‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978 Christine Brinkgreve en Michel Korzec
bron Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978. Het Spectrum, Utrecht / Antwerpen 1978.
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/brin033marg01_01/colofon.htm
© 2008 dbnl / Christine Brinkgreve en Michel Korzec
7
Voorwoord Dit boek komt voort uit een onderzoek van wat bescheidener omvang waarover wij een artikel schreven in het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift. Dat artikel, waarin twee jaargangen van ‘Margriet Weet Raad’ werden vergeleken, bevatte veel vragen waarop we geen duidelijk antwoord wisten. Wij spraken dan ook aan het einde de hoop uit om in de toekomst op deze vragen terug te komen. Onze hoop is sneller in vervulling gegaan dan we hadden voorzien doordat de hoofdredactrice van Margriet, Hanny van den Horst, ons voorstelde om in opdracht van Margriet het onderzoek naar eigen inzicht uit te breiden en er een boek over te schrijven waarvan het verschijnen zou samenvallen met het veertigjarig bestaan van Margriet. Behalve voor deze opdracht wilden we Hanny van den Horst, en ook de overige leden van de vroegere en huidige Margriet-redactie, danken voor de tijd en moeite die ze voor ons genomen hebben. We willen hier in het bijzonder postuum onze dank uitspreken aan mevrouw van Eysden (redactrice van ‘Margriet Weet Raad’ 1938-1962) die ons een uitvoerig interview toestond, maar helaas kort daarna, op 29 mei 1978 overleed; dank ook aan A. Herenius (redactrice van ‘Margriet Weet Raad’ 1962-1968), Jacqueline Wesley (redactrice van ‘Margriet Weet Raad’ 1968-1975) en Annick Visser (redactrice van ‘Margriet Weet Raad’ 1975-heden). Van de andere medewerkers van Margriet zijn wij dank verschuldigd aan Joop Swart (voormalig hoofdredacteur van Margriet), Erik Visser (marketingmanager), Th. de Goede (chef redactiedocumentatie), dominee Klamer en andere leden van de adviesstaf van ‘Margriet Weet Raad’. Hanny van den Horst en Annick Visser zijn we voorts dankbaar voor aanmerkingen op feitelijke onjuistheden en algemene kritiek die ze op een eerdere versie van dit boek hebben geuit. Van de vele mensen die dit boek in een vroegere versie hebben gelezen en bekritiseerd willen wij allereerst een zeer speciale uiting van dankbaarheid naar voren brengen ten aanzien van onze vakbroeders Bart van Heerikhuizen en Nico Wilterdink. Onze dank betreft de hoeveelheid tijd die ze voor ons uitgetrokken hebben en de zorg waarmee ze de eerste versie van dit
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
8 boek aan een vaak vernietigende maar altijd terechte kritiek hebben onderworpen. Deze kladversie werd ook gedeeltelijk gelezen en van tal van nuttige opmerkingen voorzien door Bram de Swaan en Bart Tromp. Joop Goudsblom danken wij voor zijn vruchtbaar commentaar op versies van een aan dit boek voorafgaand artikel. Materiaal over opinieonderzoek in Nederland werd ons gegeven door Connie de Boer, medewerkster van het Polls-archief, en door Cees Middendorp, hoofd van het Steinmetz-archief. Andere mensen die wij hier willen bedanken voor opmerkingen, hulp of informatie zijn: Rineke van Daalen, Bep Hieselaar, Els Jongbloed, Rob Kroes, L. Laeyendecker, George Muskens, Ine van der Plas, Liesbeth van der Sluys, Katja Stam, mevr. Thiel-Katz, Henk Tromp, Flip van Vliet en H. Willemsen. De foto's uit dit boek zijn gemaakt door Eva Besnyö, met uitzondering van de foto's op pp. 56, 82 en 96, die eigendom zijn van het Fotoarchief De Spaarnestad.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
9
1. Inleiding Volgens een populaire visie was Nederland vroeger een land waar alles vijftig jaar later gebeurde. Revoluties gingen aan dat land voorbij. De vreugdeloze verering van gezag en fatsoen beheerste het sociale leven en zette een domper op uitingen van alle emoties. En toen ineens kwam in de jaren zestig een einde aan al die Oude Vormen en Gedachten ... Dit beeld van de Grote Verandering vindt men terug in allerlei cultuuruitingen: autobiografische motieven in literatuur, televisiedocumentaires, gesprekken op een reünie van een klas middelbare scholieren, advertenties, interviews met popartiesten, de retoriek van politieke sprekers op verkiezingstournee. De aard en de reikwijdte van de sociale veranderingen waarvan hier sprake is, worden verschillend beoordeeld. Deze variatie in opvattingen wordt weerspiegeld in de terminologie waarmee de veranderingen werden aangeduid. Sommigen vergeleken die veranderingen met een ‘Culturele Revolutie’.11. Anderen hielden het op een belangrijke democratiseringsgolf. Waardering klinkt door in omschrijvingen als ‘de toegenomen mondigheid’ van de mensen, ‘het einde van het regentendom’ en ‘de dekolonisatie van de burger’.2. Wetenschapsbeoefenaren die zich (nogal spaarzaam en incidenteel) met het gebeurde hebben beziggehouden omschreven de ontwikkelingen soms breed en vaag als ‘emancipatie’, soms beperkter als ‘ontzuiling’ of ‘decentralisatie’. Bij deze verschillende benaderingen maakten zij zowel gebruik van vergaande beweringen als die van ‘een overgang van de representatieve naar de participerende democratie’ als van de minder ambitieuze hypothese over een ‘toename van permissiviteit’. De verklaringen die men aanvoert voor deze ontwikkelingen lopen eveneens sterk uiteen. Soms werden de veranderingen in kwestie toegeschreven aan de penetratie in Nederland van de ‘American Way of Life’. Anderen waren van mening dat de veranderingen aangeven dat in Nederland maatschappelijke structuren die door produktie, consumptie en prestatie worden bepaald vervangen worden door minder dwingende organisatievormen van een ‘post-industriële maatschappij’.3. Een variant
1
Zie voor de noten, per hoofdstuk genummerd, blz. 129 e.v.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
10 hierop vormen de beschrijvingen die deze veranderingen vooral zagen als een historische afrekening met het calvinisme als het dominante cultuureigen van Nederland sinds de Hervorming. Van recenter tijd zijn de verklaringen die de verschijnselen waarvan hier sprake is typeren als een feminisering van onze cultuur.4. De hierboven geschetste beschouwingen worden meestal gekarakteriseerd door een zeker vooruitgangsoptimisme. Dit optimisme wordt soms getemperd door min of meer stellige uitspraken waarvan de strekking is dat de Woelige Jaren Zestig gevolgd werden door de Matte Jaren Zeventig waarin berusting en behoudzucht, twijfel en cynisme hoogtij vieren.5. In het verlengde hiervan wordt gesproken van ‘het klimaat van de restauratie waarvan de ouverture nog maar nauwelijks is ingezet’.6. Hoezeer ook al deze hierboven aangehaalde gedachten van elkaar verschillen wat betreft gewicht en kwaliteit van de publikaties waarin ze te vinden zijn, en ook wat betreft hun relevantie, reikwijdte en systematiek, ze ontlopen elkaar minder op het criterium van precisie.7. De mate van nauwkeurigheid die deze beschouwingen karakteriseert wordt misschien wel het beste summier aangeduid door het slot van een artikel in NRC Handelsblad, waarin de Nieuwe Tijden als volgt werden aangekondigd: ‘We leven in een interessante tijd. Na twee eeuwen staan we voor een Tweede Verlichting; een post-rationalisme; een neohumanisme wellicht. Met ruimte voor nieuwe waarden, welke die ook mogen zijn.’8. De term ‘nieuwe waarden’ in dit citaat verwijst naar culturele veranderingen die in Nederland en vele andere landen hebben plaatsgevonden. Dat die veranderingen hebben plaatsgevonden is een duidelijke zaak. Waaruit die veranderingen precies bestaan, wanneer ze begonnen zijn en van welke sociale processen ze deel uitmaken zijn daarentegen vragen waarop tot nu toe min of meer interessante, maar overwegend speculatieve antwoorden voorhanden zijn.
Adviesrubrieken In dit boek doen we verslag van een poging om veranderingen op het gebied van gevoel, gedrag en moraal gedurende de laatste veertig jaar in Nederland in kaart te brengen. Hoofd-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
11 materiaal bij dit onderzoek bestond uit ingezonden brieven over problemen en adviserende antwoorden, zoals die gepubliceerd werden van 1938 tot 1978 in het weekblad Margriet. Sinds de oprichting van het blad in 1938 bevat Margriet een vaste, wekelijks afgedrukte rubriek: ‘Margriet Weet Raad’. In deze rubriek wordt antwoord gegeven op verschillende problemen die door brievenschrijvers aan de redactie worden voorgelegd.9. Onderwerpen die in de rubriek aan de orde komen variëren van liefdesverdriet tot gezinsmoeilijkheden, van etiquette-interpretaties tot juridische adviezen. Dergelijke rubrieken komen in Nederland ook in andere bladen voor, bijvoorbeeld in Libelle, Viva, Club, Story. De rubrieken waarin voornamelijk zogeheten ‘levensproblemen’ aan de orde komen, dienen enerzijds onderscheiden te worden van correspondentierubrieken waarin lezers min of meer direct op de inhoud van hun blad ingaan, zoals die in zeer veel bladen bestaan, en anderzijds van probleemrubrieken waarin advies wordt gevraagd van vaak zeer technische en door de beperkte opzet van het blad aangegeven aard, zoals de adviesrubrieken in De Consumentengids, in Na vijven en Autovisie, in Chick en Sextant. Rubrieken als ‘Margriet Weet Raad’ zijn niet beperkt tot Nederland. In Angelsaksische landen worden ze aangeduid met namen als ‘advice columns’, ‘agony columns’, ‘problem pages’, ‘lonely hearts’-rubrieken, ‘advice to lovelorn’, ‘first aid to wounded hearts’ of ‘Dear Abby’. De laatste benaming is ontleend aan de bekendste van die rubrieken, sinds 1956 geschreven door Abigail van Buren (pseudoniem van Morton Phillips). Deze rubrieken vormen een vast onderdeel van veel kranten en tijdschriften in landen van de Derde Wereld (bijvoorbeeld de rubriek ‘Josephine’ van The Central African Mail in Zambia), en in de communistische landen (bijvoorbeeld in het Poolse blad Przyjaciólka). Ze worden overwegend afgedrukt in vrouwen- en gezinsbladen.10. Het eerste historisch bekende vrouwenblad, opgericht in 1693 door de Engelse uitgever John Dunton (1659-1733), The Ladies' Mercury, was zelfs in zijn geheel gewijd aan ‘all the most nice and curious questions concerning love, marriage behaviour, dress and humour of the female sex, whether virgins, wives or widows’. (White, 1970, p. 24) The Ladies' Mercury was bedoeld als een op de vrouw georiënteerd tweelingblad van de drie jaar eerder in 1690 begonnen The Athenian Mercury. In zijn boek The Life and Errors of John Dunton, Late Citizen of
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
12 London (Written by Himself in Solitude) geeft Dunton een beschrijving van dit eerste ‘question paper’ dat een groot succes werd: ‘The project being surprizing and unthought of, we were immediately overloaded with letters, and sometimes I have found several hundreds for me at Mr. Smith's Coffee-House in Stock-market, where we usually met to consult matters’ (Dunton, 1974, p. 256); de redactie moest al spoedig met drie man uitgebreid worden. Ondanks concurrentie van de in het kielzog van hun succes opgerichte vergelijkbare tijdschriften werd het blad voortgezet tot het aantal gepubliceerde delen ‘swell'd to Twenty Vol. Folio’. Hieruit werden bloemlezingen samengesteld, of althans gepland.11. Publikaties als die van Dunton waren gericht op een klein deel van de bevolking van de landen waarin ze verschenen. In de 18e eeuw bestond in Frankrijk, Engeland en Nederland een pleïade van publikaties gericht op mensen van betere stand. Het bestaan van die bladen was meestal even levendig als kortstondig. Dit laatste was echter in mindere mate het geval bij de in de 18e eeuw verschijnende ‘Spectatoren’, ‘Musea’, ‘Almanakken’, ‘Magazines’ en ‘Journals’ die op vrouwen uit betere kringen waren gericht. Vele van deze 18e-eeuwse vrouwenpublikaties hadden een adviesrubriek waarin op de door de lezers ingezonden problemen werd ingegaan op een zeer directe, levendige en vaak humoristische wijze. In de loop van de eerste helft van de 19e eeuw veranderde de toon van de adviezen in de tijdschriften. De nadruk kwam steeds meer op deugd en ingetogenheid te liggen. Dit gold in ieder geval voor die bladen die net als vroeger op de ‘upper ten thousand’ van de bevolking waren gericht. Intussen kwamen er vanaf het midden van de 19e eeuw tijdschriften op de markt die op vrouwen uit de middenklasse waren afgestemd. Deze bladen hadden, in tegenstelling tot hun voorgangers uit de 18e eeuw, een lezerskring die niet meer uit enkele honderden of duizenden, maar uit tienduizenden bestond. De explosieve groei van vrouwenbladen begon tegen het einde van de 19e eeuw als gevolg van gelijktijdig optredende factoren als nieuwe drukprocédés, vermindering van analfabetisme, toegenomen belang van de advertentiemarkt, daling van papierprijzen. Het uitgeven van kranten en tijdschriften was, vooral in Amerika, een echte industrie geworden. Vanuit die tijd begon de ‘problem page’, zowel in vrouwenbladen als in grote kranten van Engeland en Amerika, een onderdeel te vormen van de journalistieke ‘formule’. In de inhoud van deze rubrieken is
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
13 vooral in Engeland het optreden van het feminisme goed waar te nemen. Veelvuldig waren daarbij verzoeken van jonge vrouwen om informatie over beroepsmogelijkheden, alsmede problemen die optraden bij pogingen van vrouwen en meisjes om zich gedeeltelijk te onttrekken aan de traditionele opeenvolging van afhankelijkheid van vader en van echtgenoot (White, 1970, pp. 85-86).12. Ook in Amerika werden de eerste adviesrubrieken gekenmerkt door een afwijzing van de traditionele opvattingen over de hulpeloze positie van de vrouw (Kane, 1952, pp. 60-61). De eerste adviesrubriek met een massaoplage werd door Dorothy Dix (Elizabeth Gilmer) vanaf 1896 geschreven in Picayune, een lokale krant in New Orleans (Kane, 1952, pp. 67 e.v.). Deze massaoplage werd overigens pas bereikt toen de rubriek overgenomen werd door een aantal kranten van het Hearst-Concern, waaronder de Journal uit New York. In de concurrentieslag om de snel groeiende markt voor kranten en tijdschriften (aan het einde van de 19e eeuw in Amerika vooral gevoerd tussen de concerns van William Randolph Hearst en Joseph Pulitzer) werden de populaire adviesrubrieken als wapen ingezet. De rubrieken van Dorothy Dix (die in 1901 voor de Journal ging werken tegen een salaris dat hoger was dan dat van de gouverneur van Louisiana), Beatrice Fairfax (Marie Manning) en Marion Harland (Laura Jean Libbey) werden een van de vele succesvolle journalistieke instituties waarmee Amerikaanse kranten en tijdschriften probeerden om nieuwe lezers te vinden onder miljoenen vrouwen, nieuwe immigranten en anderen die naar de grote steden van Amerika waren getrokken (Mott, 1950, pp. 598-602). Naast het geven van adviezen aan vertwijfelden, en het bieden van zowel ‘levensrichtlijnen’ als amusement aan de lezers, hadden vele van die rubrieken nog een andere functie (die, zoals in hoofdstuk 2 zal blijken, aanvankelijk ook voor ‘Margriet Weet Raad’ kenmerkend was): die van sociaal werk.13. De ‘agony colomns’ in Amerika van rond de eeuwwisseling bevatten verder ook al bijna alle elementen die we in de geschiedenis van ‘Margriet Weet Raad’ zullen tegenkomen: nuchterheid en pathetiek, filosofische bespiegelingen en moraliserende waarschuwingen, troost in nood en aanmaning tot flinkheid, adviezen van deskundigen en moederlijke vermaningen, spot en medeleven. Een mengsel van deze elementen vinden wij ook nu nog in de adviesrubrieken van vrouwenbladen over de hele wereld. Een vermenging van deze ele-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
14
menten is ook karakteristiek voor de rest van de inhoud van vrouwenbladen, waarin het verschaffen van verstrooiing en van informatie naast elkaar bestaan. Korte verhalen en reportages over filmsterren en vorstenhuizen geven de lezer verstrooiing.14. Tot de informatieve dienstverlening behoren de praktische adviezen over kleutervoeding, kinderkwaaltjes, kookkunst, kleren en koopjes. In Margriet is deze informatie de laatste jaren
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
15 uitgebreid met onderwerpen als knutselen, onderwijs en werk voor vrouwen. Huishoudelijke adviezen, kookrecepten en informatie over naaien, breien en verstellen vormen in de eerste tien jaar van het bestaan van Margriet, aangevuld met informatie over ‘savoir vivre’ en etiquette, de overgrote meerderheid van de in ‘Margriet Weet Raad’ afgedrukte problemen en adviezen. In de daarop volgende jaren (einde van de jaren veertig, begin van de jaren vijftig) verdwijnen ‘praktische’ problemen geleidelijk uit de rubriek, het aandeel van vragen over ‘goed gedrag’ blijft bij benadering constant, terwijl vragen over gevoelsmoeilijkheden van algemene aard en de problematiek rond liefde, erotiek en seksualiteit de ruimte in gaan nemen die vroeger in de rubriek met praktische advisering werd gevuld. De veranderingen in de problemen en adviezen in ‘Margriet Weet Raad’ geven een boeiend beeld van culturele veranderingen zoals die zich in Nederland vooral na de Tweede Wereldoorlog hebben voltrokken. Dit beeld vertoont overigens belangrijke hiaten. Zo is bijvoorbeeld politiek in ‘Margriet Weet Raad’ niet te vinden. Eén keer vonden wij een verwijzing naar dit onderwerp: ‘Uw inzending komt niet voor plaatsing in aanmerking. Zoals U toch wel uit de hele toon, die ons blad beheerst kunt merken, doen wij niet aan politiek. Het propaganda voeren voor een of andere politieke stelling, laten wij gaarne over aan de dag- en weekbladen van verschillende richting.’ (1954)
Representativiteit Een van de grote methodologische problemen bij bestudering van ‘Margriet Weet Raad’ vormt de vraag in hoeverre de ontwikkelingen die we in de brieven en antwoorden constateren, als representatief beschouwd kunnen worden voor de veranderingen in gevoel, gedrag en moraal in Nederland. De problemen waarover mensen naar Margriet schrijven kunnen zeker niet zonder meer gezien worden als ‘de problemen die ze hebben’. Dezelfde mensen zullen andere problemen naar voren brengen, of hun problemen anders vertellen, wanneer ze zich richten tot hun dokter, een familielid of een maatschappelijk werker. De inhoud van de brieven moet gezien worden als datgene waarover mensen naar Margriét schrijven. Die inhoud wordt mede bepaald door de indruk die de lezers van de ru-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
16 briek krijgen, van het soort problemen dat daarin aan de orde komt en van datgene wat Margriet voor de lezers vertegenwoordigt (een lieve moeder, een strenge tante, of een team van deskundigen). Een tweede voorbehoud betreft het feit dat de veranderingen die we op basis van ‘Margriet Weet Raad’ beschrijven niet bij alle groepen in de Nederlandse samenleving op dezelfde wijze zijn verlopen. Tussen sociale klassen bestaan grote verschillen in normen en gedragspatronen. ‘De moraal’ van ‘Margriet Weet Raad’ maakt geen onderscheid tussen deze groepsspecifieke normen en waarden. De adviezen zijn gericht op een ‘breed maatschappelijk midden’ van ‘gewone mensen’ waartoe iedereen geacht wordt te behoren met uitzondering wellicht van de allerrijksten en degenen met een uitzonderlijk lage welstand.15. Naast deze belangrijke algemene restricties bij de beschouwing van het materiaal moeten we bij de beantwoording van de vraag naar representativiteit twee vragen onderscheiden: wie zijn de schrijvers van brieven naar ‘Margriet Weet Raad’, en hoe was het redactiebeleid van de rubriek sinds de oprichting?
De brievenschrijvers De mensen die schrijven aan ‘Margriet Weet Raad’ zijn, naar we kunnen aannemen, mensen die Margriet geregeld lezen. Die lezers vormen een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking. De oplage in 1977 was 724 000 exemplaren. Van 50 000 exemplaren in 1938 steeg de oplage in 1948 tot 100 000. Na fusie met Moeder en kind in 1948 werd dit 180 000. In 1950 groeide de oplage als gevolg van een grootscheepse ledenwerfactie tot 570 595 exemplaren.16. De stijging was minder stormachtig in de daarop volgende tijd. Piekjaren waren 1968 en 1969 met een oplage van 780 000, daarna trad een daling in tot 645 000 (1974), die weer gevolgd werd door een stijgende lijn.17. Wekelijks komt Margriet bijna de helft van de Nederlandse vrouwen onder ogen.18. Gegevens over het lezerspubliek van Margriet zijn pas vanaf 1961 beschikbaar. De lezers vormen een populatie waarvan de verdeling op belangrijke kenmerken zoals welstand, regionale spreiding, urbanisatie, kerkelijke gezindheid en leeftijd19., nagenoeg overeenkomt met die van de Nederlandse bevolking als geheel.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
17
Tabel 1. Vergelijking welstand20. lezerskring Margriet - Nederlandse bevolking 1961. Het gezinshoofd behoort in alle Margriet-gezinnen in alle gezinnen in tot: Nederland A/B de welgestelden 9% 10% C de middengroep
31%
29%
D1 de minder welgestelden 47%
45%
D2 de minst welgestelden 13%
16%
De cijfers over andere jaren laten ongeveer hetzelfde beeld zien.21. De gegevens over de kerkelijke gezindheid van het lezerspubliek van Margriet zijn weergegeven in tabel 2.
Tabel 2. Vergelijking kerkelijke gezindte lezerskring Margriet - Nederlandse bevolking 1961.22. Het gezinshoofd is: Nederlands-hervormd
in alle Margriet-gezinnen in alle gezinnen in Nederland 34% 31%
Rooms-katholiek
30%
33%
Gereformeerd
8%
10%
Andere richting
4%
4%
Geen kerkelijke gezindte
23%
21%
Gegevens over de mensen die ingezonden brieven sturen ontbreken. Er is nooit bij Margriet onderzoek verricht naar de sociale herkomst van de brievenschrijvers. Onze indruk bij lezing van de originelen van brieven, alsmede de indruk van vroegere en huidige redactieleden die we deze vraag voorlegden, is dat het schrijverspubliek naar kenmerken als welstand, leeftijd, kerkelijke gezindheid en woonplaats niet afwijkt van het lezerspubliek, misschien met uitzondering van de laagst opgeleiden (deze zijn al, zij het in geringe mate, ondervertegenwoordigd in het lezerspubliek van Margriet).23.
Het redactiebeleid Slechts een klein gedeelte van alle brieven die naar Margriet
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
18
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
19 gestuurd worden verschijnt in het blad.24. De overige brieven worden - voor zover geadresseerd - persoonlijk beantwoord. Het is mede daarom belangrijk om na te gaan hoe de redactie van ‘Margriet Weet Raad’ werkte, hoe ze was samengesteld, en wat voor beleid ze voerde. Het redactiebeleid heeft niet alleen tot gevolg dat bepaalde problemen die door de lezers worden opgestuurd niet afgedrukt worden. Sommige problemen zullen als gevolg van het gevoerde beleid ook niet opgestuurd worden omdat de lezers dergelijke brieven niet in de rubriek vinden, en hun moeilijkheden daarom niet ervaren als probleem waarover men naar Margriet kan schrijven.25. Deze indirecte invloed van het redactiebeleid op de inhoud van de rubriek valt moeilijker te achterhalen dan de directe selectie van ingezonden brieven. Problemen worden, zo werd ons verteld, voor plaatsing gekozen omdat ze naar de mening van de ‘Margriet Weet Raad’-redactie onder een groot aantal mensen ‘leven’. Als tweede argument voor selectie geldt de overweging dat de rubriek afwisselend moet zijn en het nummer van Margriet als geheel niet te somber mag uitvallen. Even belangrijk als de ideeën over wat wél aan de orde moet komen zijn in dit verband de opvattingen over wat niét gepast is in ‘Margriet Weet Raad’. Vergelijking van binnengekomen en geplaatste brieven over de jaren heen zou uitsluitsel kunnen geven wat betreft dit aspect van de selectie. Zo'n vergelijking bleek onuitvoerbaar omdat de oorspronkelijke brieven niet meer voorhanden zijn. We moeten hier volstaan met de informatie die ons door verschillende redactrices van ‘Margriet Weet Raad’ op onze vragen werd verstrekt. Over het jaar 1977 beschikken we over betere gegevens aangaande het redactiebeleid. Niet alleen konden we gedurende dat jaar inzage krijgen in de binnengekomen brieven, we woonden ook de vergaderingen bij van de adviesstaf van ‘Margriet Weet Raad’. Gedurende die zeswekelijkse bijeenkomsten werden de antwoorden besproken op brieven die gekozen zijn als ‘probleem van de week’. In het huidige redactiebeleid probeert men, naar onze indruk, twee verlangens te verenigen: aan de ene kant de wens om een soort ‘voorhoede’ te zijn inzake kwesties rond vrouwenemancipatie en het doorbreken van taboes, aan de andere kant de noodzaak - mede uit vrees om lezers en adverteerders te verliezen - om de inhoud van het blad af te stemmen op een zo groot mogelijk deel van de Nederlandse bevolking26.; dat
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
20 laatste noopt tot voorzichtigheid met het afdrukken van die informatie en meningen waar een groot aantal mensen aanstoot aan zou kunnen nemen. De wens om een ‘voorhoede’-rol te vervullen was ook kenmerkend voor het beleid van de eerste redactrice van ‘Margriet Weet Raad’, mevrouw van Eysden. Haar speelruimte was overigens kleiner dan die van latere redactrices, omdat tijdens haar ‘bewind’ directe censuur en de daaruit voortvloeiende zelfcensuur geen zeldzaam verschijnsel was. Naar haar zeggen werd ze, zoals in hoofdstuk 2 zal worden beschreven, herhaaldelijk op de vingers getikt omdat ze brieven plaatste over driehoeksverhoudingen en ongehuwde moeders. Een dergelijk ontbreken van onafhankelijkheid behoorde overigens ook in andere Nederlandse massamedia tot het midden van de jaren zestig niet tot de zeldzaamheden.27. Hoewel Margriet zich niet speciaal richtte op katholieke lezers was het in de beginjaren ons inziens wel een christelijke moraal die richtlijn was voor de adviezen en ook herhaalde malen leidde tot bemoeienis van de (katholieke) uitgever met de inhoud van ‘Margriet Weet Raad’. Margriet wordt uitgegeven door de Geïllustreerde Pers, die deel uitmaakt van het uitgeversconcern VNU. Verschillende uitgeverijen waaruit het VNU in 1964 is ontstaan, droegen in het verleden een duidelijk katholiek stempel, en hebben dit image van ‘roomsheid’ bij een deel van de publieke opinie tot aan de huidige dag behouden.28. Dit geldt ook voor het Cebemaconcern dat tot de fusie met De Spaarnestad in 1964 de uitgever was van Margriet. De redactie van Margriet was tot 1948 volledig katholiek. Maar het blad zelf was op een ‘neutrale’ basis opgezet om ook nietkatholieke lezers te bereiken.29. De ‘kleine Margriet’ uit de begintijd vormde een bijdrage voor de vrouw van het ‘neutrale’ geïllustreerde tijdschrift De Week in Beeld. Als zodanig moest die uitgave een niet-verzuild equivalent vormen van de eveneens in 1938 begonnen uitgave van het vrouwenblad Beatrijs bij de Spaarnestad, dat zich, evenals de bij die laatstgenoemde uitgeverij verschijnende Katholieke Illustratie, expliciet op het katholieke bevolkingsdeel richtte. Voor zover onze gegevens reiken - en dat is vanaf 1961 - waren, zoals uit hiervoor aangehaalde gegevens blijkt, de katholieken zelfs enigszins ondervertegenwoordigd in het lezersbestand van Margriet. Dit gegeven is trouwens niet zo verwonderlijk gezien
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
21 het uitsluitend katholieke karakter van andere bladen. In 1948 kwam er - als gevolg van een fusie tussen Margriet en het blad Moeder en Kind - een einde aan de exclusief katholieke samenstelling van de redactie, maar het feit dat de redactie, ook na 1948, voorlopig overwegend katholiek bleef, had ongetwijfeld, hoewel misschien onbedoeld, invloed op de inhoud van het blad. Die invloed is onder meer af te lezen aan uitdrukkingen als ‘apostelwerk’ of ‘het heilige van de huwelijksband’, die tot het begin van de jaren zestig in ‘Margriet Weet Raad’ geregeld voorkwamen. Desondanks zijn we van mening dat de moraal van de rubriek misschien niet zozeer als katholiek maar eerder als ‘algemeen niet-verzuild christelijk’ moet worden getypeerd, in overeenstemming met de markt waarop het blad zich richtte. Deze zienswijze baseren wij niet alleen op deze ‘markt’-overwegingen, maar ook op gesprekken met de redactieleden van ‘toen’ en op een bestudering van de inhoud van ‘Margriet Weet Raad’ vanuit de veronderstelling dat in die rubriek vroeger een specifiek katholieke moraal zou zijn gepropageerd. Van directe bemoeienis ‘van boven’ met de inhoud van de rubriek was na de jaren vijftig, naar men ons verzekerde, geen sprake meer. Daarmee waren echter niet de beperkingen verdwenen die de redactie zichzelf oplegde. Zowel mevrouw van Eysden als haar opvolgster hadden bijvoorbeeld grote moeite met brieven waarin seksualiteit aan de orde kwam. De adviezen in ‘Margriet Weet Raad’ kregen hierdoor na het midden van de jaren zestig een toon die door de rest van de Margriet-redactie als ‘ouderwets’ werd ervaren. Dit leidde in 1968 tot het besluit om de redactie van de rubriek voortaan niet meer aan één persoon over te laten. De instelling van een team van deskundigen dat vanaf die tijd belast werd met het formuleren van toonaangevende adviezen30. kan beschouwd worden als een fase in de professionalisering van de hulpverlening in ‘Margriet Weet Raad’. (Deze professionalisering heeft zich op het gehele terrein van de psychosociale hulpverlening in Nederland voorgedaan.) Dit proces waarbij ‘Margriet’ steeds minder een moederfiguur werd en steeds meer een ‘deskundige’ was overigens al veel eerder begonnen met het incidenteel inschakelen van psychologen, sociale werkers, opvoedkundigen (Sis Heyster) en juristen bij het formuleren van adviezen. De omslag in adviezen eind jaren zestig weerspiegelt ons inziens voor een groot deel deze veranderingen in redactie en
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
22 redactiebeleid. Het feit dat het redactiebeleid veranderde maakt natuurlijk deel uit van de algemene ontwikkelingen die we in dit boek beschrijven, maar de verschuivingen in het redactiebeleid zijn waarschijnlijk meer uitgesproken geweest en zijn verder gegaan dan de veranderingen in gevoel, gedrag en moraal bij grote delen van de Nederlandse bevolking. Het is goed mogelijk dat de huidige redactie een progressiever deel van de bevolking vertegenwoordigt dan vroeger het geval was.31.
Werkwijze Bij een beschouwing van de vraag in hoeverre onze weergave van verschuivingen in ‘Margriet Weet Raad’ representatief is voor de culturele veranderingen in Nederland moeten we ook de mogelijkheid overwegen dat onze selectie van problemen en adviezen een vertekening van de ontwikkelingen met zich mee kan brengen. Het feit dat we bij ons onderzoek nauwelijks enige aandacht schenken aan praktische huishoudelijke tips is een beperking die niet tot vertekening van het beeld van veranderingen in gevoel, gedrag en moraal hoeft te leiden. Wij kunnen dit met minder zekerheid zeggen over de theoretische visie die ons onderzoek heeft beïnvloed. Directe inspiratiebron van ons onderzoek was het hoofdwerk van de socioloog Norbert Elias Ueber den Prozess der Zivilisation. In dit boek wordt beschreven hoe zich in West-Europa vanaf de Middeleeuwen een ‘beschavingsproces’ voltrokken heeft, in de loop waarvan de manier waarop mensen hun affecten beheersen is veranderd. De zelfbeheersing zou groter, gelijkmatiger en vanzelfsprekender zijn geworden. De veranderingen in de wijze waarop mensen met hun gevoelens omgingen wordt door Elias in verband gebracht met het proces van staatsvorming en geweldsmonopolisering. Psychische processen worden in het werk van Elias gezien als nauw verweven met sociale processen. Beheersing van eigen emoties en driften hangt samen met de afhankelijkheden tussen mensen. Deze ideeën waren ook leidraad bij ons onderzoek. Dit bepaalde natuurlijk mede datgene wat wij in ‘Margriet Weet Raad’ interessant vonden, datgene waar we naar zochten en datgene wat we buiten beschouwing lieten.32. Ook de keuze van ons materiaal was geïnspireerd door Ueber den Prozess der Zivilisation. Als bron voor zijn beschrijving
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
23 van veranderende gedragsstandaarden gebruikte Elias etiquetteboeken. Onbekendheid met het publiek dat heden ten dage deze handleidingen voor goede manieren raadpleegt deed ons omzien naar andere geschriften die de functie van etiquetteboeken hebben overgenomen: de adviesrubrieken in massatijdschriften zijn een belangrijke nieuwe bron waaraan gedragsvoorschriften kunnen worden ontleend. Wij kozen Margriet omdat dit het grootste vrouwenblad is, en omdat de lezers een populatie vormen waarvan de verdeling, zoals gezegd, op belangrijke kenmerken nagenoeg overeenkomt met die van de Nederlandse bevolking als geheel. De volgende jaargangen van ‘Margriet Weet Raad’ werden door ons volledig doorgenomen: 1942, 1946, 1950, 1954, 1958, 1962, 1966, 1970, 1974, 1977. In het oprichtingsjaar 1938 verschenen slechts enkele nummers van de rubriek onder de titel: ‘Margrietje weet raad’. De enige aflevering die we konden achterhalen had geheel betrekking op tips van huishoudelijke aard. Van andere jaargangen namen we telkens kleine steekproeven om te zien of geen plotselinge veranderingen in omvang en inhoud van de rubriek zich tussen de door ons volledig doorgenomen jaargangen hadden voorgedaan. Jaargang 1940 namen we globaal door om te zien of het begin van de bezetting invloed had op de aard van de problemen en adviezen die in de rubriek werden gegeven. Jaargangen 1967, 1968, 1969 en 1971 werden doorgenomen om te onderzoeken of in het tijdperk 1966-1971 opvallende of plotselinge verschuivingen in de adviezen zijn opgetreden. Het totale aantal problemen dat we bestudeerd hebben bedroeg ongeveer 5000. Om achtergrondinformatie te krijgen over werkwijze en beleid van de verschillende redacties van ‘Margriet Weet Raad’ hadden we uitvoerige gesprekken met redactieleden van vroeger en nu. Gedurende het jaar 1977 waren wij aanwezig bij de vergaderingen van de adviesstaf van ‘Margriet Weet Raad’. Gedurende die zeswekelijkse bijeenkomsten werden enige brieven besproken die gekozen waren voor plaatsing als ‘probleem van de week’. Tijdens die bijeenkomsten werd discussie gevoerd over de algemene strekking van de te geven adviezen.33. De basisstof van ons onderzoek - de inhoud van de rubriek ‘Margiet Weet Raad’ - kan beschouwd worden als een verzameling bewerkte ‘documents humains’. Het onderzoeken van dergelijke ‘documents humains’ is in sociaal-wetenschappelijk
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
24
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
25 onderzoek verre van onbekend. Eén van de klassieke werken uit de sociologie, The Polish Peasant in Europe and America van W.I. Thomas en F. Znaniecki, had als basismateriaal 763 brieven tussen Poolse emigranten in Amerika en hun in Polen achtergebleven familieleden. Recente voorbeelden van dergelijk onderzoek in Nederland zijn een onderzoek van 4000 brieven die Mies Bouman en de VARA ontvingen naar aanleiding van het programma ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’ (dit onderzoek werd verricht door Daudt en Sijes), een onderzoek van 500 brieven ontvangen door de VARA naar aanleiding van een uitzending van ‘Achter het Nieuws’ over oorlogsmisdaden gepleegd tijdens de politionele acties door het Nederlandse leger (het onderzoek werd verricht door medewerkers van het Psychologisch Laboratorium van de Universiteit van Amsterdam), en een analyse van 2000 brieven die enkele Nederlandse politici (1600 van deze brieven waren gericht aan de toenmalige minister an Justitie Van Agt) hebben ontvangen naar aanleiding van de abortuskwestie.34.35. Alle hierboven aangehaalde onderzoeken zijn voorbeelden van ‘kwalitatieve’ inhoudsanalyse. Ook de wijze waarop wij ons materiaal onderzocht hebben was overwegend kwalitatief.36. Onze eerste onderzoeksactiviteiten waren echter kwantitatief van aard. We categoriseerden twee jaargangen van ‘Margriet Weet Raad’ - 1954 en 1974 - en trachtten zo een cijfermatig beeld te krijgen van de verschuivingen in problemen en antwoorden.37. Daarbij bleek dat van datgene wat voor ons interessant was - woordkeuze, formuleringen, dat wat ongezegd bleef - zeer veel in dit kwantitatieve overzicht verloren ging. Een veel grotere vertrouwdheid met het materiaal leek ons nodig voordat we zinnige categorieën zouden kunnen opstellen en bruikbare operationaliseringen formuleren. Mede daarom besloten we voorlopig van een kwantitatieve inhoudsanalyse af te zien.38.
