MAG HET LETSJE MEERZLJN 7 /
/
•
Geschiedenis en monumenten van de detailhandel in Gouda
Het landelijke thema voor Open Monumentendag 2002 is 'handel'. Aanleiding is de herdenking van de oprichting van de VOC, 400 jaar geleden. Twee Goudse broers, Frederik en Cornelis de Houtrnan, speelden daarbij een cruciale rol. Zij volbrachten de 'eerste schipvaert' naar Indië. De Nederlanden waren vanaf dat moment niet langer afhankelijk van Portugal voor de import van specerijen en andere koopwaar uit 'de Oost'. De gebroeders worden in het naar hen genoemde Houtmansplantsoen met een monument geëerd. Gouda, dat ten tijde van de oprichting van de VOC economisch op zijn retour was, heeft nooit een rol weten te spelen in die handelsorganisatie. Daarom en omdat de binnenvaart, waarin Gouda wel een belangrijke rol bleef spelen, al meermalen aan de orde is geweest op Open Monumentendag, is dit jaar voor een geheel eigen invulling van het thema 'handel' gekozen. Centraal staat de laatste schakel in de handelsketen: de detailhandel die producten van derden aan de consument verkoopt. Om misverstanden en teleurstelling te voorkomen benadrukken de auteurs dat ze erg streng zijn geweest:alléén de wederverkopers komen aan de orde, dus niet alle neringdoenden. Zelfsdan was het aanbod aan nog bestaande en reeds lang verdwenen bekende Goudse winkels zó groot, dat slechts een zeer klein aantal met name vermeld kon worden. Niel uitgevoerd ontwerp voor een
Henkjan Sprokholt
momiment voor cle gebroeders De Houtman in het Houtmansplantsoen
Henny van Dolder-de Wit
(ca. 1872)
COLOFON Mag het ietsje méér zijn7 Geschiedenis en monumenten van de detailhandel in Gouda is een uitgave van de Stichting Open Monumentendag Gouda, ter gelegenheid van de vijftiende Open Monumentendag op 14 september 2002.
Afbeelding voorzijde Afbeelding achterzijde Tekst/redactie Afbeeldingen
Vormgeving Prepress en druk Verkrijgbaar bij
Mevrouw Anders en haar zonen in hun winkel aan de Kuiperssraat. Hoeksewaardse Aardappelhandel op Hoge Gouwe 43. Henkjan Sprokholt en Henny van Dolder-de Wit Jan van Dam, Henny van Dolder-de Wit, Martin Droog, Gisterra Advies, Tom Haartsen, archief Hervormde Gemeente Gouda, Pim Mul, mevr. De Pater, de afdeling Ruimtelijk Beleid van de gemeente Gouda, mevr. G.J. Sprokholt-de Kaper, Stedelijke Musea Gouda, Streekarchiefdienst Hollands-Midden Sander Hoogendoorn Drukkerij Verzijl Gouda VVV Gouda, Markt 27, 2801 JJ Gouda en de plaatselijke boekhandel
ISBN 90- 74878-10-5 Niets uit deze uitgave mag openbaar gemaakt worden en/of verveelvoudigd door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, dan na overleg met de Stichting Open Monumentendag Gouda, Postbus 1086, 2800 BB Gouda. Stichting Open Monumentendag heeft getracht de auteursrechten op de gebruikte afbeeldingen volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, wordt verzocht contact op te nemen met de stichting.
Dankwoord De auteurs willen langs deze weg de familie T. Anders, dhr. El-Bakkioui, Bianca van den Berg, afdeling Bouwkwaliteit van de gemeente Arnhem, Jan van Dam, dhr. T. van Dolder, H.G.J. van Dolder, Martin Droog, dhr. K. Eegdeman, Sabahudin Hamidovi, Robert den Hartog, Kees van het Hof, Dieneke Kuipers, Theo de Jong, Pim Mul, mevr. De Pater, Fred Pieters, dhr. K. Raming, Ed van Rossem, de afdeling Ruimtelijk Beleid van de gemeente Gouda, dhr. P Sluisman, mevr. G.J. Sprokholt-de Kaper, Rob Stijnis, de Stedelijke Musea Gouda, dhr. G.Th. Steenland, de Streekarchiefdienst Hollands-Midden, dhr. A.L.J.van der Veer en dhr. A.J van Vliet bedanken voor hun hulp, advies en informatie.
Adres Voor vragen over monumentenzorg en archeologie in Gouda kan men terecht bij: Gemeente Gouda, afdeling Bouw- en Woningtoezicht (dhr. P Oskam) Antwerpseweg 5, Postbus 1086, 2800 BB Gouda tel. 0182-588258
De vader van Henkjcm Sprolûwlt in zijn winkel in Bussum, (ca. 1980).
De ouders van Henny van Dolder-de Wit voor de drnr van hun lweede slagerij op Hoge Gouwe 209. (ca. 1930)
De auteurs dragen dit boekje op aan hun ouders uil bewondering voor de wijze waarop deze respectievelijk een kruidenierszaak en een slagerij hebben gedreven.
lNHOUDSOPGAVE DETAILHANDEL IN GOUDA
pagina 5
BRONNEN
pagina 70
SPONSORS
pagina 71
DETAlLHANDEL lN GOUDA HANDEL
Handelen is het uitwisselen van goederen. Door handel komen de producten van de producent bij de consument terecht. Handel bestaat uit inkoop, opslag, transport en verkoop. Kenmerkend is dat de goederen van eigenaar veranderen en dat daarbij een vergoeding wordt betaald. Dat laatste is het grote verschil met schenken. Handel kan worden gedreven door een producent en een consument en zoiets als een markt of een tussenpersoon is dus geen vereiste. Toch hebben wij daar in dit boekje de grens getrokken. Verkopende producenten en dienstverleners hebben we buiten beschouwing gelaten. Naarmate handel complexer werd, bijvoorbeeld door lange afstanden, gevaren onderweg, hoeveelheid en variatie aan goederen, taalbarrières, financiële risico's en vereiste vaardigheden als zeemanschap, ontwikkelden zich professionals die zich in handel gingen specialiseren. Handel, ook over lange afstanden, is dan ook oud. Al in de steentijd vond barnsteen uit de Oostzeelanden zijn weg naar het Middellandse zeegebied en Engels vuursteen wordt in heel Europa teruggevonden. Overigens zijn niet alle goederenverplaatsingen in de prehistorie toe te schrijven aan handel. Ook diplomatie, oorlogshandelingen, religie en het nomadische bestaan van sommige volken hebben geleid tot uitwisselingen. Maar zelfs als we die mogelijkheden in acht nemen, zijn de handelsactiviteiten in de prehistorie al indrukwekkend te noemen. De Kretenzers, Feniciërs, Egyptenaren, Grieken en Romeinen hebben dergelijke prehistorische handelsnetwerken uitgebouwd en gecommercialiseerd. Van de Romeinen weten we bijvoorbeeld dat hun handelskaravanen langs al bestaande routes tot ver in China doordrongen om er zijde en andere exotische zaken te halen. langs die route is een aantal jaren geleden een dorp ontdekt, waar de bevolking opvallend westerse gelaatstrekken vertoont en onmiskenbaar aan het latijn ontleende woorden in de taal heeft. Volgens eigen over-
levering van de dorpelingen zouden zij vele eeuwen terug afstammen van een handelsvolk uit een ver westers land. Daarmee komen we bij de belangrijkste verdiensten van handel Ten eerste kan het - als het eerlijk verloopt - de levensstandaard van alle betrokkenen verhogen. Stadsbewoners krijgen hun voedsel van het platteland en boeren krijgen in ruil daarvoor de beschikking over consumptiegoederen die ze zelf niet kunnen produceren. Daarnaast is handel de belangrijkste reden dat we in contact komen met andere volken, dat we communiceren, dat we talen leren, dat we de moeite nemen elkaar te begrijpen en daardoor onszelf sociaal en geestelijk verrijken. Dat handelsbelangen kunnen leiden tot verdraagzaamheid, bewijst de Nederlandse geschiedenis. Ondanks deze gunstige neveneffecten van handel, zien we door de eeuwen heen toch een zekere minachting voor handelaren. Hun winstoogmerk, sluwheid en soms zelfs bedrog hebben hen in veel culturen een negatief imago bezorgd. De uitgebreid handeldrijvende Grieken vonden grootgrondbezit en exploitatie van landerijen uiteindelijk toch eervoller en ook de Romeinen, die ondanks hun enorme handelsnetwerk diep in hun hart altijd boeren zijn gebleven, vonden de landbouw een veel waardiger manier om geld te verdienen. Nog maar een goede eeuw geleden huldigden de Nederlandse protestanten een vergelijkbaar standpunt en hielden zich afzijdig van de handel. We zullen daar verderop in de tekst nog op terugkomen. Vanaf nu laten we de handel in ruimere zin voor wat hij is en zullen ons beperken tot de detailhandel en meer specifiek de verkoop vanuit winkels. Andere detailhandelsvormen worden kort aangestipt. Voor de markten verwijzen we naar Gouda en haar markten, uitgegeven ter gelegenheid van Open Monumentendag 1993.
MARKTEN
Markten namen tot ver in de negentiende eeuw een overheersende plaats in binnen de West-Europese detailhandel. In steden als Gouda werden met grote regelmaat markten gehouden. Men maakte onderscheid tussen algemene en speciale markten. Gouda heeft speciale markten gehad voor groente, kaas, turf, paarden, varkens, vis, koren en bloemen. In Gouda en haar markten, het Open Monumentendagboekje van 1993, worden de Goudse markten uitvoerig beschreven. Op markten schafte de bevolking voedsel, kleding en huisraad aan. De markten werden in de open lucht gehouden, maar in grotere steden werden zaken als vlees, vis en boter op last van de overheid in overdekte hallen verkocht. De Goudse vleeshal en boterhal bevonden zich onder het stadhuis en hebben nu een horecabestemming. De boterhal is nog enige tijd gevestigd geweest in de voormalige Latijnse School aan de Markt, op de plaats waar we nu de VW vinden. De Visbanken bevinden zich ter weerszijden van de Gouwe en de hal aan de hoge zijde van de Gouwe is ook gebruikt als bloemenmarkt, die zich langs de waterkant uitstrekte tot aan de Keizerstraat. Naast de dag- en weekmarken waren vooral de
De visbanlien aan de Lage Gouwe rond 1900.
jaarmarkten erg in trek. Gouda kende er twee, korte tijd zelfs drie. Op jaarmarkten werd zowel 'en gros' als 'en détail' gehandeld. De nadruk lag niet zozeer op artikelen voor de dagelijkse consumptie, maar op duurzame en luxe producten. Hier kon men ook terecht voor handelswaar uit verre landen. Dit jaarlijkse evenement trok publiek uit de wijde omgeving en werd opgeluisterd door acrobaten en artiesten. STRAATHANDEL
Een andere oude vorm van detailhandel in de stad was de straathandel. Eeuwenlang waren straathandelaren actief in de steden en vooral in de achttiende en negentiende eeuw kwam de straathandel tot grote bloei. Ze handelden in allerlei producten, van aardappels tot speelgoed en van garen en band tot sterke drank. Sommigen probeerden bij leveranciers een goedkope partij op de kop te tikken. Anderen verkochten producten die in een eigen bedrijfje of thuis door familieleden waren vervaardigd. Ze sjouwden hun waar op de rug, trokken er met handkarren op uit, of richtten met wat manden of met een primitief kraampje een plekje in. In de grote steden waren de straten gevuld met honderden, zo niet duizenden van deze kleine handelaren. Met
Interieur van de vleeshal en de boterhal onder het stadhuis, nu in gebruik als horecagelegenheid
(ca. 1925)
luide leuzen probeerden zij zich van elkaar te onderscheiden en de aandacht van het publiek te trekken. Marskramers trokken met hun waar over het platteland. Zij gingen van deur tot deur en verzorgden een belangrijk deel van de voorziening in duurzame producten, zoals kledingstoffen en kookgerei. Voor boerenvrouwen was het een
Standwerker
belevenis wanneer de marskramer langskwam, met zijn mooie spullen en zijn verhalen. De goederen die marskramers verkochten, waren meestal afkomstig uit hun geboortestreek. Vaak moesten zij verre reizen maken om aan de kost te komen. Slechte economische omstandigheden, armoede en hongersnood, konden een reden zijn om er als marskramer op uit te trekken naar meer welvarende streken. Andere redenen waren vervolging en onderdrukking. Zo waren er joodse marskramers uit Midden- en Oost-Europa die gevlucht waren voor de pogroms, en rooms-katholieke marskramers uit Duitsland die tijdens de Kulturkampf, de periode van vervolging van rooms-katholieke geestelijken door Bismarck, hun geloof niet konden uitoefenen. Als de zaken goed gingen, besloten sommige ambulante handelaren een permanente winkel te beginnen. Onder de pioniers van het latere warenhuis bevinden zich mannen die als verkoper op de markt, op straat of aan de deur begonnen zijn. Met de opkomst van het grootwinkelbedrijf zouden al deze traditionele vormen van detailhandel geleidelijk in belang afnemen of zelfs helemaal verdwijnen.
op de markt. De fotograaf trok toen nog bijna evenveel bekijhs als de standwerher
(ca.
vaardigheid had Han Hollander niet van een vreemde, want zijn vader was een echte standwerker. De foto van Hollander hebben we al eens opgenomen in Gouda en haar markten, het boekje bij de Open Monumentendag van 1993. Uit de jaren dertig van de vorige eeuw is er een opname van de nors kijkende Gerritje Boef, een venter in zeeppoeder, al loopt hij op de foto met de broodkar van bakker Hemmelder. Uit dezelfde tijd dateert een foto van een bekende Goudse colporteur, de 'pindaboer'. Deze Chinese immigrant is bij oudere Gouwenaars nog altijd een begrip omdat hij onder het roepen van 'pinda pinda lekka lekka' met een klein broodtrommeltje vol in suiker gebakken pinda's langs de deuren trok. De meest recente foto dateert uit 1964 en toont ons een schitterend contrast van moderne hoogbouw aan de Verzetslaan en de Rutgersstraat en een door een pony getrokken wagen van een marskramer. Hier heeft de fotograaf bedoeld of onbedoeld het tijdsgewricht tussen het vooroorlogse en naoorlogse Nederland in één beeld gevangen. Wie de marskramer was, is ons niet bekend, maar hij behoorde op dat moment toch wel tot de laatsten van een uitstervende beroepsgroep.
Een ons 11iet met name bekende Chinese immigrant troh in de jaren dertig langs de deuren met een broodtrommeltje vol in suiker gebrande pinda's onder het uitroepen van 'pinda, pinda, lekka, le1ika'.
Helemaal verdwenen is de straathandel echter niet, al zijn we er tegenwoordig niet meer zo blij mee. We doelen we op de dealers, een nieuwe beroepsgroep die in de jaren zeventig van de vorige eeuw opkwam en zich heeft gespecialiseerd in het op straat verhandelen van eigentijdse kruidenmengsels. Het is ons niet meegevallen informatie te verzamelen over Goudse straathandelaren, marskramers, standwerkers en venters. De meeste gegevens haalden we uiteindelijk uit het foto-archief waar de herinnering aan een klein aantal van hen nog levend gehouden wordt. De oudste foto is een portretfoto van Jan van Haansbergen van rond J 880, reiziger in baleinen. Een bij vele bekende foto is die van Jacob Hollander, pedicure of eksteroogsnijder, genomen op de Markt in 1904. Deze Jacob was de vader van de legendarische voetbalverslaggever Han Hollander. Zijn spreek-
Een van de laatste marshramers in Gouda, hier in 1964 gefotografeerd op de Verzetslaan.
De familie Anders De familie Anders runt op Kuiperstraat 39 misschien wel de meest unieke winkel die Gouda rijk is. In elk geval een winkel die het minst door de tand des tijds is aangetast en nog precies laat zien hoe een winkel er een halve eeuw of langer geleden uitzag. We interviewden de nu 78-jarige mevrouw Anders, die nog vijf dagen per week met haar zonen Teun en Hennie in de winkel en op verschillende markten staat. Het bedrijf werd in 1887 opgericht als borstelmakerij aan de Kleiwegstraat door Teun Anders sr Toen de ruimte daar te klein werd, verhuisde men in 1920 naar de Kuiperstraat, waar in 1927 de huidige winkel annex grossierderij annex borstel- en bezemfabriek werd geopend. In de jaren vijftig nam zoon Antoon de zaak van zijn vader over De winkel voorzag toen vooral venters en marskramers van waren voor de verkoop langs de deur: pleisters, aardappelschilmesjes, kaartjes met knopen, elastiek, schrijfmappen enzovoorts. Wie nu een blik in de etalages werpt, kan zien dat het assortiment nog altijd niet is veranderd. De heren straatventers moesten destijds overigens wel contant betalen, anders was de kans groot dat de dagomzet '.s avonds werd omgezet in alcohol. Marskramers en venters verbleven nachts namelijk in nabijgelegen logementen aan de Keizerstraat, de Kuiperstraat en de Haven, en daar kon de tap erg geduldig zijn. Het leven in een van die logementen wordt beschreven door Herman de Man. In het wereldje van de marskramers had iedereen een Voorgevel van de BEZEM- EN BORSTELbijnaam. Uit mijn eigen familie (Henk jan) ken ik nog een Potten FABRIEK van de familie T Anders. Voor Hannes, marskramer in vaatwerk en Harm de Petroliekoning, een interieuropname zie omslag. Deze reizend handelaar in brandstoffen. Mevrouw Anders noemde ons het winhel laat meer dan enige andere winkel voorbeeld van een marskramer die bekend stond als de Blikken in Gouda zien hoe winkels er een eeuw Dominee omdat hij s zondags niet onverdienstelijli preekte in het geleden uitzagen. dorp Langerak.
s
Ook veel woonwagenbewoners betrokken hun koopwaar van de firma Anders. Toen de broer van Antoon Anders stopte als vertegenwoordiger van de zaak, nam laatstgenoemde zijn taak over Mevrouw Anders stond tot 1972 in de winkel, daarna op de markt. Zoon Teun ging verder met huishoudtextiel, zoals dekbedhoezen, babykleding en ondergoed. Hennie verkoopt borstels, bezems en haarsen. Moeder en zonen staan dinsdag op de markt in Leidschendam, woensdag in Oudewater, donderdag in Gouda, vrijdag in Waddinxveen en zaterdag weer in Gouda en in Alphen aan den Rijn. De winkel is, als er niet ingekocht moet worden, geopend op maandag- en donderdagmiddag. Antoon Anders overleed in 1985 en op 3 maart 1997 werd op feestelijke wijze het honderdjarig bestaan van de zaak gevierd en op de uitnodiging stond te lezen wat er alzo in de zaak te koop is: zeemleer, sponzen, dweilen, bezems, borstels, schrijfbenodigdheden, was- en poetsartihelen, speelgoed, textiel, kramerijen, eau de Cologne enz.
Mevrouw Anders en haar zonen in hun winkel aan de Kuipersstraat.
Tenslotte herinneren we de lezer aan de familie Van Haut, die nog altijd een oude woonwagen op de Eerste Moordrechtse Tiendweg bewoont. Over woonwagenbewoners en over de familie Van Haut in het bijzonder verschijnt eind dit jaar een artikel in een jaarboek dat momenteel door de gezamenlijke historische verenigingen van Gouda wordt samengesteld. De echtelieden, beide geboren in 1927, trokken langs dorpen en steden. Mijnheer Van Haut bood zijn diensten aan als stoelenmatter en scharenslijper, terwijl mevrouw Van Haut met galanterieën langs de deuren ging. Met een kind in de slendang, handel en kledinggiften van de plaatselijke bevolking in de andere, droeg zij soms wel vijftig kilo mee. Zodra de kleine kinderen konden helpen, liepen ook zij langs deuren om messen, scharen en stoelen op te halen. In de nazomer hielp de familie de boeren bij het binnenhalen van de oogst. De Zuidlaarder Herfstmarkt op de derde dinsdag in oktober was het begin van de wal rustiger periode van de wintermaanden voor de woonwagenbewoners. Zij kwamen daar bij elkaar om bij te praten en zelf inkopen te doen voor de winter. Uiteindelijk zijn de Van Hauts in Gouda terechtgekomen en door het in 1970 van kracht geworden reisverbod ongewild Gouwenaars geworden. DE PARLEVINKER
Een parlevinker is een soort kruidenier te water. De naam heeft een merkwaardige oorsprong en is afgeleid van de vooral in de zeventiende eeuw populaire vinkenjacht. Daarvoor werden met netten speciale vinkenbanen ingericht. Vooral in de duingebieden was het vinken erg populair, ook
Hel derde parlevinlibootje van de familie De Pate,; gefotografeerd in 1967.
onder de bewoners van de landgoederen aldaar. Een eigenwijze vink die nu eens in de baan, dan weer daarbuiten in het bos of op het land rondfladderde noemde men een parlevink. Ook Gouda, ooit het centrum van de binnenvaart, heeft varende kruideniers gehad. Wanneer de bedrijfstak hier ontstond, hebben we niet kunnen achterhalen, maar het lijkt voor de hand te liggen dat toen de vaart door de stad nog verplicht was en alle schippers noodgedwongen afmeerden en aan wal gingen, aan een parlevinker
De brandstofboot van de familie De Pater
niet zoveel behoefte was. Het inkoopcentrum voor de schippers en de bemanningsleden was de Veerstal.Daar waren winkels in scheepsartikelen en proviand. Dat veranderde na de ingebruikname van de Julianasluizen in 1936. We interviewden de familie de Pater, de laatste parlevinkers van de stad. In 1962 namen de broers Jan en Kees de Pater met hun zwager Wim Hoogstad de parlevinkboot van groenteman Van der Starre over en vestigden zich op het Sluiseiland bij de Julianasluis. Vol geladen met kruidenierswaren, vlees, groente, melk en brood voorzag het bootje de schuttende vrachtschippers in hun dagelijkse levensbehoeften. Het scheepje werd aan de vrachtboot vastgemaakt en de schippersvrouw kwam aan boord om te winkelen. Soms voer zo'n vrouw mee tot de sluis, waar zij weer aan boord van haar eigen schip stapte. De vrachtschepen waren toen veel kleiner dan nu en nog niet voorzien van koel- en vrieskasten. Dat was goed te merken aan de hoeveelheden houdbare melk die werden afgenomen. De familie De Pater zelf sloeg dagelijks verse voorraden in bij slager Schuurman in de Herenstraat, groenteboer Van der Starre, bakker
Radder en de Goudsche Melkinrichting aan de Turfsingel. Een tweede boot voorzag de schepen van olie. Zoals bijna elke middenstander in die dagen, werkte ook de parlevinker hard en werden er lange dagen gemaakt. Van s morgens zeven tot s avonds een uur of tien, elf was het bootje op het water. De route voerde langs de Veerstal en over de Turfsingel, de Gouwe en de IJssel. Maar aan het zwerversbestaan kwam een eind. In Nederland hebben alleen Willemstad en Lobith nog een parlevinker. Van het Goudse parlevinkbedrijf resteert alleen nog de woonark aan de oever van het Sluiseiland. Die werd in drie delen gebruikt, namelijk als woning, als levensmiddelenwinkel en als winkel in scheepsbenodigdheden. Aan de ark gekoppeld lag de bunker- of olieboot en zo konden de schippers alles vinden wat zij nodig hadden. De oliehandel, nu geëxploiteerd door G. de Pater, bestaat echter nog steeds en tegenwoordig weten ook automobilisten de weg naar diens 'witte pomp' te vinden. DE WINKEL-WERKPLAATS
Tot zover de ambulante handel. Voor het geleidelijke ontstaan van de winkel moeten we weer terug in de tijd naar de Middeleeuwen.
Verhoop van brood op een miniatuur in een Italiaans manuscript van rond 1385. De win/iel bestaat uit niet meer dan een open venster dat als toonbank dient en voorraadplanken.
Koehverhoper naar een vijftiende-eeuwse
houtsnede.
Producenten verkochten toen hun eigen producten vanuit hun werkplaatsen en van detailhandel in strikte zin was dus geen sprake. Stoelendraaiers en sloofmakers, brouwers en schuiermakers, zeepzieders en lantaarnmakers boden hun zelfgemaakte producten te koop aan. Wel is toen al het woord winkel ontstaan, hoogstwaarschijnlijk uit het hoekje van de werkplaats dat ze daarvoor reserveerden. Winkel betekent oorspronkelijk namelijk hoek, denk maar aan het woord winkelhaak of het Duitse 'Winkel' dat nog steeds hoek betekent. Het Duitse woord voor winkel, 'Laden', is al even veelzeggend. 'Laden' betekent eigenlijk ' luik' en slaat op de uitstalling van te verkopen goederen op het opengeklapte raamluik aan de straatzijde. Gedurende de hele Middeleeuwen werd vrijwel alles op bestelling geleverd. Men hield slechts kleine voorraden aan omdat de houdbaarheid van consumptiegoederen gering was en zaken als kleding, schoeisel en meubels op maat gemaakt werden. Er was een hoge graad van specialisatie wat meteen duidelijk wordt als we kijken naar het voorbeeld van de bakkers. Men onderscheidde broodbakkers, pasteibakkers, koekbakkers, beschuit- en biscuitbakkers, wafelbakkers en suikerbakkers voor het banket en suikergoed. Bakkers leverden ook ingrediënten, zoals meel, spijs en gist, niet alleen aan particulieren maar ook aan collegaondernemers zoals aan de bierbrouwers die gist
Tehening van de gevelsteen van De Frysse Grullery uit 1728, afhomslig van Lage Gouwe 166, thans in cle collectie van het Stedelijk Museum Het Catharina Gasthuis.
nodig hadden voor de bierbereiding. Tenslotte kon men bij de bakker ovenwarmte kopen en tegen betaling eigen baksels en maaltijden in diens oven verwarmen, een dienstverlening die in ZuidEuropese landen nog heel gebruikelijk is. Soms volstond men zelfs met het naar de bakker brengen van graan als een soort betaling in natura. Hij bakte er dan brood van. Brood mag dan in de Middeleeuwen volksvoedsel nummer één geweest zijn en de bakker de belangrijkste producent en verkoper daarvan, nog belangrijker voor het ontstaan van de een echte winkelstand is zijn toeleverancier geweest, de molenaar. De gorters of grutters onder hen pelden gerst, haver of boekweit tot gort. Werd de gort ook nog gebroken dan kreeg men fijne gort of grutten. Een gorter of grutter is dus van oorsprong een molenaar. Daarnaast duikt al heel vroeg het begrip gruit op, dat taalkundig met gort en grutten verwant is, maar waarmee een kruidenmengsel voor de bierbrou-
werij bedoeld werd. Een mengsel van onder andere gagel, hars, serpentien, laurier, salie, thijm, look en duizendblad en later ook hop gaf het bier zijn zoete, zure of bittere smaak. De samenstelling daarvan verschilde van stad tot stad en was alleen bekend bij de gruter of gruyter. Zij mengden persoonlijk de gruit door het bier in wording om de samenstelling ervan geheim te houden. Omdat de begrippen door elkaar gebruikt worden, is de overgang van gorter naar gruyter en van gruyter naar kruidenier niet goed te volgen. Bovendien is het een zeer geleidelijke overgang. Zo komen we in de Goudse stadsrekeningen in 1461 en 1480 ene Jan de Gorter tegen. Het woord gorter lijkt hier te suggereren dat hier een gortmolenaar bedoeld wordt. Maar al eerder, rond 1400 vinden we in andere bronnen de beroepsaanduiding grutter en grueter. In de Kuiperstraat bijvoorbeeld is Symon de grueter gevestigd en zijn concurrent, Jan de grueter, zat op korte afstand op de Raam. De aanduiding grueter zou erop kunnen wijzen dat zij gruit leverden. Die indruk krijgen we nog sterker van Claes de gruter, die in 1482 in de stadsrekeningen opduikt. Vanhem wordt als nevenfunctie 'deurwaerder' vermeld. Mogelijk inde hij tevens het gruitgeld, want op gruit werd accijns geheven. Uiteraard zijn dit niet de enige grutters van de stad geweest. In het stadsdeel tussen de Haven en de
De Grutter, zinnebeeldige plaat, oorspmnhelijh
voorzien van
motto en bijschrift. Uit 'Hel Menselyh Beclryf' van jan en Caspar Luyáen (1694).
