Max de Haan: Den Haag 2 september 2013- Alweer meer dan tien jaar geleden schreven Wim van Keulen en ik twee artikelen over de Vrijmetselarij en Tweede Wereld Oorlog. Broeder van Keulen die toen intussen al zo’n jaar of zeven het CMC van binnenuit kende, deed de ‘opzoekingen’ zoals onze Belgische vrienden en oudmederedacteuren dat noemen.
Meer begrip voor een moedig, strijdbaar, intelligent en dierbaar mens, Hermannus van Tongeren W. van Keulen en M.J.M. de Haan Een nieuwe versie van ‘Enkele lotgevallen van de vrijmetselarij in het eerste oorlogsjaar.’ Thoth (51) 2000, blz. 67-89. Deze bijdrage is een aanvullende bewerking van ons artikel in Thoth van ruim tien jaar geleden1, die meer dan toen zich richt op de indrukwekkende grootmeester van onze Orde, Hermannus van Tongeren. Het nieuw onderzoek van een voordracht van diens dochter Jacoba van Tongeren levert een aantal nieuwe inzichten op die Van Tongeren en het eerste Oorlogsjaar in een ander daglicht stellen. Militaire loopbaan2 Hermannus van Tongeren werd geboren op 16 april 1876 in Bergen op Zoom. Hij volgde de officiersopleiding aan de Koninklijke Militaire Academie te Breda en werd als één der eersten van zijn klas op zeer jeugdige leeftijd benoemd tot 2de luitenant bij de Genie van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger. Zijn militaire loopbaan bracht hem o.a. in Atjeh, waar hij zich onderscheidde door moedig optreden. Hij ontving de bijzonder eervolle onderscheiding van Ridder der vierde klasse van de Militaire Willemsorde. Voor zijn werk aan de aanleg van een spoorweg op Sumatra werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau. Bij zijn pensionering in 1916 werd hem de rang van kolonel toegekend. Ter gelegenheid van de verjaardag van koningin Wilhelmina werd hem in 1939 de titulaire rang van generaal-majoor verleend.
1 ‘Enkele lotgevallen van de vrijmetselarij in het eerste oorlogsjaar.’ Thoth (51) 2000, blz. 67-89. 2 De hier volgende gegevens zijn o.a. ontleend aan mr. H.J. Zeevalking: 'Hermannus van Tongeren (1876-1941)', in: Thoth 1957, Leerlingnr. i. blz. 4-14, en G. Kaptein: ‘Br. Hermannus van Tongeren, het E.'.O.'. ingegaan op 29 maart 1941’, in: Thoth 1961, Leerlingnr. 3, blz. 106-110. Zie ook: L. de Jong Het koningkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Den Haag 1969 e.v., deel V, blz. 416418. Hier verder aangehaals als: De Jong.
Van Tongeren, die in 1898 trouwde met Jeanne Wilhelmina Holle, had drie kinderen. Zijn enige zoon werd in 1944 vermoord door de Gestapo.3 Zijn dochter Jacoba Johanna zette het door haar vader ook financieel voorbereide werk voor het verzet voort. Door zijn vooruitziende blik kon een aanzienlijk bedrag ook dankzij de Orde ten goede komen aan onderduikers en verzetswerk. Als oud-militair had hij overigens al meteen bij het begin van de dreiging van oorlog met vertrouwde vrienden plannen gemaakt om een spionagegroep op te zetten. Zijn kennis van weg- en waterbouw zou daarbij o.a. bij het doorgeven van informatie over fortificaties, zeker die rond de vesting Amsterdam, van belang hebben kunnen zijn. Maçonnieke loopbaan Al op 20-jarige leeftijd - inmiddels als 2de luitenant in het voormalige Nederlands-Indië - meldde hij zich aan om lid van de Orde te worden. Tot zijn verontwaardiging werd zijn verzoek te worden ingewijd als Leerling-vrijmetselaar afgewezen wegens zijn jeugdige leeftijd. Twaalf jaar later wist zijn zwager, Br. D. Rens, hem ervan te overtuigen opnieuw een verzoek tot toelating in te dienen. Hij stelde zich daarbij zeer ernstig de vraag of hij voldoende voor de Orde kon betekenen. Hij werd op 30 december 1909 ingewijd in de A.L. ‘De Ster in het Oosten ’'. Twee jaar later werd hij tot Gezel bevorderd en op tweede kerstdag 1914 werd hij verheven tot Meester. Na zijn terugkeer in het vaderland werd hij in 1917 lid van de A.L. ‘Nos Vinxit Libertas’ in Amsterdam. Van deze loge bleef hij lid tot aan zijn dood. In 1929 werd hij tijdelijk grootmeester van de Orde. Ook daarbij handelde hij zeer zorgvuldig; na het overlijden van de grootmeester Carpentier Alting werd Br. Lingbeek net 105 van de 146 stemmen verkozen. Hij wenste deze verkiezing niet te aanvaarden. Van Tongeren deed als gedeputeerd grootmeester een afgewogen voorstel. Hij zag in dat het noodzakelijk was om op dit grootoosten een grootmeester te kiezen, maar dat de afgevaardigden wellicht de stemming in hun loges wilde peilen. Hij bood aan voor een tussenperiode het ambt te vervullen en zijn plaats bij en definitieve verkiezing an de dan verkozen grootmeester ter beschikking te stellen. Hij stelt nadrukkelijk geen candidaat te willen zijn voor die herverkiezing: ‘Ik doe dit alleen om de Loges de gelegenheid te geven zich nog eens te beraden en te overwegen, wien zij tot grootmeester willen kiezen.’4 Na enige bespreking werd Van Tongeren met 81 stemmen gekozen., op het volgende Grootoosten (15 juni 1930) werd hij met twee blanco stemmen tot grootmeester gekozen. Van Tongeren aanvaardt die verkiezing met algemene stemmen met de nadrukkelijke belofte dat hij al zijn krachten aan de vervulling van dit ambt zal geven. Hij werd in de jaren daarna ook Groot Commandeur van de Opperraad van de Schotse Ritus (1933), Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren onder het Hoofdkapittel der Hoge Graden (1935) en Voorzitter van de Kamer van Administratie (1937). 3
Van Tongerens dochter Jacoba meende in de, jaren na de oorlog opgepakte, 'beul van Lyon' de moordenaar van haar broer te herkennen. Zie W.B.J. Hofman: ‘De Vrijmetselarij en de oorlogsjare’'. in: AMT 19 (1965), blz. 309. en B. de Boer: ‘Zaak Barbie in ons land afgesloten’, in: AMT 38(1984), blz. 3. 4
P.J. van Loo, Geschiedenis van de Orde van Vrijmtselaren onder het Grootoosten der Nederlanden. Z.p. 1967, blz. 212-213.
