Literatuurlijst Armstrong D, N Britten, J Grace. 1988. Measuring general practitioner referrals: patiënt, workload and listsize effects. J R Coll Gen Pract 38:494-7. Armstrong D, J Fry, P Armstrong. 1991. Doctor's perceptions of pressure form patients for referral. BMJ 302:1186-8. Bakker DH de, AAMC Claessens, J van der Velden. 1992. Man-vrouw verschillen in gezondheid en medische consumptie. Utrecht, NIVEL Beek M, J van Eijk, G Rutten. 1984. Huisartsen en specialisten over hun onderlinge taakafbakening. Medisch Contact 39:1247. Bensing JM, PFM Verhaak. 1981. Consultatieproject Eindhoven. Utrecht: NHI. Bensing JM, PFM Verhaak. 1994. Psychische problemen in de huisartspraktijk veelvormiger en diffuser dan in de psychiatrie. NTvG 138:130-5 Bensing JM, M Foets, J van der Velden, J van der Zee. 1991. De Nationale studie van ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk. Achtergronden en methoden. Huisarts en Wetenschap 34:51-6. Bergsma J. 1980. 't Spreekuur van de huisarts en terug. Klinische Psychologie en Psychotherapie, Katholieke Hogeschool Tilburg. Beukema-Siebenga HJ. 1997. Waarom nooit naar de huisarts? Een exploratief onderzoek naar non-consultatiegedrag. Huisarts en Wetenschap 40; 372-75. Bleeker JK, LM Lamers, ML Simoons, CM Leenders, HACM Kruyssen, RW Trijsburg, RAM Erdman. 1993. Uitstel bij het inroepen van hulp door hartinfarctpatiënten. Gedrag en Gezondheid 21:118-127. Bleeker JK, LM Lamers, ML Simoons, CM Leenders, HACM Kruyssen, ML Simoons RW Trijsburg, RAM Erdman. 1995. Psychological and knowledge factors related to delay of help-seeking by patients with acute myocardial infarction. Psychother Psychosom 63: 151-8. Boelema JR, JW Groothoff, D Post. 1994. Determinanten van medische consumptie bij oudere ziekenfondsverzekerden. NTvG 138:1473-7. Boots J, W van Zutphen. 1981. Taakopvatting van de huisarts. Medisch Contact 36: 65-68. Boven C van, PH Dijksterhuis. 1993. De schatbare waarde van aanvullend onderzoek in de huisartspraktijk. Proefschrift. Amsterdam. Boven C van, PH Dijksterhuis, H Lamberts. 1994. Defensief handelen door huisartsen bij aanvullend onderzoek. Huisarts en Wetenschap; 37; 473-7 Brink-Muinen A van den, DH de Bakker, JM Bensing. 1994. Consultations for women's health problems: factors influencing women's choice of sex of general practitioner. Br. J Gen Pract 44: 205-10 Brouwer A. 1983. IJstijden. Grote Winkler Prins, 8e druk, deel 24. Centraal Bureau voor de Statistiek. Statistisch bestand Nederlandse Gemeenten 1999.1 Cijfers over Gemeenten 19881999. CBS, Voorburg/Heerlen, 1999. Collaris, JSW. 1983. Bij kleinste huisartspraktijk gemiddeld hoogste verwijscijfer. Inzet 7:19. Commissie van Europese Gemeenschappen. 1993. De veiligheids- en gezondheidsopleiding in de visserij. Rapport. Crul BVM, 2001. Een gezonde spil in de zorg. Commissie Tabaksblat wil huisartsenzorg ingrijpend veranderen. Medisch Contact 536-8. Dekker CJ. 1995. Kleine chirurgie in een huisartspraktijk. Medisch Contact 1259-62. Delnoij DMJ. 1997. De invloed van zorgaanbod op zorggebruik. Hoofdstuk 4 in Volksgezondheid Toekomst Verkenning 1997, deel 6, Zorgbehoefte en zorggebruik. RIVM. Dessens J, W Jansen. 1988. Samenwerken en verwijzen: een kritische beschouwing. Huisarts en Wetenschap 31:343-4.
