NASLAGWERK JEUGD 2010 t / m 2013
Colofon NASLAGWERK JEUGD 2010 t / m 2013 Uitgave Gemeente Brielle/ Sector Samenleving / Afdeling Beleid Postbus 101 3230 ACBrielle
Telefoon: 0181-471111 E-mail:
[email protected] www.brielle.nl
Tekst Mw. mr. Annelies Hoogenes Brielle,januari 2010
Wilbert Borgonj
en
W^^é
DEEL 1 JEUGDBELEID Beginpagina
3 3 3 4
1.6
Aanleiding Ontwikkelingen (in Br/elle) Jeugdbeleid is integraal Jeugdbeleidisintersectoraal beleid Inzichten en acties die noodzakelijk zijn voor het ontwikkelen vanjeugdbeleid Leeswijzer
2.1 2.2
Doel en doelgroep Uitgangspunten
7 10
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
Ministeries Provincie Zuid-Holland Stadsregio Rotterdam Onderzoeken Inhoudelijke aspecten perthema 3.5.1 Gezondheid 3.5.2 Opvoedingenopvang 3.5.3 Onderwijs,educatie en werk 3.5.4 Vrije tijd 3.5.5 Veiligheid 3.5.6 Wonen
13 16 17 19 26 26 32 34 39 44 47
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Algemeen Gezondheid Opvoedingenopvang Onderwijs, educatieenwerk Vrije tijd Veiligheid Wonen
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
4 5
49 50 55 60 70 75 79
Beginpagina
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Jeugdparticipatie, wat isdat? Belang voor dejeugd enbelang voor de overheid Checklistjongerenparticipatie Ouderparticipatie Jeugdparticipatie in de gemeente Brielle
6.1 6.2 6.3 6.4 6.5
Het begrip regie Typen regie Voorwaarden gemeenten Netwerken en ketens Huidige situatie indegemeente Brielle
82 83 84 86 86
91 91 93 95 95
DEEL2 WATWILLEN WEBEREIKEN ENHOE GAAN WE DATDOEN? 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Inleiding Gezondheid Opvoeding en opvang Onderwijs, educatie en werk Vrije tijd Veiligheid Wonen Jeugdparticipatie Overige Financien
107 107 109 111 112 113 114 114 115 116
BIJLAGEN Ge i
Actiepuntenoverzicht
119
Q6 i l
Tijdslijn
135
06 l i j
Afkortingenlijst
137
Literatuuropgave
139
DEEL 1
JEUGDBELEID
1.1
AANLEIDING
In januari 2009 is hptgepubliceerd HetrtJ ° n d e r 2 0 e l < s r a PPort •Jeugdbeleid' „ „ „ „ „ Van h e t in de s t „ „ f onderzoek naar.» ! f ^nkamercommissie
e
^ ^ • * — ™ ^ :
, : r : r n d r e,din Ken
;
~
-
heeft S" P ° ° jeucdno / n " ^ ° n 9 ~
^
°P net gebied van het
~
ndereteu
Vei
9he d
"'ng (Wmo) T n d e J ' '"' '' ° ^ngedronoen n"T^5^
- b e,ei d P SCh 0 en d e Wet
is
° ' "ovember 2007 0ntW,kke " ^ van een integrale
de Arbeid
Van
^^e Pr:r'ÏÏ'eid-Wj" ^ « C ^ T , ; n , Wde^kte''nflV-n 2,nenhrt
^dpa«ebe»e«dvorTn2oUdengeVe^ ^ ^ CentrUm V°0r et jeugdbeleid is n u QeVR, . e e n bun gericht op jeuad F deling van nota'c JeU9d E e n maken. " " ' " * * « * jeugdnota moetTet a h T ™ ^ " e n a *"iteiten Üa b e s t a ' ande beleid overzichtelijk H
a ü t N
(IN BRIELLE)
In 2009 is er veel geb
1 Hetcentram
ZZSlï,r^^^^^T y
™ ~«
rondheid zijn gereed.
IVa
de zomer van 2009 y naslagwerk Hof w ,
We be
9onnen met h»f-
actiepunten On n ° " t w " * * ° e n op „ e t
gebled
'" ' M a ' t
bre
"9en van landelijke,
—leid, 1 ^ - *"* *— --«elS ^ "
e
- *
9 « « r t w ^ t ^ f " T J e u s d b e " ! ' « houdt enerzijds in d >
—„te, „t: 3*:'*hr*-*^Ttojzzrr'be,eid Jeu9d:
uitgevoerd nn-h - , ^
10nd
ër^7^T
^
«
—
"et beleid dat a„e P
sa
Uln^
a
^
,
f
o
™enwerking tussen ~ *
°
~ « nCtienebben
-
^ia sportverenigingen bedoeld.
Een duidelijke structuur en taakverdeling waar alle partijen zich in kunnen vinden is van groot belang. Wij nemen hier als gemeente het initiatief. 1.4
JEUGDBELEID I S INTERSECTORAAL BELEID
Jeugdbeleid beslaat vele terreinen en is dan ook intersectoraal beleid. Intersectoraal jeugdbeleid houdt in dat er samenwerking en afstemming plaatsvindt tussen betrokken sectoren binnen de gemeentelijke organisatie. Van alle zaken binnen de gemeentelijke organisatie die met jeugd te maken hebben, zowel op ambtelijk als op politiek niveau, is de coördinatie een punt dat extra aandacht verdient. De gemeente Brielle kent twee sectoren: de sector samenleving en de sector grondgebied. Beide sectoren hebben met jeugdbeleid te maken, al zal dat voor de afdeling grondgebied slechts zijdelings zijn. Naast deze twee sectoren, is er de stafafdeling bestuurlijke zaken en middelen. Hieronder valt het thema veiligheid. Hierdoor heeft ook deze afdeling met jeugd te maken. 1.5
INZICHTEN
EN
ACTIES
DIE
NOODZAKELIJK
ZIJN
VOOR
HET
ONTWIKKELEN VAN JEUGDBELEID Het ontwikkelen van lokaal jeugdbeleid vereist inzichten en acties op uiteenlopende niveau ' s , zoals: 1. Het naslagwerk dient als grondslag voor het reserveren van middelen en het maken van beleidskeuzes. 2. We moeten ons voorzien van relevante en enigszins representatieve informatie met betrekking tot de leefsituatie en de behoeften van jeugdigen (en soms van hun ouders 3 ). 3. Wij moeten een regierol uitoefenen ten aanzien van betrokken organisaties. 4. We willen bevorderen dat het aanbod van afzonderlijke organisaties effectief op elkaar aansluit. 5. We willen weten wat het dekkingsgebied is van de bestaande zorg- en dienstverlening voor jeugdigen en ouders in de gemeente. 6. We willen bewerkstelligen dat de lokale voorzieningen aansluiten op de actuele behoeften van jeugdigen en ouders en zullen ons daarvoor verantwoordelijk voelen. 7. Wij willen de lokale organisaties betrekken bij de coördinatie en de uitvoering van haar jeugdbeleid. 8. Wij zijn soms genoodzaakt andere gemeenten in onze omgeving te interesseren voor gezamenlijke initiatieven. 9. Wij krijgen te maken met de aansluiting van ons lokaal jeugdbeleid op stadsregionaal jeugd(zorg)beleid. 10. Wij willen jeugdigen (en hun ouders) zelf mobiliseren.
1
Metouders worden zowelouders als verzorgers bedoeld. In dit naslagwerk wordt gesproken over ouders.
1.6
LEESWIJZER
Dit naslagwerk bestaat uit twee delen, die elk weer bestaan uit een aantal hoofdstukken. Deel 1 gaat over het 'nu'. In hoofdstuk 2 beschrijven we het doel van het jeugdbeleid en geven we een beeld van de doelgroep. Daarnaast wordt een aantal uitgangspunten voor dit naslagwerk genoemd. In hoofdstuk 3 worden de landelijke ontwikkelingen weergegeven en wordt ingegaan op een aantal relevante onderzoeken waarvan de resultaten recent gepubliceerd zijn. Een schets van de lokale situatie vindt u terug in hoofdstuk 4. Aangezien het betrekken van jongeren één van de uitgangspunten moet zijn van het jeugdbeleid, besteden we in hoofdstuk 5 aandacht aan het onderwerp jeugdparticipatie. Als gemeente zijn we regisseur van het lokale jeugdbeleid; in hoofdstuk 6 gaan we daarom in op het begrip regie en de situatie in Brielle op dit gebied. Deel 2 gaat over de 'toekomst': wat willen we bereiken en hoe gaan we dat doen?. Elk thema heeft een eigen hoofdstuk waarin wordt aangeven wat we willen bereiken en vervolgens hoe we dat gaan doen: welke actiepunten we daarvoor gaan inzetten / uitvoeren. De volgende thema's komen aan de orde: gezondheid (hoofdstuk 2 ) , opvoeding en opvang (hoofdstuk 3 ) , onderwijs, educatie en werk (hoofdstuk 4 ) , vrije tijd (hoofdstuk 5), veiligheid (hoofdstuk 6 ) , wonen (hoofdstuk 7), jeugdparticipatie (hoofdstuk 8) en overigen (hoofdstuk 9). In de bijlage vindt u alle acties op een rij (bijlage I ) , een afkortingenlijst (bijlage I I ) , een tijdslijn met daarin het 'aanbod' (bijlage I I I ) en een literatuuropgave (bijlage IV).
Het hier genoemde doel staat niet op zichzelf; veel gemeenten zijn de gemeente Brie/Ie al voor gegaan met het omschrijven van een soortgelijk doel. In dit hoofdstuk beschrijven we het doel en de doelgroep (2.1) en noemen we de uitgangspunten (2.2). 2.1
DOEL EN DOELGROEP
DOEL Het doel van het jeugdbeleid is de jeugdigen te ondersteunen in hun groei naar volwassenheid en hun participatie in de samenleving te bevorderen. Belangrijk bij het jeugdbeleid is de aandacht voor preventie: zoveel mogelijk voorkomen dat bij de jeugd situaties ontstaan die een belemmering vormen voor lichamelijke en geestelijke groei en hun maatschappelijke participatie. DOELGROEP Normaal gesproken begint het gemeentelijk jeugdbeleid bij de geboorte van een kind (0 jaar). Wij richten onze aandacht echter ook op de periode van de zwangerschap (-9 maanden - 0 jaar). Dit is mede ingegeven door het feit dat de AWBZ middelen voor prenatale voorlichting per 1 januari 2009 zijn overgeheveld naar de (gemeentelijke) Brede Doeluitkering CJG (Bdu-CJG). Daarnaast zijn ouders tijdens deze periode goed ontvankelijk voor informatie en wordt de eerste relatie met zorgverleners in de preventieve sfeer aangegaan (verloskundigen of gynaecoloog). De doelgroep betreft dus allejeugdigen (en hun ouders) van -9 maanden t o t 23 jaar. Hieronder wordt wat dieper ingegaan op de verschillende (leeftijds)fasen. Zwangerschap Zwangerschap is een periode van grote lichamelijke en emotionele veranderingen. Elke vrouw ervaart deze anders. Sommigen voelen zich negen maanden lang beter dan ooit. Anderen hebben klachten. De ene vrouw kan haar werk voortzetten tot vier of zes weken voor de uitgerekende datum, de andere zal al eerder haar werkzaamheden moeten aanpassen in verband met klachten. Ook in emotioneel opzicht verandert er veel. Voor de meeste vrouwen en hun partners is een zwangerschap een blijde gebeurtenis. Soms zijn er ook zorgen over de relatie, werk, geld, het verloop van de zwangerschap of andere zaken. Met de verloskundige (of in sommige gevallen de gynaecoloog) kunnen deze vragen besproken worden. Kraamperiode
' "~*"~
De verloskundige heeft de medische verantwoordelijkheid over de kraamperiode. Tijdens de eerste week komt regelmatig een verloskundige langs bij de ouders. Een kraamverzorgende assisteert de verloskundige tijdens de bevalling en biedt zorg voor moeder en kind in de eerste week na de bevalling.
Zij leert hoe de ouders het kind kunnen verzorgen, zij voert de medische controles bij zowel de moeder als het kind uit en ondersteunt het gezin in de huishouding. Een kraamverzorgende is in dienst bij een kraamzorgorganisatie, maar werkt onder supervisie van de verloskundige. Bij problemen zal zij contact opnemen met de verloskundige. 0-12 jaar (voorschoolse en basisschoolperiode) r-
_,
Het belang van het kind in deze leeftijdsfase betreft W.-&&J i
lichamelijke, psychische en cognitieve groei en een voorspoedige start van de schoolloopbaan. In de eerste >*& levensjaren ligt het accent onder meer op fysieke groei,
>.'.•-•"JSS hechting en taalontwikkeling. In de basisschoolleeftijd krijgt ^A%.'.1-1'-IJ ook de sociale ontwikkeling meer accent. Preventieve zorg en ondersteuning zijn gericht op kinderen en hun ouders en betreffen onder meer screening en vaccinatie, opvoedingsadviezen en opvoedingsondersteuning, voor- en vroegschoolse educatie en bestrijding van onderwijsachterstanden in de midden- en bovenbouw. Gemeenten hebben in dat verband onder meer te maken met de jeugdgezondheidszorg (verder te noemen JGZ), het (school)maatschappelijk werk, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, basisonderwijs en speciaal basisonderwijs, buitenschoolse opvang, bureau jeugdzorg en de Regionale Expertise Centra (REC's)4. De samenwerking tussen de betrokken organisaties heeft een lokaal en vaak ook wijkgebonden karakter. 12-16/18 jaar (voortgezet onderwijs) Voor jongeren in het voortgezet (speciaal) onderwijs speelt de sociale ontwikkeling (naast de fysieke en cognitieve ontwikkeling) een steeds grotere rol. Er is aandacht voor gedragsaspecten, schoolbeleving en vrijetijdsbesteding. Preventieve zorg en ondersteuning zijn, meer dan in de voorgaande periode, gericht op de jongere zelf en minder op het gezin. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de aanpak van schoolverzuim, gezondheidsproblemen en/of faalangsttrainingen. Gemeenten hebben in deze periode te maken met scholen en besturen van voortgezet (speciaal) onderwijs, met reboundvoorzieningen voor leerlingen met gedragsmoeilijkheden, JGZ, maatschappelijk werk, jongerenwerk en politie. De samenwerking tussen de betrokken partijen is lokaal en soms ook regionaal georganiseerd. 16/18+ (adolescenten) Voor de deelnemers in het middelbaar beroepsonderwijs (MBO) ligt het accent op het behalen van een startkwalificatie, het verwerven van een plek op de arbeidsmarkt en een maatschappelijke positie. Zorg en ondersteuning zijn grotendeels rechtstreeks op de jongere zelf gericht, het gezin staat op de achtergrond.
4
EenRECadviseert ouders als zij hun kind met eenbeperking naar het reguliere onderwijs willen latengaan. De10soorten scholen voor speciaal onderwijs zijnverdeeld invier clusters. Ondercluster 2vallenscholen voor dove enslechthorende kinderen en kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden, mogelijkerwijs in combinatie met eenandere handicap. Onder cluster 3vallen descholen voor leerlingen met verstandelijke (ZML) en/of lichamelijke beperkingen (LG/MG), leerlingen dielangdurig ziek zijn (LZ) en leerlingen metepilepsie. Onder cluster 4vallen descholen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen, langdurig psychisch zieken en onderwijs aan kinderen in scholen die verbonden zijn aan pedologische instituten.
Het gaat dan bijvoorbeeld om trainingen sociale vaardigheden (o.a. faalangst, assertiviteit) en hulpverlening aan deelnemers met meervoudige psychosociale problemen, waaronder verslavingszorg, schuldhulpverlening en dergelijke. Gemeenten hebben in dit speelveld onder andere te maken met Regionale Opleidingen Centra (ROC) en AOC's5, de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie
(RMC)/leerplicht,
maatschappelijk werk, GGD, GGZ, bureau jeugdzorg en politie. Ouders In de eerste drie levensjaren wordt de basis gelegd voor de verdere emotionele en sociale ontwikkeling van elk mens. Sterk beïnvloed door de gezinssituatie wordt voor veel psychosociale en pedagogische problemen de kiem al in de babytijd gelegd en soms zelfs nog eerder, al tijdens de zwangerschap. Ouders worden geacht op een vanzelfsprekende, intuïtieve en passende manier hun kinderen groot te brengen. Meestal gaat die opvoeding min of meer vanzelf goed. Dit is echter niet vanzelfsprekend; de opgaven die het opvoeden aan ouders stelt, zijn namelijk niet eenvoudig. De hulp die ouders om zich heen kunnen vinden, is niet meer vanzelfsprekend voorhanden. De voorbereiding op het ouderschap is vaak een zaak van ouders zelf. Een 'puppycursus' is er vreemd genoeg wel voor eigenaren van jonge honden, maar vaak niet voor ouders die hun eerste kindje verwachten. Een competente ouder Een kind krijgen en zelf vader of moeder worden, betekend een nieuwe opgave voor ouders. Een nieuwe situatie die hoopvolle verwachtingen oplevert over de eigen rol als opvoeder en het vaste voornemen om er het beste van te maken. In deze fase van hun leven staan de meeste ouders open voor (nieuwe) informatie, het leren van andere vaardigheden en kan het beeld dat ze van zichzelf hebben veranderen. Positieve ervaringen leiden er toe dat ouders zich competent voelen, waardoor hun zelfvertrouwen en veerkracht toenemen. De meeste ouders groeien vanzelf in hun opvoedingsrol en bijbehorende taken en slagen erin een competente opvoeder te zijn. Soms loopt de aanpassing aan nieuwe situaties minder soepel en hebben ouders er moeite mee dejuiste aanpak te vinden in de omgang met hun kind. Onzekerheid bij ouders van eerste kinderen komt vaker voor dan bij ouders die al kinderen hebben. Al zijn dit soort opvoedingsmoeilijkheden veelal van voorbijgaande aard, ze roepen (op het moment zelf) wel de nodige spanning op. Aangrijpingspunten
voor
opvoedingsondersteuning
Een belangrijk aangrijpingspunt voor opvoedingsondersteuning is om ouders te ondersteunen bij de nieuwe en specifieke opvoedingsopgaven. Informatie over de ontwikkeling van kinderen kan daaraan een bijdrage leveren. Het geeft inzicht in de achtergronden van bepaald gedrag of van een fase van het kind en dit kan ouders helpen om te leren er beter mee om te gaan.