BANKIERS EN UITDRAGERS
P. G. OVEREIJNDER, GOUDJ\,
Pcpci-st.ruar,
K 2,10-24J..
In 1894 had Gouda nog een echte grutter aan de Peperstraat.
Raam duiden straatnamen als Cruydenierssteegh (nu verdwenen), Peperstraat en Komijnsteeg op de aanwezigheid van meer handelaren in kruiden in de veertiende eeuw De Peperstraat kreeg zijn naam bijvoorbeeld rond 1350, na eerst Boemgaertstraat geheten té hebben. Waarschijnlijk is er een direct , verband tussen de. aanwezigheid van kruidenhandelaren in deze wijk en de bierbrouwers die er tevens gevestigd waren. De Kuiperstraat herinnert aan een kuiper die een zelfde relatie onderhield met de brouwers. Gaandeweg zullen de grutters ook steeds vaker kruiden verkocht hebben aan particulieren. Behalve grutters komen we rond 1400 nog twee botermannen, een viskoper en twee vleeshouwers tegen. Zij verkochten echter niet vanuit hun eigen woning, maar waren net als de lakenhandelaren verplicht om hun handel, onder strikt toezicht van stedelijke keurmeesters, vanuit de lakenhal, de boterhal, de vismarkt en de vleeshal aan te bieden. Ook een 'kaeskoepster', vermeld in 1438 was aan dergelijke regels gebonden. Ook Pieter 'die appelcoeper' stond op een markt of ergens op straat. Echte groentewinkels lieten nog enige eeuwen op zich wachten. Voor de vele warmoesmannen en -wijven (groentemannen en -vrouwen) die we in de rekeningen tegenkomen, geldt hetzelfde. Zo had Scheel Dirck, de warmoesman, die in 1524 Markt 57 bewoonde, geen groentewinkel, maar hij verkocht zijn koopwaar voor de deur, waar in die tijd nog de groentemarkt gehouden werd. Er waren trouwens veel appelkopers in de stad te vinden. Dat had te maken met de grote hoeveelheden die de consument daarvan afnam. Niet om te eten, maar om er appelwijn van te maken. Nog veel meer zaken, te veel om hier op te noemen, werden niet vanuit winkels verkocht, maar meestal direct vanuit de werkplaats of op de markt. Zo woonde in 1626 op Markt 50 een 'poppecramer' _
De bankier én de uitdrager hebben met elkaar gemeen dat zij als eersten vanuit hun huis zaken verkochten die ze niet zelf hadden geproduceerd. De bankier verhandelde geld, waardepapieren en edele metalen en verstrekte leningen. Het beroep heeft zijn oorsprong in Italië, toen het centrum van de internationale handel en op dit punt het voorbeeld voor het noorden. Bijna alle woorden die met geld en geldhandel te maken, zijn dan ook van Italiaanse oorsprong: kas en kassa (cassa), giro, agio, bruto, netto, deposito, credit, somma, conto, valuta, fiasco, risico, in dorso, franco, saldo en ook het woord bank zelf. Dat komt van banca wat eigenlijk een meubelstuk is, een betaaltafel. Maar de mooiste herinnering die we tot voor kort hadden aan de Italiaanse oorsprong van alles wat met geld te maken heeft, was natuurlijk het guldenteken. Het f-teken was de afkorting van Oorijn, afgeleid van florino, de munteenheid van de stad Florence. De florino was de dollar van de Middeleeuwen en vrijwel elke handelaar in het zuiden rekende om via deze Florentijnse munt. Tot ver in de negentiende eeuw hielden de meeste banken kantoor in het statige woonhuis van de bankier of de belangrijkste firmant zelf Banken hadden toen nog riante openingstijden, namelijk van zo'n uur of negen s morgens tot soms wel negen uur s avonds. In een achterafkamertje waar de klanten niet kwamen, werkte het lagere personeel. In het bezoekersdeel, meestal aan de voorzijde van het huis gelegen, ontvingen firmanten en klerken de clientèle. Elk van hen werkte aan een eigen secretaire. De afscheiding tussen hen en het publiek bestond vaak uit niet meer dan een of meer geldtafels. De bankier of firmant hield zich persoonlijk bezig met het uittellen van het geld en het boeken van de transacties. Omdat banken van nature zeer behoudend zijn, werd alles met de hand geschreven, ook na de uitvinding van zaken als typemachines, carbonpapier en kopieerpersen. Het bankwezen ontwikkelde zich nogal traag in ons land, wat wel geweten wordt aan de calvinistische inborst, die een zekere wereldverwerping met zich meebracht. Voor lieden die zich met geld, het 'slijk der aarde', bezighielden haalde men de neus op. Zelffinanciering was een hardnekkig gekoesterd ideaal van de Hollander. Een gang naar de bank om geld te lenen werd tot ver in de twintigste eeuw
Venter mel hondenkar met manden Achter de Waag. Op de achtergrond hel water langs de Zeugstraat dat toen nog doorliep en de voormalige Bank van Lening in de Agnietenhapel. De hier nog zichtbare voorbouw is in begin van de twintigste eeuw gesloopt (ca. 1910).
door velen als vernederend ervaren. Beursgang en handel in aandelen vond men eervoller omdat er dan werd deelgenomen in bedrijven. Een bijzondere en zeer oude bank was de lommerd of bank van lening, soms wel Ome Jan genoemd Lommerd is trouwens ook al een Italiaans woord en afgeleid van Lombardije, een streek in Noord-Italië waar veel bankiers vandaan kwamen. Gouda heeft mogelijk een lommerd gehad in de Lombardsteeg en later in elk geval een in de Agnietenkapel. Wie krap bij kas zat kon iets waardevols naar de lommerd brengen en kreeg in ruil daarvoor contanten mee naar huis. Het onderpand kon op een later tijdstip tegen betaling van het geleende plus rente weer worden opgehaald. Of niet natuurlijk, maar dan werd het verbeurd verklaard en eigendom van de bank. Die verkocht op gezette tijden niet opgehaalde goederen aan uitdragers of particulieren. En zo zijn we als vanzelf bij de uitdrager terechtgekomen. Die kocht overal tweedehands goederen op van particulieren en instellingen. Erfenissen, inbeslagnames en de periodieke opruiming bij de lommerd waren belangrijke bronnen. De spullen werden opgeslagen en verkocht vanuit huis, maar
uitdragers gingen er ook wel mee langs de deur of op straat staan. We weten bijvoorbeeld dat Goudse uitdragers in de achttiende eeuw de hekken van het toenmalige kerkhof rond de Sint-Janskerk gebruikten om de gebruikte kleding aan te hangen en te koop aan te bieden. We zullen straks nog zien dat de kerk zelf ook wel eens een goede aankoop wist te doen bij zo'n uitdrager. De uitdrager trok dus allerlei klanten, wat geen wonder was, want hij of zij - er komen nogal wat vrouwen onder hen voor verkocht alles wat los en vast zat. In een keur van 3 februari 1497 lezen we bijvoorbeeld dat ze over alles wat ze verkochten vendu of 'slaggeld' (een soort belasting) moesten betalen. De uitdraagsters mochten op donderdag bovendien door de stad gaan 'ende nemen up haeren armen dat goet dat zy vercopen willen ende anders niet'. Ze mochten dus ook leuren met hun goederen, maar alleen lopend. Later mochten ze op donderdag en op zaterdag ook bij het stadhuis, onder de kaak (nu het klokkenspel) staan. Een opmerkelijke bepaling uit 1776 tenslotte, verbiedt uitdraagsters of andere personen die erfenissen opkopen om de op te kopen goederen, en zeker het wollen- en linnengoed niet, aan te raken. Er werd dus op zicht gekocht.
DE EERSTE WINKELS
Naarmate de welvaart toenam en er nieuwe landen en producten ontdekt werden, groeide de behoefte aan artikelen die niet ter plaatse vervaardigd werden, maar geïmporteerd moesten worden, zoals wijn, dure stoffen en specerijen. Omdat de jaarmarkten niet vaak genoeg gehouden werden, begonnen plaatselijke ondernemers in die behoeften te voorzien. Dil waren de eerste winkels, waar niet meer. geproduceerd, maar alleen verkocht werd. Wel werd nog vaak een eindbehancleling uitgevoerd, zoals het kerven van tabak, het decanteren van wijn of het mengen van kruiden. Zo ontwikkelde zich uit de grutterij van lieverlee de kruideniersbranche. De naam kruidenier duikt al in de veertiende eeuw op in het Nederlands. In Gouda hebben we vooralsnog geen eerdere vermelding van een kruidenier kunnen vinden dan in het grafboek van de Sint-Janskerk over de periode 1600-1620. Daar staat Aclriaen Hugen als crudenier ingeschreven. Rond dezelfde tijd was ene Govert Fredericks als 'cruydenier' gevestigd in Wijdstraat 29, een panel dat toen Den Soeten Beer heette. Een beetje beer weet zoetigheid wel te vinden en kennelijk verkocht Govert naast kruiden ook suiker en honing. De kruidenier was de winkel met de grootste sortering en heeft zich uiteindelijk ontwikkeld tot onze supermarkt. De kruidenier dankt zijn naam aan de aangeboden inheemse kruiden, maar daarnaast werden ook houdbare etenswaren als grutten en peulen aangeboden. In de dertiende eeuw kwamen daar sinaasappels, citroenen en granaatappels uil Spanje bij en dankzij de Hanzehandel op Venetië ook Griekse en oosterse zuidvruchten als pruimen, vijgen, dadels en rozijnen. Exotische kruiden en specerijen leerde men al vroeg kennen dankzij de kruistochten en de groeiende internationale handel. Ook zout en suiker werden toen nog tot de kruiden gerekend. Zout leerde men in de elfde, rietsuiker in de dertiende eeuw kennen. Al in de elfde eeuw vormden kruiden een belangrijk bestanddeel voor sausen, waarmee vis en vlees werden opgediend. De Nederlandse keuken, door Nederlanders zelf vaak afgedaan als minderwaardig ten opzichte van de Franse en Italiaanse, was dus al heel vroeg stevig gekruid. Typisch Nederlandse volksgerechten als stamppotten en stoofschotels worden al vele eeuwen op smaak gebracht met kruidnagels, laurier en peper en hetzelfde geldt voor eeuwenoude
lekkernijen als drop, kruidkoek, speculaas en pepernoten. Geen keuken om je voor te schamen. Daarnaast werd bijna elk verkrijgbaar kruid tevens gebruikt als geneesmiddel, waardoor spoedig een nieuwe specialisatie zou ontstaan. Uit betalingen aan doktoren, die in 1427 met het leger van de stad Arnhem meetrokken, weten we dat ze werkten met 'grofflyaensnegel (kruidnagelen) ende kaneel ende gingever (gember) of daer yemant gewant worde'. Zelfs zout, suiker, honing en bijenwas golden als geneesmiddelen. Artsen bereidden hun medicijnen toen nog zelf en betrokken hun ingrediënten van speciale kramers of kruideniers. Na verloop van tijd gingen sommige kruideniers kant-en-klare medicinale kruidenmengsels verkopen of geneesmiddelen samenstellen op recept. Uit die specialisten ontstonden apothekers. De oudste vermelding daarvan komt uit 's-Hertogenbosch, in 1320. In Gouda hebben we geen eerdere vermelding kunnen vinden dan een apotheker die in 1408 gevestigd was op de Oosthaven. Spoedig werd overal duidelijk onderscheid gemaakt tussen de kruidenier en de apotheker, al bleef er nog lange tijd een overlap bestaan in hun assortiment: 'Meester van meclicinen
Verlwop van vis op een miniatuw· in een Italiaans manuscript van rond 1.385. De win/zei bestaat uit niet meer dan een open venster dat als toonbanlz dient en een balans. De voorraad ligt in vaten en manden.
ende cruyden' heet het dan ook nog in een in Gouda verschenen boek uit 1481. Wie het winkelbedrijf wilde uitoefenen, moest lid zijn van een gilde, bijvoorbeeld dat van de wijnkopers of kruideniers. De gilden verdedigden hun branche met strenge reglementen tegen beunhazen en ongewenste nieuwkomers. Ook de overheid zorgde voor strenge regelgeving om de kwaliteit van de handelswaar te waarborgen en daarmee de volksgezondheid, maar vooral de reputatie van de stad als betrouwbaar handelscentrum zeker te stellen. Van een vrije markt en een open concurrentie was nog lang geen sprake. Ook was het niet mogelijk om een winkel te openen in goederen die in Gouda gemaakt waren. Die werden immers door de producenten zelf aan de man gebracht. Pas in 1708 komen we in een gildebrief broodverkopers tegen. Ook import van concurrerende producten kwam voor. In 1671 verzochten de koekbakkers het stadsbestuur om de import van concurrerende koek uit Deventer, Gent, Groningen, Kampen, Schoonhoven, Utrecht, Venlo en Zaandam zwaarder te belasten. Het gruttersgilde is van betrekkelijk late datum en werd pas in 1676 opgericht om de verkoop van boekweit te regelen. De vroegste verkoopruimtes van kruidenierswaren waren nog heel eenvoudig. Het bedrijf werd gedeeltelijk nog in de openlucht uitgeoefend. Pas wanneer een afzonderlijke ruimte aan de straatzijde als verkoopruimte werd ingericht, was sprake van een winkel. Tn de aankleding van die ruimte voltrok zich in de loop der eeuwen een grote verandering. Bijna alles werd per stuk verkocht of in de toen gebruikelijke handelseenheden: gort per baal, suiker per zak, boter en olie per vaatje, bier per anker (vat), tabak per mandje, honing, stroop en zeep per vat en azijn per stoop. In deze verpakkingen stonden de artikelen in de winkel. Geëtaleerd werd er voorlopig nog niets. De eerste winkels stonden vol met tonnen, kisten, vaten, bussen, blikken, kruiken, potten, zakken en flessen. ZEVENTIENDE-EEUWSE
IMMIGRANTEN
In de zeventiende eeuw voltrok zich een aantal maatschappelijke en economische veranderingen die van belang waren voor de ontwikkeling van het kruideniersbedrijf en de ontwikkeling van speciaalzaken. Een economische aardverschuiving veroorzaakte de val van Antwerpen in 1585. Nadat deze wereldhaven in handen van de Spanjaarden was
Niet uitgevoerd ontwerp voor een monument voor de gebroeders De Houtman in het Houtmansplantsoen
(ca.1872)
gevallen, verplaatste het zwaartepunt van de handel zich naar Londen en Amsterdam. Lissabon, de belangrijkste aanvoerhaven van koloniale waren, was voor de Hollanders echter slecht bereikbaar nadat Portugal door Filips Il veroverd was. Deze stelde alles in het werk om de Nederlandse handel te vernietigen. Het resultaat was evenwel dat, na enige mislukte pogingen, waarvan de overwintering op Nova Zembla de bekendste is, de Goudse broers Cornelis en Frederik Houtman in de jaren 1593-1597 een rechtstreekse verbinding tussen Nederland en Oost-Indië tot stand wisten te brengen. Hierop volgden aanvankelijk nogal chaotische toestanden op handelsgebied, maar in 1602 kwam het tot de oprichting van de VOC (Verenigde Oost-Indische Compagnie) en werd er georganiseerd gehandeld met de overzeese gebiedsdelen. Gouda, centrum van de binnenvaart, heeft van de VOC nooit weten te profiteren. Uiteraard omdat Gouda te ver land-
inwaarts lag voor overzeese handel, maar waarschijnlijk ook omdat de stadsbestuurders zich bewust bleven toeleggen op de binnenvaart, waarin Gouda traditioneel een toppositie innam. De effecten van de koloniale handel door de VOC en later ook de WIC (West-Indische Compagnie) waren echter wel van invloed op de ontwikkeling van het kleinbedrijf en dus ook voelbaar in Gouda. Ook de grote toestroom van Zuid-Nederlandse immigranten is van invloed geweest op het kruideniersbedrijf. In de vier jaren na 1585 vestigden zich alleen al in Amsterdam. niet minder dan twaalf kruideniers, terwijl in de halve eeuw hiervoor slechts vijf kruideniers poorter waren geworden. Die Antwerpse kruideniers, aangeduid als 'cruydeniercoopman', waren nog vooral groothandelaren en traden op als bevrachter van koopvaardijschepen om specerijen, koloniale waren en zuidvruchten te importeren. Deze rijke Vlamingen, gewend om in een van de rijkste steden van Europa te leven, zullen ook als consument hun invloed hebben gehad op het assortiment van de bestaande winkels. KOLONIALE WAREN
Dankzij de gildebrief van het gruttersgilde te Gouda uit het jaar 1676 weten we dat Goudse grutters zich voorlopig nog gewoon bezighielden met de verkoop van boekweitmeel, gort en grutten. Zij werden tegen concurrentie beschermd door de bepaling dat niemand een van hun producten binnen de stad mocht brengen of verkopen. Menige grutter zal ook in andere zaken hebben gehandeld, zoals we ook opmaken uit het opschrift op een uithangbord: Hier verkoopt men erwten en boonen, Treedt vrij binnen, zonder te verschonen, Men geeft er goedkoop en goet bescheit, Dat zweer ik bij mijn zaligheit Een ander product dat de schappen van de kruidenierswinkel ging vullen, was suiker. Rond 1600 legde menige kruidenier zich namelijk toe op de raffinage van rietsuiker dat in toenemende mate uit Brazilië naar ons land verscheept werd. Suiker behoorde al van oudsher tot het assortiment van de kruidenier en de apotheker, maar dan in kleine hoeveelheden en als medicijn. Nu het steeds meer als voedings- of zoetmiddel werd gebruikt, werd het vooral voor de kruidenier een belangrijk artikel.
Nog twee zulke belangrijke koloniale producten waren koffie en thee, die halverwege de zeventiende eeuw in gebruik raakten De Hollanders handelden er al tientallen jaren in, maar brachten nooit ladingen mee naar huis. In 1637 schreven de bewindvoerders van de VOC echter: 'Alsoo de tee bij sommigen int gebruyck begint te comen, sullen wij met alle schepen, soo van Chinese als Japanse, enige potten verwachten'. Omstreeks het midden van de zeventiende eeuw was thee hoofdzakelijk in apotheken te koop omdat het gezien werd als een geneesmiddel tegen tal van kwalen. Pas in 1667 werd de aanvoer van thee van betekenis en het was spoedig het hoofdartikel van de Nederlandse handel op China. Er ontstonden speciale theewinkels waar de huisvrouw verschillende theesoorten kon proeven en vervolgens de bestelling deed. Tussen 1660 en 1680 werd het theegebruik, eerst in de heren-, later in de burgerhuizen, algemeen. Er ontstond in de bredere kringen zelfs een theecultuur, beoefend in een speciale kamer van de woning, het theesalet of de theesalon. Thee bleef lang een middagdrank. Koffie schijnt voor het eerst in Frankrijk te zijn geïntroduceerd. In 1644 was er aanvoer in Marseille en Engeland volgde in 1650. In 1663 werd in Nederland de eerste koffie op de markt gebracht en het eerste koffiehuis opende tussen 1660 en 1670 in Amsterdam, nu berucht om zijn 'coffee-shops', zijn deuren. Ook tabakskruid, zoals men de tabak toen nog aanduidde, werd in eerste instantie voor medicinale doeleinden benut. Het was aanvankelijk bij de kruidenier verkrijgbaar, maar rond 1605 lijken zich in Amsterdam de eerste gespecialiseerde tabaksverkopers te vestigen, voornamelijk Engelsen. Het heeft even geduurd voordat ook de Nederlanders zich aan de consumptie van tabak waagden, maar in de loop van de zeventiende eeuw verschenen overal zogenaamde tabakskroegen Tot de andere nieuwigheden behoorden chocolatl en de tómatl, woorden uil het Nahuatl, de taal van de Azteken. Het duurde even voor ze ingeburgerd raakten, want cacao, van kakáwatl, moest eerst een bewerking ondergaan voor de westerling het eetbaar achtte. Ook de tomaat zag er met zijn gele kleur nog weinig aantrekkelijk uit en er werden aanvankelijk allerlei magische, geneeskrachtige en erotische krachten aan toegeschreven, maar geen eetbare. De introductie van de aardappel was al
schoonmaakmiddelen. Er waren echter al spoedig ook speciaalzaken op dit gebied te vinden. Zo komt de beroepsaanduiding 'vettewarier' regelmatig in Gouda voor. Deze detailhandelaar handelde in smout en andere vetten. Op een uithangbord, ergens in Nederland, was te lezen hoe ruim de vettewarier het begrip vet opvatte. Zout, keirssen, smout, zeep, olij, claere, daar is van alle vette ware Sommige kruideniers maakten azijn. De bekende azijnmakerij van Tromp & Rueb te Rotterdam· startte ooit als onderneming van 'cruydenier ende burger Henric de Viver'. Ook mosterd werd door kruideniers of specialisten gemalen uit mosterdzaad. In een negentiende-eeuwse bedeeldenlijst uit Gouda komt een 'mosiertman' voor, maar het wordt niet duidelijk of hij thuis mosterd fabriceerde of alleen maar kant-en-klare mosterd van een kruidenier uitventte. In Gouda hebben we in elk geval geen mosterdfabriek kunnen vinder. Voor een aardige reclametekst moeten we daar9m terug naar Rotterdam, waar een 'mostertman' îiet volgende uithangbord had hangen:
Koffie drinliende Turl1. Eronder een tah van de lwffieplant en bonnen. Het apparaatje ernaast wordt een koffiebrander
Hier verkoopt men Mosterd lfris, Om te eten bij de vis. Zij wordt alle dagen hier vers gtmalen, 1 Geen beter kunje in de heele stadt haaien
genoemd. Gravure uit .l 685.
even moeizaam en werd net als die van de tomaat pas in de negentiende eeuw echt een succes. Veel sneller geaccepteerd was een hoenderachtig beest, waarvan de Engelsen dachten dat het uit Turkije kwam en de Fransen en de Hollanders uil Indië. Als gevolg daarvan luister het dier in de respectievelijke talen nu naar de namen turkey, dinde (van cocq d' Inde) en kalkoen, het laatste naar de havenstad Calicut. Die verwarring tussen oost en west was vrij algemeen en werd veroorzaakt doordat men niet direct in de gaten had dat men een nieuw werelddeel ontdekt had. Vandaar dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika Indianen werden genoemd. We zien zo'n Indiaan afgebeeld op het achttiende-eeuwse uithangbord boven de ingang van De Moriaan. Andere producten van zeventiende-eeuwse kruideniers waren oliën en vetten, mosterd en azijn en
Verwend met bliksemsnelle reinigers i knijpflacons, spuitbussen en vaatwasmachines h rkennen wij weinig meer in de schoonmaakarti elen die de kruidenier in vroeger tijden aanbood 'Schulpzant, kalk en biksteen' waren schuurmidd len voor het boenen en ontvetten van gootstenen e pannen. Maar niet alleen de kruideniersbranc e maakte een grote ontwikkeling door. Als we de jaarlijkse uitgaven van de Sint-Janskerk als itgangspunt nemen, dan zien we weliswaar no steeds veel goederen die naar alle waarschijnlijk;f id in Gouda zelf vervaardigd zijn, maar daar tegen ver staat een groeiend aantal zaken dat van winke1·ers moet zijn betrokken. Ongetwijfeld van Gouds makelij zijn de 'kaersen, besemen ende scoppen, ly, lantarens, een ragebol en een steel van een harrier, stoven en testen en een tinnen waterpot' geweeJ.s Ook van de geleverde stoffen zal het meeste laken n linnen van plaatselijke fabriqueurs zijn betrok en, want de
Houtsnede van een mosterdman.
handel daarin was door de gilden beschermd. Het concurrerende Leidse laken en Haarlemse linnen zal hier wel verkocht zijn, maar dan toch tegen een aanzienlijk hogere prijs. Ook van kant-en-klare artikelen als 'tafellakens, sitkussens, wryffdoucken en servette' ligt het voor de hand aan te nemen dat ze in Gouda vervaardigd zijn. Papier en inkt, lijm en andere kantoorartikelen betrok de kerk echter van winkeliers getuige de rekeningen van de Sint-Janskerk, die met zijn uitgebreide administratie een grote afnemer was. Regelmatigkomen we in de rekeningen posten voor papier, inkt en lijm tegen. Adryaen Cornelisz leverde in 1584 'een bouck pampyers en [ ... ] een cruycxcken yncts'. Boek is hier trouwens een maateenheid: het gaat om een bundel van 25 losse vellen. We zouden nog kunnen denken aan een drukker die dit papier levert, maar een post uit 1616 laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Toen betaalde de kerk Jan Ariensz de Vrije voor 'waren in de winckel gehaelt als crijtwit, lijm en ander'. Het is de eerste keer dat we het woord 'winkel' in een Gouds archiefstuk aantroffen.