Zoals we hierna zullen zien, heeft Van Tongeren ook na de capitulatie zijn verantwoordelijkheid gedragen. Hij gaf de loges in den lande zijn mening en zijn raad over wat er gebeurd was en wat er nog stond te doen. Hij verwoordt daarbij op ontroerende wijze wat ook zonder onze uiterlijkheden, bezittingen en gebouwen voor de vrijmetselaar van levende waarde blijft: ‘Er zijn blijvende waarden, die nimmer teloor kunnen gaan. Een enkele witte roos op onze tafel wekt herinneringen in ons op aan ons samenzijn in vorige jaren. Die roos, ontsproten aan een struik, die de achter ons liggende boze winter heeft overleefd, getuigt voor ons dat het “Licht schijnt ook in de duisternis.”’5 Hij schreef deze woorden, recht uit het hart, wellicht niet vermoedend dat een nog bozere winter hem wachtte. De eerste maanden na de capitulatie De verwarring waarin de Nederlandse bevolking raakte na de capitulatie was groot. Wie b.v. de documenten naleest die Couvee bijeenbracht in zijn De Meidagen van’'40, overvalt eenzelfde gevoel van onzekerheid.6 Correcte Duitse soldaten schijnen hun moedige tegenstanders van de Grebbeberg te respecteren, een eerste golf van antisemitisme wel al wordt voelbaar. Na een kortstondig militair bewind en een schijnbaar eerbare samenwerking tussen de bezetter en het opperbevel van het Nederlandse leger wordt de opperbevelhebber van de Nederlandse krijsmacht gevankelijk naar Duitsland gevoerd. Kopstukken uit provinciale en gemeentelijke besturen verdwijnen her en der.7 Het was moeilijk voor de pers en des te meer voor de burger zich een beeld te vormen en zijn houding te bepalen. In die verwarring wist men ook niet hoe aan de goed voorbereide en geïnformeerde besetter verzet te bieden, zoals een van de logegedenkschriften het zegt: ‘[…]de billijkheid eist .te zeggen, dat wij - alle Nederlanders - in deze begintijd van de bezetting, volkomen vreemd stonden tegenover deze situatie. We waren onwetend in het bezettings-spel. Een jaar of zo later, hadden we het zeker anders en beter gedaan. BBr., weest daarom mild in Uw oordeel.’8 Een brief aan Seyss-Inquart? . Ook bij Van Tongeren is misschien een in onze ogen wat naïef optimisme te bespeuren. Zoals bij velen lijkt ook bij hem kennelijk het gevoel dat ‘het allemaal zo’n vaart niet zou lopen’. Maar wie verder zoekt kan dat betwijfelen. De lezing die zijn dochter Jacoba Johanna van Tongeren, actief in het verzet, op 8 november 1945 voor vrijmetselaren houdt, wijst toch in een andere richting . Als fatsoenlijk mens zal hij misschien ook het gevoel hebben gehad dat door officieren van zijn hoge rang met de bezetter in redelijkheid kon worden 5
Geciteerd door Zeevalking (zie hierboven, noot 5), blz. 10. D.H. Couvee, De Meidagen van '40. Den Haag 1960, blz. 289-346. 7 Voor Haagse leden van de Orde zal het verwarrend zijn geweest hun voormalige Br. Westra (die in 1938 na meer dan 15 jaar lidmaatschap de Orde dekte) in 1942 in NSB-uniform als burgemeester van Den Haag te zien paraderen. Hij had in de jaren kort vóór de oorlog in het blad De Waag (en de daarbij behorende discussie-clubjes, de Waag-kringen) al van zijn verkeerde opvattingen getuigd. Zie Bart van der Boom: Den Haag in de Tweede Wereldoorlog, Den Haag 1995, blz. 41-45. In september 1940 verwijderde hij alle vrijmetselaren uit de Waag-kringen. Zie Meldungen aus den Niederlanden. nr. 16 (1940). Ook: Benien van Berkel, Tobie Goedewaagen (1895-1980), een onverbeterlijke nationaalsocialist.Amsterdam 2013.Vgl. over deze slechts fragmentarisch bewaarde wekelijks gestencilde en rondgezonden geheime berichten voor de nazi-top in Nederland en Duitsland: De Jong, deel IV, blz. 88. 8 ‘Het vrij Geweeten’ 175 jaar historie van ‘Het Vrij Geweeten’ 5791-5966 Z.p., z.j. [1966], blz. 65. 6
onderhandeld. Daarnaast was hij er ongetwijfeld, terecht, van overtuigd dat de Orde niets te verbergen had dat de bezetter zou kunnen storen. Kenmerkend daarvoor lijkt de brief aan Seyss-Inquart die hij op 30 juli 1940 met de Grootsecretaris Faubel opstelde met het verzoek de loges weer toe te staan bijeen te komen. Hij doet daarin moeite de bezetter te overtuigen van de a-politieke instelling van de Orde. Zelfs wil hij de ver gaande concessie doen waarnemers bij de logearbeid toe te laten. Van Tongeren somt de voorwaarden waaraan de Orde wil voldoen, uitvoerig op: ‘Wir möchten unsererseits die folgenden Richtlinien vorschlagen: 1. Unsere Organisation halt sich vollstandig ausserhalb des politischen Streites. Es wird angstlich darauf geachtet dass nicht der geringste Vermuten wach worden könnte, alsob unser Bund oder eine seiner Arbeitstellen im besetzten Niederlandischen Gebiet irgendwelchem Streben gegen das Deutsche Volk, gegen seinen Führer oder gegen das Reich dienstbar gemacht werden. 2. Die bereits erlassenen oder noch zu erlassenen Bestimmungen bezüglich des Abhaltens von Versammlungen mussen sorgfaltig befolgt werden. 