5
AOC'sverzorgen groenonderwijs opVMBO-en MBO-niveauen volwasseneneducatie.
De opvoedingscompetentie van ouders wordt mede beïnvloed door externe factoren. Als er financiële
problemen
spelen of
relatieproblematiek,
kunnen
gewone
faseproblemen van kinderen toch veel spanning opleveren. De verzorging van een baby goed combineren met werk is ook een bekende bron van stress bij veel jonge ouders. Onzekerheid en twijfel kunnen voortkomen uit een moeilijke jeugd van de ouders zelf. Hierbij is belangrijk of ouders hun vroegere ervaringen hebben verwerkt. Van belang is ook of ouders steun vinden bij een partner, een sociaal netwerk van familie of vrienden of bij professionele ondersteuners. Zulke ervaringen maken het mogelijk de negatieve spiraal te doorbreken. Wanneer professionele steun gezocht wordt, gelden de voorwaarden dat die ondersteuning dicht bij huis beschikbaar is, kwalitatief goed is en aansluit bij behoeften van ouders. 2.2
UITGANGSPUNTEN
Voor dit naslagwerk gelden de volgende uitgangspunten: a. De jeugd (en hun ouders) vormt (vormen) het uitgangspunt en dus niet de organisaties en de voorzieningen. Dit betekent dat organisaties en de gemeente uit moeten gaan van de vraag. De uitvoerende organisaties en de gemeente dienen zich open op te stellen voor signalen vanuit de jeugd (en hun ouders). b. Jeugdparticipatie is één van de belangrijkste uitgangspunten bij het jeugdbeleid. Zowel bij de beleidsvorming als bij de uitvoering van het beleid moet worden gestreefd naar een zo groot mogelijke participatie van de jeugdigen zelf (en van hun ouders). Eigen kracht en verantwoordelijkheid van jeugdigen vormen vertrekpunt en doel van het jeugdbeleid. c. Wij vervullen bij de uitwerking van het jeugdbeleid een regierol. d. Binnen
het jeugdbeleid
worden
zeven
themavelden
onderscheiden.
De
themavelden zijn: 1. gezondheid 2. opvoeding en opvang 3. onderwijs, educatie en werk 4. vrije tijd 5. veiligheid 6. wonen 7. jeugdparticipatie
10
e, Er dient een duidelijke samenhang te bestaan tussen het beleid van de organisaties als het gaat om activiteiten op één of meerdere van de hierboven genoemde themavelden. Dit betekent dat de organisaties op de hoogte moeten blijven van eikaars activiteiten. Dit betekent ook dat organisaties (meer) met elkaar moeten samenwerken. Voor de totstandkoming van lokaal jeugdbeleid is het belangrijk dat er aansluiting komt tussen alle voorzieningen die een aanbod hebben voor jeugdigen. De voorzieningen moeten zorg hebben voor de overgang van kinderen van de ene naar de andere voorziening. De ontwikkeling van kinderen inde verschillende leeftijdsperioden zal uitgangspunt zijn. Binnen elke leeftijdsperiode hebben bepaalde organisaties, zoals het consultatiebureau, scholen en arbeidsvoorzieningen, specifieke taken. Essentieel is dat vorm en inhoud van het aanbod van organisaties zo veel mogelijk op elkaar aansluiten.
11
12
Jeugd en gezin staan landelijk volop in de belangstelling. Eris sinds 2007 dan ook een Ministerie voor Jeugd en Gezin. De ontwikkelingen op jeugdbeleid volgen elkaar de laatste jaren in hoog tempo op. In dit hoofdstuk zetten we de belangrijkste ontwikkelingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau op een rij. Ook worden een aantal onderzoeksresultaten weergegeven die van belang kunnen zijn voor het jeugdbeleid. Deze ontwikkelingen en resultaten hebben we mede gebruikt bij het formuleren van actiepunten voor de gemeente Brielle. In dit hoofdstuk gaan we eerst (in 3.1) in op de landelijke ontwikkelingen. In 3.2 schetsen we de provinciale ontwikkelingen; in 3.3 de Stadsregionale. In paragraaf 3.4 laten we een aantal onderzoeksresultaten zien en tot slot noemen we in 3.5 inhoudelijke aspecten perthema inclusief de van belang zijnde wetgeving. 3.1 MINISTERIES Alle kansen voor alfe kinderen - Programma jeugd en gezin 2007-2011 I. Opgroeien doeje ineen gezin Om tot verbeteringen voor de jeugd te komen, moet de kracht van het gezin worden benut en versterkt. In het programma voorjeugd en gezin gebeurt dat onder ander op de volgende wijze: s Er komt opvoedingsondersteuning beschikbaar voor alle gezinnen binnen de CJG. Definanciële posten ten behoeve van de CJGzijn gebundeld. •/ Deoplossing van de problemen in een gezin gebeurt via de aanpak 'Eén gezin, één plan'. s Gezinnen krijgen steun bij het oplossen van schuldenproblematiek en worden niet afgesloten van basale voorzieningen als gas, water, licht, of uit huis gezet zonder dat er vooraf een oplossing isvoor de kinderen. s Ouders en kinderen kunnen sporten, creatief bezig zijn en leren bij brede scholen in hun buurt. s De eigen kracht van gezinnen, families en buurt wordt optimaal benut. Het toepassen van het instrument van de Eigen Kracht Conferentie - waarbij wordt nagegaan hoe het eigen netwerk (familie, vrienden, buren) het gezin kan ondersteunen -iseerder regel dan uitzondering. s Éénoudergezinnen en gezinnen in scheiding kunnen voor gericht advies en hulp bij het opvoeden van hun kinderen terecht bij de CJG. Er is een specifiek zorgaanbod voor ouders en kinderen bij scheiding. s De Brede School, de CJG en andere gemeentelijke voorzieningen gaan allochtone gezinnen met grote culturele afstand tot de Nederlandse samenleving gericht benaderen voor advies en steun bij de opvoeding.
13
^ Gezinnen met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen krijgen snel de juiste hulp. Als een kind tijdelijk in een residentiële instelling of een pleeggezin moet worden geplaatst, krijgen de ouders hulp om zich voor te bereiden op het weer zelf opvoeden van hun kind (of kinderen) als de uithuisplaatsing eindigt, II
Omslag naar preventie: problemen eerder signaleren en aanpakken!
s Een voorspoedige ontwikkeling van het kind voor het vierde jaar is de beste preventie tegen veel problemen op latere leeftijd. Voor elk kind wordt in de eerste vier jaar na de geboorte een risico-inventarisatie van opgroei- en opvoedproblemen gemaakt door de JGZ en wordt waar nodig hulpverlening ingezet. Interventies kunnen variëren van opvoedingsondersteuning voor de ouders, deelname aan programma's voor voor- en vroegschoolse educatie, activiteiten van de Brede School tot geïndiceerde jeugdzorg. s Professionals worden in hun beroepsopleiding voldoende toegerust om opvoed- en opgroeiproblemen van kinderen en problemen van geweld en seksueel misbruik te kunnen signaleren. In 2011 wordt in het hele land volgens de RAAK-methode gewerkt (regionale aanpak kindermishandeling). s Elke professional die met kinderen werkt moet informatie delen en kunnen beschikken over al bekende - voor de gezondheid en veiligheid relevante informatie over het kind of het gezin. Het Elektronisch Kinddossier (EKD) en de Verwijsindex helpen de betrokken professionals daarbij. Tot het vierdejaar beschikt doorgaans de JGZ over de relevante informatie. Vanaf het vierde of vijfde jaar gaat het kind dagelijks naar school en wordt de school degene die als eerste problemen signaleert. De school krijgt relevante informatie over kind en gezin overgedragen. Hetzelfde geldt voor professionele hulpverleners van de gespecialiseerde jeugdzorg. s Scholen zijn in staat om gedrags- en ontwikkelingsproblemen te signaleren, zodat professionals van bijvoorbeeld maatschappelijk werk, jeugdzorg of JGZ waar nodig meteen een interventie kunnen uitvoeren. Er dient 100% dekking van Zorg- en Adviesteams (ZAT's) voor alle leeftijdsgroepen te zijn in 2 0 1 1 . s Als een jongere tijdens zijn middelbare schooltijd of daarna toch problemen krijgt, dan moet een sluitende aanpak ervoor zorgen dat deze jongere toch in staat is een startkwalificatie te halen en een baan te vinden. Maatschappelijk werk of jeugdzorg dient snel beschikbaar te zijn voor deze jongeren. s Jongeren dragen bij aan een positieve jeugdcultuur: een gezonde, veilige ontwikkeling van de j e u g d , burgerschap en ontplooiing van talenten. III
Vrijblijvendheid voorbij
Bij het oplossen van problemen met kinderen en gezinnen zijn velen betrokken: ouders, professionals, bestuurders en de jeugd zelf. Ongewenste situaties mogen niet voortduren. Ieder dient zijn verantwoordelijkheid te nemen als er signalen zijn dat een kind of gezin in de problemen raakt. Jongeren / Jongeren die overlast veroorzaken, worden streng aangepakt. De aanpak richt zich op de hele omgeving van de jongere, dus ook het gezin, de school en de vrienden. De aanpak is niet vrijblijvend en kan verplicht worden opgelegd.
14
^ Jongeren tot 18 jaar hebben een kwalificatieplicht. Zij volgen onderwijs, werken of doen een combinatie van beide. Als zij daar extra hulp bij nodig hebben, bijvoorbeeld door onderwijs-zorg-arrangementen, dan wordt die geboden. s Het aantal jongeren met een gezonde leefstijl is in 2011 toegenomen. Het gaat hierbij om een combinatie van onder meer voldoen aan de beweegnorm, niet roken en minder alcoholgebruik. s Jongeren dragen bij aan de samenleving door vrijwilligerswerk, maatschappelijke stages en participatie. In 2011 volgen allejongeren in het voortgezet onderwijs een maatschappelijke stage. ^ In 2011 kent iedere gemeente een vorm van inspraak van jongeren, o.a. gericht op een kindvriendelijke woon- en leefomgeving. Overheden s Gemeenten maken nadere afspraken met de minister voor jeugd en gezin over de concrete bijdrage aan het programma voor jeugd en gezin. Hierbij gaat het, naast de CJG, om het signaleren en melden van kindermishandeling, onderdelen uit het gezinsbeleid, een kindvriendelijke leefomgeving en participatie van de jeugd. s Aan het eind van deze kabinetsperiode is er een landelijk dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin. Het Elektronisch Kinddossier is vanaf 1januari 2008 beschikbaar en de Verwijsindex vanaf 1januari 2009. s Gemeenten maken met de provincies/grootstedelijke regio's afspraken over de wijze waarop een goede samenwerking en afstemming (goede aansluiting van de ketens) wordt geborgd. s Professionals gebruiken de methoden en programma's die het best op effectiviteit scoren.
De kracht van het gezin - Nota gezinsbeleid 2008 Met een gezinsvriendelijk beleid wil het kabinet de eigen kracht van gezinnen versterken. Het gezinsbeleid loopt langs drie sporen: I
Meer tijd voor het gezin
II
Extra investeren in gezinnen
III
Versterken van de opvoeding
Alleen de voor gemeenten belangrijke punten, die niet al eerder in deze paragraaf zijn genoemd, worden hier beschreven. I
Meer tijd voor het gezin: gezinsvriendelijkere
werkgevers
Het kabinet wil samen met sociale partners en andere betrokkenen nagaan hoe bestaande initiatieven, zoals flexibele werktijden, deeltijdwerk en thuiswerkplekken, navolging door andere bedrijven kunnen krijgen en hoe het concept 'Gezinsvriendelijke werkgever' verder ontwikkeld en verspreid kan worden. II
Extra investeren in gezinnen.' vermindering sociale uitsluiting van kinderen
In de jaren 2008 en 2009 ontvangen de gemeenten in Nederland €40 miljoen om sociale uitsluiting van kinderen te voorkomen. Hiermee worden kinderen in staat gesteld om deel te nemen aan sport binnen sportverenigingen of aan culturele activiteiten.
15
III
Versterken van de opvoeding: opvoeddebat
In 2009 is het startsein gegeven voor een estafette van lokale opvoeddebatten. Professionals, ouders, jongeren en de sociale omgeving van gezinnen kunnen zo samen zoeken naar antwoorden op actuele opgroei- en opvoedingsvragen. 3.2
PROVINCIE ZUID-HOLLAND
Voor de gemeente Brielle staat de Stadsregio Rotterdam tussen de gemeenten in de regio en het Rijk en niet de provincie Zuid-Holland. Toch gaan we hier kort in op de op de beoogde resultaten voor 2012, zoals die genoemd worden in het provinciale beleidskader. Alleen de voor gemeenten van belang zijnde resultaten (2012) worden hier weergegeven.
Samen aan zet voor de jeugd - Beleidskader Jeugd 2009-2012 Provincie ZusdKoiiand Thema / Actoren
Gemeenten Bureau jeugdzorg Op niveau van jeugdige en/of ouders/opvoeders: Effectieve (tijdig + CJGbiedt passende Indiceert tijdig, passende) zorg preventieveopvoedintegraal en naar8 engezinsondersteuzorgcategorieën. ning. Het streven is Cliënt is begeleid naar de instroom gewenstezorg. geïndiceerde zorg te Deskundigheid reduceren met 15%. preventief veld is Doorverwijzing vindt bevorderd. plaats volgens normen vannoodzakelijkheid. Nazorg Biedt nazorgJR. Bieden nazorgtrajectenaan. Tevredenheid cliënt Doelen tevredenheid Cliënttevredenheid: CJGklant zijn 80% geeft 7of meer. bepaald. Participatie cliënt CJGheeft participaInbreng cliëntenraad tiebeleid. opbeleid. Op niveau vart de k eten: InformatieHanteren verwijsHanteert verwijsindex, uitwisseling op index, EKDingegebruiken BSN, cliëntniveau voerd, gebruiken BSN benutten en verzamelen broninformatie. broninformatie. Wachttijden Directe hulp vanuit GeenwachttijdAMK, CJG,aansluiting met snelle doorloopCJG/ ZATen JPT AMK/BJZ en (preventief en justitieketen. nazorg). Intersectoraal Samenhangend Integraal indiceren aanbod lokaal preventief ingevoerd. aanbod.
Jeugdzorgaanbieders Naacceptatie verantwoordelijkheid voor het gehele cliënttraject. Behandeldoel gerealiseerd en autonomie bevorderd. Zorg verleend binnen 5 weken na indicatie. Bieden nietgeïndiceerde zorg tbv gemeenten. Bieden nazorg tbv gemeenten. Cliënttevredenheid: 80% geeft 7of meer. Inbreng cliëntenraad op beleid. Gebruiken BSN,koppelen zorgeenheden aan cliënt, benutten informatie BJZen koppelen terug. Max. 5weken na indicatie, hulp zo kort als mogelijk, zo lang als nodig. Intersectoraal zorgaanbod aanwezig.
16
Thema / Actoren Op h e t niveau van Kwaliteit
Gemeenten
jeugcüörgscnDiedcrs
sturing d o o r de p r o v i n c i e : Minder instroom in geïndiceerde keten.
Innovatie
Bureau jeugdzorg
Landelijke trajecten geïmplementeerd.
HKZ gecertificeerd en evidence/practice based.
Innovaties om een beter, efficiënter en
Innovaties rond door-
Innovaties voor een be-
looptijden, werkwijze,
ter, efficiënter en sneller
sneller preventief hulpaanbod te
bureaucratie en regeldruk zijn ingevoerd.
zorgaanbod te creëren zijn ingevoerd.
CJGis goed gepositioneerd en
Jeugdzorg is aantrek-
Jeugdzorg is aantrek-
kelijke werkgever en
medewerkers zijn professioneel
medewerkers zijn
kelijke werkgever en medewerkers zijn professioneel toegerust
creëren zijn ingevoerd. Professionalisering & arbeidsmarkt
professioneel toegerust
toegerust.
3.3
STADSREGIO ROTTERDAM
In deze paragraaf geven we de ontwikkelingen binnen het programma 'Ieder Kind Wint'van deStadsregio Rotterdam weer.
