Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
[Uitzending 959: Hebreeën 8:6 t/m 13]
In de vorige uitzendingen memoreerden we al dat door het noemen van Mozes en de berg (Sinaï) automatisch de verbondssluiting binnen het gezichtsveld komt. In Hebr.8:6 vindt dan ook de overgang plaats van de behandeling van het betere hogepriesterschap naar het betere verbond. Hebreeën 8 vers 6: Maar Christus, de hemelse priester, heeft een veel belangrijker taak gekregen dan de priesters van Israël. Door Zijn bemiddeling heeft God een nieuw verbond met de mensen gesloten, dat beter is omdat het op betere beloften steunt. De woorden ‘een veel belangrijker taak’ heeft ook in vers 6 - net als in vers 2 - de betekenis van ‘priesterdienst’. Christus, de hemelse priester, heeft een veel belangrijker ‘priesterdienst’ gekregen dan de priesters van Israël. De woorden ‘Hij heeft gekregen’ geven aan, dat Jezus Christus deze ‘priesterdienst‘ in het verleden heeft gekregen, maar nog altijd vervult. Zijn priesterdienst is ‘veel belangrijker’ dan die van de Levitische priesters, net als het verbond beter is, waar Zijn priesterdienst deel van uitmaakt.
Bij de woorden ‘door Zijn bemiddeling’ moeten we niet alleen denken aan een tussenpersoon tussen God en mensen, maar aan een ‘bemiddelaar’ bij het tot stand komen van het verbond, én aan iemand die garant staat voor de uitvoering ervan (Hebr.9:15; 12:24; 1Tim.2:5; Hebr.6:17, God is Middelaar geworden; Hebr.7:22, Jezus is Borg geworden). Het nieuwe verbond kwam tot stand door het offer van Jezus Christus (Luc.22:20). Het is ‘beter’, omdat er binnen dit verbond volkomen redding en reiniging van zonden mogelijk is (Hebr.7:25; 9:12,14; 10:10,14) en omdat het op betere beloften is gebaseerd. Met deze beloften worden nadrukkelijk de beloften uit de verzen 8 t/m 12 (Jer.31: 31-34) bedoeld. De woorden ‘door Zijn bemiddeling heeft God een nieuw verbond met de mensen gesloten’ geven aan dat het verbond wettig is vastgelegd en dat deze wettigheid, die in het verleden werd bepaald, nog altijd van kracht is. Het nieuwe verbond heeft wel degelijk een door God verleend wettig gezag en rechtskracht.
TTB – NL – TWR – CW
1
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
Dit is niet zichtbaar in uiterlijke geboden, maar toch is er sprake van een wet, geschreven in de harten van de gelovigen.
Christus is de Middelaar van een nieuw en beter verbond. Door Zijn bemiddeling heeft God een nieuw verbond met de mensen gesloten, dat beter is omdat het op betere beloften steunt. Het nieuwe verbond kunnen we ook een nieuw testament noemen. In het NT wordt in feite het nieuwe verbond dat de HERE sloot gerealiseerd en uitgelegd. Daarnaast kunnen we zeggen dat het oude verbond gerealiseerd en uitgelegd wordt in het OT. In het OT lezen we dat de HERE aan Mozes de Wet gaf, vervolgens gaf God hem instructies voor de bouw van de tabernakel en de godsdienstige handelingen die er allemaal moesten plaatsvinden. Maar niemand werd ooit gered door het houden van de Wet. Geen mens kon en kan ooit tegen God de Vader zeggen: ik heb al Uw geboden gehouden en op grond daarvan mag ik bij u in de hemel komen. Er is maar één mens geweest die dat echt kon zeggen en dat was de Here Jezus Christus. Hij die nu zit aan de rechterhand van God de Vader en door de heilige Geest woont in de harten van Gods kinderen.
Onder Israël moesten er voortdurend offers worden gebracht omdat de Israelieten steeds weer zondigden tegen Gods wetten. Juist door de Wet wisten zij dat het zonde was en dat zij tekort waren geschoten in het verheerlijken van de God van Israël. De voorschriften voor al de verschillende offers, feestdagen en sabbatten waren een schaduw van en een heenwijzing naar het offer van Christus aan het kruis. Christus is een betere Hogepriester. Hij bracht een beter offer: Zichzelf en Hij dient in een beter Heiligdom in de hemel. Christus is de Middelaar en Borg van een beter verbond.
