Raad
R/2722 1 mei 2014
VERSLAG Vergadering:
685e (460e openbare)
Datum en tijd:
25 april 2014, 10.15 uur
Plaats:
SER-gebouw
Aanwezig:
Berg, Berk, Bovenberg, Bouwers, Driessen, Van Geest, Van der Grinten, Hartveld, Heerts, Van Hoek, Hukker, Kamps, Limmen, Nauta, Passchier, Van Praag, RaatsCoster, Rietbergen, Rijnierse, Van Ruiten, Schnabel, Stevens, Tasma, Van Tuinen, Van der Veen, Visser, Wientjes
Voorzitter:
Draijer
Secretariaat:
Timmerhuis; Claassen, De Groot (commissiesecretaris) Van Selm (commissiesecretaris) Kokshoorn en Van Zaal (notulisten)
1.
Opening
De voorzitter opent de vergadering met een woord van welkom, in het bijzonder gericht tot de drie nieuwe raadsleden: de heer Paul Schnabel aan de kroonledenkant, de heer Jan van Hoek aan werkgeverszijde en de heer Willem Jelle Berg die namens het CNV deel uitmaakt van de werknemersgeleding. Het is enige tijd geleden dat de raad bijeen was, wat geenszins betekent dat het rustig is aan het SER-front. Er lopen zeer vele trajecten in vele varianten en vele tijdlijnen. Vandaag liggen er twee adviezen voor ter bespreking en ter vaststelling. 2.
Ingekomen stukken en mededelingen Overzicht mededelingen, ontvangen en verzonden publicaties (R/2713)
Het overzicht geeft de raad geen aanleiding tot vragen en/of opmerkingen en wordt voor kennisgeving aangenomen. 3.
Verslag van de 684e (459e openbare) vergadering d.d. 20 augustus 2013 (R/2714)
Het verslag geeft geen aanleiding tot vragen en/of opmerkingen en wordt ongewijzigd vastgesteld. 4.
Actualiteiten
Van dit agendapunt wordt geen gebruik gemaakt door de aanwezige raadsleden.
2
5. 5.1
Financiële en bestuurlijke zaken SER-financiën
-
Ontwerp Financieel Jaarverslag 2013 (R/2715) Besluit vaststelling baten en lasten 2013 SER (R/2715a) Verordening wijziging van de begroting van baten en lasten 2013 (R/2715b)
Het Financieel Jaarverslag 2013 geeft de raad geen aanleiding tot vragen en/of opmerkingen. De raad stelt de rekening van baten en lasten SER unaniem vast en stemt in met wijziging van de begroting van baten en lasten SER 2013.
5.2 -
SER-bestuurlijk Wijziging algemeen machtigingsbesluit (R/2716) Wijziging van Reglement van orde van de raad (R/2717)
De raad besluit unaniem tot de voorgestelde wijzigingen.
6.
Ontwerpadvies Discriminatie werkt niet! Advies over het tegengaan van discriminatie bij de arbeid (R/2718)
De voorzitter nodigt de rapporteur van de commissie van voorbereiding, mevrouw Nauta, en mevrouw Claassen – naast de heer De Groot één van de bij het advies betrokken secretarissen – uit om aan de bestuurstafel zitting te nemen. Ter inleiding brengt mevrouw Nauta het volgende naar voren. Iedereen heeft vooroordelen. Als aan mensen het woord ‘doelgericht’ wordt voorgelegd associeert bijna iedereen dat begrip, helaas vrijwel automatisch, met de man, terwijl men bij het woord ‘zorgzaam’ vrijwel altijd onmiddellijk denkt aan een vrouw. Dat laat onverlet dat men wéét dat er veel doelgerichte vrouwen en zorgzame mannen zijn. Die vooroordelen, door sommigen geduid als mindbugs, zijn er nu eenmaal. In een mooie column die Bernard Wientjes schreef voor de Stichting Talent naar de Top, schrijft hij dat mensen geneigd zijn om bij werving en selectie toch vooral soortgenoten te kiezen. Dat beeld komt ook naar voren in een wetenschappelijk artikel over een retailorganisatie in Amerika waar alleen maar lange witte mannen werken omdat lange witte mannen geneigd zijn om lange witte mannen te rekruteren. Zoals gezegd is iedereen behept met vooroordelen. Het is niet onze bedoeling dat dat tot discriminatie leidt, maar toch gebeurt dat ontzettend vaak. Een voorbeeld daarvan is dat wij soms geneigd zijn om iemand af te wijzen alleen maar op basis van een buitenlandse achternaam. Dat is terecht bij wet verboden want zo’n buitenlandse achternaam zegt namelijk helemaal niets over iemands capaciteiten. En het is niet zo leuk voor werknemers want die maken daardoor een kleinere kans op werk – en ook voor werkgevers is het eigenlijk niet zo effectief want daardoor krijgt men niet de juiste persoon op de juiste plek. Uit onderzoek blijkt dat discriminatie bij de arbeid helaas regelmatig voorkomt. Gemeenten doen jaarlijks opgave van door de gemeentelijke antidiscriminatiebureaus ontvangen meldingen. In 2012 bleek bijvoorbeeld dat bij alle gemeenten tezamen bijna 5600 meldingen van discriminatie binnenkwamen, waarvan een kwart ging over discriminatie op de arbeidsmarkt. In een representatieve steekproef onder de Nederlandse beroepsbevolking, gehouden in het kader van SCP-onderzoek, geeft een kwart van de ondervraagden aan wel eens discriminatie te hebben ervaren en dan vooral bij het zoeken naar werk. Dat gebeurt dan vooral op basis van leeftijd, gevolgd door etnische herkomst. Maar toch is het beeld niet compleet, want discriminatie blijkt veel minder vaak officieel gemeld te worden dan te verwachten valt op basis van het SCP-onderzoek. Nader onderzoek wordt aanbevolen om een meer betrouwbaar en valide beeld te krijgen van discriminatie. Nog belangrijker is het om discriminatie bij arbeid actief tegen te gaan. Om dat te kunnen doen, is gekozen voor een positieve insteek en dat is
3
niet voor niets omdat uit onderzoek blijkt dat het veel effectiever is dan de juridische weg. In het advies worden zeven bouwstenen beschreven en spreekster wil trachten de concrete aanbevelingen daaruit te lichten. Ten eerste moet er meer kennis en bewustzijn komen van discriminatie, op alle niveaus maar vooral ook op de werkvloer. Daarom zou het goed zijn als werkgevers ook gebruikmaken van de kennis die het College voor de Rechten van de Mens al heeft. Beschikbaar is een bewezen effectieve training voor het omgaan met mindbugs en vooroordelen, zodat deze niet tot discriminatie leiden. Tweede aanbeveling betreft een Diversiteitscharter, in navolging van het zeer effectief gebleken charter Talent naar de Top, dat speciaal gericht is op vrouwen. Gebleken is dat het talent en de ambitie van vrouwen zichtbaarder worden dankzij dat charter. Uit de monitor Talent naar de Top blijkt bijvoorbeeld ook dat het aantal vrouwen aan de top bij de charterondertekenaars is gestegen van 15 procent in 2008 naar 20 procent in 2012. Dus het werkt. Bij uitbreiding van het charter naar meerdere groepen, is te verwachten dat het personeelsbestand ook diverser wordt. De precieze vormgeving van dat charter – bij voorkeur door sociale partners en overheid samen – schrijft het advies niet voor omdat het succes ervan staat of valt met vrijwillige aansluiting. Men moet zich er eigenaar van gaan voelen. Een derde aanbeveling richt zich op de ondernemingsraad. Die heeft al een wettelijke taak als het gaat om gelijke behandeling, maar kan nog zoveel meer doen. De ondernemingsraad moet er in de eerste plaats voor zorgen dat hijzelf divers is samengesteld, terwijl daarnaast in samenspraak met de bestuurder kan worden opgetrokken in het streven naar meer diversiteit. De beoogde diverse samenstelling van het personeelsbestand kan worden vastgelegd in een ondernemingsovereenkomst en gezamenlijk kunnen OR en bestuurder besluiten om het diversiteitscharter te tekenen. Voor dergelijke initiatieven wil de SERCommissie Bevordering Medezeggenschap een handreiking opstellen. De vierde aanbeveling heeft betrekking op de naleving en handhaving. De commissie van voorbereiding denkt dat de inspectie SZW een grotere rol kan krijgen bij klachten over discriminatie; bijvoorbeeld door bij klachten over discriminatie de betreffende werkgever te laten aantonen dat binnen de onderneming een antidiscriminatiebeleid wordt gevoerd. Blijkt dat niet het geval, dan kan – op straffe van een bestuurlijke boete – verbetering van het beleid worden afgedwongen. Ten slotte denkt de commissie dat diversiteit gebaat is bij leren van elkaar en daarom heeft zij het niet alleen gelaten bij een advies, maar is er ook een omvangrijke toolbox samengesteld met een groot aantal middelen om discriminatie tegen te gaan en diversiteit te bevorderen. Genoemd wordt, bijvoorbeeld, een app van STOOF, de Stichting Opleiding Ontwikkeling Flexbranche. Die app maakt op een speelse manier intercedenten bewust van hun mindbugs en vooroordelen, terwijl daarnaast een instrument wordt ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden gemeten of er daadwerkelijk sprake is van bewuste afname van discriminatie. Het lastige is dat diversiteit nodig is om discriminatie tegen te gaan. Pas wanneer men regelmatig mensen ontmoet die anders zijn, ziet men hen als compleet mens, met oog voor hun talent in plaats van als iemand met een kleurtje, handicap of een andere seksuele voorkeur. Dan vaart men niet meer blind op vooroordelen, maar wordt genuanceerd gekeken naar wat iemand in huis heeft. Spreekster benadrukt nogmaals het belang van het Diversiteitscharter, dat op de langere termijn niet alleen zal zorgen voor minder discriminatie maar ook voor betere bedrijfsprestaties. Alvorens het woord te geven aan de raad, benadrukt de voorzitter dat het voor het voorliggende ontwerpadvies input is gegeven door het College voor de Rechten van de Mens. Een woord van dank daarvoor is op zijn plaats.