Ieder Kind Wint - visiedocument Stadsregio Rotterdam 2007-2009 In het voorjaar van 2007 is het actieprogramma "Ieder Kind Wint' vastgesteld door toenmalig Jeugdwethouder Leonard Geluk van Rotterdam samen met allebetrokken partijen. De partijen in de jeugdketen hebben als doelstelling om gezamenlijk een sterke verbetering van het functioneren van dejeugdketen te realiseren (een sluitende keten van preventief jeugdbeleid). Het programma heeft vier hoofddoelstellingen: het versterken van de preventie ensignalering; het creëren van eeneffectief zorgportfolio; het stroomlijnen van de keten en de versterking van de sturing. Deze zijn verdeeld in tien doelstellingen ('de 10 tegeltjes')- Hieronder een overzicht van de doelstellingen met insommige gevallen de huidige stand vanzaken. De preventie wordt versterkt: 100% van de kinderen wordt tijdig gezien door de JGZ met extra aandacht voor risicojongeren. Hierover maken wij afspraken met de aanbieders vandeJGZ. De pilots 'flexibilisering van de JGZ' lopen nog. Wanneer het noodzakelijk is een kind vaker of juist minder vaak te zien, moet dat mogelijk zijn. Doelstellingen zijn o.a.: het verbeteren van het bereik en de risicosignalering, de toeleiding naar zorg voor risicokinderen en het bieden van goede basiszorg. Essentie is dat op basis van de bekende informatie, de specialisten binnen het CJG ieder kind de aandacht geven die past bij zijn of haar situatie. In 2009 is de zogenaamde outreachende werkwijze opgenomen in de werkprocessen voor deCJG.Dit houdt in dat gezinnen die geen gehoor geven aan de oproep om langs te komen bij het consultatiebureau, actief worden opgezocht.
17
Professionals die werkzaam zijn in de Vindplaatsen' worden toegerust om risico's en problemen eerder en beter te signaleren, waardoor sneller en gerichter kan worden geïntervenieerd en doorverwezen. Professionals zijn en worden (2010) getraind om mogelijke problemen bij kinderen eerder te kunnen signaleren. De cursus is onder andere bedoeld voor leerkrachten, mensen in de kinderopvang en mensen uit de (sport)verenigingssfeer. 2.
Er komt één regionaal signaleringssysteem, één elektronisch kinddossier en één systeem van risicomanagement waardoor meer focus in de inspanningen kan worden aangebracht. Begin oktober 2009 is het convenant voor het uitrollen van de SISA-verwijsindex in de gehele regio, ondertekend. SISA staat voor Stadsregionaal Instrument Sluitende Aanpak. Dit signaleringsinstrument brengt risicojeugd in beeld.Alseen kind in aanraking komt met één van de aangesloten organisaties, dan melden zij in SISA dat zij met een kind bekend zijn en wie dat kind is. Komen bij SISA van twee of meer organisaties signalen binnen, dan ontstaat er een match. Partijen worden van eikaars bemoeienis op de hoogte gesteld. SISA wijst een regisseur aan voor de casus en de betrokken professionals werken vervolgens samen om de problemen zo snel mogelijk op te lossen. Slechts als dat voor de casus noodzakelijk is, wordt tussen betrokken professionals inhoudelijke informatie uitgewisseld. In november 2009 zijn een aantal lokale partners aangesloten waaronder het jongerenwerk. Binnen de Stadsregio Rotterdam is gekozen voor de implementatie van één elektronisch kinddossier (EKD), namelijk Kidos. Wanneer gestart wordt met de invoering van het EKD in alle gemeenten in de Stadsregio Rotterdam is op dit moment nog niet duidelijk. Onderzoek heeft uitgewezen dat het risicotaxatiemodel uitkomst biedt. Met dit model kunnen risico's van kinderen zorgvuldig worden ingeschat aan de hand van verschillenden indicatoren. Hiermee kan goed en vroegtijdig op de risico's worden ingespeeld. Dit model is bedoeld voor deJGZ.
3.
Iedere school (basis- en speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en ROC) in de Stadsregio Rotterdam kent een zorgadviesteam dat een directe relatie heeft met de CJG. In het najaar van 2009 zijn diverse pilots gestart in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en bij twee ROC's. De pilots moeten inzicht geven in de vraag hoe onderwijs- en zorgorganisaties zich tot elkaar kunnen verhouden zodat problemen en risico's eerder worden gesignaleerd en dat daar snel op wordt geintervenieerd als daar aanleiding voor bestaat. Brielle en Hellevoetsluis hebben de pilots voor het voortgezet onderwijs.
4.
Alle (deel-)gemeenten hebben een CJG of hebben daarop een directe aansluiting. Brielle heeft vanaf september 2009 eenCJG.
5.
De match tussen de vraag naar zorg en het bijbehorende aanbod wordt versterkt; problemen die samenhangen met onderscheid in financiering en sturing van vormen van zorg worden opgelost.
18
Om de vraag naar zorg in beeld te krijgen, is het vraagontwikkelingsonderzoek gerealiseerd. Uit het onderzoek is onder meer inzicht gekregen in de ontwikkeling van de vraag naar jeugdzorg de komende jaren en hoe deze vraag beter op het aanbod kan worden afgestemd. Naast het flexibiliseren van contactmomenten is met minister Rouvoet overeengekomen dat er middelen voor de geïndiceerde zorg tevens voor preventie mogen worden aangewend en omgekeerd. 6.
Gegevens worden eenduidig geregistreerd en processen van organisaties worden afgestemd, mede uit het oogpunt van kwaliteit, clientvriendelijkheid en efficiency.
Dit gebeurt
binnen
de CJG via
Stadsregionaal
opgestelde
procesbeschrijvingen, zorgcoördinatie en doorzettingsmacht. 7.
De kwaliteit en doeltreffendheid van het aanbod worden verbeterd door visitaties en benutting van best practices. Alleen bewezen, succesvol en kansrijk aanbod wordt ingezet.
8.
Vernieuwing die bijdraagt aan de doelstellingen wordt, evenals ontmoeting en uitwisseling tussen partners in dejeugdketen, bevorderd.
9.
De realisatie van Ieder Kind Wint en de sturing van het bijbehorende programma is een gezamenlijke verantwoordelijkheid die in handen is gegeven van een regiegroep 6 .
3,4
ONDERZOEKEN
In deze paragraaf gaan we in op het onderzoek van de Commissie Zorg om Jeugd die, in opdracht van de VNG, onderzoek heeft gedaan naar de gewenste inrichting van de jeugdzorg. Daarnaast tonen we de belangrijkste resultaten uit het beleidsstuk 'Onze jeugd van tegenwoordig' van het Ministerie van Jeugd en Gezin. Tot slot gaan we kort in op een scholierenonderzoek van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) en op een onderzoek van Motivaction ('Betere samenleving vraagt om andere opvoeding').
Van Klein n a a r Groot - Commissie Zorg om J e u g d in o p d r a c h t van d e VNG juni 2009 De commissie Zorg om Jeugd is begin 2009 gevraagd advies uit te brengen over de gewenste
inrichting
van
de
jeugdzorg
en
bestuurlijke
toedeling
van
verantwoordelijkheden. De jeugdzorg wordt breed opgevat en omvat preventie, JGZ, opvoed- en opgroeiondersteuning, lichte hulp en de hulp op indicatie, zoals jeugdhulpverlening, JGZ en licht verstandelijk gehandicaptenzorg.
6
Deregiegroep heeft negen leden die ieder eenonderdeel vandetotale keten vertegenwoordigen. Deleden zijn: WimBlok (directeur BOOR,namens het onderwijs indestadsregio); Roger Dirven (directeur Raadvoorde Kinderbescherming, mede namens hetOpenbaar Ministerie,depolitie, kinderrechter en het Ministerie van Justitie); HansduPrie (directeur Horizon,namensde zorgaanbieders); Peter Lamers (portefeuillehouder stadsregio, voorzitter regiegroep); Marjolijne Lewis (wethouder Onderwijs &jeugd Spijkenisse, namensde betrokken gemeenten); ReneMeuwissen (directeur BureauJeugdzorg);Jan Menting (directeur RMPI, namens deJ-GGZ enJ-LVG); ManuelMulder (districtschef politie Rotterdam-Rijnmond); Ton van Overbeek (voorzitter raadvanbestuur van Careyn,namens deJGZ);TondeKlerk (programmanager a.i. Ieder Kind Wint).
19
Focus van de commissie De commissie heeft gekozen voor een benadering vanuit het perspectief van kinderen, jongeren en hun ouders. Als zij om hulp vragen, moet die snel en integraal geboden worden. Als zij bij problemen niet zelf om hulp vragen, moet toch worden gezorgd voor tijdige ondersteuning. In beide gevallen is een oplettend veld nodig dat goed kijkt en snel handelt en zoveel mogelijk gebruik maakt van de eigen kracht van de hulpvragers en hun directe omgeving. De commissie stelt voor de huidige werkwijze te optimaliseren, waarbij hulpverleners meer ruimte krijgen om te handelen en problemen aan te pakken en kinderen daadwerkelijk te steunen en te helpen. Liefst ook daar waar kinderen zijn, zoals in CJG, kinderopvang en scholen. Verwijzen De commissie wil dat zowel deskundigheid als hulp uit de tweede lijn (provinciale jeugdhulpverlening,
jeugd-geestelijke
gezondheidszorg
en
licht
verstandelijk
gehandicaptenzorg) sneller ingezet kan worden in het hulpproces. Daarom wordt voorgesteld (vaak tijdrovende en kostbare) indicatietrajecten te vervangen door een verwijzing vanuit de eerste lijn. Dat er gespecialiseerde zorg nodig is, moet worden onderbouwd, wat er precies nodig is, is aan de professionals. Hiermee vervalt de 'knip' tussen de lichte vormen van hulp en gespecialiseerde zorg, waardoor de continuïteit in de hulpverlening aan kinderen (en hun ouders) beter gewaarborgd wordt en de eerste lijn gebruik kan maken van de kennis en deskundigheid uit de gespecialiseerde zorg. Bestuurlijke taakverdeling Om dit te bereiken is volgens de commissie een andere bestuurlijke taakverdeling noodzakelijk. Voorgesteld wordt om alle vormen van ondersteuning op vrijwillige basis onder verantwoordelijkheid van gemeenten te brengen. Taken van bureau jeugdzorg over diagnostiek en indicatie worden omgezet in een systeem van verwijzing onder verantwoordelijkheid van gemeenten. Taken over zorgcoördinatie, aansluiting met onderwijs en ambulante hulp gaan eveneens naar de gemeenten. Financiering Harmonisatie van de financiering van de drie soorten gespecialiseerde tweedelijns hulp is ook wenselijk om een flexibele inzet van deze hulp mogelijk te maken. Op termijn wil de commissie dat gemeenten ook verantwoordelijk worden voor de inkoop van de gespecialiseerde zorg, waarmee de inhoudelijke en financiële relatie tussen preventie, ondersteuning, lichte hulp en de specialistische hulp tot stand komt. Een voldoende schaalgrootte, een duidelijke visie en bestuurlijke samenwerking zijn daarvoor echter noodzakelijk. Voor de meeste gemeenten vergt dit een overgangstermijn waarin de provincies hun huidige rol ten aanzien van de aanbieders blijven spelen en de gemeenten kunnen helpen bij de voorbereiding op hun toekomstige taak. De verantwoordelijkheid voor de hulp in het gedwongen kader (jeugdbescherming en jeugdreclassering) wil de commissie niet bij gemeenten neerleggen.
20
Gedwongen zorg is vaneen andere orde: hier staan de bescherming van kinderen, ook tegen zichzelf en hun ouders en het tegengaan van recidive en overlast, voorop. Het is van belang dit onderscheid ook in de CJG te respecteren om te voorkomen dat de verstrengeling vanfuncties leidt tot zorgmijdingsgedrag.
Onze jeugd van tegenwoordig. Over de ïeefwereEd en de leefstijl van jongeren - Ministerie van Jeugd en Gezin - 2009 Opgroeien ineen gezin In de afgelopen decennia is er veel veranderd in de manier van opvoeden en opgroeien in een gezin. Jongeren hebben relatief veel vrijheid en invloed op tal van beslissingen die in het gezin worden genomen. Velen hebben ook fysiek meer ruimte gekregen: de meeste jongeren hebben thuis een eigen kamer waar ze huiswerk kunnen maken,decomputer gebruiken en hun vrienden ontvangen. Veeljongeren zijn tevreden over het contact dat zij met hun ouders hebben. Eenduidelijke meerderheid heeft het gevoel gemakkelijk met hun ouders te kunnen praten. Jongeren hebben behoefte aan het stellen van grenzen door hun ouders (Prins, 2008). Ze vinden het normaal dat (leeftijd)grenzen worden gesteld aan bepaalde risicogedragingen (roken,drinken, gokken,drugs gebruiken,seks hebben). Ze ervaren de grenzen die hun ouders stellen als volstrekt redelijk en zouden hun kinderen dezelfde norm voorhouden. In de praktijk blijkenjongeren zich er echter niet altijd aan te houden. Uit onderzoek blijkt een liefdevol gezin de beste garantie te zijn voor evenwichtig en gezond opgroeien van kinderen en jongeren (Verwey-Jonker Instituut, 2008). Jongeren die zijn opgegroeid in een gezin waar wordt onderhandeld, maar waar ook duidelijke grenzen wordengesteld,zijn het meest gelukkig (Prins,2008). Zonder vrienden is het leven 'boring' Vrienden hebben is voorjongeren erg belangrijk. Vrienden zijn er voor plezier maken, je geaccepteerd voelen, het oefenen in sociaal gedrag en als vertrouwenspersoon. Bij tieners spelen leeftijdgenoten een steeds belangrijkere rol in het vormen van opvattingen, normen engedrag. Vrienden staan dichtbij en zijn belangrijk en hebben daardoor invloed op het gedrag van hun leeftijdgenoten. Samen met vrienden werken aan het beëindigen van een slechte gewoonte is voor jongeren de beste oplossing. De grootste motivatie om te stoppen met een slechte gewoonte, of te beginnen met een goede, treedt op als een jongere dat samen met vrienden kan doen (Jeugdraad, 2008). De sociale en fysieke omgeving Naast vrienden hebbenjongeren ook contacten met andere mensen uit hun omgeving (familie, school, kerk, moskee, buurt, speeltuin, sport of muziekvereniging e.d.). In de loop derjaren isdeze sociale omgeving door allerlei factoren meer en meer uitgedund. Dit heeft gevolgen voor deverdeling van de verantwoordelijkheden voor de opvoeding. Dit legt extra druk openerzijds de ouders en anderzijds de professionals.
21
School School speelt een belangrijke rol in het leven van jongeren. Ze brengen hier een groot deel van hun tijd door en leren er zaken die van grote betekenis zijn voor hun ontwikkeling en kansen in de samenleving. De meerderheid van de leerlingen blijkt school leuk te vinden. Naarmate ze langer in het onderwijs zitten, daalt het plezier. Spijbelen neemt toe met leeftijd en lijkt vooral een kwestie van motivatie. Vrije tijdsbesteding Media: de
internetgeneratie
De huidige jeugd is de eerste generatie die massaal door middel van internet en mobieltjes met de wereld kennis maakt, contacten legt en zich vermaakt. De moderne middelen worden vooral gebruikt om informatie op te zoeken en met elkaar te communiceren. Uitgaan Jongeren gaan in hun vrije tijd uit, winkelen en hangen rond. Waar het in de kern om gaat is: vrienden ontmoeten en iets samen doen. Welke activiteit de voorkeur heeft, verschild per leeftijd, sekse, etniciteit en woonomgeving. Opvallend is dat jongeren op steeds jongere leeftijd uitgaan en dat bij vooral oudere jongeren een sterke trend zichtbaar is van vaste uitgaanspatronen naar meer eenmalige evenementen en feesten. Mede door de hogere prijzen van drank en toegang worden jongeren selectiever in de keuze van uitgaansgelegenheden en gaan zij minder frequent uit. In het algemeen lijken jongeren tevreden over de verschillende uitgaansmogelijkheden zoals cafés, discotheken en concertpodia. Lokaal zijn de verschillen echter groot. Sporten en bevMegen Onveranderd is de populariteit van sport. Sport levert niet alleen een bijdrage aan het voorkomen van overgewicht, maar leert jongeren ook sociale vaardigheden aan die ze nodig hebben om later te kunnen meedoen. En: sporten is leuk! Sport wordt nog steeds
vooral
in
verenigingsverband
beoefend.
Ongeveer
65%
van
de
basisschoolleerlingen is lid van een sportvereniging. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt het lidmaatschap af: van de 16- en 17-jarigen is nog maar 4 7 % lid van een sportvereniging (CBS, 2008). Op die leeftijd gaan jongeren meer ongeorganiseerd en individueel sport beoefenen of ze gaan werken. Opvallend is de sterk gegroeide populariteit van fitness, vooral onder jongens van 1518 jaar (35% minimaal eens per week). Hoewel het sporten en bewegen verdrongen wordt door veelvuldig computeren en televisiekijken wordt het 'sporten' met behulp van games op platforms als Nintendo en Wii populairder. Oudere meisjes haken af en sporten minder dan jongens. Inkomen De helft van de scholieren heeft een bijbaantje; 22% van de twaalfjarigen tot 6 8 % op zeventienjarige leeftijd. In de leeftijd van 15 tot 19 jaar heeft 6 1 % van de jongeren een baantje. Gemiddeld werken ze zeven (15-jarigen) tot negen uur (18-jarigen) per week, waarmee ze jaarlijks gemiddeld ruim € 1400 verdienen. Ter vergelijking: het gemiddelde zakgeld voor 15-19 jarigen is bijna € 350 per jaar. (Qrius 2007).
