
kwaliteitscriteria vooropgesteld vanuit het bevoegdheidsdomein welzijn en volksgezondheid, zowel naar het betrokken centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs toe, als naar de potentiële werkervaringsplaats. Het is niet uitgesloten dat in de toekomst ook voor andere opleidingen bijzondere organisatiemodaliteiten worden ingevoerd. Daarom wordt voorzien in een delegatie aan de Vlaamse Regering om dergelijke modaliteiten uit te vaardigen voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Voor wat de leertijd betreft, is een soortgelijk initiatief niet nodig, wegens al opgenomen in de vigerende regelgeving op de leertijd. De retroactiviteit van deze bepalingen wordt verklaard door het feit dat de criteria voor begeleider in de kinderopvang al gelden vanaf het schooljaar 2010-2011. De centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs werden hiervan trouwens via ministeriële omzendbrief tijdig vóór de start van desbetreffend schooljaar op de hoogte gebracht, zodat de retroactiviteit in het decreet in overeenstemming is met de al gevolgde praktijk en rechten toegekend aan schoolbesturen. Artikel III.24 Artikel 32, §1 van het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken, heeft betrekking op de referentiekaders voor de beroepsgerichte vorming van de opleidingen binnen de leertijd. In de daar voorziene procedure wordt naast de SERV de VLOR als adviesorgaan aangeduid. Het betreft hier echter een misvatting, aangezien in andere aangelegenheden die op de leertijd betrekking hebben, het desbetreffende decreet steeds de raad van bestuur van Syntra Vlaanderen als adviesinstantie opgeeft. In die zin wordt thans een zuiver technische correctie aangebracht. Die correctie gaat retroactief in om te vermijden dat eventuele dossiers tijdens het schooljaar 2010-2011 niet de goede weg zouden gevolgd hebben. Het gaat om een correctie die moet ingaan op 1 september 2010, omdat de oorspronkelijke tekst waarmee de correctie samen moet gelezen worden, ook op die datum in werking getreden is. Artikel III.26, III.28 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.8. Artikel III.31 Een certificaat bekrachtigt een met vrucht doorlopen opleiding in de leertijd of in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Bovenop, en specifiek voor de leertijd, is er het getuigschrift leertijd dat wordt uitgereikt. Decretaal is momenteel bepaald dat dit getuigschrift steeds op een combinatie van certificaten (lees: opleidingen) slaat, ten einde een minimaal opleidingsvolume te garanderen. Echter, bepaalde opleidingen binnen de leertijd hebben op zich al een dermate studieomvang, dat ze tot een getuigschrift moeten kunnen leiden zonder een combinatie met een andere opleiding. Deze mogelijkheid wordt thans in het decreet ingeschreven.
Afdeling IV. Decreet specifieke eindtermen Topsport Artikel III.34 De bepalingen in de regelgeving aangaande de specifieke eindtermen topsport met betrekking tot de samenstelling van de selectiecommissie die de topsportstatuten
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/27
aan jongeren toekent, worden in overeenstemming gebracht met de bepalingen ter zake die opgenomen zijn in het nieuwe topsportconvenant dat tussen de onderwijsen sportinstanties werd gesloten op 1 juni 2010. Omdat het convenant vanaf 1 juni 2010 uitwerking heeft, wordt de voorgestelde decretale maatregel vanaf dezelfde datum retroactief van kracht. De bijsturing is van zuiver technische aard en heeft geen enkel effect op de rechtsonderhorigen in het onderwijslandschap. Afdeling V. Secundair-na-secundair en hoger beroepsonderwijs Artikel III.35 De Commissie Hoger Beroepsonderwijs en het Accreditatieorgaan die conform het decreet van 30 april 2009 operationeel worden met betrekking tot het hoger beroepsonderwijs, zullen bij hun werkzaamheden de studieomvang van alle opleidingen, uitgedrukt in studiepunten, in beschouwing nemen. De opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs vormt op een aantal vlakken evenwel een uitzondering, onder meer in die zin dat het een opleiding is die voorbehouden blijft voor secundaire onderwijsinstellingen en in die zin dat de studieomvang geformuleerd wordt in termen van opleidingsduur (i.p.v. studiepunten) zoals vastgelegd in de Europese Richtlijn ter zake. Om elk misverstand te vermijden en de werkzaamheden van de Commissie en het Accreditatieorgaan niet te hypothekeren, is het derhalve opportuun om in hetzelfde decreet de omschrijving van “studiepunten” uitdrukkelijk niet van toepassing te stellen op de desbetreffende opleiding verpleegkunde. Afdeling VI. Buitengewoon secundair onderwijs Artikel III.36 De verlenging van het leerrecht door de Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs voor GON-leerlingen (geïntegreerd onderwijs) van meer dan 21 jaar (in het gewoon secundair onderwijs of in het hoger onderwijs) is een louter administratieve verlenging, ze wordt immers nooit geweigerd. Vandaar dat deze overbodige procedure wordt afgeschaft. Artikel III.37, 1°, III.38 De oude structuur met kwalificatiegetuigschriften van opleidingsvorm 3 is voorbijgestreefd. Vanaf het schooljaar 2010-2011 worden enkel nog getuigschriften van de opleidingen van de nieuwe structuur uitgereikt. Artikel III.37, 2° Door de huidige formulering in de bestaande regelgeving kan de integratiefase of het ABO-jaar maar 1 schooljaar duren, ook als de leerling langdurig ziek is en het schooljaar daardoor niet succesvol kan afronden. Door op deze voorwaarde een afwijking te voorzien, kan de klassenraad, indien zij dit goed motiveert, voor leerlingen die langdurig ziek zijn (en hun eerste schooljaar in ABO daardoor niet succesvol hebben afgerond) een tweede schooljaar toelaten tot de integratiefase of het ABO-jaar.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/28
Artikel III.39, III.40 Dit artikel geeft uitvoering aan het punt 7.6 van cao IX. Daarin is opgenomen dat scholen uit het buitengewoon secundair onderwijs die in het studiegebied- land en tuinbouw (of in de opleiding tuinbouwarbeider) ten minste 40 leerlingen tellen, recht hebben op een betrekking van teeltleider. Artikel III.41 De huidige regelgeving houdt in dat er een programmatie van nieuwe opleidingsvormen of opleidingen enkel kan plaats vinden in de hoofdvestigingsplaats. Dit levert heel wat problemen op naar organisatie en fysieke ruimte. In sommige gevallen is een aanverwante opleidingsvorm met bijhorende expertise ingericht in een tweede vestigingsplaats. De aanpassing van de regelgeving houdt in dat de school, als er een programmatie is toegelaten van een nieuwe opleidingsvorm of opleiding in het buitengewoon secundair onderwijs, kan kiezen waar ze die inricht, ofwel in de hoofdvestigingsplaats, ofwel in een andere vestigingsplaats.
HOOFDSTUK IV. VOLWASSENENONDERWIJS Artikel IV.1, 1°; IV.28, 1° Het decreet betreffende het volwassenenonderwijs voorziet dat gedetineerden die op het moment van hun inschrijving in een Belgische strafinstelling verblijven, volledig vrijgesteld worden van het betalen van inschrijvingsgeld voor opleidingen in een Centrum voor Volwassenenonderwijs. In het kader van de tussentijdse evaluatie van het decreet volwassenenonderwijs werd ook het onderwijs aan gedetineerden onderzocht. In het eindrapport van dat onderzoek dat werd opgeleverd in januari 2010, wordt opgemerkt dat het huidige artikel dat bepaalt dat gedetineerden worden vrijgesteld van het betalen van inschrijvingsgeld, voor verwarring zorgt. Het artikel bepaalt immers dat een gedetineerde moet verblijven in een Belgische strafinstelling. Steeds meer gedetineerden zitten hun straf echter uit via een elektronische enkelband en verblijven dus niet in een Belgische strafinstelling. Deze mensen staan echter wel ingeschreven op de rol van een Belgische strafinstelling en zijn daar aan verbonden. Het decreet volwassenenonderwijs is niet duidelijk of deze doelgroep ook in aanmerking kan komen voor vrijstelling. Het rapport beveelt aan om ook een vrijstelling te voorzien voor de gedetineerden die hun straf uitzitten met een elektronische enkelband. De voorgestelde wijzigingen aan het decreet volwassenenonderwijs hebben als bedoeling om meer duidelijkheid te verstrekken over welke gedetineerden wel en niet in aanmerking kunnen komen voor een vrijstelling. Daarbij wordt de aanbeveling uit het evaluatierapport niet gevolgd. De vrijstelling van inschrijvingsgeld voor gedetineerden die werkelijk in een gevangenis verblijven, is er, omdat deze doelgroep geen of een bijzonder klein inkomen verwerft en daardoor het inschrijvingsgeld onmogelijk kan betalen. Dat is echter niet altijd het geval bij de gedetineerden die hun straf uitzitten met een elektronische enkelband. Een deel van
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/29
deze groep kan tijdens de detentie blijven werken en een inkomen verwerven. Anderen kunnen een vervangingsinkomen verkrijgen en op deze manier vrijgesteld worden of de gedetineerde is ten laste van iemand anders en kan via deze weg ook een vrijstelling bekomen. Het is bijgevolg niet noodzakelijk om alle gedetineerden die hun straf uitzitten met een elektronische enkelband, automatisch vrij te stellen van het betalen van inschrijvingsgeld. Het eerste artikel voert een definitie van “gedetineerde” in, die zowel de gedetineerden in de Belgische strafinstellingen (of in een strafinstelling die elders gelegen is en waarvoor een overeenkomst werd afgesloten met de bevoegde overheid) als de geïnterneerden omvat. Deze definitie wordt ook gehanteerd in de federale basiswet voor gedetineerden, alsook in het kader van het strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Het tweede artikel verwijst naar deze definitie. Artikel IV.1, 2°, 4°; IV.4, IV.8 Bij de ontwikkeling van de opleidingsprofielen is gebleken dat er soms ook behoefte is aan modules die niet behoren tot het certificaattraject van een opleiding. In het secundair volwassenenonderwijs gaat dit vooral over modules die als een soort specialisatie kunnen beschouwd worden. In de basiseducatie betreft het specifieke modules om deze doelgroep in de mogelijkheid te stellen via een strikt functioneel traject in te stappen in een aansluitende opleiding of in een beroepssituatie. Op voordracht van de decretale stuurgroep volwassenenonderwijs en na advies van de VLOR zijn al dergelijke modules vastgelegd onder de benaming ‘zwevende modules’. Uit de toenemende voorstellen voor ‘zwevende modules’ bleek echter de noodzaak tot een duidelijke afbakening en definiëring. De voorgestelde wijzigingen aan het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bieden een rechtsgrond voor modules die niet behoren tot het certificaattraject van een opleiding. Er wordt een definitie gegeven voor uitbreidingsmodules en geletterdheidmodules. In tegenstelling tot de nu toe gehanteerde praktijk voor de ‘zwevende modules’ moeten voor geletterdheids- en uitbreidingsmodules geen afzonderlijke opleidingsprofielen opgemaakt worden. Indien voor een opleiding geletterdheids- of uitbreidingsmodules gewenst zijn, moeten deze opgenomen worden in het opleidingsprofiel van deze opleiding. In voorkomend geval dient het opleidingsprofiel ook de volgorderelatie van de modules te omvatten. Artikel IV.1, 3°, IV.6, IV.19,1°; IV.20 Het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 tot vaststelling en indeling van de ambten in de Centra voor Volwassenenonderwijs voerde op 1 september 2010 een aantal nieuwe ambtsbenamingen in voor de personeelsleden van de Centra voor Volwassenenonderwijs: - het vroegere ambt ‘leraar secundair onderwijs voor sociale promotie’ werd vervangen door ‘leraar secundair volwassenenonderwijs’; - het vroegere ambt ‘leraar hoger onderwijs voor sociale promotie’ werd vervangen door ‘lector’. In het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs zijn er een aantal artikelen die verwijzen naar bovenstaande ambten. Als gevolg van de recente aanpassingen in het ambtenbesluit, zijn deze bepalingen niet langer correct.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/30
