KAHO St.-Lieven Departement Industrieel Ingenieur
Opleiding bouwkunde - landmeten Lid associatie K.U.Leuven
Technologiecampus Gent Gebroeders De Smetstraat 1 B-9000 GENT Tel.: +32-9-265 86 12 Fax: +32-9-265 86 36
Master in de industriële wetenschappen: Bouwkunde Landmeten
Korte inhoud van de masterproeven
Promotie 2011
Promotoren:
A. Beeldens M. Bekaert K. Biesbroeck H. Breesch L. Christiaen I. De Cubber M. De Nul V. De Swaef B. Gezels R. Klein G. Kips J. Langmans P. Minne S. Pillaert F. Plasschaert R. Saey M. Santana W; Ryckaert P. Van den Broeck B. Van Genechten L. Vanhooymissen K. Van Nimmen A. Versele B. Wauman
2.
Master in de industriële wetenschappen: Bouwkunde
3.
Voorwoord: Het Departement Industrieel Ingenieur organiseert binnen de KAHO Sint-Lieven de opleiding tot INDUSTRIEEL INGENIEUR (Master in de industriële wetenschappen). In deze brochure vindt u de beknopte inhoud van de masterproeven van de opleidingen master in de industriële wetenschappen bouwkunde en landmeten (industrieel ingenieur). De begeleiding van elk eindwerk is toevertrouwd aan leden van het docentenkorps van de KAHO Sint-Lieven, Departement Industrieel Ingenieur en aan promotoren uit het bedrijfsleven. We hopen dat deze brochure kan bijdragen tot een ruimere verspreiding van de mogelijkheden die KAHO Sint-Lieven, Departement Industrieel Ingenieur, biedt op het vlak van dienstverlening en toegepast wetenschappelijk onderzoek. Het departementsbestuur van het Departement Industrieel Ingenieur bestaat uit: ir. L. Vanhooymissen
Departementshoofd
dr. C. Van Keer Adjunct departementshoofd
4.
AELBRECHT NIELS EN COSIJN KEVIN
MODELLEREN VAN DE ENERGIEPRESTATIE VAN PASSIEVE SCHOOLGEBOUWEN: ONTWIKKELING VAN TYPEMODELLEN VOOR DE VERSCHILLENDE SCHOOLVORMEN Deze thesis verricht onderzoek naar het ‘ideale’ passief schoolgebouw. Doel is het creëren van een typemodel dat voldoet aan de gemiddelde basisschool. Om een beeld te krijgen van de lokalensamenstelling van de huidige scholen werd een survey onderzoek uitgevoerd bij het agentschap voor infrastructuur in het onderwijs (AGIOn). Gegevens betreffende 75 gunningsdossiers werden werden met een statistisch verwerkingsprogramma vertaald naar gemiddelde waarden. Uit de combinatie van deze resultaten en verschillende richtlijnen zijn ‘ideale’ oppervlaktes en hoogtes ontstaan per type lokaal. De kwantiteit van de lokalen is enerzijds afhankelijk van het leerlingenaantal en anderzijds van de vorm van het gebouw. Na de simulatie van twee middelgrote basisscholen is gebleken dat een schoolgebouw met twee verdiepingen een lagere netto-energiebehoefte aan verwarming heeft dan de school met één verdieping. Dit is een rechtstreeks gevolg van de betere compactheid van de school met twee verdiepingen.
AERTS OLIVIER BEREKENEN VAN EEN VOORGESPANNEN BRUG In deze masterproef wordt een voorgespannen hyperstatische brug berekend. Hiertoe wordt in eerste instantie de fasering van de brug bestudeerd. Deze fasering is immers van cruciaal belang voor het opstellen van de momentenlijnen. Na het bestuderen van deze fasering, wordt overgegaan naar het bepalen van de belastingen die op de brug aangrijpen. De meest nadelige positie van deze lasten wordt bepaald met behulp van invloedslijnen. Hieruit kunnen de momentenlijnen tengevolge van de belastingen worden opgesteld. Vervolgens wordt het kabelverloop bestudeerd. Om de momentenlijnen tengevolge van de kabels te kunnen opstellen, worden de vergelijkingen van de parabolen bepaald. De momentenlijnen worden verkregen door de voorspanning te beschouwen als een uitwendige actie. Nadien worden de voorspanverliezen in rekening gebracht bij de momentenlijnen. Aan de hand van alle verkregen momentenlijnen wordt een spanningscontrole uitgevoerd. Tot slot wordt de constructie nog gecontroleerd op bezwijken tengevolge van buiging of dwarskracht. Eveneens word nog een ontwerp van een eindblok gemaakt.
ANECA BOUD EN FEYS FIEN METSELWERK VERVAARDIGD MET PU700 STEENLIJM Deze studie wordt uitgevoerd om de kwaliteit van metselwerk vervaardigd met PU700 steenlijm op constructief vlak te bewijzen. In deze masterproef wordt een vergelijkende studie gemaakt m.b.t. het vermetselen van cellenbeton-, kalkzand- en betonmetselstenen met hun courant gebruikte voegvulling en met PU700 steenlijm. Dit wordt verwezenlijkt door het bepalen van de druksterkte (NBN EN 1052-1), buigtreksterkte (NBN EN 1052-2) en initiële afschuifsterkte (NBN EN 1052-3) van metselwerk vervaardigd met beide soorten voegvullingen. Uiteindelijk wordt statistisch nagegaan of het metselwerk met PU700 steenlijm voldoende hoge en aanvaardbare waarden behaalt en of deze al dan niet beter zijn dan de waarden die behaald worden met de standaardvoegvulling. Voor cellenbetonsteen blijkt uit de resultaten dat de PU700 steenlijm hoofdzakelijk gelijkwaardig is aan de courant gebruikte voegvulling. Metselwerk met kalkzandsteen en PU700 steenlijm behaalt op de drie soorten proeven overal betere resultaten. Betonmetselstenen verwerkt met de steenlijm behalen enkel op de drukproeven slechtere resultaten. Uiteindelijk kan besloten worden dat PU700 steenlijm het best geschikt is voor een metselwerk met kalkzandsteen.
5.
ANRIJS JOHANNES
BEPALEN VAN DYNAMISCHE EIGENSCHAPPEN EN EINDIGE ELEMENTEN MODELLERING VAN VOORGESPANNEN WELFSELS
Vloeren worden uitgevoerd met steeds groter wordende overspanningen en omwille van economische redenen sterk gereduceerd in eigengewicht. Deze tendensen zorgen ervoor dat vloerplaten gevoeliger worden aan tijdsafhankelijke (dynamische) wandellasten. Het gebruik van eindige elementen modellen is een gangbare praktijk om dit trilgedrag te analyseren. Omwille van de beperkte rekencapaciteit is modellering van de volledige 3D-structuur echter geen optie. Deze masterproef heeft als doel een equivalent 2D-plaatmodel op te stellen dat kan dienen als referentie voor de modellering van vloertypes met voorgespannen welfsels. Om het aantal modelonzekerheden te reduceren wordt in een eerste fase, aan de hand van trillingssensoren en identificatiemethodes, de dynamische eigenschappen van twee individueel voorgespannen welfsels gekarakteriseerd. De hieruit volgende manueel geüpdate volumemodellen, ontwikkeld in Ansys, dienen in een tweede fase als referentie voor de bepaling van equivalente plaateigenschappen. Na een eerste methode op basis van elementaire vervormingen, wordt op zoek gegaan naar algemene eenduidige omzettingsformules op basis van het verschil in geometrie tussen plaat en welfsel. Beide technieken baseren zich op de lineaire elasticiteitstheorie uit de continuümmechanica. De bevindingen in dit eindwerk vormen een basis voor een gebruiksvriendelijke dynamische analyse van een gehele vloerplaat in een eindige elementen programma.
APPELMANS JEROEN EN CORNELIS REINOUT
PRAKTISCHE HAALBAARHEID VAN LICHTE BOUWCONSTRUCTIES MET DE MEEST LUCHTDICHTE LAAG AAN DE BUITENZIJDE
Dit onderzoek gaat de praktische haalbaarheid na van houtskeletbouwconstructies met de meest luchtdichte laag aan de buitenzijde. De focus ligt op het bepalen van de verschillende voor- en nadelen die deze uitvoeringswijze met zich meebrengt. Dit eindwerk geeft een overzicht van detailtekeningen van de meest frequente bouwknopen. Hieruit mag blijken dat de uitvoering van een houtskeletwoning met een externe luchtdichtheid naast voordelen ook wel nadelen vertoont. Dat de luchtdichtheid ook reeds in de ontwerpfase zo belangrijk is, blijkt nog maar eens uit dit onderzoek. Er werden meerdere uitvoeringswijzen van zowel fundering-, wandaansluiting als wand-dakaansluiting nagebouwd en getest om een beter beeld te krijgen van de prestaties inzake luchtdichtheid. De resultaten van deze tests worden bepaald door verschillende variabele factoren. Er kan duidelijk uit de tests worden afgeleid dat elke factor een specifieke invloed heeft op de luchtdichtheid. Dit wordt ook bewezen bij de bepaling van de impact van het luchtlekdebiet door een fundering- wandaansluiting op het luchtlekdebiet door alle aansluitingen bij een testwoning. De bereidwilligheid van enkele houtskeletbouwbedrijven inzake dit onderwerp, wordt eveneens nagegaan. Deze informatiebundel moet zorgen voor een goed en grondig inzicht omtrent dit onderwerp.
6.
