INTEGRALE TEKST bijgewerkt t/m wijziging 2012-I, gepubliceerd d.d. 29-06-2012
1)
HYGIËNEBESLUIT OPFOKBEDRIJVEN, FOKBEDRIJVEN EN VERMEERDERINGSBEDRIJVEN (PPE) 2011 Besluit van het Productschap Pluimvee en Eieren van 3 november 2011 tot uitwerking van de voorschriften inzake de bewaking en bestrijding van Salmonella in opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven (Hygiënebesluit opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven (PPE) 2011); Het bestuur van het Productschap Pluimvee en Eieren; Gelet op de artikelen 3, 4, 5, 15, 17, 18 en 19 van de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011; Besluit: Artikel 1 Dit besluit verstaat onder ondernemer een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een fokbedrijf, opfokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent en onder Salmonella Typhimurium mede monofasische Salmonella Typhimurium met de antigene formule 1,4,[5],12:i:-, en neemt voor het overige de begrippen als omschreven in artikel 1 van de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011 (hierna: de Verordening) over. Hygiënogram Artikel 2
2)
1.
Het hygiënogram als bedoeld in artikel 1, onderdeel 48., en artikel 3 van de Verordening wordt uitgevoerd door een HOSOWO-instantie overeenkomstig het Besluit erkenningsvoorwaarden en werkwijzen HOSOWO-instanties (PPE) 2011.
2.
Indien de uitslag van het hygiënogram als bedoeld in artikel 3 van de Verordening kleiner dan of gelijk aan 1,5 is, hoeft de ondernemer geen vervolgmaatregelen te nemen.
3.
Indien de uitslag van het hygiënogram als bedoeld in artikel 3 van de Verordening groter dan 1,5 maar kleiner dan 3,0 is, laat de ondernemer de stal reinigen en ontsmetten door een ontsmettingsbedrijf. Vervolgens mag de ondernemer een stalkoppel plaatsen. Na de eerstvolgende leegstandsperiode reinigt en ontsmet de ondernemer de stal en laat hij aansluitend opnieuw een hygiënogram in de stal uitvoeren. De ondernemer mag slechts een stalkoppel in de stal plaatsen indien de uitslag van dit hygiënogram kleiner dan of gelijk aan 1,5 is. Indien de uitslag van het hygiënogram groter dan 1,5 is, dan worden de reiniging en ontsmetting en de uitvoering van een hygiënogram net zo lang herhaald totdat de uitslag van het hygiënogram kleiner dan of gelijk aan 1,5 is.
1
2)
4.
Indien de uitslag van het hygiënogram als bedoeld in artikel 3 van de Verordening gelijk aan 3,0 is, laat de ondernemer de stal opnieuw reinigen en ontsmetten en laat hij aansluitend opnieuw een hygiënogram in de stal uitvoeren. De ondernemer mag slechts een stalkoppel in de stal plaatsen indien de uitslag van dit hygiënogram kleiner dan of gelijk aan 1,5 is. Indien de uitslag van het hygiënogram groter dan 1,5 is, dan worden de reiniging en ontsmetting en de uitvoering van een hygiënogram net zo lang herhaald totdat de uitslag van het hygiënogram kleiner dan of gelijk aan 1,5 is. Monsterneming in het kader van artikel 4 van de Verordening (reguliere monsterneming)
Artikel 3 2)
1.
De ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent neemt de monsters als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening bij de plaatsing van het stalkoppel opfokpluimvee op het opfokbedrijf, overeenkomstig Bijlage I, A. (inlegvellen), en laat de monsters als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening door GD nemen: a) vier weken na plaatsing van het stalkoppel opfokpluimvee op het opfokbedrijf, overeenkomstig Bijlage I, B. (mestmonsters) én b) maximaal veertien dagen voor overplaatsing van het stalkoppel opfokpluimvee, overeenkomstig Bijlage I, B. (mestmonsters).
2.
De ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent neemt de monsters als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening voor het eerst als het stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee een leeftijd van minimaal 22 weken en maximaal 24 weken heeft en neemt de monsters vervolgens ten minste één maal per drie weken, overeenkomstig Bijlage I, B. (mestmonsters). Detectie en serotypering in het kader van artikel 4 van de Verordening
Artikel 4 1.
De ondernemer zorgt ervoor dat de monsters als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Verordening binnen 24 uur na de monsterneming zijn verzonden naar een voor detectie van Salmonella erkend laboratorium.
2.
Indien het voor detectie van Salmonella erkende laboratorium Salmonella in een monster heeft gedetecteerd, dan zorgt de ondernemer ervoor dat dit monster onverwijld na de detectie wordt geserotypeerd door een voor serotypering erkend laboratorium.
2
Melding uitslagen detectie en serotypering opfokbedrijven in het kader van artikel 4 van de Verordening Artikel 5 1.
Indien uit de uitslag van de serotypering blijkt dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee in de pluimveevleessector Salmonella is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent ervoor dat dit uiterlijk binnen één werkdag nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan GD, aan de kuikenbroederij die het bemonsterde stalkoppel opfokpluimvee heeft geleverd en aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf dat het opfokpluimvee afkomstig van het bemonsterde stalkoppel afneemt, doch vóórdat het opfokpluimvee aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf geleverd wordt.
2.
Indien uit de uitslag van de detectie blijkt dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee in de pluimveevleessector geen Salmonella is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent ervoor dat dit binnen tien werkdagen nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan de kuikenbroederij die het bemonsterde stalkoppel opfokpluimvee heeft geleverd en aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf dat het opfokpluimvee afkomstig van het bemonsterde stalkoppel afneemt, doch vóórdat het opfokpluimvee aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf geleverd wordt.
3.
Indien uit de uitslag van de serotypering blijkt dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee in de legsector Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent ervoor dat dit uiterlijk binnen één werkdag nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan GD, aan de kuikenbroederij die het bemonsterde stalkoppel opfokpluimvee heeft geleverd en aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf dat het opfokpluimvee afkomstig van het bemonsterde stalkoppel afneemt, doch vóórdat het opfokpluimvee aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf geleverd wordt.
4.
Indien uit de uitslag van de detectie blijkt dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee in de legsector geen Salmonella is aangetoond of indien uit de uitslag van de serotypering blijkt dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee in de legsector een ander serotype Salmonella dan Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent ervoor dat dit binnen tien werkdagen nadat de negatieve uitslag van de detectie of de uitslag van de serotypering bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan de kuikenbroederij die het bemonsterde stalkoppel opfokpluimvee heeft geleverd en aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf dat het opfokpluimvee afkomstig van het bemonsterde stalkoppel afneemt, doch vóórdat het opfokpluimvee aan het fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf geleverd wordt.
3
5.
De in het eerste, tweede, derde en vierde lid bedoelde meldingen bevatten naast de uitslag van het serotype Salmonella of de negatieve uitslag van de detectie de volgende gegevens: KIP-nummer; Activiteit: opfokpluimvee, fokpluimvee, vermeerderingspluimvee; Geboortedatum stalkoppel; Stalnummer; Datum monsterneming; Type monster (inlegvellen, overschoentjes, mest); Type onderzoek; In geval van een negatieve uitslag: de uitslag van de detectie, inclusief de datum van de uitslag; In geval van een positieve uitslag: de uitslag van de serotypering, inclusief de datum van de uitslag.
Melding uitslagen detectie en serotypering fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven in het kader van artikel 4 van de Verordening Artikel 6 1.
Indien uit de uitslag van de serotypering blijkt dat in een monster van een stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de pluimveevleessector Salmonella is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent ervoor dat dit uiterlijk binnen één werkdag nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan GD, aan het opfokbedrijf dat het bemonsterde stalkoppel heeft geleverd en aan de kuikenbroederij die de broedeieren afkomstig van het bemonsterde stalkoppel afneemt.