De aanpassingen in de decreetgeving wijzigen de ambtsbenamingen in de betreffende artikelen conform het besluit. Het betreft hier een louter technische aanpassing. De nieuwe ambtsbenamingen werden concreet al ingevoerd op het onderwijslandschap bij uitvoeringsbesluit op 1 september 2010.Teneinde de rechtszekerheid voor de betrokken personeelsleden en hun verworven rechten te garanderen, is het noodzakelijk om deze technische aanpassingen aan het decreet volwassenenonderwijs door te voeren met retroactieve inwerkingtreding. Artikel IV.1, 5°; IV.7, 1° Het opleidingsaanbod Nederlands tweede taal wordt momenteel geconfronteerd met een capaciteitstekort waardoor cursisten te lang moeten wachten om te kunnen starten met hun opleiding. De Vlaamse overheid voert een aanmoedigingsbeleid t.a.v. anderstaligen om Nederlands te leren. Een aantal doelgroepen worden zelfs verplicht om Nederlandse taallessen te volgen. Het tekort aan opleidingsplaatsen staat haaks op dat aanmoedigingsbeleid. De Vlaamse overheid heeft dan ook voorzien in een pakket aan maatregelen om de capaciteitstekorten weg te werken. Eén van de maatregelen bestaat erin om de toegang tot het aanbod te beperken tot die personen die echt nood hebben aan een opleiding Nederlands tweede taal. De meest belangrijke reden waarom de Vlaamse overheid anderstaligen aanmoedigt om Nederlands te leren, is dat een voldoende kennis van de taal een essentiële voorwaarde is om zich te kunnen integreren in de samenleving. Een groot deel van de anderstalige cursisten zijn personen die niet over de Belgische nationaliteit beschikken (= vreemdelingen). Het volgen van Nederlandse taallessen in functie van integratie is maar nuttig, wanneer deze vreemdelingen de toestemming hebben gekregen om zich op het Belgische grondgebied – al dan niet tijdelijk – te vestigen of op basis van een lopende procedure uitzicht hebben op een verder verblijf in België. Er zijn indicaties dat momenteel een aantal personen zonder wettig verblijf participeren aan het opleidingsaanbod Nederlands tweede taal in de Centra voor Basiseducatie en de Centra voor Volwassenenonderwijs. Daardoor nemen deze personen plaatsen in van anderstalige cursisten die wel over een wettig verblijf beschikken en het Nederlands nodig hebben om zich te kunnen integreren. Bovendien wordt aan de personen zonder wettig verblijf een verkeerd signaal gegeven, wanneer zij enerzijds te horen krijgen dat zij zich niet kunnen vestigen op het Belgische grondgebied, maar anderzijds toch Nederlands of een andere opleiding kunnen volgen in het kader van de integratie. Daarom wordt het beschikken over de Belgische nationaliteit of het wettig verblijf ingeschreven als nieuwe inschrijvingsvoorwaarde voor de cursist. Een cursist die niet kan aantonen over de Belgische nationaliteit of een wettig verblijf te beschikken, kan zich niet langer inschrijven voor een opleiding in het volwassenenonderwijs. Omdat er voor kinderen krachtens een aantal internationale verdragen in een recht op onderwijs is voorzien, beperkt de maatregel zich tot cursisten die niet langer (deeltijds) leerplichtig zijn. Er wordt aan het decreet volwassenenonderwijs een definitie van wettig verblijf toegevoegd die gebaseerd is op artikel 6 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van het Rijksregisternummer van de natuurlijke personen, zoals gewijzigd door de wet van 15 mei 2007. De definitie is ook gebaseerd op de vreemdelingenwet van 15
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/31
december 1980. Deze definitie houdt niet alleen rekening met de elektronische vreemdelingenkaarten, maar ook met de attesten van immatriculatie en andere voorlopige verblijfsdocumenten die door een bevoegde overheid worden afgegeven in het kader van een verblijfsprocedure. Zo komt ondermeer het verblijf van asielzoekers met een attest van immatriculatie of bijlage 35 tijdens hun asielprocedure in aanmerking. Daarnaast komt ook het verblijf van EU-burgers vanaf toekenning van de bijlage 19 in aanmerking. Daartegenover: afgewezen asielzoekers die na een uitwijzingsbevel in België blijven, behouden wel hun inschrijving in het wachtregister, maar voldoen niet aan het vereiste wettelijk verblijf, omdat zij geen geldig verblijfsdocument meer hebben. In de artikel 37 wordt het beschikken over de Belgische nationaliteit of een wettig verblijf ingeschreven als inschrijvingsvoorwaarde. Artikel IV.2 Artikel 12, §1 van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs bepaalt voor welke opleidingen er eindtermen gelden: voor de opleidingen van het studiegebied algemene vorming in het secundair volwassenenonderwijs en voor de opleidingen van de leergebieden in de basiseducatie. Volgens artikel 11, §2 gelden voor de opleidingen van het studiegebied algemene vorming van het secundair volwassenenonderwijs dezelfde eindtermen als voor de overeenkomstige studierichtingen in het voltijds secundair onderwijs. Artikel 11, §5 stelt de Vlaamse Regering echter in de mogelijkheid om op basis van de eigenheid van het volwassenenonderwijs bepaalde eindtermen te schrappen of aan te passen. De schrappingen of aanpassingen moeten door het Vlaams parlement bekrachtigd worden en hebben uitwerking vanaf de datum die het bekrachtigingdecreet aangeeft. Eindtermen zijn immers minimumdoelen op het gebied van kennis, vaardigheden, inzicht en attitudes die de Vlaamse Gemeenschap noodzakelijk en bereikbaar acht voor een bepaalde cursistenpopulatie. De opleiding aanvullende algemene vorming behoort tot het studiegebied algemene vorming van het volwassenenonderwijs, maar bestaat niet in het voltijds secundair onderwijs. Daarom werden voor de opleiding aanvullende algemene vorming aangepaste eindtermen ontwikkeld die rekening houden met de eigenheid van het volwassenenonderwijs. Deze aangepaste eindtermen zijn gebaseerd op verschillende referentiekaders, onder meer de eindtermen van het BSO en TSO, maar ook de Europese kerncompetenties. Ze beogen een basisvorming op vlak van persoonlijke ontwikkeling, maatschappelijke participatie en levenslang leren van de cursist. De opleiding aanvullende algemene vorming vormt de noodzakelijke aanvulling bij een beroepsgerichte opleiding die in aanmerking komt om een diploma secundair onderwijs te halen. Het diploma secundair onderwijs uitgereikt door een centrum voor volwassenenonderwijs, is qua civiel effect gelijkwaardig aan een diploma secundair onderwijs dat door een secundaire school wordt uitgereikt. Ongeacht waar het behaald werd, biedt dit diploma toegang tot het hoger onderwijs en tot tewerkstelling op een bepaald niveau (bv. in de openbare sector). Voor het vrij diverse doelpubliek van de opleiding aanvullende algemene vorming is het echter aangewezen onderwijs op maat te kunnen bieden. Daarom hebben de ontwikkelaars binnen het opleidingsprofiel aanvullende algemene vorming naast een
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/32
minimumtraject op basis van de eindtermen ook een traject met brede doelen voorzien. Op die manier kan de cursist in functie van de eigen interesse, capaciteiten, voorkennis, ambities,… kiezen om bepaalde modules van de opleiding aanvullende algemene vorming op het minimumniveau of op het bredere niveau te volgen. Met de keuze voor de bredere invulling kan de cursist omwille van een bepaalde beroepsopleiding deelaspecten van zijn algemene opleiding versterken en dit zo nodig met het behaalde deelcertificaat aantonen. De brede doelen voldoen aan de definitie van basiscompetenties van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs zoals bepaald in artikel 2, 2°: het zijn doelen, afgeleid uit een referentiekader, met betrekking tot de kennis, vaardigheden en attitudes waarover een cursist beschikt om zich persoonlijk te ontwikkelen of maatschappelijk te functioneren of vervolgonderwijs aan te vatten of als beginnend beroepsbeoefenaar te kunnen fungeren. Net zoals voor het leergebied wiskunde in de basiseducatie de toepassing van basiscompetenties naast eindtermen werd mogelijk gemaakt om onderwijs op maat te kunnen bieden, wordt hier de mogelijkheid gecreëerd om ook basiscompetenties voor de opleiding aanvullende algemene vorming toe te passen. In het geval van de opleidingen van het leergebied wiskunde in de basiseducatie zijn de basiscompetenties procesdoelen als tussenstap op weg naar de eindtermen. In het geval van de aanvullende algemene vorming zijn de basiscompetenties brede doelen waarin de minimumdoelen (eindtermen) vervat zitten. Wie slaagt voor een module met brede doelen, heeft dus ook steeds de eindtermen bereikt. De eindtermen en basiscompetenties van de opleiding aanvullende algemene vorming werden in één beweging ontwikkeld. Bij de opbouw werden dezelfde uitgangspunten, referentiekaders en werkwijze gehanteerd. Artikel IV.3 Tijdens de schooljaren 2008-2009, 2009-2010 en 2010-2011 werden er financiële middelen toegekend aan projecten die in de schoot van een Expertisenetwerk of regionaal platform op experimentele basis de instroom, doorstroom en uitstroom van doelgroepen bevorderen, in het bijzonder door curriculumvernieuwingen, de organisatie van drempelverlagende informatieverstrekking over de specifieke lerarenopleidingen, de organisatie van aangepaste trajectbegeleiding of de uitbouw van netwerken tussen het Expertisenetwerk of regionaal platform, organisaties die doelgroepen vertegenwoordigen en het afnemend veld. Na de laatste aanvraagronde is gebleken dat we in Vlaanderen nu eerder nood hebben aan innovatieve projecten binnen de lerarenopleidingen die de algemene kwaliteit van de opleiding en dus van de afgestudeerde leraar ten goede komen. Dit gaat veel verder dan enkel diversiteit waarop de projecten zich tot nu concentreerden. Daarom is het de bedoeling om in de toekomst naar analogie met bijvoorbeeld het wetenschappelijke onderzoek (OBPWO) en prioritaire nascholing, jaarlijks beleidsprioriteiten vast te leggen.