Eindnoten: 1. Bijvoorbeeld KOOY, 1975, p. 122; of HOFLAND, 1972, pp. 209-211. 2. De uitdrukking ‘de dekolonisatie van de burger’ werd, samen met de uitdrukking ‘de emancipatie van het deelbelang’, door H.J.A. HOFLAND ingevoerd om de politieke veranderingen in Nederland van de jaren zestig te omschrijven. 3. Verschillende versies van deze gedachte vindt men terug in de werken van, overigens zeer uiteenlopende, auteurs als ROEL VAN DUYN, CHARLES REICH en THEODORE ROSZAK. 4. De Wageningse hoogleraar in de sociologie G.A. Kooy beschrijft in zijn boek Jongeren en sexualiteit de veranderingen in de seksuele moraal als een overgang van patrisme naar matrisme (KOOY, 1976, pp. 150-157). 5. Beschreven in WILTERDINK, 1977. 6. CORNELISSEN, 1978. Voor een uitvoeriger, zij het niet overtuigender, presentatie van de ‘restauratie’-these kan het artikel van de Amsterdamse hoogleraar in de psychologie van het collectieve gedrag M. BROUWER model staan: ‘Op naar de Nederlandse junta’ in Vrij Nederland, 12 april 1975. Dergelijke meningen moeten niet verward worden met de empirisch beter onderbouwde, hoewel niet onaanvechtbare, stelling over het toenemend conservatisme in Nederland, zoals o.a. gedaan door MIDDENDORP (1975). Dit onderzoek zal in hoofdstuk 4 van dit boek aan de orde komen. 7. Deze criteria zijn ontleend aan GOUDSBLOM, 1974.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
8. W.F. HAAK, ‘Voorspel tot Tweede Verlichting’, NRC Handelsblad, 4 januari 1978. 9. Naast deze rubriek beschikt Margriet sinds oktober 1972 over een andere mogelijkheid om advies in te winnen bij problemen: de Vertrouwenstelefoon, waar ruim 200 mensen maandelijks gebruik van maken. 10. Veel van deze rubrieken hebben overigens een andere toon dan ‘Margriet Weet Raad’. ‘Dear Abby’, ‘Josephine’ en ‘Ask Henry’ worden gekenmerkt door korte, ironische adviezen. Een dergelijke benadering kon men een tijdlang in Margriet vinden in de adviesrubriek voor jongeren, ‘Kanaal 20’. 11. Hier volgt Duntons beschrijving van een plan tot een driedelige bloemlezing uit Athenian Mercury: ‘Athenae Redivivae: Or, The New Philosophic, and Miscellaneous Oracle, ... where we shall entirely throw off the rules and the Pedantry of the Old Way, and think of a New, both for the World and ourselves’; het volgende deel zal heten ‘Athenae Redivivae: Or, the Divine Oracle, and to be a Directory for Tender Consciences, and contain all the uncommon Cases proposed by Persons under Trouble of Mind’; en als laatste deel ‘The Athenae Redivivae: Or, The Secret Oracle, which is to Answer the nicer Questions that relate to carnal and Spiritual Copulation, and which were privately sent to the Athenian Society, by the Mask'd Ladies, and Town-Sparks. However the Nature of this Third Volume may appear, we shall take such a modest Care of it, that not the least Blemish of Obscenity and Smut shall pass us.’ JOHN DUNTON, 1974 (1705), pp. 263-264. 12. Het merendeel van de gegevens over de geschiedenis van vrouwenbladen in Engeland hebben we ontleend aan WHITE, 1970. 13. De adviesrubriek van Marion Harland van de Tribune uit Chicago kreeg in de twee jaar na het begin in 1900 vijftigduizend brieven waarin om advies werd gevraagd. De sociale functie van de rubriek wordt als volgt beschreven: ‘It is a department through which a great exchange is conducted reaching from coast to coast. Actually hundreds of old trusses, abdominal belts, invalid chairs, and crutches, as well as other articles discarded by those who no longer need them, have been sent to those who do, and not only have a dozen encyclopedia's been given to those who need them but half a dozen typewriters and one piano have found places where they would be of real value. Over a dozen orphans have found homes through her efforts. Mrs. Harland has three secretaries and together they sort the applications from those who want and the offers who have and use their best efforts that the helping hand shall be extended to those deserving. Queer work the old-time editor would think. But it is real work.’ Dit citaat en andere informatie over de sociale functie van de adviesrubrieken in Amerika van rond de eeuwwisseling is te vinden in LEE, 1923, pp. 392-394. 14. In Margriet worden in de laatste jaren ook korte verhalen geplaatst die verstrooiing bieden op een minder sentimenteel-zoetelijke wijze dan in het verleden bij dit genre gebruikelijk was. Een analyse van een halve jaargang korte verhalen in Margriet van 1977 vindt men in ANBEEK, 1978. 15. Een aanzet tot een analyse van geïllustreerde bladen waarbij verschillen in sociale kenmerken van het lezerspubliek vergeleken worden met de inhoud van die bladen is te vinden in MUSKENS, 1977. 16. ‘Huis-aan-huis in heel Nederland werd van 4 t/m 9 september 1950 door de posterijen een folder verspreid: “DA'S PRACHTIG, HÈ ... ALLEMAAL VOOR U”. De omvang van MARGRIET werd tot 64 pagina's uitgebreid en in MARGRIET werd een prijsvraag gepubliceerd: “LAAT BLOEMEN SPREKEN”. Nieuwe abonnees ontvingen naar keuze: een SOLACOUVERT (lepel en vork) of een THEELEPEL.’ (Uit interne correspondentie bij de Geïllustreerde Pers, 23 - 2-78) 17. Deze, en ook enkele andere hieronder weergegeven resultaten van lezerskringonderzoeken zijn afkomstig van E. VISSER, hoofd van de marketingafdeling van Margriet. 18. Volgens de gegevens uit 1977 lazen 46,3% van de Nederlandse vrouwen (van 13 jaar en ouder) Margriet. In 1975 lag dat getal iets lager; toen waren 40% van de vrouwen en 21% van de mannen in Nederland lezers van Margriet. 19. Vergelijking leeftijd Margriet-lezers - Nederlandse gezinnen 1961: Leeftijd gezinshoofd:
In alle Margrietgezinnen:
In alle Nederlandse gezinnen:
<35
20%
19%
35-49
39%
36%
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
40 jaar of ouder
41%
45%
Het lezerspubliek van Margriet ‘verjongt’ de laatste jaren: de leeftijdsgroep < 35 is iets oververtegenwoordigd (mededeling van E. VISSER). 20. Voor de indeling in de 4 welstandsklassen werd door de enquêteurs een beoordeling gemaakt aan de hand van de volgende punten: het beroep van het gezinshoofd, de inrichting van de woning, de opleiding en het beroep van de kinderen, en de algemene indruk die de ondervraagde qua milieu maakte. Een globale omschrijving van de 4 groepen kan als volgt worden weergegeven: ‘AB. de welgestelden: hieronder vallen directeuren van grote ondernemingen, het merendeel van de zelfstandige beoefenaren van vrije beroepen, staffunctionarissen, hoge ambtenaren, hereboeren e.d.C. de middengroep: hieronder vallen o.a. directeuren van middelgrote en kleine ondernemingen, de middenstand voorzover niet vallend onder het begrip “kleine middenstand”, alsmede ambtenaren en kantoorpersoneel in hogere- en middenposities. D1. de minder welgestelden: deze groep omvat o.a. de kleine middenstand, lagere ambtenaren en lager kantoorpersoneel, alsmede de geschoolde arbeiders. D2. de minst welgestelden: hieronder vallen o.a. de ongeschoolde arbeiders en de niet-werkenden, die naast AOW of klein pensioen weinig of geen andere bronnen van inkomsten hebben.’ (Uit: Lezerskringonderzoek Margriet, De Geïllustreerde Pers, Amsterdam 1962) 21. Vergelijking welstand lezerskring Margriet - Nederlandse bevolking: zie de tabellen op blz. 132. 22. In de latere NOP-onderzoeken zijn vragen opgenomen over kerkelijke gezindheid. Ze zijn echter niet ‘uitgedraaid’, omdat men op basis van andere gegevens ervan overtuigd was dat ook wat betreft de verdeling naar kerkelijke gezindheid de lezerskring van Margriet overeenkomt met de Nederlandse bevolking (mededeling van E. VISSER). Indeling in 1961:
Welstandsklasse:
Margrietlezeressen:
Margrietlezers:
Nederlandse vrouwen:
Nederlandse mannen:
A/B
A
9,7%
10,4%
10%
11%
C
{B1
12,5%
11,7%
12%
12%
C
{B2
24,1%
24,0%
22%
22%
D1
C
41,5%
40,0%
41%
40%
D2
D
12,2%
13,8%
15%
16%
Vergelijking lezerskring Margriet - Nederlandse bevolking 1975: Welstandsklasse
Margrietlezeressen:
Margrietlezers:
Nederlandse vrouwen:
Nederlandse mannen:
A
8,6%
8,7%
9%
11%
B1
13,5%
13,9%
14%
13%
B2
24,6%
22%
22%
20%
C
43,8%
45,5%
44%
43%
D
9,8%
9,8%
12%
13%
(Nationaal Onderzoek Persmedia, 1972 en 1975) 23. Hoe onnauwkeurig deze indruk ook moge zijn, het is voldoende om een populaire opvatting te weerleggen volgens welke de meerderheid van de ingezonden-brievenschrijvers uit ‘pathologische gevallen’ of ‘zielige querulanten’ zou bestaan. In een artikel van Van Gorkum (VAN GORKUM, 1967) worden een aantal onderzoeken weergegeven waarin ingezonden brievenschrijvers op een aantal kenmerken (opleiding, geslacht, urbanisering, lidmaatschap van verenigingen) worden vergeleken met de rest van de bevolking in zulke uiteenlopende landen
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
24.
25.
26.
27. 28.
29.
30.
31. 32.
als Amerika, West-Duitsland, Rusland en China. De conclusie van deze vergelijking is dat stedelingen onder de brievenschrijvers oververtegenwoordigd zijn, alsmede (in Amerika en Duitsland) mensen met een hogere opleiding. De brieven die voor plaatsing zijn gekozen worden bekort weergegeven, op grammaticale fouten, spelfouten en idiosyncratisch taalgebruik ‘gezuiverd’, en ontdaan van alle elementen die de auteur herkenbaar zouden kunnen maken. Een deel van de ‘levensechtheid’ gaat hierbij zeker verloren, er vindt een zekere vervlakking plaats van de intensiteit waarmee de in de oorspronkelijke documenten aanwezige gevoelens als angst, vijandigheid, vervreemding, verlangen, wanhoop, schaamte, extase, enz. worden weergegeven. Sommige schrijnende details over gebeurtenissen die op deze wijze beschreven worden, ver- dwijnen eveneens uit de tekst die uiteindelijk in Margriet wordt afgedrukt. Dit wil overigens niet zeggen dat de inhoud van adviesrubrieken uitsluitend bepaald zou worden door een vooropgezette redactionele ‘formule’. Zo werd ‘Margriet Weet Raad’ aanvankelijk opgezet ter bespreking van huishoudelijke zaken. Onder druk van de steeds groter wordende stroom van brieven over ‘levensproblemen’ veranderde de rubriek van inhoud (zie hoofdstuk 2). Dezelfde koersverandering vond plaats in de beginperiode van de rubriek van Dorothy Dix (KANE, 1952, p. 67 e.v.). De uiteenlopende doelstellingen kan men ook terugvinden in het redactiestatuut van Margriet (1 november 1977): Margriet beoogt te voldoen aan de behoefte van de lezers aan ontspanning, nieuws, informatie en meningsvorming. Door haar verbale en visuele toegankelijkheid levert zij een belangrijke bijdrage tot persoonlijk welzijn en voortgaande ontwikkeling. (...) Voor Margriet geldt daarbij de noodzaak te streven naar een zodanig financieel resultaat, dat de continuïteit ervan, ter wille van alle in deze considerans beschreven functies, is verzekerd. (Uit: CONSIDERANS, 1.1.) a. Margriet dient te zijn een bron van betrouwbare informatie en ontspanning voor iedere vrouw, ongeacht haar plaats en primaire functie in de samenleving. Daarbij wordt uitgegaan van het gegeven dat het grootste percentage lezeressen gezinsverantwoordelijkheid draagt. (...) e. Uit de redactionele doelstellingen (...) vloeit een positief advertentieklimaat voort. Het betekent eveneens dat advertenties die negatieve, discriminerende of stigmatiserende associaties oproepen, de redactionele invloedssfeer aanzienlijk verstoren en dus dienen te worden vermeden. (Uit: De Formule) LIJPHART, 1976, pp. 137-141; en HOFLAND, 1972, pp. 96-127. Zo wordt in Vrij Nederland op de pagina ‘Achterop’ van 4 maart 1978 de fotograaf Peter Dicampos als volgt geciteerd: ‘De VNU is toch een rechtse rooms-katholieke commissarissentroep?’ Een redactrice uit die tijd beschreef dit beleid als volgt: ‘Voor de katholieke lezers tekenden ze schouderbandjes en rouches bij de décolleté's; voor de niet-katholieke abonnees retoucheerden ze de kruisjes weg bij de foto's.’ Een andere redactrice van toen gaf ons de volgende voorbeelden van onderwerpen die toen in Margriet taboe waren: foto's van nonnen, paters en de paus, woorden als baarmoeder en ongehuwde moeder, beschrijving van de betekenis van feesten als Pasen. Een voorloper van dit adviesteam was het in 1961 begonnen ‘Vierstemmig akkoord’, waarin een dominee, een rabbijn, een pater en een bekend echtpaar hun mening gaven over een actueel onderwerp. De ‘oecumenische’ samenstelling was ook kenmerkend voor het eerste adviesteam bij ‘Margriet Weet Raad’. Thans (1978) maakt nog slechts één geestelijke deel uit van het adviesteam. De grondslag waarop het team is samengesteld verschoof van religie naar beroep op het gebied van de psychosociale hulpverlening. Over het huidige redactiebeleid merkt TON ANBEEK (1978) op dat Margriet waarschijnlijk bewust progressiever is dan zijn lezers. Aanvankelijk hebben we getracht een antwoord te vinden op de vraag of de door ons geconstateerde ‘versoepeling van regels’ gezien moet worden als een voortzetting van het door ELIAS beschreven beschavingsproces, of eerder als een richtingsverandering van dat proces. Men kan immers stellen dat het minder strikt worden van de gedragsgeboden en -verboden tot een geringere mate van(zelf)beheersing leidt. Ook kan, omgekeerd, beweerd worden dat vermindering van restricties juist een grotere mate van beheersing vereist. In antwoord hierop werkte de Nederlandse socioloog WOUTERS de laatste interpretatie op uitvoerige en genuanceerde wijze uit. Omdat voortzetting van deze discussie - ook in ruimere kring - niet tot uitsluitsel
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
33.
34. 35.
36.
37.
leidde, noch tot nieuwe gezichtspunten, besloten we deze vraag hier verder te laten rusten (zie BRINKGREVE & KORZEC, 1976, en WOUTERS, 1976). Deze manier van materiaal verzamelen wordt in sociaal-wetenschappelijke literatuur omschreven als participerende observatie. Het participerende was aanvankelijk helemaal niet onze bedoeling: we wilden ons beperken tot waarneming van het gevoerde beleid ten aanzien van de rubriek. Deze rol bleek onhoudbaar, omdat ons telkens onze mening werd gevraagd over elk probleem. Dit plaatste ons voor een groot dilemma: het geven van onze mening zou met zich mee kunnen brengen dat we gedeeltelijk ons eigen onderzoeksmateriaal zouden creëren. Zwijgen zou echter, zo vreesden we, de redactieleden het gevoel kunnen geven dat wij ‘pottekijkers’ waren, hetgeen de normale gang van zaken bij deze bijeenkomsten zou kunnen beinvloeden. Uiteindelijk besloten we om, indien onze mening op essentiële punten afweek van de mening van anderen, deze mening voor ons te houden. Het onderzoek werd verricht door L. BRUNT, aan wiens verslag wij ook de andere bovengenoemde onderzoeksvoorbeelden hebben ontleend. Brieven hoeven natuurlijk niet het enige materiaal te zijn bij dergelijke studies. Als ‘documents humains’ bij sociologisch en psychologisch onderzoek hebben andere objecten gediend als eenheid van onderzoek: dagboeken, uitgetypte teksten van gesprekken tussen cliënt en therapeut bij een psychotherapeutische zitting, processen-verbaal van de politie, opgeschreven droominhouden. Een bijzonder dankbare verzameling objecten voor sociologisch onderzoek wordt gevormd door gedrukte en op geluidsband of beeldband opgenomen teksten, die tot doel hebben mensen informatie te verschaffen, verstrooiing te bieden of voor een standpunt te winnen. Op deze wijze worden in Amerika sinds veertig jaar onderzoekingen verricht naar de inhoud van tijdschriften, dagbladen, films, radio en tv-uitzendingen. Twee vragen stonden aan het begin van dit soort onderzoekingen centraal. Ten eerste vroeg men zich af wat de invloed was van de massamedia op de gedachten en het gedrag van mensen. Een voorbeeld van zo'n onderzoek was Radio Listening in America door PAUL LAZARSFELD. In de tweede plaats werd onderzoek gedaan naar de inhoud van massamedia omdat deze een ‘spiegel’ zouden zijn van de samenleving waarin ze functioneren. Een voorbeeld hiervan is het onderzoek van de Duits-Amerikaanse socioloog LÖWENTHAL, die in een in 1943 gepubliceerde studie, Biographies in Popular Magazines, culturele veranderingen in Amerika tussen 1901 en 1941 onderzocht door te turven wat voor beroepen mensen hadden, wier biografische gegevens gedurende die veertig jaar waren verschenen in een drietal Amerikaanse bladen. Het onderzoek van LÖWENTHAL is een voorbeeld van een methode van sociaal-wetenschappelijk onderzoek die onder de naam inhoudsanalyse bekend staat. Deze methode is uit historisch onderzoek reeds lang bekend. Daar werd het voornamelijk in kwalitatieve zin toegepast, ongeveer op de wijze zoals die in de weergave van ons ‘Margriet Weet Raad’ materiaal in hoofdstuk 3 van dit boek te vinden is. Vele auteurs gebruiken de term ‘inhoudsanalyse’ om een louter kwantitatieve onderzoekstechniek mee aan te duiden. Zo definieert BERELSON inhoudsanalyse als ‘a research technique for the objective, systematic and quantitative description of the manifest content of communication’ (geciteerd in STONE e.a., 1966, p. 11). Wij hebben de term inhoudsanalyse in een ruimere betekenis gehanteerd. In 1954 hadden 73 behandelde inzendingen betrekking op liefdesproblemen voor het huwelijk. De categorieën die we hierbij onderscheidden waren: ‘geen partner’, ‘hofmakerij’, ‘verleid-verlaten: bedrogen’, ‘keuze tussen meerdere partners’, ‘seksualiteit voor het huwelijk’, ‘verliefd op een “bezette” persoon’, ‘verdwijnen van liefde’. In 1974 gingen 29 opgenomen brieven over deze problemen. In percentages van de totale hoeveelheid inzendingen gaat het om vergelijkbare grootheden, resp. 16% en 14,5%. Opmerkelijk is echter dat de categorie ‘verleid-verlaten: bedrogen’ die in 1954 goed was voor 1 op de 30 brieven, in 1974 in het geheel niet voorkomt. Iets dergelijks vindt plaats bij problemen met etiquette en goed gedrag. In 1974 hebben slechts 2 behandelde inzendingen betrekking op dit probleemgebied; in 1954 gaan 18 inzendingen, ofwel 1 op de 25, over dit onderwerp. Een omgekeerde ontwikkeling kunnen we zien op het gebied dat we hebben aangeduid als ‘psychische en sociale problemen’. In 1954 hadden circa 1 op de 33 behandelde brieven hierop betrekking. In 1974 was dit opgelopen tot 1 op de 10. De geplaatste inzendingen van 1974 geven ten opzichte van 1954 een verdubbeling te zien (in percentages) op de volgende probleemgebieden: emancipatie, overspel, conflicten tussen ouders en kinderen over partnerkeuze, puberteitsconflicten. De aantallen geplaatste brieven over deze problemen zijn echter te klein (minder dan 10) om van duidelijke verschuivingen te kunnen spreken.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
Opvallend is de belangrijke plaats in het geheel van inzendingen die ingenomen wordt door problemen rond de verhoudingen binnen het gezin. Wanneer we afzien van informatie- en correspondentie-elementen van de rubriek, dan besloegen deze problemen in 1954 iets minder dan de helft van alle geplaatste brieven, en in 1974 zelfs meer dan de helft. 37 van de 64 categorieën die we op grond van het materiaal hadden ingevoerd, betroffen problemen binnen het gezin. 38. Een kwantitatieve analyse heeft echter boven de kwalitatieve een aantal duidelijke voordelen. Een kwantitatief onderzoek is gemakkelijk herhaalbaar, de werkwijze is direct te controleren en de resultaten kunnen heel precies worden aangegeven. Maar de kwantitatieve aanpak vertoont veelal ook een aantal belangrijke gebreken. In de eerste plaats is de eenduidigheid van de coderingsprocedure niet altijd gewaarborgd. Ook wat betreft de validiteit kunnen tegen dit soort onderzoek vaak ernstige bezwaren aangevoerd worden: datgene wat gemeten wordt is vaak niet zo'n goede aanwijzing voor datgene wat men wil weten. Het belangrijkste bezwaar is misschien wel het vaak voorkomende gebrek aan relevantie. Nu valt dit laatste natuurlijk ook te constateren bij veel kwalitatief onderzoek in de sociale wetenschappen. Maar het betrekkelijk gering assortiment van kwantitatieve technieken op dit gebied (bijvoorbeeld in vergelijking met de natuurkunde) kan er gemakkelijk toe leiden dat de keuze voor cijfermatige precisie ten koste gaat van inhoudelijke relevantie. Wie echter voor een kwalitatieve methode kiest moest zich bewust zijn van het feit dat dit grote gevaren met zich meebrengt wat betreft precisie, systematiek en intersubjectiviteit. In geen geval mag de keuze voor een ‘zachte’ aanpak de onderzoeker een aflaat verschaffen ten aanzien van de bij wetenschappelijk onderzoek vereiste normen van voorzichtigheid en wantrouwen. Juist omdat bij vele kwantitatieve methoden deze voorzichtigheid en dit wantrouwen voor een deel automatisch in de formele procedures van het onderzoek zijn ingebouwd, legt het loslaten van deze methoden extra zware eisen op aan de onderzoeker. Bij de beschrijving van het onderzoek en de weergave van de onderzoeksresultaten moet in elk geval duidelijk aangegeven worden welke beperkingen aan het onderzoek kleven. Op die manier worden de lezers van het onderzoeksverslag enigszins in staat gesteld om te schatten in hoeverre sprake kan zijn van eenzijdigheden of verkeerde interpretaties, hetzij als gevolg van gehanteerde methoden en technieken, hetzij voortkomend uit de theoretische visie die aan het onderzoek ten grondslag ligt. De waarde van kwalitatief onderzoek is mede afhankelijk van deze mogelijkheden voor kritiek.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
26
2. De oprichtster Mevrouw van Eysden was bijna veertig jaar toen zij als eerste redactrice van de net opgerichte Margriet werd aangesteld. Ze was tevens de enige redactrice van het blad vanaf 1938 tot 1944 toen het blad werd verboden. Ze voerde redactie over ‘Margriet Weet Raad’ tot 1962. - Ik heb niet die rubriek alleen maar opgezet. Ik heb de hele Margriet gemaakt. Vier jaar lang heb ik het helemaal alleen gedaan. Want dat was de opdracht. Er stond een advertentie in de krant en mijn vader kwam met die advertentie. Toen zei vader, het is iets voor jou. Want ik was toen huisvrouw en ik had toen eindelijk na tien jaar een baby gekregen, een allerliefste baby. Tot een donder van een meid opgegroeid. Ik zat toen in dat grote huis en mijn moeder kookte, dus ik had eigenlijk niet veel te doen. En ik kon machineschrijven en steno en kende vier talen. Ik was directiesecretaresse van wat later de Akzo geworden is. En ik kon ook verhalen schrijven. Bij dat eerste gesprek zei ik tegen die mannen van de Geïllustreerde Pers: wat is de bedoeling? Moet u een kort verhaal haal van me hebben? Want ze hadden mijn naam gezien bij een verhaal in de Katholieke Illustratie. Ze waren toen ook allemaal katholiek. Nee, zeggen ze. We gaan een vrouwenblad stichten. En daarvan wordt u redactrice. En toen, in september 1938, net de dag dat mijn vader begraven zou worden, kwam het bericht, Margriet verschijnt aan het einde van deze maand. Maakt u zo gauw mogelijk twee nummers klaar. Nou, dat is dus zo gebeurd. ‘Margriet Weet Raad’ is als volgt ontstaan: ik had toen in een van die eerste nummers, het zesde of zo, een oproep geplaatst: u kunt met alle moeilijkheden naar Margrietje. Ik had dat gedaan omdat ik al een brief had gekregen van een oude mevrouw. Die schreef me: mijn man is dood. Mijn kinderen nemen mijn geld af en ik moet op een klein kamertje boven zonder verwarming zitten. Haar eten kreeg ze ook boven! Ze voelde zich vreselijk ongelukkig. Ik heb haar nog ontmoet in de stationsrestauratie van Utrecht. Het was echt zo'n klein
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
27 popperig vrouwtje, zo'n omaatje om op schoot te nemen. En ik heb haar toen aan een plaats in een tehuis geholpen. Bij mensen van haar eigen geloof. Dus toen plaatste ik die oproep in Margriet en er kwamen brieven van allerlei soort. Klachten van mensen met vier, vijf kinderen die moesten toekomen van maar zeventien gulden in de week, van werklozen. Werklozen waren een soort paria's toen. Als een fabriek over de kop ging, dan kwamen alle mensen op straat zonder een gouden handdruk, zonder iets. Ga maar naar de steun! Daar kreeg ik ontzettende, vreselijke brieven over. Ik probeerde altijd een oplossing te bedenken. Soms stond ik midden in de nacht op en ik zat bij die brieven te huilen. Ik had nooit gedacht dat er zó ontzettend veel leed was in Nederland. Want ik kom uit België en Nederland ging in België door voor een rijk land. Ik las alle brieven toen. In het begin waren er zeven, tien per week. Maar toen in een keer, tegen Sinterklaas en Kerstmis 1939, toen kwamen er ineens, oh, stapels! Vijfentwintig, vijftig, honderden! Margriet was ineens iemand geworden die men vertrouwde. En het was dan ook een soort biechtvader. Ik moest toen ook medewerkers hebben voor als ze dingen vroegen die ik niet wist. Ik weet nog wel dat ik de arts die bij mij kwam toen maar tot Margrietdokter heb gemaakt. Nou, hij is vaste medewerker gebleven, ook na de oorlog. Met de oorlog kwamen weer nieuwe problemen. Je mocht niet schrijven dat er armoede was, dat er een bonnentekort was, dat er geen fruit meer was voor onze kinderen, daar mocht niets over verschijnen. Maar ik had mijn handen vol aan de recepten. Ik moest recepten maken op basis van die rantsoenen die de mensen toen kregen. Daar moest je erg vindingrijk voor zijn. En de mode die mocht niet meer van Parijs komen. Alles moest uit Berlijn of Wenen komen. Daar hebben we na de oorlog nog moeilijkheden over gehad, vanwege die Duitse modeartikelen. Je mocht ook niets van joden publiceren, maar we deden het toch, onder een andere naam. Ze konden het toch niet allemaal controleren. Margriet werd in 1944 toch verboden. Maar het gekke was dat die brieven bleven komen. Zelfs onderduikers schreven ons brieven. Ik maakte toen een soort nieuwsbrief die ik aan vroegere abonnees rondgestuurd heb. Daarin schreef ik dat als ze een kwartje in de maand betaalden dat ze dan recht hadden
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
28 om vragen te stellen. Margriet bestond toen niet meer, maar ik heb op die manier tot het einde van de oorlog de hele correspondentie verzorgd. Daar waren huwelijksmoeilijkheden bij en seksuele moeilijkheden. En ook problemen als: ik heb beestjes in mijn haar, wát moet ik doen? En ze stuurden zo'n beestje in een enveloppe mee. Tegen het einde van de oorlog lagen er duizenden onbeantwoorde brieven. En toen kwamen er, nog voor Margriet kon verschijnen, wéér brieven binnen. Dat is het eerste wat we na de oorlog moesten doen, op het kantoor in Amsterdam: brieven beantwoorden. Je moet het maar aan Hanny vragen (Hanny van den Horst, de huidige hoofdredactrice van Margriet). Die heette toen nog Hanny de Both. Zij kwam toen in '45 op de fiets naar mij toe om te solliciteren, door de regen, en nog voor ze droog kon worden zei ik ziezo juffrouw De Both, schrijft u maar de antwoorden. En toen kon ze al die la's opentrekken en die beestjes uit de brieven halen. Die eerste tien jaren dat het blad bestond toen had je natuurlijk heel andere verhoudingen dan nu. Mensen dachten heel streng over rangen en standen en als vrouw kon je je toen niet veel permitteren. Ik deed eerst al het werk in mijn huis, in een heel klein kantoortje, de correctie en de montage. Maar ik mocht eerst helemaal niet in de drukkerij komen van de eigenaar van de drukkerij. Géén vrouwen in mijn drukkerij! - zei hij. En toen, in nummer zes, maakten ze een keer een grote fout. Ze hadden de foto's en de onderschriften verwisseld. Ik zei toen dat het kwam omdat ik niet bij de eindmontage mocht zijn. En toen mocht ik ineens wel in de drukkerij. Ik vond het werk echt geweldig, al bracht het niet veel op. Ik kreeg toen in het begin een salaris van, schrik maar niet, vijfenzeventig gulden per maand. En ja, ik mocht natuurlijk geen hoofdredactrice worden. Ik maakte het hele nummer, ik schreef het ook soms helemaal vol, maar een man was hoofdredacteur. Zo ging dat in die dagen. Dat ging jaren later nog door. Toen ik aan het begin van de jaren zestig weg moest en toen ook de toenmalige chef-redacteur was gestorven zei ik: waarom maken jullie Hanny van den Horst niet hoofdactrice? Maar zelfs toen, meer dan twintig jaar na het begin van Margriet mocht het niet! Ze zeiden iets in de trant van, maar ja, ze is pas getrouwd, en ze heeft een baby gekregen en ze is pas geopereerd. En toen is het toch meneer Swart geworden.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
29 En die rangen en standen dat houd je nu ook niet meer voor mogelijk. Ik weet nog wel dat toen ik vlak na de oorlog probeerde om de vrouwen van ministers te krijgen voor een interview, voor een reportagetje, dat ze toen allemaal nee zeiden. Ik zou er Hanny voor gestuurd hebben of ik zou er zelf heen gegaan zijn, hoewel ik niet zo erg van ministersvrouwen houd. Maar geen één heeft toegestemd. 't Was ze allemaal te min! Margriet werd toen als een volksblad gezien. Maar dat blad dat heeft toch al die andere bladen van de Geïllustreerde Pers gered. Op het laatst lagen ze allemaal op apegapen en was Margriet de enige uitgave die winst maakte. En dat was mijn triomf. Vóór de oorlog hadden we een oplage van nog geen 50 000. Ik weet nog, het zal wel 1939 geweest zijn, toen stapte ineens de hoofdredactrice van Libelle mijn kantoortje binnen. Libelle dat was toen het grote, het deftige damesblad. Ik dacht eerst, dat is zeker iemand die met een breipatroon komt of zo. Maar daar komt een vrouw binnen, zeg! Een dondersteen! Zo'n groot dik hoofd met een donderhoedje erop. Ze kwam binnen en zei: u heeft een foto van ons gegapt! Ik zei dat het onzin was en dat het persbureau waarschijnlijk tweemaal dezelfde foto had verkocht. Maar dat mens begon met haar vuist op tafel te slaan. Ik kan u vervolgen en dit en dat. Ik zeg, nou dan doet u dat maar. Ze kalmeerde een beetje, ze keer rond en zei: 't is armoedig hier, hè? Ik heb een eigen auto en ik heb een eigen kantoor en dit en dat. Ik zeg: wilt u een kopje koffie? Ze kalmeerde nog een beetje en toen ze wegging zei ze, nou mevrouw van Eysden, ik wens u veel succes. Het is zeker uw bedoeling om net zo groot te worden als de Libelle? Wij hebben al tweehonderdduizend abonnees. En toen werd ik in een keer zo kwaad, hè! Ik zeg, nee mevrouw, we worden niet zo groot als de Libelle, we worden groter. En zo is het precies gegaan. Na de oorlog begon het blad snel te groeien. Er kwamen steeds meer nieuwe rubrieken bij en medewerkers. Nu had ik al voor de oorlog in elk nummer een cultureel artikel geplaatst om het blad een injectie te geven, want je kunt toch niet altijd schrijven over patroontjes zus en een breikous zo. Dat was mijn opdracht namelijk in het begin, om strikt huishoudelijk te blijven, recepten, tips en dergelijke. Maar toen na de oorlog kreeg ik toch meer armslag. Maar de chef-redacteur in die tijd was meneer Schothorst. Die was heel geleerd, hij
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
30 was geloof ik meester in de rechten. Hij was wel getrouwd, maar vroeger had hij in een klooster gezeten en preuts dat hij was! Vooral met ‘Margriet Weet Raad’ kreeg je problemen met hem. Ik werd voortdurend op het matje geroepen en dan was het: En-de-problemen-die-u-aanroert! Dat-past-niet-in-eendamesblad! Dat-past-niet-in-Margriet! En u moet me beloven dat het anders wordt! En dat kon ik helemaal niet. Want ik kreeg juist in die tijd na de oorlog brieven, die zo verschrikkelijk en zo zielig waren dat ik er wel over moest schrijven. Toen heb ik met meneer Schothorst de overeenstemming bereikt dat ik dit soort brieven waar hij aanstoot aan nam, dat ik daar rechtstreekse antwoorden op zou sturen en ze niet in Margriet zou afdrukken. Op die manier heb ik altijd meer rechtstreekse brieven geschreven dan dat er in Margriet werden afgedrukt. Onderwerpen als over ‘onechte kinderen’ (een rare naam, alsof die kinderen niet echt waren) of driehoeksverhoudingen of een vrouw die door haar man geslagen werd, dat ging bijna helemaal via de privé-correspondentie, dat werd niet afgedrukt. Ja, ik had ook nog moeilijkheden als ik vrouwen terugschreef dat ze niet alles van hun man moesten dulden. Dat was me toch iets in die mannenwereld waar ik werkte! Dan kreeg je meteen te horen: u hebt een hekel aan mannen! Dat zeggen ze je dan ijskoud! Ik heb helemaal geen hekel aan mannen. Maar als je zo'n geval hebt dat een man zijn vrouw iedere dag ongenadig slaat, nou daar moet je toch iets van zeggen! Dan zeg je toch, mens, neem dat niet meer. Wees niet zo geduldig! Doe eens wat terug! Als ik een man had gehad die me zou slaan dan had ik hem rattenkruit gegeven! We kregen na de oorlog ook veel losse medewerkers. Ik ging naar Parijs om modefoto's uit te zoeken. Het was altijd erg spannend of we mooie foto's konden krijgen vóór Libelle er erg in had. We kochten toen ook verhalen in Engeland en die lieten we vertalen. Maar die werden al gauw heel erg flauw: een hij en een zij en ze krijgen elkaar in de maneschijn. Dus ik schreef van tijd tot tijd ook zelf verhalen. Maar het mocht niet baten, je moet het blad vullen en alle gevoelige stukjes die je kreeg leken allemaal hetzelfde. Nou ja, je bent al blij als er een hij en een zij is en ze elkaar niet in de maneschijn krijgen, maar onder een kerstboom. Nee, het was echt ‘Margriet Weet Raad’ waardoor ik zo aan het blad gebonden was. Die rubriek werd zo groot dat er toen een aparte afdeling voor
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
31 gekomen is. Ik wou niet dat er op de redactie met brieven en mensen werd gesold. Er kwam een sociaal werkster, juffrouw van Rijnsbergen, die de afdeling leidde. Zij beantwoordde die brieven met een heleboel meisjes. Op het laatst zaten er zestien meisjes die niets anders deden dan brieven beantwoorden. Van die brieven zocht juffrouw van Rijnsbergen er 25, 30 per week uit voor mijn rubriek en die ging ik dan redigeren en beantwoorden in ‘Margriet Weet Raad’. Die keuze, daar zat van alles bij behalve datgene wat toch niet in ‘Margriet Weet Raad’ zou komen. Maar die keuze van wat er niet gedrukt mocht worden, die werd heus niet alleen van boven opgelegd. Want ik zei zelf tegen juffrouw van Rijnsbergen: om godswil geen seksuele problemen meer! Ik kon er gewoon niet meer tegen. Ik kreeg na de oorlog brieven van mannen die door de oorlog geen man meer waren. En dat hun vrouw ze dan bedroog voor hun ogen met een andere man. Dat was zo iets vreselijks. Ik werd zo ontzettend zenuwachtig. Je moet bedenken, ik was toen ook niet zo jong meer. Ik was vijftig jaar toen direct na de oorlog ook een golf kwam van allerlei perversiteiten. Homo dat greep toen om zich heen. Ik werd er gek van! Ja, je wou die jongens wel helpen, maar hoe? Ik kon altijd wel verwijzen naar instellingen en clubs, maar ik kon er niet echt aan wennen. De moraal was heel anders geworden. Er waren trouwens ook andere problemen in die tijd waar je helemaal kapot van was. Ik plaatste van tijd tot tijd een oproep in Margriet om kleren te geven aan mensen die alles kwijt waren. Vooral babykleren die kon je toen niet krijgen. Je had textielbonnen, maar je kon er geen babykleren voor krijgen. Op een gegeven ogenblik had ik honderd van die volledige kinderuitzetten bij elkaar. De vrouwen van de drukkers hadden het helemaal gewassen en versteld. Nou toen gingen we met een auto weg voor vier dagen. We zijn begonnen in de buurt van Arnhem. Mensen die zaten toen in de winter van 1945 in kapotgeschoten woningen of in bunkers. Jonge moeders die het kind gewoon in een jutezak hadden gedraaid. Ik ben ook geweest bij jonge vrouwtjes die een kind hadden van een zwarte, van een Canadees of een of andere Amerikaan. We zijn heel ver geweest naar al die geteisterde gebieden. Allemaal puin, puin, puin. Dat soort sociaal werk dat deed ik toen ook vaker. Een keer had ik een brief geplaatst in de rubriek van een moeder van
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
32 negen kinderen. Die mocht al geen kinderen meer hebben van de dokter toen ze er vijf had. Maar ieder jaar kwam er een kind bij. Ze was helemaal de kluts kwijt. Ze was erg aan vakantie toe, maar had geen geld en ze was bang: hoe kan ik nou vakantie hebben? Wie moet er dan voor het gezin zorgen? Mensen kwamen toen naar me toe en vroegen: is dit waar? Ik zei, natuurlijk. Ik plaats nooit gefingeerde problemen. Toen gaven ze wat geld. Ik gaf het aan de boekhouder en tenslotte had ik zo vijfhonderd gulden bij elkaar. Ik ben niet naar die vrouw, Tineke, gegaan maar ik gaf dat geld wel aan haar dokter. Ik ben toen wel naar de pastoor in haar parochie gegaan. De pastoor zei, ja kijk eens, ik mag dat niet zeggen dat ze geen kinderen meer mag hebben, maar het is wel erg. Na een paar weken kreeg ik een juichende brief van Tineke. Ze was bij een nicht in Zeeland geweest. Ze had voor het eerst in haar leven in een trein gezeten, ze had voor het eerst in haar leven de zee gezien. En het was toch zó heerlijk! Ja. Dat was dus prachtig. Maar een jaar later belt die dokter en zegt, ik moet u iets vertellen. Tineke is weer zwanger, de tiende. En het gaat niet goed. Toen heb ik wat geld gestuurd, opdat ze vruchten zouden kopen want ze waren heel arm, haar man was arbeider en hij dronk ook, die man. Maar Tineke is toen gestorven met het kindje. Ik had het alleen maar op die vakantie gegooid. Maar je mocht ze ook niets anders adviseren. Dan zei je, nou we staan machteloos. Enfin, ik heb mijn best gedaan. Je kon niet zo hard van stapel lopen in die tijd. Ik had dat een keer bij een reportage over toestanden in bejaardenhuizen, waar de oudjes op hun bed werden vastgebonden, omdat ze niet genoeg personeel hadden. Die heb ik toen niet laten publiceren omdat ik niet wist hoe ik zoiets moest brengen. En toen brachten andere kranten het. Maar van dat niet publiceren, dat was mijn beslissing. De grote baas, meneer Teulings, woonde in Den Bosch. Hij was de eigenaar van de uitgeverij en de drukkerijen. Op een gegeven ogenblik kreeg ik ook brieven van zijn vrouw en zijn zuster dat ik een bepaald artikel niet had mogen schrijven en zo'n advies niet had mogen geven. Toen ben ik naar de directeur gegaan en ik zei tegen hem, ik geef mijn ontslag. Waarom, zegt hij. Ik zeg, u laat de Margriet maken door de dames in Den Bosch. Dan wordt het een fijn missieblaadje. Ik heb nog meer lelijke dingen tegen hem gezegd. Maar ik
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
33 vond het ook allemaal zo hypocriet. Want ze lazen die rubriek met plezier en wilden ook nog de brieven zelf bekijken om te zien of er nog andere details in stonden waar ze zich dan over zouden kunnen opwinden! En waar ging het om? Omdat er een paar keer over seks werd gesproken, en omdat ik het over driehoeksverhoudingen heb gehad. En ja, omdat ik vrouwen tegen mannen zou hebben opgejut! Nou, toen ging het een tijdje goed. Zij beloofden me geen censuur en ik beloofde ook om mijn best te doen. Maar op een gegeven ogenblik merkte ik dat er toch censuur was. Ze veranderden dingen in ‘Margriet Weet Raad’ en soms gooiden ze ook dingen eruit zonder mijn medeweten. Zonder dat ik er iets van wist zat er een meneer van christelijke huize op de drukkerij, die was zo stijf als ik weet niet wat, en die had opdracht om er van alles uit te gooien wat niet christelijk leek. Toen kwam er weer een flinke ruzie en die werd weer gesust. Maar tegen het einde ging het mij te ver. Ineens mocht er alles in Margriet. Zo eind jaren vijftig begin jaren zestig verschenen er artikelen over de menopauze en over seks, met tekeningen. Er was toen helemaal geen censuur van de directie meer. Ik zei: dit gaat te ver. Er zijn nu mensen die het blad voor de seks gaan kopen. En erg veel abonnees zeiden hun abonnement op. Toen ben ik maar uit de redactie gestapt. Ik ben nog een paar jaar ‘Margriet Weet Raad’ blijven doen. Dat heb ik volgehouden, maar het werd hoe langer hoe naarder. Ik weet niet wat ze dachten. Ze waren waarschijnlijk ook bang voor mij, of vonden me te ouderwets of ik weet niet wat. Dus toen ik hoorde dat er een fusie zou komen tussen de Spaarnestad en de Geïllustreerde Pers (1964), toen heb ik maar mijn ontslag genomen. In april 1964 ben ik naar Amsterdam gegaan om afscheid van iedereen te nemen. Ik had dit aangekondigd, maar er was niemand. Ze wisten dat ik zou komen en zijn toen allemaal verdwenen. Toen heb ik mijn kaartje overal op de bureaus neergelegd en ik ben weggegaan. Maar voordat ik wegging gaven ze me wel te verstaan dat ik niet voor andere kranten hier in Holland mocht schrijven, want dat mijn pensioentje daarvan zou afhangen. Maar ik had toch geen zin meer om te schrijven. Want ‘Margriet Weet Raad’ was niet meer de rubriek die ik had opgezet en geschreven. Het was iets totaal anders geworden.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
34 Vroeger kreeg ik een fanmail die je vandaag niet meer voor mogelijk houdt. Een meneer die schreef: ‘Margriet, ik ken je niet. Ik ken je alleen door je schrijven. Want mijn vrouw is op jou geabonneerd’. Op jou geabonneerd! Niet op het blad! ‘Ik lees altijd Margriet weet raad. Hierbij een tientje. Ik kan je geen bloemen sturen maar koop maar voor jezelf een bloemetje met dat tientje. En weet je waarom Margriet? Omdat je zo allermachtigst goed kunt schelden!’ ‘Margriet Weet Raad’ van nu, dat is ook wel goed, maar het is zo koud! Ze verwijzen alsmaar naar instanties. Ga maar daar en daar en daar naartoe! Zo gevoelloos! Daarmee help je mensen niet want ze doen dat niet. Ze gaan niet zo gauw naar instanties. Soms weet ik niet welke herinneringen leuk en welke naar zijn. Neem bijvoorbeeld de eerste keer dat ik bij meneer Teulings (dat was die grote baas met al die drukkerijen) op het matje geroepen werd. Hij ontving me in zijn kantoor. Hij zat achter zijn bureau en toen liet hij me een stapel zien van knipsels uit ‘Margriet Weet Raad’. En hij zei, mevrouw van Eysden, als ik toesta dat u dit soort dingen blijft schrijven, dan kom ik in de hel! En toen zei ik: nee meneer Teulings. Dat u in de hel zult branden komt niet door de dingen die ik schrijf maar omdat u uw personeel uitbuit! En ik dacht toen: nu is het gebeurd, nu vlieg ik er uit. Maar er gebeurde een tijdje niets. Hij stond op en liep naar het raam en bleef een paar minuten met zijn rug naar me toe naar buiten kijken. Zonder iets te zeggen. Opeens draaide hij zich om en vroeg: wilt u een kopje koffie?