De Moriaan In 1605 werd bakkerij De Twaelff Halff Maenen aan de Westhaven opgekocht door kruidenier Gerrit Dirxz van Bornehofstede. Deze liet stadssteenhouwer Greg01ius Cool in 1617 een nieuwe gevel plaatsen en richtte aan de straatzijde op de begane grond zijn zaak in. Niet zonder gevoel voor marketing noemde hij zijn pand na de verbouwing De Goecoop. Hij verkocht behalve kruiden, specerijen en levensmiddelen, net als andere kruideniers ook zaken als verfstoffen en medicijnen. In 1625 breidde hij zijn activiteiten uit met een suikerraffinaderij. Uit ongeveer 1680 dateert het nog bestaande en voor ons land unieke winkelinterieur in barokstijl. Het uiterst fijne, gemarmerde houtsnijwerk in de winkel wordt toegeschreven aan de Goudse beeldsnijdster Aeltje Lindhout de Meye1; die werkzaam was van 1662 tot 1695. In 1765 veranderde de winkel weer van eigenaar en naam: De Moriaan. Uit deze tijd dateren het uithangbord boven de deur en de vier tabaksklossen op de pui. Het assortiment omvatte namelijk een aantal nieuwe producten, zoals koffie, thee en tabak. Ook Zeeuwsche chocolade werd er verkocht. Dit was een overvette, bittere chocolade die tot tabletten was geperst. Deze chocola was alleen geschikt om te smelten en daarna als chocolademelk te drinken. En zelfs dan moest je nog een sterke maag hebben om de dikke laag vet die op de chocolademelk dreef te hunnen verdragen. Pas in 1828 vond de f abrihant Van Houten een manier uit om cacao te ontvetten. In 1911 overleed de laatste winkelierster; mejuffrouw Lunenburg. Zij had voor haar dood het pand al verkocht aan de familie Van Reedt Dortland, die het in 1920 overdeed aan de gemeente. In 1938 werd er het huidige Pijpen- en Aardewerkmuseum gevestigd. Tijdens een van de vele verbouwingen en restauraties die het pand toen onderging is de gevelsteen boven de deur geplaatst. Het schijnt oorspronkelijk ook in deze gevel gestaan te hebben en stelt een winhelinterieur voor en van links naar echts zien we een medewerker suiker in een vijzel vergruizen, een tweede met een piramidevormig suikerbrood lopen en rechts een toonbank met twee klanten en de kruidenier. Op de moriaan boven de ingang komen we verderop nog te spreken.
nissen, werden levensmiddelen en medicijnen aangeprezen, openbare verkopingen, sportevenementen en uitvoeringen aangekondigd. Ook vinden we er de eerste personeelsadvertenties in en aanmaningen aan het adres van weggelopen echtelieden om terug te keren. We nemen voor het gemak even aan dat bovengenoemde Pieternel van Diemen, die de kranten leverde, boekverkoopster was. Ook dat was een nieuw soort speciaalzaak Anders dan nu kocht men daar overigens geen boek, maar losse bedrukte katernen. Daarmee toog de koper naar de boekbinder om ze naar eigen smaak te laten inbinden. Veel boekverkopers waren ook drukkers, maar de vermelding van Cornelis Aerts als boekverkoper op Markt 75 in 1579 moet toch echt op een boekhandelaar slaan die gedrukte katernen opkocht en te koop aanbood.
V\': v. ·t;:~ "~" ,_ h· i:, Ar«'.~· 1 6, 8. ërtu t:.H IJ,rtllirr tor (i:i ofpprrft.:bttrt tiq1i;rrn •,!11 ~ i t:) .. ff.1w1~ il·.11(,n1 urc.om.uan grrn cR.wt lllf('r mrt ur rmcicrn th1! ,1'lr'O uar . ,iH;J.0rtrh,r.H1 .1h1 r rmc;ct:onr::rtd!f'ûf11:]:(1111»vuul1omr. Dti:ll)(H 1'1r.-,f.111't11 ,~ · ;111m(r.crn.1 f,11;,1 (!rn11i1rr.n i::,:n ontia 1:t1c11tJHtn,oao:b1illter 1Drrnm tu _ !1( llu t11: (uld1.r atrouarrr 111t1;rn \1(rl'o1:,rn, mueec b!1 J tmn:ihr a'carr 1,.111 h.-1 t:.11,11H \,,m P;,ir;:· .unze ,.\Urrb(ll!dmtpn1 :ticm ,,., 0,1t1 n.m {l1ti,1v· i q11,m, bat J1fru m l!l!H 111.1,; mti1 D!.- i..'1Jll{ltrç!Jrn. ruër ?Jdrt.tu!tr11 +-\. lM11 l,",:iti11,1.Jl-hirr; Hl)f hroonmonr rut q1·:.:,.Ju1Jc101,rt 1-11 upt
n· . .
D
w,,
I
Goudse azijnfabrie/1 De Bel van P.M. Einwachter aan de Spieringstraat
(ca. 1910)
utlc•
t~\~~l~~~~;;;!~~~~;.:~.:1:~:~,~~~;~:b~:{~~;~~: '., i1ti~:ä;~~~1(11hrrf.mrn : t!.H D: 1: P:,1{1.r t':C mrturn : <, t;,;;::! 1~!~~1~i~'J'r:i~~~!;:~~t;~~11~// n~~~ i ~~~i::.~1i:~ 1~:;;;J'.{'.,1;~1!~1~;~1:.;/,;,~~~
fe11.1Jllr'o,1nrllt1;1(h
Vermeldenswaard is de aanschaf door de kerk van 'couranten' bij Pieternelle van Diemen in 1691. Welke kranten dat waren, weten we helaas niet, maar we hebben een ruime keus. De handel drijvende en speculerende Hollanders hadden in deze roerige tijden namelijk behoefte aan berichtgeving over de vele oorlogen en opstanden in Europa. Al was het maar om wapens te verkopen of legers te financieren. Als we ons tot de belangrijkste Nederlandse kranten beperken, is de lijst al indrukwekkend. Befaamd was de Courante uyt liauen, Duytslandt &c, die in Amsterdam gedrukt werd, het Haagse Weeckelykse Nieuws uyt Vranckryck, Engelant ende andre Plaetsen en de Haarlemse De Weeckelycke Courante van Europa. Andere Haarlemse kranten waren de Oprechte Haeriemse Courant, en de Haerlemsche dinghsdaeghsche courante. De laatste maakt de grootste kans om door de kerkmeesters te zijn aangeschaft, want daarin en in de sedert 1717 verschijnende Rotterdamsche Courant adverteerde de kerk namelijk zelf. In de kranten werd verslag gedaan van de belangrijkste politieke gebeurte-
Drfr o, frr I rr~ ,1'tl.1cr l.ltlrn
11ctJ;.ul1t
11f,1tm 10 boor humrn nnäru
1,~)~'.;;:.~
1 :;\~
::'i~:;:~::r;::;~!~1~ ~~::~: r~i'1~:~:·: ~11~~;~~ ! ~~(·~!~~:~ fî~~'i,t: ~;~~,.~r/.~; :-~~~~;~\~;~'t,~/~~ ~ !
C,Hltt
i-J.1uruftl_1rDclf ~11?\lf dl(arnuun( uulär i
frnfo:m ll001(:hruunirn tili 11.111 ~.wrn j1:ltl:d
p,~;,:~~~~t~~~it' :·~,~J:!/1~·1~; ~:'~'Pt:;·;~~!'. i 't!.~t ~~otnt]hrfl.1om. ::~~~\)~~~~ ::. ~~~1:11~1:~~~~ l_i~~: l~~~i nmrne 4..
ro 1t1b.'rr
ullorrm rno,; mr ~u111f],m1 mrr1ot.1!:1111frm t-.,r tirn"2>t utlUtl!rnumt(JhtlMrlt ·01oaub1n1r/1lln1.frr. · u111arbn1 l,)o:l1m uac.. rot ?J,1plh1tn1 ,1ldooth fltttot 1uti1:11 !hHh! 1.vU.;111t,;n,,t10(htlµ er crue. om o1.;"\1;1brt1 oeru rot fqJttm:ph lFrll1rqJ;i(11 ulnoUrbr!t:{llWftz tqit gf1Huo1orn. >Uil, mtlt mnr hJI u;cbi rnb1 umdJrpt ouur {lt';
\' Vr Pr;ir.-lrn i, cao.
rrarmrr f11t"lm1•
.'O!r ~1atn1i1111 u11(ti111~ 11,,n mrr »rrtrocro1• l:trtff,1n1 ccrf bat 111 :t'vrtfl,tnbt ourr ,,! hen'bau l);lt-Ot!W!Jnt:11nrr1rrfrrfl op 11,ll"r ucr ltrt1ill!\1ol1h fouDr ,10 c1tmcn1111\11nlltt: olu, bcrtu1 ûunnuarn WrDrrran,rn: 011Dtm1ff1!.)rn \\ittl Dt111.i1rrror HlH(llJr ~'>cb:rUltl bn.Q (lt!Jirt ~ou.bcmctm tne ~rn-m D1frnforrn ,ltl)1rr, g!Jrtoafl tou D1r bHlctlrbo!ft. ,1rn1:rmrn Ullltlr.' llllrfr1111to1:crrn1• tlr11]'1fuU1pun1»mt J .Ott, 1 ruarr mrr IOtl)hrl.11r11, boJrromh• ecru uan ~m: rtil'J OIDtitrlpnfoo11t11'rnor uauner ~!Je I wmf.111 tnerûrn br\\l!'fr ltt{'hrrrtrtl;flwthrnr, mtp1uttt1tOrcrtt1,\Ja11 Otn _.,.urn obtrgrg:r, ~o;flrn rnb1 $1ffrbo~•ptn ooch bold1 arnnrmm bt1V DMtr-fttttl mtftrll ttrflrn upr Jp:u(ll ! mttr tauörn. . ,inntu •.t>t(btn/billlt (ltllttlt rmDc: brlr \ml.d1 ru-n11m1riunbthrrm,1111n tut {l!Jtu1, !HJi ,1!lb<W1 b,1cd1r, t1<111 tr ,t1f],t>q1111arN l'rr (Oll,JO)tttbtl!..anbrn bru ot1t111.1nflfrnauoo;t: 1I>t;tncr.:1!ur~·1 r11br h,lllbr f:11 rrct';1t1rr urfîr1t)1 rn.ötO.rn.\[,.ü.m11t1tr'rn•rn1<1!. Damfrr.t fliJ1111u11111rrntn cru ohr1,1:rfrnr,nr, t'loo::rbm,.:f\a:rnn,1rh fn,o:1_1t? S 1tt um :!'. 0111roc Jt1uumt1•(1tittl.rn uold1r t t grb..•m•rhrn. ,1.'\ubr 1L111ti,1m l!oOrW1>rh1111t V:;;O-nt1 ocrh tt\1r ll'o11lt0lnrllr~ran11JJrbbrn itrhoorl; rnrr nr ,1. met ~r.irnbrrrt . .C1:or ,n111111 .;,c-11,ti,µu1frr, ~uangrl1(itjrbrrbonllm, 11u boo11.1r11 mrt HU b.r to.111 trr PJ{l\lll\C1'11 rurr Hnlm IDc.t":l'i:11 to• ,mDtrUJtbt'-Uth rr Irbru 'rnbr b(tl Jt\11rlît:11s 111r11 i),l{lhrltHhr lt fumm h1t!;ru r, 11 tl"1!1\lfrl bmf tr btfp-m mamH11( uüncrru IHW l!Otf r.inru. • f"1.-tmpfmr J);};marn btlot"µrn.'.Srorrrtnoorh -tM :t'lil(1 htrft D1' Cihm1cnitt fJ.;rtn !D,'f• b,mb.w4lrftrruimtnc114.tvr,·rhrn 1,,·,).'J;"'(tt, ml1rMroockOon1Mt1f1{!(F1.1t:.11frl1, :n.1111 D,,r brnrnbutn rrgimmt \lort·\"lolrh trfrpnbrn. fp h Pbrn tuut ror !Jt,wbnr Z-uèrn outrnbantr ~11· llm ~ttfftattt1J0Îfbm1.'br\uddu oor b,ururn· no-bt~,tt!on.il · ó\fbilrrhil·or?lfr lt•,lt!\lrHmu, h\1tnbit.t-tatrn.ttn Ttao,hfirn hu(1g1D-:rbm robrf.01Wt1;1arnapNotirrm. lrNrcrii't'Mt a!JtJrinrgarhtrrntnl:lrffhnlr f1murn111grrroc, bmmnorh rmrrit]rba(!hmohrnmnm J1.1tbnr, h·ttltbc l»drhrop , p. l'ur,(qi·r :flo1Pnm brOJa • :Orrh foubn• hun Drfr m,Jit a!Sl)r ntt1bi,11;in# 0:,11:m.1,r hu(dhriO 1>ut.•ro,.•u m..-t J:h,r~,: il!al~ 19l)t!hr, bt C-hrnrr,,!1trJ" l)'rfrf11~ï:>n:,f;1! ~crh f1• toJ•t ':ltfi,wm:. >001nt1rmmrn 011tin \IJru fll• m11orn bnrtarrn.Qi'titirtc:r, roo:urbri titAntltrt J,.ru ,o::i.b'Auxb!a!Htm nhrbrubrn· btt illlr mt< ~trtltflotirh \}hrfrll!rbrn ;om re tu?rtn, OJalft
z.
I
1
1
;:~~~11 ~~~~
t'\.f\ t.!.
•
Uitgave van de Courante uyt Italien, Dttytslandt &c.
zich 'juffrouw' of 'juffer' gingen noemen in plaats van gewoon 'vrouw'. De titel 'juffrouw' was tot die tijd echter voorbehouden aan de dames van adel en de aanzienlijke stand en niet iedereen nam de nouveau riche deze kapsones in dank af, getuige het volgende rijmpje:
Sy segt dat sy een juffer is, Doch Grietje moei sy hevet mis; Heur man is maer een hruydenier soo gaet het na de niuwe swier. Een yder wil nu maer juffrouwen, En 't syn maer daegse burgervrouwen. 't Ging in de oude tijt wel bet, 't Was Ael Muy, Saer Muy, altemet. Vrouw Muitje Keesvaer, Jan Jans es neeven, Die naeme werden al gegeven Nae yders afcomst en fatsoen HET WINKELINTERIEUR
AKO-venter Jacob Brenhman op het perron van stati.on Gouda rond 1930.
Nog eens twee posten uit de jaarrekeningen van de Sint-Janskerk werpen licht op een branche die we niet eerder tegenkwamen, maar al eeuwenlang moet hebben bestaan. Toen er nieuwe kroonluchters nodig waren, werd een beroep gedaan op de uitdragerij van Marritgen Dammers. Deze schippersvrouw kon de kerk in 1612 een tweedehands 'coopere croon' leveren voor veertig gulden en het jaar erna nog een voor twee gulden minder. Van uitdragerijen en banken van lening kon men gebruikte spullen en kleding betrekken. Tenslotte verraden de rekeningen van de kerk dat er in Gouda ook buiten de jaarmarkten exclusieve stoffen te koop werden aangeboden die moeten zijn geïmporteerd en aangeboden in winkels. Een aantal malen werd in de zeventiende eeuw namelijk zijde en katoen aangeschaft. KOUWE KAK
Het ging de kruideniers en andere winkeliers in de zeventiende eeuw goed en men rekende hen tot de kleine burgerij. Naarmate het vermogen van deze burgers toenam, groeide ook hun zelfvertrouwen en het was in deze tijd dat de dames van deze stand
Over de inrichting van winkels in deze periode zijn we wat beter geïnformeerd. Er zijn afbeeldingen bewaard gebleven en hier en daar ook winkelinterieurs zelf. Dat van De Moriaan is een schitterend en uitzonderlijk rijk gedecoreerd voorbeeld. Nieuw was de toonbank, die een regelrechte breuk markeerde met de oude winkel-werkplaats, waar nog werkbanken hadden gestaan. De toonbank diende tegelijk als betaaltafel, als tafel om de klanten te bedienen, als werktafel voor de handelaar, maar vooral om een selectie van waren uit te kunnen stallen. Dat uitstallen om de verkoop te stimuleren was ook nieuw Kopers kregen hun koopwaar mee in papieren zakken of in zelf meegebrachte pannen, bussen en potten. Zo haalde men tot ver in de twintigste eeuw met een steelpannetje melk bij de melkboer. Een inventarisopgave van een winkel uit 1626 geeft ons een aardig beeld. Tot de winkelinventaris behoorden toen 'tobbentges, gortvat, kan met tinnen deksel, kleine ton, eeckvat, trechter, maatjes en kinneken, houten schoppen, sout, cas, cop, aschton, koperen zeef, schalen en gewichten, 2 kleine koperen schaaltjes, koperen gewichten, bankje'. De kleine tobbes waren voor het droog bewaren van meel en gort, de kan met tinnen deksel voor de stroop en de kleine ton voor de beschuit. 'Eeck' is het oude woord voor azijn. Het 'kinneken' is een maatbeker, de 'cas' is de geldkist en de 'cop' is een maatbeker voor het uitwegen van
gort en meel. De as uit de aston werd gebruikt als fijn schuurmiddel, bijvoorbeeld om tin te poetsen. Wat we missen, is een balans of baskuul om met de genoemde gewichten te kunnen wegen. Door de eeuwen heen heeft de overheid veel aandacht besteed aan de zuiverheid van maten en gewichten. In de gevel van het Leidse stadhuis bijvoorbeeld is een Rijnlandse roede gegraveerd, zodat alle kooplieden kennis konden nemen van de juiste maat. Zo'n mooie gegraveerde roede vinden we hier niet op het stadhuis, maar misschien was die wel op een van de muren van de nu verdwenen Looihal te vinden. ln elk geval kende de stad tientallen voorschriften, zogenaamde keuren, op maten en gewichten. Zo werd aan het eind van de vijftiende eeuw bepaald 'dat nyement voirtan enige appelen, peren of noten of vygen en meten dan mit geëycte stede-maten, up die boeten van een croen'. Gesjoemeld werd er kennelijk genoeg, want er staat niet voor niets: 'voirtan'. GEVELTAAL
Winkels waren van buitenaf goed te herkennen. Nog niet door etalageramen of een eigen architectuur, maar door gevelstenen, herkenningstekenen en uithangborden. Het begon bescheiden met gevelstenen, uithangtekens en houtsnijwerk figuren. We noemden de tabaksklossen van De Moriaan al. Om zo'n klos werd tabak gewikkeld en vervolgens fijngesneden. Voor de passant was een dergelijk pand al van verre herkenbaar als verkooppunt van tabak. Gevelstenen waren bont beschilderd en beelden vaak het uitgeoefende beroep uit. Her en der in de tekst komen voorbeelden daarvan ter sprake. Al even kleurrijk waren de houten en metalen uithangborden. Panden ontleenden hun naam aan dit soort tekens, wat handig was zolang er nog geen huisnummers waren. Zo woonde varkensslager Govert Henricx in 1617 in 't Swarte Varcken, thans Kleiweg 14. Dat het echt zo werkte, blijkt uit archiefstukken. In een rechtszaak in de zestiende eeuw wordt bijvoorbeeld een keer verwezen naar een pand aan de Korte Tiendeweg. Er is daar sprake van het huis waar Het Melkmeisje uithangt. Ook het stadsbestuur gebruikte dergelijke adresseringen en noemt Westhaven 29 (nu De Moriaan) in 1617 het huis 'waer de Goecoop uithangt'. Menige straatnaam vindt zijn oorsprong in uithangborden Duidelijke voorbeelden zijn Papegaysteech
Gaper in de gevel van het CaLlwrina Gastlmis, aflwmstig van Marlit 6.
en Hollandsche Tuyn, maar ook moeilijk verklaarbare namen als Zeugstraat, Zwaansgat, Sint-Pieterstraet, Rouaense Cade, Paradijs, Tovenaersteeg, Naaierstraat (eigenlijk den Eijerstraet) kunnen teruggaan op geveltekens en huisnamen. Dat straatnamen vroeger zo vaak veranderden of dat er op één moment meer dan één naam in gebruik was, houdt verband de komst van nieuwe bewoners en veranderende geveltekens. Maar ook het omgekeerde komt voor: dan is juist de straatnaam aanleiding voor een leuk uithangbord. De Robaarstraat, oorspronkelijk Rodebaertsteghe, dankte zijn naam aan Dirckjacobsz Roebaert die in 1450 op de hoek van deze straat en de Vogelenzang woonde. Ongetwijfeld had hij een uithangteken met een rode baard, waaraan zijn huis en dus ook de straat goed te herkennen waren. Later moet het uithangteken verdwenen zijn, maar de naam bleef. In de negentiende eeuw moet iemand gedacht hebben dat de naam van de steeg van 'rode baars' was afgeleid, doopte zijn kroegje in die straat De Roode Baars en zorgde voor een passend uithang-
naar het 'zeg eens aah' van de dokter of het innemen van de medicijnen. Zeker is dat niet. Op de tongen van latere gapers ziet men inderdaad wel eens een pilletje, maar dat was pas in de negentiende eeuw Zulke latere toevoegingen zijn bedrieglijk. Het maakt vooral duidelijk hoe men in de negentiende eeuw de uitgestoken tong interpreteerde of gebruikte voor reclamedoeleinden. Ook het feit dat in de negentiende eeuw koppen van narren en zelfs politiemensen en brandweerlieden werden vervaardigd, heeft niemand ooit goed kunnen verklaren. De gedachte is verleidelijk om bij de narren te denken aan volkshumor en dus aan karikaturale koppen met uitgestoken tong van bekende en mogelijk minder populaire stadsgenoten. Het stoere imago van de besnorde brandweer- en politiemannen werd in de negentiende eeuw wel vaker gebruikt voor reclamedoeleinden. Soms was de apotheker niet herkenbaar aan een gaper, maar aan een uithangbord of gevelsteen met een vijzel, zoals op Lange Tiendeweg 42, dat in 1588 Den Gulden Vijsel heette. Paardenkop in de gevel van de voormalige slagerij van Roel Nibbering aan de Keizerstraat 84-86.
teken met een rode vis erop. En zo vis je als onderzoeker soms bijna achter het net. Een geliefde groep geveltekens vormen de gapers van de apothekers en drogisten. In Gouda kennen we er nog twee, namelijk degene die in de Wijdstraat aangeeft waar in de vorige eeuw de drogisterij van Anton Coops gevestigd was en die in de gevel van het Catharina Gasthuis, tot voor enkele jaren te vinden boven de pui van Markt 6. Ook het pijprokende moriaantje met zijn rokje in de kleuren rood, wit en blauw, boven de ingang van De Moriaan moet hier genoemd worden. Ooit waren er meer gapers, zoals op Markt 52, waar Jacob Johannes Claassen in 1815 drogisterij Het Moriaanshooft dreef. Gapers zijn een typisch Nederlands verschijnsel, waarvan we eigenlijk maar heel weinig met zekerheid weten. Aanvankelijk schijnen gapers en beeldjes als dat van de Moriaan in de winkel achter het raam gestaan te hebben. De oosterse gapers, de zogenaamde moren, morianen of muzelmannen, vormen het oudste type. Zonder twijfel verwezen ze naar de exotische herkomst van veel kruiden en geneesmiddelen en de open mond waarschijnlijk
,..-. •
.
. .
.
ffttl'fÎrrocrJ -
·
'•,ss ,>
,
ÎJ, !Y~vfkt<1~."-~-~ • . · .·.· _·:_., ·. ~
Detail van de gevel van de Moriaan met uithangbord en moriaantje.
•,
Menig banhelbahher had een uithangbord in de vorm van een olifant.