2.
Indien uit de uitslag van de detectie blijkt dat in een monster van een stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de pluimveevleessector geen Salmonella is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent ervoor dat dit binnen tien werkdagen nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan het opfokbedrijf dat het bemonsterde stalkoppel heeft geleverd en aan de kuikenbroederij die de broedeieren afkomstig van het bemonsterde stalkoppel afneemt.
3.
Indien uit de uitslag van de serotypering blijkt dat in een monster van een stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de legsector Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent ervoor dat dit uiterlijk binnen één werkdag nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan GD, aan het bedrijf dat het bemonsterde stalkoppel heeft geleverd (opfokbedrijf) en aan de afnemer van de broedeieren afkomstig van het bemonsterde stalkoppel (kuikenbroederij).
4
4.
Indien uit de uitslag van de detectie blijkt dat in een monster van een stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de legsector geen Salmonella is aangetoond of indien uit de uitslag van de serotypering blijkt dat in een monster van een stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de legsector een ander serotype Salmonella dan Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow is aangetoond, dan zorgt de ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent ervoor dat dit binnen tien werkdagen nadat de negatieve uitslag van de detectie of de uitslag van de serotypering bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan de voorzitter, aan het bedrijf dat het bemonsterde stalkoppel heeft geleverd (opfokbedrijf) en aan de afnemer van de broedeieren afkomstig van het bemonsterde stalkoppel (kuikenbroederij).
5.
De in het eerste, tweede, derde en vierde lid bedoelde meldingen bevatten de volgende gegevens: KIP-nummer; Activiteit: opfokpluimvee, fokpluimvee, vermeerderingspluimvee; Geboortedatum stalkoppel; Stalnummer; Datum monsterneming; Type monster (inlegvellen, overschoentjes, mest); Type onderzoek; In geval van een negatieve uitslag: de uitslag van de detectie, inclusief de datum van de uitslag; In geval van een positieve uitslag: de uitslag van de serotypering, inclusief de datum van de uitslag. Monsterneming in het kader van artikel 15 van de Verordening (officiële monsterneming)
Artikel 7 1.
De voorzitter laat bij de ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent bij elk stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee tijdens een ronde twee maal monsters door GD nemen op twee willekeurige tijdstippen die in de tijd uit elkaar liggen. GD neemt deze monsters overeenkomstig Bijlage I, B. (mestmonsters).
2.
Het onderzoek naar Salmonella van de monsters als bedoeld in het eerste lid kan in de plaats treden van het onderzoek naar Salmonella van de monsters als bedoeld in artikel 3, tweede lid. Verificatieonderzoek
Artikel 8 1.
Indien in het kader van artikel 4 dan wel artikel 15 van de Verordening aan de voorzitter is gemeld dat Salmonella is aangetoond in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de pluimveevleessector, kan de voorzitter door GD een verificatieonderzoek laten uitvoeren bij het betreffende stalkoppel.
5
2.
Indien in het kader van artikel 4 dan wel artikel 15 van de Verordening aan de voorzitter is gemeld dat Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow is aangetoond in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de legsector, kan de voorzitter door GD een verificatieonderzoek laten uitvoeren bij het betreffende stalkoppel.
3.
Indien een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd bij een stalkoppel opfokpluimvee, mag de ondernemer dit stalkoppel niet overplaatsen totdat de voorzitter hiervoor toestemming geeft.
4.
Indien een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd bij een stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee, dan mag de ondernemer de broedeieren die geproduceerd zijn door het stalkoppel niet van het bedrijf afvoeren totdat de voorzitter hiervoor toestemming geeft.
5.
De ondernemer zorgt ervoor dat de uitslag van een verificatieonderzoek uiterlijk binnen één werkdag nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk is gemeld aan het bedrijf dat het bemonsterde stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee heeft geleverd (kuikenbroederij of opfokbedrijf) en aan de afnemer van het pluimvee of de broedeieren van het bemonsterde stalkoppel (fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf respectievelijk kuikenbroederij). Stalonderzoek
Artikel 9 1.