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
35
3. De veranderingen Inleiding Bij vergelijking van ‘Margriet Weet Raad’ uit de jaren veertig en vijftig en de recente tijd valt allereerst de ‘vreemdheid’ van de stof uit vroeger jaren op. Problemen en adviezen zijn herkenbaar en toch anders. Vooral de toon van de adviezen is die van een cultuur waarmee we ons niet meer moeiteloos kunnen identificeren. Dit heeft te maken met een ongecompliceerd recht-door-zee elan waarmee sommige levenswijsheden toen gebracht werden: liefde is belangrijker dan geld, armoede is niet erg als je maar fatsoenlijk blijft, het kwaad straft zichzelf, na regen komt zonneschijn, waar een wil is, is een weg, hoe zwaarder de strijd, des te schoner de zegepraal. Heden ten dage gelden deze levenswijsheden, hoewel op veel minder uitgesproken wijze, nog steeds: menig advies uit ‘Margriet Weet Raad’ is een voortborduren op het stramien van deze spreuken.1. Veranderd is de manier waarop deze spreuken in ‘Margriet Weet Raad’ worden gebruikt. Er wordt niet meer volstaan met de algemene troost van een gezegde als ‘na lijden komt verblijden’. Al is dit misschien nog wel de strekking van vele adviezen, toch pretendeert men niet meer hiermee een raad te hebben verschaft; zo'n pretentie zou heden ten dage als een ‘dooddoener’ worden beschouwd. Erotiek en seksualiteit zijn natuurlijk onderwerpen waar verschillen in de door ons bestudeerde periode direct naar voren komen. Seksualiteit behoorde in de jaren veertig en vijftig grotendeels tot het gebied van het ‘onuitspreekbare’: ‘Als uw dochtertje van amper 6 jaar met dergelijke schokkende verhalen thuiskomt, dan moet u niet alleen direct al de vriendinnetjes en vriendjes beschuldigen, maar u moet eens laten onderzoeken of uw kleine meid zelf niet een of andere afwijking op dit gebied heeft. Haar uitingen zijn van dien aard dat ik vrees dat zij niet geheel safe is.’ (1954) Welke verhalen het meisje vertelt komt men uit dit advies niet te weten. In antwoord op een andere ongeruste brief raadt Margriet aan om onmiddellijk op te treden tegen een jongen uit de buurt die ‘gevaarlijke en eigenaardige gewoonten’ heeft.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
36 ‘Een dergelijk element als die jongen kan inderdaad veel onheil stichten’, wordt opgemerkt. De lezer moet het maar doen met het vermoeden dat woorden als ‘zedelijkheid’ en ‘zeden’ steevast er op duiden dat het om seks gaat: ‘Het zedelijk peil van jongens en meisjes is bedenkelijk aan het zakken... maar ik kan niet ingaan op dit probleem, omdat dit onderwerp niet geschikt is voor een publieke behandeling.’ (1954) ‘Vragen op zedelijk gebied behandel ik liever niet. Het is uiterst gevaarlijk terrein en bovendien niet geschikt om hetzij hier, hetzij per brief beantwoord te worden.’ (1950) Dit is natuurlijk andere taal dan in ‘Margriet Weet Raad’ uit recente jaren: ‘Er zijn drie dingen die je persé niet moet doen als je jeuk hebt aan de binnenkant van de vagina...’ (1974) ‘U weet het, wij weten het, en uw zoon weet het allang: hij is hoogstwaarschijnlijk homofiel.’ (1974) Deze veranderingen zijn al vaak, en op verschillende wijze, beschreven. Onze aandacht is vooral gericht op verschuivingen in de verhouding tussen ouders en kinderen, en tussen mannen en vrouwen.2. Het overgrote deel van de in ‘Margriet Weet Raad’ behandelde levensproblemen heeft betrekking op deze verhoudingen. Een veel geringer aantal brieven gaat over problemen tussen mensen die verschillen in sociale klasse, etnische achtergrond, woonplaats en religie.3. Deze laatste verhoudingen, en de veranderingen die zich hierin hebben voorgedaan, zullen allereerst beschreven worden.
Sociale klassen4. Bij de klacht van een meisje dat haar ouders neerkijken op haar verloofde omdat hij een arbeidersjongen is, worden de ouders in het ongelijk gesteld (1946). Neerkijken op anderen, zich te goed voelen voor iemand, andere mensen minder vinden: het zijn verschillende bewoordingen voor een houding die Margriet zeer verwerpelijk vindt, en gedurende alle jaren sterk heeft afgekeurd. Het is één van de grote constanten gedurende deze veertig jaren. Zelfs aarzelingen of mensen uit verschillende sociale klassen wel goed met elkaar zouden kunnen opschieten worden door Margriet al gauw opgevat als blijken van minachting, van snobisme, een houding die steeds ‘dom en bekrompen’ wordt gevonden. Iedereen is immers in wezen gelijk.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
37
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
38 Er zijn natuurlijk grote verschillen in inkomen, status en macht, er zijn ‘lage’ en ‘hoge’ baantjes, maar iedereen is belangrijk voor het reilen en zeilen van de maatschappij, niemand kan gemist worden. Neerzien op anderen is uit den boze. Er zijn weinig gedragingen die zozeer de woede wekken in ‘Margriet Weet Raad’ als ‘het laten merken van standsverschillen’. Mensen mogen het vooral niet ‘te hoog in de bol krijgen’; in dat geval ziet Margriet het als haar taak om hen weer ‘op hun plaats te zetten’. Tegen de mentaliteit van mensen die ‘standsbewust’ zijn wil Margriet dan ook ernstig waarschuwen. Een meisje schrijft Margriet over problemen met haar aanstaande schoonzusje, ‘een meisje uit de arbeidersklasse’. Toen haar broer haar kwam voorstellen heeft ze niet de minste notitie van haar genomen. ‘Mijn verloofde beweert dat ik onbeleefd ben geweest, maar ik vind dat je toch niet dadelijk moet aanpappen met zo'n wildvreemd meisje dat je helemaal niet kent en dat helemaal niet tot je milieu behoort.’ (1950) Margriet geeft haar een veeg uit de pan: ‘Je bent een verwaand en ingebeeld nest. Je hebt je aan een grove onbeleefdheid schuldig gemaakt... Al ken je het meisje van Jan (de broer) niet, al behoort ze niet tot je milieu, dan had je toch gewoon beleefd kunnen zijn...’ (1950) Een meisje voelt zich al jaren lang aan het lijntje gehouden door haar vriend; zij is verkoopster, hij ingenieur, en ze is bang dat hij door het standsverschil haar niet ten huwelijk vraagt. Margriets advies is zeer uitgesproken: ‘Hij houdt misschien wel van je, doch op een zeer eigenaardige manier. Hij wil je niet kwijt, doch durft niet over het standsverschil heen te stappen, en je aan zijn Moeder, zijn vrienden en kennissen als zijn a.s. vrouw voor te stellen. Want het is enkel het standsverschil dat hem tegenhoudt, anders niet. Deze man is een lafaard en een egoïst, die bezig is van de mooiste jaren van je leven te profiteren om je later aan de kant te zetten voor een zogezegd “goede partij”. Ik ken dat soort mannen...’ (1950) Kappen is het advies; en ga vooral niet in op zijn invitaties en lieve praatjes. Iemand ‘aan het lijntje houden’, dat wil zeggen een verhouding met iemand hebben zonder huwelijksperspectief, is op zichzelf al verkeerd, ‘egoïstisch’, maar als dit uit standsoverwegingen gebeurt is het helemaal verwerpelijk. De toon is als van een boze moeder die uit haar slof schiet. Zoals we hier zien, en ook verder zullen opmerken over het
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
39
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
40 eerste gedeelte van de door ons bestudeerde periode, is het volkomen vanzelfsprekend dat vrouwen enkele ‘mooie jaren’ hebben die ze niet mogen ‘verspillen’, en ‘niet verspillen’ betekent het sluiten van een huwelijk. Nú is veeleer de boodschap die in de adviezen doorklinkt dat alle jaren mooi kunnen zijn en dat dit niet geheel afhankelijk is van het feit of men erin slaagt een geschikte huwelijkspartner te vinden. Ook lijkt de angst bij vrouwen iets verminderd voor de snelle ‘verwelking’ als de dertig is gepasseerd. In het leven, en vooral in de liefde, gaat het niet om ‘standing’: dat is de onveranderde strekking van Margriets antwoorden. ‘Hogeren’ mogen er volgens deze moraal geen privileges op na houden, ze moeten ‘gewoon doen’, en zich vooral niets ‘verbeelden’. Een meisje klaagt erover dat ze zo vreselijk graag een piano wil hebben, terwijl rijkeluiskinderen dure lessen krijgen, soms naar de piano gesleurd moeten worden, terwijl ze helemaal geen aanleg hebben. Margriet antwoordt haar dat het inderdaad onrechtvaardig verdeeld is in de wereld, maar dat zij toch eigenlijk veel ‘rijker’ is dan die rijkeluiskinderen: ‘jij weet welk een puur genot de muziek schenken kan, zij zien het als een vervelende plicht’. Het vervolg is kenmerkend voor Margriets antwoorden wanneer problemen rond sociale ongelijkheid in het geding zijn: ‘En je moet je vooral niets aantrekken van de opmerkingen van zuurpruimers, die zeggen dat een piano geen bezit is voor een arbeidersmeisje. Alsof muzikaliteit iets te maken heeft met stand! Hoeveel beroemde kunstenaars, musici, zangers, schilders, etc. stammen niet uit eenvoudige milieux?’ (1950) Problemen met dienstboden komen in de jaren veertig en vijftig ook herhaaldelijk voor. Net als bij conflicten tussen chefs en personeel werd in die jaren het personeel geadviseerd om maar ‘te aanvaarden’: ‘Jullie zijn in de huishouding en ergeren jullie er aan dat de dochter des huizes met “mejuffrouw zo en zo” dient aangesproken te worden... terwijl jullie gewoon Jo en Bep blijven. Tja, lieve kinderen, er zijn inderdaad families die hier op staan. En zo erg vind ik dat nu ook weer niet, want het is alleen maar volgens de regels der etiquette.’ (1958) Als dienstmeisje had je te aanvaarden dat ‘Mevrouw’ je commandeerde, en moest je, naar de huidige opvattingen veel slikken. Tenzij het ‘te erg’ werd. Als bijvoorbeeld ‘Mevrouw’ je zoveel werk opdroeg dat je gezondheid eronder ging lijden,
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
41 dán kon je weggaan. Weggaan of aanvaarden, in geen geval ruzie of opstandigheid. De problemen waar ‘Mevrouwen’ over schreven betroffen vooral het gebrek aan goed personeel. Problemen tussen dienstboden en mevrouwen komen vanaf de jaren zestig niet meer voor in de rubriek. Dienstboden zijn niet zo talrijk meer.5. Ze zijn te duur geworden door de stijging van lonen, en gedeeltelijk overbodig geworden door het sterk toegenomen aantal huishoudelijke apparaten, die huishoudelijk werk minder inspannend en tijdrovend hebben gemaakt. In een brief uit 1958 klagen grootouders bitter over het gedrag van hun zoon en (meer welgestelde) schoondochter: ‘Onze schoondochter wil niet dat wij éénmaal per week op bezoek komen: eens per drie, vier weken en dan zich houden aan haar voorschriften of anders helemaal niet. Onze zoon legt zich daarbij neer. Kijk, dat is nou de manier, waarop de zoon waarvoor wij alles hebben opgeofferd ons zijn dankbaarheid toont. (...) Het was ons levensdoel hem een betere positie te geven dan wij hebben. Door ons werken en sparen heeft hij een graad behaald, heeft hij een prachtpositie. (...) Kan het soms zijn, dat meneer zich schaamt voor zijn ouders die maar gewone mensen gebleven zijn, terwijl hij nu iemand van standing is?’ (1958) Margriets afkeuring is groot bij dit en het volgend probleem: ‘(...) Uw zoon is ofwel een ware pantoffelheld die zich door zijn vrouw en door haar familie reusachtig laat ringeloren ofwel hij schaamt zich voor zijn ouders. (...) Dat laatste is nog erger, want dit is een bewijs dat hij tot de harteloze jonge mensen behoort, die wel alles van hun ouders hebben willen aanvaarden, zolang zijzelf hun doel nog niet hadden bereikt, doch die nu uit een soort verkeerde trots, uit domme verwaandheid, die eenvoudige hardwerkende mensen opzij schuiven zodra zij ze niet meer nodig hebben. (...) De ouders van Uw schoondochter hebben geld en goed en U niet, maar alles wat U had of had kunnen sparen, hebt U dan toch maar in Uw zoons studie gestoken. Dat is Uw belegging geweest. Dankbaarheid hoeft U blijkbaar niet te verwachten want deze zeldzame plant is tegenwoordig slechts met moeite hier en daar te vinden.’ (1958)
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
42 Er is weinig wat mensen zo wordt aangerekend in ‘Margriet Weet Raad’ als ‘hoogmoed.’ ‘(...) Uw vrouw is hoogmoedig. Dat men zijn kinderen liever niet wil uithuwelijken aan personen die ofwel geen goede zedelijke reputatie hebben, ofwel lui zijn, of een andere morele tekortkoming hebben: daar kan ik inkomen. Maar dat uw vrouw zich met hand en tand verzet tegen de verkering en verloving van uw oudste dochter met een nette, oppassende jongeman uit een alleszins keurig arbeidersgezin, dat is beslist onredelijk.’ (1958) Een kruideniersvrouw legt Margriet het volgende probleem voor. Ze had lang gespaard voor een bontmantel en was heel blij toen ze er eindelijk een in haar bezit had, totdat ze het volgende bemerkte: ‘Het feit, dat ik als winkelierster een bontmantel draag doet ons klanten verliezen... Wij waren op een zondag op bezoek bij kennissen in een andere stad. Op straat ontmoetten wij een klant van ons. Zij bekeek ons erg kritisch en de volgende dag toen onze bezorger bij haar aan de deur kwam, vertelde zij hem, dat zij niets meer van een kruidenier wenst te betrekken wiens vrouw een bontjas draagt... Manlief wil nu niet meer hebben dat ik het nog draag. Hij is bang dat ik nog meer klanten zal verliezen.’ (1958) Margriets antwoord is van een felheid die verder gereserveerd is voor mishandelingen van vrouwen en verwaarlozing van kinderen: ‘(...) trotseer deze uitingen van een achterlijke bekrompen geest (...) Dat men in een democratische tijd als de onze, in een land, dat om zijn moderne geest beroemd is, voor zulke vragen gesteld wordt, kijk, dat heeft mij erg verwonderd. En tegelijk ook erg verbitterd. (...) De mentaliteit waarvan die ex-klant van U blijk geeft, had ik niet meer voor mogelijk geacht. Honderd jaar, misschien ook nog vijftig jaar geleden, ja... dan kon men er gerust op zijn, dat een dame die in een villa woonde zich torenhoog verheven voelde boven middenstanders en dat zij het als een schromelijke inbreuk op haar (vermeende) rechten van deftig persoon vond om ongeveer dezelfde kleren als een bakkers- of kruideniersvrouw te dragen. Maar... gelukkig zijn de tijden veranderd. Iedere getrouwde vrouw wordt thans vlotweg mevrouw genoemd, dat gehannes met die verschillende aanspreektitels is gelukkig van de baan. Ik dacht heus (...) dat daarmede overal ook heel veel andere dingen die op standsverschil berusten verdwenen zouden zijn.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
43 (...) En nu zou Uw man willen, dat U afstand van Uw bontmantel deed alleen omdat hij bang is nog meer klanten te verliezen? Niets daarvan, hoor! U blijft uw bontmantel dragen! Want kijk eens hier (...), dit soort klanten zult U toch als klant verliezen. Vroeg of laat zullen zij toch iets vinden dat zij U niet gunnen: een bestelwagentje, de verbouwing van Uw winkelpui, een vakantiereisje, een kind, dat U kunt laten studeren, een nieuwe overjas van meneer, een goedzittend mantelpakje van mevrouw... over alles en nog wat zullen deze lieden vallen en om de eerste de beste reden zullen zij U hun klandizie onthouden. Doodgewoon, omdat zij de geest van de nieuwe tijd niet kunnen en willen begrijpen. Omdat zij degenen die werken met hun handen in hun hart nog minachten. Nog durven minachten (...)’ (1958) De verschillen tussen sociale klassen zoals die in kleding, eigenlijk in het hele voorkomen van mensen tot uiting kwamen, zijn vergeleken met vroeger sterk verminderd. Deze verkleining van contrasten hangt samen met het democratiseringsproces dat zich in de Nederlandse samenleving heeft voltrokken. Margriets reactie vormt een onderdeel van dit proces: behalve de woede op mensen die op anderen neerkijken klinkt in haar antwoord ook de gedachte door dat onderscheidingstekenen op zich al verkeerd zijn. Een vrouw schrijft Margriet in 1962 dat haar man die in de fabriek werkt geen koffie en thee krijgt, terwijl de mensen van het kantoor bij hetzelfde bedrijf dit wél 's morgens en 's middags geserveerd krijgen. Margriet vindt deze toestand onrechtvaardig, ouderwets en dom. Haar veroordeling van hoogmoed en minachting is verbonden met een maatschappijopvatting die in de volgende citaten goed tot uiting komt: ‘Mensen verachten om het beroep dat zij uitoefenen, is altijd verkeerd, eenvoudig omdat er eigenlijk geen minderwaardige beroepen bestaan. Ieder heeft zijn taak in onze maatschappij. De een verricht deze met zijn hersens, de ander met zijn handen. De één werkt op de begane grond, de ander op zee, een derde in de lucht, een vierde in het diepste der aarde. Maar allen zijn zij radertjes van het grote mechanisme dat onze samenleving op gang houdt. Het geeft dan ook blijk van weinig gezond verstand en veel misplaatste hoogmoed, als de ene categorie werkers meent te mogen neerzien op de andere (...)’ (1962)
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
44 ‘(...) De mensen in het algemeen en wij, Noord-Nederlanders in het bijzonder, zien veel te veel neer op sommige beroepen (...). Is het verwaandheid, is het een gebrek aan opvoeding? Neen, als ik mijn eerlijke mening onomwonden zeggen mag: het is alleen maar verregaande domheid. Want wie als enigszins ontwikkeld mens de huidige samenleving beschouwt, ziet hoe de diverse taken en de diverse werkzaamheden in elkaar grijpen als de onderdelen van een wonderlijk ingewikkeld, maar ook wonderlijk accuraat werkende machine. Valt er een onderdeel uit, dan staat de hele machine stil want zelfs het kleinste, 't minst in het oog vallende radertje heeft zijn nut, zijn doel, zijn noodzakelijkheid (...). Zo bekeken komt men tot de conclusie, dat er eigenlijk geen minderwaardige beroepen zijn. De vuilnisman die de rommel opveegt is evenzeer nodig als de marktkoopman die rommel achterlaat, de bankdirecteur die leiding geeft in geldzaken is evenzeer van belang als de mensen die zijn raad en leiding nodig hebben. (...). Er zijn altijd mensen (...) die zich verheven voelen boven alles wat hun toevallig niet zo belangrijk lijkt. Zij hebben ongelijk: in onze maatschappij heeft ieder zijn eigen taak, zijn eigen doel. Niemand kan gemist, niemand mag geminacht worden (...)’ (1958) Deze maatschappijvisie, waarin de gelijkheid van mensen wordt benadrukt, bevat naast democratische ook conservatieve elementen. De samenleving wordt gezien als levend organisme waarin alle onderdelen een plaats hebben zonder elkaar daarbij te hinderen. Alle onderdelen hebben een taak, alle mensen - hoog en laag - dragen hun steentje bij aan het grote ingewikkelde geheel van de samenleving, en daarom is ook iedereen evenveel waard. Dit benadrukken van harmonische samenwerking tussen sociale klassen past in het conservatieve denken.6. De citaten uit brieven en antwoorden over problemen in de verhoudingen tussen mensen uit verschillende sociale klassen geven duidelijk aan dat er in de bestudeerde periode zowel sprake is van continuïteit als verandering op dit gebied. Wat gebleven is, is de gelijkheidsgedachte. Gedrag en gevoel dat hier tegenin gaat wordt streng afgekeurd. Hoogmoed, minachting, zich verheven voelen, capsones hebben, het zijn allen zonden tegen het democratisch gelijkheidsideaal.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
45 Ondanks de continuïteit in de nadruk op gelijkheid en gelijkwaardigheid in ‘Margriet Weet Raad’, is de inhoud van de adviezen sterk veranderd. Op de klacht van een voormalig dienstmeisje over de minachting van haar schoonouders antwoordt Margriet in 1942: ‘(...) laat niet merken dat hun tekortkomingen wat jou betreft, je grieven. Hou je groot, Huismuschje, en ga stil je weg (...).’ Vandaag zou Margriet antwoorden dat ze wél moet laten merken dat de houding van haar schoonouders kwetsend is, en dat ze dat met hen moet proberen te bespreken. Deze verandering in adviezen kan belangrijke implicaties hebben. Terwijl opvolging van het eerste advies ertoe bij kan dragen de bestaande sociale ongelijkheid in stand te houden, kan het tweede inspireren tot verzet hiertegen. De machtsverhouding tussen sociale klassen lijkt veranderd. De aanwijzingen die we uit het (schaarse) materiaal krijgen gaan in de richting van een verkleining van machtsverschillen tussen sociale klassen. Verdwenen uit de rubriek zijn de problemen als die van de bovengenoemde kruideniersvrouw uit 1958. Eveneens ondenkbaar wordt later een advies als dat aan een meisje dat in 1954 klaagt over arrogantie van haar superieuren: ‘Zij zijn de baas en kunnen je allerlei opdragen (...) Als dat tegen jouw gevoel van rechtschapenheid en eerlijkheid indruist dan kun je twee dingen doen: je schikken naar hun wensen of weggaan.’ (1954) In 1962 is de toon in ‘Margriet Weet Raad’ veranderd. Op de klacht van een meisje dat ze door haar mevrouw wordt uitgebuit antwoordt Margriet: ‘Er zijn tegenwoordig niet veel hulpen-in-de-huishouding die zich zo laten behandelen, en er zijn ook niet zoveel werkgeefsters meer, die erover piekeren, zonder enige tegenprestatie misbruik te maken van iemands goedheid en gehechtheid aan de familie (...)’ (1962) De verkleining van machtsverschillen hoeft echter niet te betekenen dat sociale afstand minder problematisch is geworden. Brieven van mensen die zich niet thuis voelen in hun nieuwe buurt omdat de buren zo deftig doen en op hen neerkijken zijn niet minder talrijk geworden.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
46
Etnische verschillen Problemen tussen mensen met verschillende etnische achtergrond komen weinig voor in de rubriek. Zo er sprake van is betreft het voornamelijk klachten van meisjes wier ouders gekant zijn tegen hun verkering met Indische of later Surinaamse jongens. ‘Als ze maar netjes en fatsoenlijk zijn’ is ook hier de moraal. Minachting vanwege verschil in kleur, evenals vanwege verschil in sociale klasse, is ouderwets, dom en bekrompen. Maar toch klinkt ook soms de waarschuwing dat niet-blanken wel anders zijn. Zo is Margriets antwoord op de brief van een 17-jarig meisje dat verliefd is op een neger: ‘Je ouders zijn tegen deze omgang gekant en jij vindt dit je reinste rassendiscriminatie. Je moet wel weten, kind, dat de meeste negers (die over het algemeen intelligent zijn) over veel dingen anders denken dan blanken, en in veel omstandigheden ook anders handelen en reageren. Denk erom: ik wil absoluut niet zeggen dat ze minder zijn dan wij, ze zijn anders. En dat anders is soms heel moeilijk te begrijpen en te accepteren (...)’ (1962)
Stad-platteland Anders, maar niet minder. Dat laatste benadrukt Margriet ook in haar antwoorden op moeilijkheden tussen stedelingen en plattelanders. Een dorpsmeisje klaagt er in 1958 over dat er zo minachtend gesproken wordt over alles wat van een dorp komt. Steeds moet ik horen: ‘O, jij komt ook maar uit een dorp. Jij bent een boerentrien. Bij jullie is immers alles zo stijf. Dat begrijp jij toch niet, jij, die uit zo'n negorij komt. (...) Wij, meisjes en jongens uit een dorp, zijn maar dom, stijf en onmodern. We weten ons niet te kleden, we zijn niet ontwikkeld, we weten niet wat uitgaan en genieten is (...)’ (1958) Het antwoord van Margriet op dit probleem vertoont grote overeenkomst met haar adviezen in situaties waarin de verhouding tussen verschillende sociale klassen het probleem vormt, het is dezelfde gedachte van gelijkheid en gelijkwaardigheid: ‘Stedelingen voelen zich weliswaar gauw superieur en pochen graag met hun grotere vlotheid, hun meerdere ontwikkeling (echte of onechte) en de in hun ogen grotere gezellig-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
47
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
48 heid, die een stadsleven biedt (...). Maar... het komt van twee kanten. En het is van beide kanten al even dwaas. Wij zijn allen bewoners van eenzelfde land, wij zijn allen leden van eenzelfde volksstam en wij hebben elkaar nodig (...). Je moet je die schimpscheuten niet aantrekken. Je moet zelfs doen of je het niet hoort. Je moet je enkel maar voor ogen houden, dat mensen die er de mening op na houden, dat zij, stedelingen, zoveel hoger staan dan plattelanders daardoor een bewijs van verwaande domheid geven. Het platteland is er nodig voor de stad. De stad voor het platteland (...)’ (1958) En uit deze onderlinge afhankelijkheid volgt dat niemand minder is dan een ander. De problemen tussen plattelanders en stedelingen verdwenen in de jaren zestig uit de rubriek. De verschillen tussen stad en platteland zijn ook in werkelijkheid sterk verminderd, evenals de contrasten tussen sociale klassen.
Religie Ook de kloof tussen mensen met verschillende religie is veel smaller geworden, en daarmee ook de verwerping van ‘gemengde huwelijken’. Van onoverkomelijk bezwaar werd dit een ‘extra handicap’. Stellig afraden veranderde in voorzichtig waarschuwen. ‘Een gemengd huwelijk, meisje lief, is altijd een zeer lastig iets (...). Ofwel verzaakt een van beide partijen aan zijn geloof, of strubbelingen over geloofskwesties tusschen de echtelieden onderling of met de familie, ofwel krijgt een der partijen spijt... er zijn allerlei diep treurige verwikkelingen te verwachten bij een gemengd huwelijk. Het allerbeste is: er niet aan beginnen. (...) 't Spijt me, dat ik misschien 'n domper moet zetten op je geluk, maar heusch 't is beter dat men in zijn jeugd wat verdriet heeft om een mislukte idylle dan dat men zijn heele leven de gedachte met zich meesleept “Er is iets niet in orde in ons huwelijk”.’ (1946) Dit advies blijft gedurende de daaropvolgende twintig jaar nagenoeg hetzelfde: begin er liever niet aan. De terminologie waarin deze richtlijn wordt gesteld verandert, evenals de praktische wenken waarmee de antwoorden soms vergezeld gaan: ‘Het kan wel gebeuren dat het 't verschil in geloof is dat jullie verhouding minder prettig maakt (...). Wat die behaarde armen van je betreft: behandel deze regelmatig met een schuur-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
49
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
50
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
51 blaadje.’ (1946) Met de ontzuiling die in de jaren zestig op gang is gekomen, verdwenen ook de strenge waarschuwingen tegen het huwen met iemand van een ander geloof. De religieuze problematiek van later jaren betreft vooral moeilijkheden met mensen die ‘te bezeten’ zijn van religie. Praktische ongerustheid bepaalt dan de toon van de adviezen: het is moeilijk om te leven met iemand die overdreven aandacht heeft voor iets anders dan de gewone beslommeringen van gezin, werk en hobby. Van recente datum zijn ook brieven van ouders die ongerust zijn over het feit dat hun kind lid is van een religieuze sekte. Al wordt het ‘gemengde huwelijk’ dan niet meer gezien als een onmogelijk zware opgaaf, het blijft wel een ‘extra handicap’: Zal ik trouwen met een meisje van een ander geloof? vraagt een jongen Margriet in 1971. ‘Ik kan je niet zeggen wat je moet doen. Het enige wat ik kan is proberen de tegenstrijdigheden in je brief aan te geven. Dan kun jij zelf bepalen wat je ermee doen wilt (...). We leven wel in 1971, en de mensen proberen oprecht om de verschillende geloven samen te bundelen en het goede in elkaar te zien, maar je kunt je vroegere opvoeding niet zomaar opzijschuiven.’ Je moet zelf beslissen, maar pas ‘nadat je eerlijk, diep en genadeloos in je binnenste hebt gekeken (...). Trouwen met iemand van een ander geloof is een extra handicap. Maar elke handicap kan overwonnen worden.’ (1971) ‘Mijn zoon is verliefd op “een meisje van een ander geloof”,’ schrijft een vrouw aan Margriet in 1970. ‘Mijn man is er fel tegen en zou liever het meisje helemaal het huis ontzeggen, maar ik weet niet, of dat nu wel goed is. (...) Ik ben bang, als ik die vriendschap verbied, dat ze dan toch stiekum met elkaar omgaan en dan hebben we er helemaal geen oog meer op (...).’ Margriet: ‘Ik zou de zaak rustig op zijn beloop laten en heel dankbaar zijn, dat mijn zoon een aardig meisje had (...)’ (1970)
Ouders en kinderen Even interessant als de acceptering van de ‘gemengde verkering’ die uit het advies blijkt, is een andere verandering die zowel in het advies als in het probleem uit de brief te vinden is: thuiswonende kinderen hebben de mogelijkheid om expli-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
52 ciete verboden van ouders naast zich neer te leggen. De verhouding tussen ouders en kinderen laat in 1970 aan kinderen een bewegingsvrijheid toe die vroeger ondenkbaar was. Deze verschuiving van de machtsbalans ten gunste van (minderjarige) kinderen blijkt uit een verandering in de adviezen die eind jaren zestig, begin jaren zeventig in de rubriek merkbaar werd. In de jaren veertig was het vooral het vaderlijk gezag waaraan kinderen tot hun meerderjarigheid, en soms ook later, zich moesten onderwerpen; in de jaren vijftig wordt het gezag van beide ouders als een even dwingende reden gezien om bijvoorbeeld een verkering te beëindigen: ‘Jouw ouders willen het niet en daarmee is de kous af.’ (1958). 1950: ‘Je ouders hebben het volste recht brieven van hun minderjarige kinderen te openen en in te grijpen in hun toekomstplannen.’ 1958: ‘Vinden jouw ouders het minder goed een jong verloofd stel alleen thuis te laten dan zul je je daarin moeten schikken zonder tegenstribbelen.’ 1958: ‘(...) dit is de fout van veel ouders, het gebeurt vaak - al te vaak zelfs - dat ouders hun kinderen te vroeg en te veel vrijheid schenken waardoor ze de kinderen maar laten dobberen op de wilde zee van hun eigen verlangens (...). Juist de grote vrijheid en onafhankelijkheid die zij genieten schept voor hen nieuwe problemen en nieuwe gevaren (...) Meer dan ooit heeft de jeugd leiding nodig. Geen strakke leiding, gebaseerd op autoriteit en tucht zoals vroeger, maar niettemin waakzame leiding, gegrondvest op begrip en liefde (...)’ ‘Mijn dochter wil met een Spanjaard mee,’ schrijft een vrouw aan ‘Margriet Weet Raad’ in 1966. ‘Als ik u was,’ zo luidt het antwoord, ‘zou ik die 18-jarige dochter vastbinden aan haar stoel.’ Een ander advies uit datzelfde jaar: ‘Ik zou mijn 16-jarige dochter nooit, nog met geen honderd vriendinnen, een buitenlandse trektocht laten ondernemen (...) Ze zouden in allerlei vervelende situaties kunnen geraken (...).’ Eveneens uit 1966 is het volgende advies: ‘Aangezien je pas 16 bent en dus minderjarig, en aangezien je ouders je de omgang met J. eigenlijk verboden hebben, kun je weinig anders doen dan hem finaal uit je hoofd zetten (...).’ In huidige adviezen bij conflicten tussen ouders en kinderen wordt kinderen niet meer de raad gegeven zonder meer aan hun ouders te gehoorzamen. ‘Mijn ouders hebben me ge-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
53 dwongen mijn verloving - na drie jaar - uit te maken. We zijn er allebei kapot van (...).’ Margriet: ‘Je ouders trekken zich niets van jullie gevoelens aan, ze hebben zonder meer de botte bijl in jullie verloving gezet, omdat ze die jongen niet geschikt voor je vinden. En jij bent zomaar bereid, je hele liefde, je relatie op te offeren. (...) een beetje meer strijdbaarheid van jouw kant en wat meer vechten voor je geluk zouden niet misplaatst zijn.’ (1970) Mijn familie mag mijn verloofde niet, schrijft een meisje in 1977. ‘Je bent toch mans genoeg om uit te zoeken in hoeverre hun waarschuwingen steek houden?’ Ouders wordt gevraagd te begrijpen dat hun kind niet van hun inmenging gediend is, en als ‘werkelijk volwassen’ beschouwd wil worden (1977). Op de klacht van, nu als overbezorgd bestempelde, ouders wordt gezegd: ‘meer vrijheid zou je best kunnen hebben’. Een 17-jarig meisje dat moeilijkheden met haar vader heeft wordt gezegd dat ze best op kamers mag gaan, dat dat heel normaal is, helemaal niet egoïstisch. Rond '70 vond deze grote verandering in adviezen plaats, de machtsbalans tussen ouders en kinderen verschoof in ‘Margriet Weet Raad’ ten gunste van de kinderen. In de dertig jaar die aan 1970 voorafgingen zijn de adviezen over problemen tussen ouders en kinderen niet onveranderd gebleven. Een goed voorbeeld is het reeds genoemde citaat uit 1958: naast de opvatting dat de jeugd leiding nodig heeft is ook de vaststelling te vinden dat kinderen een grotere onafhankelijkheid genieten dan vroeger, en dat het ouderlijk gezag door nog iets anders gelegitimeerd moet worden dan door gezag zelf. Ook blijkt uit de adviezen van de jaren zestig dat jongeren in grotere mate serieus genomen worden dan in de jaren daarvoor wat betreft hun verlangens en gevoelens. Voordat deze verschuiving plaatsvond, werden ten aanzien van liefdesproblemen van minderjarigen bij voorkeur omschrijvingen als ‘bevlieging’, ‘strovuur’, ‘ongezonde dweperij’ en ‘kalverliefde’ gebruikt. Nog in 1958 luidt de vermaning: ‘Wacht tot jullie beseffen wat ware liefde is en speel niet met heilige dingen.’ Nauwelijks vier jaar later heet het bij een vergelijkbare situatie: ‘Een meisje met een serieuze inslag kan heus wel echt en diep liefhebben.’ (1962) In 1958 luidt het advies aan een verliefd meisje dat schrijft dat haar ouders haar te jong vinden voor verkering: ‘Je moet je
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
54 onderwerpen aan de beslissingen van je ouders en niet tekeer gaan als een dwaas. Het kan best zijn dat je verliefd bent. Maar tussen liefde, echte, ware, diepe liefde en verliefdheid bestaat een hemelsbreed verschil.’ (1958) Vanaf midden jaren zestig worden gevoelens van verliefdheid bij jongeren niet meer afgedaan als ‘dweepziek’. ‘Jullie hebben het moeilijk,’ wordt dan gesteld in de antwoorden.