22
Het geld kan aan eigen wensen worden besteed, want financiële verplichtingen (verzekeringen, kostgeld) hebben ze vaak nog niet. Die nemen de ouders voor hun rekening. Het eigen inkomen gaat op aan bijvoorbeeld kleding, games, het nieuwste mobieltje en uitgaan. Jongeren vinden werken doorgaans leuk. Ook speelt het streven naar zelfstandigheid een rol. Kennismaking met de volwassen samenleving door middel van betaalde arbeid is dus voor ruim tweederde van de jongeren gemeengoed. Mede door hun bestedingsruimte en de gevoeligheid voor trends en merken zijn jongeren een aantrekkelijke doelgroep voor de commercie. Het ruime bestedingspatroon knelt niet zelden met het inkomen. Een kwart van de jongeren zegt problemen te hebben met rondkomen en 5% vindt dit zelfs zeer moeilijk, Zestig procent komt wel eens geld tekort en 1 1 %zegt nooit geld over te houden om te sparen. Lager opgeleide jongeren staan vaker rood, lenen vaker geld en zeggen moeilijker rond te komen dan hoogopgeleiden. Zij houden zich ook minder met sparen bezig (NIBUD, 2008). Meer informatie over het bestedingsgedrag vanjongeren, vindt u op de volgende pagina (scholierenonderzoek NIBUD). Meedoen: een steentje bijdragen De wereld van de volwassenen spreekt jongeren niet vanzelfsprekend aan. Dat wil niet zeggen dat jongeren geen belangstelling hebben of zich afkeren van de maatschappij. Jongeren van nu voelen zich niet minder betrokken bij de samenleving en maken zich niet
minder
zorgen
over
grote
maatschappelijke
problemen
dan
eerdere
jeugdgeneraties. Thema's moeten wel aansluiten bij de eigen leefwereld en concreet te verbinden zijn met persoonlijke motivatie. Onderwerpen die belangrijk zijn voor jongeren zijn klimaatverandering, veiligheid in de directe leefomgeving (zoals geweld) en ergernis over ruwe omgangsvormen (Qrius, 2008). Voor thema's als klimaat en veiligheid geldt dat jongeren deze als 'te groot' ervaren om er zelf direct concreet iets aan te doen. Het contrast met hun eigen dagelijkse leven is daarbij vaak groot. Toch zijn jongeren tot actie bereid. Dit blijkt onder meer uit de scholierenstakingen in het najaar van 2007. Ook als het niet hun eigen belangen betreft, zijn jongeren bereid om zich in te zetten. Zo hebben bij het project Dance4life tienduizenden scholieren zich belangeloos ingezet om geld in te zamelen voor de internationale aidsbestrijding. Jongeren kiezen graag zelf de manier waarop ze hun standpunt of mening kenbaar willen maken. De typisch volwassen manier van denken en doen om problemen te agenderen (zoals via politieke partijen, congressen, panels, burgerinspraakavonden), spreekt jongeren minder aan. Voor het betrekken van jongeren bij idee- en besluitvorming over zaken die jongeren aangaan, is een belangrijke taak weggelegd voor (lokale) overheden en organisaties. Dat gebeurt ook in toenemende mate. De kwaliteit en het gebruik van beleidsinitiatieven wordt daarmee vergroot en bovendien geeft het de jongeren het gevoel dat hun mening ertoe doet. Jongeren kunnen veel verantwoordelijkheden aan en willen graag actief worden, maar het moet wel passen bij hun belevingswereld en duidelijk zijn wat het voor henzelf oplevert. Ook leidt het gebruik van nieuwe media, de inzet van jongerenwerkers die dezelfde taal spreken en het opzoeken van de jongeren op hun ontmoetingsplekken tot meer succes. Lokale overheden brengen dit al op tal van manieren in de praktijk.
23
Daarvan zijn enkele voorbeelden bekend, zoals een gemeenteambtenaar die op de middelbare school tijdens een les jongeren informeert en om advies vraagt of mobiele jongerenwerkers die jongeren 's avonds op ontmoetings- en hangplekken ontmoeten. N a t i o n a a l s c h o l i e r e n o n d e r z o e k 2 0 Q S / 2 0 0 9 - Nibud ( N i e u w s b r i e f j e u g d ) - 26 j u n i 2009 Een op de vijf scholieren vertoont risicovol financieel gedrag. Zij lenen vaak geld en komen vaak geld tekort. Ook hebben ze moeite verleidingen te weerstaan en overzicht te houden over hun inkomsten en uitgaven. Dat concludeert het Nibud in het Scholierenonderzoek 2008/2009. Meisjes, VMBO-leerlingen en 15- en 16-jarigen vertonen het vaakst risicovol financieel gedrag. Het Nibud wijst de ouders aan als schuldigen. Zij moeten zich meer met de geldzaken van hun kinderen bemoeien. Ouders moeten niet klakkeloos alle kosten van mobiel bellen betalen en geen extra geld geven als de bankrekening van hun kind aan het eind van de maand leeg is. Juist door jongeren zelf de verantwoordelijkheid te geven voor hun uitgaven, leren ze financiële keuzes te maken en planmatig met hun geld om te gaan, aldus het Nibud. B e t e r e s a m e n l e v i n g v r a a g t o™ a n d e r e o p v o e d i n g - M o t l v a c t i o n - d e c e m b e r
2009 In het boek 'De grenzeloze generatie en de eeuwige jeugd van hun opvoeders' brengen F. Spangenberg en M. Lampert de ontwikkeling van de jongste generatie en hun opvoeders in kaart op basis van ruim een decennium aan waardenonderzoek door Motivaction. Ook komen in het boek diverse experts en toekomstdenkers aan het woord. In een separaat opinieonderzoek ('Betere samenleving vraagt om andere opvoeding') is nagegaan in hoeverre de bevindingen van het boek leven bij de bevolking. Ook is onderzocht hoe Nederlanders op basis van eigen ervaringen aankijken tegen de 'grenzeloze generatie' van 15 tot 23 jaar en hoe zij aankijken tegen hedendaagse ouders van kinderen onder de 18. Het onderzoek is gebaseerd op een online vragenlijst onder een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking van 18 tot en met 70 jaar (n=1055). De dataverzameling vond plaats in de periode van 12 tot en met 15 november 2009. Hierna volgt een samenvatting van het opinieonderzoek. Nederlanders bezorgd over opvoedingsklimaat en verharding samenleving, jongeren bezorgd over onderwijs Uit het onderzoek blijkt dat Nederlanders zich zorgen maken over de kwaliteit van de samenleving en het bredere opvoedingsklimaat. De meeste zorgen betreffen de verharding van de samenleving ( 7 8 % ) , tijdgebrek bij ouders (77%), gebrek aan solidariteit (72%), de kwaliteit van opvoeding (71%), hoe de samenleving zich ontwikkelt (70%) en de kwaliteit van het onderwijs (68%). Jongeren uit de grenzeloze generatie maken zich meer dan anderen zorgen over de kwaliteit van het onderwijs (76%) en zijn minder bezorgd over verharding (57%), gebrek aan solidariteit (54%), de commercialisering van de samenleving (30%) en een tweedeling in de maatschappij (23%). De meningen van Nederlanders zijn verdeeld over de vraag of het een leuke tijd is om op te groeien ( 3 5 % zegt wel, 28% niet).
24
Ouders steilen te weinig grenzen volgens meerderheid, minderheid stelt dat kinderen goed worden opgevoed Nederlanders zijn ontevreden over omgangsvormen ( 6 3 % zegt dat deze achteruit zijn gegaan) en kritisch over de overdracht van normbesef door ouders (47% vindt dat kinderen dit onvoldoende meekrijgen). Uit het onderzoek wordt duidelijk dat de bevolking verlangt naar een andere stijl van opvoeden. Ouders stellen te weinig grenzen in opvoeding (volgens 73%) en zouden meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor het gedrag van hun kinderen (volgens 8 4 % ) . Een vrij kleine groep Nederlanders vindt dat kinderen goed worden opgevoed ( 1 7 % is het hiermee eens, 29% oneens) en over of ouders vriendjes moeten zijn met hun kinderen zijn de meningen verdeeld (32% eens, 34% oneens). Nederland wordt geen beter land met huidige opvoeding, bevolking pleit voor strenger opvoeden Slechts een kleine minderheid (10%) denkt dat Nederland met de huidige opvoeding van kinderen een beter land wordt om in te leven. De meerderheid van de Nederlanders (67%) stelt dat we anders moeten gaan opvoeden als we Nederland willen verbeteren ( 7 % is het hiermee oneens). Een minderheid ( 8 % ) is van mening dat kinderen nu beter worden opgevoed dan vroeger, en ruim de helft (57%) vindt dat niet. De meerderheid van de Nederlanders (65% eens, 8 % oneens) vindt strenger opvoeden goed voor de toekomst van Nederland en een vrijere manier van opvoeden juist niet ( 1 2 % zegt dat een vrijere manier van opvoeden beter is voor de toekomst, 57% vindt dat niet). Discussie niet overdreven, het komt niet vanzelf goed Ook is onderzocht in hoeverre Nederlanders discussies over probleemgedrag van jongeren steunen. De meerderheid van de bevolking (70%) vindt discussies over probleemgedrag van jongeren niet overdreven. Slechts een kleine minderheid (9%) vindt dat er niet over moet worden gezeurd en denkt dat "het vanzelf goed komt". Nederlanders zijn niet in grote mate van mening dat er bij discussies over probleemgedrag vanjongeren te veel naar ouders gewezen wordt ( 2 7 % vindt van wel, 4 1 % van niet). Ouders, leerkrachten en familie verantwoordelijk Ook is onderzocht wie Nederlanders als eerste verantwoordelijk achten voor de opvoeding en vorming van kinderen. De resultaten laten zien dat de overgrote meerderheid (98%) de meeste verantwoordelijk bij de ouders legt, gevolgd door leerkrachten (78%) en familie (76%). Bijna de helft (46%) acht de overheid verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen, meer verantwoordelijk dan welzijnswerkers ( 4 0 % ) , media (38%) en buurtgenoten (33%).
25
3.5
INHOUDELIJKE ASPECTEN PER THEMA
Bij elk thema gaan we in op eventueel van belang zijnde wetgeving, relevant beleid en onderzoeken die betrekking hebben op het thema, In sommige gevallen is dit aangevuld met achtergrondinformatie. 3 . 5 . 1 GEZONDHEID De hoofddoelstelling binnen dit thema is om een vraaggerichte en sluitende aanpak te bereiken binnen de keten. Zaken die betrekking hebben op gezondheid en het welbevinden van de jeugd worden behandeld in de volgende wetten: de Wet publieke gezondheid, de Wet op de jeugdzorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning en de tijdelijke regeling CJG. We gaan in op beleid met betrekking tot de aanpak kindermishandeling en nazorg na verblijf in een residentiële instelling of pleeggezin. Tot slot worden zowel van een onderzoek van het RIVM als van de GGD resultaten getoond. WETGEVING - W e t p u b l i e k e g e z o n d h e i d en Besluit p u b l i e k e g e z o n d h e i d Doel (m.b.t. de JGZ): regelen van de digitaliseringsplicht voor de jeugdgezondheidszorg. Verplichtingen gemeenten: gemeenten dragen zorg voor de uitvoering van de JGZ en in dit kader in ieder geval voor: •
Het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en bedreigende factoren.
• Het ramen van de behoeften aan zorg. <» De vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen en het aanbieden van vaccinaties voortkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma. ® Het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding. » Het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. WETGEVING - W e t op de j e u g d z o r g Doel: goede zorg voor jeugdigen en hun ouders bij het oplossen van opgoei- dan wel opvoedproblemen en het bevorderen van een sterke positie van jeugdigen en hun ouders. V e r p l i c h t i n g e n g e m e e n t e n : geen.
26
WETGEVING - Wet m a a t s c h a p p e f i j k e o n d e r s t e u n i n g ( W m o ) Doel: de Wmo draagt ertoe bij dat alle burgers kunnen participeren in de samenleving. Verplichtingen gemeenten: o Het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten. •
Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.
» Het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning. •
Het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, evenals het ondersteunen van vrijwilligers.
•
Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
» Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer. •
Het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd.
•
Het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen.
•
Het bevorderen van verslavingsbeleid.
27
WETGEVING - Tijdelijke regeiing CJG Doel: toekennen van meerjarige brede doeluitkering voor JGZ, maatschappelijke ondersteuning jeugd en afstemming jeugd en gezin, evenals het realiseren van ten minste één CJG in de periode 2008 t/m 2011. Verplichtingen gemeenten: gemeenten dragen er zorg voor dat: « In de loop van de periode waarvoor de brede doeluitkering wordt verstrekt (2008 t / m 2011) voldoende, gemakkelijk te bereiken, fysieke inlooppunten gerealiseerd worden om jeugdigen en ouders in de gemeente toegang te verschaffen tot een CJG. •
De CJG herkenbaar en laagdrempelig zijn voor jeugdigen en ouders.
•
De afstemming jeugd en gezin gericht is op een sluitend aanbod aan jeugdigen en ouders van JGZ en maatschappelijke ondersteuning jeugd, de provinciale jeugdzorg en de zorg in en om het onderwijs.
e Voor de afstemming jeugd en gezin en het geïntegreerde aanbod van JGZ en maatschappelijke ondersteuning jeugd in ieder geval samenwerking wordt gezocht met het bureau jeugdzorg en de zorg- en adviesteams in het onderwijs. » De afstemming jeugd en gezin wordt neergelegd in schriftelijke sluitende afspraken tussen de betrokken organisaties. » Bij het realiseren van het CJG rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van het elektronisch kinddossier en de verwijsindex risicojongeren. BELEID - Aanpak K i n d e r m i s h a n d e l i n g (RAAK) Bij de aanpak van kindermishandeling is er bewust voor gekozen een landelijk dekkend netwerk van regionale ketens te creëren. Vijfendertig centrumgemeenten coördineren
de
regionale
aanpak
van
kindermishandeling.
Het
Nederlands
Jeugdinstituut (NJi) ondersteunt in opdracht van het Ministerie van Jeugd en Gezin de regio's hierbij. Het Ministerie van Jeugd en Gezin doet echter meer: - Ouders moeten waar nodig ondersteuning krijgen bij de opvoeding; dat kan in een Centrum voor Jeugd en Gezin. -
Professionals moeten in staat zijn kindermishandeling te herkennen en signaleren. Daarom zijn er bij- en nascholingsprogramma's voor hulpverleners. Ook worden alle hulpverleners verplicht om in 2010 met een beroepsspecifieke 'meidcode kindermishandeling' te werken.
-
Begin 2009 is een twee jaar durende publiekscampagne gestart om iedereen te wijzen op wat hij kan en moet doen als hij kindermishandeling vermoedt.
Rol gemeente De centrumgemeenten maken samen met de andere gemeenten in hun regio afspraken over de regionale aanpak. Zij kunnen hiervoor een regiocoördinator inhuren. Voor de gemeente Brielle is Spijkenisse centrumgemeente. Meer informatie hierover vindt u in paragraaf 4.6.
28
BELEID - Nazorg na verblijf in een residentiële instelling of pleeggezin 7 In 2009 heeft de Stadsregio Rotterdam de zorgaanbieders TriviumLindenhof, Stek en FlexusJeugdplein ingehuurd om nazorg te bieden aan jeugdigen die uit de jeugdzorg komen (en uitbehandeld zijn) maar waarbij ter ondersteuning van het hele gezin nog enige vorm van steun nodig is. De Stadsregio Rotterdam is voornemens deze drie zorgaanbieders in 2010 opnieuw te vragen deze nazorg te leveren. De nazorg wordt ingezet ten behoeve van alle regiogemeenten. In 2010 zet de Stadsregio Rotterdam zich in om met de regiogemeenten afspraken te maken over de nazorgtrajecten voor de cliënten van de geïndiceerde zorg.