3. Nicht nur in officiellen Versammlungen, sondem auch bei jedem Zusammensein der Brüder vor und nach diesen Versammlungenund in sogenannten geselligen Zusammenkunften bleibt alles, was nach Politik aussieht, ausser Besprechung. Hierauf wird sehr streng geachtet, sowohl durch den Meister vom Stuhl als bei seiner Verhinderung durch seinen Vertreter. 4. Um so nötig Beweismaterial zu haben ist es erforderlich dass kurze aber klare Niederschriften angefertigt werden von dem in den Versammlungen Behandelten. 5. Die Handhabung des Characters des Bundes als eine geschlossene Vereinigung bringt mit sich, dass Nicht-Mitglieder unseres Hollandischen Gross-Orients nicht als Besucher zugelassen werden können ohne Erlaubnis der dazu angewiesenen Behörde. Deshalb dürfen auch Mitglieder einer von uns anerkannten auslandischen Grossloge oder vormalige Mitglieder unseres Gross-Orients nicht zugelassen werden. 6. Für Zusammenkünfte mit weiblichen Hausgenossen der Brüder muss Zustimmung der angewiesenen Behörde eingeholt werden. 7. Bis auf Weiteres können Versammlungen zur Aufklarung von eingeladenen Gasten über Zweck und Wesen des Bundes besser unterbleiben: sie dürfen in jedem Fall nur abgehalten werden unter genauester Befolgung der diesbezüglichen bestehenden Bestimmungen. 8. Falls seitens dazu befügten Niederländischen oder Deutschen Behörden Zutritt zu unseren Versammlungen ersucht wird, so wird dieser. so nötig nach Legitimation, bewilligt. Die Arbeiten werden dann in normaler Weise fortgesetzt. Dieses gilt auch unter den jetzigen Ausnahmeverhaltnissen für rituelle Zusammenkünfte.’9 Hoewel de brief- indien hij daadwerkelijk is verzonden - ongetwijfeld als volstrekt irrelevant terzijde gelegd zal zijn - de maatregelen tot opheffing van de Orde en de roof van haar bezittingen waren immers al bijna een feit10 -, getuigt de poging van 9
10 Deze brief van 30 juli 1940 (verzamelingen van de Orde, archief Hermannus van Tongeren, H.C. Fedi 2./172) is hier enigszins vereenvoudigd weergegeven naar de wetenschappelijke transcriptie van drs. E. Kwaadgras. Aangezien van deze brief alleen een doorslag bestaat, zonder handtekeningen, kan niet worden bewezen dat hij is verzonden. Mogelijk is hij via een relatie aan Seyss- Inquart persoonlijk aangeboden. Zie E.P. Kwaadgras: ‘Vechten met windmolens. Klachten en laster tegen Vrijmetselarij en haar verweer’, in: Thoth 1994, nr. 6, blz. 220-235, vooral blz. 221 en noot 10. 10 De eerste ‘overdracht’ van vrijmetselaarsbezit had al plaats op 12 juni 1940 door de ingebruikneming van het gebouw van de A.L. ‘De Friesche Trouw’door de NSDAP!
een wanhopig geloof in fatsoen en redelijkheid bij een vijand wiens brute geweld men ondanks het bombardement van Rotterdam nog steeds niet kon ge oven. Van Tongerens afwijzing van het aanbod van Zuid-Afrikaanse vrijmetselaren en de Koninklijke Bibliotheek om een veilig onderkomen te bieden aan de bibliotheek van de Orde, moet wel worden gezien tegen dezelfde achtergrond. Blijkbaar zag hij nog kansen om door een omzichtig beleid, waarbij geen bezit van de Orde ‘onderdook’, te kunnen doorgaan met de arbeid en geen leden van de Orde in moeilijkheden te brengen. Ten slotte is het ook verbazingwekkend dat in Hitlers eigen besluiten t.a.v. de overval op ons land niet alleen wordt aangedrongen op correct gedrag van de troepen jegens de Nederlandse burgers,maar dat ook wordt besloten Jodenvervolging te laten rusten en zich ook t.a.v. de Vrijmetselarij te matigen.11 De werkelijkheid zou, zeker voor Van Tongeren zelf, anders zijn. Twee-sporenbeleid? Dat Van Tongeren bewust tactisch langs twee sporen manoeuvreerde met een strategisch plan voor ogen dat de Orde en haar leden op lange termijn uit de gevarenzone moest halen, blijkt wellicht uit zijn dubbele aanpak. Enerzijds schuwde hij het niet aan het opzetten van spionage- en verzetswerk mee te werken. Hierop komen wij later in deze bijdrage terug. Anderzijds probeerde hij provocatie van de bezetter te vermijden. Dat zou heel wel bevestigd kunnen worden in Bote de Boers analyse van de wijze waarop Van Tongeren geld bijeenbracht voor het verzet.12 De hierboven geciteerde brief aan Seyss-Inquart moet wellicht tegen die achtergrond worden gezien. De raadgevingen in het laatste Correspondentieblad van het Hoofdbestuur (september 1940) en Faubels daarin opgenomen Duitstalige artikel over de doelstellingen van de Vrijmetselarij kunnen heel goed worden gezien in het kader van eenzelfde nonprovocatieplan, dat uit was op het winnen van tijd en vrijheid voor een daadkrachtiger eigen weg. De zeer zorgvuldige handelwijze van Van Tongeren had - behalve voor hemzelf - een waarschijnlijk door hem gehoopte of zelfs voorziene consequentie: geen der leden van het Hoofdbestuur werd gedurende de oorlog nog lastiggevallen omwille van zijn lidmaatschap van de Orde. Van Tongeren kreeg op nog een andere wijze gelijk met zijn naar buiten toe omzichtige optreden. Enkele Amsterdamse Broeders kwamen ondanks zijn bezwaren nog bijeen in Amsterdamse cafés. Door verraad werden ze opgepakt en vastgehouden.13 Achteraf lijkt Van Tongeren gelijk te krijgen met zijn poging om de vrijmetselarij zo nadrukkelijk als a-politiek neer te zetten. In de loge ‘Willem Fredrik’ in Amsterdam kwam regelmatig bijeen en ook in enkele andere steden in Nederland vonden dergelijke bijeenkomsten plaats zonder incidenten, zoals bijvoorbeeld in Rotterdam. Zelfs, kennelijk niet al te kwaadgezinde, collaborateurs waarschuwden broeders zulke bijeenkomsten te vermijden. 11
