Emma van Bijnen – ADR Instituut
1
Luisteren: Elke taaluiting is relevant Niet de directe betekening van de bijdrage, maar de intentie van de spreker Er zijn ontelbaar veel verschillende dingen die partijen kunnen zeggen op een zeker moment in een discussie en ontelbaar veel verschillende manieren waarop zij die boodschap kunnen verpakken. Het is interessant voor elke taalgebruiker, maar met name voor mediators, om wat meer te weten over de manier waarop mensen taaluitingen ontrafelen en interpreteren. Voor mediators is luisteren dan ook een belangrijke taak. De vraag is echter waar luisteren wij naar en waarom? Elke uiting heeft niet alleen een betekenis, maar ook een doel; van informeren tot de conversatie blokkeren, van de andere partij beledigen tot de mediator overtuigen. Een partij kan tijdens een gesprek bijvoorbeeld de volgende taaluiting doen: “Marie geeft alleen op maandag de planten water”. De betekenis van de zin is vrij duidelijk. Het is echter lastiger te achterhalen wat precies de bedoeling van de taaluiting is. Taaluiting: “Marie geeft alleen op maandag de planten water”
Betekenis: De betekenis is duidelijk en ondubbelzinnig
-
Mogelijke intenties: Marginalisatie van Marie’s positie in het conflict Verwijt Informatie overbrengen
Zelfs wanneer een taaluiting een ondubbelzinnige betekenis heeft kan het bericht verschillende intenties hebben
Als het niet meteen duidelijk is wat de converationele bedoeling, ook wel intentie, van een taaluiting is, spreken we van conversationele implicatuur. Het kan dan de taak zijn van de mediator om de impliciete conversationele bedoeling van een bijdrage in het gesprek expliciet te maken. Een gesprek ontwikkelt zich door samenwerking Samen met conversationele implicatuur werd het idee dat elke taaluiting in een gesprek van belang is en een, al dan niet specifiek, doel dient in de jaren zeventig uitgedacht door Paul Grice. Voor een goede voortgang van een gesprek gaat Grice uit van een impliciete betrokkenheid van de participanten. Van de betrokken partijen wordt verwacht dat zij enkel
Emma van Bijnen – ADR Instituut
2
taaluitingen doen met als doel een bijdrage te leveren aan de voortgang van de conversatie. Dit noemt Grice het coöperatieprincipe. Tot op zekere hoogte kan dit principe worden vergeleken met een commitment die een mediator expliciet van de partijen verwacht. Coöperatieprincipe: De participanten zullen bijdragen leveren die bevorderend zijn voor de voortgang van het gesprek.
Commitment: De partijen zullen bijdragen leveren aan het gesprek die bevorderend zijn voor de voortgang van het resolutieproces.
De coöperatie waar Grice over spreekt zorgt voor coherentie in conversaties. Dit zou echter suggereren dat als er commitment is, er coöperatie is, en als er coöperatie is er coherentie is. Grice’s principe is in theorie vrij duidelijk, maar in de praktijk is de coherentie niet altijd even duidelijk. Het kan soms een hele klus zijn voor ‘communicatieanalisten’, zoals mediators, om het doel van een taaluiting te achterhalen en de communicatie te ontrafelen tot er een coherent en compleet beeld kan worden gevormd van de discussie. De aannames die een mediator kan maken Volgens de theorie van Grice gaan wij er dus van uit dat participanten bijdragen leveren die een toevoeging zijn voor de ontwikkeling van het gesprek. Op basis van dit principe geeft Grice aan dat mensen, onbewust, een aantal aannames maken bij elke taaluiting. De volgende drie aannames worden over het algemeen beschouwd als de belangrijkste: Relevantieaanname: De taaluiting die wordt gedaan door de spreker is relevant voor de voortgang van de conversatie. Kwantiteitsaanname: Met de taaluiting geeft de spreker een juiste hoeveelheid informatie. Kwaliteitsaanname: De taaluiting van de spreker is waar. Stijlaanname: De taaluiting is duidelijk en ondubbelzinnig. Bij mediation wordt er echter niet alleen van uitgegaan dat de verschillende partijen, door middel van taaluitingen, een bijdrage willen leveren aan het gesprek. Er wordt ook verwacht dat de verschillende partijen een bijdrage willen leveren aan een resolutie van het conflict. Voor mediation kunnen de bovenstaande Griceaanse aannames als volgt worden geherdefinieerd:
Emma van Bijnen – ADR Instituut
3
Relevantieaanname: De mediator kan verwachten dat de participanten geen taaluitingen doen die irrelevant zijn voor een goede ontwikkeling van de discussie. Kwantiteitsaanname: De mediator kan verwachten dat participanten voor de goede ontwikkeling van de discussie niet te weinig informatie geven, waardoor de bijdrage incompleet is, of te veel informatie geven, waardoor de bijdrage langer en/of onduidelijker wordt dan nodig is. Kwaliteitsaanname: De mediator kan verwachten dat participanten geen onjuiste informatie geven, omdat ze anders de goede ontwikkeling van de discussie stagneren en een redelijke resolutie van het conflict blokkeren. Stijlaanname: De mediator kan verwachten dat de participanten duidelijk zijn in hun taalgebruik, omdat ambiguïteit en dergelijke onduidelijkheden het resolutieproces vertragen. Als de bijdrage afwijkt van de aanname Maar wat nou als een mediator luistert en hoort dat een taaluiting van een partij niet overeenkomt met een van de bovengenoemde aannamen van Grice? Het is vaak zo dat de afwijkingen van de vier bovengenoemde aannames interessant zijn om op door te vragen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is een partij die tijdens het gesprek, of als antwoord op een specifieke vraag van de mediator, abrupt een ander onderwerp aansnijdt dat irrelevant is binnen het huidige gesprek. Hier wijkt een participant dus af van de mediator’s relevantieaanname. Een van de partijen kan het bijvoorbeeld opeens hebben over het weer, terwijl de propositie ter discussie ‘Jelle voelt zich ondergewaardeerd op de werkvloer’ is.