De apotheker brengt ons bij de barbier. Eigenlijk is de barbier geen winkelier, maar vanwege hun bijzondere uithangteken noemen we deze beroepsgroep hier toch even. Barbiers waren gespecialiseerd in het hanteren van scherpe messen. Zij schoren en knipten niet alleen haren, maar draaiden hun hand niet om voor medische ingrepen als aderlatingen, operaties en amputaties. Ook voor het trekken van kiezen, uitsnijden van cistes, abcessen en zweren kon men bij hem terecht en zelfs voor hersenoperaties. Tegenwoordig vertrouwen we een kapper echter niet ons hoofd, maar uitsluitend ons kapsel toe. De uithangende barbiersstok maakte duidelijk over welke bijzondere gaven deze messentrekker beschikte. Oorspronkelijk was dit een gedraaide roodwitte houten stok, later een verlichte en rood-witblauwe die ronddraaide in een koker van glas. Tegenwoordig zie je ze nauwelijks meer. In Gouda hebben we in elk geval geen voorbeeld meer kunnen ontdekken, zelfs niet op oude foto's. De rode kleur gaf aan dat de barbier ook bevoegd was tot medisch snijwerk, zij het doorgaans onder toeziend oog van een arts. Want deskundig waren ze allerminst, in het gunstigste geval behendig. De in de achttiende eeuw uit deze beroepsgroep voortgekomen chirurgen krijgen gelukkig wat meer scholing. Kapper Zoet in de Sint Anthoniestraat had tot in de twintigste eeuw een scheerbekken
uithangen om klanten te attenderen op zijn werkzaamheden Bakkers waren herkenbaar aan uithangborden met bollen (broden), olifanten, sinterklazen en krakelingen. De olifanten verwezen naar exotische lekkernijen als vanille, kaneel, gember en speculaaskruiden. De sinterklaasfiguur behoeft geen toelichting en was, anders dan nu, het hele jaar in functie. De krakeling schijnt van Scandinavische oorsprong te zijn. Aan de banketbakker danken we ook nog iets heel anders, namelijk de kerstboom en in het verlengde daarvan de gewoonte om rond de feestdagen winkelpuien en winkelstraten op te fleuren met lichtjes en dennentakken. De kerstboom is namelijk geen Nederlands gebruik en werd pas halverwege de negentiende eeuw geïntroduceerd door banketbakkers van Duitse origine. Zij plaatsten aarzelend de eerste kerstboompjes in hun winkels, een gewoonte die eerst door andere winkeliers en
Kerstboom op de Marht. De introductie van de kerstboom in Nederland is vooral te danken aan Duitse banhetbahkers.
later door de consument werd overgenomen. De kerstboom is verwant met de meiboom, de joelboom en andere brandende bomen. De traditie van het bomen vereren, versieren en verbranden is bijzonder wijd verbreid en een van de oudste heidense gebruiken die we nog kennen. Hoe oud weten we niet, maar minstens ettelijke duizenden jaren en mogelijk dus daterend uit de steentijd. Onze elektrische boomverlichting herinnert aan het verbranden van de boom, de boomversiering aan de offergaven die daarbij werden meegegeven. Uit de sjamaan-achtige priesters die er als halve wilden in dierenvellen omheen dansten, is de figuur van de kerstman voortgekomen. Er was ook geveltaal voor de fijnproever en betere verstaander. Wat smeuïge details over vooral Amsterdamse banketbakkers willen we de lezer niet onthouden. Menig uithangbord was daar namelijk voorzien van dubbelzinnige teksten. Sommigen boden daar namelijk ook andere lekkernijen aan, maar dan wel in achterkamertjes. Goudse voorbeelden daarvan zijn ons niet bekend, maar wat
denkt u van deze, van een bakker aan de Oudezijds Voorburgwal in Amsterdam:
Wech met den Apotheek en Dokters vieze grillen Hier vindt je andere pillen en Meiskens in het salon, schoon om te rillen. Van de Russische tsaar Peter de Grote is bekend dat hij zijn snoepgoed betrok op een vast adres, namelijk een bakker in de omgeving van het Rembrandtplein, die ook de zachte bolletjes van zijn dochters in de aanbieding had. Terug naar eerbiedwaardiger exploitanten. Herbergen en wijnhandels waren herkenbaar aan een druiventros of krans van druivenbladeren, waaraan ook de uitdrukking herinnert dat goede wijn geen krans behoeft. Diezelfde krans zien we nog veel op wijnetiketten. Een ganzenveer wees de weg naar de kantoorboekhandel, een melkmeisje naar een melkverkoper. Koppen van varkens, ossen en paarden markeerden slagerijen, zoals nog te zien is bij in de Keizerstraat op nummer 84-86 dat in 1912
jt[arkt, qeuda
Oostzijde van de Markt mel enkele winkels waaronder de optieh en handel in verplegingsarlihelen
van S.H. Polak (ca. 1915).
gebouwd is in opdracht van vleeschhouwer Roel Nibbering. Verdwenen is een enorme pince-nez, een knijpbril, op een van de gevels van de Markt, die de brillenzaak van S.H. Polak markeerde. Een ander mooi Gouds voorbeeld is het uithangbord van de tabakshandel van Van Vreumingen in de Wijdstraat. Hel is afkomstig uit Dordrecht dat in de negentiende eeuw ook rijk was aan tabakszaken. Het behoorde toe aan de zaak van de tabaksverver en koopman/kruidenier D.F van Dijl die daar rond 1870 gevestigd was. De afbeelding toom ons twee kooplieden in negentiende-eeuws kostuum met op de achtergrond twee zeilschepen. Op de kade staan kisten en balen tabak. Nadat de Dordtse winkel in de Tweede Wereldoorlog zijn deuren had gesloten en het bord door het plaatselijke archief geweigerd was, is het uiteindelijk in 1976 door D.G. van Vreumingen gekocht van een Dordtse antiekhandelaar. Ook De Moriaan bezit een dergelijk bord, dat uit de achttiende eeuw dateert. Afgebeeld is een neger die een lange Goudse pijp rookt. Palmbomen zorgen voor een- exotische sfeer. In twee tekstkaders staan de tabakssoorten Havana en Colorado. Uiteraard hadden ook andere beroepsgroepen uithangborden, maar die vallen buiten het bestek van dit boek. Slechts het bijzonder fraaie achttiende-eeuwse uithangbord van de vroedvrouw Anna van Hensbeek, dat zich in het Museum Het Catharinagasthuis bevindt, willen we niet onvermeld laten. Na nog vermeld te hebben dat de zalm van het voormalige hotel De Zalm vanwege een geschil over een rekening voor het schilderwerk tegenwoordig als een soort trofee op het tolhuis prijkt, beschrijven we als laatste een gevelsteen van een grutter. De steen, gedateerd 1728, bevindt zich nu in de collectie van het Catharina Gasthuis en zou afkomstig zijn uit de voorganger van het pand Lage Gouwe 166. Het huidige kantoor/woonhuis is in 1902 gebouwd in opdracht van de manufacturenhandelaar J.L Bruns, die we nog tegen zullen
komen. Van een grutterij op deze plek is ons uit andere bronnen niets bekend. De steen leert ons dat hij de De Friesse Gruttery heette. We zien een paard dat een tredmolen ronddraait, maar de rest van de installatie valt buiten beeld. Het is een standaardweergave van het gruttersbedrijf die we ook van gevelstenen uit andere plaatsen en van andere afbeeldingen kennen. Dat is niet verwonderlijk,
ouda·s Oldest 'Iobacco and Pipe Shop.: Het uithangbord van taba11szaak Van Vreumingrn.
want steenhouwers werkten doorgaans aan de hand van voorbeeldboeken. Bij grotere voorstellingen in liggend formaat werd is er meer van de maalinrichting te zien. In de drukke winkelstraten in het centrum deden de winkeliers steeds meer moeite om op te vallen. Op den duur kwamen de puien vol te hangen met uithangborden, het een nog groter dan het ander, in enkele gevallen kunstig beschilderd en van siersmeedwerk voorzien. Maar soms waren ze gewoon groot, lelijk en schreeuwerig. Burgers klaagden over de overlast die de borden veroorzaakten, bijvcorbeeld doordat ze het licht van de straatlantarens wegnamen of doordat ze bij een stevige storm naar beneden vielen. Stedelijke autoriteiten moesten dan ook herhaaldelijk ingrijpen om de winkeliers wat in te tomen. In Gouda werden al in 1768 alle uithangborden verboden omdat ze 'ontcierend', gevaarlijk en hinderlijk waren. Dat was wel lastig met het oog op de postbezorging en zo, maar invoering van straatnamen en huisnummers, dertig jaar later, maakte aan dat euvel een eind.
VRIJ ONDERNEMERSCHAP
De Bataafse Republiek maakte in 1798 een einde aan het gildensysteem en er gold nu vrijheid van handel en vestiging. Alle gilden, corporaties en broederschappen van Neringen, Ambachten of Fabrieken werden vervallen verklaard. Iedere Nederlander kon nu een winkeltje beginnen. Het gruttersgilde bleef gehandhaafd, maar had niet veel meer om het lijf en stierf een zachte dood. Vrij ondernemerschap klinkt geweldig, maar het was tegelijkertijd een ramp. Er was geen enkel stedelijk toezicht meer op de kwaliteiL van het winkelbedrijf en de aangeboden producten. Alle strenge middeleeuwse regelgeving werd in één klap van tafel geveegd. Kwaliteit, kwantiteit en prijzen werden niet meer gecontroleerd en de firma List & Bedrog deed goede zaken. De vele epidemieën in de negentiende eeuw waren weliswaar vooral een gevolg van de overbevolking en de vervuiling van het drinkwater, maar de verkoop van bedorven vlees, vis, groente en zuivel hebben daar een aardig steentje aan bijgedragen. Pas in 1922 werd krachtens de Vleeskeuringswet bijvoorbeeld de kwaliteit van vlees weer gecontroleerd. Een positieve ontwikkeling was dat de winkeliers nu de vrijheid hadden hun eigen assortiment samen te stellen. Onder de nieuwe specialisaties die nu ontstonden, zoals de schoenwinkel, de winkel in huishoudelijke artikelen en de ijzerwarenhandel, treffen we voor het eerst ook zelfstandig gevestigde slagers en groenteboeren aan. Mede als gevolg van
de diepe crisis waarin ons land tot halverwege de negentiende eeuw verkeerde, beperkten de meesten zich nog lange tijd tot de verkoop van zelf vervaardigde of bewerkte producten en kleine partijen handelswaar. Het winkelbedrijf behield op deze manier tot ver in de negentiende eeuw een sterk ambachtelijk karakter. De slager slachtte, menige groenteboer verkocht eigen teelt, de sigarenwinkelier kerfde tabak en de kruidenier mengde thee. Voor de gilden in de plaats kwamen de kamers van Koophandel en Fabrieken. Ze zijn opgezet naar Frans voorbeeld, al gebeurde dat ruim na het vertrek van de Fransen. Tijdens de Republiek (1588-1795) hadden de Hollandse kooplieden geen behoefte aan een dergelijke organisatie omdat zij via de gilden en als stadsbestuurders al veel invloed hadden. Maar die tijden waren voorbij in 1813. Toch kwam hel initiatief voor oprichting van 'Kamers van Koophandel' niet van de kooplieden, maar van Koning Willem I. Integendeel, de kooplieden werkten de koning van harte tegen omdat zij onvoldoende gekend waren in de voorbereiding. In het Koninklijk Besluit van 10 april 1816 veranderde de Koning de naam Kamer van Koophandel dan ook in Kamer van Koophandel en Fabrijken. Bij die gelegenheid bepaalde hij ook dat er 'in Gouda onverwijld ene Kamer in werking moest worden gesteld'. De Kamers waren gemeentelijk georiënteerde adviesorganen. In het tegenwoordige gebied van de Kamer van Koophandel voor Gouda en omstreken ontstonden in de loop van de tijd nog kamers in Woerden, Schoonhoven en Waddinxveen. Deze plaatselijke instellingen waren zwak en werkten los van elkaar. In 1920 zorgde een nieuwe wet voor concentratie en een betere organisatie en vanaf dat moment kregen de kamers langzamerhand hun huidige rol van adviseur van overheid en bedrijfsleven. HET AANTAL WINKELS NEEMT TOE
Gevel van Westhaven 52, in gebruih als Kamer van Koophandel. Tegenwoordig
zu
hier Van Lanschot Banhiers.
Dat winkels met uitsluitend ingekochte goederen, zoals we die vandaag de dag kennen, vooral pas in de tweede helft van de negentiende eeuw sterk opkwamen, werd door drie factoren in de hand gewerkt. Ten eerste groeide de behoefte aan winkels als gevolg van de industrialisatie. Er kwamen meer fabrieksgoederen die de ambachtelijke producten van de markt begonnen te verdringen. Fabrieken
De etalage van de Verlwcle-speciaalzaali
van C.A. Sc110tborgh op Lange Groenenclaal 9 (ca. 1910).
die voor een veel groter afzetgebied dan alleen de stad van vestiging produceerden, stimuleerden het ontstaan van een echte middenstand. Ten tweede ontstonden pas door ontwikkelingen als verstedelijking en industrialisatie in de loop van de negentiende eeuw een bemiddelde middenklasse van ambtenaren, onderwijzers en kleine ondernemers. Naarmate hun welstand toenam, groeide de behoefte aan luxe producten, die tot dan toe alleen voor de rijkste burgers bereikbaar waren geweest. Ten derde deden zich in de opkomende detailhandel vooral de katholieken en joden zich gelden. Eeuwenlang hadden zij geen toegang gehad tot de ambachtsgilden, maar de afschaffing van die gilden in 1798 en vooral de nieuwe Grondwet van 1848 bood hen nieuwe kansen. Dat de katholieken en joden kansen wisten te benutten die voorheen waren blijven liggen, komt doordat het protestantse volksdeel van oudsher een afkeer had van handel in producten die door derden waren gemaakt. Alweer komen we hier de calvinistische aard van veel Hollanders tegen. In tegenstelling tot het 'eerlijke' ambacht vond hij dat inkomen uit handel
gebaseerd was op sluw loven en bieden. Het was daarom minderwaardig en zelfs goddeloos. Nogal wat protestantse neringdoenden verkochten daarom uitsluitend door henzelf vervaardigde producten. Rooms-katholieken en joden kenden dergelijke scrupules niet. Vernieuwingen binnen de detailhandel, maar ook in de internationale handel, gingen dan vooral uit van joodse en roomskatholieke pioniers. Ook in Gouda deed zich na ongeveer 1850 een groot aantal katholieke en joodse ondernemers gelden. Deze en andere maatschappelijke veranderingen maakten dat het kruideniersbedrijf in de negentiende eeuw een stormachtige ontwikkeling doormaakte. Zaken die wij nu heel normaal vinden, zoals merkartikelen, filiaalbedrijven, warenhuizen en het grootwinkelbedrijf, hebben hun wortels in de tweede helft van deze eeuw. Ook nieuw was het ontstaan van dorpswinkels op het platteland, waardoor het bezoek van de plattelandsbevolking aan de stad begon terug Le lopen. Het belang van de dagmarkten nam daardoor eveneens af. Het assortiment van de winkels werd intussen steeds groter en gevarieerder dankzij nieuwe
Reclameborden
voor merkartikelen
op de gevel van Magazijn
De Lucifer van Ruth Zandvoorl
op Nieuwehaven
232-234.
Met moeite ontdekken we reclame voor Sunlight zeep, Erdal schoensmeer, Viruly'.s zeeppoede,; zeepextract Het Bleekertje en Zebra hachelzwart (ca. 1903).
uitvindingen zoals blikconserven (vanaf 1795 in Nederland), vermicelli (1805), stearinekaarsen (1831), lucifers (vanaf 1870 in Nederland), aardappelmeel (1838), margarine (vanaf 1869 in Nederland), bouillonblokjes (1880), havermout (1893), zeeppoeder (rond 1900), korstloze kaas (1920) en synthetische wasmiddelen (1935) Een paar voorbeelden van bekende en nog bestaande Nederlandse merknamen uit de negentiende eeuw zijn Van Houten (1828), Calvé (1884), Verkade (1886) en Droste (1890). Er zijn ook oudere merknamen, zoals De Vergulde Hand (1554), Tromp & Rueb (1663), Douwe Egberts
(1753) en Van Nelle (1782), maar die ondernemingen waren lange tijd alleen van lokale betekenis geweest. Pas in de negentiende eeuw gingen zij voor de nationale of zelfs internationale markt produceren. WINKELSTRATEN
De eerste winkels waren vooral te vinden op die plaatsen in de stad waar gemarkt werd. In Gouda waren dat in eerste instantie de omgeving van de
Markt, met de Wijdstraat en de Dubbele Buurt, en verder al vroeg op het einde van de Turfmarkt, nabij de Visbanken, in de Naaierstraat. Winkeliers profiteerden op die manier van de drukte. Zij verkochten immers duurzame en luxe producten die op de markt niet te krijgen waren, dus voor concurrentie hoefden ze niet te vrezen. Bovendien trokken zij, net als de markten, bezoekers van buiten de stad. Ook boeren die op de markt zaken hadden gedaan, konden zij tot hun klantenkring rekenen en zij verkochten hen gereedschappen, kleding en sieraden. De aanvoer van goederen geschiedde over water en door de vaak smalle straatjes. Over water laveerden kleine schouwtjes vol groenten en vee en over de straten baanden karrenvoerders, slepers en dragers zich een weg door de mensen en uitgestalde goederen om bij de winkels te komen. In de eerste winkelstraten, waar de winkels tot s avonds tien uur en op zaterdag zelfs tot elf uur geopend waren, was het dan ook een drukte van belang. Aan het eind van de negentiende eeuw ontstonden nieuwe woonwijken als Kort Haarlem, de Kade-
Vecrstal, Gouda
1118
Winhels en cafés aan de Veerslal rond 1918.
buurt en Korte Akkeren. Na verloop van tijd verschenen daar eenvoudige buurtwinkels met een beperkt assortiment, die een marginaal bestaan leidden. De winkelstraten in het centrum van de stad werden in deze periode daarentegen steeds , luxer. Welgestelden vonden hier een keur aan duurzame gebruiksartikelen, afgestemd op hun smaak en portemonnee. VERPLICHTE WINKELNERING
De opkomende industrialisatie was gunstig voor het kruideniersbedrijf, maar er was ook een schaduwzijde. De fabrikanten openden namelijk niet zelden ook zelf winkels en dwongen hun werknemers hun koopwaar daar aan te schaffen. Dit gebruik, dat bekend staat als verplichte winkelnering, was min of meer als vanzelf op afgelegen delen van het platteland ontstaan. Industriëlen kochten bij hun bezoeken aan de grotere steden in het groot de levensbehoeften voor hun werknemers in en lieten die naar hun woonplaats vervoeren. Daar werden ze in een patroonswinkel verkocht. Wat als dienstverlening begon, ontaardde door woekerwinsten en de verplichte afname van goederen in regelrechte
Gouda.
Winkelgalerij,
Boschweg.
Winkelgalerij aan de Bosweg rond 1935.
uitbuiting. Al spoedig kwam deze misstand ook in de steden zelf voor. In Gouda kennen we een voorbeeld ervan dankzij het optreden van de kerkenraad. Deze zag in de aanhoudende armoede aanleiding om een Commissie voor de Werkgelegenheid in het leven te roepen. De commissie moest onderzoeken welke vormen van werkgelegenheid zouden _kunnen bijdragen aan de bestrijding van de armoede. Al in de eerste vergadering in april 1847 kwam een zeer kwalijke zaak ter sprake. Veel werkgevers bleken er de gewoonte op na te houden hun werknemers het loon niet uit te betalen in geld, maar in winkelgoederen. Niet alleen waren dit vaak artikelen die bepaald niet tot de eerste levensbehoeften behoorden en waarvoor een flink bedrag werd berekend, maar bovendien kwamen die artikelen soms ook nog uit winkels waarvan de werkgever eigenaar was. Het mes sneed op die manier aan twee kanten, althans, voor de werkgever. Op voorstel van de commissie richtte de kerkenraad over deze wantoestand een brief aan de Kamer van Koophandel die aan duidelijkheid niets te wensen overliet. Overigens blijkt nergens uit enige brief of vergaderstuk om welke Goudse bedrijven het ging.
Van Vreumingen In Gouda vond men rond 1900 in bijna elhe straat wel een tabahswinhel, bU elhaar zo'n driehonderd. Een mooi voorbeeld vinden we nog aan Wijdstraat 20, waar sedert 1836 de firma Van Vreumingen gevestigd is. In dat
openingsjaar waren de voornaamste artikelen nog roohtabah en snuif. De lange aardewerken gouwenaar was in die dagen nog in de mode en sigaren werden nog niet zoveel gerookt. De tabah werd toen nog in een werkruimte op de woonverdieping bereid. Toen de sigaar in zwang raakte, werd een werkplaats voor het fabriceren daarvan ingericht aan de Westhaven en later Achter de Vismarkt. Het drogen van de sigaren vond plaats bij de oven van de pottenbahherij van Zwartjes & Co. We moeten ons geen al te romantische voorstelling mahen van de ambachtelijke sfeer in de vele sigarenateliers in de stad. Het was ongezond en naargeestig werh. Ongeschoolde arbeiders, niet zelden hinderen en oude vrouwen, werkten tegen stukloon, waarop hleine ongerechtigheden in mindering werden gebracht. Bovendien moest soms worden betaald om in de werkplaats te mogen werhen en ooh de gebruikte stijfsel Iábal1swinhel Van Vrewningen mel bediende Leo Sanders in 1936. hwam voor eigen rekening. In bundels van 25 werden de sigaren met 2500 tegelijk verpakt in theekisten en aan winkeliers in en buiten de stad geleverd. Particulieren namen kistjes van 250 stuhs af. De groeiende populariteit van f abriehssigaren, verdrong de plaatselijke sigarenfab1iehjes. Van Vreumingen paste zich aan met een uitgebreid assortiment merhsigaren, al mocht het eigen merh 'Koophandel pruim- en roohtabah' zich in 1936, bij het honderdjarig bestaan van de zaak, nog steeds in en buiten Gouda in een goede reputatie verheugen. Ooh had de firma toen nog een flinke omzet in snuiftabak die de firma nog op de oud-Hollandse manier fabriceerde. Snuiven was niet alleen modieus, maar men nam aan dat het ooh een probaat middel was tegen allerlei hwalen. Als bUhomstig voordeel gold 'dat het 't hoofd verruimt en daarl!;)pgcdcIJt in 17-40. door sombere gedachten verdrijft'. Van de 28 fraaie Delfts PERKRIJGBAAR: ~fiecëtt, blauwe potten die de winhel nog steeds bezit, waren er tien ((abah? ,§1mif en ,~i_gm'.cn, gevuld met verschillende soorten snuiftabak. Ooh anno 2002 is bij Van Vreumingen nog snuiftabak verkrijgbaar. Naast het eigen merh Koophandel voerde de firma vroeger b,l!JCÏijli;-ï \irr;-ïc)j op iDuit\Ïc)ic \uij1c !JL'ûrn1b, utnnunrcnn boor ornr en §maan. nog het merh St. Jan-sigaren, waarbij het volgende rUmpje re i6uuba, Wc~tgnlmt ~ 180, hoorde: Îl1 tllfc
üij
Gelijk de toren van Sint jan Rijst boven Goudas veste. Staat Koophandel St. Jan Sigaar Bovenaan als d'allerbeste.
~OOJftlt.
j.'l~ftEED! '@ORTLAND, .firni.1
il'). ·li).
'ltum NBURC.
Advertentie van De Moriaan van]. van Reedt Dorlland toen dat nog een winhe! in tabak was (1894).
Na de Tweede Wereldoorlog non men in het stadscentrum nog ongeveer vijftig tabahswinhels vinden en in 1986, bij het 150-jarig bestaan van de firma nog maar vier. Ook rookwaar halen we tegenwoordig in de supermarkt. Toch zit 'de loop' er bij Van Vreumingen nog altijd goed in en in 1998 werd de zaah voortgezet door Lodewijk (Loet) van Vreumingen, die van beroep eigenlijk tuin- en landschapsarchitect is.
Winhelrij in expressionistische stijl (Amsterdamse school) aan de Kamemelhsloot.
Pas in 1907 werd dit gehate stelsel afgeschaft met de Wet op het Arbeidscontract. Hoewel in eerste instantie bedoeld om de arbeiders vrijheid en rechtszekerheid te geven, heeft de Arbeidswet ook de verdere opkomst van het kruideniersbedrijf gunstig beïnvloed.
werden net zo lang producten te voorschijn gehaald en met veel omhaal van woorden aangeprezen tot hij een keus had gemaakt. Pas daarna begon het loven en bieden, waarbij de winkelier steevast hoog inzette en de klant probeerde af te dingen. Ook probeerde de winkelier de klant tijdens het loven en bieden nog andere zaken te verkopen en zo kon het wel eens gebeuren dat een koper met spullen thuiskwam waarvoor hij niet op pad was gegaan. Mijnheer of mevrouw hoefde overigens niet bang te zijn om bij het doen van een aankoop samen met fabrieksarbeiders voor de toonbank te staan. Gebrek aan geld, maar vooral een diep geworteld standsbesef weerhield de laatste ervan om exclusieve zaken voor de rijken binnen te lopen. De deftige en formele bediening, de afkeurende blikken en de dwingende verkoopmethoden waren afdoende om Jan Rap een flinke drempelvrees te bezorgen. Op zoek naar Goudse voorbeelden blijken de exclusieve zaken makkelijk te traceren dankzij de advertenties die zij plaatsten in kranten en adresboeken. Zij waren vooral in het centrum te vinden. We selecteerden er een paar voor de lezer. Aan het eind van de negentiende eeuw vonden we op Markt A58 de zaak van D. Samson, gespecialiseerd in 'costumes en nouveautés'. 'Stalen van zijden japonstoffen en witte goederen worden op aanvrage franco door het gehele land en de Ned. Indiën toegezonden, in concurrentie met het buitenland', leert de advertentie ons. Het was een gerenommeerd bedrijf dat op verschillende wedstrijden en tentoonstellingen met zilveren medailles bekroond was. Enigszins vergelijkbaar was de zaak
WINKELEN 'OP STAND'
De rijken kenden dan weliswaar niet het probleem van de verplichte winkelnering, maar echt makkelijk was het doen van een aankoop ook voor hen niet. Hun dagelijkse levensbehoeften werden door hun personeel ingekocht op de markt, bij de bakker en de kruidenier, maar voor boeken, pen en papier, wijn of een kist goede sigaren moesten zij er toch zelf op uit. In de winkels waar zij kwamen, waren de goederen niet geprijsd en zoiets als vaste verkoopprijzen kende de negentiende-eeuwse Nederlandse winkel al helemaal niet. In deze chique uitgedoste winkels werd de klant direct na binnenkomst met alle egards en strijkages behandeld. Had hij eenmaal kenbaar gemaakt wat hij wenste, dan was er geen ontsnappen meer aan. Er
lntelieur van de damesmodezaak (reclame/wart van mncl 1920)
van D. Samsam aan de Marl1L
J. VER WE IJ. Markt
A 154. GOUDA. Koloniale uxireti en Comestibles. SPECIALl'l.'EI'.I.'
KA RSTEL'S
Ca e a o en Choeolaad.
Gl!.ONINGEB-, StTCADE· en Xl!.O'IDKOEX. Zc«~w:ic~ Groenten
Zalm,
e,n
"Ve-d{a,';)e,'~ ~1,i,t~~tlLodL
In bUk, Roll. Tat'elzunr,
Kreeft, Sardines
en Ansjovis.