ONDERZOEK -Spefen met gezondheid. Leefstijl en psychische gezondheid van de Nederlandse jeugd - RIVM - 2008 Clustering van ongezond gedrag vraagt om gecombineerde preventieve aanpak Veel van de ongezonde gedragingen gaan samen bij dezelfde jongeren, ook al wordt dat door de nadruk op de afzonderlijke leefstijlfactoren vaak vergeten. Onder jeugdigen van 12 tot en met 16 jaar zijn het vaak dezelfde jongeren die alcohol drinken, roken, cannabis gebruiken en riskant seksueel gedrag vertonen. Mogelijk wordt deze samenhang verklaard door een overkoepelende factor zoalsjeugdcultuur of experimenteergedrag. Interventies gericht op afzonderlijke risicogedragingen bij jongeren moeten daarom in ieder geval onderling worden afgestemd, maar bij voorkeur worden gecombineerd tot één aanpak. Dit zou het effect kunnen verhogen, omdat preventieve interventies gericht op één factor ook vaak onbedoelde effecten hebben op andere levensterreinen. Dit wordt wel het 'spillover-effect' genoemd (Hays & Ellickson, 1996). Leefstijl VMBO-leerlingenstructureel riskanter Een belangrijke risicogroep als het gaat om ongezond gedrag, wordt gevormd door jongeren die een relatief laag opleidingsniveau volgen. De leefstijl van VMBOleerlingen is structureel riskanter te noemen dan die van leerlingen van hogere opleidingniveaus (Vollebergh et al., 2008). Daarbij doen zich steeds de grootste verschillen voor tussen VMBO-leerlingen die de beroepsgerichte leerweg volgen en VWO-leerlingen. Zo zijn deze VMBO-leerlingen aanzienlijk vaker te dik dan Vwo-leerlingen. Daarnaast gebruiken ze meer genotmiddelen: ze drinken vaker en vaker te veel, ze roken vaker enalsze cannabis roken,roken ze dit gemiddeld genomen meer. Verder rapporteren meer van deze leerlingen emotionele, maar vooral ook meer gedragsproblemen. Ook hebben zij beduidend vaker seks gehad voor hun 17e dan leerlingen van het VWO. Het zijn dan ook vooral de VMBO-leerlingen die de beroepsgerichte leerweg volgen, die risicogedragingen en psychische problemen stapelen. Ongeveer één op de drie VMBO-leerlingen van de beroepsgerichte leerweg vertoont drie of meer aspecten van het hier onderzochte ongezonde gedrag en/of emotionele en gedragsproblemen gelijktijdig ten opzichte van slechts één op de tien Vwo-leerlingen.
7
CommissieJeugdzorg enSociaal Beleidvergadering 29-10-2009, onderwerp: financiële consequenties voor gemeenten volgend uit stadsregionale initiatieven.
29
Deze bevindingen maken duidelijk dat er ai op jonge leeftijd verschillen in leefstijl naar sociaaleconomische status (afgemeten aan de opleiding van jongeren) ontstaan. Hiermee wordt een basis gelegd voor sociaaleconomische gezondheidsverschillen in zowel de jeugdfase als de volwassenheid. In het kader van de aanpak van dergelijke verschillen is het dan ook van groot belang om extra in te zetten op het bevorderen van gezond gedrag en van een gezonde psychische ontwikkeling van jongeren met lagere school- /opleidingsniveaus. Ongezond gedrag wordt aangeleerd en neemt vlucht in de adolescentie De adolescentie is de levensfase waarin jongeren beginnen te experimenteren met ongezond gedrag. De overgang naar het voortgezet onderwijs speelt hierbij een sleutelrol: veel experimenteergedrag start na deze overgang (Vollebergh et.al., 2008). Het gezondheidsgedrag in de tienertijd vertoont daarmee dikwijls een breuk met het gezondheidsgedrag in de (late) kindertijd. Van een voortschrijdende vervroeging lijkt niet direct sprake. Wel zien we een snelle intensivering van veel ongezond gedrag tussen de 12 en 16 jaar. Dit geldt zowel voor het gebruik van alcohol en het roken van sigaretten en cannabis, als voor het hebben van psychische problemen. Hoe deze gedragingen zich voortzetten als jongeren ouder worden en de volwassenheid ingaan, is niet met zekerheid te zeggen. Wetenschappelijke inzichten wijzen in algemene zin uit dat hoe vroeger de start en hoe sneller de ontwikkeling richting intensief gebruik, des te groter de kans op het continueren en verergeren van het ongezonde gedrag in de verdere levensloop. Wat betekent deze stand van zaken voor het preventiebeleid?
Feit is dat: « Verschillende persoonsgebonden en omgevingsgebonden factoren een rol spelen bij het vertonen van ongezond gedrag of het
hebben van emotionele
of
gedragsproblemen, die op elkaar in kunnen grijpen en elkaar kunnen versterken. « Bepaalde ongezonde gedragingen en/of emotionele en gedragsproblemen vaak gelijktijdig voorkomen. •
Het effect van enkelvoudige interventies niet altijd even groot is en van tijdelijke aard kan zijn.
« Vaak meer te verwachten is van een gecombineerde aanpak dan van enkelvoudige maatregelen. Door een mix aan maatregelen te treffen en krachten in die zin te bundelen, kan gezond gedrag en het aanpassen van ongezond gedrag van verschillende kanten bevorderd worden. (Groepen) jongeren, en waar nodig hun ouders, worden voorgelicht en zoveel mogelijk uitgedaagd tot gezond gedrag, waarbij de omgeving zo wordt ingericht dat de 'gezonde keuze zoveel mogelijk de makkelijke keuze' wordt. Preventieambities in verband brengen met de haalbaarheid Een aanpak, waarin maatregelen gecombineerd worden, vereist allereerst een goede afstemming tussen verschillende beleidssectoren op het terrein van volksgezondheid, welzijn (incl. sport), justitie en onderwijs.
30
Daarbij dient steeds te worden nagegaan waar mogelijke overlappingen tussen het beleid van verschillende overheden of beleidssectoren zitten, welke lacunes er bestaan en of er misschien beleidsmaatregelen zijn die elkaar tegenwerken of die kunnen resulteren in onbedoelde negatieve effecten (werkgroep Interdepartementaal Beleidsonderzoek preventie, 2007). Daarnaast zijn afspraken met andere betrokken partijen nodig bij het vinden van een goede mix van maatregelen en een goede uitvoering daarvan. Dit is niet altijd eenvoudig en zal soms een ware cultuuromslag vereisen van de betrokken partijen. Niet onbelangrijk bij het vaststellen van de prioriteiten, is om de ambities steeds in verband te brengen met de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid ervan. Als bijvoorbeeld de handhaving van de gestelde leeftijdsgrenzen voor het gebruik van alcohol of cannabis steeds tegen de grenzen van de haalbaarheid aanloopt of juist aanzet tot illegaal gedrag (zuipfeesten in keten, oudere vrienden die drank kopen), wat kan en moet er dan (extra) gedaan worden? En wat betekent dit weer voor de ambities die er op dit terrein kunnen zijn? ONDERZOEK - Genoeg g e n o t e n - GGD - 2 0 0 9 De GGD-ZHE heeft in 2009 een onderzoek uitgevoerd naar het genotmiddelengebruik onder jongeren in de regio Zuid Hollandse Eilanden (ZHE) QGenoeg genoten1). Het onderzoek is het vervolg op ^Genieten met mate(n)' (2006) en is uitgevoerd om de trends te volgen van genotmiddelengebruik onder jongeren op de ZHE. De doelgroep van het onderzoek betreft kinderen van groep 7 in het basisonderwijs en jongeren in de leeftijd van 13-17 jaar woonachtig in de vijftien gemeenten van de regio ZHE. Gegevens zijn uit de schoolperiode 2007/2008. De belangrijkste resultaten voor Brielle worden hieronder weergegeven. Roken In Brielle heeft 6 3 % van de leerlingen van het 2 e en 4 e leerjaar nog nooit gerookt; VPR is 6 4 % , ZHE is 6 3 % . In Brielle heeft 12% van de leerlingen van het 2 e en 4 e leerjaar aangegeven dagelijks te roken; VPR is 1 1 % , ZHE is1 1 % . Alcohol Trend in percentage overmatig alcoholgebruik onder leerlingen van het 2 e en 4 e leerjaar in Brielle: 2000-2002
2002-2004
2004-2006
2006-2008
17%
17%
17%
10%
Er is een sterke daling te zien in 2006-2008 ten opzichte van 2000-2002. Druggebruik Trend in percentage recent (afgelopen 4 weken) cannabisgebruik onder leerlingen van het 2 e en 4 e leerjaar in Brielle: 2000-2002
2002-2004
2004-2006
2006-2008
23%
18%
14%
11%
31
Er is een sterke daling te zien in 2006-2008 ten opzichte van 2000-2002. Alcoholgebruik en vernielingen In totaal zijn er in 2007 in Brielle 131 vernielingen gepleegd. Het gaat vernielingen aan openbare gebouwen, auto's en openbaar vervoer. Het gemiddeld aantal vernielingen per 10.000 inwoners in 2007:
Brielle Nederland
Openbare gebouwen
Auto's
Openbaar vervoer
20,50
36,43
1,88
6,99
54,90
2,55
De totale kosten van vernielingen in 2007 zijn niet beschikbaar; voor 2008 ging het voor Brielle om een bedrag van € 119.000,-. 3.5.2 QP¥OEBIf*IG EFMOPVANG Op het gebied van opvoeding is de Wmo van belang en dan vooral het tweede prestatieveld. Wat de opvang betreft, worden hier genoemd de Wet kinderopvang en de aanpassingen daarvan en de nieuwe Wet OKE (Ontwikkelingskansen door kwaliteit en educatie).
OPVOEDING WETGEVING - W e t m a a t s c h a p p e l i j k e o n d e r s t e u n i n g Doel: de Wmo draagt ertoe bij dat alle burgers kunnen participeren in de samenleving. V e r p l i c h t i n g g e m e e n t e n / prestatieveld 2: Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. OPVANG WETGEVING - W e t k i n d e r o p v a n g Doel: waarborgen kwaliteit kinderopvang. Verplichtingen gemeenten: 1. Het bijhouden van een register van gemelde kindercentra en gastouderbureaus. 2. Het toezien op de naleving van de in de wet gestelde regels en het aanwijzen van ambtenaren van de GGD als toezichthouder. WETGEVING - Aanpassing W e t k i n d e r o p v a n g - Centraal r e g i s t e r kinderopvang Op dit moment is in de Wet Kinderopvang bepaald dat wij een openbaar register bijhouden van alle kinderdagverblijven, Buitenschoolse opvang (BSO)-locaties en gastouderbureaus in onze gemeente.
32
Daarnaast is bepaald dat de GGD de toezichthouder op deze kinderopvanglocaties is en dat wij jaarlijks een jaarverantwoording indienen bij de Inspectie van het Onderwijs, als tweedelijns toezichthouder. In het wetsvoorstel is voorzien in een centraal register kinderopvang dat de huidige gemeentelijke registers kinderopvang vervangt. Hiertoe wordt door de VNG, GGD Nederland en de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) een landelijke webapplicatie ontwikkeld: de Gemeenschappelijke Inspectie Ruimte (GIR) Kinderopvang. De GIR automatiseert het proces van het toezicht en de handhaving op de kwaliteit van de kinderopvang. De taken van gemeente, GGD en IvhO hebben elk hun eigen plaats in de GIR, waardoor zowel efficiencywinst als meer uniformiteit in toezicht en handhaving wordt bereikt. In het wetsvoorstel gastouderopvang worden gemeenten verplicht gesteld gebruik te maken van de GIR. Om het register openbaar te maken wordt in de GIR Kinderopvang voorzien in een publieksportaal, waar burgers alle geregistreerde kinderopvang per gemeente kunnen nazien. Ook de Belastingdienst sluit zich aan bij de GIR. Voor de Belastingdienst is de GIR van belang voor het toezicht op en uitvoering van de kinderopvangtoeslag. WETGEVING - A a n p a s s i n g W e t k i n d e r o p v a n g - G a s t o u d e r o p v a n g Staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.(OCW) heeft een wetsvoorstel in voorbereiding dat tot doel heeft misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet Kinderopvang (verder: 'wetsvoorstel gastouderopvang') tegen te gaan. Het wetsvoorstel richt zich vooral op de gastouderopvang. In 2010 worden twee vormen van gastouderopvang geïntroduceerd, te weten thuisopvang en minicrèches. Beide opvangvormen worden georganiseerd met tussenkomst van een gastouderbureau. In beide gevallen blijft het gastouderbureau object van toezicht en handhaving door GGD en gemeente. Bij het gastouderbureau kan een minicrèche of een thuisopvangadres ingeschreven staan. Voor minicrèches geldt dat zij, naast het gastouderbureau, object van toezicht en handhaving worden. Zij worden door de gemeente
waar de minicrèche
is gevestigd
na de
aanmeldingsprocedure in het centrale register kinderopvang opgenomen. Ook worden er aan de minicrèchehouders hogere kwaliteitseisen gesteld. Deze zullen worden vastgelegd in beleidsregels en toetsingskaders. Ze worden min of meer gezien als kleine kinderdagverblijven. Voor de thuisopvang verandert er inhoudelijk weinig ten opzichte van de gastouderopvang tot nu toe. Wel worden de thuisopvangadressen door het gastouderbureau in het centrale register kinderopvang opgenomen, maar alleen het gastouderbureau blijft object van toezicht en handhaving door gemeenten en GGD'en. WETGEVING- O n t w i k k e l i n g s k a n s e n d o o r k w a l i t e i t en e d u c a t i e ( W e t O-iCE) Nieuwe W e t Op 19 juni 2009 stemde de ministerraad in met het wetsvoorstel OKE. Het wetsvoorstel treedt in werking per 1 augustus 2010. Vanaf die datum krijgen gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid om een goed voorschools aanbod te doen aan alle jonge kinderen met een taalachterstand. In het wetsvoorstel wordt aangestuurd op meer en betere voorschoolse educatie in de kinderopvang en peuterspeelzalen.
33
Doel van het wetsvoorstel is kinderen zo vroeg mogelijk te helpen hun taalachterstand weg te werken. Peuterspeelzalen en kinderopvangorganisaties gaan hiervoor meer samenwerken. Het minimumniveau van de kwaliteitseisen aan peuterspeelzalen komt meer in lijn met die van de kinderopvang. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden en te handhaven. De inspecties zullen in dezelfde lijn liggen als die voor de kinderopvang. 3.5.3 ONDERWIJS, EDUCATIE EM WERK ONDERWIJS Bij dit thema zijn twee wetten van belang: de Leerplichtwet (Lpw) 1969 en het wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid. Wat beleid betreft, wordt hier kort ingegaan op de landelijke 'Handreiking Strafrechtelijke aanpak schoolverzuim' en 'Aanval op de uitval' van het Ministerie van OCW.
De
onderwerpen
voor-
en
vroegschoolse
educatie,
Brede
School,
maatschappelijke stages en voortijdig schoolverlaten worden nader toegelicht. WETGEVING - L e e r p l i c h t w e t 1969 Het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet is aan ons opgedragen. Wij wijzen daartoe één of meer leerplichtambtenaren aan (art. 16 Lpw 1969). Het verdient sterke aanbeveling dat bij de uitoefening van deze leerplichtfunctie tenminste één persoon buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) is, zodat de processen-verbaal door de leerplichtambtenaar zelf opgesteld kunnen worden. Voorts beschikt de gemeente over een adequaat leerplichtregistratiesysteem. Over het gevoerde beleid doen wij jaarlijks verslag aan de gemeenteraad. Gemeenten
en
het
Openbaar
Ministerie
(OM)
hebben
een
gedeelde
verantwoordelijkheid ten aanzien van de handhaving van de Leerplichtwet. Overleg is daarom noodzakelijk. Hiervoor kunnen verschillende overleggen, zoals het Regionale Organisatie Sluitende Aanpak (ROSA)-overleg, het Regionaal College of het APJ gebruikt worden. Regionale samenwerking kan zeker bij kleinere gemeenten een aanbeveling zijn om capaciteitsproblemen op te lossen. De leerplichtambtenaar Indien school en ouders er niet in slagen het ongeoorloofd verzuim te stoppen, is de leerplichtambtenaar in eerste instantie verantwoordelijk voor het bewegen van de verzuimende leerling om zijn verplichtingen na te komen (art. 22 Lpw 1969). De leerplichtambtenaar vervult tevens een belangrijke schakelrol. Hij onderhoudt het contact met ouders en school en draagt zorg voor een passend vervolg op de verzuimmeldingen. Van het verzuim wordt door de leerplichtambtenaar proces-verbaal opgemaakt conform de Aanwijzing 'Strafrechtelijke aanpak schoolverzuim'. Voor het opmaken van een proces-verbaal dient de leerplichtambtenaar over de BOAbevoegdheid te beschikken.
34
Daarnaast heeft de leerplichtambtenaar een controlerende taak. Conform de Leerplichtwet ziet de leerplichtambtenaar erop toe en controleert eens per jaar dat: 1.
De school ongeoorloofd schoolverzuim en in- en uitschrijvingen tijdig meldt aan de leerplichtambtenaar.
2.
De scholen een betrouwbare verzuimregistratie hebben.
3.
Dat schooldirecteuren op rechtmatige gronden verlof verlenen. WETGEVING - W e t s v o o r s t e l o n d e r w i j s a c h t e r s t a n d e n b e l e i d jiV^Wx^^ ~0¥Ji^&
In
het
wetsvoorstel
gemeenten,
onderwijsachterstandenbeleid
schoolbesturen
en
kinderopvang
worden
verplicht
om
minimaal één keer per jaar gezamenlijk overleg te voeren over het bevorderen van integratie, het tegengaan van segregatie en het bestrijden van onderwijsachterstanden. De doelen van dit overleg zijn in de wet onderwijsachterstandenbeleid als volgt verwoord: »
Het creëren van een doorlopende leerlijn van voorschoolse educatie naar het
»
Een
»
Terugdringen van de achterstandsproblematiek in een gemeente.