Het stalonderzoek als bedoeld in artikel 1 en artikel 5 van de Verordening wordt uitgevoerd door een HOSOWO-instantie overeenkomstig het Besluit erkenningsvoorwaarden en werkwijzen HOSOWO-instanties (PPE) 2011.
2.
De ondernemer mag pas een stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de stal plaatsen indien op grond van het stalonderzoek geen Salmonella meer in de stal is aangetoond. Bewaarplicht
Artikel 10 De ondernemer bewaart de uitslagen van het hygiënogram, de detectie, de serotypering, het verificatieonderzoek en het stalonderzoek gedurende ten minste twee jaren na ontvangst van deze uitslagen.
6
Slotbepaling Artikel 11 1.
Dit besluit kan worden aangehaald als: Hygiënebesluit opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven (PPE) 2011.
2.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.
Zoetermeer, 3 november 2011 B.J. Krouwel, voorzitter, ir. B.M. Dellaert, secretaris.
7
1)
TOELICHTING BIJ HET HYGIËNEBESLUIT OPFOKBEDRIJVEN, FOKBEDRIJVEN EN VERMEERDERINGSBEDRIJVEN (PPE) 2011 Onderhavig besluit betreft de uitwerking van de voorschriften zoals neergelegd in de Verordening hygiënemaatregelen en bestrijding zoönosen in pluimveebedrijven en kuikenbroederijen (PPE) 2011 (de Verordening), die zijn basis deels kent in Verordening (EG) Nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers en Verordening (EU) Nr. 200/2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen Salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus. Het betreft de voorschriften waaraan de ondernemer die een opfokbedrijf, fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf in de legsector en de pluimveevleessector uitoefent, moet voldoen in het kader van de bewaking en bestrijding van Salmonella. Allereerst zijn in dit besluit de normen vastgesteld waaraan het hygiënogram als bedoeld in artikel 3 van de Verordening moet voldoen, alsmede de vervolgmaatregelen die de ondernemer op basis van de uitslag van het hygiënogram dient te (laten) nemen. Verder zijn in dit besluit nadere regels vastgesteld ten aanzien van de wijze, het tijdstip en de frequentie van de monsterneming als bedoeld in de artikelen 4 (reguliere monsterneming) en 15 (officiële monsterneming) van de Verordening, alsmede ten aanzien van de detectie, de serotypering en het verificatieonderzoek als bedoeld in de Verordening. Indien uit de serotypering blijkt dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee in de pluimveevleessector Salmonella, ongeacht het serotype, is aangetoond dan zorgt de ondernemer ervoor dat dit binnen één werkdag nadat deze uitslag bij hem bekend is, schriftelijk (inclusief fax of e-mail) is gemeld aan de voorzitter, aan GD, aan het bedrijf dat het bemonsterde stalkoppel heeft geleverd (kuikenbroederij of opfokbedrijf) en aan de afnemer van het pluimvee of de broedeieren van het bemonsterde stalkoppel (fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf respectievelijk kuikenbroederij). Een negatieve uitslag van de detectie moet de ondernemer in de pluimveevleessector binnen tien werkdagen schriftelijk (inclusief fax of e-mail) melden. De ondernemer in de legsector dient alleen de serotypen Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis en Salmonella Virchow binnen één werkdag schriftelijk (inclusief fax of e-mail) te melden. Overige serotypen Salmonella of een negatieve uitslag dient de ondernemer in de legsector schriftelijk (inclusief fax of e-mail) binnen tien werkdagen te melden. De uitslag van het Salmonellaonderzoek van een opfokbedrijf dient in ieder geval te zijn doorgegeven aan het fok- of vermeerderingsbedrijf vóór plaatsing van het koppel opfokpluimvee op dat bedrijf. Indien het laboratorium de negatieve uitslag of, voor wat betreft de legsector, de uitslag van een ander serotype Salmonella dan Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow al binnen tien werkdagen aan het productschap heeft gemeld, dan hoeft de ondernemer deze uitslagen niet ook nog eens zelfstandig aan de voorzitter te melden.