Calif. Perziken; Abrikozen en Peren, Ananas en Oey'longember, enz. enz. Advertentie voor de delicatessenzaah
van]. Verweij aan de
Madit (1896).
van H.C. Werning, op Markt A 144. Men bood de vrouwelijke clientèle 'mode artikelen en garneringen in alle genres. Kleermakers en naaisters. Fournituren. Specialiteit in echte Fransche corsets, glacé, zijden en tricot handschoenen, voile tules, wollen en katoenen kousen en sokken. Garen en band, wol en sajet.' De heren konden terecht bij A. van Os, op de hoek van de Kleiweg en de Kleiwegstraat. Van Os verkocht 'alle soorten van dassen en strikken. Zijden en katoenen lavallieres (een soort grote gestrikte das, red.), overhemden op maat, fronts, boorden en manchetten. Specialiteit in handschoenen voor dames, heeren en kinderen. Dasspelden, manchet-, front- en kraagknopen enz. enz. enz.' Ook voor de inwendige mens golden standsverschillen, want terwijl de meeste Gouwenaars nog niet eens gezuiverd kraanwater hadden en in karnemelk gekookte aardappelen aten, werd elders kreeft weggespoeld met een tintelende Riesling. Leest u maar even mee: M. Peetersjz., gevestigd op Wijdstraat A 172 en Gouwe C 13, voerde een 'handel in zuivere Fransche wijnen, port-, Madera-, Rijn-, Moezel- en andere wijnen. Fijne en ordinaire likeuren. Enig depot van Willem Boonekamp Elixer. Medicinale Tocajerwijn en Tocajer Ansbach. Vermouth Fratellé Cara. Stout en Princesse Bier uit de Brouwerij 'De Valk'. De gegoede burgerij kreeg overigens niet alleen de boodschappen aan huis bezorgd, maar desgewenst ook hele maaltijden. Banketbakker C. van Vliet, gevestigd op Markt 154, beveelt zich in een
advertentie namelijk 'beleefd aan voor de levering van: diners en soupers, koude en warme schotels. Heeft steeds voorhanden: geconserveerde groenten, zalm, kreeften en champignons. Liebig's vleeschextract enz. enz.' De vleesextracten van Liebig bestaan nog steeds en gelden nog altijd als exclusief. Voor 'gewone' delicatessen kon men terecht bij ]. Verweij, op Markt A 154. Hij leverde 'koloniale waren en comestibles. Specialiteit Karstel'scacao en chocolaad. Groninger-, sucade- en kruidkoek. Zeeuwsche en Verkades ontbijtkoek. Groenten in blik, Hollandsch tafelzuur, zalm, kreeft, sardines en ansjovis. Californische perziken, abrikozen en peren. Ananas en Ceylongember enz. enz.' Uitsluitend zoetigheid leverde tenslotte WN. Raaymaakers, gevestigd aan Haven 17, wat wij nu Westhaven 5 noemen. Naar eigen zeggen is hij voortdurend voorzien van Rotterdamsche Peperkoek, Antwerpsche snipper-, ontbijt- en sucadekoek, Haagsche Pontekoek, Gorinchemse Tafelkoek.' Een echte speciaalzaak dus, al missen we Verkades ontbijtkoek. Te gewoon? Vrijwel zeker niet, maar veel fabrikanten beperkten tot na de Tweede Wereldoorlog met opzet het aantal verkooppunten in een en dezelfde plaats en verleenden soms zelfs het alleenverkooprecht om de exclusiviteit van hun producten te waarborgen. Raaymaakers leverde voorts 'poeder-zoete en drink-chocolade. Tabletten met Fondant, diversche pralines enz. Borstcaramels bijzonder aanbevolen tegen hoest en verkoudheid.' Op haar beurt kwam de gegoede burgerij niet in de eenvoudige buurtwinkel. Een etalage was er zelden en ook in de winkel werd niets uitgestald. Overal op de vloer, in de schappen en op de toonbank stond koopwaar, soms zelfs maar half uitgepakt. Dergelijke winkels waren gezellige ontmoetingsplaatsen voor de buurt, waar nieuwtjes werden uitgewisseld. Een dame of heer van stand zou er zich doodongelukkig gevoeld hebben en er net zo goed zijn weggekeken als een straatjongen uit een dure sigarenwinkel. Ooit waren dergelijke winkeltjes zeer talrijk en waren straten als de Raam, de Nieuwehaven, de Karnemelksloot, de Spieringstraat en vele andere echte winkelstraten. De meeste kruideniers, melkboeren, groenteboeren, drankenhandels en drogisterijen zijn er nu verdwenen, al vinden we er nog wel de nodige tot woonhuis verbouwde winkelpanden. Slechts van enkele zaak vermoeden we dat ze door alle rangen en standen bezocht werden. We
noemen er slechts één, die gevestigd was op de Hoge Gouwe 27-29. Hier verkocht mejuffrouw A.C.M. van Velzen kantoorartikelen voor wie kon schrijven, maar ook bidprentjes, rozenkransen en beelden van Jezus, Maria en de heiligen. De officiële naam van de zaak was Keetje Kuipers, maar in de volksmond sprak men van 'jezus in alle maten'. KLEINE WINKELS IN GOUDA
ramen, maakten duidelijk dat het om een winkel ging. Onder invloed van de ontwikkelingen in het buitenland gingen winkeliers echter steeds vaker en uitgebreider over tot het etaleren van hun goederen. Op hetzelfde moment werden nieuwe bouwtechnieken ontwikkeld met glas in staal. Vooral de opkomst van de moderne glasindustrie in België, waar men in de loop van de negentiende eeuw steeds grotere glazen ruiten kon vervaardigen,
De grote veranderingen die zich in de achttiende en negentiende eeuw voltrokken in het winkelaanbod in de grote buitenlandse steden hadden voorlopig nog geen enkel effect op de Nederlandse middenstand en al helemaal niet op die van Gouda. In de jaarverslagen van de Kamer van Koophandel van 1870 en 1872 lezen we slechts dat de winkels zowel in- als uitwendig 'in fraaiheid toenemen'. Voor het eerst worden nu echte winkels gebouwd. Tot ver in de negentiende eeuw hadden winkels namelijk geen andere architectuur dan woonhuizen. Een opschrift op de gevel, een uithangbord en soms een uitstalling van wat producten achter een van de
Lage Gouwe 14. Winhelpui van MJ. Kamplrnizen in 11eorenaissancestijl.
Zuidzijde van de Maria. De parapluwinhel Iinhs is nog gevestigd in een gewoon woonhuis, de banhetbahher rechts J1eeft zijn gevel inmiddels aangepasl en voorzien van twee 1ileine etalages.
was belangrijk. Het werd nu mogelijk om winkelpuien met grote etalageramen te maken en voor het eerst was er nu sprake van een duidelijke winkelarchitectuur. Op de oudste foto's van de Markt, uit 1867, is de overgang van de woonhuis-winkel naar de winkel met een eigen architectuur goed te zien. Voor het ontwerpen van winkelpuien werden soms architecten ingeschakeld, maar er waren ook voorbeeldboeken aan de hand waarvan een eigenaar of aannemer een winkelpui kon ontwerpen. De eerste winkelpuien weerspiegelen de architectuuropvattingen van de negentiende eeuw, toen vooral de neostijlen in zwang waren. Ook het door
Rond de eeuwwisseling kwam de Jugendstil op In het buitenland, en dan vooral in steden als Brussel, Parijs en Praag, waren de plantaardige vormen en vloeiende lijnen van deze stijl bijzonder zwierig en weelderig, wat vooral Nederlandse architecten de wenkbrauwen deed fronsen. Velen waren fel gekant tegen deze 'vermicellistijl' en een bekende architect stelde dat 'puisten, knobbels, uitwassen en bochels (. .) de grondslagen en motieven van deze treurige architectonische misgeboorte' waren. De architect W Kromhout, architect van het Hotel Americain in Amsterdam, het Van Itersonziekenhuis in Gouda en het naar hem genoemde kerkportaal in de SintJanskerk, noemde deze gebouwen 'producten van een ziekelijke fantasie'. Dat nam niet weg dat de stijl ook in ons land erg populair was, zij het dat hier niet zo vaak extreem krullerige elementen werden toegepast. Van de meer ingetogen Nederlandse Jugendstil getuigen onder andere de winkelpuien van Oosthaven 3 en 5-6, Lange Tiendweg 18-20 en Hoge Gouwe 89. In al deze panden vinden we kenmerkende elementen als golvende lijnen, gegla-
Wijdstmat 33. Gaaf voorbeeld ven een compleeL winhelwoonlwis in arl deco. Aan het feit dat hier tol in de jaren zeventig een drogislerij zat, herinnert nog een gapa
elkaar gebruiken van elementen uit verschillende stijlen, het zogenaamde eclecticisme, kwam veelvuldig voor. Een mooi voorbeeld is de pui van Koffie en Theehandel Van Kamphuizen op Lage Gouwe 14. Het pand stamt uit 1725, de winkel uit 1881. Het was toen nog een echte winkel in koffie en thee, maar langzamerhand werd hel assortiment uitgebreid met oosterse artikelen, die nu de belangrijkste plaats innemen. De eclectische pui is voorzien van pilasters met corinthische kapitelen, een kroonlijst met meanders en gebogen ramen. Vergelijkbaar, maar iets eenvoudiger is de pui van café De Drie Snoekjes aan de Korte Groenendaal. Vijf pilasters die zijn voorzien van geometrische
motieven en rijk bewerkte composietkapitelen. Een ander mooi voorbeeld is Markt 2.
Hoge Gouwe 89. Winhel-woonlntis in Jugendstil. De onderpui in 2001 Lemggevonden onder laLere betimmeri,1gen en deels geresLaureercl.
is
Winkelpui
in artdeco op Lange Noodgodsstraal
5. De hoedenzaak
zuurde baksteen, muurschilderingen, tegeltableaus en gehouwen natuursteen. Het tegeltableau op de Lange Tiendeweg, met een vrouw en een kind die een gloeilamp vasthouden, herinnert aan de winkel van een gas- en elektrotechnicus. De Eerste Wereldoorlog maakte een abrupt einde aan de weelderige en kostbare Jugendstil. Een van de opvolgers was het expressionisme, vroeger aangeduid als Amsterdamse School. Tegelijkertijd raakte een decoratiestijl in zwang, de art deco, die vaak met expressionistische architectuur gecombineerd werd. De puien werden uitgevoerd in hout en zwarte materialen. Glas-in-lood vulde de bovenlichten. Voorbeelden van gebouwen die geheel in art decostijl zijn opgetrokken, zijn zeldzaam, maar Wijdstraat 19 is er een. Winkelpuien in art-decostijl zijn dikker gezaaid en we vinden goede voorbeelden op Blauwstraat 12, Sint Anthoniestraat 13-15, Lange Noodgodsstraat 5 en Hoge Gouwe 153, Kleiweg 1 en Lange Tiendeweg 67. Van de slagerij in dit laatste pand is bovendien een aanzienlijk deel van het oorspronkelijke interieur behouden gebleven.
van Berghoi,t.
BOEREN EN 'BOEREN'
Boeren als verkopers van landbouwproducten kwamen we al tegen op de markt. Op den duur werd het uitventen van groente en zuivel echter een specialisatie van venters. Zo vinden we op Markt 9 in 1548 een melcker gevestigd en op Markt 44 in 1577 een suyvelcooper. In de zeventiende eeuw duikt voor deze beroepsgroep voor het eerst het begrip melkboer op. Dat kunnen heel goed jongere zonen van boeren zijn geweest die geen eigen boerderij hadden omdat de oudste broers die erfden. Melkartikelen werden niet alleen aangeboden op de markt, maar vanwege de zeer beperkte houdbaarheid gingen de melkboeren er ook op andere dagen mee langs de deur. Aanvankelijk betrokken zij de melk direct van de boerderij, maar in de loop van de negentiende eeuw meer en meer van de melkfabriek. Nog in de eerste helft van de twintigste eeuw werd melk vanuit melkbussen op karren uitgevent. Uit de bussen werd met hele of halve kannen getapt. Behalve melk was er ook karnemelk en karnemelkse pap verkrijgbaar. Een hond of een jongen hielp de kar duwen. Uit de Holland Silhouet
Groenteboer
Rietveld
met zijn ho11de11lwr op de Veerstal. Op de achtergrond het tolhuis (1908).
haalden we het verhaal van een melkboer die wel van iets sterkers dan melk hield. Zijn hond wist dat allang en stopte bij elke kroeg. Aan het eind van de rit was de man zo dronken als een katrol en werd hij, gelegen tussen de bussen op zijn wagen, naar huis gereden. Bij aankomst ontnuchterde zijn vrouw hem dan met een emmer water. Gelukkig was de man zijn gedrag niet maatgevend voor dat van zijn collega's. In de loop der jaren werd de hondenkar vervangen door de bakfiets en deze weer door de motorcarrier of elektrische melkwagen. Uiteindelijk breidde het assortiment zich zo uit dat er in de buitenwijken en buiten de stad complete winkels op wielen kwamen. Om een eind te maken aan de gewoonte dat elke melkboer kris-kras door de stad zijn melk uitventte, werd de branche begin jaren vijftig gesaneerd, zodat ieder een eigen wijk kreeg. Het was namelijk altijd de gewoonte geweest dat een melkboer een verhuisde klant bleef bedienen. Hun zorgvuldig gekoesterde klantenkring raakten de melkboeren in één klap kwijt. In een interview in de Goudsche Courant van 1985 vertelt scheidend melkboer L.C. Lexmond, gevestigd aan de Raam,
dat die sanering wel met emoties gepaard ging. Hij en zijn vrouw hebben nog een potje staan huilen omdat ze hun klanten aan de Koningin Wilhelminaweg niet meer mochten bedienen. Maar het werd daarna inderdaad een stuk efficiénter. Dat bezorging aan huis uiteindelijk toch een aflopende zaak was, kwam doordat het steeds moeilijker werd bezorgend personeel te krijgen en doordat een toe-
Een melkboer e11 een Scheve11i11gsevissersvrouw aan hel venten, waarschij11lijh op een ven de singels. Een dienslbocle doet de in hopen voor haar mevrouw (ca. 1910).
Winkelwagen
met Krijn Eegdeman in de drnropeni>1g.
nemend aantal vrouwen buitenshuis ging werken. Ook de opkomst van de supermarkt, die zuivelproducten tegen concurrerende prijzen aanbood, deed de melkventers en de winkels in boter, kaas en eieren geleidelijk verdwenen. Van de vele tientallen melkhandelaren die Gouda de vorige eeuw kende, zijn er nog maar vijf over. Drie venten er traditioneel met een bus met aanhanger, twee met een winkelwagen, waaronder Krijn Eegdeman. Krijn kreeg het vak met de paplepel ingegoten toen hij zijn vader hielp, die van 1954 tot 1991 een bekende Goudse melkboer was in de binnenstad. In 1976 begon Krijn voor zichzelf, kocht een winkelwagen en de toen nog gesaneerde wijk van Frans Moons. Toen het aantal melkbezorgers terugliep en de sanering werd opgeheven, vroegen collegas aan Eegdeman om bepaalde straten van hen over te nemen. Zo werd een nieuwe wijk opgebouwd en dagelijks doet Krijn met veel plezier zijn werk in delen van Korte Akkeren, de Kadebuurt en Graaf Florisweg met Tunnelflat. Daarnaast bezorgt hij ook veel scholen en bedrijven. Vooral ouderen betrekken nog steeds alleen zuivelproducten uit de winkelwagen, maar anderen kopen ook groenten, fruit en kruidenierswaren. Krijn vindt het jammer dat er tegenwoordig zo weinig animo meer is voor dit
'leuke, boeiende en ook sociale' vak. Een andere winkelwagen in Gouda wordt geëxploiteerd door een melkboer uit Bodegraven. Tweeeeuwen na de melkboer ontwikkelden zich de groente- en aardappelboer als gespecialiseerd verkoper. Eeuwenlang hadden tuinders uit de omgeving, vooral uit Bloemendaal, hun 'warmoes' of groente te koop aangeboden op de markt. Daarnaast waren er al vroeg overal in de stad appelventers te vinden en hier en daar ook een warmoesverkoper. Waarschijnlijk kochten zij de restanten op aan het eind van een marktdag of stroopten zij de tuinderijen af, op zoek naar goedkope partijen. Een bekende opkoper was Koppendraaier, die zijn handel dreef vanuit zijn pand op de hoek van de Groenendaal en de Naaierstraat. Op zijn gevel prijkte de slagzin 'Goede waar is nooit te duur'. Het huisje moet vóór 1932 afgebroken zijn en de open plek die er nu is, wordt in de volksmond spottend het Koppendraaiersplantsoen genoemd. Gouda heeft op Hoge Gouwe 43 nog een echte aardappelhandel zitten, een winkelsoort die in weinig steden bewaard is gebleven. Vanaf 1798, het jaar waarin alle regelgeving werd afgeschaft en iedereen zich vrij als ondernemer mocht vestigen, zullen de eerste echte melk- en
groentewinkels ontstaan zijn. De eerste groentewinkels waren te vinden in de Naaierstraat, waar al vanaf ongeveer 1600 een groentemarkt was. De groente werd daar toen verhandeld vanuit de bootjes waarop de boeren hun spullen naar de stad brachten. Toen zich hier winkels gingen vestigen, konden de winkeliers voor de deur inkopen. In 1918 werd aan de Houtmansgracht, ter hoogte van het huidige politiebureau, een veilinggebouw voor groente geopend dat in 1939 alweer te klein werd en in de weg stond. De veiling is toen verplaatst naar de Bodegraafsestraatweg. De melkboer, groenteboer en aardappelboer waren niet de enige 'boeren' die zich in werkelijkheid met detailhandel bezighielden. Het achtervoegsel -boer verloor zijn oorspronkelijke betekenis en kreeg steeds meer de betekenis 'verkoper' of 'handelaar'. Vandaar dat we ook beroepsaanduidingen als schillenboer, sigarenboer en zelfs lesboer tegenkomen. Een beetje neerbuigende bijklank heeft dat achtervoegsel duidelijk wel.
kort kennis gemaakt. Net als in de passage ging het om een verzameling zelfstandige winkels onder één dak. Baanbrekend waren de vaste verkoopprijzen. Pas in 1871 openden Franse investeerders een eerste echte bazar in Rotterdam. Er volgden er spoedig meer in de andere steden, maar de meesten was maar een kort leven beschoren. De Rotterdamse bazar haalde · het wel en werd later omgedoopt in Galeries Modernes, dat zich geleidelijk zou ontwikkelen tot een warenhuis. De Parijse modezaken namen het idee van de vaste verkoopprijzen over, maar braken bovendien met de verkoop op krediet en de opdringerige verkoopmethoden. 'Prix Iixes' en 'Entree libre' stond in grote letters boven de ingangen geschreven. Het succes was enorm en de zaken breidden snel uit tot 'grands magasins de nouveautés'. Het woord 'nouveauté', dat letterlijk 'nieuwtje' betekent, sloeg op de laatste mode die er werd aangeboden. Een aantal Parijse ondernemers besloot halverwege de negentiende eeuw te gaan experimenteren met
DE GEBOORTE VAN HET WARENHUIS
Zoals al eerder gezegd, vonden gedurende de hele negentiende eeuw in de Europese detailhandel vernieuwingen plaats. Deze zouden leiden tot de opkomst van het warenhuis en uiteindelijk, in de twintigste eeuw, tot de supermarkt. Centrum van deze 'detailhandelsrevolutie' was Parijs, in die tijd 'de hoofdstad van de Europese bourgeoisie' en het Mekka van de kooplustige Europeaan. Daar ontstonden drie belangrijke voorlopers van het warenhuis: de passage, de bazar en het 'magasin de nouveautés'. De passage ontstond al in 1784. In de tuin van het Palais Royal werd een houten galerij getimmerd. Met daarin allerlei winkels in luxe artikelen, cafés, restaurants, goktenten, vermaak en een wassenbeeldenmuseum. De Parijse 'beau monde', tijdens het winkelen niet meer gehinderd door verkeer, straatschuimers en straatvuil, was in zijn nopjes. Al snel kwamen er meer en luxere passages. Dat in de passages verschillende branches onder één dak te vinden waren, is de eerste stap op weg naar het warenhuis geweest. Andere landen namen het idee van de passage snel over, maar Nederland pas laat en aarzelend. In 1879 werd in Rotterdam de eerste passage gebouwd en in 1882 de nog bestaande Haagse passage. Ook met de Parijse bazar heeft Nederland maar
Het Magasin du Norcl in Kopenhagen in 1894. Kenmerkend voor de warenhuizen tot ongeveer de jaren vijflig van de twintigste eeuw zijn de vide mel lichtkoepel, de galerijen daaromheen en de verkoopeilanden
met eigen vitrines en toonbanken.
lage verkoopprijzen om nóg meer klanten te trekken en door verhoging van de omzet de winst te vergroten. Ook dat bleek te werken en de klanten stroomden toe. De ondernemers reageerden met uitbreiding van het kledingassortiment met huishoudelijk textiel en later ook toiletartikelen, huishoudelijke artikelen, speelgoed, meubels, schrijfwaren, kortom: alles wat verkocht kon worden. Door deze ontwikkelingen was de modezaak Au Bon Marche kort na 1860 uitgegroeid tot het eerste echte warenhuis ter wereld. In Parijs volgden er meer en ook in Engeland, Belgié en Duitsland werd de formule snel overgenomen. 'AMERIKAANSCHE ZAKEN' EN GRANTEN
DUITSE IMMI-
Omdat Nederland niet over delfstoffen beschikte, kwam de industrialisatie en daarmee ook de verstedelijking maar langzaam op gang. De stagnerende economie verhinderde dat de detailhandel zich moderniseerde. Grootwinkelbedrijven met een zekere allure kwamen hier maar met moeite van de grond. Pas in 1914 verrees hier het eerste echte warenhuis, namelijk De Bijenkorf in Amsterdam.
Het bedrijf bestond al als winkel in manufacturen, maar nu werd met buitenlandse financiéle hulp een echt warenhuis uit de grond gestampt. Nederland was er echter nog steeds niet rijp voor. De banken stonden niet te springen om de onderneming te financieren, het publiek stroomde niet massaal toe en uiteraard protesteerde de plaatselijke middenstand. Wel waren hier al in de negentiende eeuw andere voorlopers van het warenhuis te vinden in de vorm van 'Amerikaansche zaken' zoals Ferry. Deze verkochten technische snufjes die ze vooral uit de Verenigde Staten importeerden. In advertenties maakten ze dat ook altijd duidelijk en daaraan dankten ze hun naam. Een typisch Amerikaansche zaak hebben we in Gouda niet kunnen ontdekken, maar de nog altijd bestaande zaak van Van der Tooren aan de Zeugstraat zal zeker in de behoefte eraan voorzien hebben. Al in de negentiende eeuw had P Rond Pz. hier een 'magazijn van ijzerwaren, koperwaren, bouwartikelen, landbouwwerktuigen, alle mogelijke gereedschappen, baskulen, balansen, maten en gewichten.' Er was toen ook nog een werkplaats, leren we als we de advertentie verder
Winkel in ijzerwaren van P Rond aan de Zeugstraat (thans Enonn-v.,l. Toorn) (1908).
lezen: 'Fabriek en magazijn van brandwaarborgkasten en kisten, haarden, kachels, fornuizen, ledikanten en huishoudelijke artikelen. Steeds voorhanden nieuw systeem regulateur-kachels met garantie. Reparatièn spoedig en billijk.' De zaak werd overgenomen door Leys, een vakhandel die nu gevestigd is aan de Nieuwe Gouwe Oostzijde. De winkel werd voortgezet door Van der Tooren, maar de huidige eigenaar heeft alweer een andere naam. De belangrijkste groep pioniers in Nederland werd gevormd door de Duitse immigranten. De eerste waren Bahlmann en Sinkel die respectievelijk in 1821 en 1822 in Amsterdam een winkel openden. Anton Sinkel is van de vroege immigranten de bekendste geworden. Behalve dat het een wakkere zakenman was, had hij natuurlijk ook zijn naam mee omdat die op winkel rijmde.
tegen dumpprijzen. Zijn koopwaar lag uitgestald in kasten met spiegelruiten, waardoor de klanten van buiten de handelswaar konden zien. Spoedig breidde hij zijn assortiment uit tot en opende hij het ene filiaal na het andere. In Gouda had hij geen zaak, maar hij adverteerde hier wel in de plaatselijke krant voor 'manufacturen en modes, dames- en herenconfectie, bedden, dekens, tapijten, karpetten, meubelstoffen enz. Uitrustingen
.:····················..············: i TELEF. INTERC. }
i:
N<';· 200.
::
!
···························-·········
In de winkel van Sinkel is alles te koop Hoeden en petten en áamescorsetten Drop om te snoepen en pillen om te poepen
Dat er een liedje met de voor die tijd wel heel ondeugende woorden 'damescorsetten' en 'poep' erin op hem werd gemaakt, zal Sinkel geen windeieren hebben gelegd. Immers, zoals een Ierse toneelschrijver ooit zei: elke publiciteit is goed, behalve een overlijdensbericht. Het liedje is overigens van later datum, want aanvankelijk verkocht de Sinkel alleen manufacturen. Wel introduceerde hij al vroeg voor ons land nieuwe winkelformules en verkoopmethodes als vrij entree, vaste prijzen, advertenties in dagbladen en zelfs een soort direct mail. Hij kocht grote partijen in één klap in en verkocht ze razendsnel ~-------~ ;
A. SIXKEL.
~--
.
A. SIN K EL, :i
, AMSTERDAM.1 .
~ ----------~
Groote Markt.
- ---~
l\OTTEl\DAM
:
A.. 811\"Kl~L.
,
~ __
_~
1'a1mfaduct1t '" ~ndt$, James- en J,{cmn (onfcdil.'s, UITRUSTINGEN voor de Oost- en West-lndiën worden spoedig door bekwame Coupeurs vervaardigd.
Tapijten, Meubelen, Beban[selpapier, Gordijnsto!fen, Bedden, Matrassen enz., BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ.
~---~ I
UTRECHT.
~ 1:
*--------~ I
A.. 81N'KEL.
ROTTERDAM .
,
i
-~
LEEUWARDEN.'.
~---------~ ,
A, !UNKt:L.
l
Advertentie voor de Winkel van Sinhel in het adresboek van 1894.