Met het nieuwe verbond vervallen de woorden en beloften uit het OT niet, maar krijgen zij juist meer inhoud en kunnen wij ze beter begrijpen. Dat is niet in strijd met wat we in Hebreeën 8 vers 7 lezen: Aan het oude verbond mankeerde nogal wat. Als dat anders was geweest, zou er geen nieuw voor in de plaats gekomen zijn.
TTB – NL – TWR – CW
2
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
Als het ‘eerste’ of oude verbond voldaan zou hebben aan het doel, namelijk: het herstellen van de relatie tussen God en mensen door werkelijke vergeving van zonden, zou er geen behoefte zijn geweest aan een nieuw verbond. Uit de woorden ‘aan het oude verbond mankeerde nogal wat’ mogen we niet de conclusie trekken dat het een verkeerd verbond was. Er mankeerde niet van alles aan het verbond, maar aan de mensen met wie dit verbond werd gesloten. De HERE legt voor het falen van Zijn verbond de volle verantwoordelijkheid bij hen die nalieten de voorwaarden van het verbond te vervullen. We lazen het al in Hebr. 7 vers 19: …het lukte niemand om met God in het reine te komen, dat wil zeggen door het houden van de Wet. Het spreken van de HERE over een nieuw verbond in de profetieën van Jer.31 (vs.31-34) is op zichzelf al een teken, dat het oude verbond van de Sinaï een voorlopig karakter had en eens zou worden vervangen (vs.13).
Maar God berispt het volk met de woorden: Er komt een tijd dat Ik een nieuw verbond met het volk van Israël en het volk van Juda zal sluiten. Zoals we bij het vorige vers al zeiden: De kritiek van de HERE op het oude verbond geldt niet zozeer het verbond zelf als wel het volk van het verbond, Israël. Na de woorden ‘maar God berispt het volk met de woorden’ volgt er in de verzen 8 t/m 12 een citaat uit Jer.31 (vs.31-34 LXX). Een afwijking ten opzichte van de Septuaginta - de Griekse vertaling van het OT - zijn de woorden ‘Ik zal voltooien’ in plaats van ‘Ik zal sluiten’. De uitdrukking ‘er komt een tijd of ‘zie de dagen komen’ is bij de profeet Jeremia een aanduiding voor de laatste dagen (Hebr.1:1), de eindtijd (Jer.7:32; 9:25; 16:14 etc.). Het woordje ‘nieuw’ moeten we lezen in de zin van ‘beter dan het oude’ of ‘het oude vervangend’ (vs.13). Het ‘nieuwe verbond’ was bestemd zowel ‘voor het huis van Israël’ als ‘voor het huis van Juda’, dat wil zeggen: het hele volk van God. Toen Jeremia deze profetie uitsprak, bevond Israël zich al in ballingschap en binnen enkele jaren zou ook het koninkrijk van Juda te gronde gaan en Jeruzalem worden verwoest (586 v.Chr.). Dat was het gevolg van het ongeloof van het volk en hun ongehoorzaamheid aan de wetten van het eerste verbond (vs.9). Het ‘nieuwe verbond’ moest daarom een totaal ander karakter krijgen (vs.10-12).
TTB – NL – TWR – CW
3
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
Hebreeën 8 vers 9: Het zal een ander verbond zijn dan dat Ik met hun voorouders sloot op de dag dat Ik hen uit Egypte leidde, want zij hielden zich niet aan het verbond, zodat Ik hun de rug heb toegekeerd. Heel duidelijk blijkt dat het oude verbond, het Sinaï verbond is of met de woorden uit vers 9: het verbond dat Ik met hun voorouders sloot op de dag dat Ik hen uit Egypte leidde. De reden dat het oude verbond vervangen werd door een heel nieuw verbond is dat de Israëlieten zich niet hielden ‘aan het verbond’. Dat wil zeggen dat de Israëlieten niet in het verbond zijn gebleven, zij hielden zich niet aan de voorwaarden van het verbond. De voorwaarde was: het houden van de wetten van Mozes. Daarom heeft de HERE Zich van hen afgekeerd, Hij heeft hun de rug toegekeerd. Het citaat uit Jer.31:31 t/m 34 loopt gewoon door. In vorige vers zeiden we al dat het initiatief voor het oude verbond volledig van de HERE uitging. Daarom wordt het verbond - in de Griekse tekst ook ‘Mijn -Gods- verbond’ genoemd. De woorden ‘Ik heb hun de rug toegekeerd’ wijst op een éénmalige gebeurtenis in het verleden. Wij kunnen daarbij denken aan de verwerping van ‘hun voorouders’ zoals behandeld in Hebr.3 (vs.7-11 en 3:16-19; Jer.11:7-8) of aan de verwerping van Juda ten tijde van Jeremia (Jer.11:10,11, 2Kon.24:3; 2Kron.36:16). Het volk Israël brak het eerste verbond door niet te voldoen aan de voorwaarden die Gods wetten eisten. Met het verbreken van Gods verbond traden ook de sancties in werking, waarmee de HERE het volk zou treffen als zij niet gehoorzaamden. Maar was er dan helemaal geen hoop meer? Gelukkig wel, we lezen het in het vervolg.