8
Een besmetting met Salmonella stelt de voorzitter in de meeste gevallen vast op basis van het verificatieonderzoek dat wordt uitgevoerd door GD. In uitzonderingssituaties, bijvoorbeeld als er geen pluimvee meer in de stal aanwezig is, dan stelt de voorzitter de besmetting vast op basis van de uitslag van de serotypering. Indien een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd bij een stalkoppel opfokpluimvee, mag de ondernemer dit stalkoppel niet overplaatsen totdat de voorzitter hiervoor toestemming geeft. Indien een verificatieonderzoek wordt uitgevoerd bij een stalkoppel fokpluimvee of vermeerderingspluimvee, dan mag de ondernemer de broedeieren die geproduceerd zijn door het stalkoppel niet van het bedrijf afvoeren totdat de voorzitter hiervoor toestemming geeft. Indien de voorzitter een besmetting met Salmonella heeft vastgesteld bij een stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee, dan is de ondernemer verplicht om de maatregelen als bedoeld in artikel 5 van de Verordening uit te voeren dan wel te laten uitvoeren (reinigen en ontsmetten, stalonderzoek, ruiming, verwerking of vernietiging van broedeieren en traceringsonderzoek). Een deel van deze maatregelen is nader beschreven in de artikelen 9 en 10 van dit besluit. De maatregelen hebben tot doel de aanwezige Salmonella uit te schakelen en te voorkomen dat de besmetting zich uitbreidt naar andere stalkoppels. Één van deze maatregelen is het laten uitvoeren van een stalonderzoek. In artikel 9 van dit besluit is beschreven dat het stalonderzoek wordt uitgevoerd door een HOSOWO-instantie overeenkomstig het Besluit erkenningsvoorwaarden en werkwijzen HOSOWOinstanties (PPE) 2011. Zoetermeer, 3 november 2011 B.J. Krouwel, voorzitter, ir. B.M. Dellaert, secretaris. 2)
TOELICHTING BIJ HET BESLUIT TOT WIJZIGING VAN HET HYGIËNEBESLUIT OPFOKBEDRIJVEN, FOKBEDRIJVEN EN VERMEERDERINGSBEDRIJVEN (PPE) 2011 (2012-I) Onderdeel A Vanwege een verandering in de wijze waarop een erkende HOSOWO-instantie de waarde van de hygiënogrammen (de uitslag) bepaalt, is wijziging van de te ondernemen acties bij een bepaalde score noodzakelijk. Artikel 2, derde en vierde lid, voorziet in deze wijziging. Onderdeel B en C De monsters van inlegvellen bij aankomst van het opfokpluimvee op het opfokbedrijf mogen door de ondernemer zelf worden genomen in plaats van door GD. De ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent is dan ook niet meer verplicht om de monsters van inlegvellen door GD te laten nemen. Artikel 3, eerste lid, is dienovereenkomstig aangepast. 9
Bijlage I Onderzoek naar Salmonella opfokbedrijven, fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven 1)
2)
De ondernemer die een opfokbedrijf, fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent dient de op het bedrijf aanwezige stalkoppels te laten onderzoeken op de aanwezigheid van Salmonella. De ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent neemt de monsters zelf of geeft aan een derde opdracht tot het nemen van deze monsters (reguliere monsterneming in het kader van artikel 4 van de Verordening). De ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent neemt de monsters met inlegvellen zelf of geeft een derde daartoe opdracht, en hij laat de mestmonsters door GD nemen (reguliere monsterneming in het kader van artikel 4 van de