ARNOUT THOMAS EN OOSTERLYNCK JEROEN
DYNAMISCH GEDRAG VAN VOETGANGERSBRUGGEN ONDER INVLOED VAN WANDELENDE PERSONEN. CASE STUDIE: PASSERELLE STATION LEUVEN
Er is een duidelijke trend naar steeds slankere, lichtere en complexer wordende voetgangersbruggen en dewelke alsmaar grotere overspanningen krijgen. Deze esthetische parameters vertalen zich in lichtere structuren met lagere eigenfrequenties waardoor deze constructies meer gevoeliger worden voor dynamische lasten. In het geval van voetgangersbruggen manifesteert zicht dit in een verhoogde gevoeligheid voor mens-geïnduceerde trillingen. Als de eigenfrequenties van de structuur in de zone komen te liggen van de stapfrequenties van de voetgangers, bestaat de kans dat de brug gaat trillen waardoor het gebruikscomfort daalt. In deze thesis wordt een case studie ‘ mens-geïnduceerde trillingen op een voetgangers/passerelle in Leuven’ bestudeerd, waarbij de prognose en controle van mensgeïnduceerde trillingen van de voetgangersbrug wordt uitgevoerd. Van deze constructie wordt een gedetailleerd EE-model (eindig elementen model) opgesteld. De vergelijking van de in situ geïdentificeerde dynamische eigenschappen met de berekende modale parameters van het EE-model ligt aan de basis van een sensitiviteitsanalyse en de beoordeling van de betrouwbaarheid van dit model voor de verdere dynamische berekeningen. Aan de hand van de twee recente ontwerpgidsen Setra en HiVoSS, wordt op het EE-model een dynamische controle berekening uitgevoerd onder invloed van mens-geïnduceerde trillingen. Deze toepassing leidt tot een voorspelling en beoordeling van het comfortniveau en geeft een gedetailleerd beeld van het trillingsgedrag van de constructie bij verschillende voetgangersdichtheden.. De uiteindelijke beoordeling van de case studie is dat de voetgangersbrug/passerelle in Leuven voldoet aan een maximaal of hooguit gemiddeld comfortniveau voor de verschillende voetgangersdichtheden die vooropgesteld worden in de ontwerpgidsen. Doch dient vermeld te worden dat een groot verschil wordt opgemerkt tussen de beoordeling van het initieel EE-model in combinatie met de gesuggereerde dempingsfactoren, ten opzichte van de uiteindelijke beoordeling waarbij gebruik gemaakt wordt van de gemeten frequenties en dempingsfactoren.
BOONE ALEXANDER-NICOLAAS LITERATUURSTUDIE BETREFFENDE PLAATPROEVEN (STATISCH EN DYNAMISCH) DIE WERELDWIJD WORDEN GEBRUIKT Plaatproeven worden gebruikt om een algemeen beeld te geven van het draagvermogen van de ondergrond door de bepaling van verschillende grondparameters. Maar deze parameters verschillen van norm tot norm, van land tot land waar de proef wordt uitgevoerd. De veelheid aan parameters zorgt voor verwarring. In deze thesis worden de onderlinge verbanden en correlaties tussen deze parameters in kaart gebracht. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van normen en allerhande literatuur zoals vaktijdschriften en eindwerken. De resultaten van deze studie leiden tot een verhouding van bijv. CBR-waarden met de parameters bekomen door de plaatbelastingsproef, plaatbelastingsproefparameters met de penetratieweerstand,... De resultaten die bekomen werden kunnen toegepast worden op een groot aantal grondsoorten (exclusief rotsbodems), ongeacht voor wat deze grond wordt gebruikt.
7.
CAENEPEEL JASPER HET KIPVERSCHIJNSEL: EEN EXPERIMENTELE STUDIE MET SCIA ENGINEER Het eindwerk heeft als doel te controleren in welke mate de formules voor de kritische knikkracht en het kritisch kipmoment in SCIA Engineer kunnen benaderd worden door van de kritische belastingscoëfficiënt αCR gebruik makend van 2D-elementen. Op deze wijze wordt ook meer inzicht verworven in de verschillende parameters die een invloed hebben op het kritische kipmoment en de Eulerknikkracht. Eerst wordt knik onderzocht met behulp van 1D-elementen, waarna de stap gezet naar berekeningen met 2D-elementen. Om tot een besluit te komen wordt telkens een reeks modellen getest waarbij slechts 1 parameter (elementgrootte, keuze van het elementtype, modellering van de steunpunten, …) varieert. Er kan worden besloten dat er goede overeenkomst is tussen de theoretische formules en de gevonden resultaten. De kritische knikkracht en kipmoment bekomen via SCIA Engineer ligt bijvoorbeeld ongeveer 1% lager bij knik om de zwakke as en 12,5% lager bij kip. Deze afwijking blijkt afhankelijk van een hele reeks parameters zoals de opbouw van de doorsnede, de plaatsing van de steunpunten, de lengte van het model, de dwarskrachtenvervorming, de modellering van het moment en de keuze van het 2Delementennet.
CALCOEN SAM EN EECKHOUT TOBIAS
MODELLING AND STRUCTURAL ANALYSIS OF A NATIONAL MONUMENT: A PONTE MARIA PIA
Halfweg de negentiende eeuw was het spoorwegnet in Portugal nog verdeeld. De Douro rivier scheidde het net in een Noordelijk en een Zuidelijk deel. Begin de jaren 1870 werd het plan gemaakt om de rivier te overbruggen met een spoorwegbrug. Op 28 oktober 1878 mochten ingenieurs G. Eiffel en T. Seyrig hun werk, a Ponte Maria Pia, met trots opleveren. In deze thesis wordt de bouwgeschiedenins besproken en worden de sterktes en de zwaktes van de brug onder de loep genomen. Om een goed inzicht te krijgen in de sterktes en de zwaktes van Ponte Maria Pia diende er een goed 3D-model getekend te worden. De wijze waarop dit gebeurde en de problemen die zich voordeden worden uitgebreid besproken en grondig geëvalueerd. Daarnaast zullen er enkele berekeningen behandeld worden. Gebruik makend van de eindige elementen-methode worden er simulaties uitgevoerd voor statische en dynamische lasten op de spoorwegbrug, conform de huidige eurocode 1: EN 1991–2:2003 . Tot slot wordt er een evaluatie gemaakt over de beslissing die genomen werd om de brug af te sluiten voor het hedendaags spoorverkeer.
CAMBIER JELLE EN GILLIAERT PIETER EN 1993-1-5: EEN BEGELEIDENDE TEKST EN TOEGEPASTE REKENVOORBEELDEN Deze masterproef handelt over de Europese norm EN 1993-1-5 en de toepassing van dwars- en langsverstijvers bij stalen I-liggers. Deze norm moet vooral worden toegepast bij hoge slanke profielen die een groot buigmoment moeten kunnen weerstaan en bij berekening van de eventueel te plaatsen verstijvingen. De doelstelling van deze masterproef bestaat uit twee grote delen. Enerzijds het uitwerken van een leidraad om toekomstige ingenieurs bij te staan bij de berekening van de controles in de norm en de berekening van de langs- en/of dwarsverstijvers. Anderzijds het opstellen van concrete rekenvoorbeelden die de praktische werkwijze van het voorgaande verduidelijken. Er werd per hoofdstuk van de norm een verklarende tekst en bijhorende stroomschema’s opgesteld die samen als leidraad kunnen dienen bij het maken van de berekeningen. Ook werden praktische rekenvoorbeelden gemaakt. Deze rekenvoorbeelden zijn zo gekozen dat zo veel mogelijk aspecten van de norm aan bod komen. Deze rekenvoorbeelden werden ook vergeleken met calculatiesoftware. Er kon worden vastgesteld dat calculatiesoftware zoals ‘Scia Engineer’ en ‘Buildsoft’ niet met alle aspecten van de norm rekening houdt.
8.
CHRISTIAENS TOM EN VROMMAN HANNES GEBRUIK VAN ETERNIT-BOUWPLATEN IN DE HOUTSKELET- EN PASSIEFBOUW In deze masterproef wordt de geschiktheid van Duripanel, een houtvezelcementplaat, en Hydropanel, een vezelcementplaat, onderzocht in functie van toepassingen in de houtskelet- en passiefbouw. Dit onderzoek werd aangebracht en gestuurd door Eternit NV, de fabrikant van deze bouwplaten. Het onderzoek richt zich enerzijds naar de stabiliteit (schrankingsweerstand, buigsterkte, enz.) en anderzijds naar de bouwfysische aspecten (brandweerstand, luchtdichtheid en dampdichtheid) van de bouwplaten. Enerzijds werden de eigenschappen van de platen aan de hand van hun testrapporten bestudeerd, anderzijds werden op beide platen buig- en trekproeven uitgevoerd om extra gegevens te bekomen. De platen blijken zeker geschikt om toegepast te worden, ook de combinatie Duripanel (buitenzijde) – Hydropanel (binnenzijde) is zeer geschikt. De platen blinken uit op gebied van stijfheid en luchtdichtheid.
COMMEENE JOLIEN EN D'HAENE NICK PREFABFUNDERINGEN BIJ HOUTSKELETBOUW Houtskeletbouw leent zich bijzonder goed voor industrialisatie van het bouwproces en de bouwtechnieken. Supplementair biedt deze bouwwijze nog extra voordelen, zoals de lichtheid van de constructie en het snelle bouwtempo. De troeven die inherent zijn aan deze bouwwijze worden vandaag echter nog te weinig benut, zeker wat de funderingen betreft. Meestal worden immers in situ gegoten funderingen toegepast. Nochtans kan heel wat tijd –en dus ook geld- bespaard worden door het toepassen van geprefabriceerde funderingen bij houtskeletbouw. De opzet van deze masterproef is dan ook het gebruik van de bestaande geprefabriceerde funderingen en de haalbaarheid van praktische toepassingen grondig te bestuderen, te analyseren en de nodige aanbevelingen te formuleren om de implementatie ervan te bespoedigen. Deze studie wordt gebaseerd op eerder uitgevoerde onderzoeken naar nieuwe technieken voor geprefabriceerde funderingen. De inbreng en adviezen van mensen uit de bedrijfswereld zijn hierbij cruciaal en uitermate waardevol, daarom worden zij uitvoerig gecontacteerd teneinde het praktische aspect van de bouwmethode te begrijpen en te kunnen toelichten. Van de verschillende bestudeerde funderingssystemen blijken de Smartfoot funderingsbalken van de firma Ijsselmeerbeton het meest geschikt voor het uitwerken van een case studie. Hierbij wordt geopteerd voor een passiefwoning van Sibomat om model te staan voor de berekening van een lastendaling en, aan de hand van het softwarepakket Diamonds, de eigenschappen van de IJB Smartfoot te bestuderen. Gedurende deze case studie wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende grondprofielen. Uit de complete studie wordt geconcludeerd dat de IJB Smartfoot een uitstekende funderingsmethode is die bij alleenstaande woningen aangewend kan worden. De facto dient wel opgemerkt te worden dat geprefabriceerde funderingen, in casu de IJB Smartfoot, pas economisch rendabel worden bij seriematig gebruik.
9.