Artikel IV.5 Met het decreet betreffende het volwassenenonderwijs is resoluut gekozen voor een modulaire structuur van de opleidingen. Na 1 september 2012 kunnen de Centra
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/33
voor Volwassenenonderwijs geen lineaire opleidingen of modulaire opleidingen meer organiseren waarvoor geen door de Vlaamse Regering goedgekeurde opleidingsprofielen bestaan. Voor de opleidingen die gebaseerd zijn op een voorlopig modulair structuurschema, voorziet artikel 180 in een overgangsregeling, wanneer deze opleidingen inhoudelijk worden overgenomen door opleidingsprofielen die door de Vlaamse Regering worden vastgelegd. De voorlopige modulaire structuurschema’s worden dan opgeheven, maar kunnen naargelang de omvang van de opleiding nog gedurende één of twee schooljaren volgend op de goedkeuring van het vervangende opleidingsprofiel, georganiseerd worden. Het komt echter voor dat opleidingsprofielen worden voorgedragen ter vervanging van opleidingsprofielen die de Vlaamse Regering eerder vastlegde. Dit zal in de toekomst steeds meer gebeuren. Ook voor deze opleidingsprofielen is een stelselmatige afbouw van het bestaande aanbod aangewezen. Aangezien het om de vervanging van al goedgekeurde opleidingsprofielen gaat, is de uiterste deadline van 1 september 2012 hier niet van toepassing en is hiervoor i.p.v. een overgangsregeling een bijkomende organieke bepaling nodig. Voor de opleiding algemene vorming BSO3 wordt een afwijkende overgangstermijn voorzien. De opleiding Aanvullende Algemene Vorming zal de bestaande modulaire opleidingen Algemene Vorming BSO2, Algemene Vorming BSO3 en Algemene Vorming TSO3 vervangen. Volgens de algemene afbouwregeling zou de opleiding BSO3 die slechts 600 lestijden bedraagt na één schooljaar moeten afgebouwd zijn. Deze opleiding wordt echter bijna altijd gelijktijdig met de opleiding Algemene Vorming BSO2 en/of de opleiding Algemene Vorming TSO3 aangeboden die in twee schooljaren kunnen afgebouwd worden. Om verwarring bij de cursisten van deze opleidingen te vermijden en de centra organisatorische moeilijkheden te besparen, wordt ook voor de opleiding Algemene Vorming BSO3 een afbouwtermijn van twee schooljaren voorzien. Artikel IV.7, 2° Artikel 56, 10°, van het decreet van 15 juni 2007 bepaalt als een algemene erkenningsvoorwaarde voor Centra voor Basiseducatie en Centra voor Volwassenenonderwijs dat een centrum zonder onderscheid elke cursist moet inschrijven voor de opleiding die hij wil volgen. Om dit toe te kunnen passen bepaalt artikel 37 van hetzelfde decreet dat de cursisten worden ingeschreven in de volgorde dat ze zich bij het centrum in orde stellen met de inschrijvingsvoorwaarden en dat er – indien nodig – wachtlijsten kunnen worden aangelegd. Enkel voor opleidingen uit het leer- en studiegebied Nederlands tweede taal wordt in hetzelfde artikel een uitzondering voorzien. In functie van een correcte uitvoering van de bepalingen uit het inburgeringsdecreet wordt aan de prioritaire categorieën voor een primair inburgeringstraject, zoals deze gedefinieerd zijn in artikel 3 §4 van het decreet van 28 februari 2003, bij inschrijving voorrang verleend op andere cursisten. Niet alleen in het kader van inburgering, maar ook binnen andere beleidsdomeinen zoals werk en wonen wordt steeds meer belang gehecht aan het leren van het Nederlands. Kennis van het Nederlands wordt daarbij soms een voorwaarde om bepaalde rechten te genieten. Hierdoor melden zich meer kandidaat-cursisten voor een opleiding Nederlands tweede taal aan bij een Centrum voor Basiseducatie of
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/34
een Centrum voor Volwassenenonderwijs. De centra zijn echter niet bij machte om – net zoals voor de kandidaat-cursisten die gevat worden door het inburgeringsbeleid – voorrang te verlenen aan deze doelgroep. Dit betekent dat deze kandidaat-cursisten zich moeten inschrijven conform de bepalingen van artikel 37 van het decreet van 15 juni 2007, zonder dat ze aanspraak kunnen maken op de voorrangsregeling. Concreet betekent dit dat deze kandidaat-cursisten soms niet ‘onmiddellijk’ met een opleiding Nederlands tweede taal kunnen starten, een verwachting die bij de betrokkene zelf leeft en ook vanuit het desbetreffende beleid (inwerking of wone) wordt geformuleerd. Om centra in de mogelijkheid te stellen om ook voor de doelgroep in het kader van het inwerkingsbeleid of het woonbeleid prioritair voorrang te verlenen bij inschrijving, wordt artikel 37 van het decreet van 15 juni 2007 aangepast. Het uitbreiden van de voorrangsregeling bij inschrijving voor een aanbod NT2 betekent echter niet dat de overheid geen bijkomende maatregelen zal nemen of dat van de centra geen bijkomende inspanningen zullen gevraagd worden om een behoeftedekkend aanbod NT2 te realiseren. Artikel IV.9, IV.10 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.14. Artikel IV.11 In afwachting van een nieuw Vlaams syndicaal statuut passen we voorlopig het decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad en het decreet betreffende het volwassenenonderwijs aan, met het begrip”verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie”. Op dit ogenblik zijn er verschillende begrippen ter zake in omloop, maar een gelijkaardige bepaling is nu wel al terug te vinden in: - artikel 48 van het decreet van 23 januari 2009 houdende oprichting van onderhandelingscomités voor de basiseducatie en voor het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het Volwassenenonderwijs; - artikel 52 van het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs. Ten gronde geeft dit artikel uitvoering aan punt 2.5 van cao IX: Vakbondsafgevaardigden die zitting hebben in vergaderingen ingericht door de VLOR of in de decretale stuurgroep volwassenenonderwijs, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. Onder dienstvrijstelling wordt verstaan dat de toestemming gegeven wordt aan een personeelslid om gedurende de diensturen afwezig te zijn voor de duur die nodig is om deze vergaderingen bij te wonen. Gedurende deze dienstvrijstelling bevinden deze personeelsleden zich in de stand dienstactiviteit. De bepaling in punt 2.5 van cao IX heeft als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. De afdeling wetgeving van de Raad van State stelt dat de retroactieve invoering van regelgeving enkel te verantwoorden is bij wijze van uitzondering en dat er dan zeker zorg voor moet worden gedragen dat de maatregelen de algemene rechtszekerheid en individuele rechten worden geëerbiedigd. Omdat het hier gaat om een maatregel die een bepaling uit een collectieve arbeidsovereenkomst uitvoert, kan alleszins worden aangegeven dat de algemene rechtszekerheid en individuele rechten niet in
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/35
het gedrang komen. De ingevoerde maatregel geldt immers voor alle betrokken personeelsleden en houdt ook een verbetering in t.a.v. hun huidige toestand. Ook ten opzichte van de betrokken besturen is de algemene rechtszekerheid gegarandeerd, omdat zij al tijdig op de hoogte zijn van de getroffen maatregelen via het protocol van cao IX dat na ondertekening algemeen beschikbaar werd gesteld. Daarnaast wil ik er ook op wijzen dat de representatieve vertegenwoordigers van de centrumbesturen en het Gemeenschapsonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap nauw werden betrokken bij de totstandkoming van cao IX en dat zij bij het afsluiten van deze cao, met uitzondering van het Gemeenschapsonderwijs, een nota van inhoudelijke afstemming hebben neergelegd. Artikel IV.12 Met het decreet op de lerarenopleidingen is de visitatie door VLIR en VLHORA voor de specifieke lerarenopleidingen ingevoerd. Er is toen gekozen om hieraan geen accreditatie te verbinden, dit naar analogie met de eerste visitatieronde van de opleidingen van de hogescholen en de universiteiten. Bij deze eerste visitatieronde was er voor de hogescholen en universiteiten wel een decretale regeling die bij een negatieve visitatie een actie van de Vlaamse Regering mogelijk maakte. Dit wordt nu voorzien voor de specifieke lerarenopleiding. De wijziging wordt doorgevoerd in het hoger onderwijs en moet ook van toepassing gemaakt worden op de specifieke lerarenopleidingen, aangeboden in het volwassenenonderwijs.
Artikel IV.13 Artikel 54 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende volwassenenonderwijs bepaalt dat de specifieke lerarenopleidingen vallen onder de toepassing van artikel 93 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Dit artikel regelt de interne en externe kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten in het hoger onderwijs en dus ook deze van de specifieke lerarenopleiding in het volwassenenonderwijs. In het voorjaar van 2011 start een eerste externe beoordeling van de specifieke lerarenopleidingen in Vlaanderen door een visitatiecommissie. De instellingen dienen hiervoor een zelfevaluatierapport in te dienen tegen uiterlijk 15 februari 2011. De regelgeving in het volwassenenonderwijs voorziet echter niet in bepalingen in het geval een Centrum voor Volwassenenonderwijs het zelfevaluatierapport niet zou indienen en dus niet zou deelnemen aan de externe beoordeling. Theoretisch is het mogelijk dat een CVO dit jaar geen specifieke lerarenopleiding inricht en dus niet gevisiteerd wordt, maar volgend jaar opnieuw start met de specifieke lerarenopleiding. Op deze manier zou de externe beoordeling kunnen omzeild worden, wat uiteraard niet de bedoeling is. Een CVO verliest immers alleen onderwijsbevoegdheid voor een opleiding, wanneer het die vijf opeenvolgende jaren niet ingericht heeft Met dit artikel verliest een CVO de onderwijsbevoegdheid voor de specifieke lerarenopleiding, wanneer het CVO het zelfevaluatierapport niet tijdig heeft ingediend en niet geparticipeerd heeft aan de externe beoordeling door een visitatiecommissie. Zo wordt vermeden dat een CVO de externe beoordeling kan omzeilen.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/36
Artikel IV.14, IV.15 Om de participatie aan levenslang leren te bevorderen is het aanbieden van leertrajecten in gecombineerd onderwijs van groot belang. Dit houdt in dat een deel van de opleiding via contactonderwijs verloopt en een deel via afstandsonderwijs. Het decreet betreffende het onderwijs XIX van 8 mei 2009 voegde aan het decreet betreffende het volwassenenonderwijs een afdeling (artikel 72bis tot en met artikel 72septies) toe over de ondersteuning en stimulering van het gecombineerd onderwijs. Deze ondersteuning bestaat uit een aanvullende financiering of subsidiëring die de centra kunnen krijgen voor het ontwikkelen en organiseren van opleidingen als gecombineerd onderwijs. Het opstarten van een traject via afstandsleren is immers een arbeidsintensieve onderneming voor een Centrum voor Basiseducatie of een Centrum voor Volwassenenonderwijs, zowel op technisch organisatorisch als op onderwijskundig vlak. Artikel 72ter bepaalt dat, wil het centrumbestuur in aanmerking komen voor dergelijke aanvullende financiering of subsidiëring, er een aanvraag nodig is die aan een aantal criteria voldoet. Eén van deze criteria betreft de omvang van het luik afstandsonderwijs. De beoogde doelgroep van het gecombineerd onderwijs bestaat immers uit cursisten die er door werk- of gezinsverplichtingen niet altijd in slagen om elke week naar de les te komen, maar die wel een opleiding van het volwassenenonderwijs willen volgen. Het ontwikkelen en organiseren van een omvangrijk deel afstandsonderwijs vergt ook meer inspanningen van het centrum. Voor de aanvullende financiering of subsidiëring moet het aandeel van het aandeel afstandsonderwijs daarom substantieel zijn: minimaal 50% van het totale aantal lestijden van de volledige opleiding en minstens 200 lestijden in absolute omvang. De formulering van artikel 72ter, §1, 2° laat echter een misvatting toe, als zou het voldoende zijn dat slechts de modules in gecombineerd onderwijs een luik afstandsonderwijs van 50% omvatten. Bovendien is ook het criterium in artikel 72ter, §1, 1° wat misleidend opgesteld, in die zin dat aanvragen die betrekking hebben op één module, nooit in aanmerking kunnen komen omwille van het vereiste aantal 200 lestijden in afstandsonderwijs in 2°. De wijzigingen aan artikel 72ter zijn bedoeld om interpretatieproblemen te vermijden. Het centrumbestuur dat een goedkeuring voor de aanvraag verkreeg, moet ook een aantal engagementen aangaan. Zo moet het centrumbestuur het ontwikkelde gecombineerd onderwijs effectief organiseren binnen een termijn van maximaal twee schooljaren. Gedurende de looptijd van het gecombineerd onderwijs moet het ook alle gegevens verzamelen die de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen kunnen aantonen. Minimaal betreft dit de aantallen van de ingeschreven en van de financierbare of subsidieerbare cursisten, de deelnamecijfers aan de evaluaties, de slaagcijfers, de scholingsgraad en het aantal en de aard van de uitgereikte studiebewijzen. Artikel 72sexies bepaalt tenslotte dat het centrumbestuur uiterlijk twee maanden na het schooljaar waarvoor het de aanvullende financiering of subsidiëring ontving, een eindrapport moet indienen dat onder meer deze gegevens moet bevatten. De tijdsbepaling van dit artikel strookt echter niet goed met de in artikel 72quinquies opgenomen tijdsperiode van twee schooljaren voor de effectieve organisatie van het