De Jong, deel IV, blz. 88. Bote de Boer Lzn., ‘Hermannus van Tongeren als financier van de illegaliteit’, in: AMT, 29 (1975), blz. 336-338. De Boer schrijft Van Tongeren grote omzichtigheid toe bij deze gevaarlijke financiële transactie en vermoedt dat een deel van het geld werd bijeengebracht uit andere middelen. Meteen overhevelen van Orde-gelden naar het verzet zou de bezetter immers goed in de kaart hebben gespeeld en ernstige represailles hebben uitgelokt. Vgl. De Jong, deel V, blz. 417 noot I, alsmede deel VII. blz. 430 noot 1. 13 Ibid., blz. 300. Het incident - toch een riskante provocatie - werd door de Duitsers belangrijk genoeg geacht om in de wekelijkse naar Duitsland gezonden geheime verslagen Meldungen aus den Niederlanden te worden opgenomen, en wel in Meldung nr. 18 van 22 oktober 1940. 12
De Belgische vrijmetselarij, met haar veel politiekere houding, werd duidelijk heel wat hardhandiger en wreder aangepakt. De Nazis ontzagen zich niet de grootmeester van de Rite ‘Memphis-Misraim’ te laten onthoofden.14 Caransa’s bezwaren tegen de brief aan Seys Inquart Het is nauwelijks voor te stellen, dat Van Tongeren, zoals Caransa hem dat verwijt, zich niet gerealiseerd zou hebben dat de brief aan Seyss Inquart tot gevolg zou hebben dat joodse broeders niet meer op loge bijeen komsten zouden worden toegelaten. Hij moet bijna dagelijks in contact hebben gestaan met broeder Isaäc Troostwijk, een joodse broeder die gepensioneerd kolonel van het KNIL was. Het is ondenkbaar dat Van Tongeren de consequenties van zo´n brief niet met zijn goede vriend Troostwijk heeft besproken. Troostwijk was ook betrokken bij het werk van de groep ‘Vrij Nederland’ en heeft na van Tongerens arrestatie leden van die groep geïnstrueerd. Uiteindelijk werd hij opgepakt is evenals zijn echtgenote omgekomen in een concentratiekamp. Het kan niet anders dat Van Tongeren die, blijkens de hier al eerder genoemde lezing van zijn dochter over zijn werk aan het verzet, helder begreep dat hij de vijand moest misleiden, dat deed vanuit zijn militaire opleiding en ervaring van vele jaren. En heeft geprobeerd tijd te winnen en de leden van de Orde te beschermen tegen ondoordacht en gevaarlijk handelen van tegen bezetter. De kwalificaties van Caransa als ´schokkend´ en serviel voor de brief aan Seyss Inquart, zijn emotioneel gezien begrijpelijk, maar of zij zo ten volle van toeppassing zijn op de houding van Van Tongeren, Faubel en Troostwijk? Die kwalificaties doet geen recht aan hun inzet. Caransa meent dat hij niet de ‘staf over Van Tongeren moet breken. Een paar regels verder zegt hij dat Van Tongeren zich met zijn werk aan het verzet gerehabiliteerd heeft. Dat is een impliciete beschuldiging. Een poging tot verklaren en begrijpen is op meer haar plaats; een veroordeling en een woord als rehabilitatie passen hier niet voor wie het geheel van het werk van Van Tongeren en Faubel overziet. Een opmerkelijke reactie van Van Tongeren naar aanleiding van de Capitulatie Wij zien in van Tongeren zo langzamerhand vooral de martelaar omwille van de vrijmetselarij. Door mede-gevangen en cipiers gezien als een vriendelijke man ‘met lieve ogen’. We vergeten dan wel eens dat hij een zware carrière als beroepsofficier in moeilijke omstandigheden heeft doorlopen. Misschien dat in onze tijd afkeuring bestaat in zake de ‘pacificatie’ van Atjeh en andere buitengewesten. Desalniettemin was Van Tongeren een hooggeplaatste officier met hoge onderscheidingen, waaronder de Militaire Willemsorde. Hij was dus ook een beroepsmilitair met de ervaring en de opleiding die daarbij hoorde. Volgens het verslag van zijn dochter Jacoba van zijn korte werk als verzetsman in de periode mei 1940 tot oktober 1940 was zij hoogst verbaasd over de reactie van haar vader toen zij hem een aantal exemplaren kwam brengen van een pamflet met een reactie van de bevelhebber van het Nederlandse leger, de Generaal Winkelman, op de 14
Dr. Anton van de Sande, Vrijmetselarij in de Lage Landen. Een mysterieuze broederschap zonder geheimen. Zutphen 1995, blz. 142: ‘In Belgie”wer in 1942 de Souvereine Grootcommandeur van de Opperraad van de Schotse Ritus, George Pêtre, ter dood gebracht, en het jaar daarop generaal Emile Lartigue en de Antwerpse schepen E. Sabbe, die ervan verdacht werdenvia de hoge graden leiding te hebben gegeven aan het verzet. Grootmeester J. Hiernaux en diens voorganger R. Egel kregen in 1944 de kogel, samen met nog vijf andere bestuursleden van het Grootoosten; de grootmeester van de Orde van Memphis-Misraïm, G. Delaiver werd datzelfde jaar door de Nazi’s onthoofd.’