CORNILLE EMMANUEL EN DEVLIES JEROEN
DYNAMISCH GEDRAG VAN VLOEREN ONDER INVLOED VAN WANDELENDE PERSONEN. CASE STUDIE: VOORGESPANNEN WELFSELS IN DATACENT KUL
Vandaag de dag worden bouwkundige constructies steeds complexer. Vloeren worden steeds slanker en lichter uitgevoerd in groter wordende overspanningen. Bijkomend stelt men alsmaar strengere comforteisen. Dit heeft als gevolg dat de studie van trillingen van vloeren een belangrijke rol gaat spelen in het ontwerp van de vloer. Deze verhandeling omvat de mens-geïnduceerde trillingscontrole op de vloerplaat van het recent gebouwde Datacenter KUL. Van deze vloerplaat worden meerdere EE modellen opgesteld om de invloed van verschillende randvoorwaarden op de eigenfrequenties en eigenmodes te bepalen. Via vergelijking met de resultaten van een meetcampagne kan de betrouwbaarheid van het model geverifieerd worden en d.m.v. de updatingprocedure kan het model de werkelijkheid benaderen. Aan de hand van de recente ontwerpgids Young (2008) wordt de dynamische trillingscontrole uitgevoerd om de respons ten gevolge van wandellasten te beoordelen. De uiteindelijke beoordeling van de vloerplaat in het Datacenter KUL is dat de vloerplaat voldoet aan het gestelde comfortniveau in kantoorgebouwen. Ook kan vermeld worden dat een eenvoudig geüpdate model een zeer goede benadering geeft van het werkelijk dynamisch gedrag van de vloerplaat.
DE CRAENE DAVY EN ROEGIERS LENARD ONTWERP WERKPLAN VZW: VAN VOCHTIG ONGEÏSOLEERD GEMEENTESCHOOLTJE TOT DUURZAAM SOCIOCULTUREEL CENTRUM Ons eindwerk heeft als hoofddoel ‘het opstellen van een renovatiedossier voor een duurzaam sociocultureel centrum, namelijk de vzw Cross Mundos (1893)’. Het bestaande gebouw vertoont problemen in verband met energieprestatie, comfort, veiligheid en stabiliteit. Het analyseren van de problemen gebeurt adhv metingen ter plaatse, berekeningen met energieprestatie software en bevragingen bij de eigenaar en gebruikers. Verschillende oplossingen in verband met de gebouwschil en de installaties worden met mekaar vergeleken en geëvalueerd aan de hand van softwaretoepassingen, informatie van fabrikanten, gesprekken met de eigenaar,…. Aan de hand van een kosten-batenanalyse worden bepaalde aanbevelingen geformuleerd waaruit een stappenplan resulteert. In dit stappenplan worden de verschillende aanbevelingen kort geformuleerd. Hierdoor krijgt de eigenaar een beter bouwkundig inzicht in de nodige renovatiemaatregelen. We besluiten dat het gebouw veel mogelijkheden biedt. Adhv kleine maatregelen maar ook grote investeringen kunnen we het gebouw in ere herstellen.
10.
DEHUYSSER WOUTER EN MERVIELDE KEVIN OPRICHTEN VAN EEN LAAG ENERGIE GEBOUW VOOR DE ONDERZOEKSGROEP BOUWFYSICA Als wetenschappelijke onderwijsinstelling kon KAHO Sint-Lieven het niet nalaten in tijden van continu stijgende energieprijzen speciale aandacht te hebben voor energiebesparende maatregelen. Deze maatregelen werden zoveel mogelijk geïmplementeerd in het ontwerp van de uitbreiding van een bestaand gebouw op de campus. Het concept bestond erin twee volwaardige verdiepingen en een technische ruimte toe te voegen aan een bestaande opslagplaats. Deze studie bestaat er in het gebouw van boven tot onder te controleren op het vlak van de stabiliteit . Daarin verweven zit dan een onderzoek naar de invloed die deze energiebesparende maatregelen nu net hebben op de stabiliteit van scholen. Hiervoor werd er zelf een stapje verder gegaan. Er werd immers gezocht en vergeleken met passiefscholen in binnen –en buitenland. Welke zijn de technieken die vandaag de dag mogelijk zijn , welke zijn er financieel of technisch verantwoord en wat noopt de architecten en besturen ertoe een keuze te maken voor een welbepaald bouwkundig ontwerp of bouwtechnische maatregel? Kort gezegd kan er geconstateerd worden dat deze stabiliteitsstudie zeer vergelijkbare resultaten geeft met die van het stabiliteitsbureau. Op het vlak van de literatuurstudie kon reeds vrij vlug vastgesteld worden dat het gaat om een domein in volle exploratie waarbij de pioniers van nu , vrij protectionistisch ingesteld staan tegenover het delen van hun opgedane expertise.
DE MOL THOMAS EN JANSSENS PETER BEREKENING VAN EEN BETONSTRUCTUUR Dit eindwerk omvat het berekenen van een betonstructuur waarbij wordt gestreefd naar het dimensioneren van verscheidene type-elementen zonder daarbij het economische en praktische aspect van de uitvoering uit het oog te verliezen. Eerst wordt de opbouw van de betonstructuur grondig bestudeerd om daarna via een consistente lastendaling van de gehele structuur de verschillende lasten op alle elementen te bepalen. Vervolgens worden er een aantal interessante elementen geselecteerd voor nadere studie waarbij, waar mogelijk, de verschillende oplossingsstrategieën worden vergeleken. Deze berekeningen worden omkaderd door hun respectievelijke theoretische achtergrond. Naast deze theoretische berekeningen wordt er ook aandacht gegeven aan een aantal praktische uitvoeringmethodes zoals bijvoorbeeld brandwerendheid van stalen constructie-elementen of de thermische aansluiting van geprefabriceerde balkons.
DE NORRE THOMAS
EVALUATIE VAN EEN STROBALENWONING AAN DE HAND VAN HET “REFERENTIEKADER VOOR DUURZAME WONINGEN”
De klassieke bouwwijze heeft een zware impact op het milieu. In dit onderzoek wordt een alternatieve bouwmethode bestudeerd waarbij gebruik gemaakt wordt van strobalen. Testen uit het buitenland bewijzen dat strobalen over goede akoestische en warmte-isolerende eigenschappen beschikken. Ook de brandweerstand van bepleisterde strobalen is uitstekend. Aan de hand van het “Referentiekader voor Duurzame Woningen” wordt de invloed van strobalen op de totale duurzaamheid van een woning onderzocht. Daaruit blijkt dat de grootste winst gemaakt wordt bij het thema energie. Strobalen zijn milieuvriendelijke materialen maar dat resulteert niet in een hoge score bij het thema materiaalgebruik. Om het Referentiekader in de toekomst te gebruiken als tool om woningen te certificeren op vlak van duurzaamheid is een vereenvoudiging wenselijk.
11.
DE RUYCK HARMEN REGRESSIEANALYSE Deze eindverhandeling omvat een literatuurstudie over ‘regressieanalyse’. De twee hoofdpijlers worden hierin besproken, namelijk lineaire en niet-lineaire regressie. Op lineaire regressie gaan we dieper in door zijn onderverdeling in univariate en multivariate regressie nader te bespreken. Bij niet-lineaire regressie worden enkel de basisprincipes toegelicht. Het algemene doel van regressieanalyse is om wiskundige modellen op te stellen door gebruik te maken van steekproeven en statistische methoden. Door aannames kan men de kwaliteit van de modellen dan gaan beoordelen. Regressieanalyse laat toe om na te gaan welke variabelen verklarend zijn voor de responsvariabelen, maar eveneens kan men op basis van het model voorspellingen en schattingen gaan maken.
DE SCHOENMACKER STEFF EN DE WILDE SVEN VERANKERING VAN LICHTE VOORHANGGEVELS MET AFSTANDSSCHROEVEN In deze masterproef worden de mechanische aspecten van enkele afstandschroeven voor de bevestiging van lichte gevelpanelen bestudeerd. Vooreerst worden de verschillende belastingstabellen, opgesteld door de producenten, geëvalueerd en worden de achterliggende berekeningen en theorieën bestudeerd. Deze worden nadien toegepast op een fictief gebouw. Nadat de verschillende parameters bekend zijn, werd een proefopstelling ontworpen en werd hieromtrent een beperkt experimenteel onderzoek uitgevoerd. De bekomen proefresultaten worden vergeleken met de resultaten van de theoretische berekeningen en de berekeningsprogramma’s. Door middel van deze berekeningsmethodes zijn tabellen opgesteld voor een woning die voldoet aan de huidige EPB-regelgeving en voor een passiefwoning. Als besluit van de masterproef wordt afgeleid welke van de bestudeerde afstandschroeven, zowel economisch als mechanisch, de beste resultaten opleveren.
DE VLIEGHERE EVY HET VERKLEVEN VAN ISOLATIEPANELEN MET PU-SCHUIM In deze masterproef worden verschillende factoren onderzocht die de verkleving van isolatiepanelen met PU-schuim beïnvloeden. Verschillende 1k-PU-schuimformulaties en isolatiematerialen zoals EPS, XPS, PUR en sandwichpanelen PUR/gipskarton werden onderzocht. Via experimenteel onderzoek werd de horizontale verplaatsing na verkleving gemeten en werden trekproeven uitgevoerd om de hechting van het schuim op verschillende substraten te testen. Hierna kan besloten worden dat er een duidelijk verschil is in verplaatsing bovenaan en onderaan het isolatiepaneel. De sterkte van de hechting hangt af van het gebruikte schuim, de hechting op het PURpaneel bleek met alle formulaties het sterkst. Adapterschuim lijkt niet geschikt voor deze toepassing. Ook werd opgemerkt dat het schuim niet intact blijft bij hard aandrukken.
12.
DE VOS JONAS EN GELDOF BART WATERKWALITEITSMODELLERING Water is van primordiaal belang voor alle leven op Aarde, voor de mens en zijn activiteiten. Wanneer echter ondoordacht wordt omgesprongen met waterverbruik en het afvalwater zomaar wordt geloosd, ontstaat er vervuiling van het milieu. Dit is zo bij de afwezigheid van zuiveringsinstallaties zoals dit in ontwikkelingslanden het geval is. Het doel van deze thesis is het uittesten van een hydrodynamisch model waarin ook het modelleren van de waterkwaliteit mogelijk is. GEMSS zal hier als model gebruikt worden. Er worden drie stappen ondernomen. Eerst wordt een basisgeval met behulp van de software hydrodynamisch gemodelleerd. Vervolgens wordt de waterkwaliteit gekoppeld aan de hydrodynamica en tenslotte worden als laatste stap de vorige twee stappen toegepast op de reële situatie, namelijk de samenvloeiing van de Niger en de Bani ter hoogte van Mopti (Mali). De bedoeling van dit werk is het kwalitatief uittesten van het programma, met als hoofdvraag of er aan de verwachtingen voldaan wordt. De hoofddoelstelling is het bekomen van figuren en simulaties waarin het verloop van de hydrodynamische grootheden en de waterkwaliteitscomponenten zichtbaar is in functie van de ruimte. Er kan besloten worden dat het model voldoet aan de basisverwachtingen maar dat verdere afijking nog noodzakelijk is.