»
Het maken van afspraken over het uitwisselen van leraren en leerlingen en het
®
Het maken van afspraken over de aanwending van de gemeentelijke middelen ten
basisonderwijs. betere
spreiding
te
realiseren
voor
het
basisonderwijs
van
achterstandsleerlingen over de scholen in een gemeente.
gezamenlijk organiseren van activiteiten om integratie te bevorderen. behoeve van het bestrijden van onderwijsachterstanden. De Lokale Educatieve Agenda (LEA) is geïntroduceerd als een instrument om het lokaal onderwijsbeleid vorm en inhoud te geven. Het is een instrument voor gemeenten, schoolbesturen en overige partners om tot gezamenlijke afspraken te komen over het onderwijs- en jeugdbeleid. De bedoeling van deze Educatieve Agenda is dat de gemeenten samen met de betrokken partners (in ieder geval schoolbesturen en kinderopvangorganisaties) een lijst van onderwerpen bespreken die op deze agenda gezet gaan worden, waarbij ook afspraken worden gemaakt over de uitvoering en verantwoording van deze thema's. In paragraaf 6.7 gaan we verder in op deze LEA.
WETGEVING - Wijzigsrtgswet Wet op het voortgezet onderwijs enz. (ook wel RMIC-wet genoemd) De Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra zijn door deze wet gewijzigd in verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld- en coördinatiefunctie
voortijdig
schoolverlaten).
Gemeenten
zijn
hierdoor
verantwoordelijkheid vooreen integrale aanpak van de problematiek van het voortijdig schoolverlaten.
35
BELEID - Handleiding S t r a f r e c h t e l i j k e aanpak s c h o o l v e r z u i m Met de Handleiding 'Strafrechtelijke aanpak schoolverzuim' wordt beoogd om landelijk tot een meer eenduidig handhavings- en vervolgingsbeleid te komen ten aanzien van de verschillende vormen van schoolverzuim. De Handleiding 'Strafrechtelijke aanpak schoolverzuim' is op initiatief van het OM samen met Ingrado (de vereniging voor leerplichtambtenaren) geschreven ten behoeve van leerplichtambtenaren belast met de opsporing en parketmedewerkers belast met de vervolging van schoolverzuim. In de Handleiding 'Strafrechtelijke aanpak schoolverzuim' worden eerst de taken en verantwoordelijkheden van de verschillende organisaties uiteengezet. Beoogd wordt om met deze omschrijving een goede integrale ketenaanpak te bewerkstelligen. Vervolgens worden de verschillende soorten schoolverzuim beschreven. Tot slot worden aan de hand van een stappenplan de benodigde activiteiten en bijbehorende (kwaliteits)eisen beschreven ten behoeve van de handhaving van de Leerplichtwet. BELEID - Aanval op Uitval - M i n i s t e r i e van OCW - 2 0 0 7 - 2 0 1 0 De volgende speerpunten vormen de basis van de nota Aanval op Schooluitval. Extra aandacht voor overgang van VMBO naar MBO Het VMBO bereidt jongeren voor op het MBO. Toch maken nog te weinig leerlingen de stap van het VMBO naar het MBO. Scholen en gemeenten zijn samen verantwoordelijk voor een succesvolle overgang. Zij kunnen veel doen om schooluitval terug te dringen, zowel bij de opvang en begeleiding van leerlingen als in het onderwijs zelf. Meer ruimte voor VMBO-scholieren die het best leren met hun handen VMBO-scholieren die het liefst met hun handen werken, moeten de ruimte krijgen om dat ook te doen. Dat betekent dat het schoolprogramma meer wordt toegesneden op individuele wensen en mogelijkheden van de scholieren. Meer en betere zorg op school Scholen spelen een centrale rol bij het signaleren van problemen bij een leerling. Daarom zijn er al op veel scholen Zorg Advies Teams (ZAT) met professionals die problemen vroegtijdig signaleren en tot actie overgaan. Betere loopbaanoriëntatie, studiekeuze en begeleiding «
Goede loopbaanbegeleiding helpt enorm om leerlingen ';
«^
te motiveren en kan uitval voorkomen. Scholen
Lk£ '"'i " V - * ,
3,
'
;: . • -•*"/
" j ^ T " ,~ . / *
/
hebben echter vaak moeite met het organiseren van goede loopbaanbegeleiding. Het Ministerie van OCW helpt hierbij door samenwerking tussen scholen en bedrijfsleven te stimuleren, door voorbeelden van goede projecten te verspreiden en door begeleiders te professionaliseren.
36
Aantrekkelijker onderwijs Niet alle scholieren kunnen lang achtereen stil zitten. Om hen toch te behouden voor het onderwijs, is het belangrijk dat ook zij school leuk blijven vinden. Door afwisseling in het schoolprogramma aan te bieden, het onderwijs aantrekkelijker te maken met bijvoorbeeld sport en cultuur, kunnen scholen ervoor zorgen scholen dat hun leerlingen met plezier naar school gaan. Inzet van twintigduizend EVC-trajecten De inzet van EVC-trajecten ( = erkenning van elders verworven competenties) is bedoeld voor schooluitvallers in de leeftijdscategorie van 18 tot 23. Alle gemeenten in Nederland moeten voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar registreren. Ook moeten gemeenten ervoor zorgen dat zij via een passend traject (onderwijs, baan of combinatie) alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
INFORMATIEF - Voor- e n VroegschooEse Educatie ( W E ) Voor- en vroegschoolse educatie houdt in dat kinderen op jonge leeftijd meedoen aan educatieve programma's. De centrumprogramma's beginnen in een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf en lopen door in de eerste twee groepen van de basisschool. De doelstelling van het W E achterstandsgroepen
beleid is om de ontwikkeling van kinderen
uit
zodanig te stimuleren dat hun kansen op een goede
schoolloopbaan en maatschappelijke carrière worden vergroot. Een W E programma kent een gestructureerde didactische aanpak en neemt een aantal dagdelen per week in beslag. VVE-beleid is een belangrijk thema dat bij veel gemeenten op de lokale educatieve agenda geplaatst wordt. Bij dit thema zijn in ieder geval de gemeente, schoolbesturen, peuterspeelzaalorganisaties en de kinderopvang betrokken. Ook dient afstemming plaats te vinden met het bredere voorschoolse beleid. INFORMATIEF - De Brede S c h o o i 8 Op dit punt is er geen wet- of regelgeving; de initiatieven komen voornamelijk vanuit de scholen, gemeenten en organisaties zelf. De landelijke overheid wil faciliterend optreden door eventuele knelpunten in de regelgeving op te lossen. De ontwikkeling van de Brede School moet echter in principe binnen de bestaande beleidskaders plaatsvinden. Er worden dan ook geen financiële middelen beschikbaar gesteld. Gemeenten hebben een regierol en moeten zorgen voor de randvoorwaarden. Dit is gedeeltelijk mogelijk door middel van het gemeentelijk accommodatiebeleid. In veel gevallen worden de betrokken organisaties (bijvoorbeeld de school, kinderopvang, bibliotheek, thuiszorg) in één gebouw geplaatst, waardoor samenwerking zich vergemakkelijkt. INFORMATIEF - M a a t s c h a p p e l i j k e stages In november 2007 is het plan van aanpak maatschappelijke stages 'samen leven kun j e leren' uitgekomen. Met de maatschappelijke stage wil het kabinet Voortgezet Onderwijs (VO)-leerlingen doen ervaren hoe mooi het is om iets voor een ander te doen.
8
Erzijn tegenwoordig scholen die een netwerk van onderwijs, welzijn en zorg rond kind en gezin vormen.Deze scholen willen stimuleren dat kinderen in hun eigen omgeving (op school, thuis en in hun vrije tijd) een optimale melange aan ontwikkelingsmogelijkheden kunnen vinden. Brede School iseen overkoepelde benaming voor dit soortscholen. Descholen zelfhebben verschillende namenalsVensterschool of Kantoomrenschool.
Het gaat hierbij dus vooral om een stuk levenservaring en meer sociale samenhang. Een maatschappelijke stage duurt 72 uur en het is de bedoeling om vanaf 2011 alle VO-leerlingen een stage te laten lopen. De school is verantwoordelijk voor de voorbereiding van leerlingen, het opstellen van een stagecontract, het begeleiden van jongeren en de evaluatie van de stage. De stagebieder is verantwoordelijk voor het organiseren van een stageplek, het ondertekenen van een stagecontract en het bieden van begeleiding. De stagemakelaar of -bemiddelaar brengt vraag en aanbod van de stageplaatsen bij elkaar. Bovendien denkt deze mee met stageaanbieders om stageplaatsen te creëren. Gemeenten ondersteunen en faciliteren in de ontwikkeling van een effectieve bemiddelingsstructuur onder andere door de realisatie van een makelaarsfunctie op lokaal of regionaal niveau. Daarbij moeten gemeenten zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande initiatieven.
INFORMATIEF - V o o r t i j d i g s c h o o l v e r l a t e r s Voortijdig
schoolverlaters
(VSV-ers)
zijn jongeren
van
12-23
jaar
zonder
startkwalificatie (minimaal HAVO of MBO-2), die minstens een maand hebben verzuimd zonder geldige reden of niet meer op een school staan ingeschreven. In 2007 heeft het kabinet aangekondigd om het aantal VSV-ers te halveren in 2012 naar maximaal 35.000. Men zet in op versteviging van bestaand beleid en heeft dus niet gekozen voor grootschalige beleidsveranderingen. In 2008 zijn hiervoor in alle 39 Regionaal Meld- en Coördinatiepuntregio's regionale convenanten afgesloten met het Rijk. EDUCATIE Educatie is landelijk ondergebracht in Regionale Opleidingencentra (ROC's) die een breed aanbod van educatie en beroepsonderwijs verzorgen. Voor jongeren zijn vooral Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs (VAVO) en het beroepsonderwijs van belang.
INFORMATIEF - VAVO VAVO is voor volwassenen (18 jaar en ouder), maar is de laatste jaren een tweede weg voor de partieel leerplichtige jongeren (16 en 17 jaar) geworden die op het voortgezet onderwijs zijn uitgekeken. VAVO spreekt hen aan, omdat dit type onderwijs de mogelijkheid biedt om op flexibele tijden en met deelcertificaten het traject toch af te maken. Een deelnemer kan in 1- of 2-jarige versnelde trajecten examens voor de aparte vakken afleggen en er een certificaat voor krijgen. Landelijk speelt de discussie of het VAVO bij een ROC moet blijven of moet opgaan in het voortgezet onderwijs.
INFORMATIEF - B e r o e p s o n d e r w i j s Beroepsonderwijs is voor jongeren van 16 jaar en ouder en voor volwassenen. ROC's (waaronder het Albeda) bieden dit onderwijs in twee varianten: Beroepsopleidende Leerweg (BOL) en Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL). BOL heeft een hoog gehalte van theoretische vakken, BBL heeft een hoog praktijkgehalte. Beide varianten worden regionaal zowel deeltijd als voltijd aangeboden.
38
WERK De hieronder genoemde Wet Investeren in Jongeren (WIJ) is een verbijzondering van de Wet Werk en Bijstand (WBB) voor de doelgroep 18 tot 27 jarigen. Deze doelgroep kan geen uitkering aanvragen, maar wel een traject naar werk (van opleiding tot baan) waarbij de gemeente verplicht is aan deze vraag tegemoet te komen. Naast dit traject kan, waar nodig, inkomensondersteuning worden geboden. De WIJ bestaat derhalve naast de WWB (doelgroep 27 en ouder). De WIJ is van kracht per 01-102009. Wij zullen hier alleen ingaan opdeWIJ. WETGEVING - Wet investeren in jongeren Doel: vergroten van de duurzame arbeidsinschakeling voor jongeren tot 27 jaar door hen te stimuleren tot deelname aan het arbeidsproces en maatschappelijke activiteiten endoorte investeren in kennis envaardigheden. Verplichtingen gemeenten: 1. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het doen van een werk-leer-aanbod. 2. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van een inkomensvoorziening. 3. Gemeenten werken bij de uitvoering van het eerste lid samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 3.5.4 VRIJE TIJD Dit thema kent een aantal onderwerpen: cultuur, kinder- en jongerenwerk, sport en recreatie. CULTUUR Wij gaan hier in op het beleidsstuk 'Kunst van Leven' van het Ministerie van OCW. Waar wij dat noodzakelijk achtten, hebben we de tekst uit de nota aangepast aan de huidige stand vanzaken. BELEID - Kunst van Leven - Ministerie van OCW - 2 0 0 3 - 2 0 1 2 Het zelf beoefenen en ervaren van cultuur is de basis van het culturele leven. Amateurkunst is hierbij van groot belang. Juist jongeren moeten opgroeien met cultuur, dit legt de basis voor de waardering van en ontvankelijkheid voor cultuur op latere leeftijd. Drempels moeten worden weggenomen, het historisch bewustzijn vergroot. Het kabinet heeft in het regeerakkoord een stevige ambitie uitgesproken op het gebied van amateurkunst en cultuureducatie. Het beschouwt een brede culturele basis alseen voorwaarde voor de ontplooiing van talent. Het is nodig amateurkunsten beter te ondersteunen, cultuureducatie stevig in het onderwijs te verankeren en de cultuur beter toegankelijk te maken voor iedereen. Dit is uitgewerkt in het 10-puntenplan cultuurparticipatie.
39
Binnen het onderwijs Binnen het onderwijs wil de minister van OCW de randvoorwaarden voor scholen verbeteren om te voldoen aan de kerndoelen en eindtermen op het gebied van kunst en cultuur door: 1. Een cultuurkaart in te voeren voor leerlingen van het voortgezet onderwijs. Op deze kaart wordt een jaarlijks tegoed gestort, dat zowel individueel als collectief kan worden besteed. Hiermee komen middelen beschikbaar om in alle leerjaren culturele activiteiten te ondernemen en verbindingen te leggen tussen bijvoorbeeld kunst, cultuur, aardrijkskunde en (literatuur)geschiedenis. Bovendien wordt een doorlopende leerlijn gestimuleerd. De uitgifte van de cultuurkaart wordt uitgevoerd door het CJP (Cultureel Jongeren Paspoort). 2. Scholen te ondersteunen bij de invoering van de Canon van Nederland 9 . De canon is waardevol voor het versterken van de historische kennis binnen het onderwijs. Door digitaal aanbod rond de canon, kan een nieuwe groep op een nieuwe manier worden bereikt. 3. Het vergroten van de mogelijkheden voor cultuureducatie op de lerarenopleidingen voor het primair en voortgezet onderwijs en de nascholing van docenten. Dit gebeurt door de verdere uitrol van de succesvolle cursus Interne Coördinator Cultuureducatie (ICC) en met programma's voor versterking van de kwaliteit van opleidingen. Rondom het onderwijs: de Brede School Verbindingen tussen cultuurlessen op school en buitenschoolse kunsteducatie en amateurkunst kunnen ervoor zorgen dat wie op school enthousiast is geworden voor kunst en cultuur daar zijn leven lang mee verder gaat. De Brede School kan de schakel zijn tussen school, bibliotheek, toneelvereniging, museum en muziekschool. Daarom wil de minister van OCW de mogelijkheden vergroten om via brede scholen aan kunsten cultuurbeoefening te doen. Dit gebeurt door: 4.
Het stimuleren van samenwerking tussen culturele organisaties en brede scholen.
Buiten het onderwijs Cultureel burgerschap staat of valt met de mogelijkheden van burgers om zich te verdiepen in hun verleden of zich te uiten in een kunstdiscipline. Om ervoor te zorgen dat burgers ook buiten het onderwijs gebruik kunnen maken van culturele voorzieningen die op hun behoeften zijn toegesneden, kiest de minister van OCW voor gerichte ondersteuning door: 5.
Meer geld voor amateurkunst en volkscultuur door de uitbreiding van het huidige budget van het Actieplan Cultuurbereik.
9
De website 'entoen.nu' is in 2006 ontwikkeld door de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon en sinds 3 j u l i 2007 ondergebracht bij Stichting entoen.nu. Entoen.nu is bedoeld voor alle geïnteresseerden in de Nederlandse cultuur en geschiedenis, en in het bijzonder voor leerlingen en docenten in bovenbouw basisonderwijs en onderbouw voortgezet onderwijs. Stichting entoen.nu stimuleert het gebruik van de canon van Nederland in onderwijs en samenleving ais verhaal van het land dat wij gezamenlijk bewonen. Ze doet dat onder meer via deze website, waar de vijftig vensters in woord en beeld worden gepresenteerd en via een variëteit aan nadere informatie worden geopend. Het aan de website gekoppelde discussieforum biedt gelegenheid voor het gesprek over de canon.
40
6.
Wordt niet uitgevoerd (gratis toegang musea voor kinderen jonger dan 13 jaar).
7.
Het uitvoeren van een programma leesbevordering. In het programma zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor openbare bibliotheken.
8.
De inrichting van een netwerkorganisatie mediawijsheid, in overleg met organisaties die zich nu bezig houden met mediawijsheid. Het is van belang dat kinderen, ouders, docenten en anderen worden ondersteund in het leren omgaan met media-uitingen. Bij mediawijsheid gaat het om de gewenste vaardigheden, kennis en houding om vanuit ten minste drie perspectieven goed met media om te kunnen gaan: functioneel (als voorwaarde voor participatie en ontwikkeling), inspirerend (om nieuwe kansen en mogelijkheden te ontdekken) en alert (het met een kritisch oog omgaan met de media).
9.