capitulatie. We citeren hier een passage uit haar lezing over haar werk van 8 november 1945: ‘Dikwijls zaten Vader en ik in die dagen, te praten in de vertrouwelijke sfeer van zijn werk- kamer. Soms verrichtte ik wat tikwerk of administratieven arbeid voor hem. Het bleef echter bij kleinigheden, tot op een morgen, dat ik alleen thuis was, er gebeld werd en een jongeman, Jan de Raad, zich bij mij kwam melden Op mijn bevestigend, antwoord, op zijn vraag of ik de dochter was van Kolonel H. van Tongeren, Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren, overhandigde hij mij een honderdtal exemplaren van de Verklaring van Generaal Winkelman i.z.d. capitulatie van het Ned.leger en het bombardement van Rotterdam. Hij vroeg mij hiervan een gedeelte aan Vader ter hand te stellen en zelf voor verspreiding van de rest te willen zorgdragen. Nog vóór ik gelegenheid had van mijn verbazing te bekomen en zelfs maar te antwoorden was de jongeman weer verdwenen. Nieuwsgierig nam ik de stukken door. Ja, dat zou Vader zeker interesseren. Ik pakte de heele zaak in mijn tasch en ging er mee naar de Verhulststraat. Maar ... daar wachtte mij een geduchte uitbrander voor mijn onverantwoordelijke handelwijze. Ik had gedacht Vader een verrassing te bereiden. Een verrassing was het misschien wel, maar die viel niet in goede aarde . “Hoe kom je daaraan ?” vroeg Vader streng. Ik deed hem het verhaal. Scherp onderzoekend nam Vader mij daarbij op, opdat vooral een enkele onwillekeurige gelaatsverandering hem daarbij zou ontgaan. “Hmm. ’t Is me wat moois! Je kent den jongeman niet, weet niet hoe of wat hij is en komt [Blz. 11] bovendien nog ,of het de gewoonste zaak van de wereld is, met die dingen zóó maar in je tasch hierheen! Waar heb je je hersens zitten? We leven in oorlog, weet je dat wel of is dat soms nog niet, tot je door gedrongen ? Het schijnt wel zoo.” Ik was hevig verschrikt ,maar Vader ging voort “Wie waarborgt je dat die kerel geen agent provocateur is geweest? Het zal nu dit keer wel niet, daarvoor is het mij te veel kwajongens spel, maar laat het je een volgend keer tot een les zijn!”’15 In de korte tijd die hem nog restte kreeg hij vertrouwen in de jonge mensen die samen met zijn dochter de groep ‘Vrij Nederland’ opzetten en al snel ook een gelijknamig blad begonnen te verspreiden. Hij leerde de leden van de groep onder het gebruik van codes en andere aspecten van het spionagewerk. Kortom hij maakte gebruik van de kennis en ervaring die hem als militair was onderwezen. Van Tongerens dood Zeer volledig is het verslag van broeder Kwaadgras over de barre tocht in de winter van 1941 op een open vrachtwagen van Van Tongeren: ‘Op 29 maart 1941 overleed in het concentratiekamp Sachsenhausen bij Oranienburg de Grootmeester van de Orde van Vrijmetselaren onder het Grootoosten der Nederlanden, Hermannus van Tongeren, bijna 65 jaar oud. In de begindagen van september 1940 werd beslag gelegd op het vermogen en de bezittingen van alle maçonnieke verenigingen en instellingen in Nederland en werden alle vrijmetselaarsloges en aanverwante organisaties ontbonden, waarvan Van Tongeren op 6 september alle loges en andere werkplaatsen bericht zond. Op 11 oktober werd hij van huis gehaald Zonder 15
‘J. van Tongeren, Het Aandeel der Vrijmetselarij in de Werkzaamheden van Groep 2000. Afschrift van een lezing, bewaard in het CMC. blz. 10-11. De cursiveringen zijn van mevr. J. van Tongeren.
dat hem werd medegedeeld waarvan hij beschuldigd of verdacht werd. Kennelijk als Grootmeester van de Orde gevangen gezet in het Huis van Bewaring aan het KleineGartmanplantsoen in Amsterdam.16 Op 13 maart 1941 werd hij op transport gesteld naar Duitsland: in het halve jaar dat sedert zijn arrestatie was verlopen is er geen vorm van proces geweest, geen aanklacht, geen veroordeling. Wel schijnt hij in de gevangenis te zijn verhoord. Het transport ging eerst per vrachtwagen naar Kleef, en vandaar via Hannover naar Sachsenhausen per trein, in cellenwagons. Het hele transport duurde negen dagen, met overnachtingen in gevangenissen. Vijf dagen na aankomst werd hij overgebracht naar de ‘Krankenbau’ in het kamp. en daar is hij, denkelijk door pure uitputting, misschien door een infectieziekte, gestorven.’17 Het gedenkboek van loge ‘Het vrij Geweeten’ voegt daar nog aan toe: ‘hij was een ernstige maagpatient en moest -zwaar dieet houden. Welnu, de Duitsers zetten in de auto een open emmer met melk neer. Hij mocht dieet houden.’18 Door de spionage afdeling van de verzetsgroep‘Vrij Nederland’ werd gemeld , dat het mogelijk is dat uit het telegram dat aan de dochters van broeder Van Tongeren is voorgelezen, blijkt dat de symptomen van het overlijden van Van Tongeren wijzen op cyaangas en vergassing. Ook hier helpen simpele historische gegevens, zoals die hierboven vermeld over het transport van Van Tongeren naar Sachsenhausen, maar ook algemeen bekende door historici vastgelegde feiten: Sachsenhausen had pas aan het eind van 1941 gaskamers. Over het telegram dat de dochters van Van Tongeren moesten aanhoren is geen volledige zekerheid: ‘De Geldersche Broederschap’ is in het bezit van een brief geschreven door de vrouw van de Grootmeester, mevrouw J.W. van Tongeren-Holle, gedateerd ‘Paschen 1942’, waarin zij de dood van haar man schetst: ‘Op 1 april 1941 om half twee ging de telefoon over: of mijn oudste dochter “ohne Ihre Mutter” wilde verschijnen in het gebouw van de S.S., Heerengracht 445, Kamer 9[ ...] ’ er ging een vlijmende pijn door mijn hart; hij was dood, het licht van mijn leven[...] om half vier stonden mijn oudste dochter en haar zuster in Kamer 9... de schrijver pakte na enig aarzelen een dossier, waarvan hij oplas: "Am 29sten März, 19.30 is verstorben in Sachsenhausen der Schutzhäftling Hermann van Tongeren am Versagen von Herzen [...Seine Leiche wird auf Staatskosten veräschert. De volledige tekst van het telegram luidde: ‘Am 29. Marz 17.30 Uhr verstorben in Sachsenhausen b. Berlin Schützhaftling Hermannus van Tongeren am Versagen von Herzen und Kreislauf mit Parotitis beiderseits und Gesichtsphlegonomie. Seine Leiche wird auf Staatskosten veräschert.’19 16