Verordening). Daarnaast laat de voorzitter op de fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven monsters nemen (officiële monsterneming in het kader van artikel 15 van de Verordening). In deze bijlage worden deze vormen van monsterneming nader beschreven. Ondernemers die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefenen moeten de monsterneming uitvoeren overeenkomstig het bemonsteringsprotocol genoemd in Verordening (EU) Nr. 200/2010 van de Commissie. Bijlage I is dan ook in overeenstemming met dit bemonsteringsprotocol. A. Werkvoorschrift voor het nemen van monsters met inlegvellen
2)
Doel Dit werkvoorschrift beschrijft de monsterneming van inlegvellen, zoals voorgeschreven in het kader van het onderzoek naar Salmonella bij plaatsing van het stalkoppel opfokpluimvee op een opfokbedrijf. De ondernemer neemt de monsters bij de plaatsing van het stalkoppel opfokpluimvee op het opfokbedrijf, of hij geeft opdracht tot het nemen van deze monsters. Benodigdheden 1) Steriele goed afsluitbare plastic zakken of potten; 2) Etiketten; 3) Steriele plastic handschoenen; 4) Inzendformulier. Werkwijze Aantal en locatie van de te nemen monsters 1) Er dient bij elke levering een monster van 40 inlegvellen per vrachtauto en per aanhangwagen te worden genomen. Indien er minder dan 40 inlegvellen voorhanden zijn dienen 40 stukjes van de aanwezige inlegvellen genomen te worden. Indien er minder dan 10 inlegvellen aanwezig zijn dienen er minimaal 4 hele inlegvellen voor onderzoek ingestuurd te worden of wat er voorhanden is. 2) De monsters moeten duidelijk met mest besmeurde (delen van) inlegvellen zijn en zoveel mogelijk (van) de inlegvellen uit de onderste kratten, containers dan wel dozen zijn. 3) De monsters dienen evenredig verspreid over de geleverde kuikens verzameld te worden. Uitvoering 1) Scheur, indien er voldoende inlegvellen voorhanden zijn, met behulp van steriele plastic handschoenen een duidelijk zichtbaar besmeurd deel (ca. 5 bij 5 cm) van een inlegvel af. Indien er onvoldoende inlegvellen voorhanden zijn dient een heel inlegvel genomen te worden. 10
2) Doe dit in een plastic pot of zak. 3) Doe dit op zodanige wijze dat de monsters niet met iets anders in aanraking komen, om eventuele besmetting van/vanuit de omgeving te voorkomen. 4) Verzamel op deze wijze per vrachtauto en per aanhangwagen 1 pot of zak met alle stukjes inlegvellen. 5) Sluit iedere pot of zak direct na het vullen zorgvuldig. 6) Voorzie elke pot of zak van een etiket met de volgende gegevens: a) monsterdatum, b) KIP-nummer, c) type bedrijf, en d) stalnummer(s). B. Werkvoorschrift voor het nemen van mestmonsters Doel Dit werkvoorschrift beschrijft de monsterneming van mest, zoals voorgeschreven in het kader van het onderzoek naar Salmonella bij koppels opfokpluimvee, fokpluimvee en vermeerderingspluimvee. De ondernemer die een fokbedrijf of vermeerderingsbedrijf uitoefent neemt de monsters zelf of geeft opdracht tot het nemen van de monsters. De ondernemer die een opfokbedrijf uitoefent laat de monsters door GD nemen. In het geval van fokpluimvee en vermeerderingspluimvee worden de monsters in het kader van het onderzoek naar Salmonella op initiatief van de voorzitter (ook wel het officiële onderzoek genoemd), genomen door GD. De mestmonsters moeten worden genomen volgens methode 1 of methode 2.