Hebreeën 8 vers 10: Dit is het nieuwe verbond dat Ik met het volk van Israël sluit: Ik zal Mijn wetten in hun gedachten schrijven en in hun hart. Ik zal hun God zijn en zij zullen Mijn volk zijn. Het eerste grote verschil, waaruit blijkt dat het nieuwe verbond van een andere soort is dan het verbond met hun voorouders, is gelegen in de wetgeving die bij het oude verbond hoort. De uiterlijke wet wordt vervangen door een innerlijke. Bij het oude verbond bestond de wet uit geschreven voorschriften - geboden en verboden - bij het nieuwe verbond gaat het om ‘wetten in hun gedachten, in het verstand’, dat wil zeggen dat de afweging van wat in een bepaalde situatie goed of kwaad is, plaatsvindt in het menselijk denken.
TTB – NL – TWR – CW
4
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
De wetten van het oude verbond - de tien geboden - waren door de HERE in stenen tafelen of plaquettes gegrift (Ex.31:18), maar nu worden de wetten in ‘de harten’ van de mensen geschreven, dat wil zeggen dat zij deel gaan uitmaken van de menselijke persoonlijkheid. Het inzicht in de wil van God en de bereidheid deze wil te volbrengen zal in de toekomst van binnenuit komen. Hoewel het citaat uit Jeremia dit niet uitdrukkelijk zegt, blijkt uit Ezechiël 36 dat dit mogelijk is door de inwoning van de Heilige Geest in de gelovigen. In Ezechiël 36 vers 26 en 27 zegt de oppermachtige HERE: Ik zal u een nieuw hart geven - en nieuwe en goede verlangens - en een nieuwe geest in u planten. Ik zal uw versteende hart wegnemen en u een nieuw hart van vlees ervoor in de plaats geven. Doordat Mijn Geest in u zal wonen zult u Mijn wetten gehoorzamen en doen wat Ik van u vraag.
De woorden van de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 3 bevestigen dat de Heilige Geest dit ook werkelijk doet in harten van mensen. We lezen in 2 Korinthiërs 3 vers 3, waar Paulus aan de gelovigen schrijft: Men kan zien dat u een brief van Christus bent, die door ons geschreven is, niet een brief met pen en inkt geschreven of in steen gebeiteld, maar een brief die door de Heilige Geest in harten van mensen gegrift is. Daardoor worden zij andere mensen. Het doel van het nieuwe verbond is een werkelijke relatie tot stand te brengen tussen de HERE en Zijn volk Israël, alsook met alle niet-Joden die hun vertrouwen op Christus hebben gesteld. Al in Exodus 6 vers 4 t/m 8 zegt de HERE tegen Mozes: En nu heb Ik de onderdrukking van het volk Israël, als slaven van de Egyptenaren, gezien en Ik heb Mij mijn verbond herinnerd. Daarom moet u de afstammelingen van Israël vertellen dat Ik mijn enorme macht zal gebruiken en grote wonderen zal doen om hen uit de slavernij te bevrijden. Ik zal hen aannemen als Mijn volk en ik zal hun God zijn. En zij zullen weten dat ik, de HERE, hun God ben, die hen heeft gered van de Egyptenaren. Ik zal hen brengen naar het land dat ik Abraham, Isaäk en Jakob al heb beloofd. Het zal hun toebehoren. Herhaaldelijk wordt deze belofte door de HERE herhaald o.a. in Lev.26:12 t/m 42, inclusief de sancties bij ongehoorzaamheid en niet luisteren.