4
De heer Bouwers voert het woord namens de vakorganisaties. Als blanke hetero man van midden veertig, begint hij zijn bijdrage met een korte schets van zijn persoonlijke betrokkenheid bij het vandaag aan de orde zijnde thema. Zijn echtgenote, afkomstig uit Iran, heeft een voor- en achternaam die dermate moeilijk zijn dat de meeste Nederlanders er niet eens aan beginnen. Van zeer nabij maakt hij mee hoe zij het ervaart een allochtone vrouw te zijn, afkomstig uit het Midden-Oosten. Vaak wordt zijn vrouw aangesproken alsof zij de Nederlandse taal niet machtig zou zijn. Wat bijvoorbeeld ook opvalt, is dat buitenlandse toeristen in Amsterdam het prettiger vinden om de weg te vragen aan een buitenlander dan aan een Nederlander. Bij elk vliegveld wordt zij eruit gehaald en overstappen op een ander vliegveld is een groot risico, want meestal wordt de volgende vlucht niet gehaald. Ook heeft zij ondervonden wat het betekent om allochtoon te zijn op de arbeidsmarkt. Sollicitaties naar gerenommeerde advocatenkantoren kwamen meestal met een afwijzing terug die begon met ‘geachte heer’. Een proef op de som door dezelfde brief te sturen namens een Laura de Vries, leverde prompt een uitnodiging op. Zij is direct familielid van destijds de sjah van Perzië, en wereldwijd zijn er nog drie personen met dezelfde achternaam als die van sprekers echtgenote. Vanuit historisch besef leek het hun goed om die naam via hun kinderen in stand te houden, maar daarvan is uiteindelijk afgezien omdat spreker en zijn echtgenote zich ervan bewust waren dat zij daarmee hun kinderen op achterstand zouden zetten. Sprekers persoonlijke ervaring maakt duidelijk dat heden ten dage de arbeidsmarkt nog steeds geen gelijke kansen biedt voor iedereen. Om dat te bereiken moeten er stappen worden gezet en daarom is het voorliggende advies ook hard nodig. De FNV, het CNV en ook de VcP – de nieuwe naam van MHP – zeggen met kracht ‘nee’ tegen elke vorm van discriminatie waarbij mensen, omdat zij anders zijn, worden uitgesloten of achtergesteld op de arbeidsmarkt. Of het nu gaat om ouderen, om mensen met een beperking, om migranten of om zwangere vrouwen. Onafhankelijk van afkomst, van geslacht, van geloof, van leeftijd en van seksuele voorkeur verdient iedereen gelijke toegang tot en gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Helaas zijn er nog genoeg voorbeelden. Voor een niet-westerse migrant is vooral de toegang tot de arbeidsmarkt een probleem, zeker voor jongeren. De jeugdwerkloosheid onder deze groep is drie keer hoger. Discriminatie is een van de oorzaken. Te vaak nog wordt iemand niet aangenomen vanwege zijn/haar achternaam, afkomst of religie. Ook zeer recent bereiken de vakorganisaties signalen dat de onvrede onder deze groep toeneemt en dus zeer dringend de aandacht behoeft. Oplossingen zijn een betere begeleiding bij beroepskeuze en toegang tot stage- en leer/werkplekken. In het advies staan daarvan een paar mooie voorbeelden. Voor mensen met een arbeidsbeperking ligt de problematiek weer anders. Zij worden onvoldoende beoordeeld op wat zij wél kunnen. Het is daarom goed dat de afspraken uit het Sociaal Akkoord voor mensen met een arbeidsbeperking worden bevestigd. Bij de LHTB’ers – lesbiennes, homo’s, transgenders en biseksuelen – is vooral de bejegening een probleem. Het is belangrijk dat het advies hiervoor aandacht vraagt. Het zijn vooral de transgenders en de biseksuelen die meer problemen ervaren op de werkplek. Daarom is het ook goed dat hier meer onderzoek naar komt. Bij ouderen spelen vooral stereotypen een rol, waardoor de kans voor werkzoekenden om aan het werk te komen, gering is. Van belang is om deze vooroordelen met kracht te bestrijden en te blijven investeren in deze doelgroep. Vrouwen krijgen minder carrièrekansen, verdienen gemiddeld minder in dezelfde functie en zijn kwetsbaar bij zwangerschap. Dit kan verbeterd worden door het verbreken van stereotype beeldvorming en door bewustwording, bekendheid geven aan de rechten en plichten rondom de regelgeving bij zwangerschap en door verantwoording af te leggen over het beloningsbeleid. Al deze punten hebben een mooie plek gekregen in het advies.
5
Daarnaast vinden de vakbonden het van groot belang dat er meer duidelijkheid komt over wat discriminatie nu eigenlijk is: wat zijn de rechten en plichten hierbij. Discriminerende praktijken moeten worden beboet, de Arbeidsinspectie moet hierop strenger handhaven en haar deskundigheid op dit terrein vergroten. Ook moet de drempel om discriminatie te melden, worden verlaagd en de afhandeling van klachten worden verbeterd. Politie en rechters moeten hierin worden getraind. Belang van dit advies is dat het niet alleen gaat over waar wij tegen zijn, maar ook waar wij voor zijn, namelijk de kracht van diversiteit. Bijzonder blij zijn de vakbonden met de oprichting van het Charter Diversiteit, naar het reeds succesvolle voorbeeld van het charter Talent naar de Top, gericht op het verbeteren van de toegang van vrouwen naar hogere managementfuncties. Een charter dat uitgebreid is naar alle groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Een charter kan een belangrijk instrument zijn in het bevorderen van gelijke behandeling en kansen op de arbeidsmarkt. Uitwerking en verdere organisatie zou een plek kunnen krijgen bij de Stichting van de Arbeid. De overheid zou dit door middel van een startsubsidie moeten faciliteren. Aansluiting bij het charter is vrijwillig, maar niet vrijblijvend. Bedrijven stellen streefdoelen en leggen daarover jaarlijks verantwoording af. De FNV-Netwerkgroepen van wereldburgers, van vrouwen en van LHTB’ers staan in de startblokken om de bedrijven waarin zij werkzaam zijn, te stimuleren om zich bij een dergelijk charter aan te sluiten. Ook de FNV overweegt aansluiting en zij roept de werkgeversorganisaties en de SER op om dit eveneens te doen. Een belangrijk punt in het advies is verbetering en continuering van onderzoek naar discriminatie: meten is weten. Vooral bij werving en selectie wordt nog vaak gediscrimineerd, maar ook bij de toegang tot stage- en leer/werkplekken. Daarover is nu nog veel te weinig bekend en het is belangrijk dat dat in dit advies ook een duidelijke plek heeft gekregen. Ook zien de vakorganisaties kansen door versterking van de rol van de ondernemingsraad; onder andere door het signaleren van misstanden en deze bespreekbaar maken, het geven van voorlichting, het doorverwijzen, het benoemen van vertrouwenspersonen en het agenderen van diversiteit en antidiscriminatie. Belangrijk is hierbij ook dat de ondernemingsraad zelf een afspiegeling is van het personeelsbestand. Tot slot zien de vakbonden ook voor zichzelf een belangrijke rol weggelegd. Zij steunen hun leden bij de aanpak van discriminatie op de werkvloer. Met scholing, maar ook met afspraken over diversiteit in cao’s en straks ook met charterafspraken. De FNV heeft sinds kort diverse netwerken, waaronder het netwerk wereldburgers, het netwerk vrouwen en het netwerk LHTB. Leden die zich betrokken voelen, kunnen zich hierbij aansluiten om samen thema’s aan te pakken en ervoor te zorgen dat hun stem beter wordt gehoord in de vakbeweging, zodat samen met werkgevers en de overheid kan worden gewerkt aan de verbetering van hun positie op de werkvloer en op de arbeidsmarkt. Discriminatie leidt tot tweedeling op de arbeidsmarkt. Werknemers staan onnodig aan de kant of vallen uit, talent blijft onbenut, mensen worden beschadigd en dat moet anders. CNV, VcP en FNV zijn zeer tevreden met de aanbevelingen uit dit advies en zij hopen dat deze zullen bijdragen aan de oplossing van dit hardnekkige probleem. De vakorganisaties danken de leden van de voorbereidingscommissie en alle anderen die hebben bijgedragen aan het voorliggende advies. Namens de werkgeversgeleding voert de heer Van der Grinten het woord. Discriminatie is schadelijk voor mens en maatschappij. Het is bovendien in strijd met de waardigheid van mensen. Dat zijn grote woorden, maar het gaat ook wel over iets. Het gaat om beginselen die universeel zijn en vastgelegd zijn in de hoogste wetten, verdragen en verklaringen. Discriminatie is ook iets dat altijd op de loer ligt, men moet er altijd alert op blijven. Zeker ook, omdat vaak blijkt dat mensen discrimineren zonder zich daarvan bewust te zijn en zonder die bedoeling te hebben. Het is daarom belangrijk dat de SER dit advies uitbrengt en de werkgeversleden onderschrijven dat van harte. De discussie over dit advies
6
heeft nogmaals duidelijk gemaakt hoe lastig het onderwerp discriminatie is. Het advies is gevraagd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Een van de redenen die de adviesaanvraag daarvoor geeft is de volgende: van de 221 zaken die in het College voor de Rechten van de Mens zijn afgedaan in 2011, ging meer dan de helft over het terrein van de arbeid. Dat lijkt spreker echter geen bijzonder overtuigende redenering, het gaat over een te verwaarlozen aantal bij het College en bovendien is het terrein van de arbeid een enorm breed terrein dat de gehele beroepsbevolking van ruim 8 miljoen mensen betreft. Spreker doet niets af aan het belang van dit onderwerp, maar juist daarom: discriminatie is een gevoelig en ingewikkeld vraagstuk waarmee, zeker met de cijfers daarover, zeer zorgvuldig moet worden omgegaan. Ingewikkeld is ook dat deze adviesaanvraag discriminatie en de perceptie van discriminatie bijna op een lijn stelt. Dat is niet terecht; uit de adviesaanvraag bleek dat van de 145 uitspraken van het College voor de Rechten van de Mens die over het terrein van de arbeid gingen, er 65 gegrond werden verklaard. De meerderheid bestond dus blijkbaar uit gevallen van ervaren discriminatie die dat volgens het College niet waren. Het is riskant om perceptie en realiteit hier zo op een lijn te zetten, want het geeft mensen die op de een of andere manier niet de baan of niet het loon krijgen dat zij willen, een alibi om in een slachtofferrol te vervallen. Dat helpt niet om mensen weerbaar te maken. Het leidt de aandacht af van de werkelijke achtergronden, zoals een gebrek aan opleiding of onvoldoende kennis van de Nederlandse taal. Die factoren moeten naast antidiscriminatiebeleid de volle aandacht houden. Als het gaat over discriminatie bij de arbeid, is het gemakkelijk om meteen naar de werkgever te kijken. Die mag zelf niet discrimineren en moet ook in zijn organisatie omstandigheden scheppen waardoor discriminatie wordt voorkomen en dat is natuurlijk volkomen terecht. Maar discriminatie komt voor in alle verhoudingen. Niet alleen die tussen werkgever en werknemer, maar ook tussen leidinggevende en werknemer, werknemers onderling, tussen klanten en werknemers van diezelfde onderneming. Zodoende is men er niet indien er enkel en te eenzijdig naar de werkgever wordt gekeken om daar alle verantwoordelijkheid te stapelen. Dat gebeurt al op te veel, en veel te veel terreinen van het werkgeverschap en daar past naar sprekers mening voorzichtigheid. Het wordt van belang geacht dat actie wordt ondernomen door alle relevante partijen vanaf opvoeders en onderwijs tot en met de overheid zelf. Dat zegt spreker niet om de verantwoordelijkheid van de werkgever weg te duwen, maar om duidelijk te maken dat er meer nodig is dan alleen werkgevers aan te spreken. Dit alles gezegd zijnde, zijn werkgevers overtuigd van een beleid van ondersteuning en verspreiding van goed gedrag. Dit advies kiest die richting en daar zijn de werkgeversorganisaties blij mee. De positieve keerzijde van discriminatie is diversiteit. Diversiteit is voor heel veel succesvolle bedrijven een logisch onderdeel van het personeelsbeleid en met personeelsbeleid bedoelt spreker niet alleen het HRM-beleid van grote bedrijven, maar ook het handelen van kleine. De voorbeelden zijn bekend zoals winkels en horecabedrijven die hun personeelsbestand afstemmen op een klantenpopulatie en grotere technologische bedrijven die bewust innovatie zoeken door de diversiteit van mensen te benutten. Er zijn talloze aansprekende voorbeelden en het enthousiasme van die bedrijven werkt ook vaak aanstekelijk. Dat moet worden benut door die goede voorbeelden te verspreiden. Ook geeft dit advies aan dat een charter, ontwikkeld door de Stichting van de Arbeid, die positieve benadering kan ondersteunen. Werkgevers zijn ook blij dat dit advies niet de weg kiest van meer regelgeving. Het is belangrijk dat bestaande regels goed worden gehandhaafd en daar wijst dit advies ook op. Maar meer regelgeving doet geen recht aan de aard van dit onderwerp. Juridisering is hier een heilloze weg: de regels die er moeten zijn, zijn voorhanden. Meer regels maken is niet meer dan symboolpolitiek. Het gaat hier niet om een simpele verkeersregel zoals rechts houden; het is een ingewikkelde kwestie met veel gezichten en daar heeft het recht zeker een rol, maar die is wat de werkgeversgeleding
7