DUPUIS DIETER THE INFLUENCE OF THERMAL INERTIA ON THE ENERGY USE AND THERMAL COMFORT OF DWELLINGS One of the possibilities to obtain highly energy efficient buildings is by focusing on its thermal mass. This mass can provide inertia to the external environment, by dampening its temperature fluctuations and providing a time lag for the energy entering or leaving the building. In this thesis some hand calculations in the form of dynamic properties of the building envelope, according to the standard EN ISO 13786, are being compared with the data from in-situ measurements in two test houses. Also the influence of adding a layer of a material with known good dynamic properties to the interior of a wall was investigated. It was seen that both methods (theoretical calculations and analyzing real data) provide similar results, but the comparison between them is hard due to some factors: the way some variables are defined in the standard, varying external conditions, but mainly the fact that the real data is the result of the interaction of the whole building. Thermal mass will always lead to a reduction of the energy use for heating and cooling when every other factor as orientation, glazing, occupancy behaviour, … is studied with the same attention.
DUYCK SIMON
ONDERZOEK NAAR DE RELATIE TUSSEN LUCHT- EN WATERDICHTHEID VAN RAAMAANSLUITINGEN IN GEVELS
Hoewel het algemeen geweten is dat er een verband bestaat tussen de luchtdichtheid van een raamaansluiting en de waterdichtheid ervan, is er nog nooit specifiek onderzoek gebeurd naar de relatie tussen deze twee fenomenen. In deze scriptie wordt onderzocht in welke mate de luchtdichtheid van een raamaansluiting van invloed is op de waterinfiltratie doorheen een voeg tussen raam en muur. Hierbij is rekening gehouden met de weersomstandigheden zoals die gelden in België. Om dit doel te bereiken, is een eerste testopstelling gebouwd waarbij verschillende voegbanden op waterdichtheid kunnen worden beproefd. In een tweede opstelling werd een volledige raamaansluiting nagebootst met behulp van een standaardraam van 1,23m breed en 1,48m hoog, en werd geëvalueerd hoe regen zich manifesteert doorheen een spouwmuur rond een raam bij variatie van de luchtdichtheid. Uiteindelijk blijkt dat er duidelijke verschillen zijn in de slagregendichtheid van de voegbanden en dat de combinatie van veel regen bij gemiddelde druk de zwaarste faalmechanismen teweegbrengt. Als besluit worden enkele oplossingen aangereikt om veel voorkomende problemen te verhelpen.
13.
ELLEBOOG DORIEN VAN DE WALLE DAVY IMPLEMENTATIE VAN RIOLERINGSBEREKENINGEN ONDER VRIJ VERVAL IN REVIT MEP 2011
De opdracht wordt het best omschreven als de implementatie van rioleringsberekeningen in het 3Dprogramma Revit MEP 2011. Hierbij moet men 4 luiken in acht nemen: - wat is Revit MEP en BIM, - keuze van de berekeningsmethode, - implementatie van de berekeningsmethode in Revit MEP, - kritische kijk op het bekomen resultaat. De berekeningen verlopen volgens de EN 12056: Binnenriolering onder vrij verval - Deel 2 : Ontwerp en berekening van huishoudelijk-afvalwatersystemen. Hierbij gaat het om een gescheiden systeem, waarbij enkel de systemen met huishoudelijk afvalwater worden gedimensioneerd. Het resultaat is een dimensioneringsmodule die geïmplementeerd kan worden in Revit MEP 2011. De module berekent de meeste rioleringsnetwerken, maar heeft nog enkele beperkingen.
EYKENS JONAS
COMPACTE HOUTEN PLATTE DAKEN MET VOCHTGESTUURDE DAMPREM: HYGRISCHE OPTIMALISATIE VAN DE DAKSTRUCTUUR AAN DE HAND VAN COMPUTERSIMULATIES Compacte lichte platte daken zijn daken met een sterk dampremmende dakdichting en een houten draagstructuur. De ruimte tussen de draagbalken wordt volledig opgevuld met isolatie. De basisidee achter deze daken is dat, hoewel er tijdens de koude jaarperiode bevochtiging van het dak zal plaatsvinden, het dak tijdens de warme jaarperiode naar binnen toe kan uitdrogen. Daarom wordt bij dergelijke daken dikwijls gebruik gemaakt van vochtgestuurde dampremmen: folies waarvan de vochtpermeantie toeneemt bij hogere omgevingsvochtigheid en de uitdroging van het dak tijdens de zomer stimuleren. In dit werk worden methodes opgesteld om de vochtpermeantiecurve van deze folies nauwkeuriger te benaderen uit een beperkt aantal cuptesten en om het rekenwerk te beperken bij gebruik van deze folies bij dynamische computersimulaties. Ook wordt onderzoek gedaan naar de temperatuursinvloed op de vochtpermeantie van de vochtgestuurde INTELLO-damprem. De hygrische veiligheid van compacte platte daken wordt negatief beïnvloed door de isolatiedikte, beschaduwing, vochtigheid van het binnenklimaat en luchtexfiltratie. Hierdoor is er in heel wat omstandigheden onzekerheid over de hygrische veiligheid van dit type dakopbouw. Aan de hand van computersimulaties wordt aangetoond dat de hygrische veiligheid van het dak kan verbeterd worden door een deel van de isolatie onder de damprem aan te brengen, de houtsectie van de balken in het dak te beperken, onder de dakvloer een dunne hygrische buffer aan te brengen en een weinig hygroscopisch isolatiemateriaal te gebruiken. Deze laatste maatregel lijkt strijdig te zijn met eerdere bevindingen en vraagt verder onderzoek.
GHYSELINCK JONAS EN VAN DER BIEST THOMAS TOEPASSING VAN HOUT - BETONVLOEREN BIJ RENOVATIES EN NIEUWBOUWCONSTRUCTIES
Dit eindwerk handelt over hout – betonvloeren. Het werkingsprincipe van een dergelijke verdiepingsvloer berust erop dat men via verbindingselementen een betonlaag constructief laat meewerken met houten balken. Zo zou het mogelijk moeten zijn om voor eenzelfde last grotere overspanningen te kunnen maken of de doorbuiging te verkleinen. De toepassingsmogelijkheden van hout – betonvloeren situeren zich in de renovatiesector en houtskeletbouw. Tot nu toe is het systeem nog maar zelden toegepast in België gezien het nog onvoldoende gekend is bij aannemers, architecten, studiebureaus, … Daarom werden in dit eindwerk de verschillende aspecten van dit type verdiepingsvloer toegelicht. In de eerste hoofdstukken werd aandacht geschonken aan het algemeen werkingsprincipe. Vervolgens staat uitgelegd op welke manier er mechanische proeven kunnen gebeuren naar het constructieve gedrag. Voorts bevat deze thesis ook een duidelijke beschrijving van de dimensioneringsmethode, aangevuld met een praktisch ontwerp binnen een renovatietoepassing. Daarnaast werd ook het thermisch, akoestisch en trillingsgedrag van hout - betonvloeren toegelicht. Tot slot zijn ook de aspecten bouwkost en milieukost benaderd.
14.
KERKHOFS BRECHT EN MAERVOET JORIS SCIA: GRAPHICAL USER INTERFACE RESEARCH Softwareprogramma’s onderscheiden zich voornamelijk van elkaar door hun lay-out, gebruiksvriendelijkheid en efficiëntie in het gebruik. Het doel van dit eindwerk bestaat erin deze aspecten binnen de CAE-software Scia Engineer te bestuderen en te vergelijken met de wensen van de gebruikers. Daarvoor werd allereerst een literatuurstudie uitgevoerd om de aspecten van een goede GUI vast te leggen. Tevens werd een enquête samen met persoonlijke gesprekken gebruikt om de work-flow van ingenieurs en gebruikers van de software te bestuderen. Al deze kleine informatiedeeltjes werden binnen een prototype, voor een nieuwe basisversie van Scia Engineer, uitgewerkt. Daarnaast werden ook enkele kleinere applicaties ontwikkeld die aan dezelfde criteria voldoen en een uitbreiding op het huidige gamma van Scia Engineer voorstellen. Ze spitsen zich toe op nieuwe technologieën zoals touchscreen toepassingen op bijvoorbeeld iPads en iPhones. Op die manier wordt een verlengstuk buiten het bureel aangeboden om, weliswaar geschatte, berekeningen uit te voeren. Verder onderzoek naar zowel de volledigheid van de basisversie voor Scia Engineer als de mogelijkheid tot het gebruik van kleine externe applicaties is vereist.
LAUREYS JEROEN EN MEERSMAN SVEN ANALYSE VAN HET THERMISCH COMFORT EN DE PRESTATIES VAN BETONKERNACTIVERING IN EEN LAAG ENERGIE KANTOORGEBOUW Deze masterproef analyseert het thermisch comfort en de werking en regeling van betonkernactivering in het Hatric laag energie kantoorgebouw in Hasselt. Het huidige thermische comfort wordt geanalyseerd en beoordeeld aan de hand van temperatuursmetingen van begin augustus tot eind november in de verschillende zones. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de ATG-methode. Aan de hand van dynamische gebouwsimulaties worden de prestaties van de betonkernactivering beoordeeld en worden verbeteringsvoorstelen bestudeerd. Na de analyse blijken de binnentemperaturen in de oostelijke zones gedurende de winter te warm te worden en in de zuid-westelijke te koud. Uit de metingen en simulaties volgt dat dit veroorzaakt wordt door het incorrect functioneren van de regeling van de betonkernactivering en ventilatie. Er wordt besloten dat de aanwezigheid van een computervloer een nadelige invloed heeft op de werking van de vloerverwarming en betonkernactivering. Samen met het verplaatsen van een temperatuurssensor, die zorgt voor de regeling van de betonkernactivering, worden zonnenwering en een ander werkingsschema voor de installaties geadviseerd om een beter thermisch comfort te kunnen garanderen.