Advertentie van woninginrichter
Van de Pavoordt aan de Lange
Tiendeweg 10-12 (1918).
voor de Oost- en West-lndiën worden spoedig door bekwame coupeurs vervaardigd'. De meeste Duitse ondernemers, waarvan wij nu vaak de naam nog kennen, arriveerden echter een halve eeuw later dan Sinkel. Het waren vaak geloofsvluchtelingen, zowel katholieke als joodse. Katholiek waren onder andere Peek en Cloppenburg, Lampe, Voss, Dreesmann - Vroom was een Nederlander uit Veendam - en Clemens en August Brenninkmeijer. Bekende namen van joodse immigranten zijn Hirsch, Gerzon en Metz. Zij ontvluchtten de Kulturkampf, een reeks discriminerende maatregelen van de conservatieve en vooral antikatholieke Pruisische overheid onder aanvoering van Bismarck. In Gouda vinden we
Duitse immigranten '1
met namen
als Bahlmann,
Weck, Kabel, Van de Pavoordt. De laatste begon zijn carrière in Gouda als marskramer. Vooral de joodse zijn door hun namen makkelijk te herkennen. We noemen West-Faalse kooplieden als Isaac en Mozes Hartog Lewijt, Izaak Mozes de Haas, Salomon Elias Cats, Izak Levy en Salomon Levie Warendorff, Barend Mozes van Leer en Juda Mozes Simons. De meeste Duitse immigranten, joods en katholiek, waren te vinden aan de Groenendaal, de Wijdstraat, de westzijde van de Markt en de Hoogstraat. Aan de Tiendeweg en de Zeugstraat waren hun zaken opvallend dunner gezaaid. De Duitsers openden in Nederland vooral manufacturenzaken en confectiewarenhuizen. Zij merkten echter spoedig dat Nederlanders nog altijd hun kleding zelf maakten, terwijl de Duitsers toen al geruime tijd in goedkope confectie rondliepen. Vooral de uitvinding van de naaimachine, de 'ijzeren naaister', in 1845 had confectie goedkoop gemaakt, maar de Nederlanders wantrouwden juist de lage prijzen. In het begin prezen de Duitse ondernemers hun waren daarom als 'gedragen' aan om de lage prijs aannemelijk te maken en de
wantrouwige Hollanders over de streep te trekken. Het ontbreken van warenhuizen in ons land maakte dat zich hier vooral grootwinkelbedrijven in manufacturen en confectie ontwikkelden. Al even opvallend was dat vooral vrouwen de grote modezaken en warenhuizen bezochten, zowel in binnen- als buitenland. Mannen togen nog heel lang naar de kleermaker voor een maatpak, mogelijk uit vrees voor mindere kwaliteit of uit afkeer van de enorme drukte in de grote zaken. DE GOUDSE WARENHUIZEN
In het grote pand op de hoek van de Wijdstraat en de Dubbele Buurt, waar nu Sportland gevestigd is, bevond zich het eerste warenhuis van de stad. In 1904 kochten de gebroeders WPH. en R.M.H. van Haeren uit 's- Hertogenbosch op deze plek een pand van winkelier C. van Dillen. Zij vestigde er een magazijn in manufacturen en interieurbenodigdheden van Vroom & Dreesmann - De Zon. Die naam De Zon is niet typisch Gouds en ook niet de naam die de zaak droeg vóór het een vesliging van V&:D werd. Alle toenmalige vestigingen van V&D in ons land heetten Magazijn De Zon. De basis voor
De zaak in manufacturen van L]. Bruns aan Twfmarht
140-142 en lage Gouwe 162 (ca. 1979)
deze onderneming was in 1887 gelegd door de zwagers Willem H. Vroom en Anton C.R. Dreesmann met de opening van hun eerste Magazijn De Zon in Amsterdam. Daarvóór hadden beiden al een eigen manufacturenzaak gehad in de hoofdstad. Van de Goudse vestiging is verder niet veel bekend, maar waarschijnlijk had die de vorm van een naamloze vennootschap waarvan beide zwagers samen de helft van de aandelen in bezit hadden. Dat was toen bij V&D de gebruikelijke stichtingsvorm. In 1909 werden het pand en het pand rechts ervan vervangen door het huidige gebouw van de Rotterdamse architect PG. Buskens (1873-1939). Aanvankelijk werkte Buskens vooral in eclectische trant en in de stijl van de neorenaissance, maar na 1900 liet hij zich sterk beïnvloeden door de Jugendstil. Kenmerkend voor die stijl zijn de -harde gele baksteen, de gekleurde banden, het bewerkte natuursteen en de glas-in-loodvensters in de bovenlichten. In de rechter zijgevel herdenkt een steen de eerstesteenlegging. In 1942 werd nog een pand aan de Dubbele Buurt bijgetrokken. In 1953 werd voor
de interieurbenodigdheden een tweede pand betrokken aan de Markt op nummer 57. Inmiddels was op de Kleiweg in 1939 het SintElisabethsgasthuisof Oude Vrouwenhuis afgebroken en was ervoor in de plaats kwam het nieuwe warenhuis van Bruns en Raming. In 1957 werd de gevel gewijzigd en in 1960 een lichthof in het gebouw gedicht. Lichthoven of vides met een glazen dak waren tot ongeveer 1940 gebruikelijk in grote winkels omdat elektrische verlichting op grote schaal nog ontbrak. In 1969 kwam het warenhuis geheel in handen van Raming en in datzelfde jaar kreeg het pand een tweede uitgang en een etalage aan de Kazernestraat. In 1977 werd het warenhuis aan de Kleiweg nogmaals grondig verbouwd en uitgebreid en twee jaar later overgenomen door V&D. Uitbreiding aan de Kleiweg was mogelijk geworden dankzij de afbraak in 1964 van de nevenstaande rooms-katholieke OnzeLieve-Vrouwter Hemelvaartskerk. Het hierboven genoemde warenhuis van Bruns was voortgekomen uit een manufacturenzaak. Onder de naam J.L Bruns & Co. werd de eerste vestiging
Bankgebouwen Tot de industrialisatie in het laatste kwart van de negentiende eeuw boden grachtenpanden voldoende ruimte aan het nog bescheiden Nederlandse bankwezen. Goudse voorbeelden zijn Westhaven 34, waar tot voor enkele jaren de ING-banh gevestigd was, en Oosthaven 53, waar ooit de bank van M.] Ogier gevestigd was.
Gaandeweg werden de bankgebouwen aangepast aan het toegenomen personeets- en klantenbestand, maar van banharchitectuur was nog geen sprake. Die ontstond in Nederland pas rond 1900, toen voor het eerst gebouwen van dak tot helder als bank werden ontworpen, gebouwen met een eigen, specifiek bancair karakter. Kenmerkend is daarbij het gebruik van luxe bouwmaterialen als natuursteen, koper, eiken- en mahoniehout. Gouda heeft er een paar mooie voorbeelden van. Op Oosthaven 1-2 bouwde architect H.F Mertens (1885-1960) in 1921 voor de Nationale Bankvereeniging, later een filiaal van de AMRO-bank, een voor die tijd modern bankgebouw. De onmiskenbare invloed van de Amsterdamse School is zichtbaar in het siermetselwerh, het zandstenen beeldhouwwerk, het siersmeedwerh en het art deco-interieur. Daarvan zijn vrijwel alle vloeren, deuren, vensters, wanden, kasten en trapleuningen in authentieke staat bewaard gebleven. Een aardig detail betreft het onderste deel van de trap van de begane grond. Deze werd '.s nachts als een middeleeuwse ophaalbrug omhoog gehesen als extra beveiliging tegen ongewenst bezoek. Ook Turfmarht 30-32, tegenwoordig de locatie van het Verzetsmuseum, is een voormalig bankgebouw, Turfmarkt H 236, Gouda. namelijk van de Wed. Knox & Dortland, later een KANTOORUREN VAN 9-'"4 UREN. filiaal van de ABN. Ook dit is een voorbeeld van Kassiers architectuur in de stijl van de Amsterdamse School. Correspondentet1Ie klasse van de Ned. Bank. Details als de balkonlijst, de luifel, het lang gerekte 'veeaekeetngcn allerlei uard ;rrn~;,,,. ë.roetcrdemecnc cu Rott-0rd1tmscho baksteenformaat en de diepliggende voegen vallen D(i\lTMCOndit.iëo. meteen op. Ook het interieur is zeer de moeite KASSIERS VOOR GOUDA waard, vooral de inmiddels unieke houten draaideur, v,111 ,!i' Admiui ... 1r.ttir-K1wtun•11 »ueor van KE'fWIUI ~~ Vnn)lm:t;GH wed. W1Li.LH lk.•11$1\1, W1'4. H, 'F. '.fJL~.:-
Wed. KNOX & DORTLAND vnn
ll'fl"li
,,.,,,. MlltJAt·
NJ \•Olgt.>n!t
,lin•dÎi:
.-11
1:11
-
di>r-
1
n111
Etalages van Bnms aan de Twf,narkt
(ca. 1920).
geopend in Markt 57, dus in hetzelfde pand waarin later V&D gevestigd was. In 1884 verhuisde de zaak naar de hoek van de Turfmarkt en de Lage Gouwe. Bruns zelf woonde iets verderop, op Lage Gouwe 166, en had daar ook zijn kantoor. Dit pand met zijn bezienswaardige interieur is in ons boekje van vorig jaar uitgebreid besproken. Het winkelpand, of liever: de voorgevel, dateerde van 1890 of iets later. Kort na 1910 werd het naar beide zijden uitgebreid. Een opvallend element in het geheel was het torentje aan de Turfmarkt. Architectuurhistorici hebben altijd grote moeite de stijl van panden als die van Bruns een naam te geven. Het is een eclectische bouwtrant met classicistische elementen die vooral in het derde kwart van de negentiende eeuw veel in steden werd toegepast. De stijl volgt grote voorbeelden uit steden als Londen, Parijs en Wenen en wordt daarom ook wel internationaal eclecticisme genoemd. Vergelijkbare stedelijke architectuur is te vinden op de hoeken Turfmarkt-Kleiweg en Blauwstraat-Hoogstraat. In 1942 verhuisde Bruns naar de Kleiweg en vestigde zich als warenhuis in nieuwbouw die op de plaats van het Oudevrouwenhuis was verrezen. Het bedrijf heet dan voluit: Bruns N.V voorh. JL. Manufacturen, confectie, tapijten, bedden en
meubelen. Het oude pand op de hoek van de Gouwe en de Turfmarkt werd door het gewestelijk arbeidsbureau betrokken en in 1978 gesloopt. Het jaar erop verrezen er twintig wooneenheden. Warenhuizen zijn overal in de wereld vergelijkbaar opgebouwd. Zo zijn ze bijna altijd hoger dan hun omgeving. Dat is vanwege de hoge grondprijs in het centrum, vanwege de behoefte indrukwekkende architectuur te realiseren, maar ook vanwege de laagsgewijze presentatie van het assortiment. Op de begane grond vindt de consument dingen die een hoge omzetsnelheid hebben. Op de eerste verdieping is de damesmode te vinden, daarboven de confectie voor heren en daar weer boven de woninginrichting. Echte oude warenhuizen hadden daar weer boven de administratie en een internaat voor het personeel dat inwonend was. Wie heden ten dage V&D aan de Kleiweg binnenloopt, herkent nog altijd deze inmiddels twee eeuwen oude indeling, zij het dat die hier op drie verdiepingen gerealiseerd is. Andere kenmerken van warenhuisarchitectuur waren aanvankelijk glazen lichtkoepels, hoge lichthallen, glas-in-loodvensters, vides en weelderige decoraties. Magazijn De Zon en het oude pand van Bruns aan de Turfmarkt hadden veel van dit soort fraaie elementen, maar beide interieurs
zijn verloren gegaan. Dat is een algemeen beeld. In het eerste kwart van de twintigste eeuw maakt de uitvinding van elektrisch licht de lichthallen en koepels overbodig. Onder druk van de concurrentie wordt de inrichting sober en zakelijk en uiteindelijk worden zelfs bijna alle gevelopeningen gedicht om schapruimte te winnen. Tussen de twee wereldoorlogen waren de meeste warenhuizen sfeerloze, gesloten blokkendozen geworden, zonder etalages en met een glazen onderpui om de winkel in te kunnen kijken. HET FILIAALBEDRIJF
Een geheel andere ontwikkeling in de detailhandel ontstond in de negentiende eeuw in de Verenigde Staten. Kleine winkeliers investeerden hun geld in een tweede vestiging, meestal gerund door een broer of zoon. Het voordeel was dat in grote hoeveelheden kon worden ingekocht tegen aantrekkelijke kortingen. Bovendien werd de tussenhandel omzeild of zelf geïmporteerd. De prijzen konden daardoor laag blijven, zelfs bij een hoge winstmarge. De slimme Belgische broers Delhaize bedachten in 1880 een manier om het aantal filialen nog sneller te doen toenemen. Bestaande winkeliers mochten zich vrijwillig bij hun onderneming aansluiten of 'affiliëren'. De aangesloten winkeliers, de zogenaamde franchisers, behielden deels hun zelfstandigheid, maar profiteerden wel mee van de voordelen van het filiaalbedrijf. De lage kosten, de eenvoudige bedrijfsvoering en de gigantische inkoopkorting maakten het filiaalbedrijf tot een onmiddellijk succes. Veel warenhuizen volgden het voorbeeld en stichtten ook filialen, zoals De Bijenkorf in Utrecht en Den Haag. Nederland had al vanaf het begin van de twintigste eeuw kennis gemaakt met filiaalbedrijven als De Gruyter, Jamin, Simon de Wit, Albert Heijn, Vroom en Dreesmann, C&A Brenninkmeijer en Peek en Kloppenburg, maar in de jaren twintig en dertig nam hun aantal en vooral hun marktaandeel plotseling sterk toe. Opmerkelijk is de ontwikkeling van V&D dat zich eind jaren twintig van filiaalbedrijf in manufacturen en woninginrichtingsartikelen juist tot een warenhuis ontwikkelde. DE GOUDSE FILIAALBEDRIJVEN
Een van de eerste filiaalbedrijven in Gouda was dat van C. Jamin aan de Markt. Het werd vanaf 1898
gerund door wed. De Vos-Engel. Daarvoor zat er de banketbakkerij van PA. van Hofwegen. ln 1919 werd de voorgevel vernieuwd en in 1937 nogmaals de pui. In 1962 werden Markt 54 en 55 afgebroken en vervangen door de huidige nieuwbouw in een naoorlogse traditionalistische stijl. Het is goed te zien dat het van later datum is, vooral aan de materialen, zonder dat het door zijn vormgeving uit de toon valt in het gevelbeeld van de Markt. Andere bekende namen zijn de Gruyter, Albert Heijn en Simon de Wit. De kruidenierszaken van De Gruyter kenmerkten zich door het gespecialiseerde assortiment van koffie, thee en grutterswaren en niet te vergeten, het spreekwoordelijke 'snoepje van de week' In 1818 had de molenaarszoon Piet de Gruijter een kruidenierswinkeltje aan de Hooge Steenweg in 's-Hertogenbosch geopend. Hij maalde zijn grutten zelf. Piet was een gewiekste ondernemer en verwierf al snel de bijnaam 'Piet den Dief', waarschijnlijk omdat hij kans zag de tussenhandel uit te schakelen. Toen zijn zoon in het bedrijf kwam, veranderde de firmanaam officieel in P de Gruyter & Zoon. Een van zijn zonen opende in 1896 een filiaal in Utrecht en spoedig volgden er meer. De eerste De Gruyter-winkels richtten zich op de elite en de hogere middenstand. Ze ademden een sfeer van luxe en kwaliteit en waren gevestigd op de beste locaties in drukke winkelstraten. Ter gelegenheid van het eeuwfeest in 1918 kreeg de firma het predikaat 'koninklijke'. Al in 1907 kocht De Gruyter Markt 74, maar eerst later, toen ook het naastgelegen pand kon worden verworven, werden daadwerkelijk plannen voor een Gouds filiaal gemaakt. Er is heel lang aan het schitterende winkelpand gewerkt, want pas op 20 september 1919 gingen de deuren van de winkel open. De gevel is al in 1916 ontworpen door de Arnhemse architect WG. Welsing (1858-1942). Net als veel andere architecten van zijn generatie bouwde Welsing in bijna elke stijl die in zwang raakte. Hij begon in neorenaissancestijl en bouwde in Amsterdam zelfs een pand in de stijl van de Franse Loire kastelen. Later experimenteerde hij met moderne stromingen als het functionalisme (H.P Berlage en K.PC. de Bazel), Jugendstil en art deco (Tuschinski theater in Amsterdam, maar ook Wijdstraat 19) Welsing specialiseerde zich in winkelpanden, werd in 1906 de huisarchitect van De Gruyter, maar bouwde bijvoorbeeld ook voor Peek en Cloppenburg en Vroom & Dreesmann.
Markt 74-75 past in een reeks winkelpanden die Welsing voor De Gruyter ontwierp en waarvan we in veel plaatsen in Nederland nog resten terugvinden, zoals in Amsterdam, Arnhem, Dordrecht en Den Haag. De stijl van de gevel met zijn opvallende muurdammen, een fries met vrouwenhoofden en een balustrade met liggende openingen laat zich stilistisch moeilijk duiden, vooral omdat de gevel niet meer intact is. De hele opbouw van de gevel en de gestileerde vormgeving ervan zijn echter kenmerkend voor de art deco, een aantal decoratieve elementen herinnert nog aan de neorenaissance. Voor een inwendig en uitwendig geheel intact pand van De Gruyter moeten we naar de Beeklaan 303 in Den Haag. Vooral de interieurs van De Gruyter waren befaamd. Ook in dat van Gouda waren kosten noch moeite gespaard en was veel aandacht besteed aan kostbare gekleurde tegeltableaus van de Goudse Plateelfabriek Zuid-Holland, luchters, koperen koffiesilos, rood gelakte theebussen en koffiemolens. Kenmerkend waren verder de marmeren
toonbank en de nikkelen kassa van Amerikaanse makelij. Veel producten waren voorverpakt in eigen pakken en blikken bussen, die nu een geliefd verzamelobject zijn. De peulen lagen in grote open bakken met scheppen.
Deel van de ontwerpteheningen
voor het winkelpand van De
Gmyter ter plaatse van Marl1l 74-75 van architecl WG. Welsing, gedateerd maan 1916.
Winhelpand van]amin aan de Markt in een trnditionalistische slijl die lzemnerhend is voor de periode van de 'wederopbouw' (ca. 1980).
Wat de klanten echter het meest interesseerde, was het Amerikaanse kasregister. Niet zozeer omdat het zo modern was, maar omdat het een kassabon produceerde. Wie tien gulden aan kassabonnen bij elkaar had gespaard, kreeg één gulden korting. Dit uitgekookte kortingssysteem werd in 1905 in alle winkels ingevoerd en zorgde voor klantenbinding en contante betaling. Omdat zoveel klanten van het systeem gebruik maakten en tien procent korting dus standaard was, had De Gruyter vrijwel constant tien procent te veel in kas als extra werkkapitaal. Een geheel andere situatie dan de poffende kleine winkelier, want De Gruyter kon investeren zonder dure leningen bij een bank af te sluiten. Het moderne systeem van koopzegels of kooppunten
werkt niet anders: de winkelier bankiert door geld te lenen van zijn klanten die daar een waardebon voor krijgt. Hij betaalt weliswaar terug met rente, maar lenen op de kapitaalmarkt zou voor hem veel duurder en omslachtiger zijn. Ten slotte waren er altijd klanten die niet meededen of hun bonnen kwijt raakten en dat bedrag kon de grootgrutter jaarlijks in eigen zak steken. Na de oorlog miste De Gruyter de slagvaardigheid om snel mee te gaan met nieuwe ontwikkelingen en schakelde te laat over op het zelfbedieningssysteem. In de jaren zeventig ging het concern, dat decennialang het grootste kruideniersbedrijf van Nederland was geweest, stukje bij beetje ten gronde. Op 31 maart 1973 sloot de Goudse vestiging haar deuren. Het fraaie interieur werd ontmanteld en de tegeltableaus gingen, op één na, naar hotel De Arendshoeve in Bergambacht. Een jaar later onderging de onderpui een ingrijpende verbouwing toen het werd verbouwd tot een vestiging van juwelier Luigi Lucardi, tot voor kort onderdeel van het VendexKBB-concern. Aan De Gruyter herinnert daardoor nu alleen nog de bovenste helft van de gevel. Ook bij Simon de Wit bleef de oorsprong van de oprichter, een kaashandelaar, lange tijd zichtbaar in het winkelaanbod. Ook het Goudse filiaal van dit bedrijf hebben we weinig naders kunnen achterhalen. Het werd op de hoek van de Stoofsteeg en de Markt geopend in 1905 in het voormalige hotel van A. Kreiken. In 1912 werden de twee van oorsprong middeleeuwse huisjes De Pellicaen en De Knip verbouwd tot één pand dat nog later, in 1937, werd afgebroken en vervangen door het huidige winkelpand. In 1966 vinden we de winkel voor het laatst vermeld in het telefoonboek. De zaak zal in dat jaar of het jaar erop zijn opgedoekt. De stijl van het gebouw roept ondanks latere verbouwingen nog wel wat herinneringen op aan de Amsterdamse School, maar het is een laat voorbeeld van deze stijl dat sober is uitgevoerd, waarschijnlijk als gevolg van de crisisjaren, maar het pand heeft duidelijk ook te lijden gehad van latere verbouwingen. Alleen Albert Heijn heeft zich altijd toegelegd op een zo breed mogelijk assortiment aan kruidenierswaren en schakelde al snel over op zelfbediening. Dat bleek uiteindelijk de winnende formule. In 1887 had Albert Heijn het Zaandamse kruidenierszaakje van zijn vader overgenomen. Hij verkocht er
een grote verscheidenheid aan artikelen, van
Een van de in 1919 vervaardigde tegeltableaus die het interieur van De Gruyter heeft gesierd. De vrouwelijke figuur stelt de zomer voor (ca. 1960).
levensmiddelen tot en met baggernetten en teer. Binnen een periode van tien jaar opende hij 23 winkels in Alkmaar, Den Haag en Amsterdam. Al in 1911 verkocht hij de eerste huismerkartikelen en eigen gebakken koekjes. In de jaren vijftig begon het inmiddels beursgenoteerde bedrijf andere bedrijven over te nemen en supermarkten te openen. De jaren zeventig werden gekenmerkt door buitenlandse expansie en de opening van speciaalzaken als Alberto (slijterij) en ETOS (drogisterij). Alweer moeten we echter constateren dat het bijzonder moeilijk is de geschiedenis van de Goudse vestiging van dit bedrijf te achterhalen. De eerste vermelding van Albert Heijn in Markt 50
dateert van 1905 en waarschijnlijk had het zich één of twee jaar eerder op die plek gevestigd. In 1903 werd de pui namelijk verbouwd en we vermoeden dat de grootgrutter daarvan de opdrachtgever is geweest. In 1911 werd de hele winkel onder handen genomen. In 1959 werd de winkel uitgebreid. Het lijkt erop dat toen volledige nieuwbouw plaatsvond in een stijl die nu bekend staat als traditionalisme, destijds als Delftse School. Hel is een stijl die al in de jaren twintig opkwam en tot ver in de jaren vijftig populair bleef. Het traditionalisme in de bouw kent veel verschijningsvormen, want ook het hierboven genoemde pand van Jamin mag er nog Loe gerekend worden. De stijl was een reactie op het Nieuwe Bouwen, dat werkte met heldere, maar voor het gevoel van menigeen harde lijnen en met grote bouwmassas. Ook het gebruik van nieuwe en als kil ervaren materialen zoals glas, staal en beton, schrok velen af. In reactie daarop werden weer ambachtelijke materialen als hout, baksteen, natuursteen en smeedwerk in ere hersteld en in traditionele vormen verwerkt. In binnensteden verschenen weer nieuwe trapgevels.
Winhelpand van Albert Heijn aan cle Marl,t in traclitionalistisc11e stijl (1980)
TUSSEN DE WERELDOORLOGEN
De periode tussen de twee wereldoorlogen was er een van extremen. Op grote bloei volgde een diepe crisis, die door iedereen gevoeld werd. In de detailhandel werd de kleine winkelier door een veelheid van concurrenten in zijn voortbestaan bedreigd. Hij werd geplaagd door coöperaties, warenhuizen, het filiaalbedrijf, de eenheidsprijswinkel, maar vooral door massa's gelegenheidswinkeliers. De aanvankelijke bloei had veel oorzaken. Allereerst de Eerste Wereldoorlog zelf, want als gevolg van de schaarste aan goederen en levensmiddelen ging het publiek hamsteren en durfden de warenhuizen de prijzen en dus hun winstmarge te verhogen. Na de Eerste Wereldoorlog was de toenemende koopkracht van grote groepen mensen, niet in de laatste plaats de middenstanders zelf, een oorzaak van bloei. Dit was de periode van een schier onbegrensd vertrouwen in de toekomst, in de techniek en in voortdurende groei van de economie. Niet voor niets staan de jaren twintig bekend als de Roaring Twenties. Winkels kregen elektrische verlichting en slagers en vishandels hoefden hun waren niet meer met natuurijs of ijs van de ijsfabriek te koelen, maar hadden nu koelingen. 'Elektrische Slagerij' stond er dan trots op de gevel. Met kasregisters en elektrische snijmachines, koffiemolens, kaasraspen en andere apparaten konden de winkeliers hun klanten nog meer op hun wenken bedienen. Een aardige anekdote is illustratief voor de overgang naar deze nieuwe tijd. Toen kort na de introductie ervan de elektriciteit eens uitviel in Gouda en de avant-garde dus zonder licht zat, adverteerde de kaarsenfabriek pesterig met: 'Gouda-kaarsen falen nooit!', Het antwoord van de lichtfabriek liet niet op zich wachten: 'Iets wat zo goedkoop is als electriciteit mag wel eens falen'. Maar nog lang niet iedereen had elektriciteit. De water- en vuurwinkeltjes deden dan ook goede zaken. Op wasdagen (maandag en dinsdag) voorzagen die de huisvrouwen van heet water. We vonden er een in de Prins Hendrikstraat en een in de Cappenersteeg. Mijnheer van Leeuwen, die het winkeltje in de Cappenersteeg dreef, was tevens porder. Voor tien cent per week trok Van Leeuwen s morgens om vier uur langs de deuren en klopte aan om de arbeiders te wekken voor hun werk. Had
hij zijn klanten opgepord, dan kwam hij een tweede keer langs met 'een halfje heet water en een halfje vuur' voor de ochtendthee. Van Leeuwen kookte het water met honderden liters tegelijk in een fornuis. s Middags kwamen de huisvrouwen nogmaals water halen en een dovekool, een stukje gloeiende turf, om weer thee te zetten. Van Leeuwen ving dan een cent per pannetje. Je zou het na het lezen van zo'n water- en vuurverhaal niet direct zeggen, maar toch emancipeerde in deze periode ook de arbeider en daar ligt nog een oorzaak van de bloei van het winkelbedrijf.
Een groot bevolkingsdeel dat eeuwenlang alleen maar gewerkt had om te overleven, hield eindelijk wat geld over voor andere dingen. Dat nam niet weg dat het strikte standsverschil voorlopig gehandhaafd bleef en elke inkomensgroep zijn boodschappen in eigen winkels bleef doen. Vooral na de afschaffing van de gedwongen winkelnering in 1907 groeide in de arbeidersbuurten en uitbreidingswijken het aantal buurtwinkeltjes. Goudse voorbeelden waren op veel plekken te vinden, onder andere in Korte Akkeren aan de Bosweg, de Prins Hendrikstraat en de Herenstraat en in Kort Haarlem
Drie polychrome wandborden uit een reehs die het pro-Duitse beleid van de Nederlandse minister van Landbouw van hort na de Eerste Wereldoorlog hehelen. Van de betrehhelijhe overvloed aan vlees, zuivel en andere levensmiddelen werd zoveel naar Duitsland geëxporteerd dat het voedsel in ons land op de bon ging. Slagers verhochten noodgedwongen vis.
Bakkerij Stecnland
Niet alle filiaalbedlijven en grote ondernemingen ontstonden buiten Gouda. In 1900 hreeg Gerard Steenland, exploitant van een suiherballenbahhelij aan de Naaierstraat, vergunning voor de oprichting van een hoek- en banketbakkelij aan de Kleiweg. De bakkelij moderniseerde en breidde gestaag uit. Het is na plaatsing van een heteluchtoven en een elektromotor een van de eerste automatische broodbakkelijen van Nederland. In 1930 traden de zoons Henk en Theo in dienst bij het bedrijf, waar toen al een kleine twintig man personeel werkte. In de clisisjaren werd de productie van suikerwerk stopgezet, maar in de bakkerij ging het beter Als hobby legde de familie zich toe op bonbons en holle chocolade figuren voor Pasen, Kerst en Sinterklaas. Echte chocolade bestond toen nauwehjks. Het was meer een soort stopverf die in een mal werd gedrukt. De figuren werden ter afkoeling in de goot gelegd met palen ijs. In 1973 verhuisde de chocoladefabliek van de hoek Kleiwegstraat-Herpstraat naar de Dijkstraat, waar het bedlijf de beschikking kreeg over 13.000 m2 grond.