Methode 1: Monsterneming met wattenstaafjes (mestmonsters of cloacaswabs) Benodigdheden 1) Wattenstaafjes/swabs (steriel), 2) Steriele plastic potten zonder binnendeksel of plastic zakken, 3) Etiketten, 4) Inzendformulier. Werkwijze Aantal, soort en locatie te nemen mestmonsters 1) Er dient het volgende aantal monsters per stal te worden genomen met behulp van wattenstaafjes: Opfokbedrijven op 4 weken leeftijd: 6 maal 25 monsters, Opfokbedrijven maximaal 14 dagen voor overplaatsing: 6 maal 25 monsters, Fokbedrijven en vermeerderingsbedrijven: 2 maal 150 monsters. Bij voorkeur moeten dit verse blindedarm-mestmonsters zijn (dat is bruine, glimmende mest). Indien deze niet of onvoldoende aanwezig zijn moet dit aangevuld worden door cloaca-monsters. 2) De monsters dienen evenredig verspreid over de stal verzameld te worden. Uitvoering 1) Was voor de monsterneming altijd uw handen. 2) Neem met behulp van een wattenstaafje het blindedarm-mestmonster of cloacamonster (daarbij dient het wattenstaafje duidelijk zichtbaar besmeurd te worden). 3) Zet het wattenstaafje in een plastic pot bij elkaar. 11
4) Breek het met de handen aangeraakte eind van het staafje af zonder het deel in de pot aan te raken. Verzamel op deze wijze 2 potten à 150 monsters, dan wel 6 potten à 25 monsters. Wanneer gebruik wordt gemaakt van individueel in buisjes verpakte swabs, worden deze gewoon teruggeplaatst in de buisjes. Deze dienen in het laboratorium tot twee respectievelijk 6 monsters te worden verwerkt. 5) Sluit iedere pot direct na het vullen zorgvuldig. 6) Voorzie de pot van een etiket met de volgende gegevens: a) monsterdatum, b) stalnummer, c) type bedrijf en d) KIP-nummer.
Methode 2: Monsterneming met overschoentjes Benodigdheden 1) Overschoentjes die voldoende absorberend zijn om vocht op te nemen (steriel), 2) Vloeistof (bijvoorbeeld 0,8% keukenzout +0,1% pepton in steriel gedeïoniseerd water, of steriel water), 3) Steriele plastic zakken, 4) Etiketten, 5) Inzendformulier. Werkwijze Aantal, soort en locatie te nemen mestmonsters 1) Er dient per stal vijf maal bemonsterd te worden met een apart paar overschoentjes. 2) Het monster moet evenredig verspreid over de stal verzameld te worden. Uitvoering 1) Was voor de monsterneming altijd uw handen. 2) Bevochtig het oppervlak van de overschoentjes met de vloeistof. 3) Trek in de stal over het staleigen schoeisel een paar overschoentjes aan. 4) Loop een volledige ronde door de stal. 5) Doe de overschoentjes bij het verlaten van de stal in een steriele plastic pot of zak. 6) Per stal dienen vijf paar overschoentjes te worden ingestuurd. 7) Per stal mogen de overschoentjes worden gepoold tot twee monsters. De overschoentjes dienen dus in (ten minste) twee zakken of potten naar het laboratorium te worden verzonden. 8) Sluit iedere pot of zak direct na het vullen zorgvuldig. 9) Voorzie de pot of zak van een etiket met de volgende gegevens: a) monsterdatum, b) stalnummer, c) type bedrijf en d) KIP-nummer.