Het Nationaal Historisch Museum zal worden gebouwd in Arnhem. Het Museum moet een breed publiek een overzicht bieden van de geschiedenis van Nederland, op basis van de canon. Het publieksbereik van het nieuwe museum kan door digitaal aanbod worden vergroot.
10. Structureel geld voor kunst- en cultuurprojecten die een meer divers publiek bereiken en de culturele dialoog in grootstedelijke gebieden aanjagen. KINDERWERK 1 0 Kinderwerk is een van de oudste werksoorten binnen het sociaal cultureel werk. Kinderwerkers organiseren activiteiten voor kinderen in de basisschoolleeftijd. In buurthuizen, in Brede Schoolverband, het speeltuinwerk. De activiteiten van het kinderwerk hebben een recreatieve en educatieve functie. De basisfilosofie is een andere dan in de kinderopvang. In het kinderwerk kan men niet spreken van het overnemen van verantwoordelijkheden van ouders, zoals dat in de buitenschoolse opvang het geval is. Voor kinderen die niet ingeschreven staan bij een BSO, vervult het kinderwerk vaak wel een opvangfunctie, maar niet volgens de verordeningen waaraan een BSO moet voldoen conform de wet op de kinderopvang. Kinderwerk verzorgt op veel plaatsen een basisaanbod voor alle kinderen in een buurt. Daarnaast
worden
projecten/activiteiten
georganiseerd, soms voor
specifieke
doelgroepen met vooraf vastgestelde doelen. Bij alle activiteiten is aandacht voor: ontspanning, ontmoeting, creativiteitsontwikkeling, sociaal-emotionele ontwikkeling, en educatieve vorming. Afhankelijk van de locatie vinden verschillende activiteiten plaats, zoals instuiven, clubs, projecten, activiteiten in samenwerking met scholen onder andere in de vorm van verlengde schooldagprogramma's en naschoolse activiteiten. Gewerkt wordt met vakkrachten, stagiaires, vrijwilligers en beroepskrachten, afhankelijk van de aard van de activiteiten.
10
www.kinderwerk.nl
41
JONGERENWERK11 In het Competentieprofiel Jongerenwerker, geschreven en uitgegeven door Movisie wordt onderstaande beschrijving gegeven van jongerenwerk. Het jongerenwerk is een laagdrempelige voorziening voor alle jongeren, die diverse verschijningsvormen kent. Jongerenwerkers begeleiden procesmatig groepen jongeren in de leeftijd van 12 tot 23 jaar in de vrije tijd, in aansluiting op hun leefwereld en sociale omgeving. Primaire doelgroep zijn de kanszoekende jongeren met een lage sociaaleconomische status en een laag opleidingsniveau. Het jongerenwerk richt zich op gedragsbeïnvloeding, het leren aangaan van sociale verbindingen met anderen, het bevorderen van persoonlijke ontwikkeling en het stimuleren van maatschappelijke participatie. Dit betekent dat het jongerenwerk dwarsverbanden legt tussen de leefmilieus van het gezin/thuis, de school en de omgeving/buurt. Het jongerenwerk biedt jongeren kansen en ondersteunt hen bij het realiseren van die kansen. Voor het jongerenwerk betekent dit ook jongeren confronteren met grenzen en hun daarmee leren om te gaan. De moderne jongerenwerker is als buurtpedagoog een makelaar in respect. Door jongeren serieus te nemen en hun te laten zien dat ze er daadwerkelijk bijhoren, verkeren jongerenwerkers tegelijkertijd in de positie om hen te kunnen aanspreken op hun gedrag. Zelfwerkzaamheid en sociale weerbaarheid van de jongeren staan centraal bij het uitvoeren van recreatieve en educatieve activiteiten, cursussen, dienstverlening, informatie, advies en voorlichting en belangenbehartiging. Jongerenwerk wordt ook ingezet als middel voor preventie in wijken en buurten. Jongerenwerkers staan midden in de buurt, kennen jongeren met uiteenlopende achtergronden en worden door hen gekend. Het zijn mensen die een uitstekende antenne hebben voor wat er in een buurt en/of wijk leeft. De jongerenwerker gebruikt zijn vertrouwensrelatie met de jongeren om hen tot nieuw gedrag te motiveren, waarbij fair play en respect centrale waarden zijn. De jongerenwerker enthousiasmeert jongeren activiteiten zelf uit te voeren en te organiseren. SPORT Sport is een beleidsterrein waaraan gemeenten volstrekt autonoom zonder nadere wet- en regelgeving inhoud kunnen en mogen geven. Vanuit sport wordt bekeken in hoeverre aangrenzende beleidsterreinen zoals onderwijs en gezondheid de sport kunnen versterken. Vanuit het Rijk worden verschillende acties ondernomen op het gebied van sport. Eén van die acties is de impuls Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB).
Mik, • www.jongerenwerker.nl
42
Met deze impuls wordt beoogd bij te dragen aan het behalen van de volgende doelen: - Het terugdringen van de bewegingsarmoede bij vooral de te weinig actieve burgers (doorgaans de meest kwetsbare groepen in de samenleving) en hiermee s
Het verminderen van overgewicht onder de Nederlandse bevolking;
s
het terugdringen van andere gezondheidsproblemen als diabetes, hart- en vaatziekten en depressie.
- Het realiseren van een meer beweegvriendelijke omgeving. SPEELRUIMTE / RECREATIE 12 Wij lichten hier kort het onderscheid informele en formele speelruimte toe. Informele speelruimte Als jeugdigen willen spelen, kunnen zij in een gevarieerde omgeving met gras, struiken, bomen, pleinen, stoepen en water vrijwel alle vormen van spel uitoefenen. Speeltoestellen kunnen dan ook gezien worden als een vervanging van de mogelijkheden die van nature aanwezig zijn. Men ziet dat de noodzaak van speelplekken toeneemt naarmate de fysieke ruimte om te spelen afneemt. Uiteraard zal gestreefd moeten worden naar zoveel mogelijk informele speelruimte. De ruimte om te spelen binnen het bebouwde gebied neemt steeds verder af; het (auto)verkeer, de verdichting van de woningen, voorzieningen voor volwassenen, hondenpoep, bezuinigingen en onveiligheid door criminaliteit en vandalisme (sociale veiligheid) leggen een steeds groter beslag op de beschikbare openbare speelruimte. De informele speelruimte in een buurt of wijk laat zich niet makkelijk kwantificeren. De hoeveelheid informele speelruimte wordt in ieder geval bepaald door de opbouw van de buurt. De hoeveelheid, structuur en samenstelling van het openbaar groen, het water en de wegen bepalen de bespeelbaarheid. Is er veel groen en water en zijn er 30-kilometerwegen met stoepen, zijn deze toegankelijk en nodigen ze uit tot medegebruik door kinderen, dan zal er veel informele speelruimte zijn. Is er weinig groen en water, zijn de wegen druk en is het moeilijk voor kinderen om er mede gebruik van te maken dan zal er minder informele speelruimte zijn. Uiteraard is het veiligheidsgevoel dat de kinderen en ouders op straat ervaren erg belangrijk voor het durven en mogen spelen. Als laatste speelt de vrijheid om te spelen die aan kinderen gegund wordt een rol. OBB ingenieurs heeft een normentabel informele speelruimte opgesteld aan de hand waarvan de kwantiteit en kwaliteit van informele speelruimte
kan
worden
vormgegeven. Formele speelruimte De hoeveelheid formele speelruimte laat zich makkelijker kwantificeren. De laatste jaren is er door verschillende organisaties die betrokken zijn bij speelruimte intensief samengewerkt om te komen tot het opstellen van richtlijnen voor de aanleg en het onderhoud van speelvoorzieningen. Vooral het uitgeven van het 'Handboek Veiligheid van Speelvoorzieningen' heeft bijgedragen aan het tot stand komen van landelijk aanvaarde normen en richtlijnen. '• www.obb-ingenieurs.nl
43
Naast dit handboek geven vooral ervaringscijfers inzicht in hoe een speelplek functioneert. Hierdoor kunnen normen gesteld worden voor het aantal jeugdigen van een bepaalde leeftijdscategorie dat binnen een actieradius woont en een speelplek zelfstandig zou moeten kunnen bereiken, zonder elkaar op de speelplek in de weg te lopen. Ook hiervoor heeft OBB ingenieurs een normentabel opgesteld aan de hand waarvan de kwantiteit en kwaliteit van formele speelruimte kan worden vormgegeven. 3.5.5 V E I L I G H E I D Kinderen hebben recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid. Dit recht is opgenomen in het Internationaal Verdrag op het gebied van de Rechten van het Kind dat ook door Nederland is ondertekend. De ouders hebben de verantwoordelijkheid om dit recht te realiseren. Maar wanneer de ouders deze verantwoordelijkheid niet naar behoren vervullen, is het de plicht van Justitie om passende, dat wil zeggen dwingende maatregelen te nemen. Ook grijpt Justitie in als door jongeren zelf grenzen worden overschreden. Onderwerpen waar het Ministerie van Justitie bij betrokken is, zijn: helpdesk privacy, internationale kinderontvoering, jeugdbescherming, jeugdcriminaliteit en nazorg jeugd. In dit naslagwerk zullen we alleen kort ingaan op het onderwerp 'nazorg', omdat hier een link is met taken van de gemeente. Ook wordt hier de stand van zaken rond de veiligheidshuizen genoemd, omdat deze een belangrijke partner worden voor gemeenten. BELEID - P r o g r a m m a Aanpak J e u g d c r i m i n a l i t e i t - M i n i s t e r i e v a n J u s t i t i e 2008-2011 Het terugdringen van recidive onder jeugdigen is een belangrijk speerpunt van het Ministerie van Justitie. Het is dan ook de hoofddoelstelling van het Programma Aanpak Jeugdcriminaliteit (2008-2011). Bij het terugdringen van recidive onder jongeren is een effectieve, sluitende en passende nazorg erg belangrijk. Aansluitend op een strafrechtelijk verblijf in een justitiële jeugdinrichting (JJI) worden jongeren begeleid bij hun terugkeer in de samenleving om hen op het rechte pad te brengen én te houden. BELEID - Nazorg na een s t r a f r e c h t e l i j k v e r b l i j f in een J J I - R o t t e r d a m Begin 2007 is de gemeente, samen met de justitiële jeugdpartners, in de JJI De Hartelborgt in Spijkenisse, gestart met de pilot nazorg voor jongeren onder de 18 jaar (18-). De gemeentelijke nazorgtaak voor alle ex-gedetineerden is formeel vastgelegd in het bestuursakkoord Rijk-gemeenten (2007). Kern van de gemeentelijke nazorg is dat tijdig, dus vóór het verlaten van detentie, de benodigde gemeentelijke nazorgactiviteiten en -producten geregeld zijn, zoals het teruggaan naar school, stage of werk, (in het uiterste geval) een uitkering, huisvesting, schuldsanering, verslavingszorg, etc. Huidige situatie 18-: coördinatie via liaisonfunctionaris Sinds augustus 2007 draait in de JJI De Hartelborgt een pilot om tijdig sluitende nazorg te realiseren voor alle Rotterdamse jongeren die uitstromen uit De Hartelborgt. Deze manier van werken wordt nu ook ingezet voor ons politiedistrict.
44
Samenwerkingspartners in deze pilot zijn het OM, Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) (regie), Bureau Jeugdzorg (BJZ), Jeugdreclassering
(JR), Reclassering
Nederland (RN), De Hartelborgt, de gemeente Rotterdam en de overige gemeenten in de Stadsregio Rotterdam. Uniek aan deze pilot is dat de gemeente samen met justitiële partners vanaf dag één na instroom betrokken is bij het vormgeven van passende en tijdige nazorg. Daarnaast is het bijzonder dat vanuit Justitie naast de jeugdreclassering ook de reclassering voor volwassenen aan tafel zit. Dit om het toezicht door de reclassering van 18- naar 18+ naadloos op elkaar t e laten aansluiten. In de pilot is een werkwijze ontwikkeld die landelijk navolging krijgt. De werkwijze is vastgelegd in een procesbeschrijving. In het kort komt het neer op het volgende. De Hartelborgt meldt direct een nieuwe 'Rotterdammer' aan bij de partners in het samenwerkingsverband. Deze bespreken binnen 10 dagen de nieuwkomer in het Traject Overleg (TO) aan de hand van informatie, die vooraf door iedere partner verzameld is. In het TO participeren RvdK (regie), JJI, BJZ JR, RN en een door de gemeente aangewezen Liaisonfunctionaris (Brielle heeft de ROSA regisseur aangemeld als contactpersoon voor de liaisonfunctionaris en heeft geen eigen functionaris). De liaisonfunctionaris verzamelt voorafgaand aan het trajectoverleg
relevante
informatie bij de Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA)-regisseur (in Brielle is dat de ROSA regisseur) en gemeentelijke diensten. De bevindingen in het TO dienen als basis voor een door Jeugdreclassering op te stellen nazorgplan. De Hartelborgt voegt hier zo nodig aanvullende informatie aan toe. Uitgangspunt bij het nazorgplan is dat zo veel mogelijk wordt voortgebouwd op trajecten die al in gang waren gezet. De liaisonfunctionaris gebruikt de verkregen informatie om tijdig acties op de diverse leefgebieden uit te zetten bij gemeentelijke diensten. De diensten zijn zelf voor deze acties verantwoordelijk. De Jeugdreclassering heeft, als casemanager, de taak om op de voortgang van het totale plan te sturen. In het plan is aangegeven wie waarvoor verantwoordelijk is en de bijbehorende tijdsplanning. Rotterdam heeft als uitgangspunt gesteld dat goede nazorg vanaf dag één in detentie begint. Het is belangrijk dat jongeren tijdens detentie een begeleidingstraject krijgen, vanaf de eerste dag. Daartoe financiert de gemeente extra inzet door Interne trajectbegeleiders (ITB'ers) in De Hartelborgt. Normaliter start een begeleidingtraject binnen een justitiële inrichting namelijk pas na zes weken of later.
Verantwoordelijkheid en rol gemeente bij nazorg 18Voor 18- ligt de regie op de nazorg voor een individuele jongere formeel bij de Raad voor de Kinderbescherming. De RvdK is daarbij casusregisseur. De uitvoering echter, ligt bij de Jeugdreclassering van Bureau Jeugdzorg. Deze is casemanager. De gemeente regelt in dit verantwoordelijkheidskader slechts faciliteiten, zoals een plaats op een school of huisvesting. Dit betekent dat formeel de reclasseringsambtenaar de persoonlijke begeleiding van de jongere op zich neemt, het nazorgplan opstelt met daarin de te ondernemen acties en de voortgang van de nazorgactiviteiten voor de jongere monitort. De reclasseringsambtenaar werkt echter nauw samen met de gemeente (via de ROSA regisseur) bij de opstelling van het nazorgplan en de gemeente monitort zelf de voortgang van de nazorg. In de praktijk kan het dus gaan om parallelle trajecten.
45
Zo kan de gemeente bijvoorbeeld naast de begeleiding door jeugdreclassering ook coaching bieden aan de jongere op een bepaald leefgebied. Goede nazorg is dan ook vooral een zaak van ketensamenwerking, waarbij de partners elkaar tijdig en goed informeren en respecteren. INFORMATIEF - VeiEigheïdshuizen Een Veiligheidshuis is een samenwerkingsverband dat zich richt op het terugdringen van overlast en criminaliteit. De ketenpartners kunnen zijn: gemeenten, politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclasseringsorganisaties, welzijnsorganisaties. In een Veiligheidshuis werken organisaties op één locatie samen aan opsporing, vervolging, berechting en hulpverlening. Het doel van de samenwerking, is het terugdringen van overlast, huiselijk geweld en criminaliteit. De ketenpartners signaleren problemen, bedenken oplossingen en voeren die samen uit. Werkprocessen worden op elkaar afgestemd, zodat strafrecht en zorg elkaar aanvullen. Ingezet wordt op gedragsverandering, recidivevermindering en verbetering van de kwaliteit van leven van de delinquent. Men gaat dadergericht, gebiedsgericht en probleemgericht te werk. Een Veiligheidshuis
richt zich op de volgende dadergroepen:
meerderjarige
veelplegers, jeugd(ige veelplegers), daders van huiselijk geweld, ex-gedetineerden (nazorg), overlastgevende personen. Veiligheidshuis Rotterdam Rotterdam heeft sinds 1 januari 2009 een Veiligheidshuis. In het Veiligheidshuis Rotterdam werken de gemeente, de politie, het OM, gevangeniswezen, reclassering en GGZ organisaties samen. De inzet is gericht op het terugdringen van overlast en criminaliteit. Het Rotterdamse Veiligheidshuis richt zich op de Persoons Gerichte Aanpak (PGA) van de meest overlastgevende en criminele personen. Ook levert het Veiligheidshuis gemeentelijke nazorg aan volwassenen en jeugdigen die uit detentie komen. In 2009 is verder onderzocht welke andere persoonsgerichte aanpakken bij het Veiligheidshuis kunnen worden ondergebracht. De volgende activiteiten worden jaarlijks uitgevoerd: -
Een PGA-traject voor de ruim 500 meest overlastgevende en/of criminele personen.
- Gemeentelijke nazorg voor ongeveer 1000 van de in totaal circa 3000 aangemelde volwassenen uit detentie uit heel Nederland. - Gemeentelijke nazorg voor de circa 400 jongeren die vrijkomen uit alle justitiële jeugdinrichtingen in heel Nederland naar de regio Rotterdam Rijnmond. In het Veiligheidshuis wordt op het thema jeugd verbinding gelegd tussen zorg, preventie en strafrechtelijke aanpak. In de aanpak van minderjarige veelplegers staan begeleiding en controle centraal.