literatuurlijst 239
Dopheide JP. 1982. Verwijzingen door de huisarts: enkele determinanten van het verwijscijfer van solo-huisartsen op het verstedelijkt platteland en forensengemeenten’’. Utrecht: Ned Huisartsen Instituut. Dopheide JP, TJJMT Kersten, FP Nijhout, GDJ van der Speld. 1986. Een ziekenhuis op nieuw land. Een onderzoek naar de gevolgen van de opening van het Zuiderzeeziekenhuis te Lelystad voor het zorggebruik in de regio. Utrecht: NIVEL. Dopheide JP, TJJMT Kersten, FP Nijhout, GDJ van der Speld. 1996. Een ziekenhuis op nieuw land. Dijkers FW. 1992, 1. Het herhaalrecept (resultaten van een enquête tijdens een workshop). Huisarts en Wetenschap 1992; 35; 518 Dijkers FW. 1992, 2. Management van het herhaalrecept, een literatuurstudie. Huisarts en Wetenschap 1992; 35: 420-4. Elie I. 1995. Huisartsen en medische informatie in de media. Medici en media: balans en beschouwing. Medisch Contact 1510 Engelsman C, A Geertsma, 1994. De kwaliteit van verwijzingen. Proefschrift. Groningen: Universiteit. Eijk JThM van. 1989. Over de identiteit van de huisartsgeneeskunde. Oratie VU Amsterdam. Foets M, J van der Velden. 1990. Een nationale studie van ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk; I: meetinstrumenten en procedures. Utrecht, NIVEL Foets M, H Sixma. 1991. Gezondheid en Gezondheidsgedrag in de praktijkpopulatie. Basisrapport Nationale studie. Utrecht: NIVEL. Foets M, L Stokx, J Hutten, H Sixma. 1991. De huisartsenquête: datareductie door schaalconstructie. Basisrapport Nationale studie. Utrecht: NIVEL. Foets M, L. Stokx. 1993. Het voorschrijven van geneesmiddelen in de huisartspraktijk. Medisch Contact 48:489-92. Foets M, GJ Visser. 1993. Het voorschrijven van homeopathische middelen in de Nederlandse huisartspraktijk. Medisch Contact 48:683-7. Foets M, FG Schellevis, L van Dijk. 1994. Competentie van huisartsen inzake het voorschrijven van geneesmiddelen. Een onderzoek op basis van papieren patiënten. Tijdschrift voor Sociale Gezondheidszorg 72:32-7. Geijer FMM, JS Burgers, JR van der Laan, Tj Wiersma, CFH Rosmalen, S Thomas. 1999. NHG-standaarden voor de huisarts, deel 1. Nederlands Huisartsen Genootschap. Utrecht. Gemeente Urk. 1999. Statistisch overzicht 1990-1998 van de Gemeente Urk. Geurts JJM, H Swinkels, EKA van Doorslaer. 1988. Medische consumptie en praktijkvorm nader belicht; afzonderlijke analyses voor ziekenfonds- en particulierverzekerden. Maandbericht Gezondheidsstatistiek CBS 3:5-14. Gloerich ABM, J van der Zee. 1992. Determinanten van verwijzen door de huisarts naar de tweede lijn. Utrecht: NIVEL. Groenewegen PP, DH de Bakker, J van der Velden. 1992. Verrichtingen in de huisartspraktijk. Basisrapport Nationale studie. Utrecht: NIVEL. Groenewegen PP, JBF Hutten. 1994. De werkbelasting van Nederlandse huisartsen. Medisch Contact 49:55-60. Grol R. 1983. Preventie van somatische fixatie en de attitude van de huisarts. Deel 5. Eindrapportage. Nijmegen: NUHI. Grol R, GHA Mokkink, JThM van Eijk, AJA Smits, PJR Mesker. J Mesker-Niesten, M Beek. 1985. De onzekere huisarts. Een studie naar onzekerheid bij medische beslissingen en de gevolgen daarvan voor het huisartsgeneeskundig handelen. Medisch Contact 40:1400-2. Grundmeijer HGLM. 1993. Hospital referrals, door Roland en Coulter (1992). Boekbespreking, Huisarts en Wetenschap 36:158. Grundmeijer HGLM. 1994. Defensief handelen: lastige klachten of lastige klachten? (Commentaar). Huisarts en Wetenschap 37:458-460 Grundmeijer HGLM, HCPM van Weert, HJ Brouwer. 1996. Wat is goed verwijzen en kan het beter? Een Literatuuronderzoek. Huisarts En Wetenschap 39:113-9 Haan J de. 1986. De Doktersassistente. [Dissertatie]. Meditekst: Lelystad.