betreft al uitgekristalliseerd. Genoeg recht en genoeg regels dus, het komt nu aan op het ondersteunen van een goede praktijk. Het tegengaan van discriminatie, gelijke kansen en toegang voor eenieder. Dus ook gelijke kansen op vooruitgang en verbetering en ook gelijke kans op sociale zekerheid als het onverhoopt tegenzit. Respect voor mensen van welke kleur, leeftijd, geslacht, levensovertuiging, afkomst of met welke eventuele beperking dan ook. Geen insiders en outsiders, maar all inclusive. Dat is een maatschappij waar spreker graag aan werkt en deel van uitmaakt. Dit advies biedt daarvoor de bouwstenen om dat gezamenlijk te verwezenlijken. Spreker complimenteert de voorzitter en leden van de commissie van voorbereiding met haar werk en dankt haar rapporteur, mevrouw Nauta, voor haar inleiding en toelichting. Namens de kroonleden brengt de heer Schnabel het volgende naar voren. Er was sprake van enige aarzeling ten aanzien van het oppakken van het onderhavige, maatschappelijk gevoelige thema. Discriminatie is geen prettig thema. Iedereen weet dat discrimineren niet mag en niet hoort te gebeuren en vrijwel altijd denkt men dat zelf níét te doen. Toch maken veel mensen zich, zoals ook opgemerkt door mevrouw Nauta, daaraan op een bepaalde manier schuldig. Daar waar dat niet zou moeten of mogen, wordt toch verschil gemaakt. In de afgelopen weken is gebleken hoe actueel het adviesthema is. Spreker refereert aan de discussies over de wenselijkheid van Marokkanen in Nederland en aan de bizarre handelwijze van een schoonmaakbedrijf in Brabant dat publiekelijk aangaf alleen Hollanders in dienst te willen hebben/nemen. De direct betrokkenen ontkennen uiteraard in alle toonaarden dat er wordt gediscrimineerd, maar in de samenleving worden – ondanks de andere uitleg die eraan wordt gegeven – dergelijke incidenten wel degelijk als zodanig beleefd. De heer Schnabel onderschrijft de lijn die in het advies wordt uitgezet. Evenals voorgaande sprekers is hij van mening dat díé weg vruchtbaarder zal zijn dan die van verdere juridisering, waarmee men terecht zou komen in een zeer ingewikkeld mijnenveld. Het is bijzonder moeilijk om op basis van evidente bewijsvoering te kunnen vaststellen of er sprake is van discriminatie. Het voorliggende advies is naar de mening van spreker zeer positief en actiegericht. Het positieve komt evenwel onvoldoende tot uitdrukking in de negatieve formulering van de titel. Met het advies wil de SER mensen bewustmaken van de gevaren die op het onderhavige terrein dreigen en wil hij mensen aanzetten tot positieve actie om discriminatie te voorkomen, tegen te gaan en snel te redresseren. Als voormalig directeur van het SCP stelt hij met enige trots vast dat veel onderzoek van het Sociaal Cultuur Planbureau een plek in het advies heeft gekregen. Hij kan zich herinneren dat het destijds bijzonder lastig was om goed onderzoeksmateriaal te verzamelen. Aan de hand van bijvoorbeeld fakebrieven zijn, met inzet van acteurs, sollicitatiegesprekken geënsceneerd om te kunnen beoordelen of, en zo ja in welke mate, er sprake was van discriminatie. Dat bleek inderdaad het geval, zij het gelukkig niet op grote schaal. Soms werd er, om overigens ook voor de onderzoekers onverklaarbare gronden, wel degelijk verschil gemaakt. Er wordt gesproken over zeven bouwstenen; spreker telt er in de samenvatting maar zes en vermoedt dat met de zevende bouwsteen gedoeld wordt op meer onderzoek. Vanuit zijn eerdere professie ligt het voor de hand dat hij geen bezwaar heeft tegen nader onderzoek. Het beeld is voor hem evenwel duidelijk. Immers, uit onder meer geregistreerde klachten is inmiddels bekend wáár de problemen zitten en hoe deze – zoals beschreven in het advies – met gerichte actie zouden kunnen worden voorkomen.
8
Niet alle aanbevelingen zijn ‘simpel’ te implementeren omdat het in veel gevallen gaat om (het bevorderen van) een gedragsverandering. Hoewel een charter diversiteit daaraan zonder meer kan/zal bijdragen, zullen de feitelijke (getalsmatige) effecten minder goed gemeten kunnen worden dan het geval was bij het charter Talent naar de top. Spreker herhaalt dat men in de kring van de kroonleden geen voorstander is van verdere juridisering. Dat is niet effectief, niet efficiënt en leidt waarschijnlijk alleen maar tot zeer ingewikkelde discussies die niet bevorderlijk zijn voor het realiseren van de beoogde doelstelling. In het advies blijven naar de mening van spreker twee thema’s wat onderbelicht. Enerzijds de vraag of positieve discriminatie al dan niet gewenst is, waarover recent in Amerika uitspraken zijn gedaan. Anderzijds de vraag in hoeverre ondernemers ongewild gedwongen zijn/worden om te discrimineren (bijvoorbeeld op etnische achtergrond) om aan de eisen van hun opdrachtgever/klant invulling te kunnen geven. Bij de presentatie van het advies moet nadrukkelijk over het voetlicht worden gebracht dat discriminatie méér omvat dan alleen het maken van onderscheid op basis van etnische achtergronden. Het gaat ook om leeftijdsdiscriminatie, om discriminatie op basis van seksuele voorkeur, om discriminatie tussen mannen en vrouwen en om discriminatie op basis van een fysieke handicap. Discriminatie is zelfs aan de orde bij de kansen op een tijdelijk of vast contract. De in het advies aangedragen bouwstenen zorgen voor kennisvergroting. Mensen moeten bewustgemaakt worden van het feit dat ze, ook ongewild en/of onbewust, snel vooroordelen hebben. Er wordt gegeneraliseerd zonder een specifieke situatie in ogenschouw te nemen. Met betere voorlichting, minder stereotypering, een diversiteitscharter en versterking van de rol van de medezeggenschapsorganen kan discriminatie worden aangepakt. Het doet spreker deugd dat er thans – gegeven de actualiteit en de maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp – een uitvoerig en goed onderbouwd SER-advies wordt aangeboden aan de minister van SZW. De voorzitter vraagt de rapporteur om een reactie op het betoog van de verschillende woordvoerders. Om misverstand te voorkomen, benadrukt mevrouw Nauta dat niet zijzelf, maar de heer Grapperhaus voorzitter was van de commissie van voorbereiding. Omdat hij vandaag niet aanwezig kan zijn, neemt zij de rol van rapporteur waar. In reactie op het betoog van de heer Schnabel bevestigt spreekster dat het bij de zevende bouwsteen inderdaad gaat om onderzoek. Wat in het advies wordt aanbevolen, is onderzoek naar die instrumenten die bewezen hebben écht te werken. Onderzoek naar de vraag of, bijvoorbeeld, een ontwikkelde training of app effectief zijn en daadwerkelijk bijdragen aan minder stereotypering en discriminatie. Spreekster dankt werkgevers en werknemers voor hun mooie beschouwingen over het advies, waaruit duidelijk naar voren komt dat er diversiteitsbeleid – en dus een diversiteitscharter – nodig is om discriminatie te bestrijden. Er blijkt geen behoefte aan een reactie in tweede termijn. De voorzitter concludeert dat het voorliggende ontwerpadvies unaniem door de raad wordt vastgesteld. De voorzitter dankt de commissie van voorbereiding en al degenen die een bijdrage hebben geleverd aan de advisering voor de geleverde prestatie.
9
7.
Ontwerpadvies IMVO-convenanten (R/2719)
De voorzitter, zelf voorzitter en rapporteur van de commissie van voorbereiding, nodigt de secretaris, mevrouw Alexandra van Selm uit zitting te nemen aan de bestuurstafel. In zijn inleidend betoog wil de voorzitter op een aantal zaken nader ingaan. Allereerst op het gegeven dat het afsluiten van IMVO-convenanten een complexe materie is, die een oplossing biedt voor een zeer omvangrijk werkveld. In de tweede plaats op het gegeven dat het voorliggende advies ambitieus van aard is. In de derde plaats op het feit dat met het advies (opnieuw) invulling wordt gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de SER, en de SER-commissie MVO in het bijzonder, en aan de rol in de zelfregulering die de SER in het verleden heeft gespeeld, en met dit advies blijft spelen. Het vierde punt dat spreker kort zou willen toelichten, is dat het advies in zijn aanpak weer een mooie uiting is van de vernieuwing. Tot slot zal hij kort stilstaan bij het werkprogramma van de Commissie IMVO. Allereerst het complexe werkveld. Juist deze week is het een week geleden dat zich in Bangladesh een zeer groot arbeidsomstandighedenissue manifesteerde door een dramatisch ongeluk. Er zijn in het afgelopen jaar, met het sluiten van internationale overeenkomsten, grote stappen gemaakt die zo veel mogelijk moeten voorkomen dat die situatie ooit nog voorkomt. Het gaat om overeenkomsten waarbij de spelers in de keten, NGO’s en overheden met elkaar afspraken maken over het voorkomen van soortgelijke situaties. Deze IMVOconvenanten gaan over een nog veel breder werkveld, namelijk over risico’s van kinderarbeid, arbeidsomstandigheden, intimidatie van vakbondsleden of schade aan kwetsbare ecosystemen. Met andere woorden, het gaat nog veel verder dan alleen maar de problemen die in arbeidsomstandigheden in de sector textiel zijn waargenomen in Bangladesh. Het is een breed veld. Het is ook complex, omdat het gaat over een samenwerking tussen spelers in Nederland: bedrijven met vele toeleveranciers en andere internationale spelers die daarnaast nog rekening moeten houden, en samen moeten werken, met overheden die tekortschieten. En dat ook veelal in markten die nog lang niet zo ver gereguleerd en ontwikkeld zijn als hier in de buurt. Het is zonneklaar dat in dit veld internationaal opererende bedrijven een belangrijk deel van de oplossing vormen en de verantwoordelijkheid hebben om toe te zien op die belangrijke werkvelden, maar het is onmogelijk dat zij dat in hun eentje kunnen omdat bij zo’n proces zeer veel partijen betrokken zijn. Alleen daarom is het al complex. En ten slotte is het ook duidelijk dat die overheden een rol kunnen invullen op domeinen waar het bedrijfsleven dat gewoon niet kan, omdat de overheden hefbomen in handen hebben die het bedrijfsleven zelf niet heeft. IMVO-convenanten zijn eigenlijk een instrument om dit pasklaar of ‘behapbaar’ te maken voor een heel breed veld, voor zeer veel ondernemingen en zeer vele sectoren. Het advies is buitengewoon ambitieus. Partijen spreken zich hierbij uit dat zij in Nederland, op een veelheid van domeinen en sectoren, IMVO-convenanten willen sluiten. De ambitie is om in 2016 in ieder geval tien IMVO-convenanten af te sluiten, op de weg naar méér. Het gaat om een breed initiatief, waarbij bedrijven en sectoren de risico’s onderkennen en de verantwoordelijkheid willen nemen met het sluiten van de convenanten. De convenanten dwingen partijen tot tastbare resultaten. Het gaat om de resultaten en niet alleen om de inspanningen en ook dat is een grote ambitie. De initiatieven zijn gebaseerd op verreikende internationale richtlijnen, met de UN Guiding Principles als startpunt. Die richtlijnen zijn vergaand en zien toe op de directe én indirecte verantwoordelijkheid van bedrijven en zelfs over de verantwoordelijkheid die bedrijven
10
hebben wanneer ze in aanraking komen met misstanden. Met andere woorden: het gaat om verreikende werkvelden en de convenanten omarmen die intentie. Men wil op twee domeinen een doel stellen. Ten eerste om binnen een termijn van drie tot vijf jaar substantiële stappen van verbetering te bereiken voor groepen die negatieve effecten ervaren en ten tweede om een gezamenlijke oplossing te bieden voor problemen die bedrijven zelf niet op kunnen lossen. De overheid kan daarbij als speler die aanvullende voorwaarden creëren. Het advies is ambitieus omdat Nederland daarmee opnieuw bevestigt dat ze op dit gebied een vooruitstrevende positie in de wereld wil innemen. Met de voor ogen staande aanpak komen NGO’s en stakeholders met elkaar in gesprek over dit complexe probleemveld. De Commissie IMVO is een commissie die een belangrijke uitingsvorm is van eigen verantwoordelijkheid van de partijen in de SER. Met het advies wordt herbevestigd dat partijen in de SER en de NGO’s kiezen voor zelfregulering. Men neemt zelf het initiatief, waarbij er uiteraard ook een rol is voor de overheid. Spreker roept in herinnering dat de commissie in 2008 is opgericht om op een belangrijk aantal domeinen ambities uit te spreken en zelf richtlijnen aan te reiken. Met het voorliggende advies wordt daaraan wederom invulling gegeven. Bij haar werkwijze heeft de commissie gebruikgemaakt van een aantal verbeteringen en vernieuwingen die de SER als geheel heeft doorgevoerd. Er heeft uitgebreid expertoverleg plaatsgevonden. Niet alleen de traditioneel in de SER aanwezige partijen maar alle relevante stakeholders die bij die convenanten van belang zijn, hebben aan het overleg deelgenomen en zich direct betrokken gevoeld bij het proces; weliswaar in een vorm waarbij zij niet als tekenende partij, maar als persoon aanwezig waren. Ook zijn er diverse consultaties gehouden en is er lering getrokken uit internationale initiatieven. Spreker schetst hoe het advies past in