MACHARIS TIM
ANALYSE VAN COMPUTER-RESULTATEN BIJ HET ONTWERP VAN EEN STALEN VOETGANGERS-/FIETSBRUG
In deze masterproef wordt een stalen voetgangers-/fietsbrug op twee manieren berekend. Een eerste keer met behulp van een softwareprogramma, een tweede keer manueel. De berekening beperkt zich tot het statische gedeelte. Het is de bedoeling om de gelijkenisssen en de verschillen van de resultaten te kunnen plaatsen en begrijpen. Hiertoe wordt een 3D-platenmodel en een 3D-stavenmodel gemodelleerd. Uit deze modellen vloeien respectievelijk ‘software’- en ‘manueel berekende’ - resultaten voort, die ons toelaten volgende vaststellingen te doen: 1) De resultaten i.v.m. knik en kip van de pijler vertonen grote afwijkingen, waarschijnlijk een gevolg van het ingewikkelde platenmodel; 2) De verwachtingen inzake spanningsverschillen uiten zich slechts gedeeltellijk: vermits de software geen rekening houdt met gereduceerde oppervlaktes (EN 1993-1-5) en eventuele dambordpatronen van belastingen, zijn de manueel berekende spanningen niet altijd, maar wel meestal groter dan deze uit het programma. Er kan dus worden besloten dat een manuele controle zeker aan te raden is voor knik en kip. Voor wat betreft de spanningsverschillen valt een manuele controle te overwegen, dit ondanks de behoefte van vele aannames en de energie die kruipt in de vergelijking van twee modellen. Dit is immers dé manier om tot een optimaal resultaat te komen.
15.
MAES JORIS INVLOEDSZONE VAN EEN EROSIEKOP Het werken met een erosiekop is een baggertechniek waarbij de kop het bed niet raakt. De doelstelling van dit werk is om de productie aan korrels te bepalen, door een erosiekop, via de erosie die optreedt tussen het fluïdum en het bed en dit in functie van de verschillende parameters. Hierbij is een literatuurstudie gebeurd van de empirische formules rond het erosiefenomeen en worden ze gebruikt voor de techniek met de erosiekop. Er is een formule uitgewerkt die na enige metingen en bodemonderzoek toepasbaar is. Dit werk is een basis voor een verdere studie.
NAESSENS TOM BEREKENEN VAN EEN VOORGESPANNEN BETONNEN BRUG Dit werk behandelt de nacalculatie van de voorgespannen betonnen brug, ‘De Mosten’, die te Hoogstraten een verbinding maakt over de E 19 en de hogesnelheidslijn Brussel – Amsterdam. Na het bepalen van de belastingen die aangrijpen op het brugdek, kon aan de hand van belastingscombinaties de omhullende momentenlijn opgesteld worden. Daarnaast werd de momentenlijn bepaald, veroorzaakt door de voorspanning, die werd beschouwd als een stelsel van uitwendige acties. De interne spanningen in gebruiksgrenstoestand werden gecontroleerd, zodat er geen schade kon optreden. In bezwijkgrenstoestand werd een nazicht uitgevoerd van de buiging en van de dwarskrachten. In de verankeringszone werd nagegaan of er voldoende weerstand was tegen het opensplijten of openbarsten van het eindblok.
OCKIER KLAAS
INVERSE KRACHT IDENTIFICATIE STUDIE EN TOEPASSING VAN EEN 'EXTENDED DYNAMIC PROGRAMMING'-ALGORITME
Inverse kracht-identificatie heeft tot doel (het verloop van) de belasting op een structuur te reconstrueren op basis van de gemeten respons met beperkt aantal sensoren en een model van het systeem, waarbij deze laatste a priori kan bepaald worden door toepassing van systeem-idenfiticatie. De noodzaak voor deze inverse identificatie ontstaat wanneer de belasting als kritisch kan beschouwd worden voor het ontwerp van een structuur maar wanneer een rechtstreekse meting niet mogelijk of zeer moeilijk is. Voorbeelden hiervan zijn onder andere mens-geïnduceerde belastingen op voetgangersbruggen en windlasten op hoge slanke structuren. Het reconstrueren van deze belastingen op basis van trillingsmetingen vormt een interessant alternatief wat kan toegepast worden bij realistische belastingsscenario’s. In deze thesis wordt gebruik gemaakt van een “extended dynamic programming” algoritme. Dit algoritme vertrekt van een state-space model van het dynamisch systeem en lost het invers probleem recursief op in het tijdsdomein. Door toepassing van de Peak-Pick methode op de gemeten transferfuncties van de proefopstelling, worden de modale parameters van de structuur bepaald. Vervolgens wordt het algoritme toegepast om de hamerimpact op een proefopstelling te reconstrueren op basis van gemeten versnellingen. De resultaten zijn bevredigend bieden perspectief voor verdere toepassingen.
16.
REYNAERT AUDRIE
SHILSTONE THEORETISCHE EN PRAKTISCHE STUDIE VAN RICHTKROMMEN VERGELIJKENDE STUDIE TUSSEN DE THEORIE VAN SHILSTONE EN RICHTKROMMEN
De Amerikaan James Shilstone heeft tijdens zijn hele leven gezocht om betonsamenstellingen te verbeteren in verwerkbaarheid en sterkte. Dit enkel op basis van een goede skelet opbouw, namelijk een continue korrelgradering van fijne, grove en tussenliggende granulaten. Hij stelde daarbij drie grafieken op. De eerste (IPR)controleert of iedere fractie niet te veel of te weinig zeefrestpercentage bezit, dit op basis van de “8-18”band. De tweede grafiek geeft aan de hand van de grofheid en verwerkbaarheid van het korrelskelet de mogelijke functies en eigenschappen van het beton weer. De laatste grafiek, de 0.45ste macht grafiek, bekijkt nog eens de discontinuïteit van de korrelverdeling. Om deze stellingen te testen worden mengsels, op basis van ideale krommen opgesteld en worden de resultaten geplot in de grafieken. De granulaten in de mengsels zijn statistisch geanalyseerd, waaruit hun specifieke eigenschappen bepaald kunnen worden. Wanneer grove granulaten voldoende percentage op de tussenfracties bezitten is de meerwaarde van een extra tussengranulaat minimaal. We krijgen goede resultaten wanneer het mengsel zich goed houdt aan de “8-18”band. De mengsels opgesteld via een richtkromme geven dezelfde resultaten weer in de Shilstone grafieken zoals de richtkromme voorspelt. De theorie van Shilstone wordt nog niet vaak in praktijk toegepast, maar door het voordeel dat een mengsel op basis van de theorie van Shilstone minder kwaaltjes vertoont zal de theorie in de toekomst niet onopgemerkt kunnen blijven in de betonwereld.
ROELANDTS INGE EN VAN GILS MIEKE ENERGIE-EFFICIËNTE VERLICHTING IN GEMEENTELIJKE GEBOUWEN LOVENDEGEM Verlichting is een grote energieverbruiker in niet-residentiële gebouwen die kan oplopen tot 70% in bijvoorbeeld scholen. Energie-efficiënte verlichting kan dan ook grote besparingen realiseren. In dit eindwerk zijn drie onderwerpen rond energie-efficiënte verlichting behandeld. In het eerste deel van de thesis is de relighting van de sporthal en de polyvalente zaal van de gemeente Lovendegem besproken. Het doel van dit deel is een dossier opstellen die als basis kan dienen voor een mogelijke openbare aanbesteding In het tweede deel is een onderzoek naar led-buizen verricht. De led-buis is opgebouwd uit een rechtlijnige serie leds die in een buisvormige behuizing gemonteerd zijn. Het is een vervangingslamp die verkocht wordt om een klassieke fluorescentielamp (T8) te vervangen. De kwaliteit van led-producten is echter nog vaak ondermaats en er is ook een schrijnend gebrek aan kennis over deze verlichtingsbron. Om de performantie van led-buizen te kennen, zijn een tiental led-buizen onderworpen aan een langdurige test. De optische en elektrische parameters van de verschillende lampen zijn vergeleken en de evolutie in de tijd is geëvalueerd. Tot slot is gekeken hoeveel energie bespaard kan worden door in een klaslokaal een daglicht- en een afwezigheidsensor te installeren. Verder zijn de resultaten uit de proefopstelling vergeleken met deze uit DIALux: Is het mogelijk om aan de hand van DIALux theoretisch te voorspellen wat de energiebesparing is?
17.
ROGIERS BENJAMIN
ANALYSE VAN DAGLICHT IN EPB: VERGELIJKING BEREKENINGSMETHODES EN IMPACT OP ENERGIEVERBRUIK VOOR VERLICHTING
Bij de bepaling van het E-peil voor kantoren en scholen kan de invloed van daglicht ingerekend worden. Hiervoor zal een daglichtoppervlakte bepaald moeten worden, dit is de oppervlakte waar de daglichtfactor meer dan 3 % bedraagt. In de EPB-regelgeving zijn er twee methodes beschreven voor de bepaling van deze oppervlakte; de rekenmethodes worden toegepast op een aantal standaard kantoorruimtes om het onderlinge verschil te testen. Bij de bepaling van het energieverbruik voor verlichting wordt er gebruik gemaakt van een hulpvariabele die ook op verschillende manieren kan berekend worden. DIALux is een rekenprogramma specifiek voor lichtberekeningen dat daarvoor kan gebruikt worden. De verschillende rekenmethodes kunnen gecombineerd worden tot twaalf verschillende deelsituaties. Om de invloed van deze combinaties op het energieverbruik en het E-peil te onderzoeken, worden de situaties toegepast op vijf verschillende typeruimtes uit een testgebouw.
SOENEN ELIEN SIMULATIE VAN WANDELENDE PERSONEN OP VOETGANGERSBRUGGEN De slanke uitvoering van moderne voetgangersbruggen leidt tot een verhoogde trillingsgevoeligheid voor de belasting veroorzaakt door het wandelen van (groepen van) personen. Het is dan ook van belang om bij het ontwerp van deze constructies een evaluatie te maken van het trillingsgedrag onder mensgeïnduceerde belastingen. Naar aanleiding van het trillingsprobleem met de Millennium Bridge zijn verschillende ontwerpgidsen verschenen waarin dergelijke beoordelingsprocedures beschreven worden. In deze gidsen wordt een vereenvoudigde equivalente belasting per eigenmode gespecifieerd als benadering voor de complexe belasting, teweeggebracht door voetgangersstromen, op basis waarvan de maximale versnelling kan berekend worden. Deze voorspelde trillingsniveaus kunnen dan getoetst worden om de comfortklasse te bepalen. Het doel van dit eindwerk is dan ook de verdere ontwikkeling van een complex model voor de simulatie van wandelende personen op voetgangersbruggen. Het is noodzakelijk om te beschikken over een volledig complex model dat dient ter controle voor de vereenvoudigde berekening in de ontwerpgidsen. Hierbij kan nagegaan worden of de equivalente belasting realistische resultaten geeft. In de huidige versie van het simulatiemodel wordt de verticale belasting van een wandelende persoon gemodelleerd als een reeks van stappen. Dit simulatiemodel is in staat om een groep wandelende personen op een voetgangersbrug te simuleren met verschillend voetgangersdichtheden.