240 medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk
Hofman EA. 1999. Diagnostische interdoktervariatie, kanttekeningen bij een taai ongerief. Huisarts en Wetenschap 1999; 42: 3-4. Hofman EA. 2000. Bij nader inzien. Nogmaals kritisch kijken naar vijf huisartsregistratienetwerken. Huisarts en Wetenschap; 43: 355-60. Hofmans-Okkes IM, H Lamberts. 1994. De ezel en de steen. Huisarts en Wetenschap 37:311-314. Hombergh van den P, R Grol, TCM van Eijck, et al. 1997. Taken van de praktijkassistente. Huisarts en Wetenschap 193-7. Hoogen HJM van den, FJA Huygen, JWG Schellekens, JM Straat, HGM van der Velden. 1985. Morbidity figures from General Practice. Data from our general practices, 1979-82. Nijmegen: NUHI. Hoppener P, JA Knottnerus, JFM Metsemakers, RJJ Kocken, ChBG Limonard. 1990. Het Registratienet Huisartspraktijken van de Rijksuniversiteit Limburg. Een geautomatiseerd steekproefbestand voor huisartsgeneeskundig onderzoek. Huisarts en Wetenschap 33:66-9. Hutten JBF. 1998. Workload and provision of care in general practice. Dissertatie. Utrecht. Huygen FJA, HGA Mokkink, AJA Smits, A van Son, WA Meyboom, JThM van Eijk. 1992. Relationship between the working styles of general practioners and the health status of their patients, Brit J Gen Pract 141;42:141-4 Janssen. 1989. Effecten van tijdprijzen op medische consumptie en gezondheid. Proefschrift, Rijksuniversiteit Limburg. Jong H de. 1981. Verslag van de ontwikkeling van een schaal voor het meten van de ‘Locus of Control’ voor Huisartsen. [doctoraal scriptie]. Nijmegen: NUHI. Jongh TOH de. 1986. Verwijzing: verwachtingen en effecten. Medisch Contact 41: 511-5 Jongh TOH de. 1993. Ongerustheid. Huisarts en Wetenschap 36:260. Kar-Huisman AGA van de. 1992. Determinants of consulting the general practitioner. Proefschrift. Den Haag: Rijksuniversiteit Limburg Kersten D, JP Dopheide. 1984. Invloed van de huisarts in de tweede lijn. Medisch Contact 39:1579-82. Kersten TJJMT. 1987. De afstand tussen huisartspraktijk en ziekenhuis en de hoogte van het verwijscijfer. Medisch Contact 42:818-22. Kleijnen JGVM, APh Visser, WM van Zutphen. 1990. De hulpvraag van oudere huisartspatiënten. Verandering in de zorgverlening door vergrijzing. Medisch Contact 45:867-9. Kleinmeulman JH, F Mul. 1996. Veranderingen in zorggebruik als gevolg van sluiting stadsziekenhuis Kampen. Groningen/Zwolle: Groene Land Verzekeringen te Zwolle Kleinmeulman JH. 1997. Verkenning relaties tussen zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik. Zorgconsumptiemodellen en determinanten van zorgconsumptie. Groningen: RUG. Kluijt I, JOM Zaat, JThM van Eijk, J van der Velden. 1992. Huisarts en beeldvormende diagnostiek. Huisarts en Wetenschap 35:188-191 Kooiker SE. 1996. Verwachtingen van medische zorg en ziektegedrag bij alledaagse aandoeningen. Huisarts en Wetenschap 39:50-5. Kooiker SE, M Mootz. 1996. Patiënt en professie: culturele determinanten van medische consumptie. Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau. Krol LJ. 1985. De consument als leidend voorwerp in de gezondheidszorg: onderzoek naar de achtergronden van verwijzingen naar de kinderarts. Proefschrift. Amsterdam: UVA. Kruidenier HJ. 1977. Afstand tot een ziekenhuis van invloed op verwijspercentage. Inzet 1:32-9. Kuit JE, D Post. 1995. Effect regelgeving op prescriptie. Controle blijkt noodzakelijk. Combinatie twee maatregelen werkt kostenverlagend en kwaliteitsverbeterend. Medisch Contact 50:1126-8. Lagro-Janssen T. 1987. Proeven in de keuken van de huisarts. Medisch Contact 41:47. Lagro-Janssen T. 1997. De tweeslachtigheid van het verschil. Huisarts en Wetenschap; 486-90. Oratie. Lamberts H. 1984. Morbidity in general practice. Diagnosis-related information form the monitoring project. Utrecht: Huisartsenpers.