het bredere werkprogramma van de Commissie IMVO en van de SER in het algemeen. De SER gaat door op het gebied van IMVO aan de hand van een werkprogramma, waarbij zowel de opvolging van het advies een plaats krijgt als IMVO als thema waarmee positieve impact kan worden gerealiseerd. Niet alleen in termen van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven en groeikansen in de wereld, maar ook ter verbetering van de positie van arbeiders in verschillende delen van de wereld. Het is van belang om ook die positieve kant van IMVO sterker te benadrukken en het werkprogramma gaat zich richten op de verschillende denkbare vormen. Daarnaast zal in de komende jaren aandacht wordt besteed, en invulling worden gegeven, aan een aantal praktische thema’s die gaan over, bijvoorbeeld, leefbaar loon. Het is een complex veld, er ligt een ambitieus advies waaraan alle partijen een inbreng hebben geleverd. Het stemt spreker, als rapporteur en voorzitter van de commissie, trots en tevreden dat alle partijen de verreikende verantwoordelijkheid hebben willen omvormen tot een commitment ten aanzien van het sluiten van convenanten in de komende jaren, met een strikt tijdpad en met een duidelijke focus op resultaat. Mevrouw Passchier voert het woord namens de gezamenlijke vakorganisaties. Wanneer men een gemiddelde voorbijganger op straat vraagt wat IMVO betekent, zal hij of zij veelal geen enkel idee hebben. Toch zijn over dit onderwerp recent verhitte debatten in dit huis gevoerd en die gaan over heel wezenlijke zaken. Zaken van leven en dood. Gisteren was het een jaar geleden dat die textielfabriek in Bangladesh instortte, daarbij kwamen zo’n 1100 werknemers en werkneemsters om het leven en Rana Plaza werd een begrip. Vandaag stelt de SER een advies vast dat het abstracte begrip IMVO en het concrete gezicht van al die mensen die dagelijks werkzaam zijn in de Rana Plaza’s van deze wereld met elkaar moet verbinden. En daarbij ook die willekeurige voorbijganger niet uit het oog te verliezen die waarschijnlijk te weinig heeft betaald voor zijn T-shirt. Met dit SER-advies over IMVO-
11
convenanten reikt de SER een nieuw instrument aan om de naleving van mensenrechten en dus ook werknemersrechten in de wereld dichterbij te brengen en dat is dringend nodig. Want de vakbonden horen niet alleen van hun collega’s uit Bangladesh over wantoestanden en schending van werknemersrechten. Ze horen het uit Cambodja, waar werknemers in elkaar zijn geslagen en nog steeds in de gevangenis zitten omdat zij gestaakt hebben voor een hoger minimumloon. En dat loon is daar echt heel laag; het is geen leefbaar loon. Dezelfde verhalen komen uit India, uit de vrijhandelszones in Mexico en China en de schendingen vinden niet alleen plaats in de kledingsector. Er is kinderarbeid bij de productie van schoenen in Turkije, gevaarlijke situaties in de kolenmijnen in Colombia, het gebruik van kankerverwekkende stoffen bij de productie van onze mobieltjes in China, pesticiden in de landbouw. In al deze gevallen is het bijna onmogelijk voor de betrokken werknemers, of omdat het in de wet is geregeld of omdat het in de praktijk zo uitwerkt, om een vakbond op te richten om iets aan deze misstanden te doen. Uitgangspunt voor de vakbonden is dat daar nu juist moet worden begonnen; mensen horen zichzelf te kunnen organiseren om hun eigen positie te verbeteren. Ook voor minister Ploumen was Rana Plaza geen op zichzelf staand incident, maar aanleiding om de bescherming van werknemers in de keten een extra impuls te geven en de vakbeweging verwelkomt dit uiteraard. Om vier verschillende redenen denkt de vakbeweging dat het nieuwe instrument van IMVO-convenanten een wezenlijke bijdrage aan de oplossing van de problemen kan geven. Het kan zelfs als het met voldoende moed en enthousiasme wordt omarmd, een doorbraak zijn. Het eerste punt: de convenanten adresseren het probleem van de beperkte mogelijkheden die een individueel bedrijf heeft om daadwerkelijk ter plekke invloed uit te oefenen, of zoals dat in IMVO-jargon heet, de beperkte leverage. De discussie over de convenanten bleek heel gevoelig; de gevoeligheid zit hem in de schuldvraag. De angst bij bedrijven voor aansprakelijkheid, voor de schandpaal en de SER is weggebleven van die vraag. Dankzij het conceptuele kader van de zogenaamde UN Guiding Principles on Business and Human Rights van professor Ruggie – de VN-beginselen – is bekend dat bedrijven net als iedereen, dus ook de hier aanwezigen, er verantwoordelijk voor zijn om de mensenrechten van andere mensen niet te schenden en dat zij ook actieve voorzorgsmaatregelen moeten nemen. Met ‘due diligence’ moet dit worden voorkomen. In een ideale wereld, ook voor veruit de meeste Nederlandse bedrijven, zorgen overheden dat op hun grondgebied mensenrechten – en dat zijn dus ook werknemersrechten – worden gerespecteerd. Dat is hun plicht, maar de wereld is niet ideaal en daarom weegt de verantwoordelijkheid van bedrijven zwaar; zwaarder dan hun leverage in de meeste gevallen. De invloed van individuele bedrijven op de overheid in het land waarin zij investeren is klein, de invloed op de onderaannemer – en soms zijn dat er heel veel – kan beperkt zijn, de machtsverhoudingen vaak heel scheef. Bedrijven hebben dit in het verleden wel als argument gebruikt om niet in actie te komen, om niets te doen, maar dat argument geldt niet langer. De convenanten brengen ondernemingen in een sector, of als dat effectiever is intersectoraal, bij elkaar. Samen sta je sterker en dat is een benadering die de vakbeweging aanspreekt, dat zal iedereen begrijpen. Samen met andere bedrijven in de sector, samen met de Nederlandse overheid, samen met betrokkenen ter plekke, vakbonden en ook NGO’s die de lokale situatie kennen en willen veranderen. Het tweede punt: De convenanten kunnen de noodzakelijke samenwerking tussen partijen, en dat zijn werkgevers, de overheid, vakbonden en NGO’s, direct betrokkenen en consumenten, tot stand brengen. De ministers Ploumen en Kamp hebben de SER ook gevraagd om na te denken over de verschillende rollen die al die partijen kunnen vervullen en ook dat is een gevoelig punt. Gelukkig geven de VN-beginselen een handvat, een minimumnorm. Direct betrokkenen moeten betekenisvol worden betrokken, geconsulteerd. Zij beoordelen uiteindelijk of er resultaten worden bereikt die ook werken. Vakbonden, NGO’s,
12
mensenrechtenverdedigers, lokale groepen zijn nodig – niet alleen om het probleem te signaleren maar ook om tot een oplossing te komen. Zij zijn bondgenoten als het gaat om overheden aan te zetten om hun ‘duty to protect’ te vervullen, ook al moet er soms eerst een afstand worden overbrugd. De Nederlandse overheid heeft een eigen verantwoordelijkheid, het SER-advies beschrijft de rollen die de overheid kan en wat de vakbeweging betreft, ook moet vervullen: zorgen voor coherent beleid, de naleving van de OESO-richtlijnen en de VNbeginselen bevorderen; ook door middel van IMVO-convenanten. De overheid kan partij zijn en bijdragen aan resultaten. Zeker waar het gaat om het beïnvloeden van andere overheden kan de Nederlandse overheid zelfs een unieke rol vervullen in de bilaterale en multilaterale context. Het derde punt: De convenanten zijn de operationalisering op nationaal niveau van de VNbeginselen en zij zijn daarmee ook internationaal op te schalen. Werkgevers hebben er in de discussies over de convenanten steeds op gewezen dat het gaat om problemen in de internationale geglobaliseerde economie. In internationale, steeds complexere productieketens. Dat klopt. Met dit advies hoopt de SER bij te dragen aan die internationale discussie over minimumnormen en over de beste manier om deze te implementeren. Aan hun fundament en level playing field van basisnormen voor internationaal ondernemen. Het vierde punt: De convenanten zijn op resultaat gericht, de partijen verbinden zich om concrete resultaten te behalen en het SER-advies geeft een kader voor de convenanten waardoor zij effectief kunnen zijn. Een steeds terugkerende vraag, zeker aan het begin was: ‘Zijn die convenanten nu bindend of niet?’ ‘Bindend’, zeiden de werknemers, ‘vrijwillig maar niet vrijblijvend’, aldus de werkgevers en het advies laat zien dat het allebei waar is. Convenanten worden vrijwillig aangegaan en partijen verbinden zich tot het bereiken van met name genoemde resultaten. Zo hebben partijen dan toch de kwadratuur van de cirkel met elkaar gevonden. Het SER-advies benoemt de kwaliteiten die deze resultaten zullen moeten hebben. De resultaten zijn substantieel, gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de VN-beginselen en worden binnen een afgesproken tijdsperiode van drie tot vijf jaar bereikt, voor de mogelijke slachtoffers en de direct betrokkenen. Deze betrokkenen hebben toegang tot een klachtensysteem en een genoegdoening. De resultaten zijn structureel en er worden afspraken gemaakt wie de kosten ervoor draagt. De convenanten zelf dienen ruimte te geven voor een stakeholderdialoog en een gelijkwaardige rol voor die partijen, die ook een bijdrage leveren aan de resultaten. Over voortgang, geschillen, publiciteit, transparantie worden afspraken gemaakt. Spreekster herhaalt dat de convenanten volgens de vakbonden baanbrekend kunnen zijn, maar alleen als zij met commitment en moed worden opgepakt. Als ‘business as usual’ niet langer goed genoeg is en als men openstaat voor nieuwe manieren van produceren, vooral internationaal. Toen dit advies in het FNV-ledenparlement werd besproken, kwam als kritiek naar voren dat de rol die de vakbonden kunnen spelen bij de oplossing van de problemen, onderbelicht was. Spreekster beschouwt dit als positieve kritiek omdat het betekent dat de FNV-leden vinden dat vakbonden hun eigen verantwoordelijkheid hebben en ook willen nemen. Dat doen zij in de rol van waakhond van degenen die, zoals dat netjes in het advies staat, “bedrijven zullen willen aanzetten om werknemersrechten wereldwijd te respecteren”. Door onderzoek te doen naar kinderarbeid in Turkije, door NGO’s te steunen die de arbeidsomstandigheden in Chinese fabrieken openbaar maken en door vakbondsrechtenschendingen aan te blijven kaarten. Maar de FNV doet dit bij voorkeur als een partij die een bijdrage levert aan het resultaat in het belang van haar collega’s wereldwijd. Spreekster dankt het SER-secretariaat onder bezielende leiding van de voorzitter van de commissie IMVO, tevens de voorzitter van de Raad, voor haar geduldige, vasthoudende en creatieve bijdrage aan dit advies dat vele stadia van totstandkoming heeft gekend. De bonden danken werkgevers voor hun nauwgezetheid; men weet dat zij zorgvuldig hebben gewikt en gewogen voordat zij met dit advies instemden en hun ‘ja’ wordt gezien als een zeer
13
betekenisvol commitment. De vakbeweging dankt zeker ook degenen die als adviserend lid de commissie hebben versterkt en die het proces van due diligence een grote stap hebben verder gebracht: van het NCP, van MVO Nederland, van de Bangladesh Accord Foundation en van Shift. Oude en nieuwe bondgenoten in de promotie van fatsoenlijk ondernemen met respect voor mensenrechten. Vandaag worden stappen op de goede weg gezet, maar men is er nog niet. Er liggen opgaven die verder moeten worden aangepakt en ook hier, in deze Raad en namens de gezamenlijke vakorganisaties, spreekt mevrouw Passchier het vertrouwen uit dat het nu voorliggende advies een goede basis vormt voor het gezamenlijk aangaan van de voorliggende uitdagingen. De heer Van Ruiten voert het woord namens de werkgeversorganisaties. Aan de orde is het SER-advies IMVO-convenanten en de heer Draijer mag als voorzitter, en zeker als commissievoorzitter in dit geval, met recht trots zijn, want het zal niemand zijn ontgaan dat het niet eenvoudig was om tot dit stuk te komen. Toen deze adviesaanvraag binnenkwam, vroegen velen binnen het bedrijfsleven zich af waarom nu nog een MVOinitiatief nodig was, want het Nederlandse bedrijfsleven is immers ook internationaal al in veel opzichten leidend in MVO. Bovendien bestonden er grote zorgpunten over de benadering van de adviesaanvraag. Werkgevers vinden dat convenanten op initiatief van het bedrijfsleven tot stand moeten komen en niet onder druk van buitenaf en de aanvraag was daar niet helder over. Daarnaast was er de zorg over de relatie met het proces van de sectoranalyse waar KPMG in opdracht van het ministerie van buitenlandse zaken, gelijktijdig mee bezig was. Deze zorgen zijn een hoofdthema geweest bij de onderhandelingen in de SER. Tijdens die onderhandelingen is de SER tot een benadering gekomen die anders is dan wat de minister aanvankelijk voor ogen leek te staan. De convenanten zijn nu als volgt geformuleerd. Het doel van de convenanten is om in de keten verbeteringen te bereiken met concreet effect voor direct belanghebbenden en voor de bedrijven. De meerwaarde van convenanten voor de bedrijven zal zitten in een vijftal elementen.