46
De aanpak bij jeugd is gericht op vroegtijdig, consequent en snel reageren. De blijvende versnelling van de afdoening / start interventie is belangrijk, waarbij een goede balans bestaat tussen het 'snel' justitieel afhandelen van verdachten en tegelijkertijd zorg besteden aan jongeren die een bredere insteek nodig hebben. Minderjarigen die risicogedrag vertonen zonder dat er direct een strafbaar feit is gepleegd, worden vroegtijdig gesignaleerd en krijgen een passend plan van aanpak. Bij deze reactie speelt het terugkeren in gewone normale patronen een grote rol. Het voornaamste uitgangspunt is dat er bij jeugd geïnvesteerd wordt in preventie en het bieden van zorg. In 2010 onderzoekt Rotterdam samen met de regiogemeenten op welke wijze nader kan worden samengewerkt en in welk tempo en op welke wijze dat kan leiden tot de ontwikkeling van een regionaal Veiligheidshuis. 3.5.6 WONEN Landelijk beleid is vooral gericht op wijken waar achterstanden zijn en waar bewoners moeite hebben hun situatie te verbeteren. Wij gaan hier verder niet in op dit thema.
47
48
Wehebben op het gebied vanjeugd in Brielle een behoorlijk aantal cijfers beschikbaar. Ook zijn er beleidsstukken die van belang zijn als het omjeugd gaat. In dit hoofdstuk worden tevens een aantal (lokale) ontwikkelingen beschreven die voor de jeugd (en hun ouders) in Brielle van belang zijn. Tot slot geven we van belang zijnde informatie weer. In dit hoofdstuk schetsen we per thema een beeld van de, voor de jeugd (en hun ouders) van belang zijnde, lokale situatie. We beginnen echter met een paragraaf (4.1) met algemene cijfers en algemeen voor dejeugd van belang zijnd beleid. 4.1 ALGEMEEN Hieronder vindt u cijfers die betrekking hebben op het aantal jeugdigen in de gemeente Brielle en op hun gezinssituatie. Ook wordt hier kort ingegaan op een aantal zaken uit het lokale Wmobeleidsplan.
In degemeente Brielle wonen bijna 4.000jeugdigen tussen de 0 en 23 jaar. 0
1 -4
4-12
12-18
18 tot 23
jarigen
jariqen
jarigen
jariqen
jarigen
83
458
1451
1134
830
Brielle
GBA,Peildatum 19-08-2009
Brielle
2008
Jongeren in eenoudergezinnen
13% v totaal 13
2007 12% (545 jongeren)
2006 1 2 % (521 jongeren)
aantal jongeren (557) (Z-H = 15%)
CBS
Brielle Tienermoeders14
2008
2007
2006
1
1
2
CBS
13
Jongeren (0 tot 25 jaar) die wonen in een eenoudergezin. Onder een eenoudergezin wordt een particulier huishouden bestaande uit éénouderverstaan. 14 Hettotaal aantal moeders van 19jaar enjonger per 1 januari van het referentiejaar.
49
BELEID - W m o b e l e i d s p l a n De in het lokale Wmo beleidsplan genoemde acties die van invloed zijn op de jeugd (en hun ouders) en die niet al elders in dit naslagwerk genoemd worden, zijn hieronder weergegeven met daarbij de huidige stand van zaken. - Voor zoveel mogelijk mensen met een indicatie, maar vooral voor jongeren, draagt de gemeente zorg voor een arbeidsplaats in of via de Welplaat. Op 19 mei 2008 is door de commissie Samenleving de Wsw Doelgroepenverordening aangenomen waarin geregeld wordt dat Wajongers 15 direct na afsluiting van hun schoolcarrière een arbeidstraject wordt aangeboden. - Met Vestia afspreken dat huisuitzettingen en dakloosheid zoveel mogelijk vermeden moeten worden en de afspraken over het inzetten van schuldhulpverlening en maatschappelijk werk actualiseren. Woningbouwcorporatie Vestia, de Gemeente Brielle, Plangroep Schuldhulpverlening, Careyn (Algemeen Maatschappelijk Werk) en de ISD (Intergemeentelijke Sociale Dienst) hebben eind 2008 het convenant 'Hulpverlening bij dreigende huisuitzetting' getekend. Wij hebben ons als doel gesteld om inwoners te ondersteunen bij het 'in alle fasen van hun leven zo zelfstandig mogelijk te functioneren, verantwoorde keuzes te maken en volwaardig te participeren'. Ook hebben wij het 'Kinderconvenant' met staatssecretaris Aboutaleb getekend, waarbij onder meer beoogd wordt dat kinderen niet de dupe mogen worden van een problematische situatie waarin hun ouders, door welke omstandigheden dan ook, terecht zijn gekomen. In het convenant spreken wij uit dat wij: het gebruik van het participatiefonds (cultuur en sport) door kinderen (0 tot 18 jaar) uit arme gezinnen (inkomen tot 110% van bijstandsniveau) verdubbelen; waar mogelijk voorzieningen in natura aan deze kinderen verstrekken; ter bevordering van de maatschappelijke participatie van deze kinderen samenwerken met maatschappelijke- en culturele organisaties, onderwijs en verenigingsleven; streven naar activiteiten die een duurzame impact hebben; de effecten meten en periodiek met de Staatssecretaris evalueren. 4.2 GEZONDHEID Voor deze paragraaf zijn cijfers van het consultatiebureau 0-4 jaar (Careyn), de JGZ 419 jaar (GGD), de Stadsregio Rotterdam en verschillende zorgaanbieders gebruikt. We gaan in deze paragraaf ook kort in op de in 2009 vastgestelde Nota Lokaal Gezondheidsbeleid. CIJFERS Cijfers uit de monitor 0-4 jarigen van het consultatiebureau - 2008 16 0,8% van het totaal aantal kinderen dat in 2008 is opgeroepen voor het 18 maanden consult, is 3 of meer keer niet verschenen met bericht. 0,8% heeft een extra consult op indicatie gekregen rond de 18 maanden en 0,8% heeft 3 of meer extra huisbezoeken op indicatie gekregen rond de 18 maanden. 15 Wajongers zijnjongeren die onder de Wajong,de Wetarbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jonggehandicapten, vallen. 16 Monitor 0-4jarigen,Jaarverslag 2008,Careyn Jeugd & Gezin.
50
5,8% van het totaal aantal kinderen dat in 2008 is opgeroepen voor het 3 jaar en 9 maanden consult, is 3 of meer keer niet verschenen met bericht; 7,2% is 3 of meer keer niet verschenen zonder bericht. 10,8% heeft een extra consult op indicatie gekregen rond 3 jaar en 9 maanden en 2 , 1 %heeft een extra huisbezoek op indicatie gekregen rond 3jaar en 9 maanden. In 2009 ( t / m 3 e kwartaal) lag het bereik van het consultatiebureau voor zuigelingen op 9 6 % en voor peuters op 9 9 % . Een verklaring voor het lagere bereik in 2008 dient gezocht te worden in de wijze van registreren (mail van N. van Sprang, d.d. 2 3 - 1 1 2009). Hieronder een overzicht van het percentage kinderen en het aantal
risicofactoren
(zoals lage sociaaleconomische status ouders, lichamelijke afwijkingen bij het kind, communicatie afwijkingen bij het kind) dat door het consultatiebureau is geconstateerd (Brielle, 2008). 0
1-2
3-4
44%
46,7%
9,3%
-
18 maanden
38,2%
55,3%
6,5%
-
3 jaar en 9 maanden
37,7%
58,7%
2,9%
0,7%
Standaard
5 of meer
zuigelingenhuisbezoek
Taairisico in percentages (Brielle 2008) Standaard
Leeftijd 3jaar en 9 maanden
Leeftijd 18 maanden
zuigelingenhuisbezoek Geen
Asiel-
Nederlands
zoeker
thuis
Negscore
Problemen
Spraak/
communi-
met oren of
taal
catie
gehoor
probleem
onderwerp
17
onderwerp
Negscore
Proble-
Spraak/
communi-
men met
taal
catie
oren of
pro-
gehoor
bleem
2,2%
2,9%
18
-
-
0,8%
3,3%
1,6%
1,4%
Roken in huis is een risicofactor voor wiegendood. In Brielle werd in 6,7% van de zuigelingenhuisbezoeken geconstateerd dat er werd gerookt in huis. Dit percentage is enorm hoog in vergelijking met het gemiddelde van de ZHE, namelijk 1,9%. 7 6 % van de moeders in Brielle is bij de geboorte gestart met het geven van borstvoeding. Hiervan geeft 14,2% nog steeds borstvoeding na 6-12 maanden.
17 18
Is onderdeel van het Van Wiechen ontwikkelingsonderzoek. Is onderdeel van hetVan Wiechen ontwikkelingsonderzoek.
51
Percentage kinderen in Brielle met aangeboren afwijkingen in 2008
Bij de geboorte bekend
-
Zorgbehoevend met18
Zorgbehoevend met3jaar en
maanden
9 maanden
1,6%
-
Doorverwijzingen naar andere professionals, organisaties, programma's (Brielle 2008)
Huisarts
Specialist /
Opvoed-
tandarts
bureau
Video-
AMW
Diëtist
Anders
1,6%
3,3%
hometraining
18
10,6%
1,6%
1,6%
-
-
2,2%
8,7%
5,1%
0,7%
0,7%
maanden 3 jaar en9
10,1%
maanden
Percentages ondergewicht en overgewicht op de leeftijd van 3 jaar en 9 maanden (Brielle 2008)
Ernstig
Ondergewicht
Normaal gewicht
Adipositas
Obesitas
ondergewicht jongen
meisje
jongen
meisje
jongen
meisje
jongen
meisje
jongen
meisje
1,3%
5,2%
5,1%
10,3%
79,5%
81,0%
12,8%
3,4%
1,3%
-
1,2% van de kinderen in Brielle zijn in 2008 onvoldoende gevaccineerd op de leeftijd van 18 maanden en op de leeftijd van 3 jaar en 9 maanden. Cijfers uit de jeugdmonitor van de GGD - 2006-2008 19 Brielle
Beoordelinq eigen gezondheid alsmatig of slecht
13 t / m 17jaar
1%
Brielle
% leerlingen 2 e klas VO met door de jeugdarts vastgestelde psychische problemen
% leerlingen in 2 e klas VOmet door de jeugdarts vastgestelde qezins- en omqevinqsproblemen
13 t/m 15jaar
1%
2%
Brielle
13 t / m 17 jaar
Piekertdag
Gebruikt
Denktaan
en nacht
slaap/kalmeringsmiddelen
zelfmoord
5%
2%
20%
Heeft (heel) vaak
Slaapt
Denkt dat
(heel)
psychosomat ische klachten 20
vaak slecht
het de komende
16%
27%
jaren (heel) slecht zal qaan 2%
GGDZHE,Spijkenisse 2009: schooljaar 2006-2007 en2007-2008
'GGD ZHE,Spijkenisse 2009: schooljaar 2006-2007 en2007-2008 enJGZ Informatie Systeem 2007. 3 Het gaat om klachten alshoofdpijn, maagpijn, buikpijn, misselijkheid.
52
Brielle, voortgezet onderwijs Rookt iedere dag
12%
Hasjgebruik
11%
XTC-gebruik
3%
Gokken
9%
Drinkt vaak (5 of meer keer in 2 weken) alcohol
20%
Drinkt veel (5 of meer glazen) alcohol
18%
Drinkt vaak en veel alcohol
10%
Ontbijt niet elke dag
24%
Eet eens per week of minder fruit
11%
Eet eens per week of minder groenten
6%
Eet hooguit 2 x per week een warme maaltijd
7%
Lid van een sportvereniging
72%
Sport minstens 1 x per week (buiten schooltijd)
90%
Overgewicht
7% ( 1 0 % jongens en 4 % meisjes)
Serieus lijnen
2 6 % ( 1 8 % jongens en 3 5 % meisjes)
Is wel eens met iemand naar bed geweest
22%
Gebruikt (vrijwel) nooit een condoom
3 3 % (% van het aantal leerlingen dat wel eens met iemand naar bed is geweest)
Gebruikt altijd een condoom
5 5 % (% van het aantal leerlingen dat wel eens met iemand naar bed is geweest)
Poetst tanden niet dagelijks
2%
Vullingen of gaatjes in tanden of kiezen
28%
Verwijzingen 13 t / m 15jarigen door de jeugdarts naar de huisarts of specialist (Brielle)
<1% |
Door de jeugdarts vastgestelde spraak-/taalproblemen
<1%
Door de jeugdarts vastgestelde gedragsproblemen
1%
Door de jeugdarts vastgestelde opvoedingsproblemen
<1%
Door de jeugdarts vastgestelde leerproblemen
2%
Cijfers met betrekking tot zorggebruik In 2006 hebben 48 klanten tussen de 0 enl9 jaar in Brielle (1,4%) gebruik gemaakt van jeugdzorg (via BJZ). Hiermee zit Brielle op het gemiddelde ten opzichte van de Stadsregio Rotterdam (1,3%) (Atlas Ieder Kind Wint - risico's en zorggebruik 0-19 jarigen Stadsregio Rotterdam). In 2008 zijn er negenenvijftig jeugdigen (vrijwillig) aangemeld bij BJZ. Hiervan zijn veertig jeugdigen geaccepteerd wat betekent dat er een diagnostisch beeld is opgesteld; in drie gevallen betrof het spoedeisende zorg (en isgeen diagnostisch beeld opgesteld). Van de negenenvijftig jeugdigen zijn er zeven verwezen naar een voorliggende voorziening enhebben er twaalf geen vervolg gekregen.21 In 2006 hebben 84 kinderen tussen de 0 enl9 jaar uit Brielle (2,5%) gebruik gemaakt van de Jeugd-GGZ. DeJeugd-GGZ is er voor diagnostiek en behandeling voor kinderen en jongeren met psychiatrische, ontwikkelings-, emotionele en/of gedragsproblemen. In de meeste gevallen gaat het om ambulante zorg. Een klein deel van de aantallen heeft betrekking op (dag-)opname. Gemeente Brielle,BeleidsinformatieBJZRotterdam,kalenderjaar 2008.
53
Brielle scoort hier bovengemiddeld ten opzichte vande gehele Stadsregio Rotterdam (2,0%) (Atlas Ieder Kind Wint - risico's en zorggebruik 0-19 jarigen Stadsregio Rotterdam). In september 2009 had Lucertis Kinder- en Jeugdpsychiatrie 96cliënten uit de gemeente Brielle in behandeling. 22 MEE is er voor mensen met een beperking of een chronische aandoening. MEE is onafhankelijk en kijkt naar het belang vande klant. Iedereen kan bij MEE terecht zonder verwijsbrief of indicatie. In augustus 2009 had MEEtweeëndertig actieve klanten indeleeftijd van 0-23 jaar. 23 In 2007 heeft het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) zeventien onderzoeken uitgevoerd in Brielle (0-19 jaar). Datis 0,5% vanhetaantal 0 t / m18 jarigen. Ditaantal ligt onder hetgemiddelde van deStadsregio Rotterdam: 1,4% van het totaal aantal 0-18 jarigen (Atlas Ieder Kind Wint - risico's en zorggebruik 0-19 jarigen Stadsregio Rotterdam). Cijfers - overig In 2006 was 0 - 1 , 1 % vande jeugdigen (0 t / m 17jaar) in Brielle gehandicapt. Het gemiddelde percentage voor Zuid-Holland is1,36% (Verwey-Jonker Instituut).
Overgewichtbeieid opscholen 2006
GGD Zuidhollandse Eilanden
GGD-regio
perGGD-regio
Schoollocaties met een frisdrankautomaat
Percentageschoollocffliw 0-5 5-10
LiZio-is I K 16-23 M 23-32
14 vande15 (93%)
'\ met een calorier|ke
6vande14
C frisdrankautomaat
(43%)
? met mogelijkheid aanpassen
9vande 14
frisdrankautomaat
(64%)
met een snoepautomaat
11vandelS (73%) 1 van de 12
met gezonde kantine met vers fruit in kantine
6 van de 12 (50%)
met beweegvoorzleningen
5 van de 14 (36%)
met wandelmogelijkheid
13 van de 15 (87%)
met voedselvoorziening in de buurt
^ >
<\,
imlhollanase Eilanden]" V
^V
s / \
NLi**
3
L
w
$tf
me[ snac);bar
j n de buurt
nik \
J
V -\? r f y f T Ï
metprioriteitvoor overgewicht
9 van de 14 (64%) 4 van de 14 (29%) 3 van de 6 (38%)
metovergwichtprojecten
2 van de 14 (14%)
metvoedingsbeleid
5 van de 14 (36%)
metbewegingsbeleid
Bron:RIVMtfncadrsshtyan Uti ICZ1 metovergwichtsbefeid
22
(8%)
10vande14 (71%) 1 van de 15 (7%)
Lucertis Kinder- enJeugdpsychiatrie via deemail.
L.UV-CI LIS I \ N u c i , , ; - de j r t email ^*vi~;r MEE via
23 2 3 *,!!-[-
54