STEYAERT JARNO
ONTWERP VAN EEN SOFTWAREMODULE VOOR HET BEREKENEN VAN DE VOORSPANWAPENING VAN LIGGERS IN BETON Deze thesis is een verderzetting van het ontwikkelen van een softwaremodule voor het berekenen van een ligger in voorgespannen beton. De doelstelling van deze thesis is het softwarematig controleren van de dwarskracht in uiterste grenstoestand. In het eerste deel wordt een uiteenzetting gegeven van de theoretische achtergrond. Het tweede deel geeft een oplijsting weer van de verschillende aannames en veronderstellingen die gemaakt zijn bij het ontwikkelen van de software. In het derde deel staat de opbouw en uitwerking van de software centraal. Het vierde en laatste deel geeft een uitgewerkte oefening, die zowel manueel als met de software uitgewerkt is. Uit dit laatste hoofdstuk kan besloten worden dat de opzet van deze thesis zeker geslaagd is. Terwijl men deze thesistekst doorneemt is het aan te raden de thesis over het elastisch ontwerp (Malfait & Staelens, 2010) bij de hand te nemen, dit omdat er tal van verwijzen worden gemaakt naar dat document.
18.
THEUNYNCK NELE EN VAN DEN BRUAENE JEFFREY
EVALUATIE VAN HET THERMISCH ZOMERCOMFORT EN PARAMETERANALYSE VAN BETONKERNACTIVERING IN LAAG ENERGIE KANTOORGEBOUW
Het doel van deze masterproef bestaat enerzijds uit de analyse van het binnenklimaat in het kantoorgebouw van Infrax in Torhout en anderzijds uit een parameteranalyse van het betonkernactiveringssysteem. Hiervoor worden gegevens uit het gebouwbeheersysteem geanalyseerd. Het binnenklimaat wordt door middel van 3 criteria onderzocht: de relatieve luchtvochtigheid, de binnenluchtkwaliteit en het thermisch comfort. De prestaties van de betonkernactivering worden bestudeerd door middel van dynamische gebouwsimulaties van een vereenvoudigd model van één van de landschapskantoren. Het thermisch comfort en het energieverbruik voor koeling worden vergeleken. De volgende systeemparameters worden hierbij gevarieerd: ophanghoogte, betondikte, pasafstand, buisdiameter, plafondafwerking, luchtholtes en isolatielaag. Deze analyse gebeurt bij gemiddelde bezetting en een warm klimaat. Het binnenklimaat scoort goed op het vlak van relatieve luchtvochtigheid (96.25%) en binnenluchtkwaliteit (92.6%). De 4 landschapskantoren halen een thermische comfortklasse A voor 65%, 73%, 83% en 90% van de tijd. Uit de parameteranalyse volgt dat een variatie van de ophanghoogte, de plafondafwerking en de luchtholtes zowel invloed heeft op het thermisch comfort als op het verbruik. De variatie in pasafstand heeft enkel invloed op het verbruik.
VAN AVERMAET JEROEN EN VAN WEYENBERGE BART
HET SCHEURGEDRAG VAN DOORGAAND GEWAPENDE BETONVERHARDINGEN MET TOEPASSING VAN STAALVEZELS Deze thesis is een verderzetting van een vorig eindwerk door ir. Feys, “Het scheurgedrag van doorgaand gewapende betonverhardingen”, waarin onderzoek werd verricht naar de invloedsparameters op het scheurgedrag van wegen in doorgaand gewapend beton (DGB). De doelstelling van deze thesis is tweedelig. Enerzijds zullen een aantal parameters voor het ontwerp van DGB verder onderzocht worden op hun mate van significantie op het scheurgedrag, anderzijds zal de invloed van het toevoegen van staalvezels aan DGB theoretisch worden onderzocht. In het eerste deel wordt de werking van DGB uitgelegd met de mogelijke schadefenomenen en een case studie van de werken in Kruishoutem bestudeerd met specifiek onderzoek naar het scheurgedrag bij verschillende wapeningspercentages. Het tweede deel omvat een simulatie in een Amerikaans programma M-E PDG (Mechanistic Empirical Pavement Design Guide). Hierin worden de belangrijkste invloedsparameters, eerder bepaald in de voorgaande thesis, getest op hun significantie op het scheurgedrag van DGB. In het derde deel staat de toepassing van staalvezels in DGB centraal. Hierin wordt theoretisch onderzocht wat het effect zal zijn wanneer staalvezels aan DGB worden toegevoegd. Uit de resultaten van het eerste deel kan geconcludeerd worden dat het wapeningspercentage op korte termijn niet significant is tussen 0,75% en 0,70%, dit is wel het geval tussen 0,70% en 0,65%. Uit het tweede deel kan besloten worden dat het wapeningspercentage, de maand van aanleg, de diameter van de wapening en de diepte van het staal t.o.v. het oppervlak de belangrijkste invloedsfactoren op het scheurgedrag van DGB zijn. Uit het laatste deel kan afgeleid worden dat de staalvezels de wegen in DGB zullen verduurzamen maar ook veel duurder maken.
19.
VAN CAUWENBERGHE ROLF ONTWERP EN BEREKENING STRUCTUUR VOOR GEVELSCHORING MET GROTE OVERSPANNING Deze thesis onderzoekt een nieuwe schoorstructuur met een overspanning van 15,00m. Het ontwerp en de verankering aan een gevel in metselwerk komen aan bod. De windbelasting heeft de grootste invloed op de dimensionering. Deze windbelasting wordt berekend volgens de nieuwe eurocode en wordt vervolgens vergeleken met de oude Belgische windnorm. De ontworpen schoorstructuur is een 3dimensionaal vakwerk. In een eerste fase worden manuele berekeningen uitgevoerd op een ideaal vakwerk. In een tweede fase wordt een niet-ideaal vakwerk gesimuleerd in software. Hieruit blijkt dat de ontstane momenten niet te verwaarlozen zijn en de structuur bezwijkt door een combinatie van knik en kip. Het eigengewicht van de structuur is weliswaar te groot om hem praktisch uit te voeren. De verankering wordt door experimentele afschuifproeven getest. Hieruit volgt dat een trekker met 3 draadstangen M16 en verankeringsdiepte van slechts 150mm een vervorming kleiner dan 0,5mm oplevert.
VANDAELE JONATHAN EN VAN DE WALLE KEVIN STUDIE VAN DE ROLBRUG AAN DE KATTENDIJKSLUIS TE ANTWERPEN Het doel van de masterproef is de berekening van een rolbrug te bekijken. Er wordt gerekend volgens de voorschriften van verschillende eurocodes (EN1993-2: bruggen, EN1993-1-1: staal, EN1991-1-1: belastingen,…). Specifiek is er dieper ingegaan op het bepalen van de kniklengte van de niet geschoorde bovenregel van de hoofdligger. De methodes uit de eurocodes worden ook vergeleken met ervaringsprincipes toegepast op een studiebureau en met vakliteratuur (“Berekenen van constructies”, D. Vandepitte). Deze berekeningen gebeuren aan de hand van zowel een 2D als een 3D-computermodel (Scia Engineer) en worden indien nodig vergeleken met een manuele berekening.
VANDEKERCKHOVE BORIS MULTI-STOREY WOODEN BUILDINGS IN EUROPE, A TECHNICAL SURVEY Deze thesis geeft een technisch overzicht van de huidige (markt) situatie van middelhoge houtskeletbouw gebouwen in Europa. Ook geeft het een overzicht van de belangrijkste elementen die deze situatie beïnvloeden. Deze zijn brandveiligheid, akoestiek, trillingen en stabilisatie en ze zijn reeds het onderwerp geweest van talloze studies. De thesis probeert een duidelijk beeld te schetsen van de problemen die zich voordoen in deze domeinen i.v.m. middelhoge skeletbouw alsook enkele oplossingen voor deze problemen aan de hand van enkele studies. De conclusie focust zich op enkele persoonlijke visies om het marktaandeel van middelhoge houtskeletbouw te vergroten, in heel Europa.
20.
VANDENBERGHE MARIJN OPLOSSINGEN VOOR PROBLEMEN VAN ENERGIEARMOEDE BIJ KWETSBARE GROEPEN Mensen in kansarmoede hebben vaak problemen met het betalen van de energiefacturen. Doordat een groot deel van het budget hieraan opgaat, blijven weinig middelen over om energiebesparende maatregelen aan de vaak energie-inefficiënte woning uit te voeren, waardoor de bewoner in kwestie in een vicieuze cirkel terecht komt. Deze masterproef probeert vanuit een bouwkundige invalshoek, doorspekt met sociaaleconomische aspecten een oplossing voor dit probleem aan te reiken. De aangereikte methode bestaat erin om bij acht casuswoningen te Ledeberg de bewoners op drie verschillende vlakken van deze problematiek af te helpen. Vooreerst wordt getracht om een wijziging op energetisch vlak van het gedrag van de bewoners te bekomen. Er worden vervolgens simulaties verricht om de impact van energiebesparende maatregelen op deze acht woningen in kaart te brengen. Tenslotte wordt ook rekening gehouden met het binnenklimaat van deze woningen. Door een wijziging van het energiegedrag is het mogelijk om een jaarlijkse besparing tot 40% ten opzichte van een referentieperiode mogelijk te maken. Uit metingen naar de kwaliteit van de binnenlucht blijkt dat het al dan niet aanwezig zijn van enige vorm van ventilatie niet noodzakelijk de doorslaggevende factor is. Uit simulaties van energiebesparende maatregelen bij de acht casus-woningen wordt een flowchart afgeleid, die de aangewezen volgorde van de energiebesparende maatregelen weergeeft. Deze bevindingen, ook al zijn er onnauwkeurigheden in het resultaat, geven een beter beeld over de problematiek van de energiearmoede en kunnen een leidraad vormen bij de begeleiding van de doelgroep.