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/37
gecombineerd onderwijs. Voor een centrum dat pas in het tweede schooljaar het ontwikkelde gecombineerd onderwijs effectief inricht, is het immers onmogelijk al de vereiste gegevens over de cursisten in het gecombineerd onderwijs tijdig aan te leveren. Daarom wordt de uiterste indieningsdatum voor het eindrapport bepaald op twee maanden na het tweede schooljaar. Artikel IV.15, IV.19, 2° Artikelen 85, §4 (Centra voor Basiseducatie) en 98, §5 (Centra voor Volwassenenonderwijs) van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs bepalen dat het volume aan lesurencursist in gecombineerd onderwijs met een factor 1,2 vermenigvuldigd wordt, indien het gecombineerd onderwijs voldoet aan de bepalingen van artikel 28 en minimaal 25% aan afstandsonderwijs omvat. Deze paragrafen worden aangevuld met een bepaling waarin staat dat de 20% extra middelen die gegenereerd worden door het gecombineerd onderwijs met minimaal 25% afstandsonderwijs, enkel kunnen aangewend worden voor de organisatie, de uitbouw, de ondersteuning en de ontwikkeling van cursusmateriaal en didactische middelen voor gecombineerd onderwijs. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan punt 7.7. van cao IX en aan de afspraak bij de besprekingen van cao II basiseducatie om voor dit punt het parallellisme door te trekken naar de basiseducatie. In de cao’s hebben de besturen van de centra zich geëngageerd om duidelijk aan te tonen dat deze extra leraarsuren voor deze doeleinden worden aangewend. Zij zullen dit samen met de programmatie van het opleidingenaanbod ter onderhandeling aan het locaal comité voorleggen. Artikel IV.17, IV.18, IV.21, IV.22, IV.23 Centra voor Volwassenenonderwijs en Centra voor Basiseducatie kunnen de hun toegekende leraarsuren, VTE of punten vrij aanwenden voor de organisatie van het onderwijsaanbod. In een modulaire organisatie is het niet altijd mogelijk om in de loop van het schooljaar een zicht te krijgen op het aantal leraarsuren, VTE of punten dat nodig is om het geplande onderwijsaanbod te realiseren. Soms moet een centrum door een gebrek aan interesse bij de cursisten bepaalde geplande modules schrappen. Soms moet een centrum door een teveel aan interesse bepaalde modules extra voorzien in de loop van het schooljaar. Daarom wordt sinds 1 september 2007 voorzien in de mogelijkheid dat een centrum leraarsuren, VTE of punten kan overdragen. Die overdracht kan gebeuren naar een ander centrum of naar het volgende schooljaar.Tot op heden dienden de centra de overdracht naar volgend schooljaar bekend te maken voor 1 februari van het lopende schooljaar. Voor de overdracht van leraarsuren, punten of VTE naar een ander centrum werd geen termijn voorzien. De datum van 1 februari werd voorzien om de overdrachten tijdig te kunnen verwerken, o.a. met het oog op de berekening van de omkadering van het volgende schooljaar. Op basis van de praktijk is echter gebleken dat het mogelijk is om deze datum te verschuiven naar 30 april. Ook de centra zijn vragende partij om deze datum te verschuiven naar een later tijdstip, omdat ze vaak op 1 februari nog geen goed beeld hebben van de leraarsuren, VTE of punten die ze niet meer kunnen
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/38
aanwenden. Daarom wordt de datum van 1 februari, zowel voor de CBE als de CVO, gewijzigd in 30 april. Om dezelfde reden wordt nu voorzien dat overdrachten naar een ander centrum ook voor 30 april dienen te gebeuren. Een later tijdstip is niet mogelijk in functie van de berekening van de omkadering van de centra voor het volgende schooljaar. Ook hier voorzien we deze aanpassing voor zowel de CBE als de CVO. Omwille van de nieuwe personeelsregelgeving in het volwassenenonderwijs, die per 1 september 2010 in werking is getreden, is het wenselijk dat deze maatregel al van kracht wordt voor het lopende schooljaar 2010-2011. Daarom moet deze bepaling met terugwerkende kracht vanaf 31 januari 2011 in voege treden. Artikel IV.24 tot en met IV.27 Artikel 12, §2 van het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid bepaalt: “Het onthaalbureau biedt de inburgeraar een primair inburgeringstraject aan, dat duurt vanaf de aanmelding bij het onthaalbureau tot het ogenblik dat de inburgeraar volledig wordt overgedragen aan de reguliere voorzieningen die belast zijn met het secundaire traject. Het vormingsprogramma van het primaire traject wordt opgestart maximaal drie maanden na de aanmelding op het onthaalbureau.”. De Centra voor Basiseducatie, de Centra voor Volwassenenonderwijs en de Universitaire talencentra organiseren binnen het primaire inburgeringstraject de opleiding Nederlands tweede taal op niveau A1. Om te kunnen voldoen aan de bepaling uit artikel 12, §2 van het inburgeringsdecreet moeten de centra binnen de drie maanden een aanbod kunnen opstarten. Er stelt zich een probleem met die termijn van drie maanden in de zomer. In de maanden juli en augustus wordt geen aanbod ingericht, waardoor inburgeraars die zich in de periode april - juni aanmelden vaak tot september moeten wachten om te kunnen instappen. De Centra voor Volwassenenonderwijs zijn omwille van de rechtspositieregeling van het onderwijzend personeel niet in de mogelijkheid om met reguliere middelen aanbod te organiseren in de zomervakantie. Daarom voorziet de overheid sinds 2005 in aanvullende projectmiddelen voor de organisatie van zomeraanbod Nederlands tweede taal. Centra voor Volwassenenonderwijs kunnen jaarlijks een aanvraag doen voor deze projectmiddelen, waarmee ze opleidingen Nederlands tweede taal op niveau A1 kunnen organiseren in de maanden juli en augustus. Deze projectmiddelen werden tot op heden toegekend zonder decretale basis. Omdat deze projectmiddelen deze zomer voor de zesde keer toegekend zullen worden, is het noodzakelijk een decretale rechtsgrond te voorzien. Deze rechtsgrond wordt ingeschreven in het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. Er wordt alleen een regeling voorzien voor de Centra voor Volwassenenonderwijs, omdat de Centra voor Basiseducatie in de mogelijkheid zijn om met hun reguliere omkadering zomeraanbod in te richten.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/39
Er wordt onderzocht in welke mate het zomeraanbod op termijn kan gerealiseerd worden binnen de reguliere middelen van de Centra voor Volwassenenenonderwijs. Artikel IV.28, 2° Artikel 109, §3, 6° definieert de categorie cursisten die – in het kader van inburgering – in aanmerking komen voor een volledige vrijstelling van het inschrijvingsgeld voor een opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 in het studiegebied Nederlands tweede taal. Concreet gaat het om inburgeraars die een inburgeringscontract hebben ondertekend bij een onthaalbureau of een attest van inburgering hebben behaald. Het decreet van 28 februari 2003 betreffende het Vlaamse inburgeringsbeleid (inburgeringsdecreet) voorziet ook in een attest van elders verworven competenties (EVC), waarin vermeld wordt dat de betrokken inburgeraar vanwege zijn elders of eerder verworven competenties, meteen in het secundaire inburgeringstraject kan stappen. Tot op heden werd geen attest van EVC door een onthaalbureau uitgereikt, omdat er geen vrijstelling kon worden verleend voor het onderdeel ‘maatschappelijke oriëntatie’ van het primaire inburgeringstraject. Dit traject omvat, naast maatschappelijke oriëntatie, ook een opleiding Nederlands tweede taal (niveau A1) en loopbaanoriëntatie. Voor deze onderdelen van het primaire inburgeringstraject kan een inburgeraar wel al worden vrijgesteld. De Vlaamse minister bevoegd voor inburgering voert nu ook een instaptoets MO (maatschappelijke oriëntatie) in. Inburgeraars die slagen voor deze instaptoets én vrijgesteld zijn voor de andere onderdelen van het primaire inburgeringstraject, zullen dan het attest van EVC krijgen in plaats van een attest van inburgering. Aangezien het attest van EVC gelijkwaardig is aan het attest van inburgering, moeten ook inburgeraars met een attest van EVC vrijgesteld worden van het inschrijvingsgeld voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en Nederlands tweede taal richtgraad 2. Een tweede noodzakelijke aanpassing aan punt 6° van artikel 109, §3 heeft betrekking op de opleidingen waarvoor de volledige vrijstelling van het inschrijvingsgeld geldt. Er blijkt verwarring te zijn over welke opleidingen met de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en 2 in het studiegebied Nederlands tweede taal worden bedoeld. Indien men de decreetsbepaling letterlijk leest, dan gaat het enkel om de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en Nederlands tweede taal richtgraad 2. In de praktijk beschouwen sommige Centra voor Volwassenenonderwijs ook de opleiding Latijns schrift – die eveneens behoort tot het studiegebied Nederlands tweede taal en zich situeert op het niveau richtgraad 1 – als een opleiding Nederlands tweede taal richtgraad 1. Dit betekent dat deze centra cursisten die voldoen aan de voorwaarden vermeld in artikel 109, §3, 6° van het decreet volwassenenonderwijs, een volledige vrijstelling van inschrijvingsgeld verlenen voor de opleiding Latijns schrift. Andere Centra voor Volwassenenonderwijs hanteren de strikte lezing van bovenvermelde decreetsbepaling en verlenen enkel een volledige vrijstelling van het inschrijvingsgeld voor de opleidingen Nederlands tweede taal richtgraad 1 en Nederlands tweede taal richtgraad 2.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/40
Deze verschillende interpretatie van eenzelfde decreetsbepaling leidt tot een ongelijke behandeling van cursisten die zich inschrijven voor een opleiding Latijns schrift, al naargelang het Centrum voor Volwassenenonderwijs waar ze zich inschrijven. Bij de totstandkoming van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs was het wel degelijk de bedoeling om inburgeraars ook volledig vrij te stellen van het inschrijvingsgeld, in het geval zij zich inschrijven voor een opleiding Latijns schrift. Deze opleiding is namelijk vaak een noodzakelijke opstap naar een opleiding Nederlands tweede taal, meer bepaald voor anders gealfabetiseerde cursisten die zich nog vertrouwd moeten maken met het Latijns schrift. Aangezien de decreetsbepaling verschillende interpretaties mogelijk maakt, moet de opleiding Latijns schrift nominaal in artikel 109, §3, 6° van het decreet betreffende het volwassenenonderwijs worden opgenomen. Artikel IV.29 Artikel 110 van het decreet Volwassenenonderwijs regelt de oprichting van de DAB ‘Fonds Inschrijvingsgelden Centra voor Volwassenenonderwijs’. Artikel 110, §2 belast het Fonds met het financieel beheer van de inschrijvingsgelden van de Centra voor Volwassenenonderwijs en de middelen ter beschikking gesteld door de onderwijsbegroting. Er dient een aanpassing te gebeuren van artikel 110, §2 om twee redenen: - inzake het financieel beheer dient de mogelijkheid voorzien te worden om een afrekening te maken tussen ontvangsten en vorderingen per Centrum voor Volwassenenonderwijs in de plaats van een afrekening van de totale ontvangsten en een afrekening van de totale vorderingen. - rekening houdend met de wijziging van artikel 110, §3 waarin voorzien wordt dat het Fonds ook dotaties van andere beleidsdomeinen kan ontvangen, dient de tekst “middelen ter beschikking gesteld door de onderwijsbegroting” verruimd te worden. Artikel 100, §3 geeft een overzicht van de middelen die bij het Fonds behoren. Er dient een aanpassing te gebeuren van artikel 110, §3, 1° om twee redenen : - ten gevolge van eventuele besparingsmaatregelen kan de Vlaamse Regering beslissen om een lagere dotatie toe te kennen. Dit gebeurde al voor begrotingsjaar 2009, 2010 en 2011. Een wijziging van het dotatiebedrag werd geregeld door een wijzigend artikel in te schrijven in de jaarlijkse “programmadecreten”. Een wijziging van artikel 110, §3, 1° moet verkomen dat men ook in de toekomst steeds via de jaarlijkse programmadecreten wijzigingen van de dotatie moet aanbrengen in het decreet volwassenenonderwijs; - de mogelijkheid moet voorzien worden om het Fonds met dotaties van andere beleidsdomeinen te spijzen. In het kader van het “Brusselbeleid” ontvangt het Fonds sinds 2008 een dotatie ten laste van programma Beleidsdomein Diensten voor het Algemeen Regeringsbeleid, Coördinatie Brussel, voor de vrijstelling van het betalen van inschrijvingsgelden voor cursisten NT2, die in Brussel woonachtig zijn en die les volgen in een CVO in Brussel. De decretale basis voor het ontvangen van deze middelen ontbreekt momenteel. Zowel bij de controle van de rekeningen 2008 als 2009 maakte het Rekenhof hierover een opmerking.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/41