Emma van Bijnen – ADR Instituut
4
Afwijkingen van aannames: De partij doet een irrelevante taaluiting (Relevantie) Mediator: Mis je de kinderen? Partij: In Rome kun je de lekkerste espresso drinken. De partij geeft onvoldoende (of, in sommige gevallen, te veel) informatie (kwantiteit) Mediator: Kun je me vertellen wanneer het probleem begon? Partij: op een zaterdag. De partij spreekt niet de waarheid (Kwaliteit) Mediator: Hoe lang bent u al in dienst? Partij 1: Ik ben al 20 jaar in dienst bij partij 2. Partij 2: Dat is onzin! Partij 1 is pas 10 jaar bij ons in dienst (De vraag is hier: Welke partij spreekt de waarheid en waarom wijkt de andere partij af van de waarheid?) De spreker doet onduidelijke of dubbelzinnige taaluitingen (Stijl) Mediator: Weet jij wie er aanwezig waren? Partij: Nou, ik zag de naam van die ene man op de foto. Nog een paar mensen en een dochter in een e-mail. Denk ik. Misschien zag een man met een telescoop ze staan.
Zoals gezegd heeft elke taaluiting een bewust of onbewust doel. Om die reden is het belangrijk voor de mediator om aan alle taaluitingen aandacht te schenken. Dit betekent dat ook een afwijking van een algemene aanname in de conversatie een doel dient dat in beschouwing moet worden genomen. Het volgende voorbeeld illustreert dit principe: Een mediator vraagt aan twee partijen hoe het conflict is begonnen. Als reactie wijst de eerste partij een specifiek moment in het conflict aan als moment van escalatie. De tweede partij geeft een beschrijving van het begin van het conflict maar laat het specifiek aangegeven moment door de eerste partij in de beschrijving achterwege. Hiermee wijkt de tweede partij af van de kwantiteitsaanname. De vraag is dan: waarom laat de tweede partij dit achterwege? In een dergelijke situatie kan de betekenis van deze nieuwe bijdrage worden geanalyseerd. Bij een onverwacht overtreden van de regels is het vaak echter minder interessant om te kijken naar de betekenis van de ongehoorzaamheid en interessanter om de vraag te stellen: Wat is de conversationele intentie van de nieuwe bijdrage? Of in andere woorden: Waarom worden de regels overtreden? Voor het analyseren van conversationele implicatuur is het belangrijk om de context van de taaluiting, in engere en ruimere zin, goed na te gaan. Als het bekend is dat de sprekende partij de andere partij wantrouwt, zou het kunnen worden verklaard waarom de sprekende partij afwijkt van, bijvoorbeeld, de kwantiteitsaanname of relevantieaanname. Als de conversationele bedoeling van een taaluiting niet kan worden achterhaald na het beschouwen van de context, in engere en ruimere zin, dan moet de passende context nog worden achterhaald. Door middel van het stellen van vragen kan de mediator de context
Emma van Bijnen – ADR Instituut
5
reconstrueren die de conversationele bedoeling van de afwijking van de aanname kan verklaren. Waarom is de theorie van Grice belangrijk voor mediation? De theorie van Grice ligt aan de basis van een interactie analyse die sommige mediators wellicht automatisch of onbewust uitvoeren om de plaats van elke taaluiting binnen een gesprek te bepalen. Het achterhalen van conversationele bedoelingen kan voor verheldering zorgen, zowel in positieve zin als negatieve zin. In positieve zin zorgt het voor verheldering wanneer er bepaalde intenties aan het licht worden gebracht. Deze verheldering kan het conflict een stap dichterbij een resolutie brengen. In negatieve zin zorg het voor verheldering wanneer een partij een gebrek aan commitment lijken te tonen, bijvoorbeeld wanneer een partij taaluitingen doet met als (ogenschijnlijk) doel de discussie te winnen en/of de andere partij te kwetsen. In een dergelijke situatie kan de mediator doorvragen naar de intentie van de taaluiting. Op basis van het antwoord kan de mediator beslissen of doorgaan met mediation zin heeft. Bibliografie/meer lezen? Grice, H. P. (1969). ‘Utterer's Meaning and Intentions’, The Philosophical Review, pp. 147-177. Grice H. P. (1971), ‘Meaning’, in J. F. Rosenberg and C. Travis (eds.), Readings in the Philosophy of Language (pp. 436-44). Englewood Cliffs, NJ: Pretince-Hall. Grice, H. P. (1975), ‘Logic and conversation’, in P. Cole and J. Morgan (eds), Syntax and Semantics 3: Speech Acts (pp. 41-58), New York: Academic Press. Grice, H. P. (1981). ‘Presupposition and Conversational Implicature’, in P. Cole (ed.), Radical Pragmatics (pp. 183–198), New York: Academic Press. Grice, H. P. (1989). Studies in the Way of Words. Cambridge, MA: Harvard University Press. Horn, L. R. (2004). ‘Implicature’, in Horn, L. R. & Ward, G. (eds.), the handbook of pragmatics (pp. 3-28). Oxford: Blackwell Publishers. Levinson, S. C. (2000). Presumptive meanings: The theory of generalized conversational implicature. Cambridge, MA: MIT press.