TTB – NL – TWR – CW
5
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
In het NT worden de beloften van de HERE niet alleen herhaald voor Israël, maar ook betrokken op niet-Joden die hun vertrouwen hebben gesteld op de Here Jezus Christus. Een Bijbelgedeelte waarin we dat lezen vinden we in 2 Korinthiërs 6 vers 16 t/m 18, waar we lezen: Wat voor eenheid kan er bestaan tussen Gods tempel en die van de valse goden? Ja, wij - de gelovigen uit Joden en niet-Joden - zijn de tempel van de levende God, die heeft gezegd: Ik zal bij hen wonen en bij hen zijn. Ik zal hun God zijn en zij zullen mijn volk zijn. Ga daarom uit hun midden weg, keer u van hen af en raak het onreine niet aan. Dan zal Ik u aannemen, Ik zal uw Vader zijn en u zult mijn zonen en dochters zijn, zegt de HERE, die alle macht heeft. De profeten van het OT hebben voortdurend gewaarschuwd dat het dienen van de HERE onverenigbaar is met het dienen van afgoden (1Kor.10:20), laat staan, dat de afgoden in de tempel van God konden worden vereerd (2Kon.21 :4,5;23:4,6,12). Dan klinkt plotseling ‘Ja, wij zijn de tempel van de levende God’ (1Kor.3:16). De gelovigen - uit Joden en niet-Joden - vormen samen de tempel van God. De stelling dat de gelovigen de ware tempel van God vormen, wordt door Paulus beargumenteerd met een aanhaling uit het OT. Deze aanhaling wordt in de Hebreeuwse tekst voorafgegaan door de zeer krachtige inleidingswoorden ‘zoals de HERE heeft gezegd’. Daarmee krijgt het citaat een onherroepelijk en onontkoombaar karakter. Bij het citaat zelf gaat het om een vrije aanhaling uit Lev.26:12 (LXX), waar de HERE belooft te midden van Zijn volk te zullen wonen (Ezech.37:27; Joh.14:23; Openb.21:3).
Uit vers 8 t/m 10 van hoofdstuk 8 van het Bijbelboek Hebreeën komt de boodschap van de HERE tot de Joodse christenen: Er komt een tijd dat Ik een nieuw verbond met het volk Israël en het volk van Juda zal sluiten. Eerst moet een bepaalde periode worden afgesloten, voordat de heilstijd, het ‘laatste der dagen’ (Hebr.1:1) aanbreekt. Dan zal de HERE Zijn wetten in hun gedachten schrijven en in hun hart, zodat zij - Israël en Juda, het hele volk - in staat zullen zijn de HERE te gehoorzamen. Zoals we dat hebben gelezen in Ezechiël 36: Doordat Mijn Geest in u zal wonen zult u Mijn wetten gehoorzamen en doen wat Ik van u vraag (vs.27).
TTB – NL – TWR – CW
6
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
Hebreeën 8 vers 11: Niemand zal tegen zijn vriend, broer of buurman hoeven te zeggen: Jij moet de Here ook leren kennen, want van klein tot groot zal iedereen Mij kennen. In het nieuwe verbond is er nog een tweede verschil met het oude verbond. Het eerste verschil is de inwoning van de Heilige Geest. Het tweede verschil is gelegen in het kennen van de HERE. Vanuit de Hebreeuwse achtergrond van het woord ‘kennen’ moeten we daarbij niet alleen denken aan intellectuele kennis over het bestaan van God of het kennen van Zijn wil, maar aan het ‘kennen’ van God in de vorm van een relatie. Als van klein tot groot iedereen de HERE zal kennen, dan is het niet meer nodig elkaar te onderwijzen over het kennen van de HERE. Dit tweede verschil hangt nauw samen met het vorige (vs.10), omdat deze persoonlijke en directe relatie (kennis) met God mogelijk wordt gemaakt door de Heilige Geest (Jes.11:2,9; Ezech.36:26,27; Joël 2:28,29;1Kor.2:10; Ef.1:17; 1Joh.2:20,27). De woorden ‘want van klein tot groot zal iedereen Mij kennen’ geven aan dat deze directe toegang tot de HERE mogelijk is voor allen die tot Gods volk behoren. Daarmee is ook het verschil tussen de priesters en de rest van het volk weggevallen. Want niemand is meer afhankelijk van de diensten van de priesters om tot de HERE te mogen naderen of Zijn wil te leren kennen. Want de HERE gaat er voor zorgen dat door de inwoning van Zijn Heilige Geest het zover komt dat: Niemand tegen zijn vriend, broer of buurman zal hoeven te zeggen: Jij moet de HERE ook leren kennen, want van klein tot groot zal iedereen Mij kennen.