De bezorgdienst van bahherij Steenland in het gelid op de Nieuweltaven.
Daardoor kon de broodbakkerij uitbreiden zodat Steenland op zeker moment zestig procent van de Gouwenaars van brood voorzag. Desondanks stootte het bedlijf iwanneeri] juist de bakkerswinkels en de broodbakkelij af en legde het zich toe op de zo eenvoudig begonnen productie van chocolade figuren. Dat werd de grondslag voor het huidige bed lijf, dat in 1977 al 500. 000 pakjes chocoladesigaretten per week produceerde, die naar alle hoeken van de wereld werden geëxporteerd. De firma Steenland was toen uitgegroeid tot een bed lijf van vier apart draaiende b.v. 's met in totaal 2 70 man personeel.
aan het Zoutmanplein, aan de Karnemelksloot. Daar deden fabrieksarbeiders hun boodschappen, want daar konden ze, indien nodig, op de pof kopen, een gebruik waarop we aanstonds terugkomen. Een bedrijfsvorm die het bijzonder goed deed in deze periode, was het filiaalbedrijf. Nieuw waren de eenheidsprijswinkel en de coöperatie. Met het warenhuis en de kleine winkelier ging het evenwel slecht tot zeer slecht.
HET EENHEIDSPRI]SBEDRIJF
Echt nieuw voor Nederland was het eenheidsprijsbedrijf, ook al een Amerikaanse vinding. Woolworth opende in 1879 zijn eerste Great 5<1: Store, waar alles voor een vaste, afgeronde prijs verkocht werd, in dit geval vijf dollarcent. De inrichting was Spartaans, verkopers ontbraken en het meeste personeel was ongeschoold: alles kostte immers vijf cent. Met extreem lage kosten, een
op de hoeli van de Boelelwde en de Jan van der Heijdenstraal laat goed de band van een buurtwinliel met de butffl zien: alle hinderen wildrn op de foto (ca. 1915).
Deze foto van een kruidenierszaali
beperkt assortiment met veel goedkope imitatieproducten en een hoge omzetsnelheid werden grote winsten geboekt. De winkels van Woolworth kunnen als voorloper van de zelfbediening worden beschouwd. Het Engelse Marks & Spencer nam in 1903 het idee van Woolworth over, maar voerde een assortiment dat zo breed was als dat van een warenhuis. De eenheidsprijswinkels waren met name aantrekkelijk voor de groeiende groep middenstanders en beter betaalde arbeiders die nu voor het eerst wat geld overhielden voor luxe artikelen, maar zich de echte luxe van warenhuisartikelen nog niet konden veroorloven. De scheidslijn tussen het warenhuis en het eenheidsprijsbedrijf was aanvankelijk dan ook groot. Dat veranderde in de crisisjaren toen het eenheidspnjsbedrijf tol grote bloei kwam doordat veel gewezen rijken genoodzaakt werden om in deze 'volkszaken' te gaan winkelen. De bedrijfsvoerders reageerden onmiddellijk door het assortiment te vergroten en meer dan één eenheidsprijs te introduceren.De warenhuizen reageerden door zelf
eenheidsprijswinkels te openen. In Nederland opende de Bijenkorf in 1926 de Hollandsche Eenheidsprijzen Maatschappij, oftewel HEMA. Aanvankelijk was de eenheidsprijs een kwartje, later ook veelvouden daarvan. Toen als gevolg van prijsstijgingen en inflatie de eenheidsprijzen niet meer te handhaven waren, ging de HEMA, in navolging van Marks & Spencer over tot het instellen van een prijsplafond. Dat wil zeggen dat men geen producten verkocht die duurder waren dan een bepaald bedrag. Daarmee was de 'variety store' of het kleinprijswarenhuis geboren. Gouda kreeg pas in september 1973 een vestiging van de HEMA. Het gebouw, een ontwerp van F Gool uit 1964, is maar twee jaar na dat vanjamin aan de Markt ontworpen. De uitstraling ervan en de inpassing ervan in de bestaande stad zijn evenwel heel anders. DE COÖPERATIE
Nog een nieuw winkeltype Gouda heeft er meerdere
was de coöperatie. gekend, zoals de
Goudsche Coöperatieve Broodbakkerij en Verbruiksvereniging Ons Voordeel op Raam 60-62 en de nu verdwenen R.K. Coöperatieve Broodbakkerij en Verbruikersvereniging Ons Belang, gevestigd aan de Nieuwehaven. Ons Voordeel werd opgericht in 1892 als coöperatieve broodbakkerij door een aantal arbeiders van de kaarsenfabriek. De organisatie stelde zich ten doel 'aan haar leden waren van elken aard van goede hoedanigheid te verschaffen'. Ook niet-leden konden er hun inkopen doen, maar in de praktijk deden dat er maar weinigen. In de eerste jaren zat de vereniging nog aan de Groenendaal, werd in 1896 werd een complex aan de Raam betrokken. Een jaar later werd de eerste kruidenierswinkel geopend. Dat was een klap voor de kleine winkeliers, want zij hadden veel klanten onder de leden van de coöperatie. Dat waren er inmiddels 700 en hun aantal zou uiteindelijk de 2000 overschrijden. De coöperatie deed in assurantiën, was spaarbank en had voor de dure brandstoffen een speciaal spaarfonds. Het complex aan de Raam omvatte een broodbakkerij, pakhuizen voor brandstoffen en huishoudelijke artikelen, wasvertrekken, een schaftlokaal, een spreekkamer en een archief. Elders in de stad had de coöperatie filiaalwinkels, zoals aan de Karnemelksloot en aan de Roemer Visscherstraat en verder was er de rijdende winkel. Zelfs in Ammerstol was er een filiaalbedrijf. Het pand van Ons Voordeel aan de Raam is een van de mooiste voorbeelden van een bedrijfspand in neorenaissancestijl in de stad. Op de begane grond is de originele winkelpui nog geheel intact. Iedereen die het pand kent, wijst op de uitgesleten drempel van de duizenden klanten die de winkel betraden. De rest van de voorgevel is versierd met bogen en siermetselwerk. Achter en naast dit hoofdgebouw bevinden zich de bijgebouwen waarin onder andere de magazijnen en de bakkerij zaten. Bijzonder is dat de oorspronkelijke bestrating hier nog intact is. In het smeedijzeren hekwerk aan de achterzijde zijn de letters O en V verwerkt en in het fries van de achterbouw kan met enige moeite nog de woorden Coöperatieve Broodbakkerij lezen. Het pand van Ons Voordeel aan de Karnemelksloot hebben we niet kunnen traceren. Wel staat op nummer 48-52 nog het gebouw van de Coöperatieve Melkinrichting 'Ons Ideaal' dat van rond 1914 dateert, maar dat nu bedreigd wordt met sloop.
De Goudsche Coöperatie Melkinrichting Kamemelksloot
'Ons Ideaal' aan de
op het moment dat de walkanten daarvan
vernieuwd werden. Op de weg staan karren vol melkbussen
(ca.
1914).
PROTESTEN EN CRISIS
Zo gauw zich in de tweede helft van de negentiende eeuw de eerste warenhuizen begonnen te ontwikkelen, klonken er waarschuwende geluiden en protesten. Overal in Europa en de Verenigde Staten, waar men voorliep op Nederland, groeide het verzet tegen het grootwinkelbedrijf en de filiaalbedrijven. Dat kleine middenstanders moord en brand schreeuwden, baatte hen niet, want dit was de periode van het ongebreidelde liberalisme. Het hoorde gewoon bij het ondernemerschap en het bedrijfsrisico. De smeekbeden van kleine winkeliers werden dan ook overal genegeerd en in de grote steden gingen ze met duizenden tegelijk failliet. Alleen al in Parijs stonden aan het einde van de eeuw 25.000 kleine winkels leeg. Ook spraken sommigen, waaronder de bekende schrijver Émile Zola, al vroeg hun vrees uit voor koopverslaving. Niet ten onrechte, want menigeen bezweek voor de verleidelijke aanbiedingen, de weelderige atmosfeer waarin gewinkeld werd en de agressieve verkoopmethoden. Ook de massaliteit, het groeiende aanbod aan spullen van slechte kwaliteit en zelfs regelrechte prullaria waren al in de negentiende eeuw punten van kritiek. De overheid greep echter nergens in en de eerste winkelformule die in de problemen kwam, was niet de kleine winkelier, maar juist het warenhuis. Door onderlinge concurrentie werden de marges kleiner, terwijl de kosten uit de hand begonnen te lopen.
Prolest tegen de lwmst van de Belgische Grand Bazar de la
er nauwelijks en een winkeltje was voor velen het laatste redmiddel. Een diploma of vergunning was niet vereist. De spoeling werd echter steeds dunner en spoedig leefden de meeste winkeliers ruimschoots onder de armoedegrens. Vooral in de kleine -buurtwinkels werd de angst om een van de laatste klanten te verliezen groot. En een nieuwe klant was goud waard. Als er een verhuiswagen gesignaleerd werd, liep de plaatselijke middenstand er achteraan. Slager]. van Vliet aan de Zeugstraat ging zover dat hij wel zorgde dat hij van tevoren van een verhuizing op de hoogte was en stuurde dan zijn zoon vooruit. Die nam een vrije dag en zocht toekomstige Gouwenaars thuis op, desnoods in Goes. Van Vliet was evenwel geen uitzondering. Gedreven door de angst om klanten te verliezen verleenden veel ondernemers allerlei diensten. In de meest treurige gevallen ontaardde dat in slaafse kruiperigheid en hinderlijke vleierij. Maar het minste wat een winkelier kon aanbieden, was toch wel een uitgebreide besteldienst. Op vaste dagen reed hij langs zijn klanten, noteerde de bestellingen of nam bestelboekjes mee. Later werden de bood-
Bourse in Amsterdam. Deze grote zou vele ldeintjes verplelleren. Tehening van Albert Halm in de Voll,slnant.
Om nog bij de klant in de smaak te vallen, werden assortiment en dienstverlening tot in het absurde uitgebreid. Enorme bedragen werden uitgegeven aan publiciteit en verfraaiing van het interieur. Sommige warenhuizen hadden complete bibliotheken, restaurants, een postkantoor, een reisbureau en wat men verder maar kon bedenken. Ze ademden de sfeer uit van de luxe oceaanreuzen die in die tijd de verbinding met Amerika onderhielden. Steeds meer personeel had men nodig, terwijl de lonen juist begonnen te stijgen. Ook het risico van 'winkeldochters', onverkochte luxe artikelen, werd groter. Als vanzelf stegen de prijzen en behalve chique werd het warenhuis nu ook echt duur. In 1929 ging het volledig mis toen de krach op de Beurs van New York een langdurige en diepe crisis inluidde, waaraan eigenlijk pas na de Tweede Wereldoorlog een eind kwam. Ook in ons land werden de mensen met duizenden tegelijk werkloos. Als gevolg van de vrijheid van vestiging die nog uit 1798 dateerde, ontstond er in de jaren dertig een wildgroei in het winkelbestand, vooral onder de kruideniers. Sociale voorzieningen waren
.
.,.....•
_ __._._
Manhattan in mineur in 1929.
Slager T van Vliet in de deuropening van zijn slagerij aan de Zeugstraat (ca. 1910).
Vakkennis
en service
Ooit was de Karnemelks/oot rijk aan winkels. Wie met wat meer aandacht door de straat loopt, herkent nog wel wat winkelpanden. Maar hun aantal slinkt snel. In 2001 sloot drogisterij ].M. van der Tooren haar deuren, in 2002 de textielzaak met de aantrekkelijke naam De Magneet. Op 7 mei 1938 opende kleermakerszoon Mulder de zaak. Zijn vrouw had haar diploma's costumière en lingerie gehaald bij de nonnetjes in de Peperstraat. Zoals zo vaak in die tijd was de winkel aanvankelijk niet meer dan een verbouwde huiskame1'. In 1950 en 1956 werd de verbouwde huiskamer een forse winkel door de aankoop van twee belendende percelen. Na het overlijden van Mulder S1'. in 1976 namen zoon en dochter de zaak over. De komst van de euro en het nieuwe belastingstelsel deden hen besluiten per 1 Januari 2001 de zaak te sluiten. Het uit de jaren vijftig daterende op maat gemaakte, houten interieur was waardevol genoeg om een plaatsje te krijgen in museum Het Schielandhuis te Rotterdam. De Magneet bouwde in de loop der jaren een reputatie van degelijkheid, vakkennis en service op. Hier kon men nog terecht voor zaken waarvan menigeen dacht dat ze allang niet meer bestonden: kaartjes stopwol, breigarens, nachthemden, step-ins, korsetten, flanellen lakens, borstrokken, lange onderbroeken, wollen hemden, onderbloesjes, kamizolen en directoires. In 1962 kwam dochter Lia in de zaau. Zij naaide de gordijnen en vitrage. Kosteloos, bij wijze van service. Ooh aan de kleine inkomens werd gedacht: wie tien bollen wol nodig had voor een trui, nam er twee mee. De overige acht werden voor de klant bewaard. Was er weer een weekloon binnen, dan werd er weer een bol opgehaald en betaald. Bestellingen werden bovendien nog aan huis geleverd.
Interieur van fourniturenzaak
De Magneet met broer eu zus Mulder achter de toonbanh. Opname hort voor de sluiting in 2000.
Andere unieke winkels die het afgelopen jaar verdwenen, zijn de schoenenzaak van Jan van Dam, gedreven door Conie Straver, in de Keizerstraat. Ook dit winkelinterieur is gered en heeft een museale bestemming gekregen in het Nederlands Leder en Schoenenmuseum in Waalwijk. Op de Spieringstraat verdween Unica, toevluchtsoord voor ouderwets knutselend Go,tda. De Kuiperstraat moet het zonder de Treinotheeh van Martin Bruynel doen. Hij begon zijn winkel ruim tien jaar geleden met het idee om de verhoop van toebehoren voor de modelspoorbaan te combineren met het uitlenen van dure treinen. Wie de aankoop niet kon betalen, kon tegen een geringe vergoeding toch een tijdje met dure locomotieven rijden. Als een bibliotheek dus, vandaar de naam. Maar het idee sloeg niet erg aan omdat de echte treinfanaat treintjes wil hébben, niet lénen. Na ruim tien jaar sloot Martin zijn Ii"einotheeh dan ooh voor de laatste kea
schappen aan huis bezorgd. Ook andere ondernemers bezorgden boodschappen. Banketbakker J.
Hombrink had daarvoor op 5 december zelfs een Spaanse bisschop en diens knecht in dienst, die dat klusje die dag te paard opknapten. De komst van de telefoon maakte de bezorgdienst voor de consument nog comfortabeler. Voor de winkelier niet zo, want die moest nu nog vaker opdraven, soms wel meer dan één keer per dag wanneer een klant iets vergeten was. Na de Tweede Wereldoorlog, toen steeds meer vrouwen buitenshuis gingen werken en er meer houdbare producten kwamen, kwam aan deze dienstverlening geleidelijk een eind. De meesten consumenten rijden tegenwoordig liever één keer per week met de auto naar een supermarkt Een andere service was het kredietsysteem. Dit was een praktisch gebruik in tijden zonder chipknip en pinpas. Het groeide evenwel uit tot een regelrechte misstand en was een van de belangrijkste oorzaken van de slechte situatie waarin veel winkeliers verkeerden. Voor alle klassen was kopen op krediet volstrekt normaal: arbeiders 'poften', de gegoede burgerij 'kocht op rekening'. De winkelier moest echter weken, maanden en zelfs jaren op zijn geld wachten. Investeren in zijn zaak kon hij daardoor nauwelijks en wat hij overhield, moest hij opzij zetten voor zijn oude dag. Het enige voordeel van kredietverlening was dat de winkelier de klant aan zijn bedrijf bond. De sociale controle was over het algemeen sterk genoeg om te voorkomen dat een klant op twee plaatsen pofte of niet betaalde. Maar bij gebrek aan financiële middelen moest de winkelier op zijn beurt krediet vragen bij zijn leveranciers.Dat ondermijnde zijn onderhandelingspositie en aantrekkelijke kortingen voor snelle betaling gingen zijn neus voorbij. Hij kocht dus noodgedwongen duur in en moest daarom hoge verkoopprijzen berekenen. Desondanks peinsden de meesten er niet over om het gehate systeem af te schaffen. Wie contante betaling eiste liep het risico een groot deel van hun klantenkring kwijt te raken. Begin jaren dertig verkeerde vooral de kruideniersbranche in een diepe crisis. De stagnerende wereldeconomie, de enorme werkloosheid en het kredietsysteem waren belangrijke oorzaken. De winkeliers hadden echter vooral last van de wildgroei van kleine winkeltjes en de opkomst van het grootwinkelbedrijf. Achteraf bezien zat de crisis dan ook niet alleen in externe factoren, maar zat het probleem veel dieper, in de branche zelf. Het aantal
oude, vakbekwame kruideniers was in tien jaar tijd flink afgenomen, de jongere generatie had vanwege de crisis weinig belangstelling meer voor het beroep en veel vakbekwame kruideniers stoorden zich aan de opkomst van het merkartikel. Zij waren verongelijkt en zagen het als de ondergang van een mooi vak dat iedereen zomaar, zonder enige vakkennis voorverpakte merkartikelen over de toonbank mocht schuiven. _Dat laatste is inderdaad wat er op steeds grotere schaal gebeurde, met name in het grootwinkelbedrijf met zijn ongeschoolde personeel. DE KLEINTJES ORGANISEREN ZICH
Het was vooral het kredietsysteem dat veel kleine middenstanders kwetsbaar maakte voor de concurrentie van de grote winkels die vaste verkoopprijzen en contante betaling hanteerden. In antwoord daarop gingen ze zich organiseren. Dat bleek in de praktijk echter niet zo eenvoudig, want het onderlinge wantrouwen was groot. Toch heeft de nood hen uiteindelijk tot elkaar gebracht en na 1900 ontstonden de eerste plaatselijke kruideniersverenigingen. In 1913 werd een landelijke bond opgericht en kwamen er plaatselijke afdelingen en in 1929 werd de inkoopvereniging Enkabé opgericht. Ook Gouda kende al vroeg een vereniging, de Goudse Middenstandsvereniging voor Handel en Industrie. De oprichting vond plaats op 1 mei 1902 in café De Harmonie aan de Markt. Aanleiding was de bekeuring die de heren Samson, Schuttelaar, Bruns en Duynstee hadden gekregen. Ze hadden geen vergunning voor hun grote zonneschermen gehad. Veertig winkeliers bundelden hun krachten en droegen gezamenlijk de kosten voor een advocaat. Nadat die hun zaak voor het kantongerecht had gewonnen, zag iedereen het nut van de vereniging in. De vereniging bleef dan ook bestaan en werd een volledige winkeliersvereniging, aangesloten bij de landelijke bond. Tot de eerste strijdpunten behoorden het vrije gebruik van de stoep voor de winkel, die toen nog eigendom van de winkeliers was, het bestrijden van wanbetalers en oneerlijke concurrentie. Ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan werd in 1927 een noodfonds gesticht voor leden die door ziekten, sterfgevallen of brandschade in de problemen waren geraakt. Behalve in plaatselijke en landelijke verenigingen organiseerden de winkeliers zich door de krachten
De Hongerwinter
In de Tweede Wereldoorlog werd de middenstand verplicht een administratie bij te houden door middel van een bonnensysteem. Elh gezin kreeg een haart met bonnen waarmee men voedsel hon hopen. Het was een poging om gezinnen met onderduikers in de problemen te brengen. Winkeliers plakten de ontvangen bonnen op kaarten die ze honden inleveren bij de Distributiedienst. Pas na inlevering van een volle haart werd weer een nieuwe voorraad toegewezen. De gevolgen laten zich raden. De illegaliteit drukte valse JH bonnen en plunderde distributiekantoren. Maar ooh winkeliers werden het slachtoffer, zowel van de illegaliteit als van hongerende burgers. Als we de kranten van de Hongerwinter van 1944-'45 erop naslaan, valt ooh het grote aantal inbrahen bij winkeliers op. Uit een hantoor aan de Twjsingel werden 25 hila witte bonen, tien hila zout, dertig pahhen havermout, een fles champagne en enige flesjes limonade ontvreemd. Aan de Raam bedroeg de buit ruim honderd kilo kaas, aan de Wachtelstraat meer dan vierhonderd kilo aardappelen. Uit een broeikas aan de Achterwillens verdween vijf kilo tabahsbladeren en een bakker aan de Walvisstraat miste s morgens •.t,,g§"'!. .r~&!~~i..fil~'!i ~~--~"i!: u•••~.,,
,u,,.t.,,U
u•••• ,.,,. ••Uun"~
.rl!~:,~,,~ ~ d
•.•• ,.,.,,.
- ~>'.>Rh~; . .=M~ .rfil-'·<;; t'&1•~l~,,-,Jli11,,~
..._, •• ,
G
.:r·M~ .
t!~fS~~?i!i!~
Vel met bonnen voor de voedseldistributie tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog.
HALVE RAAS UIT WINKEL ·WEGGENOMEN. Uit een winkel in de Vlamingstraat is een halve kaas van negen à tien pond ter waarde van f 7.25 ontvreemd. Bericht in Het Goi1dsche Nieuws- en Advertentieblad van 8 augustus 1941. Diefstal van voedsel was scheling en inslag tijdens de Tweede Wereldoorlog, vooral in de Hongerwinte,:
vijftig kilo bloem en honderd hila stroop. Uit pakhuizen aan de Peperstraat, Punt en Nieuwehaven verdwenen balen suiher, rogge, gerst, een bah, een geit en twee honijnen. De berichten maken soms ook duidelijk hoe schraal het assortiment inmiddels geworden was en hoeveel producten vervangen waren door surrogaat. Een winkelier aan de Herenstraat was zwaar gedupeerd nadat hij onvrijwillig afstand had gedaan van 25 hila suiker, honderd pakjes puddingpoeder, elf kilo uorstloze kaas, honderd pakjes koffiesurrogaat en veertig pakjes poeder voor hinderdranh. Een winkelier aan de Burgvliethade miste 120 hila suiker; vijf hazen, twintig potjes stroop, twintig pakjes hunsthoning, twintig pahjes poeder voor huuierdranh, veertig pahjes puddingpoeder en een zak aardappelen.
te bundelen en eigen inkooporganisaties op te richten. Zo imiteerden ze het filiaalbedrijf zonder hun zelfstandigheid prijs te geven. Als 'vrijwillig filiaalbedrijf' kochten ze gezamenlijk in tegen grote korting. Het initiatief hiervoor kwam van een Zoetermeerse grossier. In 1932 deed hij zijn klanten een voorstel tot vergaande samenwerking. Ze zouden zelfstandig blijven, maar onder één naam nauw samenwerken met de grossier die hen zou
bevoorraden. Het succes was groot en spoedig sloten zich meer winkeliers en grossiers aan. Zo ontstond een nationale organisatie met de naam Spar. Het idee werd snel overgenomen en in 1934 volgde Centra, in 1938 Végé en in 1942 Vivo. De aangesloten kruidenier verloor alleen maar wat van zijn zelfstandigheidsgevoel en moest naast zijn eigen naam die van het filiaalbedrijf voeren.
Zuidzijde
van de Marl1l in de richting van de Stoofsteeg.
aanleiding voor de oprichting
vm1
De enorme zonneschermen
waren illegaal en werden beboet Dat was
de eerste Goudse Middenstandsveren-iging voor Handel en Industrie.
DE VESTIGINGSWET KLEINBEDRIJF (1937)
Alle verenigingen ten spijt bleef het de traditionele winkeliers onverminderd slecht gaan. In de jaren twintig en dertig groeide in de Verenigde Staten en Europa het verzet tegen de filiaalbedrijven en de eenheidsprijswinkels. Merkfabrikanten, tussenhandel en kleine winkeliers smeedden machtige kongsies om de politiek te bewerken. Gemeenten kozen gaandeweg de partij van de plaatselijke middenstand omdat zij vreesden voor verschraling van het winkelaanbod en niets aan filiaalbedrijven hadden waarvan de winsten wegvloeiden naar een hoofdkantoor in een andere plaats. In de Verenigde Staten kwam de overheid uiteindelijk met extra belastingen voor filiaalbedrijven. De reactie van deze bedrijven was echter dat ze winkels gingen sluiten. Het vrijkomende kapitaal investeerden ze in vergroting van de resterende winkels en verbreding van hun assortiment. Onbedoeld werkte de anti-filiaalbeweging daarmee de opkomst van de supermarkt in de hand, een bedrijfsvorm die op den duur nog veel gevaarlijker zou blijken te zijn voor het kleinbedrijf.