In de praktijk zal de afdeling Volwassenenonderwijs van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming de afrekening tussen ontvangsten en vorderingen per CVO al toepassen voor het begrotingsjaar 2010 (referteperiode 1 april 2009 tot en met 31 maart 2010). Daarom wordt 1 januari 2010 als ingangsdatum van de wijziging van artikel 110 voorzien. De terugwerkende kracht heeft geen gevolgen voor de Centra voor Volwassenenonderwijs, omdat het slechts om een andere manier van indelen en registeren in de begrotingsdocumenten van de onderwijsoverheid gaat. Artikel IV.30 tot en met IV.37 Het opleidingsaanbod Nederlands tweede taal wordt momenteel geconfronteerd met een capaciteitstekort waardoor cursisten te lang moeten wachten om te kunnen starten met hun opleiding. De Vlaamse overheid voert een aanmoedigingsbeleid ten aanzien van anderstaligen om Nederlands te leren. Een aantal doelgroepen worden zelfs verplicht om Nederlandse taallessen te volgen. Het tekort aan opleidingsplaatsen staat haaks op dat aanmoedigingsbeleid. De Vlaamse overheid heeft dan ook voorzien in een pakket aan maatregelen om de capaciteitstekorten weg te werken. Zo wordt voorzien in de creatie van een pakket aanvullende leraarsuren die de Vlaamse Regering gericht kan inzetten voor het wegwerken van wachtlijsten voor de opleidingen Nederlands tweede taal en in de kleuring van de leraarsuren of VTE die gegenereerd worden met opleidingen Nederlands tweede taal in de centra die beschikken over een wachtlijst. Momenteel heeft elk leer- en studiegebied een vaste deler die bepalend is voor het volume aan leraarsuren en VTE die de centra het volgende schooljaar krijgen. Wanneer de deler verhoogd wordt, daalt de omkadering van de centra voor dat leerof studiegebied. De deler is respectievelijk gelijk voor alle centra voor volwassenenonderwijs en voor alle centra voor basiseducatie, wat maakt dat de onderlinge centra gelijk gefinancierd of gesubsidieerd worden ongeacht het potentieel aan cursisten. Het capaciteitstekort voor het aanbod NT2 situeert zich echter in de centrumsteden en minder in de landelijke regio’s (althans toch bij de Centra voor Volwassenenonderwijs). De maatregel bestaat er uit om de deler globaal voor zowel het leer- als studiegebied Nederlands tweede taal te verhogen. Het gaat om een verhoging van 10 naar 11 voor het leergebied Nederlands tweede taal en van 12 naar 13 voor het studiegebied Nederlands tweede taal. De vrijgekomen middelen worden ingezet in die regio’s waar zich de capaciteitstekorten voordoen. Bovendien kan de overheid bepaalde voorwaarden koppelen aan de aanwending van deze middelen, zodat een maximale efficiënte inzet in functie van het wegwerken van de wachtlijsten gegarandeerd wordt. Omdat er tot en met het schooljaar 2012-2013 overgangsmaatregelen gelden op de implementatie van het nieuwe financieringssysteem, moeten deze ook van toepassing gemaakt worden op deze maatregel. Daarom wordt er een overgangsmaatregel ingeschreven. Momenteel geldt er een totale vrije aanwending van het pakket aan leraarsuren of VTE dat een centrum ontvangt. Een centrum kan dus de leraarsuren of VTE dat het
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/42
genereert met opleidingen Nederlands tweede taal inzetten voor de organisatie van andere opleidingen. Wanneer zich een wachtlijst voordoet voor het opleidingsaanbod Nederlands tweede taal, is dat niet wenselijk. Daarom wordt voorzien dat de leraarsuren of VTE die gegenereerd zijn door een opleiding Nederlands tweede taal, terug moeten ingezet worden voor de organisatie van een dergelijke opleiding, wanneer zich in het centrum een wachtlijst voordoet. De maatregelen worden in het decreet volwassenenonderwijs ingeschreven, maar worden pas van kracht na een beslissing van de Vlaamse Regering. Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin zich nog wachtlijsten Nederlands tweede taal voordoen. Artikel IV.38 Sinds het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs wordt er in het volwassenenonderwijs geen onderscheid meer gemaakt tussen het beroepssecundair onderwijs en het technisch secundair onderwijs. De opleidingen algemene vorming van het beroepssecundair onderwijs en algemene vorming van het technisch secundair onderwijs worden vervangen door de opleiding aanvullende algemene vorming. Het decreet voorziet in artikel 41, 64, 2° in de mogelijkheid om een diploma van het secundair onderwijs uit te reiken op basis van de opleiding aanvullende algemene vorming, gecombineerd met een certificaat van een bij besluit van de Vlaamse Regering bepaalde diplomagerichte opleiding. Een overgangsmaatregel (artikel 182, §1) garandeert dat in afwachting van het opleidingsprofiel aanvullende algemene vorming de uitreiking van het diploma op basis van de bestaande opleidingen algemene vorming BSO en TSO van kracht blijft tijdens de schooljaren 2007-2008 tot en met 2011-2012. Voor de uitreiking van een diploma secundair onderwijs op basis van de combinatie van een diplomagerichte opleiding met de opleiding aanvullende algemene vorming, maakt het echter niet uit in welke volgorde of welke tijdsspanne deze opleidingen gevolgd worden. Het is dus niet noodzakelijk dat de cursist eerst een certificaat van een diplomagerichte opleiding behaalt en vervolgens de opleiding algemene vorming BSO3 of TSO3 met vrucht beëindigt. Voor cursisten die eerst een certificaat van de opleiding algemene vorming BSO3 of TSO3 behalen en pas over enkele jaren een diplomagerichte opleiding volgen, is het echter belangrijk dat ook na 2011-2012 de mogelijkheid tot uitreiking van het diploma secundair onderwijs op basis van deze combinatie van kracht blijft.
HOOFDSTUK VI. CENTRA VOOR LEERLINGENBEGELEIDING Artikel VI.1 Zie memorie van toelichting bij artikel II.1. Artikel VI.2, X.11 De artikelen 48 en 49 van het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding, bevatten de rechtsgrond om aan de personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding een salaris toe te kennen, evenals een decretale rechtsgrond om de bekwaamheidsbewijzen voor voormelde personeelsleden vast te leggen.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/43
Beide elementen zijn echter ook vervat in artikelen die de administratieve en geldelijke rechtspositie regelen voor de personeelsleden aangesteld in onderwijsinstellingen die door de Vlaamse overheid gefinancierd of gesubsidieerde worden. Het gaat meer bepaald om: - de artikelen IX.1 tot en met IX.10 van het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII - Mozaïek die de rechtsgrond voor de geldelijke rechtspositie vastleggen; - de artikelen X.39 tot en met X.43 van het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV die de rechtsgrond voor de bekwaamheidsbewijzen vastleggen en bepaalde bevoegdheden naar de Vlaamse Regering delegeren. Artikel 48, §1 is bijgevolg een overbodig artikel en kan dus worden geschrapt. De bepaling in artikel 49 dat de Vlaamse Regering het salaris bepaalt, is vastgelegd in het onderwijsdecreet XIII en kan hier dus worden geschrapt. Artikel 48, §2 bepaalt dat een directeur van een CLB pas rechtmatig kan worden aangesteld, als hij naast het vereiste niveau van diploma ook nog eens een door de Vlaamse Regering erkende bijkomende vorming in zake leidinggeven kan voorleggen. De inhoud van de verplichte specifieke vorming wordt vervolgens verder in detail uitgewerkt in een besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003. Dit besluit bepaalt ondermeer dat deze specifieke vorming minimaal 100 uren moet omvatten en geeft ook tot in detail weer wat die vorming minimaal allemaal moet omvatten. Daarnaast wordt van de directeur CLB nog eens geëist dat hij na zijn aanstelling per schooljaar permanent een bijkomende vorming aantoont met betrekking tot leidinggeven en leerlingenbegeleiding en dit a rato van ten minste drie dagen of 20 uur per schooljaar. Zonder deze vereisten komt een directeur van een CLB niet in aanmerking voor de toekenning van een salaris of voor de extra toelage onder de vorm van een nietverworven salarisschaal (mandaatvergoeding). De bepaling van artikel 48 in zake de vereiste specifieke vorming en de gedetailleerde omschrijving van deze vorming in het uitvoeringsbesluit, zijn niet conform de principes die binnen de rest van onderwijs van kracht zijn voor gelijkaardige functies. In alle andere onderwijsniveaus (basis-, secundair, deeltijds kunst- en volwassenenonderwijs) wordt nergens van een directeur geëist dat hij een aparte door de overheid erkende opleiding volgt om zijn of haar leidinggevende capaciteiten aan te tonen, laat staan dat dit een eis is om in aanmerking te komen voor een salaris of extra toelage onder de vorm van een niet-verworven salarisschaal. De selectie van leidinggevende functies wordt in deze situaties tot op heden ook ten volle overgelaten aan het schoolbestuur van het personeelslid. Recent werd daarenboven nog een maatregel getroffen om het schoolleiderschap kwalitatief te bevorderen (Punt 3.1.4 van cao VIII van 5 oktober 2006), het zgn. opleidingsfonds voor directeurs. Via dit opleidingsfonds – waarvan de modaliteiten in een besluit van de Vlaamse Regering van 6 maart 2009 zijn vastgelegd - worden extra nascholingsmiddelen toegekend voor directeurs, met een nadruk op recent
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/44
aangestelde directeurs. De middelen die via dit besluit worden toegekend, zijn ook bedoeld voor de directeurs van de centra voor leerlingenbegeleiding. Artikel 48, §2 staat uiteindelijk haaks op voormeld ingevoerde besluit betreffende het opleidingsfonds dat het initiatief tot dergelijke vorming, evenals de inhoud, overlaat aan het schoolbestuur van het personeelslid. Meteen wordt ook artikel 48 geschrapt, waardoor de aanstelling van een directeur in een CLB op dezelfde leest geschoeid als in de verschillende onderwijsniveaus. (artikel X.11 ) Artikel VI.3 In afwachting van de geplande hertekening van het CLB-landschap en de versterking van de scholengemeenschappen wordt er voor de periode 2012-2013 tot 2013-2014 voorzien in een regeling die analoog is aan de uitzondering die in zake rationalisatie geldt in het basisonderwijs. CLB’s die niet voldoen aan de rationalisatienormen, blijven eenmalig verder gefinancierd of gesubsidieerd. Artikel VI.4 Dit artikel geeft uitvoering aan het eerste lid van punt 2.5 van cao IX. Personeelsleden die zitting hebben in lokale inspraakorganen opgericht door of krachtens een wet of een decreet, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. De bepaling in punt 2.5 van cao IX heeft als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. De afdeling wetgeving van de Raad van State stelt dat de retroactieve invoering van regelgeving enkel te verantwoorden is bij wijze van uitzondering en dat er dan zeker zorg voor moet worden gedragen dat de maatregelen de algemene rechtszekerheid en individuele rechten worden geëerbiedigd. Omdat het hier gaat om een maatregel die een bepaling uit een collectieve arbeidsovereenkomst uitvoert, kan alleszins worden aangegeven dat de algemene rechtszekerheid en individuele rechten niet in het gedrang komen. De ingevoerde maatregel geldt immers voor alle betrokken personeelsleden en houdt ook een verbetering in ten opzichte van hun huidige toestand. Ook voor de betrokken inrichtende machten is de algemene rechtszekerheid gegarandeerd, omdat zij al tijdig op de hoogte zijn van de getroffen maatregelen via het protocol van cao IX dat na ondertekening algemeen beschikbaar werd gesteld. Daarnaast is het zo dat de representatieve vertegenwoordigers van de schoolbesturen en het Gemeenschapsonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap nauw werden betrokken bij de totstandkoming van cao IX en dat zij bij het afsluiten van de cao, met uitzondering van het Gemeenschapsonderwijs, een nota van inhoudelijke afstemming hebben neergelegd.