Dr. A.C. de Vletter, Van eerzaam schoolleider tot gevangenisboef. Baam 1946. De Vletter beschrijft Van Tongerens slechte behandeling en hoe hij 'met zijn lieve ogen' zijn medegevangenen aankeek en zijn angst uitte naar Duitsland te worden gevoerd (blz. 24); later zegt De Vletter: ‘[…]toch hebben de Gestapo-ellendelingen hem voor zijn wegvoering naar Duitsland maandenlang in een der donkerste cellen gehouden en hem op de gemeenste wijze verhoord […]’(blz. 40). In het Archief Van Tongeren bevindt zich ook een brief van één van de gevangenisbewaarders, geciteerd in de uitvoerige biografie in typoscript in het Archief Van Tongeren in de verzamelingen van de Orde. 17 E.P. Kwaadgras, ‘Vechten met windmolens. Klachten en laster tegen Vrijmetselarij en haar verweer’, Thoth 45 (1994), blz. 220. 18 175 jaar historie van ‘Het Vrij Geweeten’ 5791-5966 Z.P., z.j. [1966], blz. 67. 19 De medische wetenschap komt hier te hulp, met dank aan mevr. Dr. C. Lucas te Roelofarendsveen: ‘[…]parotitis en dat kan door de bof veroorzaakt zijn. Hierbij kan inderdaad een aantasting van de hartspier optreden, onder normale omstandigheden zeldzaam maar hier was natuurlijk geen sprake
Het is telegram is o.a. bewaard in een afschrift dat deel uitmaakt van een zeer uitvoerige biografie in typoscript in het Archief Van Tongeren in de verzamelingen van de Orde. Het is duidelijk dat op geen enkele wijze rekening werd gehouden met de speciale zorg die de nierpatiënt Van Tongeren nodig had. Door de familie gezonden medicijnen werden hem onthouden.Het telegram en een ook in deze levensbeschrijving opgenomen brief van een Nederlandse medegevangene, Bodaan. wijzen daar wel op. Het telegram wekt de indruk dat Van Tongeren is gestorven ten gevolge van zijn nierziekte en gezondheidsproblemen door de ontberingen van zes maanden gevangenschap en onvoldoende medische zorg. In april 1943 lukt het zijn as naar Nederland te halen. Deze werd begraven in een graf op de top van de heuvel op begraafplaats Westerveld.20 Lauwheid? We geven hier een lang en wezenlijk citaat uit Kwaadgras’ voortreffelijke studie over de vrijwel monotone hetze tegen de vrijmetselaren sinds het allereerste begin in de 18de eeuw: ‘Toen de oorlog eenmaal uitbrak, was er nog alle tijd geweest ─1940 was het twééde oorlogsjaar ─ om veiligheidsmaatregelen te nemen; en zeker gezien de aanhoudend gonzende geruchten over een op handen zijnde invasie van ons land. zouden [Blz. 125] ze geenszins misplaatst geweest zijn. De mondelinge overlevering, een zeer betrouwbare zegsman in dit geval, zegt dat Br.Van Tongeren twee aanbiedingen heeft afgeslagen. Broeders van onze Provinciale Grootloge in Zuid-Afrika hebben aangeboden alle verzamelingen in hun land te bergen tot betere tijden. Een transport per schip had nog vóór het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog geregeld kunnen worden. Wat minder avontuurlijk was het aanbod van de zijde van de directie van de Koninklijke Bibliotheek, waar men ons boekenbezit kende en naar waarde wist te schatten. Alles had geborgen kunnen worden in de depots van de KB, en dat op zo’n manier dat er geen haan naar zou kraaien. Daar stond tenslotte een miljoen boeken.Van Tongeren wilde het niet, geen van beide. Zeker, deze Grootmeester, die zijn vrijmetselaarschap met de dood heeft moeten bekopen, dwingt ons groot respect af. Hij heeft de bitterste beker gedronken. Hij heeft grote persoonlijke moed moeten en kunnen opbrengen. Groot respect echter hoeft naar mijn smaak niet alle kritiek voor eens en voor altijd te smoren. De roof van onze verzamelingen had voorkomen kunnen worden; hier ligt een nalatigheid — van een compleet Hoofdbestuur trouwens, want de Grootmeester was uiteraard niet alleen — die grenst aan schuld. Natuurlijk, de nazi's hebben onze verzamelingen gestolen; dat zij dat deden was niet onze schuld. Maar de Orde heeft
van normale omstandigheden. Wat ook gespeeld kan hebben is dat er sprake is geweest van een streptokokkeninfectie van de parotis [grote speekselklier die zich achter het oor bevindt] waarbij je een flegmone [een acute etterige infectie] kunt krijgen. Meestal heb je daar overigens ook een keelontsteking bij. Bij bepaalde soorten streptokokken kun je een aantasting van de hartspier of hartkleppen krijgen (ook wel gewrichtsklachten en nierfalen). Iets wat we acuut rheuma noemen en we nu zelden meer zien omdat al dit soort infecties nu snel met antibiotica behandeld worden. Ik kan me zo voorstellen dat dit in oorlogsomstandigheden niet aanwezig was. […]’ Overigens stuurden de Nazi’s wel een rekening voor de verbranding van Van Tongerens ‘stoffelijk overschot’. 20 Een bewogen verslag van dit treurige verhaal is te vinden in A.F.L. Faubel: Leed en onrecht in Nederland, Den Haag 1945, blz. 49.