Mannen en vrouwen Hoe opmerkelijk de veranderingen ook zijn geweest in de verhoudingen tussen mensen uit verschillende sociale klassen en zuilen, en hoe vergaand de verschuiving ook was in de relatie tussen ouders en kinderen, de ingrijpendste ontwikkeling tijdens deze periode was misschien wel de verschuiving in de machtsverhouding tussen mannen en vrouwen. Tot eind jaren vijftig verschilden de morele maatstaven die men voor mannen en vrouwen aanlegde in veel grotere mate dan nu het geval is. Zo moest een vrouw de ‘zuivere vriendschap’ met een andere man verbreken omdat haar man het niet prettig vond (1958). Vrouwen kregen daarentegen steeds het advies om vooral geduldig te wachten tot hun man weer van zijn ‘afdwaling’ zou weerkeren. ‘Heb wat geduld met hem, die bevliegingen zijn waarschijnlijk van voorbijgaande aard. Je zegt zelf dat hij telkens tot je terugkeert. Een bewijs, dat jij, trots zijn afdwalingen voor hem toch de eenige veilige haven bent. (...) Oefen in tact en geduld (...)’ (1946). ‘Niet scheiden, ook al weet je dat je man je bedriegt. Ik merk uit je brief dat je alles voor je kinderen over hebt. Dat is prachtig. De liefde tot hen zal je de kracht geven het offer te brengen dat van je verlangd wordt. Probeer je man geheel weer voor jezelf te winnen. In zijn hart houdt hij veel van jou, en misschien wel van jou alleen. De rest zijn maar avontuurtjes, slippertjes zooals de meeste mannen ze wel maken als ze in de gelegenheid zijn.’ (1946). Gelaten moeten vrouwen wachten tot hun man weer terugkeert van zijn uitstapjes. Deze tolerantie ten opzichte van mannen staat in schril contrast met de verboden die vrouwen in vergelijkbare situaties werden opgelegd. ‘Je bent immers verloofd? Wees dan koel en zakelijk en breek geheel met de gewoonte om voor die “heeren” vriendelijk en attent te zijn. Je merkt het immers zelf hoe ze die
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
55
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
56
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
57 vriendelijkheid van je uitleggen?’ (1946). ‘Hou je van twee jongens tegelijk? Onzin, dat denk je maar! In je hart hou je het meest van je verloofde in Indië, maar al die overdreven liefdesbetuigingen van die andere jongeman streelen je ijdelheid (...) Je verloofde in Indië vertrouwt op je (...) Breng die nieuwe vereerder van je aan zijn verstand dat het niets tusschen jullie worden kan, omdat je niet vrij bent (...) Kijk beter uit je oogen en ga niet te veel uit dansen, terwijl je verloofde zijn leven waagt voor ons land (...)’ (1946) In veel antwoorden klinkt door dat flirten gevaarlijk is, met een ander uitgaan is ‘spelen met vuur’, en ‘van het een komt het ander’, zodat je het maar beter kunt laten: ‘Weet u wel zeker dat u een Hollandsche bent, kus-graag mevrouwtje? (...) Hm... een kus, zelfs meer dan één is op zichzelf niet veel. Maar er zit een groot gevaar in. Zoo'n kus is meestal de eerste lichamelijke toenadering die een man zoekt, zoo'n kus vormt om zoo te zeggen de springplank voor verdere meer brutale eischen en ondernemingen... Men begint met een kus en eindigt... ja, wie weet waarmee? Nu wil ik niet beweren dat u uw man ontrouw bent geweest of van plan bent het te worden, maar... wie toestaat dat men door vreemde mannen, of liever bevriende mannen gekust wordt, verlaagt zich zelf toch eenigszins tot een zeer goedkoop genotsobject. (...) Uw kussen zullen de mannen wel een zekere zinnelijke bevrediging geven... En spoedig zijn ze niet meer tevreden met een zoen alleen. (...) Behoud Uw liefkoozingen voor Uw eigen man, voor Uw kindertjes. Kunt U heusch met de hartstochtelijke zoen van een vreemde man op Uw lippen, de onschuldige mondjes van Uw kindertjes kussen...?’ (1946) Wat er niet allemaal kan gebeuren blijft in het duister, maar dat het zeer riskant is wordt met een stelligheid gebracht die geen nader betoog behoeft. ‘Van een dansje komt een praatje, van een praatje een flirtje, van een flirtje... vul zelf maar aan. Dit is niet altijd het geval natuurlijk, maar het komt toch meer voor dan je wel denkt (...)’; aldus luidt de raad aan een meisje dat zich afvraagt of ze tijdens de veelvuldige afwezigheid van haar verloofde, een zeeman, wel naar een dancing mag: ze houdt zo van dansen. Het advies wordt van de volgende uitleg voorzien: ‘Jij behoort waarschijnlijk tot de zeldzame wezens, die dansen om het dansen zelf, dat is het zich uit een innerlijke drang rhytmisch voortbewegen op een vrolijke melodie. Dansen op zichzelf als uiting van levensvreugde, van levensblijheid is
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
58
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
59 in mijn ogen niet verkeerd. Maar weet je, kind, de meeste jongemannen en ook jonge meisjes en vrouwen zien in het dansen iets anders, namelijk een middel tot toenadering. En als zodanig is het dansen met de nodige reserve te bekijken en te beoefenen (...). Ga eens met je ouders of met een vriendin naar een goed concert, een fijne film, een mooi toneelstuk. Leer van de natuur houden, van planten en dieren. Maak wandelingen. Doe aan sport (...)’ (1950) Sport en cultuur worden geadviseerd als goed vermaak, als gezonde alternatieven of als substituten voor activiteiten waarbij van erotiek sprake kan zijn. De angstige ondertoon van gevaar klinkt door in deze, en volgende adviezen: achter dansen zitten meestal ‘slechte’ bedoelingen, en tegen avances kun je je, evenals tegen ziekte, nauwelijks verweren. Erotiek buiten huwelijk, verloving of verkering met huwelijksperspectief wordt beschouwd als slecht, vies en bedreigend. ‘Wees voorzichtig, Mevrouw; U speelt met vuur. En als er straks een uitslaand brandje komt, dan hebt U dat op Uw geweten. Kom, wees verstandig blijf liever geheel opgaan in Uw leuke gezin, dan dat U luistert naar de verleidende stem van zo'n zoetgevooisde vogelaar...’ (1950) Een meisje aarzelt tussen twee vrienden: de ene zondag gaat ze dansen met Louis, de andere week naar het theater met Charles. ‘Je speelt een lichtzinnig en wreed spelletje, en daar kon je later wel eens zelf de dupe van worden (...)’ (1950) ‘Gaan dansen op een avond dat “hij” niet kan? Ik zou het niet doen als ik jou was. Ik geloof best dat jij te vertrouwen bent en alleen dansen zou om het dansen zelf (...) Maar doorgaans dansen jongelui niet om de kunst, weet je, maar... om het meisje. En een meisje dat alléén op een dansavond komt, staat gauwer bloot aan avances, dan als ze met haar verloofde verschijnt.’ (1950) ‘Trouw’ impliceerde voor vrouwen in die tijd het mijden van alle situaties buiten het huwelijk waaraan erotische aspecten verbonden konden zijn. Naast deze gedragsbeperkende trouw golden toen als goede eigenschappen voor een vrouw plichtsbetrachting, berusting, en het liefdevol vermijden van conflicten. ‘U schrijft mij over de ontrouw van Uw man. Waar U schrijft dat hij goed en vriendelijk is en blijft voor U en de kinderen, en dat hij U niet graag verdriet doet, geloof ik hier te doen te
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
60
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
61 hebben met een tijdelijke afdwaling. Het gebeurt namelijk heel vaak dat een man zo tussen de 40 en 50 een bevlieging krijgt voor een heel jong meisje (...) U hebt Uw man zijn houding verweten, U wilt hem door redeneringen van het verkeerde van zijn gedrag overtuigen. Doe dat liever niet. Uw man heeft een natuur die door argumenten niet te overtuigen is (...). Praat er dus eens een hele poos niet meer over, en probeer door veel liefde en begrip Uw man te “genezen” van zijn bevlieging. Dus geen geruzie meer, geen verwijten, geen boze gezichten, geen toespelingen. Vecht voor Uw geluk en dat van Uw grote kinderen, maar vecht met de wapens van de alles begrijpende, alles vergevende liefde. Er zal een tijd komen dat Uw man het verkeerde, het belachelijke van zijn gedrag zal inzien, en maar al te blij zal zijn bij U een veilige haven te vinden voor zijn teleurstelling. Tenminste... in vele gevallen van tijdelijke afdwaling gebeurt dat zo. Mocht de tijdelijke bevlieging echter ontaarden in een passie, dan dient U natuurlijk andere maatregelen te nemen. Een advies-bureau voor huwelijksmoeilijkheden kan U dan misschien wel op de goede weg helpen, Uw huwelijksgeluk te bestendigen (...).’ (1950) Een ander advies: ‘Uw man bedriegt U, mishandelt U, verwaarloost U en de kinderen... kortom hij maakt Uw hele leven kapot. En dat zonder dat er kans bestaat op een verandering... Ik zou nu eens en voorgoed ophouden met hem verwijten te maken. Met dergelijke mensen draait dat toch altijd uit op een onverkwikkelijke scène, die niets anders uithaalt dan dat beide partijen nog meer overstuur en nog verder uit elkaar raken. Ik weet het: zwijgen als je zo in je vrouwelijke waardigheid wordt aangetast, dat moet heel moeilijk om te dragen zijn, maar zo'n houding lijkt mij op de duur meer uit te werken dan die herhaalde nachtelijke ruzies. Als ik U was, zou ik mij geheel concentreren op het verzorgen van het huis en op het welzijn van de kinderen. Vroeg of laat zal Uw man met schade en schande ondervinden, dat hij nu handelt als een minderwaardig, plichtsvergeten individu. Geloof me, dergelijke dingen gebeuren nooit ongestraft. Vergeet-mij-nietje, ik kan U niet genoeg op het hart drukken om moed te houden en U niet te verlagen tot de dingen waarin een vrouw soms komt... Laat 't gedrag van Uw man U niet moreel te gronde richten. U moet blijven wie en wat U bent, terwille van Uw kinderen.’ (1954)
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
62 De handelwijze van de vrouw in het onderstaande advies wordt door Margriet ten voorbeeld gesteld aan al die vrouwen die kampen met vergelijkbare problemen: ‘Mijn man trekt zich vaak volkomen in zichzelf terug en alles in huis laat hem koud (...) Ik heb hiertegen een machtig wapen en dat is de liefde. In zulke tijden vraag ik hem nooit, waarom hij zo doet, maar besteed aan hem extra aandacht en zorg, zonder dat het hem opvalt. Ik poets bijvoorbeeld al zijn schoenen, tot aan zijn pantoffels toe, de volgende dag strijk ik zijn dassen, pers zijn costuums op, zorg dat we steeds lekker eten, kortom: voorkom zijn wensen. Ik heb er dan nog een heimelijk plezier in om 's avonds een aardige jurk aan te trekken en er zo voordelig mogelijk uit te zien. Als hij dan 's avonds landerig ligt te lezen met een gezicht als een donderbui, zit ik onverstoorbaar te breien of er geen vuiltje aan de lucht is, geef iets lekkers bij de thee en doe heel gewoon. Na een paar dagen of soms ook wel weken, wordt hij ineens wakker en dan denk ik: dat hebben we weer gehad (...)’ (1950) Dit gedrag als van een stille zorgzame fee die niet alleen de wensen van haar man vervult, maar ze zelfs voorkómt, die zich uitput in liefdevol zorgen zonder zich af te vragen of zijn gedrag nu wel zo prettig is voor haar, wordt door Margriet uitbundig geprezen. Thans zou deze vrouw in de rubriek eerder als schrikbeeld opgevoerd worden. Vrouwen moeten nu ‘voor zichzelf opkomen’, ze moeten ‘uitpraten’ wat hen dwars zit, en ‘eerlijk alles zeggen’ wat er in hen omgaat. Uit bovenstaand en vele andere adviezen blijkt dat vrouwen zich nog geen vijftien jaar geleden als volgt dienden te gedragen: zichzelf wegcijferen, offers brengen, en onverstoorbaar plichtsvervulling nastreven zonder veel woede of verdriet te mogen tonen. Een ander voorbeeld: ‘Een man van midden veertig was plotseling verliefd geworden op een meisje van nog geen achttien. Zijn vrouw heeft mij toen ettelijke wanhopige brieven geschreven. Ik heb haar geantwoord dat zij de situatie moedig onder ogen moest zien en het gedrag van haar man moest beschouwen als een tijdelijke afdwaling. Ik heb geschreven dat zij hem moest blijven liefhebben. Dat zij met alle middelen moest proberen hem voor zichzelf en zijn gezin terug te winnen. Ik heb haar gesmeekt geduld en begrip te tonen. En na een stille, heldhaftige strijd van bijna twee jaar heeft zij overwonnen. De man is naar zijn vrouw teruggekeerd en de
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
63 harmonie in het gezin is hersteld. Zo kan het ook in Uw geval gaan, als U datzelfde begrip, diezelfde liefde weet op te brengen. Dus: géén eisen, geen wetten, geen commando's, geen verwijten, geen ruzies. Wél: begrip, trouw, bewijzen van diepe genegenheid (...)’ (1962) Het contrast met de huidige adviezen is groot. Vrouwen mogen, of eigenlijk moeten veel eerder protesteren, ze moeten hun zelfstandigheid behouden, en zelfs een ‘gezond egoïsme’ hebben, ze mogen in geen geval ‘huisslavinnen’ zijn. Een vrouw die in 1950 klaagde over haar man die drinkt en tierend door het huis loopt krijgt te horen dat men ‘met begrip en liefde meer bereikt dan met ruzie’. In 1977 is bij een vergelijkbare klacht het advies: ‘Het wordt tijd dat U Uw mond opendoet en tot actie overgaat. Dit is geen leven. Uw huwelijk is mensonwaardig.’ De grens van wat te verdragen is is vooral voor vrouwen verschoven: situaties en verhoudingen waarvan vroeger gezegd zou worden ‘zo zijn mannen nu eenmaal, U moet zich er maar naar schikken’, worden nu beschouwd als ‘mensonwaardig’. Andere problemen en adviezen uit 1977: ‘Mijn man is zo bazig’; ‘U moet dat niet nemen. U moet op uw stuk staan.’ ‘Mijn man weet alles beter’; ‘Niet schikken; maar uitpraten van grieven, zo nodig onder deskundige begeleiding.’ ‘Mijn vriend wil steeds nummer één zijn’; ‘Komt u niet tot duidelijke afspraken, dan zult u voor uzelf moeten uitmaken of u binnen deze situatie kunt leven, of anders dat u beter een eind aan die relatie kan maken.’ (1977) Deze verandering is vrij recent. Nog in 1966 werd een vrouw die het geld verdiende terwijl haar man met veel plezier het huishouden deed het volgende geadviseerd: toon U zwakker, Uw man moet de leiding nemen, hij moet de kostwinner zijn: ‘(...) ik raad U dringend aan, Uw energie in te tomen (...) U moet uw man duidelijk maken dat hij de kostwinner is, dat het zijn taak is zijn gezin te onderhouden. Dat U, nu hij nog studeert, wel wilt meehelpen, doch tot op zekeren hoogte. Plof eens in elkaar, klaag maar eens overluid dat U niet meer kúnt. Barst eens in snikken uit. Hierdoor zal hij (...) zich van lieverlee gaan oprichten (...). Laat hém de leiding, hém de eer, de manneneer, hoe uw handen ook jeuken. U kunt hem 's avonds heus beter met een zoet lijntje en een goede kop koffie aan de studie zetten dan te gaan zitten werken om geld te verdienen. (...) Gaat U door op de huidige manier, ...dan
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
64 bent U over een jaar of wat een rasechte Kenau en uw man een zielig mislukte figuur die nooit meer iets presteert en die naar de pijpen van zijn vrouw danst.’ (1966) Een ander voorbeeld uit dat jaar: Een vrouw ‘wantrouwt’ haar man. Hij is vaak niet op zijn werk, hij komt 's avonds heel laat thuis en laat haar links liggen. ‘Doe, om te beginnen eens of het U allemaal niet meer zo interesseert. Vraag niet waar hij was, zoek geen toenadering, ook al snakt U naar een kus of een lief woord. Laat u niet verlokken tot een woordenwisseling. Als hij ruzie zoekt, haal dan de schouders op en trek U terug. Misschien zou het ook goed zijn, op te houden met werken. Uw man kàn namelijk het idee hebben dat U hem toch niet nodig hebt omdat U zelf verdient (...) Als er een andere vrouw in het spel is, zou het wel eens háár grote kracht kunnen zijn dat zij altijd thuis is. (...)’ (1966) Een vrouw schrijft Margriet dat haar man jaloers is op haar interessante werk. Geadviseerd wordt op te houden met werken: dat geeft hem minder aanleiding tot jaloezie: ‘U zegt nu wel dat uw man jaloers is op uw baan... maar dat is het niet alleen. Hij voelt zich, te laat, gekrenkt in zijn eigenwaarde. U verdient meer, bent maatschappelijk meer dan hij. U hebt wat bereikt en hij niet. Hij gaat m.i. bang worden voor het oordeel van de kinderen, straks; voor het oordeel van de omgeving, die heus wel weet hoe de zaken liggen (...).’ En dan luidt het advies: ‘het zou voor het gezin het beste zijn als U de moed bezat op te houden met werken.’ (1966) Het zou onjuist zijn als wij in deze voorbeelden slechts continuïteit zouden zien in de houding ten opzichte van vrouwen. Deze laatstgenoemde problemen uit 1966 kwamen eerder nauwelijks voor, omdat een nog geringer gedeelte van de getrouwde vrouwen in vroeger jaren werkte.7. De omslag in adviezen op dit gebied kwam in de jaren 1970-1971, aanvankelijk bij problemen die noch in de vraag noch in de adviezen als problemen rond de vrouwenemancipatie werden geduid, later met een direct beroep op de ideologie van de vrouwenemancipatie. Een klacht van een man uit 1970 kan als volgt samengevat worden. Mijn vrouw wil zonder mij op vakantie. Sinds jaar en dag is mijn vrouw lid van een vriendinnenclub, en nu hebben ze het idee gekregen om gezamenlijk op vakantie te
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
65 gaan. Zonder de mannen dus. Ze vindt het egoïstisch van mij om haar dat plezier te misgunnen. Het antwoord dat Margriet geeft bestaat uit twee oordelen: enerzijds is het feit dat Uw vrouw zonder U op vakantie wil niet zonder meer als egoïstisch te bestempelen, anderzijds mag dit niet ten koste van Uw gezamenlijke vakantie gaan. Ook een probleem zoals het bovenstaande kwam vóór de jaren zestig überhaupt niet voor, alleen al vanwege de geringe financiële ruimte die een niet werkende getrouwde vrouw tot haar beschikking had. Maar afgezien daarvan zou dit probleem toch nauwelijks in die vorm zijn voorgekomen gezien de toen heersende machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen. Wanneer vrouwen werkten moesten ze van Margriet, zoals we zagen, ermee ophouden als hun man daar moeite mee had. En ‘rechten’ konden aan het werken en zelf verdienen niet ontleend worden. Zo krijgt een meisje dat evenveel verdient als haar verloofde en ook wil betalen als ze samen uitgaan, het advies niet zo aan te dringen, en het heimelijk te doen: ‘Ik zou zeggen: begin er niet telkens over. Het irriteert hem blijkbaar nogal, en het is niet de moeite waard om er een echte ruzie over uit te lokken. Probeer er eens achter te komen of hij een bepaalde film of toneelstuk graag zou willen zien... en verras jij hem dan eens met de kaartjes (...) Rookt hij? Dan kun je, als jullie uitgaan, zorgen voor een pakje van “zijn” merk. Kortom, er zijn duizenden kleine verwennerijtjes waarmee je hem blij kunt maken, zonder dat het er duidelijk bovenop ligt dat ze zijn bedoeld als “iets terugdoen voor alles wat je voor me uitgeeft”. Daarom moet je vooral niet bij elke ontmoeting zoiets doen. Je moet het alleen doen als de gelegenheid zich voordoet.’ (1966) Vanaf begin jaren zeventig zijn het niet meer de wensen en gedragingen van mannen die centraal staan. De vanzelfsprekendheid waarmee vrouwen zich moesten voegen naar de levenswijze van hun echtgenoten is verdwenen en heeft plaatsgemaakt voor het streven aan de verlangens van beide partners recht te doen. ‘U en uw man maken samen de dienst uit.’ (1977) Een-meisje van 23 vraagt zich af of ze een egoïste is: ‘De verhouding met mijn vriend is prima, maar soms benauwt mij onze relatie toch doordat ik me zo vaak verplicht voel dingen te doen en te laten om mijn vriend niet teleur te stellen. Ik voel me af en toe onvrij in onze verhouding en ik vraag me
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
66 af of ik misschien een egoïste ben.’ (1977) ‘(...) Hoe zit het met de houding van je vriend? Een relatie die de uitgroei van één van de partners belemmert, kan nooit een goede en duurzame relatie zijn. Het is een gezond egoïsme, als je nu én in je huwelijk het recht vraagt jezelf zo volledig mogelijk te ontplooien.’ (1977) Dit advies staat in schril contrast met vroegere commentaren van Margriet waarin alleen al de behoefte om andere mensen te zien of andere dingen te doen dan wat man of vriend wilde, werd gediskwalificeerd als zelfzucht. Een meisje vraagt Margriet of ze nog met andere jongens mag omgaan nu ze verloofd is: ‘Als de enige grote liefde eens werkelijk je leven binnentreedt, dan zal al de rest ervoor wijken, en je zult je aan een enkele persoon hechten zonder nog naar anderen te talen. Of ik je verloofde een egoïst vind? Neen, hij is net als alle mannen: hij wil zijn liefste voor zich alleen. Jij bent egoïstisch, mijn kind. Je wilt H.'s liefde, en meteen de plezierige en je ijdelheid strelende bewondering van je vriendenschaar. Je kunt voor mijn part wel lid blijven van een paar clubs, maar als je echt om H. geeft en hij is zelf geen lid, dan dunkt me toch dat er aan die clubs niet veel meer voor je aan is (...).’ (1950) Het ‘recht op zelfontplooiing’ voor beide partners, wat dat ook moge betekenen, druist veelal in tegen oude huwelijksidealen van ‘volkomen samengaan’ en ‘innige harmonie’. Het huwelijksbeeld dat in de adviezen tot uiting komt is verschoven: het huwelijk heeft nu meer het karakter van een belangenstrijd gekregen. De raad aan vrouwen is in veel gevallen niet meer om zich te schikken omwille van de huiselijke harmonie (de ‘verstandigste zijn’, zoals dat toen heette); nu wordt geadviseerd zich niet in een hoek te laten drukken, en zo nodig ruzies te riskeren. Bij de vergelijking van de rubriek over de jaren heen zijn grote veranderingen te constateren in situaties die als problematisch of onverdraaglijk worden beschouwd binnen een verhouding. Een recente brief waarin een man Margriet schrijft over zijn huwelijksproblemen is hiervan een goed voorbeeld. ‘Mijn huwelijk dooft heel langzaam uit. We zijn beleefd en aardig en we geven elkaar cadeautjes met de kerst en op verjaardagen en toch ik weet het niet... We leven maar zo'n
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
67 beetje... ik kan niet zo goed praten met mijn vrouw... het rolt wel, maar er gebeurt niets... Ze weet geloof ik niet eens wat ik voel... En alles went, zeggen ze weleens, maar neem nou bv. het bed. Het is niet goed dat ik het zo zeg en u moet mijn naam maar niet vermelden maar we doen al jaren weinig of niets. Dat is toch niet gezond en weet u, het kan me niet eens veel schelen hoor, dat is toch allemaal maar onzin.’ (1974) Er blijkt een gevoel van onbehagen, maar het blijft vaag wat er aan de hand is. Hier wordt niet geklaagd over haar spilzucht, haar geflirt, haar gebrek aan volgzaamheid: gedrag dat in de jaren veertig en vijftig veelvuldig als oorzaak van moeilijkheden werd aangeduid. Het zijn problemen over het gevoel dat men niet zo goed met elkaar kan praten, over eenzaamheid, eentonigheid. Er blijft ook een grote onzekerheid of hij wel recht heeft tot klagen, of hij dat wel naar mag vinden. Met omzichtigheid wordt er gepraat over seksualiteit. Beschroomd wordt gemeld dat het daarmee slecht gesteld is, maar haastig wordt het weer teruggenomen: ‘alles went’, en ‘het kan me niet eens veel schelen’. Margriet neemt het probleem heel ernstig. Hoewel er geen sprake is van afkeurenswaardig gedrag, is zijn klacht op zichzelf reden voor serieuze aandacht. ‘Uw huwelijk loopt gevaar, maar is nog niet dood. Uw vrouw moet wakker geschud worden, ze is aan het indommelen... ze kan doorsudderen... uw huwelijk is vastgeroest... Onder alles door is de verveling, de sleur, de gewoonte, de saaiheid in uw huwelijk geslopen... Doorbreek de vanzelfsprekendheid, ga bv. op reis, ook al kan Bruin het niet trekken.’ Het advies om op reis te gaan ‘ook al kan Bruin het niet trekken’ zou in de jaren veertig en vijftig nooit gegeven zijn; dit gaat te veel in tegen de toen overheersende mening tot matiging en zuinigheid. Maar er is een nog veel belangrijker reden waarom men het bovenstaande advies in die jaren nooit zou kunnen vinden: het feit dat men hier het emotionele leven van de schrijvers primair stelt. Een huisvrouw die ‘eigenlijk’ vindt dat ze niets te klagen heeft over man, huis, en kinderen maar toch schrijft dat ze ‘vol onvrede en opstandigheid zit’ krijgt van Margriet ten antwoord: ‘Toon uw onvrede, uw opstandigheid, uw gevoel van gevangen zijn. Krop het niet op.’ (1974) Hoewel hier geen sprake is van duidelijke problemen worden haar klachten serieus genomen, en wordt ze niet gemaand tot een flink ‘kop op’. Naast deze verandering in adviezen heeft er in ‘Margriet Weet Raad’ ook
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
68 een verschuiving in problemen plaatsgevonden. Klachten van huisvrouwen betroffen in de jaren veertig en vijftig problemen als vermoeidheid door grote kinderlast en te weinig geld om rond te kunnen komen. Eind jaren zestig wordt het huishouden op zichzelf een probleem. In een in 1966 gehouden enquête verklaart bijna de helft van de vrouwen de huishouding vervelend, saai en eentonig te vinden. Een paar jaar later zijn het ‘identiteitsproblemen’ waarover huisvrouwen aan Margriet schrijven. Situaties worden nu als onhoudbaar gezien waar vroeger gesteld zou worden dat je eigenlijk niet veel te klagen hebt. Een vrouw schrijft Margriet in 1977 dat haar man ‘niet meer dan een kostganger’ is: ‘We leiden een volslagen eigen leven. Hij zorgt uitstekend voor mij en onze kinderen. Hij knapt allerhande klusjes op in huis, hij leest veel, is gek van klassieke muziek, hij is altijd bezig. Maar hij houdt zich overal buiten. Ieder van ons gaat zijn eigen gang. Als we honderd woorden - en de meeste zijn dan nog van mij - per week tegen elkaar zeggen, is dat veel. Ik eis toch niet teveel als ik een beetje aandacht voor mezelf en de kinderen vraag.’ Wat onzeker over haar eisen en verlangens wordt ze door Margriet gesterkt in haar gevoel van de ernst van de situatie. Gevoelens worden ook niet meer beoordeeld naar deugdzaamheid, flinkheid en plichtsbetrachting, zoals dat in de jaren veertig en vijftig het geval was. ‘Mijn verloofde is piloot en dat geeft mij zorgen,’ schrijft een vrouw in 1954 aan Margriet. In het antwoord wordt haar voorgeschreven wat het juiste gedrag en gevoel in haar situatie is. ‘De liefde van een vrouw die trouwt met iemand die een zogezegd gevaarlijk beroep uitoefent, moet zo groot zijn dat zij angst en bezorgdheid om eigen toekomst uitschakelt, om zich alleen toe te leggen op haar taak als zorgende echtgenote en moeder. Het zal niet altijd even gemakkelijk zijn en de angst om hem die zij liefheeft zal wel eens op komen duiken, maar daar mag zij nooit uiting aan geven (...). Ga met hem de weg die hij zich gekozen heeft. (...) Men moet de man die men werkelijk liefheeft het werk laten doen, dat hij zelf gekozen heeft. Men moet hem niet achtervolgen met angstvisioenen en klaagliederen, maar moet belang stellen in zijn werk en zijn idealen delen.’ (1954) Een zeemansvrouw die klaagt over eenzaamheid wordt op dezelfde manier toegesproken: ‘Een vrouw die werkelijk liefheeft
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
69 kan alles (...). Wees trots op uw zeeman, want mensen van de marine en van de Koopvaardij dat zijn kérels. Hou van uw zeeman, verlang naar hem,’ (en dan neemt de nuchterheid weer de boventoon) ‘doch laat dit niet uitgroeien tot iets ziekelijks.’ (1954) Op ‘het verdriet van een zeemansvrouw’ uit 1977 wordt anders gereageerd: gevoel van eenzaamheid wordt niet streng de kop ingedrukt, maar is begrijpelijk, invoelbaar: ‘Vrouwen van zeelieden hebben geen gemakkelijk leven, zeker niet als ze zich niet gerealiseerd hebben wat het betekent dat haar man soms maandenlang van huis is. U kunt er natuurlijk met uw man over praten, of hij wil proberen een baan op de wal te vinden. Maar dan moet u wel goed beseffen wat u van hem vraagt. (...)’ (1977) Er wordt minder voorgeschreven, minder veroordeeld en meer begrepen. De grenzen tussen goed en kwaad worden niet meer scherp getrokken; er wordt ook niet meer gesproken in termen van kwaad en zonde, het is de taal van de ‘problemen’ geworden. ‘Ik ben bijna een jaar getrouwd met een erg lieve man, maar ik ben smoorverliefd geworden op een ander,’ schrijft een vrouw in 1977. ‘Ik heb alles aan mijn man verteld en samen piekeren we over een oplossing. Ik vind mezelf ontzettend slecht.’ ‘Dat u slecht zou zijn, moet u maar uit uw hoofd zetten. Dat is onzin. U bent toevallig tegen een andere man opgelopen, die om de een of andere reden grote indruk op u gemaakt heeft. Dat kan iedereen overkomen. Met slechtheid heeft dat niets te maken. Bovendien hebt u alles aan uw man verteld, dus van stiekum gedoe is hier ook geen sprake. Het gaat er nu maar om, of u de situatie, waarin u verzeild bent geraakt, kunt overzien (...)’ (1977) De stelligheid van het vroegere advies ‘blijf je man trouw’ is verdwenen. Er is een probleem dat door zorgvuldig overwegen het hoofd kan worden geboden. Waar vroeger ten sterkste zou worden aangeraden om het vooral niet te vertellen, wordt nu overleg en uitpraten als remedie gezien. Een vrouw schrijft Margriet dat haar man een tijdje geleden een verhouding had met een vrouwelijke collega op kantoor. Hij heeft haar verzekerd dat het nu over is, helemaal voorbij, niet meer over praten. Ze kan er echter niet overheen komen. Er ‘niet meer over praten’ lijkt Margriet niet
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
70 zo'n gelukkige oplossing. ‘Alleen door er wel over te praten, kunt u tot het inzicht komen dat de verhouding van voorbijgaande aard is geweest en dat alles tussen u beiden weer in orde is. Als er niet eerlijk en openhartig gepraat wordt, blijft in u die angel van de twijfel zitten (...)’ (1977) Het optimisme van de rationaliteit klinkt door in dit advies: de gedachte dat het bespreken van problemen het begrip van, en daarmee voor elkaar vergroot en dat dit een betere beheersing van emoties met zich meebrengt (en dan niet beheersing in de zin van ‘onderdrukken’, zoals de teneur van de adviezen in de jaren veertig en vijftig was, maar in de betekenis van ‘meester zijn’, van evenwichtig kunnen hanteren). Er is sprake van een vermindering van de angstigheid die goed vervat is in spreekwijzen als: ‘maak geen slapende honden wakker’ en ‘wat niet weet wat niet deert’. Nu klinkt veel meer de gedachte door dat wat onbesproken blijft gaat ‘zweren’ of ‘rotten’, en dat het juist deert als je niet precies weet wat er aan schort. Veranderingen in toon en inhoud van de adviezen over huwelijksproblemen, die in de verschillende jaren gegeven worden, vallen direct op. Daardoor kan men makkelijk het feit over het hoofd zien dat er ook fundamentele overeenkomsten zijn door de jaren heen. Nog altijd worden huwelijk en gezin beschouwd als belangrijke idealen. Nog steeds heet het dat aan liefde boven geld de voorkeur gegeven moet worden. Liefde dan wel in de zin van een goede (huwelijks) verhouding, niet in die van gepassioneerde liefdesavonturen: de verhouding met de partner verdient voorrang boven ‘slippertjes’. Als het gaat om een keuze in loyaliteit tussen partner en andere mensen als ouders en vrienden, dient er voor de partner gekozen te worden. Maar het niet naleven van dit patroon wordt tegenwoordig minder ‘erg’ gevonden: er is meer ruimte gekomen voor alternatieven. Een meisje vraagt in 1954 of ze moet trouwen met een man die beslist geen kinderen wil. Margriet: ‘Dat is immoreel. Een huwelijk waarbij overeengekomen wordt dat er geen kinderen uit zullen voortkomen is een ongezond iets.’ In een brief uit 1958 vraagt een meisje wanhopig of ze haar verloving moet verbreken nu ze heeft ontdekt dat ze geen kinderen kan krijgen. Margriet: ‘Vertel je verloofde de hele waarheid (...). Als men geen moeder worden kan, staan er voor een vrouw en voor een man nog zoveel wegen open om aan anderen liefde, genegenheid, offervaardigheid en geluk te
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
71
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
72 geven. Een vrouw zonder kinderen: zij moet haar lot aanvaarden. Zij mag niet treuren, niet klagen om hetgeen zij niet hebben kan. Zij moet gelukkig zijn om hetgeen zij heeft.’ (1958) Het is een treurig lot dat ze, zoals alle rampen in het leven, heeft te aanvaarden. De teneur in de jaren zeventig is veranderd: ook zonder kinderen kan een huwelijk ‘fijn’ zijn en ook zonder huwelijk kun je als vrouw een zinvol leven leiden. Er zijn alternatieven mogelijk geworden naast het monogame huwelijk, en er is sprake van een grotere tolerantie tegenover gevoelens die met de moraal van het monogame huwelijk strijdig zijn. Een goed voorbeeld is te vinden in een advies dat in 1974 aan een verliefde en ‘overspelige’ getrouwde vrouw wordt gegeven: ‘Toch zou het kunnen: als beide partners hun emoties kunnen scheiden van hun verantwoordelijkheden en andere gevoelens. Als ze niet té blind verliefd op elkaar worden. als hun eigen huwelijk in orde is, zodat ze de ander niet hoeven te gebruiken als troost en noodoplossing, als ze blijven beseffen dat het eigen huwelijk en het eigen gezin voorrang hebben, als ze kostbare verworvenheden niet opzij zetten voor dat nieuwe, heerlijke, vaak tijdelijke egoïstische gevoel van verliefdheid, als ze beseffen dat een verhouding gemakkelijker is dan een huwelijk, als ze eerlijk blijven, ook tegenover zichzelf, en zo zijn er nog wel een stuk of tien andere alsen. Moeilijk hoor, maar wat u doet is uw beslissing. Het is de gemakkelijkste zaak van de wereld om zomaar met een ander het bed in te stappen, als u maar beseft dat het daarna pas begint. Wat zet u op het spel? Wat is de winst, wat wordt de pijn? Ik gun u uw verliefdheid helemaal, en op zich kan ik daar niets verkeerds in zien, maar ik moet u heel sterk aanraden om veel en rustig over de eventuele consequenties na te denken.’ (1974) Hier wordt niet meer bij voorbaat voorgeschreven en veroordeeld. Maar het is zeker niet zo dat alles toegestaan is: de grenzen waarbinnen men ‘eigen beslissingen’ mag nemen zijn tamelijk nauw omschreven. Dit voorbeeld laat ook iets anders duidelijk zien: het afnemen van externe dwang gaat samen met een sterker beroep op het eigen verstand en het eigen verantwoordelijkheidsgevoel.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
73
Zedelijkheid en zuinigheid In de jaren veertig en vijftig waren het vooral externe maatregelen, expliciete verboden, die nodig werden geacht om het juiste pad te houden, of liever weer te vinden. Het belang van externe dwang werd in de naoorlogse jaren waarin men zich grote zorgen maakte om het ‘zedelijk verval’ nadrukkelijk naar voren gebracht. ‘Juist omdat de zeden nu losser zijn en er meer vertier en amusementsgelegenheden zijn, heeft de jeugd het zwaarder dan voorheen,’ schrijft Margriet in 1950 aan een jongeman die klaagt over de verdorvenheid van de moderne jeugd. ‘En dat er gefaald wordt, daaraan heeft de “moderne opvoedingsmethode” geen schuld, zoals u zegt, maar wij, de ouderen, die geen beter voorbeeld geven en niet beter zorgen dat de jeugd niet aan zoveel gevaren blootstaat. U hebt het over films... ik geef toe, er is teveel filmbezoek, maar waar blijven de goede films met morele ondergrond, waar blijft de strenge filmkeuring? En die beeldromans... dat gif in drukvorm... waarom worden de uitgave en verkoop ervan niet kort en goed verboden? Waarom zijn wij zo laks dat wij dit dulden (...). Waarom trekken wij niet te velde tegen verderfelijke lectuur? (...)’ (1950) ‘Ik heb in trein, tram en overal elders wel eens jongemannen hun visie over verkeering, verloving, huwelijk hooren verkondigen. En ik ben tot ontstellende conclusies gekomen, waarover ik hier maar niet lang zal uitweiden. Je praat over zedenbederf der vrouw, helaas kunnen we beter praten over algemeen zedenbederf. Dát is een van de grootste naweeën van de oorlog en er zal heel wat apostelwerk moeten worden gedaan, eer het zedelijk peil weer eenigszins verbetert (...)’ (1946) Margriet neemt vrouwen enigszins in bescherming tegen de veelvuldige aantijging dat zij verantwoordelijk zijn voor de algehele zedenverwildering. ‘Er zijn meisjes genoeg die zich niet opmaken, niet roken, en zich niet aanstellen (...)’ (1950) ‘(...) De zedeloosheid is angstwekkend toegenomen, maar of dat nu enkel aan de kledij en de manieren van de jonge vrouwen ligt (zoals u beweert), ja dat weet ik nog niet zo precies. Hoe vindt U dan de houding van de tegenwoordige jonge mannen, die maar van allerlei eisen, en voor niets terugdeinzen om hun zin te krijgen? De morele inzinking die de
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