Overigens houdt het ‘kennen van de HERE’ binnen het nieuwe verbond niet in dat er in het geheel geen onderwijs hoeft te worden gegeven. Want ook de schrijver van het Bijbelboek Hebreeën geeft onderwijs. Soms leeft bij gelovige de gedachte: de Heilige Geest zal mij Gods Woord wel te binnen brengen als het nodig is. Luisteraar, in de goede zin van het woord, geloof ik dat zeker. Maar als wij met deze woorden, onder een regelmatig bezoeken van de Bijbelstudie willen uitkomen, dan zitten we op een verkeerd spoor. De Heilige Geest zal ons geen teksten te binnen brengen, waar u, jij en ik te lui voor waren om ze te lezen en te overdenken. In dat geval moeten wij misschien toch tegen elkaar zeggen: Jij moet de Here ook leren kennen.
TTB – NL – TWR – CW
7
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
Hebreeën 8 vers 12: Ik zal hun overtredingen vergeven en niet meer aan hun zonden denken. Met vers 12 komen we op een derde verschil tussen het nieuwe en oude verbond. Binnen het oude verbond konden de regelmatig gebrachte offers nooit voorgoed met de zonden afrekenen (Hebr.10:4), maar met het nieuwe verbond belooft God vergeving van zonden, zonder dat deze afhankelijk zijn van een tegenprestatie van de zondaar. Immers, juist door het falen van de mensen was het oude verbond verbroken (vs.9). De vergeving van de zonden is tegelijk de basis voor de nieuwe verhouding tussen God en Zijn volk (vs.10,11). Een gevolg van deze vergeving van zonden door de HERE is dat de offerdiensten van het oude verbond overbodig zijn geworden (vs.13;Hebr.10:18). Dat de HERE genadig is betekent natuurlijk niet dat God deze overtredingen door de vingers ziet of aanvaardt. Nee, Hij zal hun overtredingen vergeven en niet meer aan hun zonden denken. Veel handschriften vullen in het citaat van Jeremia ‘de ongerechtigheden, overtredingen en zonden’ nog aan met ‘de wetteloosheden’. Waarschijnlijk wordt daarmee gedoeld op overtredingen tegen de wet van Mozes (Hebr.9:15). Uit voorgaande en dat wat nog volgt zal het duidelijk zijn dat het nieuwe verbond en de vergeving van zonden en overtredingen alleen gebaseerd is op het verzoenend offer van Jezus Christus (Hebr.7:27;9:12,14,15; 10:10,12).
Hebreeën 8 vers 13: Als God het over een nieuw verbond heeft, wil Hij daarmee zeggen dat het eerste verouderd is. En alles wat oud en versleten is, wordt vroeg of laat afgedankt. In vers 13 volgt de conclusie uit het citaat van Jer.31 (vs.31-34). Al in de betekenis van het woordje nieuw ligt besloten dat het niet alleen om ‘nieuw’ , maar ook om ‘beter’ en ‘vervangend’ gaat. Wanneer de HERE dan ook in vers 8 (Jer.31:31) spreekt over een nieuw verbond, heeft ‘het eerste’, het oude verbond afgedaan. De woorden ‘Hij wil daarmee zeggen dat het eerste verouderd is’ houdt in dat het spreken van de HERE in het verleden (nl. in Jer.31) gevolgen heeft in het heden. Ook al bestonden ten tijde van het schrijven van het Bijbelboek Hebreeën de instellingen van het oude verbond nog (priesterschap, offerdienst), ze hadden in Gods ogen geen bestaansrecht meer en moesten wel spoedig verdwijnen.
TTB – NL – TWR – CW
8
Versie 2 – Hebreeën 8:6 t/m 13 – nr.959
Met de woorden ‘en alles wat oud en versleten is, wordt vroeg of laat afgedankt’ heeft de schrijver dan ook tevens op profetische wijze het ophouden van de tempeldienst na de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr. voorzegd.
Zo maakt Hebreeën 8 duidelijk hoe Jezus Christus Hogepriester is geworden van het nieuwe verbond.
In de volgende uitzending lezen we verder in Hebreeën 9.
TTB – NL – TWR – CW
9