De convenanten zijn gericht op de aanpak van complexe problemen – en zoals eerder is gezegd – die bedrijven niet alleen kunnen oplossen; ze worden dan ook gesloten door meerdere partijen, die elk een concrete bijdrage aan de oplossing moeten leveren. Ze zullen door het wegnemen van problemen, het internationaal opereren van bedrijven kunnen verbeteren bijvoorbeeld door het realiseren van stabielere toeleveringslijnen of stabielere arbeidsverhoudingen. Ze zijn specifiek gericht op internationaal MVO, dus geen doublures van bestaande MVO-initiatieven, maar ook geen doublures van reeds bestaande internationale labels op dit terrein. Ze zijn gericht op een structurele aanpak in plaats van de huidige incidentenaanpak. Heel wezenlijk is dat convenanten worden afgesloten op initiatief van sectoren. Het zijn niet convenanten mét bedrijfssectoren maar convenanten ván de bedrijfssectoren. Daarmee wordt geappelleerd aan de eigen verantwoordelijkheid die de bedrijven in dit kader ook hebben.
De convenanten komen tot stand zonder druk van buitenaf. Het moet gaan om een vertrouwensproces tussen partijen waarbij elke partij ‘ownership’ heeft. In zo’n proces past naar onze mening geen druk via de buitenband; daarover zullen partijen procesafspraken moeten maken en elke partij beslist uiteindelijk zelf of hij tekent of niet. Convenanten zijn ook een flexibel maatwerkinstrument – de inhoud, de vorm, de partijen, de keuze voor geschillenbeslechting, al deze kernelementen zijn een kwestie van door de partijen af te spreken maatwerk. En waar mogelijk zullen convenanten aansluiten bij bestaande initiatieven, zoals bijvoorbeeld in het kader van internationale duurzame handel. Ook zal
14
steeds worden afgewogen of een initiatief om effectief te zijn op nationaal of internationaal niveau genomen moet worden. Met het voorliggende advies is een belangrijke stap gezet maar men is er nog niet; wat nog rest is de implementatie ervan. En om die tot een succes te maken is evenveel wijsheid nodig als in het traject om tot hier te komen. Er zal, zeker in het begin, sprake zijn van een fragiel proces waarbij de lijn zo kan knappen. Bedrijfssectoren hebben een voorzichtig positieve houding ten opzichte van het concept van IMVO-convenanten, maar zij hebben er nog geen concreet beeld bij. Het is dus wel nodig om dat beeld duidelijker te maken om daarmee ook commitment te krijgen. Om het IMVO-convenantenproces uiteindelijk te laten slagen zijn voor de nabije toekomst de volgende punten van belang. Ten eerste zal het alleen slagen als het nu door de SER ontwikkelde format ook daadwerkelijk wordt gerespecteerd. Aan een goed convenant moet een goede analyse en dialoog voorafgaan en dat vraagt ook om voldoende tijd. Het concept in het SER-advies is nieuw en nog niet voor iedereen duidelijk, dus er moet ook de tijd zijn om sectoren helder te maken wat nu precies de bedoeling is. De aanpak in dit SER-advies vraagt zeker ook om nog eens goed te kijken naar het nu lopende proces van sectorrisicoanalyse. Spreker hoort daar veel kritische geluiden over. De sectoraanpak is naar de mening van de werkgeversorganisaties te abstract en zal in deze vorm niet leiden tot goede resultaten. De risico’s op onterechte stigmatisering van sectoren zijn daarbij te groot. Ondernemers zien het zo, dat de sectoranalyse, de sectorrisicoanalyse in de komende maanden door bedrijfssectoren zelf ter hand zal moeten worden genomen, samen met andere stakeholders. Er is een belangrijke rol weggelegd voor de SER in het vervolgtraject. In het kader van een reeds aantal jaren lopend IMVO-proces, kan de SER ook dit traject begeleiden. Dat kan bijvoorbeeld beginnen met een workshop in september van sectoren en experts om hun ervaring op dit terrein uit te wisselen. Het SER-advies vermeldt dat het streven is om in 2016 een tiental convenanten te hebben afgesloten en daarbij benadrukt het evenwel dat ook de kwaliteit leidend zal moeten zijn en dat dit tijd kan vergen. Waar het om gaat is dat partijen in gezamenlijke inspanning verbetering in de keten weten te bereiken. Tot slot is het belangrijk om sectoren te winnen voor de convenanten door te beginnen met concrete en ook behapbare initiatieven en naarmate er goede voorbeelden en geslaagde initiatieven komen, zal dit navolging verdienen. Zo kan het proces organisch groeien en bijdragen aan duurzaam internationaal ondernemingsschap. Na te hebben vastgesteld dat er geen behoefte is aan een reactie in tweede termijn, dankt de voorzitter de woordvoerders voor hun bijdrage. Daaruit komt naar voren – zoals dat ook door de commissie ervaren is – dat het gaat om een buitengewoon complexe zaak, met een grote verantwoordelijkheid voor alle betrokken partijen. Het gaat om een veld waarin lering eigenlijk het bovenliggende thema is, omdat de internationale richtlijnen verstrekkende verantwoordelijkheden vragen en ook geven, maar de weg daarnaartoe nog niet kraakhelder is uitgelicht. Het advies probeert eigenlijk belangrijke lessen te trekken uit wat wel werkt en wat niet en wie daarin wel en wie daarin niet een belangrijke rol moet vervullen. Dat leren zal ook het thema moeten zijn waarop de SER moet doorgaan, zowel in termen van het aanreiken van praktische stappen alsook het bekijken van de voortgang en creëren van transparantie. Op alle drie de dimensies doet het advies een uitspraak en committeren partijen zich daarmee aan die rol. Dat is mooi, want dat is eigenlijk de belangrijkste boodschap die ook door de verschillende sprekers werd uitgedragen. Er wordt een weg ingeslagen waarvan de consequenties nog niet in detail zijn uitgewerkt en waarvoor ook het aspect van het kweken van begrip bij consumenten, nadrukkelijk de aandacht moet krijgen. Met transparantie naar buiten toe, moet het draagvlak bij consumenten voor dit soort stappen worden vergroot. Men moet, bijvoorbeeld, bereid zijn wat meer te betalen voor een T-shirt
15
dat op de juiste wijze gemaakt is. Er ligt dus een uitdaging om transparantie te vertalen naar consumentengedrag en daar wellicht ook met elkaar over in gesprek te gaan. Breed wordt onderschreven dat het gaat om een gevoelig onderwerp en dat partijen een belangrijke stap zetten door zich ook te committeren aan het vervolg. Die gevoeligheid komt vooral vanuit het perspectief dat het gaat om een onderwerp waarbij men, om stappen voorwaarts te kunnen zetten, niet bij voorbaat aan de schandpaal wordt genageld. Het is de taak van de overheid – en die heeft zich gaande het adviestraject daartoe bereid verklaard – om ervoor te zorgen dat de inventarisatie praktisch, constructief en behulpzaam is voor de weg voorwaarts. Met andere woorden: de sectoren met de meeste risico’s moeten worden geholpen met het inventariseren van de risico’s en het zetten van de eerste stappen richting een convenant. Ter afronding uit de voorzitter zijn grote waardering voor de inzet van het secretariaat. Het advies zou niet tot stand zijn gekomen zonder de belangrijke bijdrage van het secretariaat. Niet alleen voor wat het formuleren van de teksten betreft, maar ook voor de inzet die is gepleegd om partijen te helpen om te komen tot een eensluidend oordeel en een eensluidende aanpak. De voorzitter stelt vervolgens vast dat het voorliggende ontwerpadvies unaniem door de raad wordt vastgesteld. Alvorens over te gaan tot het laatste agendapunt, de rondvraag, besteedt de voorzitter aandacht aan het afscheid van een aantal zeer gewaardeerde vertrekkende raadsleden. Het gaat om een drietal raadsleden die in de afgelopen jaren een buitengewoon intensieve bijdrage hebben geleverd aan het functioneren van de SER. Hoewel het spijtig is dat zij vertrekken, hecht spreker er groot belang aan dat hij hen persoonlijk kan toespreken. Afscheid wordt genomen van de heren Hans Kamps, Lans Bovenberg en Jaap Smit. Ook Linda Gonggrijp neemt afscheid van de raad, maar omdat zij vandaag niet aanwezig kan zijn, zal spreker op een ander moment de dank en waardering van de raad persoonlijk aan haar overbrengen. Als eerste richt de voorzitter zich als volgt tot de heer Lans Bovenberg. “Het mooie is dat Lans Bovenberg nooit eerder in de Raad aanwezig is geweest. Dat moet maar eens gezegd worden. Hij is hier onder ons sinds 2006, maar had al bij zijn voorgenomen aanstelling als plaatsvervanger van de voorzitter, snel in de gaten dat de kans dat hij die plaatsvervangende rol daadwerkelijk zou moeten invullen, vrijwel nihil was. Vandaag ben je, Lans, dus voor het eerst en voor het laatst in de raad aanwezig. Dat heb je mooi gedaan! Lans is op allerlei andere manieren buitengewoon intensief betrokken geweest bij het werk van de raad. Hij is lid geweest van diverse commissies en is ook een leidende geweest in het tot stand brengen van talloze adviezen. Laat ik er een paar noemen: de Pensioencommissie, de Commissie voor sociaal-economische deskundigen die niet meer in deze vorm functioneert maar nu in de vorm van de Commissie sociaal-economische aangelegenheden zijn wedergeboorte heeft gevonden, en de Commissie sociale zekerheid en gezondheidszorg. Hij was ook betrokken bij diverse adviezen zoals ook bij het net niet gelukte advies over de verhoging van de AOW-leeftijd, maar ik zou zelf in herinnering willen roepen, de recente adviezen rondom de stabiliteit van de Nederlandse economie, Nederland in stabieler vaarwater. Als ik probeer de loopbaan van Lans tot nu toe te beschrijven dan kan ik niet anders zeggen dan dat het een intensieve stapeling is van buitengewoon indrukwekkende prestaties. Dat begon lang geleden toen hij econometrie studeerde aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. Hij ging daarna volgens van 1981 tot 1984 studeren bij de Amerikaanse universiteit van Californië in Berkeley, hij promoveerde daar ook eind 1984 tot PSJ in de