74 wereld thans meemaakt is te wijten aan de bandeloosheid door oorlog en bezetting veroorzaakt. Na een oorlog volgt er telkens een periode van geweldig zedelijk verval. Wij zitten er nu midden in, en zien bijna geen uitweg. Toch zal die eens komen (...)’ (1950) Wat het zedenbederf nu precies inhoudt wordt niet nader uiteengezet, maar de stellige indruk wordt gewekt van slechtheid en gevaar. Diezelfde toon van agressieve angstigheid blijft kenmerkend voor de wijze waarop tot in de jaren zestig over seksualiteit wordt gesproken, evenals het gebrek aan specificering van de gedragingen die in het geding zijn. ‘Wij, drie tieners, vinden Brigitte Bardot vies en pervers en wij begrijpen niet wat volwassenen aan dergelijke vertoningen hebben. Men houdt ons altijd voor dat de jeugd zo slecht en zo verdorven is, maar welke voorbeelden geven volwassenen ons? Zij confronteren ons geregeld met films en stukken waarin het allerlaagste gedemonstreerd wordt. Vele mensen vinden die Brigitte beeldschoon, nou wij niet hoor. En heel wat jongeren zijn precies van dezelfde mening als wij. En wij vragen u namens al deze jongeren, deze protestbrief te plaatsen. Laat men alsjeblieft ophouden met die opwindende, voor zovelen verderfelijke films. Laat men ons liever goede films voorzetten, films die gaan over het leven van vooraanstaande en edele mensen die werkelijk iets groots gepresteerd hebben in het leven. Wij, jongeren, hebben schoon genoeg van Brigitte Bardot en consorten (...)’ (1962) Er is een vaste fasering in de handelingen die toegestaan zijn op dit gevaarlijke gebied. ‘Ik geloof, m'n lieve kind, dat jij niet helemaal eerlijk tegenover jezelf èn je vriendje staat. Je beweert in je brief uitdrukkelijk, jullie relatie uitsluitend als vriendschap en niet als verkering te zien. Maar als de jongen je dan bij het afscheid een kusje wil geven, tja... dan laat je dat, zacht uitgedrukt, toe. (...) Je kunt twee dingen doen: hem zeggen dat het voor jou uitsluitend vriendschap is, maar dan ook onherroepelijk niet meer toestaan dat hij je kust; ofwel erkennen dat ook hij meer voor jou is gaan betekenen en hem vragen jullie wederzijdse liefde te respecteren en... zuiver te houden. Doe een beroep op zijn geweten, wijs hem op de gevaren die kunnen ontstaan wanneer hij zich niet wat intoomt.’ (1966) Nu was vrijen natuurlijk ook riskanter in de jaren waarin voorbehoedmiddelen nog niet algemeen waren geaccepteerd.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
75 Maar de dreiging ging verder dan dat ‘gevaar’ alleen. De antwoorden zijn steeds in een sfeer van onduidelijk, maar onafwendbaar onheil, en van slechtheid, zonde en kwaad: ‘Jij weet drommels goed dat je fout bent geweest, juf! Alles eerlijk aan moeder opbiechten (...). Wees een volgende maal wat voorzichtiger en maak liever je huiswerk inplaats van met jongens over straat te slieren of nog erger.’ (1966) De grotere openheid waarmee de laatste jaren over seksualiteit wordt gesproken is, zoals gezegd, het eerste dat opvalt bij vergelijking van veertig jaren ‘Margriet Weet Raad’. Maar de grotere bespreekbaarheid van seksualiteit toont zich ook op andere manieren. Een tendens die we reeds op andere gebieden constateerden, namelijk het feit dat gewone, dagelijkse situaties in grotere mate dan voorheen als problematisch of onverdraaglijk worden beschouwd, doet zich ook voor op het gebied van de seksualiteit. Het waren vroeger uitzonderlijke situaties of duidelijke ‘regelovertredingen’ waarover mensen klaagden; nu worden als probleem aangegeven de grote ‘grijsheid’: ‘Ons huwelijk is zo grijs geworden. We werken allebei hard en zien elkaar alleen 's avonds en in de weekends, en dat is nu juist het probleem. Ik beschouw mezelf als een normale vrouw, maar ik vraag me af wat er met mij of met mijn man aan de hand is. Als we in bed liggen, kan ik soms erg naar hem verlangen, maar hij geeft, bij wijze van spreken, taal noch teken. Hij valt meteen in slaap, of hij geeft te kennen dat hij veel te moe is (...). Ik heb de indruk dat hij gewoon niet wil (...)’ (1977) De wijze waarop over seksualiteit gepraat wordt is veel opener geworden. Op dit probleem wordt door Margriet uitvoerig ingegaan. Ze stelt onder meer dat ‘Uit een recent onderzoek is gebleken, dat ongeveer de helft van de echtparen in Nederland te kampen heeft met een verminderde of zelfs geheel verdwenen seksuele belangstelling.’ In 1970 komt er een stroom van brieven binnen op een ‘probleem van de week’ waarin een meisje zich erover beklaagt dat zoveel jongens na een avondje uit direct met haar naar bed willen. De reacties op dit probleem werden verdeeld in voor- en tegenstanders van het ‘naar bed gaan na een avondje uit’. Uit de reacties van de tegenstanders: ‘hoe is het mogelijk dat je jezelf en je partner zo verlaagt. Nooit is bij mij de gedachte opgekomen om zo
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
76 onbeschoft en asociaal te werk te gaan’. Het geluid van de voorstanders is nieuw voor deze rubriek: ‘gewoon doen als je daar behoefte aan hebt, want het is gewoon fijn’; en iets hoogdravender: sex is niet meer gericht op voortplanting, maar op het beleven van lusten en wederzijdse gevoelens, en of deze gevoelens kortstondig of langdurig zijn, maakt niets uit. Het contrast met enkele jaren terug is groot. ‘(...) 't is meer dan dwaas, dat die jongens bijna allemaal verwachten voor het “thuisbrengen” een beloning te krijgen in de vorm van een zoenpartijtje, terwijl er van verliefdheid zelfs nog geen sprake is. Laat maar stil plagen, die zogenaamde vriendinnen van je; wéés maar “stijf” en “flauw” en wat ze nog méér vinden. Dat duidt tenminste op méér waardigheid dan al die jongens en meisjes bij elkaar bezitten en het zal je vroeg of laat zeker ook het respect en de genegenheid van een serieuze jongeman opleveren.’ (1966) Begin jaren zestig hoorde seksualiteit niet langer meer tot het gebied van het ‘onuitspreekbare’. Verhullende aanduidingen veranderden in klinische aandacht voor de technische details van zwangerschap, en het voorkomen ervan. Van de andere taboes rondom de seksualiteit werden daarna geleidelijk achtereenvolgens bespreekbaar: frigiditeit en impotentie, homoseksualiteit en pedofilie; het taboe waar Margriet nu over aarzelt is incest. Niet alleen het feit dat seksualiteit tot het gebied van het ‘onuitspreekbare’ behoorde was kenmerkend voor de jaren veertig en vijftig. Nog typerender voor die jaren was misschien nog het overheersen van de gedachte dat in de omgang tussen de geslachten vaste regels strikt in acht genomen dienden te worden. Het overtreden van die regels is riskant, de overtreders zijn, zoals we reeds zagen, moreel verwerpelijke wezens. ‘Ja: slecht, minderwaardig en nog veel meer noem ik een dergelijke handelwijze, en ik raad je heel ernstig aan je gedrag te wijzigen anders loop je het gevaar dat je je ontwikkelt tot een van die vrouwen die er een sport van maken alle mannen die zij ontmoeten voor zich te winnen, en aan zich te binden, met voorbijzien van alle normen van degelijkheid en zedelijkheid (...) Het spelletje dat jij speelt is even dom als gevaarlijk.’ (1954) Dat het overtreden van gedragsregels zo gevaarlijk wordt gevonden hangt samen met het voortdurend besef van gevaren
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
77
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
78
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
79 van armoede, ziekte en ongeluk; dit besef lijkt groter dan in de jaren zestig en zeventig. Daartegen helpt alleen maar flinkheid en plichtsbetrachting. Een deel van de problemen hield verband met de oorlog: ‘Je kreeg bericht dat je verloofde gewond raakte in Indië. Je mag niet wanhopen voordat je een officieel bericht hebt gekregen. Mocht je hem werkelijk verloren hebben, probeer dan moedig en flink te zijn en je verlies waardig te dragen. Er worden zoveel offers van ons, vrouwen, gevraagd, maar dergelijke offers zijn nooit tevergeefs. Hart en geest worden door beproevingen vaak gestaald. En deze tijden, die zoveel moeilijkheden van allerlei aard met zich meebrengen, zullen eens hun vruchten afwerpen. (...)’ (1942) ‘Weg die tranen, hoofdje recht, en moedig aanvaarden het leed dat over je komt. Je bent jong... het leven lacht je toe... Lach terug, zelfs al doet je hartje zeer.’ (1942) ‘Laat je niet terneerslaan, wees geen geknakte lelie, maar een fiere loot van onzen gezonden Nederlandschen stam. Verzet je tegen je verdriet, door te proberen iets voor anderen te doen. Er zijn immers zoovelen die er veel en veel erger aan toe zijn dan jij (...)’ (1946) ‘Het leven is moeilijk, maar ieder onzer heeft een taak, een plicht tegenover zichzelf, tegenover den medemensch en tegenover God. Aan die plicht mag men zich nooit onttrekken, want juist het vervullen van dien plicht schenkt inhoud en schoonheid aan het leven. (...)’ (1946) Maar een groot deel van de problemen hield ook verband met de schaarste en de angst om ‘af te zakken’. Het leven wordt in de jaren veertig en vijftig in ‘Margriet Weet Raad’ beschreven als ‘een kwestie van rijden en omzien, van aanpassen en uitkijken’. Soberheid en zuinigheid worden niet alleen als bittere noodzaak gezien, maar vooral ook als belangrijke deugden. Een groot aantal brieven uit deze jaren bevat klachten over spilzucht: ‘Margriet, waarom is het nu nodig dat onze vrouwen en meisjes... dure likeurtjes drinken en gebakjes eten?’ Over de gevolgen van de invoering van automatieken: ‘U kent die dingen wel: allemaal kleine vakjes waarin croquetjes liggen, en taartjes en rolletjes zuurtjes e.d. en die men ter plaatse verorberen kan, mits een geldstuk in de gleuf wordt gestopt. Nu is mij opgevallen dat op ieder uur van de dag deze automatieks uitstekend bezocht worden... allemaal vrouwen, soms met kleine kinderen. Ze staan dan
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
80 gemoedelijk worstjes of croquetjes te eten waar ze minstens een kwartje per stuk voor moeten betalen... ze zouden ettelijke kwartjes per week sparen als zij niet toegaven aan hun lekkere honger.’ (1954) De spilzucht en luxeneigingen van vrouwen is veel mannen een doorn in het oog. ‘En als het nog maar bij tramkaarten en extra kopjes koffie bleef, ... maar hoeveel huisvrouwen bezwijken niet voor een of ander modesnufje, dat zij eigenlijk wel ontberen kunnen, of voor een kleedje, een lampje, een couponnetje stof, dat misschien wel voordelig aangeboden wordt, maar dat zij toch niet direct nodig hebben. ...Men steekt zich nog liever in schulden dan alles kalm en meer volgens de staat van zijn portemonnaie af te doen.’ (1954) Schraalheid en karigheid: dat is het beeld dat men krijgt over het leven in de jaren veertig en vijftig uit al deze terugkerende aanmaningen tot zuinigheid, sparen en matiging. Voor ons nu lijken de oorlogsjaren in ‘Margriet Weet Raad’ hierbij slechts van een betrekkelijke uitzonderlijkheid: net als voor en na de oorlog staan de problemen en adviezen tijdens de oorlog in het teken van schaarste, maar dan van veel nijpender gebrek. Er is een iets grotere preoccupatie te merken met de bereiding van voedsel en met lichaamsverzorging (veel adviezen betreffen de bestrijding van luizen die eufemistisch worden omschreven als ‘Levende onreinheid op het hoofd’). Enige voor die tijd specifieke tekorten worden aan de lijst van de al bestaande toegevoegd: gebrek aan zeep, aan vetten, aan tabak, aan zeemlappen, aan textiel.8.. Het fundamentele gevoel van beperktheid en begrensdheid komt ook op een ander gebied in Margriet Weet Raad tot uiting. In de naoorlogse jaren bestond bij velen de vrees dat het land te vol zou worden en zijn inwoners te weinig levensmogelijkheden kon bieden. Mensen die aarzelen of ze de stap wel zullen wagen worden door Margriet herhaaldelijk aangespoord te emigreren: ‘Beste Mevrouw, het is een bittere waarheid dat ons land te klein is om al de inwoners een goede toekomst te verzekeren. Voor hen, die pioniersbloed in zich hebben, die vooruitstrevend zijn en van aanpakken weten, is de aangewezen weg: emigratie. Het is hun enige kans om niet ten onder te gaan in een land dat geen uitbreidingsmogelijkheden meer biedt (...)’ (1950) Eind jaren vijftig komen problemen rond emigratie (kan ik mijn ouders achterlaten?
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
81 moet ik mijn verloofde volgen?) niet meer voor in de rubriek.9. In de loop van de jaren vijftig verdwijnt langzamerhand de vroeger bij herhaling uitgesproken overtuiging dat bepaalde vormen van materieel gebrek nu eenmaal bij het leven horen. Materiële problemen betreffen dan ook niet meer elementaire voorzieningen als voedsel en kleding. Wel blijven in die jaren financiële problemen bestaan, zoals bijvoorbeeld over kostgeld. De meeste gezinsbudgetten waren zo krap bemeten dat iets extra's gauw een te grote belasting betekende, zoals inwonenden, logés, of - eind jaren vijftig - televisiebezoek: ‘Mijn buren komen steeds op televisiebezoek. En zij verwachten iets meer dan de uitzending alleen. Er moet thee en/of koffie komen met natuurlijk 'n paar koekjes en op de zaterdag een extra tractatie. Nog nooit heeft een van de vier gasten ook maar een enkel onsje koekjes of chocolaadjes meegebracht, zelfs nog geen lolly voor de kinderen. Ze hebben dus twee maal per week een gratis prettige avond plus gratis consumpties. Is er geen middel om die mensen wat “televisie-manieren” te leren?’ (1958) Ondanks het feit dat het getob over geld niet verdwijnt, is de welvaartstoename de tweede helft jaren vijftig duidelijk merkbaar in de rubriek. Maar de ‘nieuwe welstand’ geeft ook weer nieuwe problemen: ‘We waren vroeger eenvoudige mensen, die eenvoudig leefden in een eenvoudig gemeubileerd huis. Sinds 6 jaar is er gekomen: een kamer ameublement, kleden, bedden, dekens, elektrische wasmachine, stofzuiger, bromfietsen voor vader en moeder, radio, televisie. Op afbetaling. Reken dus maar uit wat er iedere week af moet voor de afbetaling. (...)’ (1958) Margriet: ‘Jullie gezin is een voorbeeld van een familie die aan eigen welstand ten onder dreigt te gaan.’ De angstigheid om af te zakken naar een lager welstandsniveau wordt misschien nog overtroffen door de bezorgdheid om daling van het zedelijk peil. Pas de laatste jaren is de beklemmende zorg om de ‘zedelijkheid’ in ‘Margriet Weet Raad’ verdwenen, en heeft plaats gemaakt voor de (misschien wel even benauwende) zorg om het ‘bewust’ en ‘zelfstandig’ handelen. Maar in 1966 waren het in ‘Margriet Weet Raad’ nog vooral de normen van anderen, en niet in de eerste plaats het eigen geweten, die richtinggevend moesten zijn voor doen en laten. Zo schrijft een vrouw in 1966 over haar gezellige vriendenkring, een groepje echtparen dat veel onderling
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
82
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
83 contact heeft: ze passen op elkaars kinderen, gaan samen uit, soms met zijn allen, soms twee aan twee, al naar gelang de interessen. ‘Ik bezweer U, Margriet, dat er van ongezonde verhoudingen in dit kringetje geen sprake is en dat niemand van ons ooit ten opzichte van zijn/haar partner wantrouwen koestert als hij/zij zo'n avond of middag met andermans wederhelft uitgaat.’ Ondanks hun eerzame bedoelingen en onberispelijk gedrag wordt er over hun geroddeld. ‘Moeten wij met ons zuiver geweten, ons storen aan zulke gemene achterklap? Moeten wij ons door een stel kwaadsprekers de wét laten voorschrijven?’ ‘Inderdaad’, antwoordt Margriet, ‘omdat iedereen altijd en overal zelfs de schijn moet vermijden. Ga liever met uw bloedeigen man op stap, al vindt hij andere dingen leuk dan u’ (1966).
De psychologisering van de adviezen Vier jaar later zou een dergelijk advies in ‘Margriet Weet Raad’ nooit meer gegeven worden. Trekt u zich niets aan van die bemoeiallen; als u weet dat uw eigen geweten zuiver is, is er niets aan de hand, dat is de teneur van de antwoorden geworden. Een goed voorbeeld is het antwoord aan een vrouw in 1977 die Margriet schrijft dat ze vaak gaat ‘stappen’ met haar vriendinnen als haar man weg is; ‘soms ontstaan er flirtpartijen waar ik me dan erg schuldig over voel.’ Het advies luidt nu niet om het contact met andere mannen te mijden zoals dat in de jaren veertig en vijftig strikt werd opgelegd aan vrouwen wier mannen afwezig waren, en zoals ook nog in bovenstaand advies uit 1966 werd aangeraden. In contact komen met andere mannen is niet iets om je druk over te maken, schrijft Margriet in 1977, maar als zo'n avond uitdraait op een flirtpartij en u gaat zich er schuldig over voelen, dan weet u zelf het beste wat er mis is. De adviezen zijn veel ‘psychologischer’ geworden. Er wordt niet meer volstaan met het aangeven van het ‘passend gedrag’ in de voorgelegde situaties. Een weduwe schrijft dat ze verliefd is op een man die wel met haar wil vrijen maar niet in het huwelijk wil treden. Het antwoord is niet meer de waarschuwing: ‘pas op voor deze minne profiteur’, maar de raad om na te gaan wat ze met deze
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
84 verhouding wil: als u die relatie zo wilt handhaven dan is er niets aan de hand. In plaats van een rechtstreeks advies krijgen de huidige brievenschrijvers in veel gevallen een aantal psychologische vragen ten antwoord.10. Een getrouwde vrouw die schrijft dat ze verliefd is op een ander wordt niet gemaand om haar man trouw te blijven; Margriet vraagt zich af of ze niet veel te jong getrouwd is. Ook een andere vrouw die Margriet het probleem voorlegt dat ze moet kiezen tussen haar man (die zich begraven heeft in zijn werk en koel en afstandelijk is tegen haar) en haar vriend (met wie ze wél contact heeft) krijgt geen duidelijke richtlijnen voor gedrag, maar een hele reeks psychologische vragen: ‘(...) Wat is uw huwelijk nog waard? Houdt u nog van uw man, of niet? En omgekeerd: houdt hij nog van u? Is uw huwelijk in feite gebroken en is scheiding een kwestie van tijd? Ik weet het niet, u kúnt het te weten komen. U zult tot een zelfonderzoek moeten komen en in ieder geval openhartig moeten praten met uw man. Dan komen vanzelf nog meer vragen: uw man kiest voor zijn werk, maar waarom? Koestert hij een wrok tegen u, of niet? Hoeveel moeite heeft hij er zelf voor over om uw huwelijk te redden? (...) Waarom bent u die relatie aangegaan met die vriend? Was u verliefd? Of wilde u uw man “straffen”? Verveelde u zich? Hoe zat het met de seksuele verhouding met uw man en hoe ging u met uw vriend om? Wat heeft u uw vriend zelf te bieden? Voelt u zich door de omstandigheden alleen bang en schuldig? Zou u met hem willen trouwen of samenwonen? En hoe zit het met de kinderen? Hebben die ook een stem in het kapittel? Zou u uw vriend helemaal laten schieten, als uw man wat meer aandacht voor u toonde? Op al die vragen moet een antwoord komen. Desnoods schrijft u ze op en werkt ze stuk voor stuk af. Op die manier krijgt u een helder inzicht in de tweeslachtige situatie waarin u verzeild bent geraakt. De antwoorden zullen u tot een afdoende beslissing moeten brengen.’ (1977) Op de klacht van een vrouw over de bezitsdrang van haar vriend, die, net als haar eerste man, razend jaloers is, vraagt Margriet zich allereerst af of ze niet jaloerse mannen aantrekt, of dat ze, zonder het zichzelf bewust te zijn, reden geeft tot jaloezie. En dan adviseert ze vervolgens: ‘Denk rustig na. Wik en weeg alles, maar ga niet in op de eisen van uw vriend, die veel te ver gaan (...)’ (1977)
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
85 Tegelijk met het ‘advies van de jaren zeventig’: wik en weeg en beslis zelf, geeft Margriet nog een advies dat geheel anders is dan in de jaren veertig en vijftig werd gegeven: het is niet meer de raad om je maar neer te leggen bij de eisen van je man, die, net als alle andere mannen, zijn vrouw nu eenmaal helemaal voor zichzelf wil hebben; het is nu heel belangrijk dat een vrouw haar vrijheid behoudt. De veranderingen in adviezen die zich tussen de jaren veertig en vijftig en de huidige tijd hebben afgespeeld, zouden getypeerd kunnen worden als de ontwikkeling van ‘gemoraliseer’ tot ‘gepsychologiseer’. Er wordt niet meer meteen geoordeeld en veroordeeld. De situatie wordt eerst ‘in een rustig perspectief geplaatst’ (1977). Hiertoe worden allerlei psychologische vragen gesteld, om mensen ook hun eigen aandeel te laten zien in de (problematische) verhoudingen die ze met anderen hebben. Een vrouw die in 1974 klaagt over de ontrouw van haar man krijgt ten antwoord: ‘Bent U in Uw huwelijk wel zelfstandig genoeg? Of toont U aan Uw man een overgrote afhankelijkheid?’ Een vrouw vraagt zich gekweld af of ze haar man nog kan vertrouwen nu ze heeft ontdekt dat hij een verhouding heeft gehad met een andere vrouw. In Margriets antwoord wordt niet gesproken over slechtheid of schuld, er wordt ook niet gemaand tot een ‘vergeven en vergeten’. In plaats daarvan worden allerlei mogelijke gevoelens van beide partners nagegaan. Onder meer vraagt Margriet zich af of de brievenschrijfster wel voldoende zelfvertrouwen heeft en zichzelf eigenlijk wel accepteert (1977). ‘Ik heb mijn vrouw niets meer te zeggen, we zijn uit elkaar gegroeid. Ben ik een schooier?’ vraagt een man zich af in 1974. Margriet: ‘Heeft U last van uw vrouw of van uzelf?’ Een hardwerkende man schrijft Margriet dat zijn vrouw met een ander is verdwenen. ‘Bent u niet teveel geconcentreerd geweest op uw werk, uw zakelijke plichten,’ vraagt Margriet hem in haar antwoord, ‘zonder dat u voldoende aandacht hebt besteed aan uw vrouw, haar verlangens, haar behoeften?’ (1977) Het grote verschil met vroeger jaren is niet alleen gelegen in het feit dat hier niet van een grof staaltje van plichtsverzaking wordt gesproken. Ook de verschuiving in de machtsverhouding
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
86 tussen mannen en vrouwen laat zich aan dit conflict goed aflezen: het is een man die er op wordt gewezen dat aan de verlangens van zijn vrouw misschien niet voldoende recht is gedaan. Er wordt minder volstaan met directe praktische adviezen; nu wordt ook naar de oorzaak van het probleem gezocht. Een vrouw die klaagt over grote moeheid krijgt niet alleen het advies om het rustiger aan te doen, haar wordt allereerst gevraagd of ze niet te veel hooi op haar vork heeft genomen omdat ze bang is om te piekeren. Er wordt minder veroordeeld. Een vrouw schrijft Margriet over de moeder van haar dochters vriendinnetje, een ‘slons van een moeder’, die haar kind verwaarloost. ‘A-socialiteit is geen kwestie van schuld maar veel meer van grote kwetsbaarheid,’ stelt Margriet in haar antwoord. Er wordt niet meer gepraat in termen van zonde, schuld of moreel tekort, maar van psychische eigenschappen. Het is het doordringen van psychologische termen, van psychotherapeutische noties, dat de adviezen van de jaren zeventig kenmerkt.11. Tot eind jaren zestig werd geadviseerd vele gevoelens te ‘onderdrukken’ die strijdig waren met de heersende moraal. ‘Onderdruk het lichtzinnige gedeelte van jezelf’, ‘Toegeven aan hartstocht is verkeerd’, ‘Onderdruk je gevoelens van verliefdheid (...) Na de eerste tijd van wilde opstand volgt er een van kalme gelatenheid en later van weldoende vergetelheid’ (1950). Nu is men juist bang voor die gelatenheid. Nu wordt geadviseerd om al je gevoelens goed te onderkennen. Nu wordt benadrukt dat, wat je ook beslist in zaken van buitenechtelijke passie, het pijnlijk zal zijn en moeilijk. Een goed voorbeeld van de richtlijnen vóór deze kentering in gedragsvoorschriften is het volgende citaat uit 1966. Een vrouw schrijft verliefd te zijn op een ander. Ze beschrijft dit als een ramp: ‘ik schaam me zo diep, zó vreselijk, dat ik zelfs bijna niet in de spiegel durf te kijken (...). Ik kan U niet beschrijven door welk een hel ik ga, en soms zou ik willen dat mijn man niet zo goed, zo rechtschapen was; dat ik niet zo van hem hiéld. Dat is juist het vreemde, ik houd nog steeds van mijn man (...) Ik zit 's avonds te dromen over wat ik zou kúnnen zijn. Als mijn man dan vraagt waar ik over pieker, dan zou ik wel door de grond willen gaan. Die... ànder... komt niet meer bij ons thuis (...) En dan zijn er weer momenten waarop ik serieus overweeg mijn huidige leven overboord te
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
87
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
88 gooien en me te storten in een geluk dat - ik weet het zeker - volmaakt kan zijn. (...)’ (1966) Margriet stelt haar gerust dat ze veel brieven krijgt van rustige gewone vrouwen zoals zij die op slag hun hart verloren aan een ander. Ze waarschuwt voor de ontgoocheling als je ‘met een ander in zee gaat’: als het nieuwtje er af is merk je immers dat die ander ook zijn vervelende gewoonten heeft. Deze vrouw krijgt bovendien nog een aantal gerichte waarschuwingen: ‘(...) vermijd absoluut een alleen-zijn met hem, want àls de muur der reserve eenmaal wordt doorbroken, zouden er wel eens onherstelbare dingen kunnen gebeuren. Bovendien kunnen in het leven veel dingen beter ongezegd, onuitgesproken blijven; dan is er naderhand geen gêne en berouw. (...) U zoudt, als de roes voorbij is, verteerd worden door wroeging (...) Wat U doen moet om van dit alles af te komen? (...) Beslist nooit - nu niet en later evenmin - aan uw man vertellen wat er nu aan de hand is. Proberen afleiding te vinden, uw gedachten een andere kant op te dwingen. Dus studeren of een liefhebberij opvatten. Zo mogelijk snel alleen met uw man op vakantie gaan. Samen in een bergdorpje gaan zitten of in een romantisch oord aan een schilderachtig meer. Vaak immers ontstaan bij vrouwen zulke gevoelens door een verlangen naar romantiek, dat bij ons veel sterker is ontwikkeld dan bij mannen. Wordt daaraan tegemoet gekomen, dan kan dit een puur geneesmiddel zijn. Tenslotte wil ik U nog even wijzen op iets dat in soortgelijke omstandigheden bij mij heel zwaar zou wegen, namelijk de belofte van trouw welke U tegenover elkaar hebt afgelegd toen U trouwde. Grondige redenen om die belofte te verbreken zijn er voor U niet, Uw man is goed, U houdt van hem. U zoudt alleen voor Uzelf, voor uw eigen egoïstische ik, die ander willen volgen. Laat liever Uw betere ik in dezen de overwinning behalen (...)’ (1966) Het advies dat nu gegeven zou worden is de raad alles zorgvuldig af te wegen. Er zou hierbij geen onderscheid gemaakt worden tussen haar ‘betere ik’ en haar ‘slechtere, egoïstische ik’. Wel zou het welzijn van haar gezin een belangrijke overweging blijven. Er zou gevraagd worden waarom ze verliefd is geworden, en hierbij zou niet het algemene romantische sentiment van vrouwen aangevoerd worden, maar redenen die met de verhouding met haar man te maken hebben: voelt u zich tekort komen bij uw man, besteedt deze genoeg aandacht aan u?
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
89 Het hierboven weergegeven advies is gesteld in termen van roes en berouw, termen uit de sfeer van de zonde. Mensen moeten hun gevoelens de baas worden, hun emoties dwingen. Als dat niet lukt gebeuren er vreselijke dingen. Het praten over die emoties is al gevaarlijk, en waar nu aangeraden zou worden om deze dingen vooral grondig met elkaar te bespreken, wordt hier op het hart gedrukt te zwijgen, te doen of er niets aan de hand is. Het ideaal van bespreekbaarheid, de gedachte dat je problemen op kunt lossen door er over te praten, blijkt iets van de laatste jaren te zijn. Aan de vroegere adviezen van temmen, intomen, beheersen en onderdrukken lag een ander mensbeeld dan het huidige ten grondslag. Mensen werden gezien als behept met goede en slechte neigingen, en de laatste moesten met kracht onderdrukt worden. Erotiek buiten het huwelijk was slecht, en werd in een grote variatie van negatieve bewoordingen aangeduid: onsmakelijk gedoe, bevlieging, afdwaling, ziekte, laf en onwaardig. Maar er waren ook andere ondeugden die heftig bestreden moesten worden, zoals spilzucht, aanstellerij, ontevredenheid, avonturendrang: men diende zuinig, nuchter, echt en eerlijk, rustig en tevreden te zijn. Het mensbeeld dat achter de hedendaagse adviezen schuilgaat verschilt hiervan in een aantal opzichten; ook nu worden mensen velerlei neigingen of driften toegeschreven, maar deze worden niet meer zo strikt verdeeld in goede en slechte, in edele en beschamende. Het is niet zo dat alle verlangens uitgeleefd mogen worden. Driften moeten ook heden ten dage beteugeld worden, maar nu omdat toegeven zoveel problemen met zich mee kan brengen, niet omdat ze op zichzelf slecht zijn. Niet alleen moesten vroeger een groot aantal gevoelens onderdrukt worden, ook de grenzen tussen goed en kwaad werden veel scherper getrokken. ‘Ik raad je aan je man trouw te blijven en dat gevoel van verliefdheid op die jongere en vrolijker man te onderdrukken. Toen je huwde heb je je man liefde en trouw beloofd en die belofte moet je houden (...) Je bent heel jong getrouwd zonder te beseffen wat het huwelijk feitelijk was. En nu verveel je je en zoekt afleiding op verkeerde wegen (...) Zoek je een ander levensdoel dan het najagen van pretjes en vermaak (...) Zoek naar een gemeenschappelijk iets, dat kleur en inhoud aan jullie leven geven kan (...) Waarom niet eens gekeken naar armen en misdeelden, waarvoor
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
90 jullie iets zouden kunnen doen?’ (...) (1950) Een ander verschilpunt tussen toen en nu is het hierboven voorkomende, en in die tijd zeer gangbare advies om ‘goed’ te doen. Teneinde eigen getob de kop in te drukken werd veelal geadviseerd om andermans leed te helpen verlichten. Vandaag de dag wordt aangeraden om dan vooral jezelf eens iets extra's te gunnen. Naastenliefde heeft afgedaan als ideaal. Veel van de deugden en emoties van vroeger zijn de ondeugden en ergernissen van nu geworden. Had men vroeger medelijden met mensen die altijd ‘aan de kant gezet’ zijn, vandaag worden ze krachtig toegesproken dat ze zich maar eens flinker moeten opstellen, dat ze niet zoveel over hun kant moeten laten gaan. In plaats van medelijden voelt men nu ergernis, in plaats van een helpende hand krijgen ze nu te horen dat ze zelf meer van aanpakken moeten weten.12. Misschien is de winst een vermindering van soms hypocriet medelijden, het verlies is een zekere ‘verharding’: niet meer gericht op het helpen van elkaar, maar op het opkomen voor jezelf. Wie dat laatste niet kan is een sukkel. De sukkels van nu zijn de aardige mensen van vroeger. Het doen of laten omwille van de ander, de motivering van gedrag uit medelijden of opofferingsgezindheid, is een houding die, in tegenstelling tot vroeger, in slecht aanzien staat. Een meisje dat in 1942 schrijft te aarzelen of ze haar verloving zal verbreken uit angst om haar verloofde te kwetsen, werd geprezen om haar scrupules, om haar handelen uit medelijden. Thans wordt in de eerste plaats benadrukt dat ze zich bij zo'n beslissing niet door zulke motieven moet laten leiden. Soms zijn het niet eens zozeer de uiteindelijke adviezen die veranderd zijn, maar vooral de argumenten. Het doen en vooral het laten omwille van de ander wordt de laatste paar jaren als motivering voor eigen gedrag enigszins gewantrouwd, in tegenstelling tot eerder jaren. Zo luidt een antwoord uit 1966: ‘Je schrijft me dat je wanhopig bent; hoe dacht je dat die vrouw van je vriend zich voelt? Je bent onverstandig, en ook wat wreed (...) omdat je iemand die al nerveus is, zoveel narigheid bezorgt. Hoe zou jij je voelen als je in haar schoenen stond? Je man zo vaak weg, zonder dat je weet waar hij uithangt (...) Die arme, wanhopige vrouw, die haar man, háár màn, naloopt als hij 's avonds weggaat. Wat moet er in haar gekwelde hart omgaan dat zij zich, als vrouw, zó ver-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
91 nedert. En jij bestaat het om je te beklagen over het feit dat jullie “toch al zo weinig” uit kunnen... (...) Wees verstandig en laat die man schieten (...). Probeer je vooral te verplaatsen in de toestand van die ander. Met andere woorden: heb wat mededogen met een medemens.’ Nu zou het mededogen met de ander niet zo centraal staan. Nu zou geadviseerd worden goed te overwegen wat ze wil van die verhouding. Misschien zou ook nu aangeraden worden om die man los te laten, maar dan niet omwille van die ander, maar omdat de brievenschrijfster andere verwachtingen blijkt te hebben van een verhouding dan met deze man mogelijk is. Behalve een verschuiving naar psychologische antwoorden en adviezen, is er ook een grote toename te constateren van verwijzingen naar psychotherapeuten, en naar instellingen als Bureaus voor Levens- en Gezinsmoeilijkheden en Medisch Opvoedkundige Bureaus.13. Een psychiater wordt niet meer beschouwd als iemand voor ernstig gestoorden. Problemen die men vroeger beschouwde als behorend bij het leven, worden nu gezien als iets voor ‘een behandeling’. Daar het voor veel mensen nog tamelijk onbekend is met wat voor klachten je nu bij een psychiater terecht kan, wordt dit de lezers uitvoerig verteld, ook enigszins geruststellend (hierbij vervult Margriet ongetwijfeld ook een functie voor de uitbreiding van het psychotherapeutisch beroep). ‘Met pillen, tabletten en andere medicamenten schiet u kennelijk niet veel op,’ antwoordt Margriet een vrouw, die last heeft van haar voortdurende gepieker. ‘Belangrijker is het eerst de oorzaak te ontdekken van al uw onlustgevoelens. Waarom uw huisarts u gezegd heeft dat u geen geval voor de psychiater bent, is me dan ook niet duidelijk. Het lijkt me dat een behandeling door een psychiater u juist goed zou doen. Er zijn nogal wat mensen die doodsbang zijn voor een psychiater. Daar is helemaal geen reden toe. Een psychiater fungeert echt niet als een soort verwijsbureau voor een inrichting. Hij of zij praat alle problemen met u door, grondig en met alle begrip voor uw situatie, en zal tenslotte tot een diagnose komen. De psychiater wil niets anders dan u begeleiden naar een normaal en gezond gedragspatroon. Die hulp lijkt me voor u noodzakelijk (...).’ (1970) Een ander voorbeeld: Ik heb de laatste tijd steeds ruzie met mijn man, omdat ik zo ontzettend jaloers ben. Ik weet niet
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
92 wat ik heb maar ik vertrouw hem niet meer. Het antwoord uit 1977 luidt: ‘U zult met uw man moeten praten, en als dat niet (meer) helpt, zult u samen deskundige hulp moeten inroepen. Bijvoorbeeld bij een Bureau voor Levens- en Gezinsvragen. Misschien dat uw huwelijk dan weer gezond kan worden.’ Elf jaar eerder was het de dokter naar wie bij vergelijkbare klachten werd verwezen: ‘U vraagt mij U te helpen van uw ziekelijke jaloezie af te komen. U hebt een groot gezin, u bent dus vast vaak moe en daardoor extra gevoelig. Mogelijk is er met uw gezondheid iets mis en bent U daardoor nóg weer wat gevoeliger. Daarom: ga gauw naar de dokter en laat u helemaal onderzoeken (...).’ (1966) In vroeger jaren werden mensen ook wel eens naar een psychiater verwezen, maar dan alleen in ernstige gevallen. ‘Die razende Roeland van 'n man van je hoort eens flink onderhanden genomen te worden. Hij lijkt mij geestelijk niet toerekenbaar en is hard op weg ook van jou en je kinderen zenuwwrakken te maken. Ga eens naar een psychiater en vertel hem de gehele waarheid, zoals je die mij verteld hebt. Hij alleen kan nagaan of die boosaardigheid en drift berusten op een tijdelijke geestelijke afdwaling. Misschien is een kleine behandeling wel gewenst (...) Ga onverwijld naar een zenuwspecialist. De scheldwoorden en bedreigingen, die Uw man uit, wijzen op een afwijking, die wel eens zo erg kon worden dat ze ongeneeslijk zou blijken.’ (1950) De psychotherapeut behandelt problemen waar men voor een deel vroeger in berustte, of waarmee men naar de dokter ging of naar de dominee of pastoor. Een voorbeeld: ‘Door de onverwachte dood van dat meisje is jullie godsvertrouwen geschokt. We leven in een tijd van afbrokkelende waarden. Vroeger zouden de mensen over zo'n sterfgeval zeggen “Gods wegen zijn ondoorgrondelijk”, nu worden velen in zo'n geval opstandig. Er is tijd voor nodig om dergelijke rampen te verwerken. Eigenlijk zou je contact moeten opnemen met een psychiater. Je verkeert in een geestescrisis. (...)’ (1970) Al worden mensen thans veel vaker, bij veel ‘gewonere’ problemen naar een psychotherapeut gestuurd, het zijn in 1970 nog altijd ‘ongewone’ gevoelens waarin men reden ziet voor een behandeling. ‘Misschien is de vorm die de angsten bij U aannemen, toch wel ongewoon (...) En dan is inderdaad de
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
93 psychiater de enige arts die ons genezen kan. Nog altijd menen wij dat je “gek” bent als je door een psychiater behandeld wordt, dat iedereen die eens in een kliniek voor geesteszieken opgenomen is geweest, voorgoed griezelig en gevaarlijk is. We vinden het wél gewoon als iemand met voortdurende maagklachten naar een internist gaat om hulp te zoeken, dat iemand met kiespijn een afspraak met de tandarts maakt. Maar wie “pijn lijdt aan zijn ziel”, wordt nog altijd voor gek gehouden als hij genezing zoekt bij de specialist die daarvoor is opgeleid.’ (1970)14.