hoegenaamd niets ondernomen om dat te voorkomen. De initiatieven en ‘handigheid’ van individuele Broeders, toen het eindelijk te laat was, zijn van die constatering slechts een onderstreping.’21 Kwaadgras is niet de enige die zich verbaast over de zorgeloosheid ten aanzien van het Nationaal Socialisme in Nederland in de tien jaar voor de Oorlog. Die geluiden zijn wel meer te vinden in de bronnen. We krijgen de indruk dat wat er over de landsgrenzen gebeurde op zijn minst verdrongen werd en dat er weinig gehoor gegeven werd aan wie wel de aandacht op de uitwassen van het Nationaal Socialisme wilde richten. Het is niet makkelijk om zulke kritische woorden te schrijven over een broeder als onze grootmeester Van Tongeren en zelfs medehoofdbestuursleden. De door Kwaadgras terecht bewonderde Faubel22 behoorde ook tot degenen hun weg moesten vinden in de verwarring die niet alleen heerste in het oorlogsjaar maar ook in de jaren kort voor de oorlog. Hier past misschien verbazing over een weinig alerte houding, maar dan wel die van een heel hoofdbestuur in verwarrende en gecompliceerde omstandigheden. Het is niet de enige lauwheid ten aanzien van de bibliotheek, het archief en de museale verzameling van de Orde. Als delen ervan na de oorlog grotendeels terugkomen blijkt daarover weinig geestdrift en daadkracht bij het Orde bestuur te leven. Dit hernieuwde onderzoek brengt ons natuurlijk weer verdere vragen. In hoeverre was van Tongeren inderdaad met een plan van langere adem bezig? In elk geval had hij de professionele kennis om spionage en verzetswerk op poten te zetten. In elk geval zijn de leden van de vrijmetselarij als zodanig in het verloop van de oorlog weinig meer lastig gevallen. Dat hij met de brief aan Seys Inquart tijd wilde winnen en de vijand gepoogd heeft te misleiden lijkt mij vooral gezien de samenwerking met br. Troostwijk plausibel. Van vergassing in Sachsenhausen kan in 1941 geen sprake zijn. Het is inderdaad opmerkelijk dat in de jaren voor de Oorlog zo weinig alert op de ontwikkelingen in binnen en buitenland is ingegaan. Wat betreft de zorg voor de bibliotheek is niet anders te constateren dat daar van bestuurlijke nalatigheid sprake is. Er is weinig in te brengen tegen de conclusies van br. Kwaadgras. Erg is dat we in vijfenzeventig jaar de vijf oorlogsjaren, met hun slachtoffers en al het lijden en leed niet onderzocht, verklaard en begrepen hebben, erger nog de nagedachtenis van hen die vielen niet in ere hebben gehouden.
21
E. Kwaadgras, ‘Roof en recuperatie, Het lot van de verzamelingen van de Orde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog Eerste deel: voorgeschiedenis; hoe kon dit gebeuren?’ Thoth 51 (2000), blz. blz. 125 22 Het is opmerkelijk dat br. Faubel niet genoemd wordt in de hier behandelde lezing van Jacoba van Tongeren ; ook hij hoorde tot de KNIL officieren rond van Tongeren en heeft als grootsecretaris nauw met hem samengewerkt.
Materiaal voor de noten van het eerste stuk van dit hoofdstuk. 9 14 W.B.J. Hofman: ‘De Vrijmetselarij en de oorlogsjaren’, in: AMT, 19 (1965), blz. 302. 15 L6 J. Presser: Napoleon, historie en legende, Amsterdam '^1950, blz. 182-251. 17 De Jong, deel IV. blz. 163. De Jong wijst er ook daar nog eens op: •[...] zoals er ook misschien . 18 Op de consequenties van dit aanvankelijk slechts absurde incident komen wij terug in een afzonderlijke bijdrage: 'In de ban van de baron', in dit nummer van Thoth, blz. 94 e.v. 19 W. Schwier: Vrijmetselarij, een volksvijandige organisatie, Amsterdam 1941. Over de ‘wereldvrijmetselarij’ merkt hij op (blz. 7): ‘Een eeuw duurt het eer de germaansche mensch achter het humanitaire masker van den liberalen Biedermann, de tronie van den eeuwigen Jood ontdekte.’ 20 Hoewel deze 'rabiate nazi' (aldus De Jong, deel V, blz. 416) een niet onaanzienlijk spoor van diefstal en wreedheid heeft nagelaten, is hij vrijwel niet te traceren. Onderzoek via instellingen als die van Simon Wiesenthal, de Modem Military Archives in de V.S. en het Bundesarchiv in Koblenz, Freiburg en Berlijn leveren vrijwel niets op. Schwier - volgens De Jong aanvankelijk paardenslager werd geboren in 1907 in Wildemann (Kreis Zellerfeld) en gaf volgens eigen zeggen rond 1930 leiding aan een opleidingsinstituut voor functionarissen van de NSDAP (hij noemt later de zg. Ordensburg de betiteling van dit soort instituten - Vogelsang in de Eifel). Amerikaanse deskundigen over dit soort instituten kennen zijn naam echter niet. Naast en na zijn activiteiten in Den Haag als liquidateur van de Orde stichtte en leidde hij het gewelddadige kamp Ommen. Hij was daar tot het einde toe een fanatieke dienstklopper, bereid tot meer geweld dan waarom werd gevraagd (B.A. Sijes: De Arheidsinzet, de gedwongen arbeid van Nederlanders in Duitsland. Den Haag 1966, blz. 405-406). Schwier was o.a. betrokken bij een schietpartij in het door hem opgezette gevangenenkamp Erika bij Ommen. Hij werd weliswaar in 1945 gevangen genomen en naar Brussel gevoerd, maar wist daar te ontsnappen. Hij