16
economie op een proefschrift waarvan ik niet eens kan beginnen met te begrijpen waar het over gaat, dus ik lees ook de titel niet voor, maar het is buitengewoon complex. Het gaat over de Capital accomodation en capital immobility1 en hij gaat straks toelichten wat dat allemaal betekent. Na zijn afstuderen was hij een tijd lang verbonden aan de universiteit van Californië zelf in Berkeley en hij was werkzaam bij het IMF. In 1990 keerde hij terug naar Nederland en werd hij hoogleraar economie aan de universiteit van Tilburg en wetenschappelijk directeur van het onderzoeksinstituut Netspar. Dit heeft hij zelf opgericht en hij is daarin ook een belangrijke ondernemer geweest met het prijzengeld dat onder andere afkomstig was van de Spinoza Award, die hem ook is toegekend. Lans wordt gezien als een van de meest toonaangevende Nederlandse economen en ik heb dat ook uit eigen ervaring gezien. Met name op het gebied van pensioenen, een actueel onderwerp. U begrijpt dat wij Lans hopelijk nog actief zullen horen, ook in de discussie rondom pensioenen die wij binnen de SER gaan hebben, als belangwekkend kenner en expert. Hij heeft een groot aantal prestigieuze prijzen ontvangen en ik zou de lijst niet willen voorlezen, maar ik garandeer u dat die lang en indrukwekkend is. Wat het uiteindelijk mooi maakt om hem nu toe te spreken zijn vooral zijn persoonlijke eigenschappen. Ik denk dat Lans voor de kenners een heel rustig persoon is die buitengewoon volhardend is in zijn stellingname als hij ergens van overtuigd is, maar dat doet met tact en overtuiging en een vriendelijke glimlach. Hij heeft heel duidelijke opvattingen over hoe het in Nederland beter kan en hij heeft daar ook een grote inzet voor gepleegd. Hij is van mening dat mensen ertoe moeten worden aangezet om ook hun capaciteiten te benutten en behalve rechten ook plichten hebben als Nederlander en deelnemer aan deze maatschappij. In die zin heeft hij in het verleden ook een aantal heel belangwekkende dingen gezegd in interviews in het FD, die vooral hier op neerkomen dat de overheid eigenlijk te vaak in een positie wordt gebracht waarbij ze als het ware de resterende problemen moet oplossen, terwijl er te weinig aandacht is voor de verantwoordelijkheid van mensen om daar zelf stappen in te zetten. Daarin kan wel eens een nieuwe balans worden gevonden en dat siert Lans ook weer. Ik heb hem zelf ook meegemaakt in het advies rondom de stabiliteit van de Nederlandse economie en gezien dat hij diezelfde inzet en doortastendheid ook echt fysiek te berde brengt en daarmee buitengewoon veel uren en inspanningen pleegt om het goede te bereiken. Lans, ik vind dat een buitengewoon lovenswaardige eigenschap en ik hoop dat velen daarvan nog kunnen blijven genieten, ook als jij geen lid meer bent van de raad. Misschien nog één illustratie van die intensieve carrière en intensiteit die hijzelf teweegbrengt. Hij vertelde mij enige tijd geleden dat hij in contact met zijn dokter was en die hem de volgende diagnose heeft gesteld dat er niets mis met hem is, maar dat hij gewoon veel te veel aan sport doet. Dus hij is niet ongezond, hij is gewoon te sportief, dus naast die intensieve bijdrage op alle fronten is hij ook nog een buitengewoon actieve sportman en ook daarin herkennen wij elkaar. Ik hoop dat hij ook daar de balans in kan vinden. Wij hopen jou nog regelmatig terug te zien, Lans, in allerlei hoedanigheden al is het niet in de vorm van raadslid.” Vervolgens spreekt de voorzitter de heer Hans Kamps als volgt toe. “Hans Kamps is ook al langdurig betrokken bij de SER, tien jaar wel te verstaan en dit jaar is zijn tiende jaar. Hij is lid van talloze commissies geweest, de Bestuurskamer, de Toezichtskamer, de Pensioencommissie, de ad hoc Commissie over de toekomstige arbeidspositie van jongeren, hij heeft een rol gehad bij de werkgroep benutting arbeidspotentieel van migrantenjongeren (‘BAM’, zoals Myriam dat krachtig op de kaart gezet heeft), de Commissie arbeidsmarkt en onderwijsvraagstukken en hij was ook voorzitter van de Werkgroep Wajong die het advies ‘Meedoen zonder beperkingen’ tot stand bracht. Hans Kamps is een veelzijdige figuur. Als je zijn loopbaan tot nu toe probeert samen te vatten dan is stapeling misschien het belangrijkste thema. Hij heeft dat ook heel mooi onder 1
Capital Accumulation and Capital Immobility: Q-theory in a Dynamic General Equilibrium Framework.
17
woorden gebracht in het interview van afgelopen zaterdag, waarbij hij aangaf 65 banen te hebben gehad. Ondoenlijk om bij alle functies stil te staan wil ik maar zeggen. Hij is ook in die zin een diverse persoonlijkheid. Hij heeft vele, vele activiteiten meegemaakt, aan veel initiatieven meegedaan en is buitengewoon ondernemend en leidend in allerlei dimensies. Ik kwam hem recent ook weer tegen in de culturele wereld waar hij ook met buitengewoon veel respect wordt besproken en genoemd en hopelijk ook nog weer aanvullende rollen op zich gaat nemen. Ook bij Hans Kamps spreek ik warm over zijn persoonlijke eigenschappen. Ik denk dat wij Hans allemaal kennen als creatief, onvermoeibaar, ondernemend maar vooral ook met een buitengewoon gevoel voor humor. Wij zullen allemaal nog zijn toelichting op het advies over de ambachtseconomie kunnen herinneren waarin hij toch naast persoonlijke anekdotes ook het onderwerp buitengewoon krachtig neerzette, maar humor als hefboom gebruikte. Hans is ook een verbinder, hij legt verbindingen langs allerlei dimensies, langs allerlei disciplines en put daar ook buitengewoon veel lol en tevredenheid uit. Toen ik hem recent in mijn kamer had, vertelde hij zijn verbazing over de enorme decentralisatiegolf die nu gaande is in Nederland en ik vond dus ook dat hij los van het zijn van ‘verbinder’, buitengewoon goed de hoofdlijn kon pakken op grote bewegingen. Ik heb het eerlijk gezegd niet door anderen zien nadoen. Dus als u nog een keer iets wilt weten over de decentralisatiegolf die ons nu raakt, ik zou zeggen: Bel Hans, want je krijgt een verhaal dat je graag op papier zou willen hebben. Hans heeft zich buitengewoon direct uitgesproken over de rol van het overleg en tegelijkertijd heeft hij ook wel aangespoord tot vernieuwing. Veel adviezen zijn ook wel terug te voeren op de achtergronden van mensen. Dat was, denk ik, ook bij Hans het geval, toen hij zei: Het is buitengewoon mooi die kroonleden, maar ze hoeven niet allemaal professor te zijn en zij hoeven niet alleen maar academisch opgeleid te zijn. Je kunt eigenlijk uit een breder spectrum van ervaringen putten om de rol van kroonlid heel goed in te vullen. Hij heeft ons aangemoedigd om dat te doen naar de toekomst toe en de boodschap is doorgekomen, Hans. Misschien nog een dingetje dat ik in de spirit van humor van Hans nog zou willen noemen. Toen hem werd gevraagd met welk dier zou jij jezelf willen vergelijken, noemde hij de ooievaar. Een ooievaar vliegt boven de partijen en ziet hoe wij de dingen hier organiseren. Dat hoger perspectief past wel bij de SER en past ook bij Hans, maar het mooie van die ooievaar is ook dat hij geregeld een blijde boodschap brengt en ook dat is, denk ik, een mooie in de richting van de SER. Hans, wij hebben genoten van jouw bijdrage en wij kijken uit naar de betrokkenheid, ook in de jaren die gaan komen. Tot slot spreekt de voorzitter de heer Jaap Smit toe. “Ik vind het persoonlijk fijn om me vandaag ook tot jou te richten, Jaap. Jij was van 2010 tot 2014 voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond, het CNV, en je maakte deel uit van het dagelijks bestuur en ik heb je in die hoedanigheid ook zelf mogen meemaken. Je was ook medeonderhandelaar van het sociaal akkoord en voerde het woord in de raad van april 2013 over de verkenning ‘Nederlandse economie in stabieler vaarwater’. Jaap, het is mooi om je hier uit te wuiven, ook al doe ik het met een trieste ondertoon, want het was een gewaardeerde rol die jij speelde in de raad tot dusver. Misschien kort even over je loopbaan, want ook dat is een diverse loopbaan in zijn achtergrond en bijzonder in zijn aard. Jaap Smit studeerde aan de Rijksuniversiteit Leiden en de Universiteit Utrecht en behaalde daar zijn doctoraal examen theologie en massacommunicatie. Een combinatie die op zich al interessant is: theologie en massacommunicatie, MPR. Hij werkte negen jaar als predikant in enkele gemeenten en vier jaar als geestelijk verzorger voor de Koninklijke Landmacht. Daarna maakte hij de sprong naar adviesbureaus in diverse hoedanigheden en werd algemeen directeur van Slachtofferhulp Nederland. Zo kennen wij hem en kwam hij in het vizier van de SER.