In Duitsland kwam het eerst tot een verbod op eenheidsprijswinkels in kleinere steden, tot Hitler ze in 1933 totaal verbood. De getroffen bedrijven schakelden van eenheidsprijzen over op lage prijzen, wat wel mocht. Later bond Hitlers partij de strijd aan met het grootkapitaal, maar in de praktijk werden alleen joodse bedrijven geliquideerd, ook kleine. Europa raakte echter aardig met het Duitse anti-eenheidsprijsvirus besmet en in 1936 kwam het ook in Frankrijk en België tot een verbod op filiaalstichting. Opvallend gematigd en constructief was in vergelijking hiermee de reactie van de Nederlandse overheid. Die kwam in 1937 met de Vestigingswet Kleinbedrijf. De wet maakte een eind aan de wildgroei, want voortaan moest elke winkelier op vakdiploma's en enige handelskennis kunnen bogen. De wet had slechts tot doel de stroom van onbekwamen te keren. Zij stelde minimumeisen aan handelskennis, vakbekwaamheid en kredietwaardigheid zonder verder het recht tot het vestigen van een bepaald type zaak te verbieden Het kaf werd nu van het koren gescheiden en het aantal kruidenierszaken
daalde aanzienlijk. Dat gaf het overblijvende deel op den duur weer wat lucht. Ook in Gouda was de gespannen sfeer rond de creperende middenstand en de komst van filiaalbedrijven en warenhuizen in deze periode goed te voelen. Toen de gemeenteraad op 6 februari 1939 vergaderde over de voorgenomen verkoop van het Oude Vrouwenhuis aan Bruns en N.V Raming ten gunste van een daar te realiseren warenhuis, keek de burgemeester bezorgd uit het raam van het stadhuis om te zien of de aangekondigde demonstratie van boze middenstanders al op gang kwam. Veel raadsleden deelden de zorg van de kleine middenstand. Er werd namelijk wel een verleidelijk bedrag geboden voor het 'oude cavalje' (het monumentale, maar te restaureren Oude Vrouwenhuis), maar hoe zou het daarna met de concurrentiepositie van de plaatselijke middenstand gesteld zijn? Bovendien, Raming was een Eind-· hovens bedrijf en wat had Gouda eraan als de bedrijfswinst niet in Gouda maar in Eindhoven verteerd werd? Toch haalde het voorstel het, zij het met maar elf tegen tien stemmen. De historische en bouwkundige waarde van het middeleeuwse Oude Vrouwenhuis is in het hele debat vrijwel niet aan de orde geweest. NA DE TWEEDE WERELDOORLOG
Tijdens de oorlog beheerste schaarste aan vrijwel alles in het dagelijks leven en vond distributie van goederen plaats door middel van een bonnensysteem. Na de oorlog kwam aan die schaarste snel een einde. De maatschappelijke veranderingen gingen daarna zo snel en waren zo ingrijpend dat ze een 'tweede detailhandelsrevolutie' ontketenden. Al direct na de oorlog was er een grote vraag naar consumptiegoederen. Het duurde maar een paar jaar of de industrie draaide weer op volle toeren en de detailhandel boekte grote winsten. Het is de periode van de wederopbouw, een tijd van hard werken, maar ook een tijd van groei en bloei. Nooit eerder had de werkende massa zo veel geld te besteden. Vóór de oorlog was het werkzame leven van arbeiders nog hoofdzakelijk op overleven gericht, nu kwamen ook betrekkelijk luxe goederen binnen handbereik. De consumptiemaatschappij die nu ontstond, werd gekenmerkt door steeds meer goedkoop geproduceerde massaproducten. Veel daarvan was voorheen voor het grote publiek onbereikbaar geweest.
Vooral de rol van kunststoffen en consumentenelektronica was groot. Intussen stegen de inkomens, werd de koopkracht beter verdeeld en gingen ook jongeren over geld beschikken. Het winkelend publiek nam daardoor en door de naoorlogse geboortegolf snel in omvang toe. Ook het aantal huishoudens groeide doordat in hoog tempo woningen werden gebouwd. Aan het verschijnsel dat jonge gezinnen bij hun ouders inwoonden, kwam een einde. Confectie, kant-enklaarmaaltijden, wegwerpartikelen en andere gemaksartikelen maakten dat er steeds meer tijd overbleef voor luxe en recreatieve goederen. De gevolgen voor de detailhandel waren enorm. Sociale barrières werden geslecht en rijk en arm, oud en jong kwamen nu in zaken, waar ze voorheen nooit hadden durven komen. In toenemende mate gingen ook mannen boodschappen doen, maar vooral de winkelende jeugd zorgde voor veel nieuwe winkels en een geheel nieuwe stijl van winkelen in boetieks met harde muziek. Keerzijde van de medaille was dat bijna overal het luxe en exclusieve karakter van winkels verdween en dat de klant steeds minder koning werd. Van het uitgebreide en vanzelfsprekende dienstenpakket van vóór de oorlog bestaat tegenwoordig vrijwel niets meer. Het gemis aan correcte bediening, goede uitleg door een deskundige, bezorging aan huis en installatie van ingewikkelde zaken is tegenwoordig een van de grootste ergernissen van de consument. Toch wordt wel beweerd dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden van boodschappen doen naar funshoppen: winkelen als vrijetijdsbesteding. Inderdaad is het tegenwoordig mogelijk nog maar één keer in de week met de auto de eerste levensbehoeften in te slaan en de rest van de week kan er dan gezellig geshopt worden. Maar dat kon een eeuw geleden ook al, alleen was dat toen nog het voorrecht van een elite, nu dat van iedereen. DE SUPERMARKT
De meeste van de bestaande winkelformules waren volstrekt niet geschikt om aan de snel veranderende behoefte van de klanten te voldoen. De tweede revolutie die zich in de detailhandel voltrok - de eerste was de opkomst van het warenhuis geweest was de introductie van een winkel zonder bedienend personeel: de supermarkt. De revolutie begon in de Verenigde Staten, in de levensmiddelenhandel. In 1915 opende Saunders
Vooral na de Tweede Wereldoorlog waren in Europa en de Verenigde Stalen de lileine zelfstandigen gedoemd te verdwijnen. Van de honderden Goudse winliels die verdwenen hier het gezin van L van Treijen in hun groentezaah op Pri11S Hendrihstraat 34.
in Memphis (Tennessee) een kruidenierswinkel zonder bedienend personeel. De producten stonden voor het grijpen in lange schappen. Gedwongen door winkeldiefstal scheidde hij spoedig de in- en uitgang. Hij plaatste de kassa bij de uitgang en de 'outlet' was geboren. Saunders' formule was een onmiddellijk succes. Al voor de Tweede Wereldoorlog had hij 650 filialen onder de naam Piggly Wiggly Het succes van de supermarkt werd in niet geringe mate in de hand gewerkt door de snel stijgende loonkosten. Voor fabrikanten werd het nu zinvol te investeren in betere verpakkingsmaterialen voor een langere houdbaarheid. Het verkoopadvies kwam op de verpakking te staan in de vorm van een gebruiksaanwijzing. In de crisisjaren bedacht de Amerikaan Michael Cullen een variant op de supermarkt, de discount superstore. In een uiterst sobere ruimte werden goederen in kratten en dozen opgestapeld en tegen lage prijzen verkocht. Cullen bedacht bovendien het 'loss leadersysteem'. Een aantal artikelen werd luidkeels met grote korting verkocht als lokkertje. Er werd geen winst gemaakt op deze artikelen,
maar wat meer op de rest van het assortiment. In 1930 opende hij zijn eerste King Kullen in New York die onmiddellijk een enorm succes was. In de Verenigde Staten waren superettes, supermarkten en superstores al in de jaren veertig volledig ingeburgerd en overal te vinden. Ook de weidewinkel kwam snel op, vanwege de lage grondprijs buiten de stad, de goede bereikbaarheid en de parkeergelegenheid. De traditionele winkels en warenhuizen in de binnensteden kwamen in het nauw. Als gevolg van de oorlog zijn de eerste veranderingen in Europa pas in het midden van de jaren vijftig merkbaar. De kleine kruideniers komt de eer toe een pioniersrol te hebben gespeeld. Filiaalbedrijven als Albert Heijn haakten pas later aan. Een bedrijf als De Gruyter zelfs té laat en dan ook nog eens met tegenzin, wat de ondergang van dit concern betekende. Het is ons niet gelukt te achterhalen welke winkel in Gouda als eerste overschakelde op zelfbediening. Weidewinkels kwamen in Nederland niet van de grond. De pogingen daartoe mislukten allemaal. Nederland is er misschien gewoon te klein voor.
Bahhers hielden hel als 'wanne
bahlier' langer vol, maar tegenwoordig
baklm· draai.l lange dagen en daar zijn niet malzkelijh
opvolgers
houden ooi, zij het hoofd met moeite boven water. Een warme
voor Le vinden. Op de foto de bahhersfamilie
Hoogendoom
in /nm
winl,el op de hoeh van de Hoge Gouwe en hel Nonnenwater in 1935 (nu Theaterland).
Wel kwamen er zogenaamde boulevards met meubelbedrijven of autosalons. Voor dit soort bedrijfstakken werd de binnenstad te klein. De Ford-dealer, die we eerst aan de lange Tiendeweg en de Kleiweg vonden, en de Peugeot-dealer die in de Wilhelminastraat gevestigd was, verhuisden steeds naar de rand van de bebouwde kom. Daar vinden we ook de bouwmarkten en de woninginrichters. In nieuwbouwwijken als Gouda-Noord, Bloemendaal en Oosterwei kwamen nu winkelcentra in plaats van buurtwinkels op straalhoeken. Het warenhuis kreeg het in de jaren vijftig moeilijk. De formule was duur door de hoge lonen en te weinig klanten hadden nog de rust om te genieten van de luxe en weelderige atmosfeer. De warenhuizen schakelden noodgedwongen over op zelfbediening. Voor productgroepen als kleding voor jongeren werden winkels in het warenhuis ingericht. Mede dankzij het toenemende aantal buitenlandse vakanties genoten in de jaren zestig en zeventig de weken rond een bepaald landenthema, bijvoorbeeld Italië, Amerika of Frankrijk grote populariteit. Mede dankzij dit soort weken, die al
snel gekopieerd werden door andere ondernemers en soms door complete winkeliersverenigingen, raakte de Nederlander vertrouwd met pizza's, pasta's, tosti's, camembert, port en vele andere zaken. De warenhuizen baatte het uiteindelijk allemaal niet veel en ze konden alleen overleven dankzij de holdings waarvan ze de verliesgevende kern vormden. HET VERANDERDE STRAATBEELD
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde de oude binnenstad sterk van karakter. Veel bewoners vertrokken naar nieuwbouwwijken die in een steeds hoger tempo uit de grond werden gestampt. Het centrum verloor tienduizend van zijn veertienduizend bewoners, waaronder ook veel middenstanders die altijd boven of achter hun winkels hadden gewoond. Daarentegen nam het aantal auto's sterk toe. De komst van de televisie maakte een eind aan de gewoonte om s avonds door de stad te wandelen en etalages te kijken. De ontkerkelijking deed hetzelfde, maar dan op de zondagochtend. Een ander groot en nog altijd
De autozaak van Hulleman
Hulleman sr. begon zijn bedrijf als zadelmaker en carrossier aan de Lange Tiendeweg. Een carrossier is iemand die rijtuigen (karossen) bouwt of bekleedt. Nog heden ten dage spreekt men in de autobranche van carrosserie of koetswerk. In de negentiende eeuw ging Hulleman tevens rijwielen, naaimachines en motoren verkopen. Het was nog op de Tiendeweg dat Hulleman sr. in 1920 voor 1300 gulden de eerste T-Ford verkocht. Hij had de auto betrokken van een dealer in Bodegraven. In 1924 werd hij zelf Official Ford Dealer. Er waren toen nog niet zo veel auto's in de stad te vinden. Reed er een in de stad, dan liep iedereen uit. Estié, de directeur van de Plateelbakkerij Zuid-Holland, reed nog in een heuse stoomautomobiel. Van Eijk, directeur van de KaashandelMaatschappij 'Gouda' verplaatste zich in een enorme Cadillac. Verder reden er een Chevrolet en een peperdure Spijker rond. De laatste auto was van Nederlandse makelij en eigendom van sigarenfabrihant Donher. In 1928 verplaatste Hulleman zijn bedrUf naar Kleiweg 20. Op de hoek met de Nieuwstraat kocht hij een woonhuis met een grote voortuin. Maar weinig plekjes in de binnenstad zijn zo veranderd als deze straathoek. Oorspronkelijk stonden hier gebouwen die tot het Maria Magdalenaklooster behoorden. Op de oudst bekende foto's is een statig herenhuis met daarvoor een ruime tuin en in die tuin een enorme boom te zien. Het huis was ontstaan door verbouwing van een van de kloostergebouwen en stond bekend als het huis van notaris Montijn. Dit was het huis dat Hulleman kocht. In de tuin bouwde hij een autoshowroom met een benzinepomp ervoor aan de Kleiweg. Bij de opening van de zaak stonden in de showroom een Lincoln en een open Ford te pronken. Toen het bedrijf zich bleef uitbreiden verhuisde het midden jaren zestig naar de op dat moment nog bijna onbebouwde Parallelweg, thans Burgemeester Jamessingel. Het zat halverwege de weg en had toch nummer 2. De garage en stalling bleven gevestigd op Lage Gouwe 44. Tegenwoordig vinden we het bedrijf onder de naam Ford Gouda Van Bunningen aan de Edisonstraat.
Autobed1°ijf Hullema11 aa11 de Kleiweg. Op deze p!aals staat nu de HEMA.
actueel probleem was dat van de A-locaties. De ,; filiaalbedrijven kropen bij elkaar op een kluitje aan de Kleiweg die er daardoor hetzelfde uit ging zien als de hoofdwinkelstraten in andere steden. Projectontwikkelaars dreven bovendien de prijzen op en deinsden er niet voor terug winkelpanden vele jaren leeg te laten staan. Lange tijd konden deze processen doorgaan, want er was weinig waardering voor de binnenstad, zowel bij het publiek als bij de ondernemers en de overheid. De middenstand, die altijd voorop gelopen had bij het organiseren van festiviteiten en acties en die de stad gezellig had gemaakt, had geen band meer met die stad. De samenstelling van het winkelbestand veranderde drastisch, want door de komst van de supermarkt en het wegtrekken van de bevolking verdwenen bijvoorbeeld bijna alle levensmiddelenwinkels. De winkeliers gingen zich steeds minder op het slinkende aantal stadsbewoners en steeds meer op de bewoners van de buitenwijken en de regio richten. Het aantal mode-
zaken nam dan ook sterk toe en ook het aantal zaken met technische artikelen. De gevolgen waren groot en zelden gunstig voor de winkeliers. Het gebrek aan waardering voor de binnenstad leidde namelijk tot leegstand, demping, afbraak en verpaupering. De openbare weg verloederde en veel mooie winkelinterieurs en historische onderpuien gingen verloren. Ervoor in de plaats kwamen grote glasvlakken, harde muziek en warme lucht uit openstaande deuren en steeds meer koopwaar en reclame-uitingen op straat en aan de gevels. s Avonds werden de etalages door rolluiken aan het oog onttrokken en ook de woningen boven de winkels waren niet meer verlicht. De onprettige sfeer, de rondhangende jongeren, de toenemende graffiti en het gebrek aan sociale controle deden het gevoel van onveiligheid toenemen. Nog meer bewoners besloten de stad de rug toe te keren. In de loop van de jaren zeventig begon men weer oog te krijgen voor de waarde van een gezellige en
De Hoogstrnat in 1987. Het straatbeeld wordt overheerst door reclame-uitingen en de nieuw aangebrachte blinde11geleidebaa11.
Winkels van allochtonen Gouda telt een aantal Marokkaanse winkels, zowel in de binnenstad als daarbuiten. Die van de heer ElBakkioui opende alweer 35 jaar geleden zijn deuren. De winkel was eerst gevestigd in de Korte Groenendaal, maar verhuisde in 1989 naar de Wilhelminastraat. Het assortiment bestaat uit vers vlees, Mediterraan brood, groenten en fruit, noten en zuidvruchten, maar ook gangbare kruidenierswaren. Opvallend is de uitgebreide sortering theesoorten. De winkel wordt nu beheerd door de heer El-Hassouni, die behalve Marokkanen en Turken ook veel Gouwenaars en mensen uit de regio tot zijn klantenkring mag rekenen. Terug naar de Groenendaal, die een bijzondere aantrekkingskracht op buitenlandse winkels lijkt te hebben. De Wereldwinkel hoort daar strikt genomen natuurlijk niet bij, maar we noemen hem hier wel. Iets verderop vinden we alweer enkele jaren de winkel van de uit Turkije afkomstige Bilal Yilmaz. Toen hij zijn winkel verbouwde, kwam de mooi betegelde winkelpui met reclame voor Goudsche Kip advocaat te voorschijn. Yilmaz is gespecialiseerd in allerlei soorten brood, wat je meteen ruikt als je langs zijn winkel loopt. Daarnaast verkoopt hij diverse levensmiddelen. Bovendien kan de passant zijn honger stillen met een keus uit het assortiment zoete en hartige snacks. Meer in de richting van de Naaierstraat zit sinds twee jaar Adriatika, een winkel in specialiteiten uit het gebied rond de Adriatische Zee. De Bosnische eigenaar Sabahudin Hamidovié brengt er etenswaren, wijn, maar ook muziek en video's uit de landen van de voormalige republiek Joegoslavië en enkele andere landen rond de Middellandse Zee aan de man. Zijn best verkochte product is ajvar; een soort paprikapuree die op toastjes gegeten kan worden, maar ook op brood en in sauzen. Nog dit jaar vestigde zich tegenover hem de Perzische supermarkt Super Anya, die wordt gerund door de Iraanse Bahram Pazira. Binnen treft men naast een Nederlands uiteraard ook een Perzisch assortiment aan met specialiteiten als dadels, sohan, droge en natte koekjes, Turks fruit en de echte Perzische ijsjes (bekend om hun stukjes bevroren room), Perzisch brood, rozenwate1; verschillende soorten rijst en op oosterse wijze bereide feta-kaas
n~ 1 "'"
Een van de drie winkels van buitenlandse ondernemers aan de Lange Groenendaal, de bahherij van Bilal Yilmaz. Op de winhelpLli is een oiide reclame in tegels voor advocaat van De Goudsc1ie Kip te zien.
Monumentenzorg
en ondernemingszin
staan soms op gespannen voet, zoals hier aan de Zeugstraat. Uiteinclelijli moest het
toegangspoortje van het Hofje van Jongliind geheel wijlien en verhuisde het naar de tuin van het VerzeLsmusewn.
economisch gezonde binnenstad. De uitgebreide sloopplannen verdwenen in een diepe la, in 1972 werd de Korte Groenendaal als eerste straat ingericht als voetgangerszone en in 19 7 4 keerde de kermis na dertig jaar afwezigheid terug op de Markt. In de jaren tachtig besteedden ondernemers weer meer aandacht aan hun etalages en in de loop van de jaren negentig werd menige gevel hersteld. Funshoppers en dagjesmensen begonnen nu een belangrijk aandeel te leveren in de omzet van bepaalde winkels en onder de nieuwkomers bevinden zich steeds meer cadeaushops, winkels met woonaccessoires en zogenaamde life-sryle goederen en sinds zeer kort ook een heuse avondwinkel. Onder de nieuwe generatie speciaalzaken zitten er tegenwoordig nogal wat met delicate lingerie en onlangs zelfs een winkel in erotische attributen van Christine le Duc aan de Markt. Toen de auteurs van dit boekje daar poolshoogte gingen nemen, vroeg een klein mannetje net aan zijn moeder wat dat allemaal was in de etalage, waarop zijn moeder droogjes opmerkte dat dat speelgoed voor grote mensen was. Mannetje ook weer tevreden. Overigens klinkt de naam van de zaak franser dan zij is. In werkelijkheid staan we hier
voor het filiaal van een Volendams bedrijf en is de aangeboden klederdracht gewoon wat aangepast aan de eisen van onze tijd. Op dit moment wordt hard gewerkt aan de herinrichting van de binnenstad en verdwijnt de oude lappendeken van bestratingsmaterialen. Ervoor in de plaats komt een sober, maar stijlvol klinkertapijt dat bovendien weer de suggestie van een echte straat oproept. Maar er is meer positiefs te melden, want hier en daar keert dankzij allochtone ondernemers de kleine levensmiddelenwinkel terug, wat het winkelaanbod weer wat gevarieerder maakt. Tenslotte heeft een groeiend aantal ondernemers belangstelling voor de gevel van de zaak en worden steeds meer onderpuien en ook hele gevels hersteld. De gevel is immers het visitekaartje van de zaak, maar bovendien draagt elke opgeknapte winkelpui in positieve zin bij aan de sfeer in de binnenstad. Voor de kans op herhaalbezoek van funshoppers en dagjesmensen is dat erg belangrijk. De grote monumenten houden de meesten van hen na één bezoek namelijk wel voor gezien. Maar als de sfeer van de stad als geheel ze goed bevallen is, zullen ze de stad warm aanbevelen bij anderen en ook zelf zullen ze de sfeer nog een keer willen proeven.
Banhetbahhery aan de Maria met winhelpui in Lradionalislische stijl (jaren vijftig).
BRONNEN De tekst van deze publicatie werd samengesteld op basis van diverse publicaties, naslagwerken, krantenartikelen en archiefstukken. Omwille van de leesbaarheid is afgezien van voetnoten. Onderstaand volgt een overzicht van de belangrijkste publicaties die gebruikt zijn. Adresboeken voor de gemeente Gouda, Gouda 1860 - 1950. Tanja Balkema, Migratie naar Gouda. 1850-1914, Utrecht 2001 (doctoraalscriptie Universiteit van Utrecht) D. Barneveld, De oude banketbakkerij, Bussum 1968. Bianca van den Berg, Gouda en haar markten. Handel en wandel in Gouda, Gouda 1993. A.]. Bernet Kempers, In en om de Grutterij, Zutphen 1979. D.H. Couvée e.a., Anderhalve eeuw Kamer van Koophandel en fabrieken voor Gouda en omstreken, Alphen a/d Rijn 1963. Wim Denslagen (red.), Gouda, Zeist/Zwolle 2001. Henny van Dolder-de Wit, De Haven. Geschiedenis van de gracht en het gebottw, Gouda 1991. H.A. van Dolder-de Wit, Gouda in oude ansichten, deel 2, Zaltbommel 1980. H.A. van Dolder-de Wit, Gotida in oude ansichten, deel 3, Zaltbommel 1981. Jan Pieter Glerum, Aan tafel. Antieke wlinaire gebruihsvoo1werpen. Tien eeuwen eetgewoontes, hohen en tafelen, Baarn 1997. Gids voor Gotida, Gouda zj. (1894). K. Goudriaan, Hel Goudse hofstedengeldregister van ca. 1397 en andere bronnen voor de vroege stadsontwikkeling van Gouda, Hilversum 2000. Marian Groot, 'V&D Leiden', in: Leids jaarboeltje 1993, Leiden 1993. L.K. Herstel-de Koekoek, Portret van een Patriciërswoning, De geschiedenis van Westhaven 52 Le Gouda, Gouda 1990. Martha Hulshof, 'De Gilden', in De Gilden in Gouda, Gouda/Zwolle 1996. Theo de Jong en Walter Post met tekeningen van Ger de Klerk, Goudse gevelstenen, Gouda 1977. Theo de Jong, Gottda in die 'goeie o,1de tijd'; niwwsberichten,
advertenties en oude ansichtkaarten roepen een nostalgisch beeld op van Gouda tussen 1890 en 1910, Gouda 1979. K. ter Laan, Folhoristisch woordenboeh van Nederland an Vlaams België, 's-Gravenhage/Batavia 1949. David Levinson en Melvin Ember, Encyclopedia of Cultural Anlhropology, New York 1996. Roger Mie\let en Marieke Voorn, Winhelen in Weelde. Warenhuizen in West-Europa. 1860-2000, Zutphen 2001. F van Muiswinkel en JC Berk, Het Kruideniersbedrijf in Nederland. Een studie, z.p. 1951. Kees van Oord, De Gruyle1'. Geschiedenis van een hruideniersimpe1iwn, 's-Hertogenbosch/Zwolle 2000.
70c•
-r
G.JJ Pot, Geïllustreerde gids voor Gouda, Gouda z.j. (1923) Gusta Reichwein en Jorien Jas, 'Kopstuhhen'. De gaper als uithangteken van apotheek en drogist, Enkhuizen/Elburg, z.j. Pim Reinders e.a. Koffie in Nederland, Zutphen 1994. ]. en D. Reneman, Veertig jaren Reneman & van der Heijden Go,1da, Gouda 1946. Tony van Renterghem, Het geheim van Sinterhlaas en de Kerstman, Utrecht/Antwerpen 1996. LM. Rollin Couquerque en A. Meerkamp van Embden, Rechtsbronnen der stad Gouda, 's-Gravenhage 1917. Maurits van Rooijen, Op gevels geschreven, 's-Gravenhage 1986. A. Scheygrond, Goudsche Straatnamen, Alphen aan den Rijn 1979. A. Scheygrond,
De namen der Goudse straten, wijhen, bruggen, sluizen, waterlopen en poorten, Gouda 1981. Nicoline van der Sijs, Chronologisch woordenboeh. De ot1derdom en herhomst van onze woorden en betehenissen, Amsterdam/Antwerpen 2001. W Veerman, Gouda in oude ansichten deel J, Zaltbommel 1976. ]. de Vries e.a (red.) Wereldwijd banhieren. ABN AMRO 1824-1999, Amsterdam 1999. H. Wessels, Proeve ener stadsmonographie Utrecht 1939. In het Streekarchief Hollands-Midden werden geraadpleegd:
Analyses op de Stadsreheningen 1438-1475 door S. van der MarkHoevers (1984-l 990;jaarverslagen van de Kamer van Koophandel; archief van de Goudse Middenstandsvereniging voor Handel en Industrie (1140 A 23); bouwtekeningenarchief en de percelenindexen van C.]. Matthijs. ln het archief der Hervormde gemeente Gouda werden geraadpleegd: de jaarrekeningen van de St.-Janskerk (1572-1800); de gralboeken (1539-1832); de
Memorie van Resohtlien aa11gaa1ule des. Janskerh binnen Got1cla enz. van Wouter Verblaauw (1776). Knipselcollectie van artikelen uit de Goudsche Courant van Theo de Jong; JE.]. Geselschap, 'Zo was het vroeger' (artikelen verschenen in de Goudsche Courant tussen 1954 en 1958); Theo de Jong, 'Goudse Snippers'. (rubriek in de Goudsche Courant van 18 november 2000 en 30 mei 1998); diverse artikelen uit de Goudsche Courant, Rijn & Gouwe, Goudse Post, Holland Silhouet en Het Goudsche Nieuws- en Advertentieblad.
SPONSORS Lijst van personen, instellingen en bedrijven die in 2002 financieel of materieel hebben bijgedragen aan de Stichting Open Monumentendag Gouda.
Alpha Makelaardij Bouwmij Woerden,
nieuwbouw, renovatie & restauratie,
Architectenburo Frank Goppel Architectenburo Hans Haverkamp Bontebal Bouw De Goudse NV, verzekeringen Ernst & Young Accountants Gemeente Gouda Gisterra Advies Goudsche Machine Fabriek BV Jos van Kersbergen, restauratiebedrijf Van Lierop & Zn BV, impregneerbedrijf Van Nieuwpoort Beheer BV Stichting 'Gouda, Hart van Holland' Woningstichting 'Het Volksbelang' Provincie Zuid-Holland
Gouda Woerden
Gouda Gouda Reeuwijk Gouda Gouda Gouda Gouda Waddinxveen Gouda Alphen a/d Rijn Gouda Gouda Gouda Den Haag
Enkele personen, instellingen en bedrijven die niet genoemd wensen te worden. Deze lijst is eind juli afgesloten. Eventuele sponsors die daarna nog hebben bijgedragen, konden helaas niet meer worden vermeld.