blijft dan spoorloos, totdat een journalist van het zondagskrantje Zondagsblad, 7 november 1971 (knipselverzameling NIOD) hem vindt en interviewt. Schwier woont dan in kennelijke welstand eerst in Gelsenkirchen en daarna in het plaatsje Dorsten en ontkent alle schuld aan oorlogsmisdaden: deze zouden gepleegd moeten zijn door een al in 1945 gestorven Nederlandse militair. Hij beweert dat hem de doctorstitel toekwam doordat hij rector van een gymnasium in Holzminden zou zijn geweest. Dit rectoraat wordt door het huidige gemeentebestuur van Holzminden niet bevestigd. Mondelinge mededelingen uit Dorsten (uit 1999) bevestigen zijn verblijf daar en zijn ‘luidkeelse openhartigheid’ tot zijn dood (kort na 1971) over zijn nazi-verleden. Het laatste spoor dat hij in 1945 in Nederland achterliet, is door een merkwaardig toeval bewaard gebleven: Hofman meldt dat hem enkele dagen na de bevrijding het bericht bereikte dat in een huis in de Lairessestraat te Amsterdam ‘de complete verzameling van Schwier met nog een kist van zijn pamfletten’ werd gevonden. Zie W.B.J. Hofman: ‘Vrijmetselarij en de oorlogsjaren . in: AMT, 19 (1965). blz. 303. O.a. voor zijn aandeel in de wrede misdaden in Ommen werd hij in 1947 bij verstek veroordeeld. 23 A.F.L. Faubel: ‚Die Auffassungen und der Geist der Niederlandischen Freimaurerei’. ibid., blz.1123. 24 August Frederik Leopold Faubel werd in 1865 geboren in Den Haag. Hij werd als Leerling aangenomen in de A.L. ‘De Ster in het Oosten’ in Batavia. Evenals Van Tongeren was hij officier van het KNIL. Hij was lid van loges in Makassar en Padang en werd in 1915 lid van de A.L. ‚Hiram Abif’' in Den Haag. In 1922 behoorde hij tot de oprichters van de A.L. ‘Groot Nederland’'. Hij was zowel lid van het Provinciaal Ordebestuur in Nederlands-Indië als van het bestuur van de Orde in Nederland. Voor zijn vele en langdurige verdiensten werd hij benoemd tot erelid van het Ordebestuur. Br. Faubel stierf in 1953. 25 P. Manasse: Verdwenen archieven en bibliotheken, de verrichtingen van de Einsatzstab Rosenberggedurende de tweede wereldoorlog, Den Haag 1995, blz. 41-42. Vgl. J.M. Welcker: 'Veertigjaar Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis', in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, 14. Het voorval en de grofheden jegens Br. Faubel worden vermeld in de getuigenverklaringen van de gerechtelijke onderzoeken na de oorlog inzake Schwier, 29 (Br.?) Wilhelm Heinrich Steul kwam in 1933 uit Aken, waar hij lid zou zijn van de A.L. ‘Zur Bestandigkeit und Eintracht’ naar Nederland, en werd op 1 juni van dat jaar ingeschreven bij de A.L. ‘L’Union Royale in Den Haag. Na de dood van Br.'. Hooiberg werd hij waarnemend conservator. Het is veelzeggend dat Steul in de loop van de oorlog spoorloos verdween; hij had zijn
taak als informant kennelijk goed gedaan (in de verslagen van de gerechtelijke onderzoeken na de oorlog inzake Schwier verklaart de conciërge van het Ordegebouw, Br. Peters, nadrukkelijk dat de Duitsers alles wisten). Opmerkelijk is de notitie van Faubel: ‘Helaas huisde [...] verraad in eigen gelederen. Verklaart ook Faubel: ‘De aantasting van het verenigingsleven’', in: J. Bolhuis e.a.: Onderdrukking en verzet, Arnhem 1947. blz. 479. 30 Ook Faubel belicht de wankele rechtsgronden voor de inbeslagneming van de bezittingen van de Orde; A.F.L. Faubel: Leed en onrecht in Nederland. Den Haag 1945, blz. 41-43. De Duitsers waren er vroeg bij. want al in de zomer van 1940 werd een voorschot genomen op de mogelijkheden om ongewenste organisaties aan te pakken: de Duitsers namen al een aanloop om tegen deVrijmetselarij en andere "Duitsvijandelijke' organisaties op te treden, op 29 mei en 6 juni 1940. 31 Dr. A.C. de Vletter: Van eerzaam schoolleider tot gevangenisboef, Baam 1946. De Vletter beschrijft Van Tongerens slechte behandeling en hoe hij 'met zijn lieve ogen' zijn medegevangenen aankeek en zijn angst uitte naar Duitsland te worden gevoerd (blz. 24); later zegt De Vletter: ‘toch hebben de Gestapo-ellendelingen hem voor zijn wegvoering naar Duitsland maandenlang in een der donkerste cellen gehouden en hem op de gemeenste wijze verhoord |...|' (blz. 40). In het Archief Van Tongeren bevindt zich ook een brief van één van de gevangenisbewaarders, geciteerden de uitvoerige biografie in typoscript in het Archief Van Tongeren in de verzamelingenvan de Orde. 32 Uit Sachsenhausen stuurden de Duitsers een telegram naar Amsterdam dat daar aan de familie werd voorgelezen. 33 In dit opzicht is een opmerking van J. Meulenbelt merkwaardig; hij zegt over de liquidatie en sluiting; 'Was afgunst de drijfveer van de overhaaste en al te radicale gelijkschakeling? Men is geneigd het te denken, als men eenmaal weet. dat Adolf Hitler zelf eens verklaard heeft, dat zijn strijd tegen de vrijmetselarij uitsluitend een strijd was tegen concurrerende symboliek...' (J. Meulenbelt: De Duitse tijd, Utrecht 1955. blz. 56). 34 E.P. Kwaadgras: ‘De richtlijnen van de grote verbijstering’, in; AMT, 48 (mei 1994). blz. 99-100. 35