18
Sinds 1 januari van dit jaar bekleedt Jaap de mooie functie van Commissaris van de Koning in de provincie Zuid-Holland en wij hopen natuurlijk dat hij daar die combinatie van theologie en massacommunicatie nuttig kan inzetten om ook dat met verve in te vullen. Maar ook spreek ik graag over de persoonlijke eigenschappen van Jaap, die volgens mij ook een belangrijke rol hebben gespeeld in het functioneren van de raad en van hem als voorman in het CNV. Jaap streeft naar evenwicht, naar het afwegen van belangen. Hij is ook niet bang om met strijdlust de ongelijkheid, armoede en werkloosheid in de wereld aan te kaarten. Hij is gedreven door de overtuiging dat ieder mens recht heeft op een eerlijke en volwaardige positie, op menswaardige arbeid onder andere door fatsoenlijk werk en een veilige werkplek. Hij heeft een diepe motivatie en zet dat in bij alles wat hij doet. Hij komt binnen als hij er is, hij heeft een intensiteit in zijn inbreng en hij heeft een positieve inslag in wat hij wil bereiken. Hij introduceerde het begrip ‘voorban’ en wij horen het hem allemaal zeggen. Hoe houd je binding met de nieuwe generatie, hoe zorg je dat je relevant bent voor degenen die nog binnenkomen. Hij genoot de afgelopen jaren zeer van de zaaltjes waarin hij acteerde; of het nu binnen de SER was of in de CNV in het bijzonder en de ontmoetingen en discussies die daar met leden en niet-leden plaatsvonden. Wij kennen hem allemaal als een begenadigd spreker. Jaap, het was mooi om je hier te hebben en wij wensen je zeer veel succes in je nieuwe omgeving en weten ook zeker dat daar die talenten van groot belang zijn. Misschien dan een paar opmerkingen over de drie als groep, want in zekere zin lees je ook uit de aard van de samenstelling van de raad het wezen van de raad af. Het zijn alle drie mensen die met een open vizier complexe problemen graag willen aanpakken, die ook met een glimlach de mensen tegemoet treden en zorgen dat er een omgeving is waarbij je kunt praten in plaats van dat het conflict uit de hand loopt. Ik denk dat die combinatie van inhoudelijke oriëntatie en diepe persoonlijke gedrevenheid, maar de bereidheid om daar in openheid over met elkaar van gedachten te wisselen en in combinatie met een glimlach, een heel belangrijke samenbindende factor is tussen drie vertrekkende leden van de raad, maar die in wezen ook de essentie van de raad zelf vormt. Een omgeving waar je complexe problemen moet kunnen bespreken, waar je bereid bent om te luisteren naar het standpunt van een ander en kan zoeken naar optimale uitkomsten met een positieve houding en af en toe een glimlach. Ik hoop dat deze drie opnieuw kunnen worden aangevuld met drie even goede, sterker nog vijf even goede nieuwe kroonleden vanuit de geledingen. Dat hebben wij van de kant van het CNV inmiddels zien gebeuren. Ten aanzien van de herbenoeming van de kroonleden wachten wij nog op vijf nieuwe benoemingen, maar ik heb er alle vertrouwen in dat daar die eigenschap op de een of andere manier ook in vertegenwoordigd zal zijn. Wij kijken erg uit naar jullie eigen reflectie en willen jullie bij deze bijzonder bedanken voor jullie inzet. Het ga jullie goed.” De heer Kamps neemt met de volgende woorden afscheid van de raad. “De manier waarop Catelene haar betoog net opende was heel mooi. Zij begon namelijk met vrienden en vriendinnen en dat ga ik overnemen. Vrienden en vriendinnen, afscheid nemen is een hele emotionele gebeurtenis. Dat komt met name omdat je zoveel mooie woorden hoort dat je eerst denkt van gaat het over mij en vervolgens denk je: Ik mag niet weg. Het risico is dan dat je met een bedrukt gevoel je laatste vergadering verlaat omdat je je als een deserteur voelt van een leger dat ook nog aan het winnen is. Een tweede reden waarom het emotioneel wel zwaar is, is dat je ernstig aan jezelf gaat twijfelen en met name aan je mensenkennis. Dit geldt overigens niet voor dit afscheid, maar ik heb in het verleden – en dat krijg je op deze leeftijd – van verschillende functies afscheid genomen en mensen die ik altijd ingeschat had als fervente tegenstanders, zwaaien je dan ineens geweldige lof toe en beweren dat ze je altijd al hebben zien zitten. Daardoor ga je twijfelen aan je eigen inschattingsvermogen en dat houdt op als je dan zegt: Nou, dan blijf ik maar – dan zie je dat de stemming omslaat.
19
Ik ga niet de afgelopen tien jaren uitgebreid behandelen, maar ik wil wel iets zeggen over mijn eerste vergadering, die ik toch wel bijzonder vond. De eerste vergadering begon met een betoog van ongeveer 25 minuten aan werkgeverskant met een standpunt dat nogal in beton gegoten was en waarin ook gezegd werd: Hiervan kan geen millimeter van afgeweken worden. Toen kwamen de werknemers aan het woord en die hadden ook een verhaal van 25 minuten met de strekking: dit is ons standpunt, ook in beton gegoten en daar kon ook geen millimeter van afgeweken worden. Die verhalen stonden, en dat zal u niet verbazen, nogal lijnrecht tegenover elkaar, dus ik dacht: Wat triest nu dat ik mijn eerste vergadering, tevens de laatste vergadering gaat worden van de SER, want dit is een onbegonnen zaak. Ik kan mij herinneren dat na afloop van de vergadering zowel de vertegenwoordigers aan werkgeverskant als aan werknemerskant vertelden dat ze dit een heel vruchtbare vergadering vonden. De tweede vergadering lag daar een stuk van het secretariaat waar iedereen ook dik tevreden over was en waarin ik noch het ene noch het andere standpunt kon terugvinden. Daar heb ik ook later veel van geleerd dat je nooit moet proberen om a. en b. bij elkaar te brengen, maar dat je dan moet zeggen: Dan nemen wij toch c. want daar was niemand tegen. Dat was erg nuttig. Je ziet dat er vanuit zo’n startpositie een proces ontstaat. Een soort magisch proces, een soort alchemistisch proces zal ik maar zeggen, waarin er aan het eind van de rit ineens goud is. Waarbij je als buitenstaander denkt: Wat is hier gebeurd, welk magisch proces heeft plaatsgevonden. En waarbij je soms alleen maar kunt constateren dát er een magisch proces heeft plaatsgevonden. Ik vond het een genoegen om tien jaar lang kroonlid te mogen zijn van de SER, echt geweldig. Ik heb al eens eerder in een interview gezegd dat ik elke Nederlander toch minstens een halfjaar kroonlidmaatschap toewens. Ik vond het ook een eer om bij te mogen dragen aan de adviezen van de SER. Het was buitengewoon fijn en dat in een omgeving met heel wijze en doorgaans zwaar gestudeerde mensen. Mijn moeder van 93 vroeg altijd aan mij van: Wat doe je nu eigenlijk voor de kost? Zij hield op met die vraag toen ik zei dat ik kroonlid was van de SER. Nu moet ik haar natuurlijk melden dat ik ontslagen ben, maar ik zal kijken hoe ik dat breng. Ik heb de SER ook ervaren als een heel hecht instituut, echt een groep van mensen die ondanks hun verschillen er wel uit wilden komen, die vastberaden waren om met een doortimmerd, nuttig en maatschappelijk belangrijk advies te komen. Zo heb ik dat altijd wel ervaren en dan niet alleen de SER-leden die heb ik als heel positief en constructief ervaren, maar ook het secretariaat dat in Nederland wereldberoemd is, mag ik wel zeggen. Ook de mensen van de facilitaire dienst, ik vind dat die rol wel eens wordt onderschat. Ik kwam wel eens bedrukt binnen en dan liep ik altijd even naar de receptie toe – ik weet niet of Ferdi er is – maar dan sprak ik even tien minuten met Ferdi en dan bespraken wij hoe wij met z’n tweeën de wereld zouden herorganiseren en dan ging je toch weer met een opgewekt gevoel zo’n vergadering binnen. En mocht je bedrukt uit zo’n vergadering komen dan was een gesprekje met de dames en heren van de receptie toch altijd voldoende om je weer opgewekt verder te laten gaan. Dat geldt ook voor de koffiedames, die toch altijd op de cruciale momenten jou konden verrassen met of soep, bij het kroonledenoverleg, of de koffie. Dus ik heb ook bedacht dat als ik vijftig jaar getrouwd ben dat ik ontzettend graag het feest hier zou willen organiseren. Misschien een speciaal woord van dank aan onze voorzitter. Hij heeft weliswaar de tien jaar niet gehaald, of je moet nog van mening veranderen, maar ik heb het vermoeden dat dit niet gaat lukken. Ik vind wel dat je een heel belangrijke stap hebt gezet in de vernieuwing van de SER. De connectie die jij zocht en vond met allerlei maatschappelijke groeperingen, het innovatieve karakter dat je versterkte bij de SER, dat vond ik toch wel fantastisch en dan vind ik toch wel dat kwaliteit soms belangrijker is dan kwantiteit. Je begrijpt dat deze mooie woorden ook bedoeld zijn om je alsnog van gedachten te laten veranderen, maar een gezond bankwezen is natuurlijk ook nooit weg.