HOOFDSTUK VII. ONDERWIJSINSPECTIE EN PEDAGOGISCHE BEGELEIDINGSDIENTSTEN Artikel VII.1 Het decreet kwaliteit in onderwijs van 2009 bepaalt dat ten minste eenmaal om de zes jaar, en voor het eerst tijdens het schooljaar 2011-2012, de werking van de
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/45
pedagogische begeleidingsdiensten, de permanente ondersteuningscellen en het Samenwerkingsverband Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten vzw (SNPB vzw) geëvalueerd wordt. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door een door de Vlaamse Regering samengestelde commissie, op basis van een eveneens door de Vlaamse Regering opgesteld beoordelingskader. Deze evaluatie wordt eenmalig met een jaar uitgesteld tot het schooljaar 2012-2013. Dit laat de pedagogische begeleidingsdiensten toe om hun eerste driejaarlijkse beleidsplan 2009-2012 volledig te realiseren, alvorens geëvalueerd te worden. Het is bovendien niet aangewezen dat deze evaluatie, inclusief de werklast die dit voor de pedagogische begeleidingsdiensten met zich zal meebrengen, zou samenvallen met de arbeidsintensieve werkzaamheden in 2011-2012 rond de voorbereiding van hun volgend beleidsplan 2012-2015. Uitstel met één jaar biedt bovendien de mogelijkheid om het beoordelingskader grondig voor te bereiden. De evaluatie van de pedagogische begeleidingsdiensten zal dus zonder meer plaats vinden in het schooljaar 2012-2013. Artikel VII.2, VII.3 Zie de memorie van toelichting bij artikel IX.1. HOOFDSTUK VIII. STUDIEFINANCIERING Artikel VIII.1 Bepaald wordt dat schuldeisers die een welbepaalde schuldvordering hebben ten opzichte van een begunstigde van studiefinanciering, bevoorrecht kunnen zijn. Dit is echter enkel het geval, voor zo ver de schuld rechtstreeks en uitsluitend betrekking heeft op gedane uitgaven in het kader van de doelstelling van studiefinanciering. De schulden moeten dus aangegaan zijn om te voorzien in het levensonderhoud van de leerling (niet diens ouders), of diens studiekosten. Schulden die niet uitsluitend het levensonderhoud van de leerling dienen, komen niet in aanmerking. Schuldvorderingen zoals de levering van water, gas, elektriciteit en huur, komen dus niet in aanmerking, wanneer de leerling niet de enige begunstigde van de levering van goederen of diensten was. Dankzij deze bepaling worden o.a. scholen, die geconfronteerd worden met onbetaalde schoolfacturen, geholpen om hun dreigend financieel verlies te recupereren, wanneer de ouders van het betrokken kind opgenomen zijn in een collectieve schuldenregeling. Dit decretale voorrecht neemt dezelfde rangorde in als artikel 19, 5° van de hypotheekwet, aangezien het hiermee nauw aansluit: de levering van levensmiddelen gedurende een periode van zes maanden is immers vandaag al bevoorrecht. Artikel VIII.2 Rekening houdend met het grote belang van kleuterparticipatie, moet een kleuter voldoende naar school gaan om in aanmerking te komen voor een schooltoelage. Het aantal halve schooldagen dat een kleuter aanwezig moet zijn, loopt op met de leeftijd van de kleuter. Tegelijk werden de aanwezigheidsdrempels zo vastgelegd dat de gebruikelijke afwezigheden wegens ziekte en andere redenen, geen probleem opleveren op het vlak van de schooltoelage. Bovendien verliest men pas het recht op de schooltoelage, als de kleuter twee schooljaren op rij onvoldoende aanwezig was.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/46
Vastgesteld wordt echter dat deze bepaling in uitzonderlijke gevallen toch leidt tot het verlies van de schooltoelage, waar dat niet de bedoeling is geweest. Dit is met name het geval, wanneer kleuters chronisch ziek zijn, of het kind in het kader van zijn ontwikkeling professionele begeleiding van paramedici of van een private of publieke instelling (logopedie, kinesitherapie, kinderopvang voor kinderen die nog niet voltijds naar school kunnen, …) ontving. Als het attest opgesteld wordt door een arts of een paramedicus, moet uiteraard niet vermeld worden welke medische aandoening het kind precies heeft. Wanneer het attest uitgaat van een instelling, moet wel aannemelijk gemaakt worden dat een dienst verleend werd ter bevordering van de ontwikkeling van het kind, zonder dat de instelling uiteraard persoonlijke of concrete informatie moet prijsgeven over de diensten die het kind in de praktijk ontvangt. Het gaat enkel om kleuters waarbij het onvoldoende naar school gaan kan toegeschreven worden aan een bepaalde aandoening, die de onmiddellijke oorzaak is van het niet voldoende naar school gaan. De bestaande voorwaarden in zake het aantal halve dagen verplichte aanwezigheid (100, 150, 185 of 220) laten immers al een voldoende marge voor afwezigheden veroorzaakt door de gebruikelijke kinderziekten. Teneinde te vermijden dat in deze gevallen ongewild overgegaan moet worden tot administratieve terugvorderingen door het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming, voor het schooljaar 2009-2010 (het eerste schooljaar dat teruggevorderd kan worden), dient de bepaling al in werking te treden op 1 september 2009. Deze retroactieve bepaling werkt in het voordeel van de betrokken ouders die kunnen rekenen op bijkomende rechten, en is bijgevolg toelaatbaar. Voor deze bepalingen zijn er geen lopende procedures bij rechterlijke instanties, waarop de terugwerkende kracht dus niet kan ingrijpen. Artikel VIII.3 Uit de praktijk blijkt dat sommige studenten vandaag studiefinanciering ontvangen voor het behalen van twee masterdiploma’s, door de betrokken masteropleidingen gelijktijdig maar halftijds te volgen. Het huidige decreet staat immers toe dat men voor het behalen van een masterdiploma meer studiepunten mag verwerven, dan de opleiding telt. De bedoeling hiervan is om het mogelijk te maken dat studenten zich – na enige studievoortgang behaald te hebben – alsnog kunnen heroriënteren. Door de maximale grens van het aantal verworven masterstudiepunten te laten dalen tot dertig, blijft een heroriëntering naar verwante masteropleidingen mogelijk. Tegelijk zorgt die daling er echter voor dat het niet langer mogelijk is om met behoud van studiefinanciering twee masterdiploma’s te behalen. Artikel VIII.4 Men moet uiterlijk 1 juni van het betrokken school- of academiejaar, een aanvraag voor een studietoelage indienen. De doelstelling van studiefinanciering is immers om studiekosten van dat betrokken school- of academiejaar te dragen. Dit is echter niet meer het geval, wanneer men na 1 juni een aanvraag indient: enerzijds zijn de studiekosten van dat studiejaar op dat ogenblik grotendeels of volledig achter de rug, anderzijds zal de aanvrager zijn studiefinanciering pas ontvangen, wanneer het bedoelde jaar al afgelopen is.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/47
Door de termijn waarbinnen de ouders een aanvraag moeten indienen, te verkorten, ontstaat de mogelijkheid om de dossierbehandeling van aanvragen voor het nieuwe studiejaar vroeger te doen starten. Het wordt meer bepaald mogelijk om al vanaf 1 augustus een aanvraag in te dienen, zodat nog meer mensen betaald zullen worden bij de start van het nieuwe schooljaar, wanneer de studiekosten het hoogst zijn. Er zal een uitgebreide informatiecampagne opgestart worden om burgers op de hoogte te brengen van deze nieuwe termijnen. Naast een algemene campagne zullen burgers die het afgelopen school-/academiejaar pas na 1 mei een aanvraag indienden, aangeschreven worden. Artikel VIII.5, VIII.6 Met het oog op de rechtszekerheid leggen deze artikelen een grens in de tijd vast waarna een dossier niet langer kan worden heropend. HOOFDSTUK IX. RECHTSPOSITIE ONDERWIJSPERSONEEL AFDELING I. EN II. DECRETEN RECHTSPOSITIE Artikel IX.1, IX.16 Deze artikelen geven uitvoering aan punt 3.3 van cao IX. Inrichtende machten moeten voor hun personeelsleden een verzekering burgerlijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand afsluiten met als doel hun personeelsleden in het kader van de uitoefening van hun functie te verzekeren voor het geval dat: - hun burgerlijke aansprakelijkheid in het gedrang komt; - zij gevat worden door een juridische procedure. Indien scholen deze verplichting niet naleven, moeten zij de kosten die het personeelslid ten gevolge van het ontbreken van de verzekering zelf moet dragen, ten laste nemen. De polis moet vlot raadpleegbaar zijn voor de personeelsleden. Wanneer een personeelslid zelf, ten laste van een derde, schadevergoeding eist voor fysieke of materiële of de daaruit voortvloeiende morele schade die het personeelslid heeft opgelopen tijdens het uitvoeren van zijn ambt of die een gevolg is van het feit dat het personeelslid dat ambt uitoefent, en voor zover de hiervoor vernoemde verzekeringen niet volstaan, zal de inrichtende macht instaan voor de juridische bijstand. De inrichtende macht kan het nodige doen om zich hiertegen te verzekeren. De bedoelde derde is logischerwijze niet de inrichtende macht of een van haar leden. Artikel IX.2, IX.17 Deze artikelen geven uitvoering aan punt 3.1 en 3.2 van cao IX. Omdat van personeelsleden niet mag worden verwacht dat ze voor het uitvoeren van hun opdracht kosten maken en hiervoor niet worden vergoed, stelt de inrichtende macht de personeelsleden de middelen ter beschikking die zij nodig hebben om hun opdracht uit te voeren. Extra kosten die een personeelslid in het kader van zijn opdracht maakt, worden door de inrichtende macht vergoed, als de directeur vooraf toestemming heeft gegeven om die kosten te maken. Middelen waarvoor de kosten gedragen werden door de inrichtende macht, blijven eigendom van de inrichtende macht.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/48
Personeelsleden die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met hun eigen wagen, moto of bromfiets, hebben recht op de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat jaarlijks bepaald wordt voor de federale ambtenaren. Dit bedrag kan door de inrichtende macht met maximum 10 % worden verminderd, indien ze daarnaast een omniumverzekering heeft afgesloten voor dienstverplaatsingen. Als overgangsmaatregel mogen de inrichtende machten, - tot 1 januari 2012, het bedrag van de kilometervergoeding beperken tot 70 % van de kilometervergoeding waarop de federale ambtenaren recht hebben; - tot 1 januari 2013, het bedrag van de kilometervergoeding beperken tot 85 % van de kilometervergoeding waarop de federale ambtenaren recht hebben. Personeelsleden die in opdracht van de inrichtende macht verplaatsingen maken met het openbaar vervoer genieten bij de inlevering van het vervoerbewijs de volledige betaling van de erop vermelde bedragen. Verplaatsingen per trein worden terugbetaald tegen het tarief 2de klas. Deze regeling kan niet in de plaats komen van beslissingen van inrichtende machten waar de kilometervergoeding van de personeelsleden al hoger is dan door deze cao wordt bepaald. De punten 3.1 en 3.2 van cao IX hebben als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. De afdeling wetgeving van de Raad van State stelt dat de retroactieve invoering van regelgeving enkel te verantwoorden is bij wijze van uitzondering en dat er dan zeker zorg voor moet worden gedragen dat de maatregelen de algemene rechtszekerheid en individuele rechten worden geëerbiedigd. Omdat het hier gaat om een maatregel die een bepaling uit een collectieve arbeidsovereenkomst uitvoert, kan alleszins worden aangegeven dat de algemene rechtszekerheid en individuele rechten niet in het gedrang komen. De ingevoerde maatregel geldt immers voor alle betrokken personeelsleden en houdt ook een verbetering in t.a.v. hun huidige toestand. Ook ten aanzien van de betrokken inrichtende machten is de algemene rechtszekerheid gegarandeerd, omdat zij al tijdig op de hoogte zijn van de getroffen maatregelen via het protocol van cao IX dat na ondertekening algemeen beschikbaar werd gesteld. Daarnaast wil ik er ook op wijzen dat de representatieve vertegenwoordigers van de inrichtende machten en het GO!-Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap nauw werden betrokken bij de totstandkoming van cao IX en dat zij bij het afsluiten van deze cao, met uitzondering van het GO!, een nota van inhoudelijke afstemming hebben neergelegd. Artikel IX.3, IX.4, IX.5, IX.7 Deze artikelen geven uitvoering aan punt 4.1.1 en 4.1.3 van cao IX. Door deze aanpassing zal in het GO! - onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap de raad van bestuur, net zoals de inrichtende macht in het gesubsidieerd onderwijs, alle vacante betrekkingen moeten vacant verklaren. Om personeelsleden vlotter een vaste benoeming te laten verwerven wordt de betrekking van een personeelslid dat definitief arbeidsongeschikt wordt verklaard ingevolge een beslissing van Medex of van de arbeidsgeneesheerpreventieadviseur, definitief vacant op het ogenblik dat het personeelslid ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/49