Samenvatting In veertig jaar vonden in ‘Margriet Weet Raad’ veranderingen plaats in problemen en adviezen die we kunnen interpreteren als een verschuiving in de machtsverhoudingen tussen-mensen. De problemen, en vooral de adviezen, wijzen in de richting van een verkleining van machtsverschillen tussen sociale klassen, tussen mannen en vrouwen15. en tussen ouders en kinderen. Gedragsvoorschriften werden gedurende deze periode minder rigide; men kan deze ontwikkeling als een proces van ‘informalisering’16. omschrijven. Niet alleen kunnen nu meer emoties tot uitdrukking worden gebracht, ook de gedragsvarianten zijn aanzienlijk uitgebreid. Dit geldt met name voor vrouwen; voor mannen zijn de gedragsmogelijkheden in een aantal opzichten eerder ingeperkt. De verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen betekent dat mannen meer, of althans anders, rekening moeten houden met de wensen van vrouwen dan vroeger. Maar ook voor mannen zijn meer levenswijzen tot de mogelijkheden gaan behoren. Vrijwillige kinderloosheid, ongetrouwd samenwonen, verhouding tussen homoseksuelen, royaal leven: ten aanzien van deze en andere gedragswijzen veranderde afkeuring in ‘Margriet Weet Raad’ in acceptatie. Het verstrekken van duidelijke gedragsvoorschriften maakte in samenhang hiermee plaats voor een meer psychologische benadering van de problemen. De beslissingsbevoegdheid en ook de verantwoordelijkheid ten aanzien van eigen gedrag wordt in ‘Margriet Weet Raad’ meer dan vroeger bij het individu gelegd. Het beroep op het eigen geweten en de raad
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
94 om zich niet zoveel van anderen aan te trekken houdt een proces van individualisering in.17. Het wijst niet zozeer op een vermindering, maar veeleer op een verandering van dwangen waaronder mensen leven18.; deze verandering kunnen we - in navolging van Elias - omschrijven als een verschuiving van ‘Fremdzwänge’ naar ‘Selbstzwänge’ (Elias, 1969). De omgangsen belevingsproblemen waar mensen, mede als gevolg van bovengenoemde ontwikkelingen, last van hebben, worden in ‘Margriet Weet Raad’ steeds meer gezien als problemen die horen tot het gebied van de psychosociale verzorging.19.
Eindnoten: 1. Iets dergelijks merkt TON ANBEEK op over de strekking van de korte verhalen die tegenwoordig in Margriet worden afgedrukt: ‘Aan de andere kant houden de Margriet-verhalen vast aan een vriendelijk wereldbeeld: er zijn grote problemen, maar die blijven oplosbaar. Nooit gaan de hoofdfiguren kapot aan hun ellende, zoals de anti-helden in Het stenen bruidsbed, Een roos van vlees of De tranen der acacia's. (...) De hoofdfiguren verliezen nimmer het geloof in de kracht om er weer bovenkop te komen’ (ANBEEK, 1978, p. 45). 2. Een soortgelijke ordening naar typen van relaties wordt gehanteerd door de Duitse socioloog Krumrey in zijn onderzoek van Duitse etiquetteboeken (KRUMREY, 1977). 3. Sinds 1968 worden er systematische overzichten gemaakt van de bij ‘Margriet Weet Raad’ binnengekomen brieven. Het aantal brieven laat over de jaren het volgende verloop zien: 1968
2 230
1969
2 034
1970
2 019
1971
1 754
1972
1 788
1973
1 593
1974
1 385
1975
1 554
1976
1 831
1977
1 474
(oktober 1972 wordt de ‘Vertrouwenstelefoon’ ingesteld)
Over een indeling van de brieven naar probleemgebieden over verschillende jaren beschikken wij helaas niet. De indeling uit 1977 ziet er als volgt uit: Probleemgebieden
Totaal
echtscheiding
72
alg. huwelijksproblemen
122
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
seksuele problemen
77
afwijkende seks. patronen
44
relaties met derden
35
abortus
15
angst/fobieën
72
menopauze
1
problemen met kinderen
90
eenzaamheid/alleenstaanden
83
financiële problemen
82
familieproblemen
117
adoptie
33
verslaving
11
jaloezie
17
alg. relatieproblemen
168
juridische problemen
125
problemen met buren
28
kostgeld
17
rouwproces
6
verwijzing hulpinstantie
97
diversen
162
reacties op ‘Margriet Weet Raad’
392
De brieven die bij ‘Margriet Weet Raad’ terechtkomen, vormen maar een deel van alle aan Margriet gerichte brieven: Rubriek:
Ingekomen totaal
1977 Uitgegaan brieven
Uitgegaan stencils
1976 Ingekomen totaal
MW R-problemen
1 474
1 342
104
1 831
MW R-reacties
392
392
0
366
beroepskeuze
25
18
7
34
bloemen /dieren
86
46
40
61
acties
0
0
0
4
dokter
375
304
46
343
etiquette
14
13
1
23
mode /handwerk
301
223
78
447
wonen
49
26
23
88
huishoudelijk
56
16
40
77
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
reac. op series
548
397
150
634
lotus
204
153
51
244
diversen
1 200
670
528
1 349
koken
176
117
59
363
goud v. uw brief
2 296
118
2 178
2 398
-----
-----
-----
-----
-----
Totaal
7 196
3 835
3 305
8 262
4. We hanteren het begrip sociale klasse hier niet in beperkte economische zin - verwijzend naar categorieën mensen met een overeenkomstige economische positie - maar in een omvattender betekenis van verschillen in maatschappelijke status, in levensstijl. De term sociale klasse komt niet voor in ‘Margriet Weet Raad’, wel uitdrukkingen als ‘hoog en laag’, ‘rangen en standen’, ‘de maatschappelijke ladder’. 5. De daling van het aantal dienstboden is af te lezen aan de volgende cijfers: Vrouwen werkzaam in huiselijke diensten als percentage van de totale vrouwelijke beroepsbevolking: 1930
30,7%
1947
19,5%
1960
12,3%
1973
2,8%
De absolute getallen zijn als volgt: 1930
234 400
1947
183 500
1960
114 000
1973
27 300
(Zeventig jaren statistiek in tijdreeksen, en Sociale Maandstatistiek, juni 1975) 6. Zie VAN HEERIKHUIZEN & WILTERDINK, 1978, p. 187. 7. Het deelnemingspercentage van (getrouwde en ongetrouwde) vrouwen aan de beroepsarbeid daalde na de Tweede Wereldoorlog van 26,7% in 1947 tot 22,5% in 1960. In Van Moeder op Dochter wordt dit ‘een welvaartsverschijnsel’ genoemd: ‘De hoofdoorzaak is namelijk dat de meisjes langer op school blijven en later gaan werken (...)’ (POSTHUMUS VAN DER GOOT & DE WAAL, 1968, p. 384). Vanaf 1960 steeg het deelnemingspercentage tot 25,5% in 1971 (75 jaar statistiek van Nederland). Deze stijging lijkt voornamelijk veroorzaakt door de stijging van het percentage gehuwde werkende vrouwen. Een vergelijking van de percentages werkende gehuwde vrouwen tussen 1960 en 1973 laat het volgende beeld zien: In de leeftijdscategorie 20-24 jaar steeg het percentage werkende vrouwen van alle gehuwde vrouwen in die groep van 11% in 1960 tot 32% in 1973. Voor de leeftijdscategorie 25-29 jaar was er een stijging van 6% naar 15%. In de groep 30-34 jaar steeg het percentage van 4% naar 11%. Alle andere categorieën laten eveneens minstens een verdubbeling in percentage zien (met uitzondering van de categorie 50-54 jaar en 60-64 jaar). (Sociale Maandstatistiek, 's-Gravenhage, april 1975). 8. Afgezien van de grotere schaarste is in ‘Margriet Weet Raad’ aan weinig te merken dat het oorlog is. Uit een enkele opmerking hier en daar valt af te leiden dat het ongewone tijden zijn: ‘We hebben erg gelachen om de brief van je man zeg. “Vraag eens aan tante Margriet of ze mijn sokken kan komen stoppen hier in Berlijn, want zoo'n bereidwillige Tante kunnen we hier best gebruiken...” Nou, op die uitnoodiging zeg ik geen neen. Ik zou best eens een kijkje willen
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
nemen in zoo'n “mannenhuishouding” in die werkkampen in Duitschland. En jijzelf ook wel? Wedden dat er voor ons nog wel wat anders te repareeren zou vallen dan zoo'n stelletje sokken...! (...)’ (1942). De moraal van ‘na lijden komt verblijden’ blijft die jaren onverminderd van kracht. De oorlog wordt beschreven als een ‘offer van deze tijd’, dat we ‘vol moed en vertrouwen moeten brengen’ (1942). In hoofdstuk 2 vertelt de toenmalige redactrice van ‘Margriet Weet Raad’ dat deze beperking tot voornamelijk huishoudelijke zaken tijdens de oorlogsjaren niet vrijwillig was. 9. De emigratiecijfers vertonen een minder drastische daling dan men zou denken op grond van het verdwijnen van emigratieproblemen uit ‘Margriet Weet Raad’ in de loop van de jaren vijftig. In de periode 1945/1954 emigreerde jaarlijks gemiddeld 6‰ van de bevolking; in de periode 1955/1964 daalde dit tot gemiddeld 4,8‰, en in de periode 1965/1974 tot gemiddeld 4,7‰. Piekjaar was 1952 met 81 000 emigranten (bijna 8‰), het jaar daarvoor en daarna was dit 67 000. (Zeventig jaren statistiek in tijdreeksen, en Statistisch Zakboek 1977). De NIPO-gegevens over het verlangen om te emigreren laten het volgende beeld zien:
liever wel
1960
1961
1962
1966
1971
27%
20%
12%
11%
16%
(NIPO, bericht no. 907, 4-9-1962; en bericht no. 1414, 22-3-1971) 10. De verschuiving in de adviezen van het geven van duidelijke richtlijnen naar het stellen van psychologische vragen is ongetwijfeld ook voor een groot deel toe te schrijven aan het feit dat er in 1968 een psycholoog in de redactie van ‘Margriet Weet Raad’ werd opgenomen. Maar dát een psycholoog deel van de redactie ging uitmaken is natuurlijk ook een aanwijzing voor het toenemend belang dat men ging hechten aan een psychologische benadering van problemen. In hoofdstuk 1 werd uitvoeriger ingegaan op de vraag, in hoeverre de veranderingen in adviezen zijn terug te voeren op veranderingen in redactiesamenstelling. 11. De tendens om niet meer in morele categorieën te denken van slechtheid en schuld, de raad om vooral het eigen aandeel te zien in de verhoudingen die mensen hebben, zou ook gezien kunnen worden als een ‘sociologisering’ van de adviezen. Psychologische termen worden echter veel vaker en veel vanzelfsprekender gehanteerd. Sociologische noties blijven erg rudimentair, zoals bijvoorbeeld ‘de kille, harde maatschappij’. Uitdrukkingen als ‘conflicterende rollen’ of ‘structurele problemen’, die soms van toepassing zouden kunnen zijn, komen niet voor in de rubriek. 12. Hier lijkt een tegenstelling te bestaan tussen gedragsnormen aangaande persoonlijke intieme relaties, en die ten aanzien van onpersoonlijke afstandelijke betrekkingen. Naast de dwang tot ‘assertiviteit’ in intieme verhoudingen is er een groeiende zorg voor hulpbehoevenden, de sociaal-zwakkeren, de niet-actieven, ‘de mensen die niet aan de bak komen’. 13. Enkele voorbeelden van verwijzingen naar instellingen voor psycho-sociale zorg: - Mijn man weet alles beter. Hij zit altijd op mij te vitten. ‘Probeer hem mee te krijgen naar een bureau voor Levens- en Gezinsvragen. Tracht uw grieven redelijk uit te praten en met deskundige begeleiding naar meer begrip voor elkaar toe te werken’ (1977). - Was ik maar nooit getrouwd. Ik heb het gevoel dat ik stik. Ik kan helemaal niet met mijn man opschieten. We houden wel van elkaar, maar we praten en leven langs elkaar heen. Kunt u niet met de hulp van een bureau voor levens- en gezinsvragen, proberen uw huwelijk de moeite waard te maken? (1977). - Mijn man is me ontrouw geworden. Ik ben radeloos. ‘Praat eens met deskundigen van een bureau voor Levens- en Gezinsvragen. Misschien is het nog mogelijk uw man tot rede te brengen en zodoende uw huwelijk te redden’ (1977) - Ik weet nooit wat ik zeggen moet. Ik klap meteen dicht en doe dan geen mond meer open. ‘(...) Ik vraag me af of u zich niet verschanst in een afweerhouding. (...) Er is wel wat aan te doen. Er zijn cursussen gesprekstechniek, maar wellicht is het voor u beter aan een gespreksgroep deel te nemen, die een duidelijke therapie ten grondslag heeft (...)’ (1977). - Ik ben overal bang voor. Als ik ergens heen moet, slik ik zenuwtabletten. Mijn man begrijpt er niets van, hij vindt het kinderachtig en ik moet maar proberen me eroverheen te zetten, zegt hij. ‘Dat is gemakkelijk gezegd: je moet je eroverheen zetten. Dat probeert u ook wel, maar die zenuwtabletten zijn in dit opzicht nou precies de verkeerde middelen (...) Stoer doorzetten leidt
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
14.
15.
16. 17.
18.
in de meeste gevallen tot nog meer angst. Uw man zal uw probleem heel serieus moeten nemen. U zult er dikwijls over moeten praten (...) Helpt dat helemaal niet, wees dan in ieder geval niet bang om psychiatrische hulp in te roepen. U hoeft zich daar echt niet voor te schamen’ (1977). Het wordt de lezers vervolgens omstandig uitgelegd wat men van zo'n behandeling mag verwachten; het is kennelijk nieuw en onbekend voor de meeste mensen wat er bij een psychiater nu eigenlijk gebeurt. Om dit te verduidelijken wordt de vergelijking getrokken tussen de behandeling van ‘ziekten van de geest’ en van lichamelijke kwalen: ‘U vraagt dat zo'n psychiater U niet “ineens” Uw angsten uit uw hoofd zal kunnen praten - en daarin hebt u groot gelijk. U mag dat zelfs helemaal niet verwachten. Als U jarenlang maagklachten had, kunt U van uw dokter ook niet verwachten dat hij U in één klap geneest. Zo is het ook met de ziekten van onze geest - ook die genezen niet van de ene dag op de andere, ook onze ziel heeft tijd nodig om weer gezond te worden. Misschien kunt U zich helemaal niet voorstellen hoe zo'n psychiatrische behandeling in zijn werk gaat, misschien hebt U het idee dat U ogenblikkelijk in een krankzinnigengesticht opgesloten wordt. Niets is minder waar dan dat. Waar U nu in uw brief aan mij mee begonnen bent, het onder woorden brengen van die dingen die U nooit “hardop durft te zeggen”, daar zal de psychiater U verder mee helpen. In gesprekken met hem zult U leren al die verborgen angsten uit te spreken en ze dan, als U ze onder woorden hebt gebracht, te begrijpen en te leren overwinnen. Dat kost tijd, vaak heel veel tijd, omdat zulke angsten en geestelijke spanningen zich ook in vele jaren hebben opgestapeld, tot het eindelijk tot een uitbarsting komt. Dan duurt het ook een hele tijd voor in een psychiatrische behandeling al die wonden in onze geest weer genezen zijn (...)’ (1970). Tot een andere conclusie komt CAREY bij zijn vergelijking van hofmakerij-patronen in populaire liedjes tussen 1955 en 1966. Al is het laatste jaar in de vergelijking (1966) nog vóór de periode dat in de adviezen uit ‘Margriet Weet Raad’ de grote veranderingen beginnen ten aanzien van de verhouding tussen mannen en vrouwen (1966-1970), toch zijn CAREY's conclusies voor ons interessant omdat hij een ontwikkeling in een andere richting constateert dan wij deden op grond van ‘Margriet Weet Raad’. Uit de liedjes in 1955 komen de jongens naar voren als betrekkelijk hulpeloos en machteloos ten opzichte van de meisjes die ‘de sleutel’ zouden houden tot de relatie. In 1966 zou de machtsverhouding zijn veranderd: de jongens zijn dan niet meer overgeleverd aan de genade van de meisjes, maar het initiatief tot beginnen en beëindigen van een verhouding berust dan bij hen (CAREY, 1969). Deze stelling van machtsverlies van vrouwen komt ook voor in de huidige feministische literatuur. Het feit dat vrouwen seksuele toenaderingen niet meer goed durven te weigeren uit angst ‘een trut’ te worden gevonden, heeft hun machtspositie eerder verzwakt dan versterkt: een gunst die vrouwen vroeger pas voor een hoge prijs (huwelijk of verloving) verleenden zou nu veel sneller worden vergeven. Deze term ontlenen we aan Cas Wouters (WOUTERS, 1976). De strekking van de adviezen in ‘Margriet Weet Raad’ uit de jaren veertig en vijftig - het geven van strikte gedragsvoorschriften en het streng veroordelen van overtredingen van deze regels - komen voor een deel overeen met de karakterisering die Ali de Regt geeft van de opvoeding in (vooral vroegere) arbeidersgezinnen (DE REGT, 1978). In de opvoeding van arbeiderskinderen zou meer de nadruk gelegd worden op de gehoorzaamheid aan regels van buitenaf dan op het leren dragen van verantwoordelijkheid voor zelf genomen beslissingen via het internaliseren van regels. Deze laatste houding is typerend voor de adviezen die vanaf eind jaren zestig in ‘Margriet Weet Raad’ gegeven worden. De verschuivingen in de adviezen uit ‘Margriet Weet Raad’ zouden misschien gezien kunnen worden als aanwijzing voor de verbreiding van een meer ‘permissieve’, meer op ‘zelf-regulering’ gerichte opvoedingsmoraal onder bevolkingsgroepen waarin de opvoeding vroeger vooral betekende het bijbrengen van gehoorzaamheid aan strikte regels. De stelling dat het minder strikt worden van de gedragsregels geen vergroting van ‘vrijheid’ of een vermindering van dwang zou betekenen, omdat de omgang met anderen en zichzelf meer ‘zelf- dwangen’ zou vereisen dan vroeger nu de externe dwangen zijn afgenomen, is een hypothese die moeilijk te operationaliseren valt en nauwelijks te falsificeren. Deze hypothese kan wel geïllustreerd worden met voorbeelden uit andere vakgebieden. Zo is het in de cybernetica mogelijk om een systeem in stabiel dynamisch evenwicht te beschrijven met behulp van ‘vrijheidsgraden’ en ‘restricties’. Met de toename van de vrijheidsgraden moeten ook de ‘restricties’ toenemen wil het systeem in evenwicht blijven. Een gelijktijdige uitbreiding van het aantal ‘vrijheidsgraden’ en van het aantal ‘restricties’ komt ook voor bij de input-outputmodellen in de econometrie, de beschrijving van fasenevenwicht in de fasenleer, en de analyse van de beweging van een rigide lichaam in de klassieke mechanica.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
19. Het is mogelijk dat zich op dit punt al weer een tegentendens heeft ingezet. Op de ‘Margriet Weet Raad’-vergaderingen die we gedurende 1977 bijwoonden is men naar onze indruk weer wat teruggekomen op het advies om in psychotherapie te gaan. Vooral ten aanzien van vrouwen werd herhaaldelijk als advies geformuleerd om met andere vrouwen te gaan praten en ervaringen uit te wisselen. In de (afgedrukte) ‘Margriet Weet Raad’-afleveringen konden wij een dergelijke tegentendens niet bespeuren.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
95
4. Andere bronnen Het beeld van culturele veranderingen in Nederland dat in het vorige hoofdstuk werd gegeven, dient getoetst te worden aan materiaal uit andere bronnen dan ‘Margriet Weet Raad’. De beschrijving uit hoofdstuk 3 kan als des te juister gelden naarmate meer materiaal het in dat hoofdstuk gegeven beeld bevestigt, en minder materiaal daarmee in tegenspraak is. Het materiaal dat zich voor zo'n vergelijking en toetsing leent is zeer uitgebreid. Als aanvullende bronnen komen daarbij in aanmerking zowel de statistieken over het gebruik van genotsmiddelen als albums met familiefoto's van Nederlandse gezinnen1., zowel gepubliceerde vraaggesprekken met prominente Nederlanders over Toen en Thans2. als dagboeknotities van verschillende generaties teenagers, zowel inhoudsanalyses van de bekendste Nederlandse romans van na de Tweede Wereldoorlog als een beschrijving van stereotypen in reclameaffiches.3. Net als bij ‘Margriet Weet Raad’ zouden we de bovengenoemde bronnen als ‘spiegels’ van veranderingen kunnen gebruiken met inachtneming van de beperkingen die eraan kleven. Dit geldt ook voor de drie bronnen die wij in dit hoofdstuk als toetssteen en aanvulling van ‘Margriet Weet Raad’ zullen gebruiken: wetsteksten, opinieonderzoekingen, en sociologisch onderzoek naar culturele veranderingen.
Wetgeving Veranderingen in problemen en in adviezen uit ‘Margriet Weet Raad’ hebben wij onder andere geïnterpreteerd als uitdrukking van verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen, ouders en kinderen en tussen sociale klassen. Ook zagen we in die veranderingen een uitbreiding van gedragsmogelijkheden (voor met name vrouwen en kinderen). Veranderingen in wetgeving die in Nederland na de Tweede Wereldoorlog hebben plaatsgevonden kunnen eveneens als uitdrukking van die verkleining van machtsverschillen en uitbreiding van gedragsalternatieven worden beschouwd. Deze wetsveranderingen zijn tevens interessant omdat ze op hun
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
96
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
97 beurt machtsverhoudingen en gedragswijzen beïnvloeden. Veranderingen in wettelijke bepalingen die hier van belang zijn kunnen we in vier categorieën verdelen. In de eerste plaats gaat het om veranderingen waarin de bescherming die het huwelijk geniet op een aantal punten is verminderd. De veranderingen betroffen alle situaties waarbij het primair stellen van de huwelijksband in conflict zou kunnen komen met de belangen van direct of indirect betrokkenen. In dit kader werd eerst de positie van het ‘natuurlijke kind’ verbeterd (1947). In het nieuwe Burgerlijk Wetboek van 1 januari 1970 werd vervolgens de tot dan toe bestaande juridische discriminatie tegenover ‘bloedschennige en overspelige’ kinderen opgeheven. Tevens verdween toen uit het wetboek de bepaling dat ‘Een persoon die bij rechterlijk vonnis van overspel is overtuigd, (...) nimmer met de medeplichtige aan dat overspel in het huwelijk (mag) treden’. In 1971 vond in de huwelijkswetgeving een correctie plaats, waarbij de alimentatieplicht en het alimentatierecht losgekoppeld werden van de schuldvraag ten aanzien van huwelijksontbinding, en slechts afhankelijk werden gesteld van de verschillen in welstand tussen de ex-huwelijkspartners (bij deze wetswijziging is tevens de mogelijkheid geschapen dat een man alimentatie van zijn ex-vrouw zou kunnen eisen). Het is opmerkelijk dat in een periode waarin van een strijdbare vrouwenbeweging geen sprake was, een zo grote verandering in de wettelijke positie van de gehuwde vrouw heeft plaatsgevonden als in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog. In de wijzigingen van 1947 werden enkele regelingen in de richting van een grotere gelijkheid opgenomen, zoals de bepaling dat voortaan beide ouders, en niet alleen maar de vader, in een volledig gezin het vruchtgebruik hadden van het vermogen van hun minderjarig kind. Ook werd toen bepaald dat voortaan beide ouders gezamenlijk de ouderlijke macht uitoefenen. Wel bleef bij verschil van inzicht de wil van de vader doorslaggevend. De ongelijkheid op dit punt werd pas opgeheven toen in het nieuwe Burgerlijk Wetboek van 1970 het artikel waarbij de vader werd aangewezen als gezinshoofd werd geschrapt (het voorstel daartoe werd in 1968 ingediend). Vermeldenswaard is hier ook de wettelijke bepaling die in 1963 van kracht werd, waarbij een Nederlandse vrouw die met een buitenlander trouwde de mogelijkheid kreeg om, naast het verkrijgen van de nationaliteit van haar man, haar
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
98 eigen nationaliteit te behouden. De meest opmerkelijke wettelijke vermindering van de machtsongelijkheid tussen man en vrouw na de Tweede Wereldoorlog was ongetwijfeld de ‘Wet tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw’. Deze bepaling kwam in 1949 als wetsontwerp in discussie en werd zeven jaar later van kracht. Hiermee kwam een einde aan de situatie waarbij gehuwde vrouwen juridisch gelijkgesteld werden aan onmondigen en onder curatele gestelden. (Posthumus-van der Goot & De Waal, 1968, p. 377). In de relatie tussen ouders en kinderen waren eveneens in 1947 enkele bepalingen opgenomen die een verbetering van de machtspositie van het kind tegenover zijn ouders inhielden. Daarbij werden bijvoorbeeld de mogelijkheden voor een meerderjarig kind om zonder toestemming van zijn ouders te trouwen enigszins verruimd. In het nieuwe Burgerlijk Wetboek van 1 januari 1970 werd deze ontwikkeling doorgetrokken. In het nieuwe Wetboek werd bepaald dat er geen toestemming meer nodig is van ouders voor het trouwen van hun meerderjarig kind. Ook kon een minderjarige volgens deze bepalingen direct over zijn loon beschikken. De laatste ontwikkeling van wettelijke bepalingen die hier van belang is betreft de relatie tussen werknemers en werkgevers. De veranderingen in deze verhouding worden gemarkeerd door de aanneming van de Wet op de Ondernemingsraden van 1950 (die in de plaats kwam van de Bedrijfsradenwet van 1933), en door de Structuurwet van 1971. Vertegenwoordigers van de werknemers kregen via de Wet op de Ondernemingsraden onder andere een adviserende bevoegdheid binnen de onderneming; de Structuurwet van 1971 schiep de mogelijkheid van werknemerscommissarissen in het ondernemingsbestuur. In 1971 werd voorts van kracht de nieuwe Wet op de Ondernemingsraden, waarin de ondernemingsraad naast de adviserende taak ook een beperkt recht tot meebeslissen heeft gekregen (in de zin van enige veto-bevoegdheden). De wetgeving komt niet altijd overeen met de sociale werkelijkheid. Wettelijke bepalingen zijn een uitdrukking van sociale normen en van verandering in die sociale normen. De discrepantie tussen norm en werkelijkheid kan zowel inhouden dat de wetgeving een achterstand op de sociale werkelijkheid vertoont als dat de wetgeving ‘vooruitloopt’. Er was al sprake van een uitbreiding van gedragsmogelijkheden
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
99 voordat de wettelijke bepalingen dienaangaande werden verruimd. Dit gaat op voor zulke uiteenlopende zaken als de echtscheidingswetten, de bepalingen ten aanzien van pornografie en de abortuswetgeving. Maar ook op andere hierboven beschreven gebieden kwam de situatie van het achterlopen van de wet op de werkelijkheid waarschijnlijk vaak voor. Zo vormde het opheffen van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw en het afschaffen van de mogelijkheid van ouderlijk veto inzake het huwelijk van hun meerderjarige kinderen een legalisatie van reeds langer bestaande maatschappelijke gebruiken. Op sommige gebieden komt evenwel ook het omgekeerde voor. Ten aanzien van de verhouding tussen mannen en vrouwen zijn er twee voorbeelden te geven waarbij wettelijke norm op de werkelijkheid vooruit heeft gelopen. Ondanks het feit dat Nederland in 1957 een EEG-verdrag tekende waarin de invoering van de regel ‘gelijk loon voor gelijke arbeid’ verplicht werd gesteld, heeft het nog ongeveer vijftien jaar geduurd voordat alle mogelijkheden tot ontduiking van deze regel werden afgeschaft. Van eenzelfde achterstand bij de praktische invoering van een formeel bestaande bepaling was sprake bij de vraag in hoeverre een ambtenares die trouwde om die reden ontslag mocht krijgen. Ondanks het feit dat een motie van die strekking in 1955 door de Tweede Kamer was aangenomen, kwam ontslag van trouwende onderwijzeressen (zij het in steeds mindere mate) nog twintig jaar later voor. Het voorbehoud dat we maakten bij een schets van de veranderingen in wetsteksten is ook op zijn plaats bij het hier volgend overzicht van enige resultaten van enquêtes die na de Tweede Wereldoorlog zijn gehouden. Over enquêteonderzoek is vaak opgemerkt dat de antwoorden die mensen geven op vragen uit opinieonderzoekingen in vele gevallen geen betrouwbare informatie verschaffen over hun werkelijke denken en gedrag. De resultaten van die onderzoekingen zouden vooral weergeven wat mensen als sociaal acceptabel voorkomt. Dat dit beslist niet altijd het geval is blijkt bijvoorbeeld uit de toentertijd (in 1948) zeer schokkende resultaten van het Kinsey-onderzoek. Maar al zouden die enquêteresultaten niet in alle opzichten betrouwbare informatie verstrekken over werkelijke gevoelens en gedragingen, ze bieden in elk geval
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
100 wat betreft de ontwikkeling van de moraal voor ‘Margriet Weet Raad’ boeiend vergelijkingsmateriaal.
Enquêteonderzoek De verkleining van de afstand tussen ouders en kinderen is onder meer te zien aan de toename van het percentage gezinnen waarin de kinderen hun ouders tutoyeren. In 1960 werden door het Nederlands Instituut voor Publieke Opinie de volgende twee vragen aan een steekproef van ouders gesteld: 1. Wat zeggen Uw kinderen tegen U: je en jij of U? 2. En wat zei U vroeger tegen Uw ouders: je en jij of U? Op basis van de uitslagen van deze enquête concludeerde het NIPO: ‘Tutoyeren van ouders door kinderen (is) in één generatie van 26% tot 38% gestegen’.4.5. In 1965 werd de kwestie van het tutoyeren door kinderen in iets andere bewoordingen aan de orde gesteld: ‘Bent U ervoor of ertegen dat kinderen hun ouders met jij aanspreken?’ Deze vraag (uit het onderzoek ‘Huwelijk en Gezin’) werd in 1970 en 1975 in identieke vorm herhaald (in het kader van respectievelijk de onderzoeken ‘Progressiviteit en conservatisme’ en het replicatieonderzoek ‘Culturele veranderingen in Nederland 1958-1975’).6. De resultaten van de drie onderzoekingen zijn in tabel 3 samengevat.
Tabel 3. Tutoyeren van ouders door kinderen.
Ervoor
1965 31,1%
1970 46,3%
1975 48,4%
Niet van belang
16,7%
21,1%
22,1%
Ertegen
51,9%
31,2%
29,0%
Geen mening
0,3%
1,4%
0,5%
Ondanks het feit dat de vraag uit 1960 verschilt van de vraag uit de drie latere enquêtes (in 1960 wordt gevraagd naar feitelijk gedrag en later naar wenselijk gedrag), mogen we toch op basis van de bovenstaande kwantitatieve gegevens de conclusie trekken dat in de periode die door ons Margriet-materiaal wordt bestreken (1938-1978) het tutoyeren van de ouders veranderde van een gewoonte die bij een minderheid
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
101 van de Nederlandse gezinnen voorkwam tot een (vermoedelijke) norm bij een ruime meerderheid. Twee andere vragen die betrekking hebben op de relatie tussen ouders en kinderen luiden als volgt: ‘Vindt U dat jongens en meisjes van 18 jaar alles mogen lezen of acht U sommige boeken voor hen ongeschikt?’, en ‘Vindt U het normaal dat ouders van bijvoorbeeld een twintigjarige dochter haar van tevoren zeggen hoe laat ze thuis moet zijn of is het volgens U beter als ze dit aan de dochter overlaten?’. Het percentage ondervraagden dat van oordeel was dat 18-jarigen alles mogen lezen, steeg van 48,4% (in 1965) via 71,8% (in 1970) naar 77,9% (in 1975). Het percentage ondervraagden dat van oordeel was dat de beslissing over het tijdstip van thuiskomst het beste aan de dochter overgelaten kon worden, steeg van 17,2% (in 1965) naar 30,7% (in 1970). Dit percentage bleek in 1975 nagenoeg onveranderd: 29,5%. Het percentage dat van oordeel was dat de beslissing uitsluitend bij de ouders moest liggen, daalde tussen 1970 en 1975 van 17,3% naar 13%. In 1965 was dit percentage nog 52,8%.7. Opinieonderzoeken met het expliciete oogmerk machtsverschillen tussen mannen en vrouwen te onderzoeken zijn in de jaren veertig en vijftig niet gehouden. Vrouwenemancipatie werd in het algemeen toen niet (niet meer en nog niet) als probleem gezien. Enige informatie over de verandering in de machtsverhouding tussen mannen en vrouwen geven de resultaten van enquêtes die door het NIPO werden gehouden in 1948, 1949 en 1975 (in het kader van het Jaar van de Vrouw). Daarbij werd o.a. gevraagd: ‘Helpt bij U thuis de man ooit wel eens in de huishouding? Nooit, enkele keer, geregeld of dagelijks?’ en ‘Wie beheert er bij u het geld: de man of de vrouw?’. In 1949 werd door 44% van alle respondenten geantwoord dat de man nooit in het huishouden hielp. In 1975 was dit percentage gedaald tot 14%. Het percentage dat als frequentie van de mannelijke hulp als antwoord ‘dagelijks’ of ‘geregeld’ opgaf, steeg tussen 1949 en 1975 van 32% naar 41%. Het percentage van alle ondervraagden dat opgaf dat bij hen thuis uitsluitend de man het geld beheerde, daalde van 38% in 1948 tot 20% in 1975; het percentage van degenen die als antwoord gaven dat hetzij de vrouw alleen hetzij man en vrouw tesamen het geld beheerden, steeg dienovereenkomstig van 62% naar 80%.8.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
102 Vragen die direct op ‘emancipatie’ betrekking hebben, werden vanaf 1965 steeds regelmatiger in enquêtes aan de orde gesteld. In 1965 had 82,9% van de ondervraagden er bezwaar tegen dat een vrouw met schoolgaande kinderen buitenshuis ging werken. In 1970 was dit percentage bijna gehalveerd: 42,7%. De daling in de daarop volgende vijf jaar was minder spectaculair: 38,3% bleef in 1975 van mening dat een vrouw met school-gaande kinderen niet buitenshuis mag werken.9. De vele enquêtevragen die sinds 1965 over emancipatie zijn gesteld geven een verschuiving te zien op gebieden als ‘vrouwen en politiek’, (‘conservatieve’ percentage daalt van 21% in 1966 naar 15% in 1975), ‘vrouwen en opleiding’ (‘conservatieve’ percentage daalt van 22% in 1970 naar 14% in 1975), ‘de verzorgende en koesterende taak van vrouwen ten aanzien van kleine kinderen’ (‘conservatieve’ percentage daalt van 76% in 1970 naar 66% in 1975), ‘vrouwen in leidende posities’ (‘conservatieve’ percentage daalt van 29% in 1970 naar 19% in 1975).10. In 1950 werd door het NIPO de volgende vraag aan de onderzochten voorgelegd: ‘Vindt U het juist of niet juist als een meisje een jongen uitnodigt om eens uit te gaan naar een concert of iets anders?’. Ook toen al gaf de grootste groep van de ondervraagden (45%) ‘is juist’ als antwoord (40% antwoordde ‘is niet juist’ en 15% gaf geen oordeel).11. Deze vraag werd bij ons weten nooit in later onderzoek herhaald. In de naoorlogse opinieonderzoekingen zijn bijna nooit vragen gesteld waaruit veel informatie ontleend zou kunnen worden over verschuivingen in machtsverschillen tussen sociale klassen. Veranderingen in de mate waarin men het bestaan van sociale ongelijkheid aanvaardt, hebben zich in de periode sinds 1962 (toen voor het eerst gevraagd werd naar de mening van Nederlanders over inkomensverschillen) nauwelijks voltrokken. De meerderheid van de Nederlanders bleek toen en thans van mening dat de bestaande inkomensongelijkheid in Nederland te groot was: in 1962 was dit 56%, in 1975 61%.12. In de afwijzende houding tegenover een verdeling in ‘hoog’ en ‘laag’ in de Nederlandse samenleving valt weinig verandering te constateren. Deze verandering valt wel duidelijk te bespeuren als het gaat om de houding tegenover de verticale scheidslijnen in Nederland: de verdeling in ‘zuilen’. In 1959 en in 1970 werd aan respondenten gevraagd of ze een gemengd huwelijk
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
103 (tussen katholieken en protestanten) juist of onjuist vonden. In 1959 was 60% van mening dat dergelijke huwelijken onjuist waren. In 1970 was nog maar 21% van de ondervraagden deze mening toegedaan.13. Deze verschuiving heeft zich vermoedelijk vooral in de tweede helft van de jaren zestig voltrokken. In 1966, 1970 en 1975 werd de vraag gesteld, hoe men zou staan tegenover een huwelijk van zijn of haar dochter met iemand van een ander geloof. 36% had in 1966 geen enkel bezwaar of gaf als antwoord ‘hangt er vanaf’. Dit percentage steeg in 1970 tot 77,7%. In 1975 was er sprake van een kleine teruggang in tolerantie tegenover gemengd trouwen. Het percentage bedroeg toen 71,4%, nog altijd het dubbele van het percentage ‘verdraagzamen’ uit 1966.14. Ook in relatie tot mensen van een ander ras (de benaming is afkomstig uit de enquêtevragen) vond een verandering in verdraagzaamheid plaats. Deze voltrok zich in een andere richting dan die bij gemengd trouwen. In 1966 had 87% van de onderzochten geen enkel bezwaar tegen buren van een ander ras of antwoordde: ‘het hangt er vanaf’. In 1975 had nog maar 71,2% van de ondervraagden deze tolerante mening.15. In ‘Margriet Weet Raad’ was van deze afname van tolerantie jegens mensen van een ander ‘ras’ niets te merken. De toename van de tolerantie (in de adviezen) jegens gemengd trouwen is daarentegen goed in overeenstemming met het beeld dat we in het vorige hoofdstuk hebben geschetst. Het minder strikt worden van omgangsregels en de vergroting van gedragsmogelijkheden zijn processen die we met materiaal uit ‘Margriet Weet Raad’ zeer uitvoerig kunnen documenteren. Ook opinieonderzoekingen maken een ruime keuze van illustraties mogelijk van dit proces van het losser worden van externe geboden en verboden. De steeds grotere tolerantie ten opzichte van verschijnselen als homoseksualiteit, vertoning van naakt in massamedia, pornografie voor degenen die daaraan behoefte hebben, condoomautomaten, is een feit waaraan niet getornd kan worden. Wat betreft de versoepeling van gedragsregels en uitbreiding van alternatieven wilden we hier volstaan met het vermelden van de verandering in de houding jegens echtscheiding en ten aanzien van een aantal vormen van ‘gedrag in het openbaar’. Uit een enquête gehouden in 1947 bleek bijna de helft van de Nederlandse mannen en vrouwen (47% van de mannen en 50%
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
104
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
105 van de vrouwen) van mening dat echtscheiding moeilijker gemaakt moest worden. (26% wilde de echtscheidingsmogelijkheden ‘hetzelfde laten’, 13% wilde echtscheiding gemakkelijker maken en 13% had geen mening). Deze vraag werd daarna gesteld in 1960, 1966, 1969 en 1970. De resultaten worden in tabel 4 samengevat.16.