VAN DEN MOOTER OLIVIER VERGELIJKENDE STUDIE VAN DE AANSPRAKELIJKHEID IN DE BOUW In deze masterproef staat de aansprakelijkheid in de bouw centraal. Er wordt een vergelijkende studie gemaakt tussen de aansprakelijkheid van de bouwactoren in België en Nederland. Het hoofddoel van deze thesis is een leidraad te zijn voor België en Nederland, over aansprakelijkheid in de bouw. Vooreerst wordt een overzicht gegeven van de bouworganisatievormen in België en Nederland, welke actoren betrokken worden bij de bouw, uit welke fases het bouwproces is opgebouwd en hoe het aansprakelijkheidsverloop naar gelang de gemaakte keuzes in de initiatieffase wordt beïnvloed. Vervolgens wordt het verbintenissenrecht voor beide landen behandeld en geef ik een inleiding tot de contractuele aansprakelijkheid. Nadien bespreek ik ook het aansprakelijkheidsrecht en meer bepaald de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Tot slot bevat het voorlaatste deel een specifieke en gedetailleerde risico- en taakverdeling van de bouw spilfiguren. Ik beëindig mijn masterproef met een besluit over enkele cultuurs-en aansprakelijkheidsverschillen tussen beide landen.
21.
VAN DOORNE NIELS EN VANHULLE NICK
LUCHTDICHTHEID VAN ÉÉNCOMPONENT POLYURETHAANSCHUIM IN RAAM- EN DEURAANSLUITINGEN
In dit onderzoek wordt de luchtdichtheid van polyurethaanschuimen getest (Flexifoam, Soudafoam 1K, Soudafoam Low Expansion, Soudafoam SMX). Bijkomend onderzoek handelt over het schuimverbruik, percentage gasverlies, schuimanalyse en de aanhechting van deze schuimen op aluminium profielen, baksteen en mortel. De luchtdichtheid wordt bepaald door het meten in onderdruk. Hiervoor wordt een frame opgespannen tegen een luchtdichte opstelling waarbij telkens verschillende voegdimensies getest worden. Het schuimverbruik en percentage gasverlies worden bepaald door wegingen en het schuim wordt visueel geanalyseerd. Tenslotte wordt de aanhechting van de schuimen bepaald met trekproeven. Uit de resultaten blijkt dat voorbevochtigen de luchtdichtheid, flexibiliteit en structuur positief beïnvloedt. Daarnaast presteren pistoolschuimen duidelijk beter dan adaptorschuimen op vlak van luchtdichtheid en hoeveelheid schuimverbruik. Het Soudafoam SMX presteert slechtst maar is nog in ontwikkeling. Bij de aanhechting van de schuimen bezweken de meeste proefstukken cohesief, wat zeer positief is. Enkel de aanhechting bij geanodiseerd aluminium blijkt volledig adhesief te zijn.
VAN ISEGHEM ANNABEL IMPLEMENTATIE VAN ETHERNET GEBASEERDE MONITORING VOOR GEBOUWEN Monitoring houdt in dat de werkelijke prestaties van een gebouw en de verschillende gebouw – en installatietechnische componenten opgevolgd en geëvalueerd worden. Resultaten bekomen uit monitoring kunnen de gebouwbeheerder er toe aanzetten, indien nodig, aanpassingen uit te voeren. De klemtoon van het eindwerk ligt op het beantwoorden van enkele cruciale vragen over het monitoringproces, door het uitvoeren van een literatuurstudie. Hoe en waarom meten we welke parameters? Wat zijn de mogelijke niveaus van monitoring? Met welke doelstelling wordt monitoring toegepast? Hoe worden de resultaten geëvalueerd? Een tweede aspect van het eindwerk is de implementatie van een Ethernet gebaseerd monitoringsysteem. Hierbij werden een aantal parameters opgemeten, verwerkt en gevisualiseerd. Uit het eindwerk kan besloten worden dat de verschillende vormen van monitoring, en de daarvoor gebruikte meetsystemen, interessante en uitgebreide mogelijkheden bieden voor uiteenlopende situaties, doelstellingen en gebruikers.
22.
VAN LOOVEREN DRIES EN VERBEKE PIETER
DYNAMISCH GEDRAG VAN VOETGANGERSBRUGGEN ONDER INVLOED VAN WANDELENDE PERSONEN: CASE STUDIE: DE LAMOTBRUG
De trend om moderne voetgangersbruggen steeds slanker te ontwerpen, mogelijk gemaakt door de toenemende materiaalsterktes, maakt de constructies vatbaarder voor mens-geïnduceerde trillingen. Het doel van dit eindwerk is een voorspelling te doen van het trillingsgedrag onder invloed van mensgeïnduceerde belastingen, van de nieuwe voetgangersbrug, de ‘Van Beethovenbrug’, te Mechelen. Om de dynamische eigenschappen van de brug in ontwerp-fase te bepalen wordt een eindige elementen model (EE-model) opgesteld. Op basis van trillingsmetingen werden de modale parameters van de structuur in situ bepaald. Deze resultaten dienen als baisis bij de beoordeling van het EE-model. Eens sensitiviteitsanalyse duidt (onder meer) op het belang van een goede schatting van de stijfheid van een neopreen opleggingen. Aan de hand van de berekende modale parameters uit het EE-model en door toepassing van de ontwerpgidsen Setra en HiVoSS wordt een beoordeling gemaakt van het dynamisch gedrag van de brug onder invloed van de voetgangersbelasting. Uit de resulaten blijkt dat reeds bij kleine voetgangersdichtheden een minimaal comfortniveau wordt verwacht. Bij hogere dichtheden ( >1 persoon/m²) vertaalt dit zich in onaanvaardbare trillingsniveaus. Als oplossing voor dit verwachte trillingsprobleem wordt een ontwerp van een Tuned Mass Damper (TMD) voorgesteld, dewelke het comfort van de voetganger tot op een aanvaardbaar peil moet brengen.
VAN VLIERBERGHE KEVIN EN VERTROOST JULIE EVALUATIE VAN DE ENERGIEPRESTATIE EN COMFORT IN PASSIEVE SCHOOLGEBOUWEN De laatste jaren vindt het passiefhuisconcept toegepast in schoolgebouwen meer en meer aanhang. In het ‘Decreet betreffende Energieprestatie in Scholen’ d.d. 07/12/2007 worden bouwfysische criteria opgelegd waaraan een passiefschool moet voldoen. Deze criteria lijken sterk op deze voor passieve residentiële gebouwen. Er wordt onderzocht of deze criteria adequaat zijn voor schoolgebouwen. In een school is het uiterst belangrijk dat er een gezonde en comfortabele leef- en werkomgeving heerst voor de gezondheid, concentratie en comfort van leerlingen en leerkrachten. Door het passiefhuisconcept op schoolgebouwen toe te passen, worden deze factoren positief beïnvloed. In deze masterproef wordt onderzoek verricht naar de toepassing en werking van de balansventilatie in de passiefschool IPFC te Nijvel. Deze school ondervindt comfort problemen die aan bod komen in dit onderzoek. Hiervoor worden metingen uitgevoerd van de (operatieve) binnentemperatuur, de relatieve vochtigheid en het CO2-gehalte. Zowel winter- als lentecomfort worden geëvalueerd. Aan de hand van een simulatiemodel, in het dynamisch simulatieprogramma TRNSYS, worden oplossingen voorgesteld. Uit de resultaten van de metingen kan geconcludeerd worden dat tijdens de winter het ventilatiesysteem ontoereikend is bij buitentemperaturen onder het vriespunt. Tijdens de lente worden goede resultaten behaald. Met behulp van TRNSYS werd ter verbetering van het wintercomfort een verhoging van het vermogen en een betere regeling van de naverwarmingsbatterij voorgesteld.
23.
VOET JEROEN DUURZAAM ONTWERP VAN EEN SCHOOL IN INDIA (SULURPET - ANDRA PRADESH) Deze thesis heeft als doel om na te gaan hoe een optimaal binnenklimaat kan worden bereikt in de klaslokalen van een nieuw te bouwen middelbare school in Sullurpet, gelegen in zuidoost India. De bouw van de school is een onderdeel van het hulp- en ontwikkelingsproject ‘Baladharshan’. Hierbij staat de integratie van duurzame aspecten centraal en wordt ernaar gestreefd om zo veel mogelijk gebruik te maken van passieve koeling. De thesis bestaat uit twee grote delen: een literatuurstudie en een praktische uitwerking met behulp van de simulatiesoftware DesignBuilder & EnergyPlus. De literaire studie handelt eerst en vooral over comfortbepalingen in natuurlijk geventileerde gebouwen in warme vochtige klimaten. Vervolgens wordt bekeken hoe gebouwen in dit specifieke klimaat vandaag worden ontworpen. Als laatste wordt een bespreking gemaakt van de meest gebruikte passieve koelingstechnieken. Na een vergelijking wordt bekeken welke technieken bruikbaar zijn in de simulaties. Er wordt vervolgens gesimuleerd volgens het bestaande ontwerp en in verschillende alternatieve ontwerpen. Zo wordt bijvoorbeeld de opbouw van de buitenwanden en het dak gewijzigd, worden er ventilatieroosters voorzien, wordt het effect van gevelbegroeiing bekeken, enz. Met de alternatieven die het beste resultaat opleveren wordt een eindsimulatie gemaakt waarbij het comfortpeil vergeleken wordt met de begintoestand. Dat comfortpeil wordt enerzijds uitgezet in temperatuursgrafieken met daarop de grenzen van het adaptieve model uit de ASHRAE Standard 55-2004 bepaald volgens onderzoek van De Dear & Brager (2002) en anderzijds geëvalueerd via psychometrische diagrammen gebaseerd op het studiewerk van Givoni B. (1992). Uit de simulaties is gebleken dat de combinatie van gevelbegroeiing met een beschaduwing van het dakoppervlak het beste resultaat oplevert. Over een volledig jaar kan, als gevolg van deze combinatie, een temperatuursdaling in de klaslokalen worden verwacht van gemiddeld 1,7 °C, met een maximale daling van 2,5 °C. De periode waarbij er een groot discomfort zal te verwachten zijn, zal hiermee dalen van zeven maanden naar twee maanden, namelijk juni en juli. Toch zal slechts in de wintermaanden een neutraal comfort worden bereikt en vormt de hoge relatieve vochtigheid, samen met hoge temperaturen in de zomer nog altijd voor een groot discomfort. De resultaten zijn onder voorbehoud omdat er, wegens te weinig diepgaande kennis van het softwarepakket, een aantal vereenvoudigingen worden gedaan. Deze thesis geeft een eerste benadering over de wijze waarop het binnencomfort in warme vochtige klimaten kan worden verbeterd zonder het gebruik van actieve koeling.