Het gaat daarbij om de betrekkingen van personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking n.a.v. de volgende situaties: - het personeelslid is na uitputting van zijn ziekteverlof definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel geschikt bevonden om onder bepaalde voorwaarden te worden tewerkgesteld (artikel 5, §1bis van het onderwijsdecreet III); - het personeelslid is door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen en wordt definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen (artikel 5, §1ter van het onderwijsdecreet III); - het personeelslid dat in het kader van een procedure van re-integratie door de arbeidsgeneesheer-preventieadviseur definitief arbeidsongeschikt is verklaard om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel voldoende geschikt wordt bevonden om een andere functie uit te oefenen (artikel 5, §1quater van het onderwijsdecreet III). Dit principe geldt eveneens voor de betrekkingen van de personeelsleden die op het ogenblik van het van kracht worden van de maatregel al ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking wegens een van de drie voorgaande redenen. De betrekking die ingevolge voormelde terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking vacant wordt vóór 15 april, moet eveneens in de vacantverklaring worden opgenomen. Om toe te laten dat de bepaling van cao IX al impact heeft op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 wordt een uitzondering ingevoegd op de gangbare periode van vacantverklaring en mededeling van deze vacantverklaring. Zo moet de raad van bestuur van een scholengroep alle betrekkingen vacant verklaren die op 15 september 2011 vacant zijn en deze vacantverklaring uiterlijk 15 oktober 2011 openbaar maken. De vacantverklaring die plaatsvond op basis van de betrekkingen van 15 april 2011, wordt daardoor tenietgedaan. Artikel IX.6 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 4.1.2 van cao IX. Conform artikel 37, § 2 van het decreet rechtspositie personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs krijgen personeelsleden die een vaste benoeming aanvragen, deze benoeming, als ze de enige kandidaat zijn. De regel dat deze benoeming kan geweigerd worden mits een gemotiveerde afwijzing wordt geschrapt. Deze benoeming kan enkel en alleen geweigerd worden, als het betrokken personeelslid als laatste definitieve evaluatie een evaluatie “onvoldoende” heeft gekregen, zoals in het decreet rechtspositie al is bepaald bij de benoemingsvoorwaarden waar een kandidaat aan moet voldoen. Artikel IX.8, IX.24 Deze artikelen verduidelijken de rechten en plichten van de personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld voor doorlopende duur of die vastbenoemd en geaffecteerd zijn in een instelling die voor het eerst tot een scholengemeenschap toetreedt, die van scholengemeenschap wijzigt of die uit een scholengemeenschap treedt. Bij de toetreding van een instelling tot een scholengemeenschap - voor de eerste keer of door wijziging van scholengemeenschap - behoudt het personeelslid dat in de loop van het schooljaar dat voorafgaat aan de toetreding tijdelijk is aangesteld voor
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/50
doorlopende duur, alle rechten die aan deze tijdelijke aanstelling zijn verbonden en dit in alle instellingen van de scholengemeenschap. Dit betekent dat het personeelslid in eerste instantie zijn aanstelling van doorlopende duur behoudt in de instelling die tot de scholengemeenschap toetreedt, voor zoverre zijn betrekking in stand kan worden gehouden, maar ook dat het personeelslid vanaf het ogenblik dat de instelling tot de scholengemeenschap toetreedt in alle instellingen van die scholengemeenschap het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft. Voor een personeelslid dat op de vooravond van de toetreding tot een scholengemeenschap in de instelling vastbenoemd en geaffecteerd is, betekent dit dat het personeelslid alle rechten en plichten behoudt die aan zijn vaste benoeming en affectatie in die instelling zijn verbonden. Als het personeelslid deeltijds vastbenoemd is, betekent dit dat hij recht heeft op uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengemeenschap zoals bepaald in het decreet rechtspositie. Dit houdt ook in dat het personeelslid dus het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft in alle instellingen van de scholengemeenschap voor de opdracht waarvoor hij niet is vastbenoemd. Bij de uittreding van een instelling uit een scholengemeenschap behoudt het personeelslid dat in de loop van het schooljaar dat voorafgaat aan de uittreding tijdelijk is aangesteld voor doorlopende duur, alle rechten die aan deze tijdelijke aanstelling zijn verbonden en dit in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren. Dit betekent dat het personeelslid in eerste instantie zijn aanstelling van doorlopende duur behoudt in de instelling die uit de scholengemeenschap treedt, voor zoverre zijn betrekking in stand kan worden gehouden, maar ook dat het personeelslid vanaf het ogenblik dat de instelling uit de scholengemeenschap treedt in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft. Voor een personeelslid dat op de vooravond van de uittreding uit een scholengemeenschap in de instelling vastbenoemd en geaffecteerd is, betekent dit dat het personeelslid alle rechten en plichten behoudt die aan zijn vaste benoeming en affectatie in die instelling zijn verbonden. Als het personeelslid deeltijds vastbenoemd is, betekent dit dat hij recht heeft op uitbreiding van zijn vaste benoeming in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren, zoals bepaald in het decreet rechtspositie. Dit houdt ook in dat het personeelslid dus het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur heeft in alle instellingen van de scholengroep/inrichtende macht die niet tot een scholengemeenschap behoren voor de opdracht waarvoor hij niet is vastbenoemd. In artikel IX.24 wordt voor het gesubsidieerd onderwijs een correctie aangebracht op de data die bij een wijziging van scholengemeenschap moeten worden gehanteerd met betrekking tot het meedelen van de vacante betrekkingen met het oog op vaste benoeming op 1 januari. De inrichtende machten die instellingen in de betrokken scholengemeenschap hebben, moeten aldus bij een wijziging van de scholengemeenschap de betrekkingen die vacant zijn op 15 september meedelen, als vacante betrekkingen met het oog op vaste benoeming en dit uiterlijk voor 15 oktober openbaar maken in de scholengemeenschap.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/51
Door de data aan te passen, sluit dit nauwer aan bij de reaffectatiebewegingen die in de scholengemeenschap uiterlijk op 15 september moeten plaatsvinden en tegelijk wordt een extra moment van informatievergaring vermeden. Een scholengemeenschap moet immers met het oog op de reaffectatieverplichtingen alle vacatures melden aan de reaffectatiecommissie. Dit betekent dat op dat ogenblik alle vacante betrekkingen gecentraliseerd moeten worden en dat de scholengemeenschap dus op 15 september, bij het afsluiten van de reaffectatieverplichtingen, over alle (resterende) vacante betrekkingen beschikt. Door deze datum te hanteren, wordt ook vermeden dat in de scholengemeenschap een maand later nogmaals alle vacante betrekkingen moeten worden verzameld. Artikel IX.9, IX.11, IX.22, IX.23 Een recente aanpassing van de decreten rechtspositie via het onderwijsdecreet XX maakt het mogelijk dat een preventieve schorsing kan gepaard gaan met een afhouding van salaris. De artikelen waarin wordt bepaald dat een personeelslid beroep kan aantekenen tegen een preventieve schorsing, worden nu aangevuld met de verduidelijking dat een personeelslid dat dergelijke sanctie oploopt, naast beroep tegen de preventieve schorsing, ook beroep kan aantekenen tegen de afhouding van salaris op zich. Ook de kamers van beroep krijgen uitdrukkelijk de bevoegdheid om zich over dergelijk beroep tegen de afhouding van salaris te buigen. Tenslotte wordt verduidelijkt dat een kamer van beroep de bevoegdheid heeft om een tuchtstraf te bevestigen, te vernietigen of te beperken. Artikel IX.15 Zie de memorie van toelichting bij artikel II.1. Artikel IX.10 Net als op andere plaatsen in decreten rechtspositie worden de artikelen met betrekking tot de tuchtstraf afhouding van het salaris in beide decreten rechtspositie op elkaar afgestemd. Nu kan de tuchtoverheid in het gemeenschapsonderwijs overgaan tot een afhouding van salaris gedurende minimum 1 maand en maximum 12 maanden, waar dezelfde tuchtstraf in het gesubsidieerd onderwijs voor maximum 6 maanden kan worden toegepast. Door deze aanpassing wordt een ongelijke behandeling weggewerkt en kan de tuchtoverheid in alle netten gedurende maximum 6 maanden een deel van het salaris (maximum een vijfde) bij wijze van tuchtstraf afhouden. Artikel IX.12, IX.13, IX.14, IX.19, IX.20, IX.21 De artikelen IX.12 en IX.19 geven uitvoering aan het laatste lid van punt 2.5 van de cao IX. Bij het verdelen van de opdrachten tussen alle personeelsleden moet een inrichtende macht ook rekening houden met de tijd die de betrokken personeelsleden besteden aan hun vertegenwoordiging in lokale inspraakorganen en met de tijd die een vakbondsafgevaardigde, die in de VLOR zetelt of in het volwassenenonderwijs in de decretale stuurgroep, besteedt aan de vergaderingen van voormelde organen.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/52
De bepaling in punt 2.5 moet volgens de cao ingaan op de datum van ondertekening van het protocol, dit is 10 december 2010. De overheid wijkt hier desondanks toch van deze ingangsdatum af en laat de bepaling ingaan op 1 juni 2011. Het artikel voegt in de decreten rechtspositie immers de bepaling in die ingrijpt op de verdeling van de instellingsgebonden opdrachten in de school over diverse personeelsleden. Deze verdeling gebeurt in principe bij het begin van het schooljaar. Moest deze bepaling ingaan op 10 december 2010, dan zou dit betekenen dat een school eventueel haar organisatie opnieuw zou moeten bekijken. Het is echter niet logisch dat deze organisatie in de loop van het lopende schooljaar omwille van deze cao-maatregel opnieuw zou moeten gebeuren. De ingangsdatum wordt dus op 1 juni 2011 geplaatst, zodat de maatregel alleszins geldt vanaf volgend schooljaar en hij aldus ook tijdig in de regelgeving is opgenomen. De artikelen IX.13, IX.14, IX.20 en IX.21 bevatten technische aanpassingen n.a.v. de invoeging van de nieuwe bepaling via de artikelen IX.12 en IX.19. Artikel IX.18 Dit artikel geeft voor het gesubsidieerd onderwijs uitvoering aan punt 4.1.3 en 4.1.4 van cao IX. Om personeelsleden vlotter een vaste benoeming te laten verwerven wordt de betrekking van een personeelslid dat definitief arbeidsongeschikt wordt verklaard ingevolge een beslissing van Medex of van de arbeidsgeneesheerpreventieadviseur, definitief vacant op het ogenblik dat het personeelslid ter beschikking gesteld wordt wegens ontstentenis van betrekking. Het gaat daarbij om de betrekkingen van personeelsleden die ter beschikking worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking n.a.v. de volgende situaties: - het personeelslid is na uitputting van zijn ziekteverlof definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel geschikt bevonden om onder bepaalde voorwaarden te worden tewerkgesteld (artikel 5, §1bis van het onderwijsdecreet III); - het personeelslid is door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen en wordt definitief arbeidsongeschikt verklaard door Medex om zijn ambt verder uit te oefenen (artikel 5, §1ter van het onderwijsdecreet III); - het personeelslid dat in het kader van een procedure van re-integratie door de arbeidsgeneesheer-preventieadviseur definitief arbeidsongeschikt is verklaard om zijn ambt verder uit te oefenen, maar nog wel voldoende geschikt wordt bevonden om een andere functie uit te oefenen (artikel 5, §1quater van het onderwijsdecreet III). Dit principe geldt eveneens voor de betrekkingen van de personeelsleden die op het ogenblik van het van kracht worden van de maatregel al ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking wegens een van de drie voorgaande redenen. De betrekking die ingevolge voormelde terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking vacant wordt vóór 15 april, moet eveneens in de vacantverklaring worden opgenomen. In het gesubsidieerd onderwijs wordt daarenboven de mogelijkheid gecreëerd om, net als in het gemeenschapsonderwijs, een betrekking die vacant wordt ten gevolge van de pensionering of de terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/53