20
Als ik kijk naar de toekomst van de SER, dan kan ik het bijna niet nalaten om een paar tips mee te geven, maar die heb ik ook al eerder geventileerd naar jou, Wiebe, en naar andere leden van de Raad. Ik vind wel de samenstelling van de SER toch heel veel lijken op inderdaad lange witte mannen. Ik vind dat wij daar inderdaad wat vaart achter mogen zetten, dus als de nieuwe voorzitter een zwarte vrouw van een jaar of dertig zou zijn, dan zou ik dat eigenlijk erg toejuichen. Maar goed, daar ga ik niet over. Een tweede, de verbreding naar allerlei maatschappelijke groeperingen, de stappen die nu ook al gezet zijn. Het zou toch geweldig zijn als wij dat zouden kunnen voortzetten en ik zou dat sterk willen bevorderen en aanbevelen. Het derde, de betrokkenheid van jongeren. Ik heb dat op verschillende momenten mogen meemaken en dan constateer ik wel de trend dat wij jongeren wel als belangrijk benoemen en dat wij ze ook als knuffeldieren beschermen en zo, maar op het cruciale moment dan zijn het toch de oudere mannen en vrouwen die aangeven hoe het zit. Ik vind dat je dan geen recht doet aan de inventiviteit en de nieuwe manier van denken van de jongeren. Dus ik zou u willen aanbevelen om die positie van jongeren in de toekomst ook te versterken. De brug naar de praktijk; Wiebe zei het al even. Ik vind het toch wel heel belangrijk. Betrokkenheid van directeuren of managers of professionals bij scholen en bij ziekenhuizen. Waarom niet een commissaris van politie; dat bevordert ook het net parkeren hier op de parkeerplaats. De jeugdzorg en maatschappelijke organisaties: betrek ze dichter bij het werk van de SER. En ten slotte, maar Wiebe heeft al het gras voor mijn voeten al weggemaaid: decentralisatie. De decentralisatietendensen zijn natuurlijk van groot belang. Decentralisatie van de arbeidsmarkt, decentralisatie van welzijn, van de AWBZ, decentralisatie van allerlei vormen van beleid naar de gemeente en wij moeten, denk ik, een hele goede aansluiting vinden bij de samenwerkende gemeenten die een steeds belangrijkere rol gaan spelen op sociaaleconomisch terrein. Ik wens de SER een glanzende toekomst en die zal ook zeker gerealiseerd worden, want er is te veel waarde in dit huis om die niet te gebruiken. Dank u wel.” De heer Bovenberg spreekt de volgende speech uit. “Voor mij is dit een heel bijzonder moment, hier sta ik dan eindelijk na acht jaar voor de eerste keer achter dit spreekgestoelte, achter de kansel zou ik bijna zeggen. Een mooi moment. Ik had een heel bijzondere functie natuurlijk, de plaatsvervanger van de voorzitter. Inderdaad heel strategisch gekozen, ik ga nu eigenlijk net weg op het moment dat die functie misschien enige nieuwe inhoud gaat krijgen. Het is mij in ieder geval tot nu toe goed gelukt om mij wat op de achtergrond te houden. Maar alle gekheid op een stokje, ik denk dat de SER mij in mijn kracht heeft gebruikt. Ik heb mijn drie kernwaarden goed kunnen gebruiken en die kernwaarden zijn eigenlijk vervat in de zin ‘de waarheid samen zoeken om Nederland te dienen’ zeg maar. Dat zijn drie dingen: de waarheid, ik ben in de eerste plaats natuurlijk een nieuwsgierige professor en ik heb mij met heel veel interessante onderwerpen hier in de raad bezig kunnen houden: arbeidsmarkt, sociale zekerheid, woningmarkt, pensioenen – het werd allemaal genoemd. Ik heb ongelofelijk gesmuld hier van met name wat het secretariaat elke keer weer opdiste en ik ga dat echt missen, ook voor mijn werk als hoogleraar. Het is echt een dimensie die verloren gaat. Tweede kernwaarde is samen, misschien de s van sociaal. Ik geloof heel sterk dat wij de waarheid alleen maar samen kunnen ontdekken, dat wetenschappers nieuwe dingen kunnen ontdekken alleen samen met mensen uit de praktijk. Dat is ook de reden dat ikzelf Netspar heb opgericht, dat eigenlijk ook de bedoeling heeft om wetenschappers samen te brengen met mensen uit de praktijk. Ik denk dat wij inderdaad daardoor beiden beter worden, betere wetenschappers maar ook betere practitioners. Ik geef ook eerlijk toe het oprichten van Netspar, dat is ook mede geïnspireerd door de SER en door de manier waarop het SERsecretariaat functioneert. Ik leer daar nog steeds van. Om heel verschillende mensen toch bij elkaar te brengen en om het eens te worden over waar wij het eens zijn en soms ook eens te
21
zijn over waar wij het oneens zijn, maar dan weten wij tenminste waarom wij het oneens zijn. In toenemende mate zijn wij dat ook bij Netspar aan het toepassen. Ten slotte het dienen van het huishouden dat Nederland heet. Daar gaat het uiteindelijk om. Samen iets moois voor de ander doen en ik denk dat er eigenlijk niets mooiers is. De voorzitter had het al over mijn sportcarrière. Ik kan u vertellen dat ik in 2010 meegedaan heb aan Alpe d’Huez, dat betekent dat je op een dag zes keer Alpe d’Huez beklimt op de fiets en dat gaat niet vanzelf. Dat staat eigenlijk model voor mij voor het goede leven. Het kost ongelofelijk veel moeite, ik ben er bij wijze van spreken nu nog moe van. Het was echt een heel zware opgave. In de tweede plaats doe je het samen. Je doet het samen met een heel team, in mijn geval had de Universiteit van Tilburg een team samengesteld. Je doet het samen en tenslotte je doet het voor anderen, namelijk voor de mensen die aan die verschrikkelijke ziekte kanker lijden. Die combinatie van iets moeilijks doen, samen doen, voor een ander, daar draait het goede leven om en eigenlijk is dat precies wat de SER doet. Wij doen iets heel moeilijks hier, namelijk de economie proberen te begrijpen en de economie is gewoon een heel moeilijk geheel. Er zijn zoveel relaties bij betrokken. Ten tweede wij doen het samen en wij doen het ten slotte eigenlijk allemaal om dit mooie land te dienen. Aan het eind van zo’n periode wordt er natuurlijk verwacht dat je een stichtelijk woord zegt aan de SER en dat doe ik graag. Een van de redenen dat ik mij wat terugtrek, heeft inderdaad te maken met het feit dat ik mij wat meer met mijn grote hobby bezig wil gaan houden en dat is inderdaad, Jaap, theologie en filosofie. Maar ik zal mij trouwens blijven bemoeien met de economie, maakt u zich geen zorgen. Ik geloof dat het zo is dat als je een betere theoloog bent, je ook een betere econoom bent.” Nadat de heer Smit die stelling heeft beaamd, vervolgt de heer Bovenberg zijn spreekbeurt. “Het geldt trouwens ook andersom: als je een goede econoom bent, denk ik dat je ook een betere theoloog bent. Dat hoop ik tenminste aan de theologen te laten zien. Maar goed, een stichtelijk woord is eigenlijk heel eenvoudig: bewaak je hart, zou ik zeggen. Doe aan ‘hartbewaking’ en daar bedoel ik mee: Blijf houden van dit prachtige land. Blijf houden van de prachtige mensen die je hier ontmoet, want daar is uiteindelijk ook voor jou het goud te vinden. En blijf houden van jezelf, van je eigen talenten en weet dat je uiteindelijk het meest van jezelf houdt als je samen met andere mensen iets doet voor Nederland. Dus ik ben acht jaar een ongelooflijk bevoorrecht mens geweest en jullie zijn nog steeds bevoorrecht en ik wens jullie alle zegen in de bijna goddelijke taak zou ik zeggen, die jullie hebben.” Tot slot spreekt de heer Smit de volgende woorden uit. “Wat een lofzang op de theologie, Lans, maar ik geloof ook dat het in deze tijd een enorme bijdrage kan leveren aan de belangrijke veranderingen die plaatsvinden. Het gaat uiteindelijk ook om weer een beetje terug naar wat nu de diepere waarden zijn, en waarom wij dit allemaal doen, en niet alleen maar over cijfers en grafieken. Dat heb ik in de afgelopen maanden in mijn nieuwe betrekking regelmatig geprobeerd duidelijk te maken. Het lot dat mij treft, is dat ik elke keer in organisaties terechtkom op een moment dat ze aan de buitenwereld moeten uitleggen waarom ze eigenlijk nog bestaan. Dat was toen ik predikant was, de hoogtijdagen van de kerk waren toch wel voorbij toen ik daar aantrad en ik heb daar geweldig mijn best gedaan om duidelijk te maken dat het ook in deze tijd nog van belang is. Maar dan moet je wel bereid zijn, wat ik toen zei, je liturgie aan te passen. Als er ergens gelazer over gaat ontstaan, is het als je aan de liturgie gaat morrelen. Maar het moet wel.
22
Dat was toen ik bij Slachtofferhulp Nederland kwam, dat was op een haar na dood: gaan wij ermee door ja of nee. Het bestaat gelukkig nog steeds en is een zeer gerespecteerde organisatie. Dat was ook toen ik bij de vakbond kwam: Hebben wij die nu nog nodig? En ik overal maar roepen: Ja, en dat blijven we doen, maar dan wel op een moderne leest geschoeid. Dat blijf ik ook roepen. Ik ben echt een groot gelover in de overlegeconomie geworden, zo ik het nog niet was, en ik heb met zeer veel inzet, overtuiging en passie geprobeerd om in de afgelopen drieënhalf, bijna vier jaar, de kar van het CNV te trekken en heb daarin enkele parallellen ontdekt met mijn gevecht dat ik ooit in de kerk heb gevoerd. Ik heb ook bij het CNV vaak gezegd dat als je wilt dat nieuwe mensen zich tot je aangetrokken voelen, je ook bereid moet zijn om je liturgie aan te passen. Daar komt hetzelfde gelazer van als in de kerk, maar daar zijn ze ook nog niet mee klaar. Dus ook in die wereld is het nodig om te zorgen dat je aansluiting houdt bij de nieuwe tijd en dat is ook waarom ik voortdurend sprak over: Het gaat mij niet zozeer om mijn achterban, maar om mijn voorban, want daar zit de toekomst. Ik wens daarin mijn collega, en ik ben ervan overtuigd dat hij daar met dezelfde kracht aan gaat trekken, ook alle wijsheid in toe, zonder overigens de mensen te verliezen. Dat geldt ook voor de SER. Ook zo’n instituut waarvan veel mensen zich openlijk afvragen van wat moeten wij daarmee? Nou, daar moeten wij nog heel veel mee. En dan denk ik even aan die trip – Paul was daarbij – naar Oman. Wij hebben toen lekker gepoedeld in het zwembad, maar wij kwamen daar om het evangelie van de polder te verkondigen aan de Omani’s. Ik weet nog wel dat ik daar ’s avonds ondervraagd werd door de journalist van de NOS, Marieke De Vries (die nu in China zit), die mij vroeg wat we die ochtend hadden gedaan. Ik vertelde dat we het evangelie van de polder hadden verkondigd en ik kan u zeggen, het was een enorm gretig gehoor dat er heel veel van wilde weten. Als wij niet uitkijken dan zetten wij het zelf op dinsdag bij de stoeprand om te laten ophalen door het grofvuil. We gaan veel te onvoorzichtig om met een instituut als dit. De SER is – in lijn met de lofzang van Lans en Hans – een buitengewoon waardevol instituut. Ik herinner me dat ik mij ooit opgewonden heb over een NRC-journalist die bij het zestigjarig bestaan van de SER vond dat alles openbaar moest zijn, ook de DB-vergaderingen want dat was, zo beweerde hij, een achterkamer. Ja, dit is een achterkamer; waar je verdraaid zuinig op moet zijn en waar je de rust neemt om met elkaar heel ingewikkelde vraagstukken tot een goed einde te brengen. Dat moet ook niet met alle gordijnen open en met alle lichten aan en met alle microfoons en camera’s erop gericht; daar moet je je ook kunnen afzonderen en met elkaar in gesprek kunnen gaan en daarna uitleggen wat je daar dan met elkaar besproken hebt en wat er gedaan is. Ik ben dat dus zeer gaan waarderen. De afgelopen jaren heeft af en toe wel een aanslag gepleegd op mijn geduld, maar daar sta ik überhaupt niet zo heel erg om bekend, want het kost ook tijd. Dit kost tijd en het is kostbare tijd, maar die bespaar je dan ook weer aan de achterkant als je het gaat implementeren. Ik heb ook wel eens nagedacht over de vraag of wij nu in staat zijn om op die nieuwe golf, want ik beschouw deze tijd als echt een overgangstijd waarin wij moeten zoeken, nieuwe antwoorden kunnen geven op vragen die zich vandaag aandoen, en niet meer alleen kunnen blijven draaien aan de knoppen waar wij vroeger aan draaiden. Dat vraagt dus een enorme creativiteit, inzet en ook bereidheid om uiteindelijk gewoon een sprong te wagen. Ik wens dat de SER toe en ik ben blij te horen – dat las ik ergens – dat Bernard en Ton samen het land doortrekken om te spreken over de nieuwe dialoog die moet plaatsvinden tussen werkgever en werknemer. Daar ben ik het volstrekt mee eens en ben ik blij te horen dat we op een nieuwe manier zoeken naar wat zijn nu de verhoudingen waarbinnen wij willen werken. Ik heb binnen de SER nooit gedacht vanuit een tegenstrijdigheid tussen werkgever en werknemer, maar altijd vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid die wij hebben. Dat heb ik ook eigenlijk altijd in al die vergaderingen duidelijk willen maken. Ik kan natuurlijk wel op mijn eigen aanbod gaan
23
zitten hameren, maar dat schiet niet op. Het tafereel dat Hans schilderde van zijn eerste vergadering; inderdaad: toch knap dat men er uitkomt. Ik vind dit de plek waar je redeneert vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ik dank jullie voor de samenwerking, voor het geduld dat jullie soms ook met mij moesten hebben en voor de kameraadschap. Dat is misschien een groot woord, maar hier zit een groep mensen die er met elkaar iets van wil maken. Of de samenstelling deze moet blijven, dat ben ik met de vorige sprekers eens, zou je eens moeten nadenken, maar dit is een buitengewoon waardevol instituut en als men mij in de toekomst zal vragen of we daar wat mee moeten: ja, daar moeten we zeker iets mee. Ik wens jullie alle sterkte en wijsheid toe om daar op de goede manier de toekomst mee in te gaan. Dank jullie wel.”
7.
Rondvraag en sluiting
Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt. Niets meer aan de orde zijnde, dankt de voorzitter allen voor komst en inbreng, waarna hij de vergadering sluit.