12
C. Verzending monsters Bij de verzending van de monsters houdt de ondernemer zich aan het volgende: 1) De monsters worden binnen 24 uur nadat zij zijn genomen, verzonden naar een door de voorzitter van het productschap voor detectie erkend laboratorium. 2) De monsters moeten zodanig zijn verpakt dat onderweg geen lekkage kan optreden en zodanig zijn geadresseerd dat voor de transporteur en het ontvangend laboratorium geen verwarring ontstaat. D. Inzendformulier Elke inzending van monsters - zowel de monsters genomen door of in opdracht van de ondernemer als de monsters genomen op initiatief van de voorzitter - naar het voor detectie erkende laboratorium moet vergezeld gaan van een inzendformulier met ten minste de volgende gegevens: 1) Afzender (n.a.w. + KIP-nummer); 2) Activiteit: opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee; 3) Stalnummer (indien meerdere monsters in één zending ook duidelijk op monster aangeven wat het stalnummer is); 4) Koppelnummer (niet verplicht); 5) Geboortedatum stalkoppel; 6) Type monster (inlegvellen, overschoentjes, mest); 7) Type onderzoek: regulier of officieel + Salmonella; 8) Monsternemer: pluimveehouder / GD/ overig; 9) Datum monsterneming. Indien deze gegevens geheel of gedeeltelijk op een andere manier al bij het laboratorium bekend zijn, dan hoeven deze niet opnieuw te worden doorgegeven. E. Laboratorium Monsters dienen te worden gedetecteerd door een voor detectie erkend laboratorium, en in geval van de aanwezigheid van Salmonella, te worden geserotypeerd op alle typen Salmonella door een voor serotypering erkend laboratorium. De ondernemer zorgt ervoor dat het monster onverwijld na de detectie wordt geserotypeerd. Als het voor detectie erkende laboratorium niet tevens is erkend voor serotypering of als het het serotype Salmonella niet kan bepalen, dan zal dit laboratorium het monster verzenden naar een voor serotypering erkend laboratorium, zonder actieve tussenkomst van de ondernemer. De ondernemer dient daarom het voor detectie erkende laboratorium duidelijk opdracht te geven dat indien de detectie van een monster Salmonella aantoont, dit monster onverwijld wordt geserotypeerd. Na ontvangst van de uitslag van het laboratorium meldt de ondernemer deze uitslag aan de voorzitter. Voor ondernemers in de legsector dient deze melding binnen 24 uur te gebeuren indien het Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow betreft. Overige serotypen Salmonella dient de ondernemer in de legsector binnen tien werkdagen aan de voorzitter te melden. De ondernemer in de pluimveevleessector dient elk serotype Salmonella binnen 24 uur aan de voorzitter te melden. Een negatieve uitslag dient de ondernemer in de pluimveevleessector, net als de ondernemer in de legsector, binnen tien werkdagen aan de voorzitter te melden.
13
F. Verificatieonderzoek Nadat de ondernemer aan de voorzitter en aan GD heeft gemeld dat uit de uitslag van de serotypering is gebleken dat in een monster van een stalkoppel opfokpluimvee, fokpluimvee of vermeerderingspluimvee Salmonella (voor de legsector Salmonella Enteritidis, Salmonella Typhimurium, Salmonella Hadar, Salmonella Infantis of Salmonella Virchow) is aangetoond, kan de voorzitter door GD een verificatieonderzoek laten uitvoeren bij het bemonsterde stalkoppel. Een verificatieonderzoek wordt vrijwel altijd uitgevoerd. In uitzonderingssituaties (bijvoorbeeld als er geen pluimvee meer in de stal aanwezig is) kan de voorzitter een besmetting met Salmonella vaststellen op grond van de uitslag van de serotypering. Indien de voorzitter besluit tot een verificatieonderzoek, dan voert GD dit vervolgens zo spoedig mogelijk uit. Per stalkoppel worden zes gepoolde mestmonsters van ieder ten minste 50 cloacaswabs genomen. Wanneer het stalkoppel is gevaccineerd tegen Salmonella, worden negen gepoolde mestmonsters van ieder 50 cloacaswabs genomen. Tevens worden per stalkoppel nog a-select vijf dieren meegenomen naar het laboratorium. Deze worden door GD onderzocht op de aanwezigheid van anti-microbiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect. Als in de mestmonsters geen Salmonella wordt aangetoond, maar het onderzoek toont wel de aanwezigheid van anti-microbiële stoffen of een bacteriegroeiremmend effect aan, dan wordt het stalkoppel, conform Verordening (EU) Nr. 200/2010, alsnog door de voorzitter besmet verklaard.
14
VOETNOTEN 1)
Basistekst
d.d. 03-11-2011,
Vb. Bo. nr. 91
d.d. 16-12-2011
(PPE 39);
2)
Wijziging 2012-I
d.d. 14-06-2012,
Vb. Bo. nr. 28
d.d. 29-06-2012
(PPE 24).
15