van de titularis tussen 15 april en 1 september van het schooljaar waarin de vacantverklaring plaatsvindt, ook vacant te verklaren met het oog op vaste benoeming op 1 januari van het daaropvolgende kalenderjaar. Om toe te laten dat de bepaling van cao IX al impact heeft op de vaste benoemingen van 1 januari 2012 wordt een uitzondering ingevoegd op de gangbare periode van vacantverklaring en mededeling van deze vacantverklaring. Zo moet de inrichtende macht alle betrekkingen vacant verklaren die op 15 september 2011 vacant zijn en deze vacantverklaring uiterlijk 15 oktober 2011 openbaar maken. De vacantverklaring die plaatsvond op basis van de betrekkingen van 15 april 2011, wordt daardoor tenietgedaan. AFDELING III. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS III Artikel IX.26 Het decreet van 9 april 1992 betreffende het onderwijs III bepaalt in artikel 5 in welke omstandigheden een vastbenoemd personeelslid moet of kan worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking. De paragrafen 1bis, 1ter en 1quater maken het mogelijk dat een personeelslid dat arbeidsongeschikt wordt verklaard, ter beschikking kan worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze bepalingen zijn van toepassingen op de vastbenoemde personeelsleden van het basisonderwijs, het secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het volwassenenonderwijs, de centra voor leerlingenbegeleiding en de pedagogische begeleidingsdiensten. Hetzelfde decreet machtigt de Vlaamse Regering om bij besluit verdere maatregelen te nemen met betrekking tot de gevolgen van een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking (verplichtingen in zake reaffectatie en wedertewerkstelling, financiële gevolgen, …). Deze maatregelen zijn uitgewerkt in het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling van de betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage. Dit besluit is echter met ingang van 1 september 2009 niet meer van toepassing op de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten, zodat vanaf dat ogenblik geen verdere uitvoering kan worden gegeven aan de bepalingen van artikel 5, §1bis tot en met §1quater van het decreet van 9 april 1992. Deze personeelsleden kunnen dus wel ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking, maar niet worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld. Dit betekent dat hun terbeschikkingstelling een negatieve impact kan hebben en kan leiden tot een daling van hun wachtgeld(toelage) of zelfs tot verplichte pensionering. Dit artikel bekrachtigt de toewijzingen die de Vlaamse reaffectatiecommissie tijdens het schooljaar 2009-2010 heeft uitgesproken voor terbeschikkinggestelde personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten. De bepaling dat het voormelde besluit van 29 april 1992 niet meer van kracht is voor de pedagogische begeleidingsdiensten, werd immers met terugwerkende kracht ingevoerd, zodat de Vlaamse reaffectatiecommissie op het ogenblik van de toewijzingen er nog van uitging dat zij ten volle bevoegd was voor de pedagogische begeleidingsdiensten.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/54
AFDELING IV. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XIII Artikel IX.27 De rechtsgrond betreffende de terugbetaling van de kosten van het openbaar vervoer en van de fietsvergoeding in het kader van het woon-werkverkeer wordt voor de personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten in overeenstemming gebracht met de werkwijze die vanaf 1 september 2010 geldt voor alle personeelsleden. De personeelsleden van de pedagogische begeleidingsdiensten hebben voor hun verplaatsingen in het kader van het woon-werkverkeer tussen hun woon- of verblijfplaats en de plaats van tewerkstelling (standplaats) recht op de terugbetaling van de kosten van het openbaar vervoer en van de fietsvergoeding. HOOFDSTUK X. ANDERE BEPALINGEN AFDELING I. LEERLINGENVERVOER Artikel X.1 De regeling over het zonale leerlingenvervoer, dit is het leerlingenvervoer in het buitengewoon onderwijs en uitzonderlijk – namelijk beperkt tot enkele zones – het gewone onderwijs, wordt sinds het decreet van 6 juli 2001 door de minister bevoegd voor Onderwijs en de minister bevoegd voor Mobiliteit samen behartigd. Voorliggend artikel verduidelijkt de precieze taakverdeling tussen beiden. Het beleidsdomein Onderwijs en Vorming, onder bevoegdheid van de minister van Onderwijs, heeft in eerste instantie een aantal beleidsvoorbereidende taken. Het komt de minister van Onderwijs toe om de reglementering uit te werken of aan te passen, te interpreteren en te evalueren. Naast de beleidsvoorbereiding, heeft het beleidsdomein Onderwijs en Vorming eveneens een aantal uitvoerende taken: 1. het ontvangt en behandelt de aanvragen van leerlingen die erkend willen worden als rechthebbende leerling. Deze oefening impliceert enerzijds een onderzoek naar de vraag of de betrokken leerling de dichtstbijzijnde vrije keuzeschool bezoekt. Anderzijds vraagt deze oefening een inschatting van de fysieke en psychische mogelijkheden van de leerling in het buitengewoon onderwijs op het vlak van mobiliteit, en een pedagogische expertise over de typologie in het buitengewoon onderwijs; 2. het zorgt voor de betoelaging van de scholen voor de busbegeleiders die deze scholen in dienst hebben; 3. het zorgt voor de betoelaging van het individueel vervoer. De vervoersmaatschappij De Lijn, aangestuurd door de minister van Mobiliteit, is verantwoordelijk voor de vervoersmatige kant van de beleidsuitvoering. Zij beschikt over de nodige expertise om op de meest efficiënte wijze de routes te bepalen langs de opstapplaatsen van de leerlingen die het beleidsdomein Onderwijs en Vorming als rechthebbend heeft gekenmerkt. Tevens kan zij bepalen welk type van bussen het meest geschikt zijn voor het vervoer van een leerling, rekening houdend met de behoeften van het kind.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/55
De Lijn zal echter niet noodzakelijk alle rechthebbende leerlingen daadwerkelijk naar school vervoeren: in welomschreven gevallen kan het recht op leerlingenvervoer gerealiseerd worden door middel van een betoelaging voor individueel vervoer. Deze voorwaarden worden beschreven in het koninklijk besluit van 7 februari 1974. Andere taken zullen De Lijn en het beleidsdomein Onderwijs en Vorming samen uitvoeren. Het betreft meer bepaald het gezamenlijk overleg met betrekking tot het afstemmen van elkaars werking, de terugkoppeling over het overleg met de verschillende gesprekspartners (in het bijzonder de onderwijskoepels, het GO! en de ouderkoepelverenigingen), en ten slotte de stroomlijning van de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering. Daarnaast zijn beide entiteiten gerechtigd om toezicht uit te oefenen op het leerlingenvervoer: De Lijn in het kader van haar beleidsuitvoering en het beleidsdomein Onderwijs en Vorming in het kader van haar beleidsvoorbereiding enerzijds, en haar beleidsuitvoering met betrekking tot de busbegeleiders en de betoelaging van het individueel vervoer anderzijds. Ook dat toezicht vormt uiteraard het voorwerp van gezamenlijk overleg. AFDELING II. DECREET BETREFFENDE HET ONDERWIJS XIV Artikel X.2 Tot 1 september 2008 waren deelnemersuren de maateenheid voor gerealiseerde onderwijsprestaties voor de basiseducatie. Vanaf 1 september 2008 werd in uitvoering van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs een nieuw financieringssysteem in de basiseducatie ingevoerd, waarbij lesurencursist de nieuwe maateenheid voor gerealiseerde onderwijsprestaties is. In het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs XIV zijn een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot de mogelijke toekenning van middelen voor ICT aan scholen en centra. Ook de centra voor basiseducatie kunnen in aanmerking komen voor ICT-middelen. In artikel 50 van dit decreet is bepaald hoe die middelen moeten verdeeld worden. Momenteel is er een regeling voorzien waarbij de middelen voor de basiseducatie verdeeld worden op basis van deelnemersuren. Gelet op het nieuwe financieringssysteem en de nieuwe maateenheid voor gerealiseerde onderwijsprestaties moet dat gewijzigd worden in lesurencursist. Artikel X.3 Zie de memorie van toelichting bij artikel II.6. AFDELING III. SCHOOLSPORT Artikel X.4 In het kader van het decreet schoolsport wordt een subsidieovereenkomst gesloten met een vereniging, die als doelstelling nastreeft om leerlingen uit het basis- en secundair onderwijs te stimuleren om deel te nemen aan sport- en bewegingsactiviteiten, zowel in georganiseerd verband binnen een sportvereniging, als in los georganiseerd of ongeorganiseerd verband.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/56
De voortgangscontrole van de inhoudelijke werking van deze vereniging wordt toevertrouwd aan een opvolgingsgroep. Het voorgestelde artikel bepaalt de precieze samenstelling van deze opvolgingsgroep. AFDELING IV. VLAAMSE ONDERWIJSRAAD Artikel X.5 Het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse Onderwijsraad bevat geen decretale basis voor de vervanging van verkozen directeurs, op het ogenblik dat er niemand meer kan opgeroepen worden om te zetelen, omdat de lijst van personen die deelnamen aan de verkiezingen, uitgeput is. Deze situatie doet zich momenteel voor in de Algemene Raad. De VLOR vraagt in zijn advies van 27 januari 2011 bij het onderwijsdecreet XXI om in het partcipatiedecreet een bepaling in te voeren die de mogelijkheid biedt om in die omstandigheden een vertegenwoordiger van de directeurs te laten aanduiden Artikel X.6 Dit artikel geeft uitvoering aan punt 2.5 van cao IX. Vakbondsafgevaardigden die zitting hebben in vergaderingen ingericht door de VLOR, hebben het recht hieraan deel te nemen en krijgen daarvoor de nodige dienstvrijstelling. De bepaling in punt 2.5 van cao IX heeft als ingangsdatum de ingangsdatum van de ondertekening van de cao. De datum van ondertekening is 10 december 2010. AFDELING V. OPHEFFINGEN Artikel X.7, X.8, X.9, X.10 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.14. Artikel X.11 Zie de memorie van toelichting bij artikel VI.2 Artikel X.12, X.13 Zie de memorie van toelichting bij artikel III.12. Artikel X.14 Dit artikel is een gevolg van de decretale verankering in artikel V.41 van de in de Europese Richtlijn 2005/36/EC opgenomen principes. Hierdoor zijn de artikelen 1 tot en met 5 van het BVR van 4 februari 2011 niet meer nodig en kunnen deze opgeheven worden.
HOOFDSTUK XI. AUTONOME BEPALINGEN Artikel XI.1, XI.2, XI.3 Zie memorie van toelichting bij artikel IX.2 en IX.17.
onderwijsdecreet 21/ MVT/na onderhandelingen/ 25-2- 2011/57