Tabel 4 1947 %
1960 %
1966 %
1969 %
1970 %
48
39
20
16
11
Gemakkelijker 13 maken
8
24
41
50
Hetzelfde laten
26
31
38
30
29
Geen oordeel
13
22
18
13
10
Moeilijker maken
De resultaten van 1970 worden nog opmerkelijker als men zich realiseert dat op 1 januari van dat jaar het nieuwe Burgerlijk Wetboek van kracht was geworden waarin echtscheiding al aanzienlijk makkelijker werd gemaakt. In de hieraan voorafgaande periode werden de formele regels in de praktijk vermoedelijk in toenemende mate ontdoken. Uitbreiding van praktische en formele echtscheidingsgronden maakt onderdeel uit van een proces waarbij de mogelijkheden toenemen om op velerlei gebieden een ‘eigen’ keuze te maken. De sancties die in een eerdere periode golden voor afwijking van allerlei normen verloren, zoals we in hoofdstuk 5 zullen beschrijven, tijdens de hier behandelde periode voor een deel hun afschrikwekkende werking. Bepaalde ongeschreven gedragsvoorschriften ten aanzien van kleding, voorkomen en gedrag in het openbaar lijken door deze ontwikkeling eveneens beïnvloed te zijn, zij het op minder spectaculaire wijze dan bij de houding ten aanzien van echtscheiding. In 1966 en in 1971 werd aan een steekproef van Nederlanders de volgende vraag gesteld: ‘Er zijn dingen waarvan sommige mensen vinden dat het in het algemeen niet netjes is, andere mensen vinden het weer niet zo erg. Wat vindt U zelf?’. Tabel 5 geeft een overzicht van de percentages respondenten die de onderstaande vormen van openbaar gedrag als ‘niet netjes’ bestempelden.17.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
106
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
107
Tabel 5 1966 91%
1971 80%
64%
66%
vrouwen die hun haar in het openbaar kammen
21%
14%
vrouwen die opgemaakt zijn met lippenstift, ogenzwart e.d.
45%
9%
vrouwen die een rok of jurk boven de knie dragen
20%
6%
vrouwen die op straat een lange broek dragen
86%
78%
mannen die in het openbaar ongeschoren zijn
67%
47%
mannen die zonder een stropdas in de kerk, bioscoop, restaurant, café e.d. zitten
47%
47%
mannen die in of om hun huis in hun onderhemd rondlopen
81%
45%
mannen die lang haar dragen
vrouwen die op straat roken
Het zijn dergelijke verschuivingen in opvattingen over ‘decorumhandhaving’ waarop gedoeld wordt wanneer de ‘grijsheid’ van ‘de jaren vijftig’ gecontrasteerd wordt met het ‘non-conformisme’ van eind jaren zestig.
Sociologisch onderzoek Resultaten van enquêtes als de direct hierboven weergegeven cijfers over ‘openbaar gedrag’ kunnen niet makkelijk worden vergeleken met bevindingen gebaseerd op ‘Margriet Weet Raad’. Een van de redenen hiervoor is dat deze opinieonderzoeken (op enkele hierboven besproken uitzonderingen na) een tijd bestrijken die veel korter is dan de periode 1938-1978. Het tijdstip waarop vragen worden gesteld waaruit later conclusies over veranderingen worden getrokken valt meestal niet samen met het begin van de veranderingen, maar met het ogenblik waarop die veranderingen al zo manifest zijn geworden dat men een kostbaar opinieonderzoek de moeite waard gaat vinden. Dit geldt met name voor sociologisch onderzoek naar seksueel gedrag. Vóór
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
het midden van de jaren zestig werd een dergelijk onderzoek door Nederlandse sociologen niet verricht. In 1968 werd door de redactie van Margriet (dat al eerder opdracht had gegeven tot twee grote surveyonderzoeken, namelijk ‘Huwelijk en Gezin’ in 1965 en het jaar daarop ‘Godsdienst in Nederland’) het initiatief genomen tot zo'n onderzoek, waarvan de resultaten in 1969 in boekvorm verschenen onder de titel ‘Sex in Nederland’. Het surveyonderzoek van 1968 maakte gebruik van een steekproef van jongeren van 16 t/m 20 jaar en
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
108 van een steekproef van volwassenen ouder dan twintig jaar. Voor de groep jongeren werd het onderzoek door een van de deelnemers aan de opzet van 1968, G.A. Kooy, herhaald in 1974. Een vergelijking van de belangrijkste resultaten van 1968 en 1974 geeft een kwantitatieve precisering van het beeld van de snelle veranderingen op het gebied van opvattingen over seksueel gedrag dat we hebben gekregen op grond van de vergelijking van ‘Margriet Weet Raad’ uit de jaren 1966 en 1970. De uitslagen van Kooy's onderzoek laten ingrijpende veranderingen zien op het gebied van de seksuele moraal onder de jongeren in Nederland tussen 1968 en 1974. Men kan zich afvragen in hoeverre deze verschuivingen een verandering in seksueel gedrag weerspiegelen. Het feit bijvoorbeeld dat de helft van de respondenten in 1968 te kennen geeft ooit ‘zelfbevrediging te hebben gepleegd’ en dat in 1974 drie kwart van hen verklaart zich ooit aan dergelijke activiteiten te hebben overgegeven, hoeft nog niet een gedragsverandering te betekenen; deze cijfers kunnen ook wijzen op een toename in tolerantie tegenover het verschijnsel in kwestie. De door Kooy verzamelde gegevens over schuldgevoelens ten aanzien van zelfbevrediging zijn met zo'n interpretatie in overeenstemming: in 1968 zei de helft van de ondervraagde jongeren schuldgevoelens over zelfbevrediging te hebben gehad, in 1974 daalde dit tot een derde van de respondenten. In 1968 verklaarde 22% van alle ondervraagde jongeren coïtuservaring te hebben. Dit percentage was zes jaar later bijna verdubbeld (38%) (Kooy, 1976, pp. 74-75). Deze ontwikkeling geeft aan hoe snel de houding tegenover seksualiteit is veranderd. Maar een preciese kwantitatieve beschrijving van de verandering in feitelijk seksueel gedrag van jongeren in Nederland wordt hiermee niet gegeven. Men kan namelijk de verdubbeling van het percentage jongeren dat op coïtuservaring prat gaat wederom mede toeschrijven aan veranderingen in acceptatie van voorechtelijk geslachtsverkeer bij jongeren. Deze veranderingen in normen houden ongetwijfeld verband met veranderingen in feitelijk gedrag, maar over dat verband, en over het feitelijk gedrag, kunnen we weinig met zekerheid zeggen. Deze voorzichtigheid is een vereiste bij de interpretatie van de gegevens uit het onderzoek van Kooy en uit ander enquêteonderzoek waarbij conclusies worden getrokken over veranderingen in feitelijk gedrag. Onderzoeksresultaten die een verandering in ‘normen en waarden’ beogen aan te geven, kunnen met minder
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
109
Grafiek 1.
‘slagen om de arm’ geïnterpreteerd worden, en laten wel degelijk kwantitatieve vaststellingen toe. De meest uitgebreide en veelzijdige kwantitatieve gegevens over veranderingen in normen en waarden in Nederland zijn afkomstig uit het onderzoek van de socioloog C.P. Middendorp. In opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau voerde Middendorp in november en december 1975 een landelijke enquête uit. Deze enquête bestond uit vragen afkomstig uit achttien eerder gehouden landelijke enquêtes. Drie van die enquêtes werden vóór 1965 gehouden: 1958 (Riskante gewoonten), 1962 (Welvaart in Nederland) en 1963 (T.V. - Radio Onderzoek). De andere vijftien enquêtes werden in 1965 of later gehouden. Wij hebben hierboven al enkele keren gebruik gemaakt van enige door Middendorp verzamelde gegevens. De bovenstaande grafiek geeft een beeld van een aantal karakteristieke veranderingen die door het replicatieonderzoek van 1975 zichtbaar zijn geworden. In deze grafiek is informatie te vinden over de mate (in percentages van de respondenten) waarin de Nederlandse bevolking de volgende verschijnselen als acceptabel omschreef: geboortenbeperking, abortus (vrouw beslist), homofilie, ‘ontrouw’ in het huwelijk, bewust gewilde kinderloosheid, vrouwen in leidinggevende posities.18. De grafiek geeft een fragmentarisch beeld van de ontwikkelingen die we met het Margriet-materiaal hebben beschreven. Dit beeld is grotendeels in overeenstemming met dat materiaal: tussen 1965 en 1975 zijn een aantal daarvóór onacceptabele houdingen en gedragingen voor de meerderheid of bijna de meer-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
110 derheid der Nederlanders, acceptabel geworden. Vele andere houdingen en gedragingen werden reeds vóór 1965 door een meerderheid der Nederlanders geaccepteerd. In de bovenstaande grafiek is voorts een afname te zien in het tempo van de veranderingen. De conclusie van een toename van behoudzucht die Middendorp in zijn onderzoekverslag op voorzichtige wijze geeft, kan op grond van de gegevens in deze grafiek niet worden getrokken. Zo'n conclusie is alleen mogelijk indien we het feit dat het percentage ‘voorstanders’ een bovengrens nadert als indicatief beschouwen voor een afname van de vernieuwingsgezindheid. De houding ten opzicht van een ‘slippertje’ in het huwelijk vormt hierbij wellicht een uitzondering. In de bovenstaande grafiek is zelfs tussen 1970 en 1975 een gedeeltelijke ‘restauratie’ zichtbaar van een vroeger overheersende afwijzing van dit verschijnsel. Iets dergelijks constateert Middendorp ook ten aanzien van de houding tegenover voorechtelijk geslachtsverkeer bij meisjes (‘maagdelijkheid’) tussen 1970 en 1974 (Middendorp, 1975).19. De daling van de acceptatie van beide verschijnselen na 1970 is echter kleiner dan de voorafgaande stijging tussen 1965 en 1970. Een teruggang in tolerantie ten aanzien van kwesties van seksualiteit hebben wij in ‘Margriet Weet Raad’ niet gevonden. Enquêtegegevens zoals verzameld door het NIPO, door Kooy en door Middendorp zijn onmisbaar bij de pogingen om op de vraag welke culturele veranderingen in Nederland hebben plaatsgevonden een zo volledig en nauwkeurig mogelijk antwoord te geven. Toch vertonen deze onderzoeken ook ernstige tekortkomingen. Hierboven beschreven wij die tekortkomingen als voortkomend uit de discrepantie tussen norm en praktijk. Voor het onderzoek van Kooy en Middendorp gaven we voorts als bezwaar aan de korte periode waarop hun enquêtegegevens betrekking hebben. Als derde punt van kritiek op Kooy en Middendorp noemen wij de theoretische tekortkomingen van hun werk. De uitleg die zij geven aan de door hen beschreven veranderingsprocessen bestaan uit een aaneenschakeling van ad hoc verklaringen. Er is nauwelijks een poging gedaan om de gesignaleerde veranderingen in gevoel, gedrag en moraal in verband te brengen met bredere sociale processen die zich gedurende de afgelopen decennia in Nederland hebben afgespeeld. Een aanzet tot zo'n verklaring willen wij in het volgende hoofdstuk geven.
Eindnoten: 1. Een interessant onderzoek naar foto's uit Nederlandse familiealbums werd onlangs verricht door Jaap Boerdam en Warna Oosterbaan (BOERMAN & OOSTERBAAN, 1978). 2. Zie bijvoorbeeld de terugblik van ‘3 goeie vijftigers’ in een interview met Joop van Tijn (VAN TIJN, 1978). 3. Een fascinerende analyse van reclameafbeeldingen op stereotype rollen van mannen en vrouwen werd gegeven door de Amerikaanse socioloog GOFFMAN in een voordracht tijdens het ‘Festival of the Social Sciences’ dat gehouden werd in Amsterdam van 7 tot 18 april 1975. 4. NIPO, bericht no. 785, 20 juni 1960. 5. In deze en volgende onderzoeksresultaten gaf een bepaald percentage repondenten geen antwoord of ‘geen mening’ als antwoord. In het vervolg zullen we, net als hier, niet altijd een volledig
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
6. 7. 8. 9. 10.
11. 12. 13.
14. 15. 16. 17. 18. 19.
overzicht geven van de enquêteresultaten. In enkele gevallen bleek het percentage mensen dat ‘geen oordeel’ of geen antwoord opgaf van enquête tot enquête aanzienlijk te verschillen. Om een vergelijking tussen enquêteresultaten mogelijk te maken, hebben wij de desbetreffende enquêteresultaten genormeerd door de categorie ‘geen oordeel’ of ‘geen antwoord’ buiten beschouwing te laten. Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1975, deel IV B, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977. Idem. NIPO, bericht no. 1717, 25-7-1975. Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1978, deel II A, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977. De vragen waren als volgt: ‘Politiek is tot nu toe hoofdzakelijk een mannenaangelegenheid geweest. Vindt U dat dit zo moet blijven of moet het volgens U veranderen?’, ‘Voor een meisje is het eigenlijk niet zo belangrijk als voor een jongen om een goede schoolopleiding te krijgen’, ‘Een vrouw is geschikter om kleine kinderen op te voeden dan een man’, ‘Het is onnatuurlijk als vrouwen in een bedrijf leiding uitoefenen over mannen’. Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1975, delen II A en IV B, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977. NIPO, bericht no 441-44, 29-8-1950. Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1975, deel II A, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977. NIPO, bericht no. 1355, 11-6-1970. In 1953 werd door het NIPO de volgende vraag gesteld: Twee mensen houden van elkaar. De een is protestant, de ander katholiek. Zouden zij volgens U een gelukkig getrouwd leven kunnen leiden of niet ‘47% van de respondenten antwoordden hierop met een neen, terwijl een even groot percentage ja als antwoord gaf’ (NIPO, bericht no. 607, 22-1-1953). Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1975, deel IV A, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977, en Margriet, 1966, nr. 42. Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1975, deel II B, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977. NIPO, bericht no. 113, 28-5-1947, en bericht no. 1342, 20-3-1970. NIPO, bericht no. 1460, 6-10-1971. Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1975, delen II A, IV B, III B, Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977. Dit gegeven lijkt overigens in tegenspraak met gegevens uit het onderzoek van 1975. Daaruit bleek dat het percentage ‘voorstanders’ van maagdelijkheid daalde van 70 in 1965, via 32 in 1970 naar 20,5 in 1975.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
111
5. Aanzet tot verklaring De wereld van ‘Margriet Weet Raad’ is de wereld van het alledaagse. De Franse filosoof Lefebvre beschreef deze wereld als een domein van ‘des drames étouffés, des situations inexpressives et inexprimées, des événements et des histoires hors de l'Histoire. Le banal côtoyant le dramatique, ou au coeur même du dramatique. L'insignifiant plein de significations inaperçues...’ (Lefebvre, 1961). De geschiedenis vormt echter noch een ‘hoofdstroom’ noch een ‘achtergrond’ of ‘voorgrond’ naast welke het dagelijks leven van de mensen zich zou afspelen. Deze dagelijkse geschiedenis van miljoenen mensen is de geschiedenis. Abstracties en aggregaten van al die levenslopen onderkennen we als economische, politieke, demografische, en andere sociale processen. In de veranderingen in ‘Margriet Weet Raad’ in de periode 1938-1978 worden enkele processen zichtbaar, die zich gedurende die jaren hebben afgespeeld: economische groei, daling van het kindertal, democratisering, secularisering, en meer in het bijzonder de uitbreiding van de psycho-sociale hulpverlening. Op elk van die ontwikkelingen zullen we hieronder kort ingaan.1. Na de Tweede Wereldoorlog heeft Nederland een snelle economische groei doorgemaakt. Het nationale inkomen per hoofd van de bevolking heeft tussen 1938 en 1978 een ruime verdubbeling ondergaan. Het grootste deel van deze groei vond plaats tussen 1952 en 1969 toen de meeste indices van welvaartsstijging een jaarlijkse gemiddelde groei vertoonden van meer dan 4%. Een gevolg hiervan was een zeer snelle stijging van het vrij besteedbaar inkomen per hoofd van de bevolking vanaf het midden van de jaren vijftig2. (Zeventig jaren statistiek in tijdreeksen). Zoals we later zullen beschrijven vond tegelijkertijd een proces van inkomensnivellering plaats zodat deze gemiddelde welvaartsstijging in ieder geval directe gevolgen had voor het leven van degenen die vroeger aan de rand van het bestaansminimum leefden. De spectaculaire uitbreiding van produktie en van consumptie in Nederland heeft geen einde gemaakt aan getob over materiële kwesties zoals we die in de adviesrubriek van Margriet [herhaling noot 2.]
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
112 konden tegenkomen. De manier waarop men over geldzorgen klaagde en de wijze waarop advies over die zorgen werd uitgebracht laat wel opmerkelijke verschillen zien met de jaren vlak voor en na de oorlog. Soberheid en Zuinigheid werden tot in de jaren vijftig niet slechts als bittere noodzaak gezien, maar vooral ook als belangrijke deugden. Deze goede eigenschappen ondergingen een opmerkelijke ‘devaluatie’ door de snelle toename van consumptiemogelijkheden. Herhaaldelijk kwam vroeger in de rubriek de klacht voor over de spilzucht van vrouwen ‘die ettelijke kwartjes per week zouden sparen als zij niet toegaven aan de lekkere honger’, die bezwijken voor ‘modesnufjes’ terwijl ze die best konden ontberen. Klachten over dergelijke ‘luxeneigingen’ zijn vanaf het begin van de jaren zestig nauwelijks meer in de rubriek te vinden. De beanwudheid voor welvaart, de identificatie van massale stijging van consumptie met gevaar, de gedachte dat luxe op zich een verwerpelijke zaak is, komen we ook tegen buiten de op persoonlijke problemen gerichte wereld van ‘Margriet Weet Raad’. Deze opvatting maakte ook deel uit van de publieke levenshouding in Nederland die jaren. Kenmerkend in dit opzicht is de uitdrukking die in 1960 door de toenmalige minister van financiën Zijlstra werd gebruikt ter verdediging van maatregelen die de overheid tegen overbesteding wilde nemen: ‘welvaartspsychose’.3. Zo'n uitdrukking is in Nederland na die tijd niet meer goed denkbaar in politieke uitspraken. Toen bijvoorbeeld vanaf het begin van de jaren zeventig de gedachte aan een fundamentele begrenzing van economische mogelijkheden in een nieuwe vorm was teruggekeerd, werd deze gedachte niet meer vertaald naar het niveau van individuele deugden maar naar dat van collectieve verantwoordelijkheid. De welvaartsvergroting maakte voorts een uitbreiding mogelijk van het stelsel van sociale verzekeringen en voorzieningen dat de hele bevolking beschermt tegen de ergste gevolgen van werkeloosheid, armoede en ziekte.4. Het waren vooral de lagere klassen in de samenleving die op deze wijze een waarborg voor een bestaansminimum verkregen.5. De ongekende welvaartsvergroting van na de Tweede Wereldoorlog betekende vooral voor die onderliggende groeperingen een verlichting van de last rond te moeten komen. Voor hen was de schaarste tot de jaren vijftig een dagelijks voelbare werkelijkheid en waren de marges waarbinnen men zich kon bewegen zonder gevaar voor afdaling naar een niveau van directe fysieke ontbering
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
113
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
114 zeer smal. Maar ook voor ‘het brede maatschappelijk midden’ waarop Margriet zich vooral lijkt te richten had de welvaartstoename gevolgen. Mensen uit die sociale lagen konden het zich permitteren om elkaar en zichzelf minder rigide gedragsvoorschriften op te leggen: de angst om af te zakken was voor hen minder beknellend geworden. De ruimte voor ‘zelfontplooiing’, het opkomen van de ideologie van de ‘bewustwording’, die in de plaats kwam van de vooral ‘beheersing’ en ‘intoming’ benadrukkende gedragsvoorschriften, hangen samen met de vermindering van angst voor sociale deklassering. Deze vergroting van de veiligheidsmarges tussen de gemiddelde levensstandaard en het bestaansminimum had naast het bevorderen van een psychologiserende (ten koste van een moraliserende) definiëring van levensproblemen ook directe gevolgen voor de machtsverhouding tussen ouders en kinderen, tussen mannen en vrouwen en tussen sociale klassen. De afhankelijkheid van kinderen van hun ouders wordt voor een groot deel bepaald door de mate waarin kinderen aangewezen zijn op hun ouders voor hun levensonderhoud. De sancties tegen het verbreken van banden met het ouderlijk huis, de sancties tegen het trouwen op jonge leeftijd worden als minder fataal ervaren wanneer de hiermee gepaard gaande daling van levensstandaard de getroffenen toch nog enige ruimte biedt om een bestaan zonder directe fysieke ontbering te leiden. Deze mogelijkheid was voor de meeste jonge mensen, zoals duidelijk bleek in ‘Margriet Weet Raad’, tot het begin van de jaren zestig nagenoeg afwezig. Zoals gezinsrelaties veranderden door een vermindering van de afschrikwekkende werking van de bestaande sancties, zo veranderden de gezagsverhoudingen in arbeidssituaties, toen ontslag voor werknemers minder rampzalige gevolgen met zich meebracht dan onmiddellijke verpaupering; bovendien werd het voor werkgevers moeilijker om werknemers te ontslaan. Een ander proces dat deze periode plaatsvond - de daling van het kindertal - heeft belangrijke gevolgen gehad voor de verhouding tussen mannen en vrouwen en tussen sociale klassen.6. In de jaren dertig (de gegevens hebben betrekking op 1930) was het gemiddelde (uiteindelijke) aantal kinderen per gezin iets minder dan vijf (bij bouwvakkers en boeren bedroeg dit getal zes kinderen terwijl het laagste gemiddelde aantal bij leraren werd bereikt: drie). Veertig jaar later (de cijfers hebben betrekking op de periode 1970-1974) is het gemiddelde (verwachte)
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
115 kindertal7. amper 2.8. De netto vervangingsfactor van 1,5 omstreeks 1960 daalde in 1978 tot een niveau van minder dan 0,8 (dit betekent dat 20% minder kinderen werden geboren dan nodig is om in Nederland over ongeveer dertig jaar bevolkingsafname te voorkomen.9.) De daling van het gemiddelde kindertal ging gepaard met een nagenoeg verdwijnen van de differentiële vruchtbaarheid, dat wil zeggen (in de door ons beschouwde Nederlandse situatie) het verschijnsel dat arme gezinnen vroeger over het algemeen kinderrijker waren dan rijke gezinnen. Dit betekent dat de vermindering van inkomensverschillen geresulteerd heeft in een nog grotere nivellering van consumptie per hoofd van de bevolking.10. De samenhangen in de hierboven beschreven processen komen het beste naar voren in de verhouding tussen mannen en vrouwen. De daling van het gemiddeld kindertal betekende voor getrouwde vrouwen een vermindering van de tijd die aan het voortbrengen en opvoeden van kinderen besteed hoefde te worden.11. De snelle uitbreiding van huishoudelijke apparaten bracht in principe een verdere verlichting van huishoudelijke taken met zich mee. De verminderde gebondenheid aan ‘huis’ heeft vrouwen een grotere bewegingsvrijheid gegeven. Van deze mogelijkheden tot lastenverlichting werd overigens lang niet altijd gebruik gemaakt (zie Friedan, 1963). Het aantal gehuwde vrouwen dat buitenshuis werkt is in de jaren zestig sterk toegenomen.12. De grote stijging van de hoeveelheid (absoluut en relatief) werkende jonge gehuwde vrouwen hangt samen met het tegelijkertijd toegenomen ‘uitstel’ van de geboorte van een kind in de eerste huwelijksjaren.13. De verruiming van de gedragsmogelijkheden heeft geleid tot andere verwachtingen van het huwelijk, tot andere eisen aan de (huwelijks) partner, en daarmee ook tot nieuwe omgangs- en belevingsproblemen. Deze veranderingen komen goed tot uiting in ‘Margriet Weet Raad’. Brievenschrijfsters uit eind jaren zestig en jaren zeventig klagen over depressiviteit, over moeheid zonder duidelijke aanleiding, over gebrek aan contact en eenzaamheid. Moederschap en huwelijk zijn minder levensvullend en bestaansbepalend geworden. Veel problemen van vrouwen uit de laatste tien jaar in ‘Margriet Weet Raad’ gaan over het gevoel dat ze hun identiteit niet meer kunnen ontlenen aan hun echtgenoot. Ze moeten ‘zelf iets zijn’, en dat betekent dan
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
116 meestal dat voor het ontwikkelen van gevoelens van eigenwaarde andere bezigheden nodig worden geacht dan de taken die de positie van echtgenote en moeder met zich meebrengt. De nadruk op het belang van ‘zelfontplooiing’ hangt ongetwijfeld - zoals we al eerder in dit hoofdstuk in andere bewoordingen opmerkten - samen met de welvaartsvergroting die vooral gedurende de laatste twintig jaar heeft plaatsgevonden. Pas dan houdt de zorg om rond te komen op de voornaamste bekommernis te zijn, en wordt ruimte geschapen voor andere mogelijkheden. De nadruk op zelfontplooiing voor vrouwen hangt tevens samen met de verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen: vrouwen worden in ‘Margriet Weet Raad’ aangespoord om ‘uit de hoek te komen waarin ze altijd zijn gedrukt’ en meer een ‘eigen leven’ te gaan leiden. Deze verkleining van machtsverschillen hangt, zoals gezegd, ook samen met de vergroting van economische veiligheidsmarges. Sancties tegen het plegen van overspel door een getrouwde vrouw, tegen het uitvechten van ruzies, tegen echtscheiding,14. verloren hun afschrikwekkende werking door hogere en beter afdwingbare alimentatiebedragen, stijgende bijstandsuitkeringen en toegenomen mogelijkheden om een eigen werkkring te combineren met zorg voor kinderen. Naast deze verbetering van de machtspositie van de getrouwde vrouw ten opzichte van haar echtgenoot vond in de door ons beschreven periode een uitbreiding plaats van de mogelijkheden voor jonge meisjes om op andere manieren dan via een huwelijk economische zelfstandigheid tegenover hun ouders te bereiken. Over de vraag in hoeverre van deze mogelijkheden gebruik is gemaakt zijn echter geen duidelijke statistische gegevens voorhanden.15. In de door ons bestreken periode voltrok zich in Nederland op tal van gebieden een proces van democratisering. Er is geen systematisch onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre en op welke wijze organisaties op verschillende gebieden zijn gedemocratiseerd gedurende de laatste decennia in Nederland. In een rede van 8 februari 1978 vatte de Leidse hoogleraar in de sociologie Lammers enkele indrukken over deze democratisering samen (Lammers, 1978). Volgens Lammers is sprake van een duidelijke democratisering zowel wat betreft opvattingen en normen als de (bestuurs) praktijk van zulke uiteenlopende organisaties als ondernemingen, poli-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
117 tieke partijen, vakbonden, krijgsmacht en universiteiten.16. De conclusie over het veranderd ‘normbesef’ trekt hij onder meer op grond van een vergelijking van huidige verkiezingsprogramma's van politieke partijen met die van 20 jaar geleden. In de vroegere programma's kwamen voorstellen voor democratisering (regeling van medezeggenschap) minder voor, gingen minder ver, en hadden uitsluitend betrekking op het bedrijfsleven. Andere indicatoren voor democratisering in normen en opvattingen - wetgeving en opinieonderzoek - kwamen in hoofdstuk 4 reeds aan de orde. Ook in de praktijk is er volgens Lammers sprake van democratisering. In veel organisaties - onderwijs, welzijnswerk, leger, kerk - zijn overlegorganen ingesteld, of zou - in geval van ondernemingen - de mogelijkheid tot invloed van deze organen zijn uitgebreid.17. Ondanks de veel gehoorde mening dat er van een feitelijke democratisering geen sprake is, concludeert Lammers tot een zekere ‘invloedswinst’ van ondergeschikten: het zou voor de leiding van een organisatie lastiger zijn geworden om maatregelen door te voeren welke bij een belangrijk deel van de organisatieleden op verzet stuiten. Deze ontwikkeling is goed zichtbaar in de relatie tussen hoogleraren en studenten, tussen bestuurders en bestuurden. Minder duidelijk is deze toename van ‘hinderkracht’ (ondanks de uitbreiding van wettelijke regels over medezeggenschap) in geval van arbeiders tegenover ondernamers. Als een andere aanwijzing voor de verkleining van machtsverschillen kan de daling van inkomensverschillen beschouwd worden. Hoewel economische ongelijkheid zeker niet samenvalt met machtsongelijkheid, kunnen we verschillen in economische privileges wel beschouwen als aanwijzing voor verschillen in macht, en verkleining van inkomensverschillen tussen sociale klassen als aanwijzing voor democratisering. Al is de precieze grootte van de inkomensnivellering door de onvolledigheid van de gegevens en de onzekerheid over wat ‘de beste’ maatstaf voor ongelijkheid zou moeten zijn een punt van controverse, toch blijkt op grond van zeer verschillende criteria dat de inkomensverschillen sinds 1938, het beginpunt van ons onderzoek, aanzienlijk zijn verminderd.18. De verkleining van machtsverschillen betekent dat mensen op een andere manier dan vroeger rekening met elkaar moeten houden. Vele, met hiërarchische relaties samenhangende gedragsvoorschriften, waarbij een vanzelfsprekende gehoorzaam-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
118 heid van ‘lageren’ aan ‘hogeren’ werd verondersteld, kunnen hierdoor niet meer als richtlijn voor gedrag worden gehanteerd. Dit brengt problemen met zich mee voor de omgang met anderen, die in een vroegere periode niet naar voren kwamen. Deze nieuwe problemen kwamen vooral wat betreft de verhouding tussen mannen en vrouwen in ‘Margriet Weet Raad’ goed tot uiting. Ook zagen we in Margriet dat een aantal met democratisering samengaande idealen tot problemen kunnen leiden. Zo brengt het samengaan van een gelijkheidsethos en het ideaal van zelfontplooiing19. (‘het is een gezond egoïsme als je nu en in je huwelijk het recht vraagt jezelf zo volledig mogelijk te ontplooien.’ (‘Margriet Weet Raad’, 1977)) moeilijkheden met zich mee bij het bepalen van eigen grenzen. (‘Margriet Weet Raad’, 1977).20. De afname van sociale ongelijkheid maakt de nog aanwezige sociale ongelijkheid niet voor iedereen gemakkelijker te verdragen. Het voortbestaan van ongelijkheid terwijl sociale barrières minder ondoordringbaar worden, kan deze ongelijkheid zelfs voor de sociaal ‘lageren’ veel onverdragelijker maken.21. In Nederland is in nieuwe stadswijken met een sociaal gemengde bevolking de ongelijkheid dichter bij de dagelijkse ervaringswereld van de bewoners van die wijken gekomen. Hoewel het moeilijker is dan vroeger om aan mensen te zien uit welke sociale klasse ze afkomstig zijn, is de ‘zichtbaarheid’ van sociale ongelijkheid tevens toegenomen door vergroting van mobiliteit, en door de invloed van de televisie. Voor vele Nederlanders die op deze wijze pijnlijk geconfronteerd worden met eigen achterstand op gebied van kennis, macht en inkomen, kan dit - zoals blijkt uit ‘Margriet Weet Raad’ - aanleiding geven tot gevoelens van minderwaardigheid en woede. Een ander belangrijk proces dat zich gedurende de door ons beschreven tijd in Nederland heeft voltrokken is de secularisering. De cijfers laten tot 1970 een ondubbelzinnig beeld zien van een voortgaande ontkerkelijking; na 170 wordt de ontwikkeling minder duidelijk. Tussen 1930 en 1947 nam het percentage mensen dat bij de volkstelling gevraagd naar kerkelijke gezindheid ‘geen’ opgaf, toe van 14,4 naar 17,1, van 1947 tot 1960 naar 18,1, en de daarop volgende tien jaar naar 23,6 (Statistisch Zakboek, 1977).22. De deconfessionalisering is ook duidelijk te zien in de verkie-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
119
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
120
Tabel 6. Stemmental confessionele partijen 1937 58,5
1946 53,6
1956 52,9
(2e Kamer verkiezingen)
1967 47,4
1970 44,7
1974 35,0
(Prov. Staten)
1977 35,4
1978 38,8
(2eK)
(Prov. Staten)
zingsuitslagen over deze jaren. De ontwikkeling van de aanhang van de confessionele partijen23. is in tabel 6 weergegeven. Secularisering valt ook op te maken uit andere verschijnselen dan kerkbezoek en stemgedrag. Bij omroepen en sportbeoefening vond een groei van de ‘neutrale’ organisaties plaats. Het midden van de jaren zestig wordt gezien als een ‘kentering’ in dit ontzuilingsproces. Zo wordt in 1965 de formele band tussen PvdA en Het Vrije Volk opgeheven en verdwijnt het adjectief katholiek uit de ondertitel van de Volkskrant (Lijphart, 1967). Enkele gegevens uit de laatste jaren lijken te wijzen op een hernieuwde belangstelling voor confessionaliteit als grondslag voor een aantal instituties, maar slechts in een enkel geval (lager onderwijs) lijkt deze stijging van waardering voor confessionaliteit de tussen 1966 en 1970 opgetreden daling te hebben overtroffen.24. De secularisering droeg ertoe bij dat vele geboden en verboden, vooral op het gebied van de omgang tussen mannen en vrouwen, minder strikt werden. Dit betekende, zoals we in vele passages uit ‘Margriet Weet Raad’ zagen, een verruiming van de gedragsmogelijkheden. Met het voortschrijden van secularisering, en vooral van ontzuiling, verminderde een sterke vorm van sociale controle, namelijk de controle van kerk en geloofsgemeenschap. Niet alleen de ontzuiling leidde ertoe dat de levenssfeer van een groot aantal mensen zich verruimde. Via de televisie kregen steeds meer Nederlanders25. mensen onder ogen die een andere levenswijze vertoonden, en een andere moraal. Ook de sterk toegenomen mobiliteit26. bracht een uitbreiding van contacten met zich mee. Deze uitbreiding heeft wellicht bijgedragen tot een minder rigide worden van de gedragsreegels. Maar om nog een andere reden lijkt ons de toegenomen mobiliteit van invloed geweest op de versoepeling van de regels: mensen konden zich gemakkelijker onttrekken aan de controle van familie, buurt- en geloofsgenoten.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
121
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
122 De vermindering van de strenge sociale controle die mensen op elkaar uitoefenden, hangt ook samen met een andere ontwikkeling: de verdwijning van de hechte dorpsgemeenschap, waarin zich vroeger het leven afspeelde van een groot deel van de Nederlandse bevolking. Er was gedurende deze jaren sprake van een sterke verstedelijking van het platteland.27. Veel grote verschillen in levensstandaard, ontwikkeling en ‘levensstijl’ tussen stad en platteland zijn zowel door toename van welvaart en ontwikkeling bij de oorspronkelijke plattelandsbevolking als door de komst van stedelingen naar het platteland (hetzij als forensen hetzij als recreanten), praktisch verdwenen.28. Zowel het ontzag en de afkeer waarmee mensen van het platteland ‘de grote wereld’ van de stad bekeken, als de minachting van de stedelingen voor de beperktheid van de dorpse samenleving, verkeerden daarbij vaak in hun tegendeel. Deze verandering in waardering is ook in ‘Margriet Weet Raad’ te merken: brieven waarin geklaagd werd dat stedelingen zo neerkeken op mensen ‘van buiten’ komen sinds de jaren zestig niet meer in de rubriek voor. In veel van de door ons beschreven verschuivingen - de vervanging van voorschriften en veroordelingen door psychologische overwegingen, het serieus nemen van vage klachten die niet overstemd hoeven te worden door een houding van ‘flink zijn en aanpakken’, de verschuiving van een opvatting van ongeluk als een lot dat moedig gedragen moet worden naar een probleem waar wat aan te doen valt - in al deze veranderingen is de invloed merkbaar van een zich snel uitbreidend beroep, de psychotherapie. Het is het doordringen van benadering, idioom en ideologie van dit beroep dat in adviezen en brieven naar voren komt. Het feit dat mensen hun eigen en andermans problemen steeds meer gaan herkennen als ‘psychisch’ is voor een deel gevolg van de vormende en wervende werking van het psychotherapeutisch beroep.29. Maar het zijn veranderingen in de samenleving geweest - onder meer de processen van welvaartsvergroting en secularisering waardoor mensen met andere problemen te maken kregen. Het zijn mede deze veranderingen die geleid hebben tot de ontwikkeling van het psychotherapeutisch beroep. De popularisering van de psychotherapie is in ‘Margriet Weet Raad’ het eenvoudigst te zien aan de grote toename van ver-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
123
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
124 wijzingen naar psychotherapeuten en naar instellingen op het gebied van de psychosociale zorg. Een psychiater wordt niet meer gezien als iemand voor ernstig gestoorden. Problemen die men vroeger beschouwde als deel van het menselijk bestaan, worden, zoals in ‘Margriet Weet Raad’ duidelijk blijkt, nu beoordeeld als ‘iets voor een behandeling’. Het duurt bij een nieuwe professie enige tijd voordat mensen weten met welke wensen of problemen ze daar terecht kunnen. Er vindt een proces van gebiedsafbakening plaats met verwante beroepen, en er komt een proces van clientèlevorming op gang. Mensen leren geleidelijk wat iets is voor de advocaat, de dokter, de maatschappelijk werker, de psychotherapeut, de politie. De grenzen, en ook de overlappingen tussen die verschillende beroepsgebieden liggen niet vast maar zijn aan voortdurende veranderingen onderhevig. Dit is vooral het geval op een gebied als de psychosociale zorg, waar een groot aantal beroepen nog jong en niet gevestigd zijn. Met name psychotherapie, een vak dat tien jaar geleden buiten de kring van direct betrokkenen vrijwel onbekend was, heeft vage en sterk uitdijende grenzen. Veel meer situaties dan vroeger komen in aanmerking voor psychotherapie, en het moet de mensen verteld worden dat zij met allerlei klachten naar zo'n ‘deskundige’ kunnen gaan. Een van die instanties die uitlegt met welke problemen je waar terecht kunt, is ‘Margriet Weet Raad’. De toename van de verwijzingen naar psychotherapie in de rubriek is een van de indicatoren voor de groeiende invloed van dit beroep. Een andere aanwijzing hiervoor is, zoals gezegd, de verandering van de toon van de adviezen zelf. Deze adviezen zijn gaan lijken op psychotherapeutische hulp30.. Ze zijn minder richtinggevend en gedragsvoorschrijvend geworden. Mensen worden aangezet tot zelfonderzoek, en Margriet tracht hun het eigen aandeel te tonen in de problemen waarover ze schrijven. De afbakening tussen goed en kwaad wordt niet meer ‘van buitenaf’ gesteld: mensen moeten hun eigen grenzen leren kennen en die als richtlijn nemen.31. Veel van de eisen die nu aan gedrag en gevoel worden gesteld - het beroep op eigen verstand en eigen verantwoordelijkheidsgevoel, het zelf beoordelen van de ‘baten en de kosten’ van verschillende handelswijzen, het toelaten van emoties die in strijd kunnen zijn met wat als betamelijk wordt beschouwd - geven voor een groot aantal mensen aanleiding tot problemen die door psychotherapeutische beroepsbeoefenaren omschre-
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
125 ven worden als ‘iets voor psychotherapie’. Het oogmerk van veel psychotherapieën - versterking van het ‘zelfgevoel’, het leren bepalen wat je wilt, het leren kennen, en vervolgens uitkomen en opkomen voor je gevoelens - betreft voor een deel gedragingen en gevoelens die mensen in een eerdere periode niet van elkaar verlangden.