WYNANTS JONAS IN HET PROJECT AMORAS: BEREKENING VAN EEN STALEN BRUG OVER EEN SPOORWEG TER PLAATSE VAN DE LILLOBRUG, TER ONDERSTEUNING VAN BAGGERLEIDINGEN (INCL. PAALFUNDERING) De doelstelling van deze masterproef is het nacalculeren en vergelijken van 2 stalen brugtypes ter ondersteuning van baggerleidingen. Deze vergelijking slaat op kostprijs en efficiëntie van het staalgebruik. De berekening gebeurt volgens de Eurocode en met behulp van SCIA, waarbij de keuze wordt gemaakt om de structuren in 2D uit te rekenen. Uit de resultaten kunnen we afleiden dat afhankelijk van de belasting het ene type de voorkeur geniet boven het andere naar efficiënt gebruik van het staal. Hierbij is geen rekening gehouden met de knopen waarvan de prijs ook hoog kan oplopen.
24.
Master in de industriële wetenschappen: Landmeten
25.
KENNES SEBASTIAAN EN VANDECASTEELE GERTJAN VERGELIJKENDE STUDIE VAN HET KADASTER IN BELGIË, NEDERLAND EN FRANKRIJK Het kadaster bestaat in alle landen maar kan sterk van vorm verschillen. Dit eindwerk gaat op zoek naar de gelijkenissen en verschillen in evolutie van kadasters met eenzelfde ontstaansgeschiedenis: België, Nederland en Frankrijk. Deze evolutie wordt besproken vanaf het ontstaan tot het kadaster in zijn hedendaagse vorm. Vertrekkende van de ontwikkeling van de afzonderlijke kadasters wordt de huidige werking besproken en onderling vergeleken. De huidige werking wordt grotendeels gekenmerkt door de digitalisering. De voltooide digitalisering in Frankrijk wordt besproken, en dient als streefbeeld voor de op til zijnde digitalisering in België en Nederland. De grote metamorfose in het laatste decennium kan op termijn resulteren in een volledig andere werking of invulling van het kadaster.
LANOOTE RENAAT VERKENNEND ONDERZOEK NAAR PROEFOPSTELLINGEN OM GPS-ONTVANGERS TE VERGELIJKEN Deze masterproef vertrekt van de vaststelling dat het uitvoeren van GPS-metingen met toestellen van verschillende fabrikanten niet altijd even vlot en betrouwbaar verloopt. Doelstelling van de masterproef is te komen tot een beter begrip van de oorzaken waarom verschillende merken van GPS-toestellen zich anders gedragen in identieke omstandigheden. Om dit fenomeen te kunnen begrijpen wordt de werking van een GPS-toestel en vooral de interne processen voor signaalverwerking en dataverwerking en filtering bestudeerd vanuit een literatuurstudie. Vanuit een beter begrip van deze interne processen worden dan een aantal proeven bedacht om het verschil in werking tussen GPS-toestellen te kunnen opsporen. Om dit te realiseren worden de foutenbronnen overlopen die bij verschillende GPS-toestellen, verschillend kunnen worden aangepakt. Het doel is om de belangrijkste parameters van deze aanpak in de randvoorwaarden van de proeven te verwerken. Een aantal proeven worden uitgevoerd en de resultaten worden geïnterpreteerd. Een voorlopig besluit is de vaststelling dat niet alle interne processen een even belangrijke invloed hebben op de uiteindelijke meetwaarde en op het meetproces. Vooral het omgaan met signaalverstoring en multipath zorgt bij ontvangers van verschillende merken voor verschillen.
LOBELLE ROBIN RENOVATIE DOORTOCHT WESTKERKE Een van de opleidingsonderdelen binnen de Master landmeten is wegontwerp. Studenten dienen in groep een collectieve studie, ontwerp en evaluatie te maken. Als projectgebied wordt al jaren de Hundelgemsesteenweg gebruikt. Daar een verandering wenselijk is werd binnen deze eindverhandeling onderzocht of het project betreffende de renovatie van de doortocht te Westkerke (Oudenburg – WestVlaanderen) een goed alternatief vormt. Hiervoor werd de doortocht opnieuw ontworpen en twee interessante trajecten werden geselecteerd. Het eerste omwille van een smalle breedte en een duidelijke centrumfunctie, het ander omwille van de overgang van buiten de bebouwde kom naar binnen de bebouwde kom. Ook de achtergrond van het project werd bestudeerd en voorbereid met het oog op educatieve doeleinden.
26.
MILANTS BERT
ONDERZOEK NAAR HET VERBETEREN VAN REGISTRATIE BIJ TERRESTRIËLE 3D-LASERSCANNERS DOOR MIDDEL VAN GEWICHTSFORMULES Terrestriële laserscanners zijn meettoestellen die door het uitzenden van lichtstralen metingen uitvoeren. Het resultaat van een dergelijke metingen is een 3D puntenwolken die al snel uit enkele miljoenen punten bestaat. Omdat laserscanners ‘line of sight’ meettoestellen zijn kunnen ze enkel meten wat ze ‘zien’. Dit betekent dat de scanner op verschillende punten moet opgesteld worden indien men een volledig object wilt opmeten. Hier zit men dan met verschillende puntenwolken die los van elkaar staan. Om deze samen te brengen moet men de puntenwolken registreren. Het is belangrijk dat dit nauwkeurig gedaan wordt daar deze stap het volledige project beïnvloedt. Cyclone – de verwerkingssoftware van Leica – geeft de mogelijkheid om bij registratie gewichten toe te kennen aan constraints. Deze studie bestudeert of dit toekennen van gewichten ook wel degelijk de nauwkeurigheid van de registratie verbetert. Hiervoor werden in een eerste fase gewichtsformules opgesteld voor enkele invloedshebbende factoren zoals de afstand tussen target en scanner en de geometrische spreiding van de targets. De theorie werd in een tweede fase getest door de bekomen formules toe te passen op een reële case. Uit een eerste analyse blijkt dat de totale nauwkeurigheid wel degelijk te verbeteren is.
SCHOLLIER PIETER EN VAN LANDSCHOOT WANNES ANALYSE VAN DEFORMATIEMETINGEN MET NIVEL-HELLINGSSENSOREN In deze masterproef werd de problematiek van deformatieanalyse verkend op basis van een concrete case-study. Deformatiemetingen kunnen op velerlei manieren uitgevoerd worden. In het kader van deze masterproef werd onderzoek gedaan naar de gebruiksmogelijkheden en verwerking van metingen via “nivels”. Doorheen de masterproef werden meetdata van het Josaphat tunnelproject geanalyseerd. Uit de massa onoverzichtelijke gegevens die de 15 aanwezige nivels leverden gedurende verschillende maanden, werd getracht trends, ruis en externe invloedsfactoren te onderscheiden van de eigenlijke deformaties. Doelstelling bij de verwerking van de hellingsmetingen was het omzetten naar zettingen en uitwijkingen met als controle de gemeten uitwijkingen van een reeks prisma’s opgemeten met behulp van een totaalstation. Hiertoe werd een model opgesteld om een verband te leggen tussen hellingen en uitwijkingen. De verwerking van deze metingen aan de hand van dit model levert leesbare zettingen op. Het model werd uitgetest in het labo op een proefopstelling. Tenslotte werd op basis van stabiliteitsberekeningen de verwachte vervorming van de tunnelwanden berekend en werden de berekende uitwijkingen hieraan getoetst. Door deze masterproef werd meer inzicht verkregen in de opzet van een deformatiemeting en de nodige randvoorwaarden en in de problematiek van interpretatie en analyse. De toegevoegde waarde van een bouwkundige achtergrond bij het opzetten van een deformatiemeting staat voor ons buiten kijf.
27.
VANEECKHOUT BRAM GPS-NETWERKEN EN PRECIEZE AFSTANDSMETING Afstandsmetingen vormen een belangrijk aspect van de huidige landmeetkundige toepassingen. Elektromagnetische afstandsmeters (EDM) worden hiervoor traditioneel het meest gebruikt. Door de grote evolutie in de haalbare nauwkeurigheid van de satellietplaatsbepaling beschikken landmeters over een tweede gebruiksvriendelijke methode om betrouwbare en precieze afstandsmetingen uit te voeren. Statische GPS-basislijnen worden geacht tot 2 à 3mm nauwkeurig te zijn. In dit eindwerk wordt deze nauwkeurigheid onderzocht door de mogelijkheid na te gaan om met behulp van GPS-metingen elektromagnetische afstandsmetingen te controleren. In principe is dit compleet zinloos aangezien de traceerbaarheid van EDM-kalibratie veel beter realiseerbaar is dan dit voor GPS-systemen het geval is. Toch wordt bij wijze van wetenschappelijk onderzoek, enerzijds via een literatuurstudie en anderzijds door metingen op het terrein, een poging ondernomen om een nauwkeurige ijkbasis op te zetten via vereffening van voldoende overtallige GPS-basislijnen. De meetbasis moet toelaten om elektronische afstandsmeters te controleren op schaalfouten en nulpuntfouten. Op basis van het onderzoek wordt een meetprotocol voorgesteld dat het best mogelijke resultaat moet garanderen. Het meetprotocol wordt tenslotte geanalyseerd aan de hand van een testmeting.
VERSCHUERE HANNES
FOTOGRAMMETRIE: 3D MODEL BIJ ANDERE LICHTOMSTANDIGHEDEN EN VERGELIJKENDE STUDIE VAN CAMERA KALIBRATIE De camera kalibraties van de softwarepakketten PhotoModeler, iWitness en ImageMaster worden uitgevoerd en vergeleken met elkaar. Alsmede wordt de nauwkeurigheid van een 3D model met andere lichtomstandigheden vergeleken met elkaar en met een referentiemeting. In een labo wordt het licht stelselmatig gedimd. De nauwkeurigheid van de coördinaten van de targets wordt bepaald. De camera kalibraties van de verschillende pakketten worden met verschillende camera’s en met andere brandpuntsafstanden uitgevoerd. Het gebruiksgemak, de uitvoering, de mogelijkheden en de bekomen parameters worden vergeleken met elkaar. Qua totaalpakket komt PhotoModeler het best voor de dag. iWitness heeft meer mogelijkheden dan ImageMaster. Terwijl de kalibratie van die laatste makkelijker uitvoerbaar is dan iWitness. De coördinaten van het 3D model bij de omstandigheden met het meeste licht en met het minste licht hebben dezelfde nauwkeurigheid. Dit is te danken aan de lange sluitertijd van het fototoestel, dat op die manier veel licht kan binnenlaten.
28.