Eindnoten: 1. Inglehart (R. INGLEHART, The Silent Revolution: Changing Values and Political Styles Among Western Publics, Princeton 1977) is een van de weinige beoefenaren van de sociale wetenschappen die geprobeerd heeft een systematische (van onze werkwijze sterk verschillende) verklaring te geven voor de culturele veranderingen in het Westen na de Tweede Wereldoorlog. De veranderingsprocessen zien er bij hem uit zoals is weergegeven in het overzicht op blz. 145 (INGLEHART, 1977, p. 5). 2. Een boeiende beschrijving van de betekenis die de verschuiving in statistisch-economische gegevens gedurende de laatste eeuw had voor
het dagelijks leven in Nederland, is te vinden in PEN & BOUMAN, 1968. 3. NIPO, bericht no. 775, 11-4-1960. 4. De opbouw van dit systeem van sociale verzekeringen begon al veel eerder. In 1901 kwam de Ongevallenwet tot stand; in 1913 werden de Invaliditeitswet en de Ziektewet aangenomen (de laatste trad overigens pas in 1930 in werking). Zie Weijel, 1973, pp. 36-49. 5. Sommige auteurs zijn voorts van mening dat de sociale voorzieningen een inkomensnivellering tot gevolg hebben (HUPPES, 1977). Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Tinbergen (TINBERGEN, 1975). 6. De daling van het kindertal wordt meestal gezien als gevolg van het toegenomen gebruik van voorbehoed middelen. Dit laatste is sterk beïnvloed door het seculariseringsproces. Ook de welvaartsvergroting wordt aangevoerd als verklaring voor geboortenbeperking: terwijl vroeger kinderen door hun ouders als levensverzekering zouden zijn gezien, zouden deze later in toenemende mate als hindernis voor een hogere levensstandaard worden beschouwd. 7. Onder het uiteindelijke kindertal wordt begrepen het aantal levendgeboren kinderen dat een vrouw gedurende haar hele vruchtbare periode ter wereld heeft gebracht. In tegenstelling tot dit feitelijk gerealiseerde kindertal staat het ‘te realiseren’ kindertal, waarvan de waarde wordt vastgesteld door de ouders te vragen naar de gezinsgrootte die zij nastreven. Deze ‘verwachtingswaarde’ bepaalt in aanzienlijk mate het toekomstbeeld van de huidige jonge echtparen. 8. Parallel aan de daling van het kindertal veranderen de opvattingen over ‘de ideale gezinsgrootte’. Op de vraag ‘Wat vindt u de “ideale” gezinsgrootte?’ luidden de antwoorden als volgt: Aantal kinderen
1960
1965
1971
1972
1973
geen
2%
3%
6%
5%
4%
een
2%
2%
6%
4%
3%
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
9. 10. 11.
12. 13. 14.
15.
16.
17.
twee
31%
30%
44%
51%
58%
drie
22%
30%
26%
21%
22%
vier
23%
17%
10%
10%
8%
(Uit: NIPO, bericht no. 1073, 11-10-1965; bericht no. 1405, 19-2-1971; bericht no. 1507, 19-6-1972; bericht no. 1542, 23-1-1973). Een precieze definitie van het begrip netto-vervangingsfactor kan men vinden in DE GANS & KORZEC, 1978. Zie DE FEIJTER & KORZEC, 1978. Indien we de tijdsduur die een vrouw per kind aan zwangerschap en zuigelingenzorg besteedt op anderhalf jaar stellen, dan houdt een daling van het gemiddeld kindertal van vijf naar twee in, dat de totale duur van ‘biologische binding’ aan kinderen in het leven van een gemiddelde vrouw vermindert van zeven en een half naar drie jaar. Gegevens over de totale tijdsduur die het opvoeden van kinderen in het leven van een vrouw inneemt, zijn voor de huidige generatie moeders nog niet beschikbaar. De voorspelling echter dat de tijdsduur die verloopt sinds de geboorte van het eerste kind en het uit huis gaan van het laatste kind voor moeders in huidige gezinnen aanzienlijk lager zal zijn dan voor vrouwen wier kinderen thans al het ouderlijk huis hebben verlaten, lijkt op basis van de huidige ontwikkelingen in gemiddeld kindertal en leeftijd van huwelijkssluiting, niet voor redelijke twijfel vatbaar. (Voor de thans beschikbare gegevens, zie NIPHUIS-NELL, 1974.) Gegevens hierover kan men vinden in hoofdstuk 3, noot 6. Sociale Maandstatistiek, 's-Gravenhage, april 1975, p. 196. Tussen 1938 en 1957 steeg het percentage echtscheidingen uitgedrukt in de hoeveelheid bestaande huwelijken nauwelijks: van 19,0 naar 21,9 per 10 000 echtparen. Tussen 1957 en 1966 stegen die aantallen van 21,9 naar 24. Tussen 1966 en 1975 was de stijging aanzienlijk groter: van 24 naar 60 per 10 000. (Zeventig jaren statistiek in tijdreeksen, en Statistisch Zakboek 1977). Vermoedelijk is in de door ons beschreven periode de mate waarin jonge vrouwen van deze mogelijkheden gebruik hebben gemaakt niet veranderd. Dit zouden wij althans moeten concluderen indien we in de cijfers over de dalende huwelijksleeftijd voor vrouwen die kenmerkend zijn voor de hele door ons bestudeerde periode, een aanwijzing zien voor de bewering dat de totale tijd dat vrouwen gemiddeld wonen zowel buiten het huis van hun ouders als buiten dat van hun toekomstige echtgenoot, geen belangrijke uitbreiding heeft ondergaan in de laatste tientallen jaren. In de allerlaatste tijd lijkt hierin verandering te komen. Sinds 1973 vindt er geen verdere daling plaats in de leeftijd waarop vrouwen in het huwelijk treden. De gemiddelde leeftijd waarop men trouwde was in 1956 dezelfde als in 1938. Tussen 1956 en 1968 daalde die leeftijd voor mannen van 29,1 naar 26,4 jaar, en voor vrouwen van 26,3 naar 23,9 jaar. Sinds 1973 lijkt de gemiddelde huwelijksleeftijd zich te stabiliseren op het niveau van 26,6 jaar voor mannen en 23,9 jaar voor vrouwen. (Statistisch Zakboek 1977, en HEEREN, 1973, p. 56) Resultaten van opinieonderzoek uit 1975 lijken te wijzen op een afnemende populariteit van democratisering. Dit lijkt vooral het geval te zijn ten aanzien van inspraak van studenten op het universiteitsbestuur. Ten aanzien van inspraak van burgers op gemeente- en provinciaal bestuur, en van inspraak van arbeiders op het ondernemingsbestuur tonen de cijfers een minder grote verschuiving (zie de tabel op blz. 148). (Culturele Veranderingen in Nederland 1958-1975, deel IV A en IV B. Sociaal en Cultureel Planbureau, 1977) Zie hierover bijvoorbeeld ook HÖVELS en NAS, 1967. LAMMERS verVoorstanders van meer inspraak van:
1970
1975
arbeiders
67,6%
59,9%
burgers
82,9%
69,8%
studenten
64,5%
31,8%
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
18.
19.
20.
21.
22.
23. 24.
wijst bovendien naar F.C.B. VAN WIJMEN. Het Ziekenhuis: democratisering en bestuursstructuur, Lochem 1975, hfdst. 1, alsmede naar H.F. VAN DONGEN, ‘Over gebieden van medezeggenschap’, Mens en Onderneming, 24 (1970), pp. 217-232. In 1976 publiceerden de economen PEN en TINBERGEN een overzichtsartikel onder de titel ‘Hoeveel bedraagt de inkomensegalisatie sinds 1938?’ De auteurs trekken in dat artikel de conclusie dat de in 1938 in Nederland aanwezige inkomensverschillen thans ten minste zijn gehalveerd. Hoewel deze conclusie op een niet geheel sluitende wijze volgt uit de door hen vermelde gegevens, zijn zowel het materiaal als de argumentatie van de auteurs ruim toereikend om de conclusie van een aanzienlijke inkomensnivellering in Nederland in de door ons bestudeerde periode te staven (PEN & TINBERGEN, 1976). In een boeiend artikel (DUIJKER, 1976) zet de Amsterdamse hoogleraar in de psychologie Duijker uiteen, welke onheldere, en ook ondemocratische, gedachten ten grondslag liggen aan dit ideaal der zelfontplooiing, en welke hachelijke gevolgen doorvoering van dit ideaal zou kunnen hebben. Zie eveneens SCHUR, 1977. Dit samengaan van gelijkheidsethos en het ideaal van zelfontplooiing (een combinatie die overigens verre van vanzelfsprekend is), kan met zich meebrengen dat het niet halen van gestelde idealen als persoonlijk falen wordt gevoeld. Hieraan tegengesteld is de houding waarbij elke veronderstelling over menselijke begrenzingen en beperktheid a priori als ontoelaatbaar van de hand wordt gewezen en elk mislukken vanuit ‘externe’ omstandigheden wordt verklaard. In de sociologische literatuur maakt men gebruik van de term ‘relatieve deprivatie’ als aanduiding voor gevoelens over ongelijkheid en achterstelling die voortkomen uit een vergelijking van de eigen situatie met die van anderen. De mogelijkheid tot zo'n vergelijking wordt sterk bepaald door de informatie die men over de ‘anderen’ heeft. De cijfers van het Sociaal en Cultureel Planbureau geven een nog spectaculairder beeld van de deconfessionalisering. Op de vraag naar de ‘richting die men in de eerste plaats aanhangt’ antwoordde in 1958 45,9% rooms-katholiek; in 1975 was dit aantal gedaald tot 30,5%. Het aantal protestanten daalde gedurende deze jaren van 36,5% tot 30,1%. (Sociaal en Cultureel Rapport 1976, p. 254) Onder de confessionele partijen rekenen wij: AR, CDA, CHU, GPV, KVP, RKPN en SGP (benaming 1978). De vraag ‘moeten maatschappelijke organisaties een confessionele grondslag hebben’ werd in 1966, in 1970 en in 1975 gesteld aan een steekproef uit de Nederlandse bevolking (Culturele veranderingen in Nederland 1958-1975, Sociaal en Cultureel Planbureau). De antwoorden luiden als volgt: 1966
1970
1975
54,8
40,8
62,6
41,8
23,2
41,1
23,3
9,4
12,9
32,8
18,6
32,2
55,1
32,8
42,9
35,6
23,3
29,9
school ja omroep ja sport ja vakvereniging ja jeugdvereniging ja politieke partijen ja
25. In 1956 waren er 99 000 geregistreerde televisietoestellen in Nederland. Het miljoen werd overschreden in 1961, de twee miljoen in 1965, en de drie miljoen in 1970.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
26.
Het autobezit nam als volgt toe:
De cijfers over het privévervoer (excl. fiets) vertonen het volgende beeld:
1938
94 000
1948
4,8 miljard km
1948
86 000
1960
21,3 miljard km
1960
522 000
1970
82,3 miljard km
1970
2 258 000
1973
101,3 miljard km
1976
3 768 000
(Bronnen:Zeventig jaar statistiek in tijdreeksen; Vijfenzeventig jaar statistiek van Nederland; Statistisch Zakboek 1977) 27. De hoeveelheid gemeenten met een inwonertal van minder dan vijfduizend daalde van 723 in 1938 tot 291 in 1977. Het aantal gemeenten van vijfduizend tot twintigduizend inwoners steeg van 280 in 1938 tot 397 in 1977. Een dergelijk, op zuiver kwantitatieve maatstaven gebaseerd beeld geeft noch het verdwijnen van de dorpsgemeenschap noch ‘de verstedelijking van het platteland’ nauwkeurig aan. Pas in 1960 is door het CBS een indeling van de gemeenten naar urbanisatiegraad ingevoerd die een nauwkeuriger beeld geeft van het proces van vervaging van grenzen tussen stad en platteland. 28. De conflicten waarmee de komst van stedelingen naar het platteland gepaard kan gaan, worden beschreven bij BRUNT, 1977. 29. Een verslag van een onderzoek waarin deze gedachte centraal staat, vindt men in DE SWAAN e.a., 1978. 30. De toon van de adviezen uit de begintijd van ‘Margriet Weet Raad’ was als van een wijze lieve moeder die veel had meegemaakt. Het image van een behulpzame, kordate en begrijpende moederfiguur is verdwenen, de adviestoon van nu lijkt bepaald te zijn door een ideaal van meer afstandelijke, deskundige vorming van oordeel en raad. ‘Margriet’ uit de eerste jaren ging zoals ze in hoofdstuk 2 vertelt - er ook zelf op uit om mensen te helpen, gaf babykleertjes aan arme moeders, zorgde ervoor dat zieke sloverige huismoeders eens op vakantie konden. ‘Margriet Weet Raad’ uit de eerste jaren heeft veel meer weg van maatschappelijk werk dan nu het geval is. De toon nu is veel meer gaan lijken op die van een psychotherapeut. De redactrice van ‘Margriet Weet Raad’ in 1974 heeft haar taak als volgt omschreven: ‘Ik probeer géén mensen te dwingen. En ook geen beslissingen te nemen voor een ander. Het enige wat ik doe, is proberen het probleem zichtbaar te maken, helder, duidelijk en overzichtelijk te maken, en soms heb ik ook nog een paar adviezen, maar de beslissingen moet iedereen zelf nemen.’ 31. ‘Margriet Weet Raad’ is een vorm van hulpverlening die in een aantal opzichten verschilt van hulp zoals die door psychotherapeuten wordt gegeven. De problemen en adviezen in de ‘Margriet Weet Raad’-rubriek zijn openbaar, voor iedereen toegankelijk; de briefschrijvers blijven echter wel anoniem, en waarschijnlijk is dat ook voor velen het aantrekkelijke van de rubriek: niemand hoeft te weten dat zij met problemen zitten. Het hebben van problemen wordt vaak als iets schaamtevols ervaren, het raadplegen van een psychotherapeut is voor velen een onoverkomelijke stap. Op deze wijze krijgen de schrijvers wél de nodige hulp, met vermijding van het stigma dat voor velen aan een ‘behandeling’ kleeft. Er is sprake van openbaarheid, terwijl geheim blijft wie hulp behoeft. Heel anders is het bij psychotherapie: wat besproken wordt blijft daar privé, behoort - zoals bij medici - tot de beroepsgeheimen. Andere verschillen hangen samen met dit ‘openbare en toch privé’-karakter van ‘Margriet Weet Raad’. Bij een adviesrubriek is het geheel en al aan de schrijver of hij het advies wel of niet opvolgt. Hij heeft daardoor misschien minder dan bij psychotherapie het gevoel zich over te leveren aan mensen die zich met hem gaan bemoeien. Of de ‘baten’ nu groter zijn of niet valt voor ons moeilijk na te gaan, maar in elk geval zijn de ‘kosten’ van een brief naar ‘Margriet Weet Raad’ veel geringer dan die van psychotherapie. Een ander belangrijk verschil tussen psychotherapie en een adviesrubriek als ‘Margriet Weet Raad’ is de reikwijdte. Het lezerspubliek van ‘Margriet Weet Raad’ is in belangrijke opzichten als ‘welstand’ (opleiding en functie), leeftijd, regionale spreiding, en urbanisatie representatief voor de Nederlandse bevolking. Uit niets is ons gebleken dat het publiek dat brieven schrijft naar ‘Margriet Weet Raad’ hiervan sterk zou afwijken. De psychotherapeutische cliëntele is echter een geheel andere populatie. Uit de gegevens waarover we beschikken - gegevens over het grootste en oudste specifiek psychotherapeutische instituut in Nederland, het IMP te
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
Amsterdam - blijkt dat psychotherapeutische cliënten in het geheel niet representatief zijn voor de Nederlandse bevolking: ze zijn relatief hoog opgeleid, hun leeftijd is gemiddeld tussen de 20 en 30 en ze wonen hoofdzakelijk in de randstad (DE SWAAN e.a., 1978). De adviezen in ‘Margriet Weet Raad’ vertonen nog een aantal andere belangrijke verschilpunten met psychotherapie. Doelstelling van psychoanalytisch georiënteerde psychotherapie is het zoeken naar inzicht in eigen gedrag en gevoel. Als een cliënt vertelt over problemen met anderen bestaat de hulp van een therapeut vaak uit het duidelijk maken aan de patiënt wat zijn eigen aandeel hierin is. Hij krijgt geen raad hoe hij eruit moet komen, en zeker geen directe hulp hierbij. De hulp die ‘Margriet Weet Raad’ geeft is vaak veel directer, en directiever: aangeraden wordt dit te doen en dat te laten, tot zover te gaan en dat niet meer te tolereren. Dit verschil is de laatste jaren echter minder groot geworden. De adviezen zijn minder richtinggevend en gedragsvoorschrijvend geworden. Ze zijn meer gaan lijken op psychologische en psychotherapeutische adviezen. Voor een interessante vergelijking van het publiek dat schrijft naar adviesrubrieken, en de mensen die zich wenden tot (andere) instanties op het gebied van de psychologische zorg, zie SCHMIDT DIBNER, 1974.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
126
6. Slot Het beeld van een spectaculaire verandering die Nederland in de tweede helft van de jaren zestig zou hebben ondergaan, is voor een aanzienlijk deel een gevolg van de wijze waarop massamedia de gebeurtenissen van die tijd hebben weergegeven. De theatraliteit, geëxalteerdheid, pathetiek en expressiviteit waarmee de ‘opinion leaders’ van de jaren zestig in de openbaarheid traden, is mede te verklaren vanuit de noodzaak om in krant, radio en televisie markant en overzichtelijk ‘over te komen’. De aldus vertolkte boodschap werd vervolgens een middel tot zelfidentificatie en oriëntatie voor zowel degenen die de boodschap ontvingen, als degenen die het verspreidden en degenen die de inhoud van de boodschap hadden geschapen. ‘De mensen lazen over zichzelf en geloofden daarin’, zo werd deze terugwerking omschreven door een van de symbolen van die tijd, Bob Dylan (Rosenbaum, 1978). Deze circulatie van voorstellingen en interpretaties maakte een overspannen definitie van de gebeurtenissen van de jaren zestig tot een zelfbeeld van bijna allen die min of meer actief de ‘beweging’ van die tijd hebben meegemaakt. Met de voortgang der tijd werd de kloof zichtbaar tussen dit ‘image’ en het dagelijks leven. Daarmee werd ook de ontgoocheling een gedeelde ervaring van deze generatie.1. Het materiaal uit ‘Margriet Weet Raad’ maakt een beschrijving mogelijk van veranderingen die zich buiten de publieke belangstelling in de beslotenheid van het alledaagse hebben voltrokken. Deze verborgen veranderingen worden pas na verloop van tijd zichtbaar als ‘culturele veranderingen’. De veranderingen die we in ‘Margriet Weet Raad’ hebben beschreven werden geïnterpreteerd als verkleining van machtsverschillen (tussen mannen en vrouwen, tussen ouders en kinderen, en tussen sociale klassen), als verschuiving van ‘gemoraliseer’ naar ‘gepsychologiseer’, en als uitbreiding van gedragsmogelijkheden. Afgaande op inhoud en toon van de adviezen zagen we een schoksgewijze verandering optreden op al deze gebieden in de tweede helft van de jaren zestig. Deze verschuiving was mede terug te voeren op de drastische verandering in samenstelling en beleid van de redactie van ‘Margriet Weet Raad’. De problemen in de rubriek
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
127 geven daarentegen een beeld te zien van een meer geleidelijke verandering. Op geen van de bovengenoemde gebieden is in de adviesrubriek een ommekeer zichtbaar in de richting van de ontwikkelingen. De verkleining van machtsverschillen tussen mannen en vrouwen is trouwens pas vanaf 1970 goed zichtbaar in de rubriek. Ondanks het feit dat in de jaren zeventig de gedachte aan fundamentele beperktheid terugkwam in een nieuwe vorm (‘de grenzen van de groei’), zien we in ‘Margriet Weet Raad,’ geen spoor van een terugkeer naar een nieuwe versie van een door Soberheid en Zuinigheid beheerste moraal. Ook de uitbreiding van gedragsmogelijkheden en de afbraak van taboes komt in de jaren zeventig geenszins tot stilstand. Wel verlopen die veranderingen langzamer dan tussen 1966 en 1970. Het grootste deel van de gegevens uit de door ons verzamelde aanvullende bronnen vertonen hetzelfde beeld van een in dezelfde richting voortgaande verandering.2. Van een algemene restauratie-tendens kan ons inziens dan ook niet gesproken worden.3. Wel wordt het duidelijk naarmate de jaren zestig verder van ons af komen te liggen, dat het tempo van verandering op een aantal gebieden in de jaren tussen 1966 en 1970 hoger lag dan gedurende de daaraan voorafgaande en de daarop volgende jaren. Maar even duidelijk is de continuïteit in de ontwikkelingen. Zowel het beeld van de Grijsheid van ‘de jaren vijftig’ als van de Matheid van ‘de jaren zeventig’ zijn ontstaan door een overschatting van de veranderingen die zich in de tweede helft van de jaren zestig in Nederland hebben afgespeeld.
Eindnoten: 1. Een vrij afstandelijke beschrijving van deze illusie en ontgoocheling is onder meer te vinden in de roman van RUDOLF GEEL, De gedoodverfde winnaar. Een minder afstandelijke vertolking van deze gevoelens valt te beluisteren op een langspeelplaat van BOUDEWIJN DE GROOT, Voor de overlevenden. 2. Hierop bestaan twee belangrijke uitzonderingen. Uit de door Middendorp verzamelde enquêtegegevens zou, zoals in hoofdstuk 5 werd aangegeven, blijken dat tussen 1970 en 1975 het streven naar democratisering minder populair zou zijn geworden. Voorts lijken deze enquêteresultaten erop te wijzen dat tussen 1970 en 1975 een ombuiging in de ontzuilingstendens heeft plaatsgevonden. Vooral wat betreft de voorkeur van Nederlandse ouders voor onderwijs op confessionele grondslag voor hun kinderen zijn de cijfers frappant: in 1975 gaf (zoals we in hoofdstuk 5 zagen) een hoger percentage ouders de voorkeur aan ‘verzuild’ onderwijs dan in 1966. Uit deze gegevens zou men de conclusie kunnen trekken dat confessionaliteit een (onverwachte) herwaardering heeft ondergaan. Indien men zo'n herwaardering per definitie als conservatief beschouwt, dan wijzen enkele (nogal fragmentarische) gegevens over confessionaliteit uit bovengenoemde enquêtes inderdaad op een toename van behoudzucht. Het is daarentegen ons inziens onterecht om op basis van enquêteresultaten waarin de afgenomen waardering voor ‘participatie’ tot uiting komt, te concluderen dat de Nederlandse bevolking tussen 1970 en 1975 conservatiever is geworden (deze conclusie wordt bijvoorbeeld getrokken in het Rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau 1976). Het percentage mensen dat studenten meer invloed zou willen geven op het universiteitsbestuur, is drastisch gedaald van 65 in 1970 naar 32 in 1975. Bij de interpretatie van deze getallen zou echter op z'n minst het feit verdisconteerd moeten worden, dat tussen 1970 en 1975 de invloed van studenten op het universiteitsbestuur zowel wettelijk als in de praktijk zeer aanzienlijk is toegenomen. Een andere reden om op basis van gegevens over een afnemende populariteit van ‘participatie’ niet tot overhaaste conclusies over een toenemend conservatisme te komen heeft te maken met
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
het feit dat opvattingen over de wenselijkheid van ‘participatie’ niet noodzakelijk een graadmeter hoeven te zijn van een ‘democratische’ gezindheid. Democratie en democratisering zijn begrippen die even goed opgevat kunnen worden vanuit een ‘representatief-constitutionele’ definitie als vanuit een definitie die de nadruk legt op ‘participatie en inspraak van de basis’. Deze twee definities van democratie kunnen elkaar overlappen maar zijn ook vaak met elkaar in tegenspraak. Voor een boeiende uiteenzetting over de relatie tussen deze twee ‘democratieën’ in de politieke strijd binnen de Partij van de Arbeid, zie TROMP, 1976. 3. Volgens de Amsterdamse hoogleraar in de economie van den Doel is ook in het bijzonder op het gebied van de politiek van een restauratie geen sprake, want. ‘Er is alleen maar sprake van restauratie indien het politieke systeem, de politieke opvattingen en het beleid van de overheid gericht zouden zijn op een grotere ongelijkheid, op het terugschroeven van de nivellering’. Op grond van zo'n omschrijving constateert Van den Doel: ‘Geen reactie, maar een groter wordende progressiviteit’ (VAN DEN DOEL, 1977). Volgens de Rotterdamse politicoloog van Schendelen zijn de conclusies van van den Doel onder meer ‘onnavolgbaar’ omdat daarbij de begrippen restauratie, reactie en conservatisme door elkaar worden gehaald. Hijzelf definieert politieke restauratie in een veel beperktere betekenis als ‘de poging tot herstel van cruciale elementen van de verzuilingspolitiek, zoals die eertijds op eliteniveau gevoerd werd’. Op basis van zo'n definitie moet de vraag of in Nederland sprake is van een ‘restauratieve tendens op eliteniveau’ volgens van Schendelen zowel met ja als met nee beantwoord worden (VAN SCHENDELEN, 1978).
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
153
Bibliografie De hieronder vermelde boeken en tijdschriften komen als verwijzingen in de tekst van dit boek voor. Toegevoegd zijn enkele boeken, artikelen en scripties over adviesrubrieken en geïllustreerde tijdschriften, met name vrouwenbladen. V. AANANT, ‘A Woman's Own World’, New Society, 1976, 35, 691, 1, pp. 12-14. T. ANBEEK, ‘Margriet-verhalen: van romantiek naar realisme’, De Revisor, februari 1978, pp. 42-46. M. BAILEY, ‘The Women's Magazine Short-Story Heroine in 1957 and 1967’, Journalism Quarterly, 1969, 46, p. 2. E. BECKER, ‘Das Bild der Frau in der Illustrierten’, in: M. HORKHEIMER (Hsg), Zeugnisse, Theodor Adorno zum 60. Geburtstag, Frankfurt am Main 1963, pp. 427-438. C. BEEMER, De sociaal-kulturele funktie van het vrouwenblad in Nederland, Amstelveen 1962. M. BIEGMAN e.a., Een beeld van mannen en vrouwen in een Nederlands Damesblad, Universiteit van Amsterdam, Psych. Lab., 1976. A. VAN BIRGELEN-BREGGEMAN en C. RABBIE-HOOYKAAS, Inhoudsanalyse van een Vrouwenblad, Universiteit van Amsterdam, Psych. Lab., 1968. J. BOERDAM en W. OOSTERBAAN MARTINIUS, ‘Het fotogenieke van het samenleven’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 1978, 5, 1, pp. 336. C. BRINKGREVE en M. KORZEC, ‘Margriet weet raad. Gevoel, gedrag, moraal 1954-1974’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 1976, 3, 1, pp. 17-33. C. BRINKGREVE en M. KORZEC, ‘Kan het civilisatieproces van richting veranderen?’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 1976, 3, 3, pp. 361-365. L. BRUNT, Stedeling op het platteland, Meppel, 1977a (1974). L. BRUNT, De Abortusbrieven, Meppel 1977b. A. VAN BUREN, Dear Abby, New York 1959. A. VAN BUREN e.a., The Teen-ager's World, Voice of America Forum Lectures (plaats en jaartal niet vermeld). J.T. CAREY, ‘Changing Courtship Patterns in the Popular Song’. American Journal of Sociology, 1969, 74, pp. 720-732. P. CLARKE en V. ESPOSITO, ‘A Study of Occupation Advice for Women in Magazines’, Journalism Quarterly, 1966, 43, 3, pp. 477-458. I. CORNELISSEN, ‘De partijpolitieke banden van de ABVA’, Vrij Nederland, 15 april 1978.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
154 Culturele veranderingen in Nederland, Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk 1977. M. DALDERUP en R. VAN MIDDELKOOP, Van maatschappelijke onwerkelijkheid tot illustratieve werkelijkheid, Nijmegen, Sociologisch Instituut, 1974. H. DAUDT en A. SIJES, Beeldreligie, Amsterdam 1966. Geciteerd bij BRUNT, 1977b. H. VAN DEN DOEL, ‘Het sprookje van de restauratie’, Haagse Post, 24 december 1977. J. DUNTON, The Life and Errors of John Dunton (Written by himself in Solitude), New York/London 1974 (1705). H.C.J. DUIJKER, ‘De ideologie der zelfontplooiing’, Pedagogische Studiën, 1976, 53, pp. 358-373. R. VAN DUYN, Boodschap van een wijze kabouter, Amsterdam 1969. N. ELIAS, Ueber den Prozess der Zivilisation, Bern/München 1969 (1939). R.W. ENGLAND, JR., ‘Images of Love and Courtship in Family-Magazine Fiction’, Marriage and Family Living, 1960, 22, pp. 162-165. H. DE FEIJTER en M. KORZEC, ‘Inkomensongelijkheid en differentiële vruchtbaarheid in Nederland’, Intermediair, 1978, 14, 10. B. FRIEDAN, The feminine mystique, New York 1963. A. FÜCHS, Van christelijk-traditioneel tot swingend-progressief, Nijmegen 1975. H. DE GANS en M. KORZEC, Mathematische demografie, Groningen 1978. R. GEEL, De gedoodverfde winnaar, Amsterdam 1977. G. GERBNER, ‘The Social Anatomy of the Romance-Confession Cover Girl’, Journalism Quarterly, 1958, 35, pp. 299-306. P.H. VAN GORKUM, ‘Enkele kritische kanttekeningen bij het negatieve oordeel over de ingezonden-brieven-schrijvers’, in: Sociologische Gids, 1967, 14, pp. 221-231. J. GOUDSBLOM, Balans van de Sociologie, Utrecht 1974. M. VAN HAAREN, E. SCHOUTEN, M. SPOELSTRA en E.V.D. WEIDEN, Bladeren in de sexuele evolutie van 1945 t/m 1975, Utrecht, Instituut voor pedagogische en andragogische wetenschappen, 1976. B. HALL, Josephine wat moet ik doen?, Amsterdam 1965. F. VAN HEEK, Van Hoogkapitalisme naar verzorgingsstaat, Meppel 1973. H.J. HEEREN (red.), Huwelijksleeftijd in Nederland, Meppel 1973. B. VAN HEERIKHUIZEN en N. WILTERDINK, ‘Conservatisme en sociologie in de jaren dertig’, in: F. BOVENKERK e.a. (red.), Toen en Thans, Baarn, 1978, pp. 182-208. E. HEROLD en M. FOSTER, Changing sexual references in mass circulation magazines, The Family Coordinator, 1975, 24, 1, pp. 21-25. H.J.A. HOFLAND, Tegels lichten, Amsterdam 1973. B. HÖVELS en P. NAS, Ondernemingsraden en Medezeggenschap. Een
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
155 vergelijkend onderzoek naar struktuur en werkwijze van de ondernemingsraden, Nijmegen, Instituut voor Toegepaste Sociologie, 1976. TH. HUPPES, Inkomensverdeling en institutionele structuur, Leiden 1977. R. INGLEHART, The Silent Revolution: Changing Values and Political Styles Among Western Publics, Princeton 1977. H.T. KANE, Dear Dorothy Dix, New York 1952. P. KAUPP, Lebenshilfe in Illustrierten und Regenbogenpresse? Aus Politik und Zeit Geschichte, Beilage zur Wochenzeitung Das Parlament, 9 februari 1974. A.C. KINSEY e.a., Sexual Behavior in the Human Male, Philadelphia 1948. G.A. KOOY, Jongeren en seksualiteit, Deventer 1976. V. KRUMREY, ‘Strukturwandlungen und Funktionen von Verhaltensstandards, aus einer soziologischen Inhaltsanalyse deutscher “Anstandtsbücher” der Jahre 1870 bis 1970’, in: P.R. GLEICHMANN e.a. (ed.), Human Figurations, Amsterdam 1977. C. LAMMERS, Van Democraten en Oligocraten, Universiteit van Leiden, Persbericht nr. 135, 3-2-1978. R. LANTZ, J. KEYES en M. SCHULTZ, ‘The American Family in the preindustrial period: from base lines in history to change’, American Sociological Review, 1975, 40, 1, pp. 21-36. P. LAZARSFELD, Radio Listening in America, New York 1948. J.M. LEE, History of American journalism, New York 1973. Lezerskringonderzoek Margriet, Amsterdam 1962. H. LEFEBVRE, Critique de la vie quotidienne, II, Parijs 1961. L. LÖWENTHAL, ‘Biographies in popular magazines’, in: P. LAZARSFELD en F. STANTON (eds.), Radio Research, 1943. A. LIJPHART, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek, Amsterdam 1976 (1968). H. MAKOW, Ask Henry, Englewood Cliffs, N.J., 1962. J. METZKER, A Bintel Brief, New York 1977 (1971). C.P. MIDDENDORP, ‘Culturele veranderingen in Nederland’, Intermediair, 1974, 10, 11; en 1975, 11, 19. F.I. MOTT, American Journalism, New York 1950. G. MUSKENS, Klassen- en groepenspecifieke zingeving in de inhoud van geïllustreerde tijdschriften. Een houdbare stelling? Nijmegen 1977. Nationaal Onderzoek Persmedia, 1972, 1975. M. NIPHUIS-NELL, De gezinsfasen (in de serie Interimrapporten Censusmonografieën), Amsterdam 1974. J.D. NOORDHOFF e.a., Sex in Nederland, Utrecht 1969. C. OWEN, ‘Feminine roles and social mobility in women's weekly magazines’, The Sociological Review, 1962, 10, 1, pp. 283-296. G. PARCA, Italian Women Confess, London 1963. J. PEN en P. BOUMAN, ‘Een eeuw van toenemende welvaart’, in: Drift en Koers, Assen 1968, pp. 85-105. J. PEN en J. TINBERGEN, ‘Hoeveel bedraagt de inkomensegalisatie
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
156 sinds 1938?’, in: Economisch Statistische Berichten, 15-9-1976. W.H. POSTHUMUS-VAN DER GOOT en A. DE WAAL, Van Moeder op Dochter, Utrecht 1968. A. DE REGT, ‘De vorming van een opvoedingstraditie: arbeiderskinderen rond 1900’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 1978, 5, pp. 37-62. CH.A. REICH, The Greening of America, New York 1971. R. ROSENBAUM, ‘Het Grote Dylan Interview’, Haagse Post, 1 april 1978. TH. ROSZAK, Where the Wasteland ends, New York 1973. M.P.C.M. VAN SCHENDELEN, ‘Verzuiling en restauratie in de Nederlandse politiek’, in: Beleid en Maatschappij, februari 1978, pp. 42-54. S. SCHMIDT DIBNER, ‘Newspaper Advice Colums as a Mental Health Resource’, Community Mental Health Journal, 1974, 10, 2, pp. 147-155. E. SCHUR, Gewaarzijn, een rage, Haarlem 1977. Sociale Maandstatistiek, april 1975, juni 1975, 's-Gravenhage. L. STAM, De Hueting-affaire, Universiteit van Amsterdam, Psych. Lab., 1972. Geciteerd bij BRUNT, 1977b. Statistisch Zakboek 1977, 's-Gravenhage 1977. PH.J. STONE e.a., The General Inquiry, Cambridge, Massachusetts 1966 A. DE SWAAN e.a., Instituutsvorming en cliëntenselectie in de Amsterdamse Psychotherapie, Universiteit van Amsterdam, Sociologisch Instituut, januari 1978. W.I. THOMAS and F. ZNANIECKI, The Polish Peasant in Europe and America, New York 1958 (twee delen). J. TINBERGEN, Income Distribution, Analysis and Policies, Amsterdam 1975. R. TITMUSS, ‘The Position of Women in the Welfare State’, in: EISENSTADT (ed.), Comparative Social Problems, New York 1964, pp. 241-248. B. TROMP, ‘De mythe van de jaren zeventig’, Vrij Nederland, 24 december 1977. B. TROMP, ‘Socialisme, organisatie, democratie’, Socialisme en Democratie, 1976, nr. 4, pp. 155-172. J. VAN TIJN, Interview met Henk Hofland, Harry Mulisch en Jan Blokker, Vrij Nederland, 7 januari 1978. 75 jaar statistiek van Nederland, 's-Gravenhage 1975. I. WASSENAAR, Vrouwenbladen, Spiegels van een mannenmaatschappij, Amsterdam 1976. J.A. WEIJEL, Achtergronden van Sociale Zekerheid, Amsterdam 1973. C.L. WHITE, Woman's Magazines 1963-1968, London 1971. N. WILTERDINK, ‘De woelige jaren zestig’, in: Maatstaf, januari 1977. C. WOUTERS, ‘Is het civilisatieproces van richting veranderd?’, in: Amsterdams Sociologisch Tijdschrift, 1976, 3, 3, pp. 336-361. A. ZAJACZKOWSKI, ‘Choc de culture et restructuration: sexualité et
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978
157 acculturation en Afrique orientale’, Cahiers d'Études Africaines, 1973, pp. 700-710. Zeventig jaren statistiek in tijdreeksen, 's-Gravenhage 1970.
Christine Brinkgreve en Michel Korzec, ‘Margriet weet raad’. Gevoel, gedrag, moraal in Nederland 1938-1978