literatuurlijst 241
Lems P. 1985. De overschatte rol van de huisarts. Medisch contact 40:221. Lisdonk EH van de, FG Schellevis. 1994. Interdoktervariatie en de kwaliteit van verwijzingen. Een literatuurstudie. Huisarts en Wetenschap 37; 573-8 Maas PJ van der, JP Mackenbach, LJ Gunning-Schepers. 1995. Volksgezondheid en gezondheidszorg. Utrecht: Bunge. Marinus AMF. 1990. Interdoktervariatie in het Transitieproject. Huisarts en Wetenschap 33:4-8. McCranie EW, JL Hornsby, JC Calvert. 1982. Practice and career satisfaction among residency trained family physicians: a national survey. J Fam Pract. ; 14: 1107-14. Mechanic D. 1975. The organization of medical practice and practice orientations among physicians in prepaid en nonprepaid primary care settings. Medical Care; 13: 189-204. Meeuwesen L, PCDR Schaap, CPF van der Staak. 1991. Het spreekuur onder de loep. Huisarts en Wetenschap 34:334339 Melker RA de. 1975. Over de invloed van de huisarts op het verwijspercentage. Medisch Contact 30, 1145. Meulen P van der, C Spreeuwenberg. 1987. Praktijkverkleining en de tijdsbesteding van de huisarts. Een literatuurstudie. Huisarts en Wetenschap 30:76-8. Meyboom-de Jong B. 1993. Morbidity registration in general practice in the Netherlands. Huisarts en Wetenschap 36(suppl): 49-53, 68. Mokkink HGA. 1986. Ziekenfondscijfers als parameters voor het handelen van huisartsen. Proefschrift: Universiteit Nijmegen. Mokkink HGA, Lisdonk EH van de, Smits AJA. 1991. Het woord bij de daad gevoegd. Huisarts-patiënt communicatie: een integraal onderdeel van de werkstijl van de huisarts. Huisarts en Wetenschap 34; 340-44. Mootz M. 1983. De geneigdheid tot het gebruiken van medische voorzieningen. Gezondheid en samenleving 1:42-52. Mootz M. 1984. Gezondheid, Medische consumptie en verzekering opnieuw bezien. Medisch Contact 39:1201-5. Mootz M. 1992. Eigen betalingen in de gezondheidszorg: discussie over een actueel onderwerp’. Tijdschrift Sociale Gezondheidszorg 70:661-4. Nijland A, B Meyboom-de Jong, K Groenier, J van der Velden, J de Haan. 1991, 1. Zelfstandige verrichtingen van de assistente in de huisartspraktijk. Huisarts en Wetenschap 34:587-92. Nijland A, K Groenier, B Meyboom-de Jong, J de Haan, J van der Velden. 1991, 2. Determinanten van het delegeren van (medisch-technische) taken aan de praktijkassistente. Huisarts en Wetenschap 34:484-9. Noone A, M Goldacre, A Coulter, V Seagroatt. 1989. Do referral rates vary widely between practices and does supply of services affect demand? A study in Milton Keynes and the Oxford region. J R Gen Pract 39:404-7. Oliemans AP. 1969. Morbiditeit in de Huisartspraktijk. Leiden, Stefert Kroese. Payer L. 1989. Medicine and culture: varieties of treatment in the United States, England, Western Germany and France. New York (etc.): Penguin Books Payer L. 1990. Medicine and culture: notions of health and sickness in Britain, the U.S., France and Western Germany. London: Gollancz. Peters PSHM, D. Wijkel. 1998. Patiënten vaak te lang onder specialistische controle. De opinie van de huisarts onderzocht. Medisch Contact 53:1610-2. Plomp Chr. 1940. Sociografie van een eilandbevolking. Dissertatie. Universiteit van Amsterdam. Post D. 1985. De drempeltheorie. De moeilijkste stap is over de drempel. Patiënt Care 12:2-3. Post D, JW Gubbels. 1986. Verwijzen naar interne specialismen. Huisarts en Wetenschap 29:369-72. Post D, JAM Vennix. 1992. De gezondheidszorg in model: ons complex zorgsysteem gemeten en gewogen. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten etc. Post D, LJ Stokx, 1997. Volksgezondheid en Toekomst Verkenning 1997, deel 6 Zorgbehoefte en zorggebruik. RIVM, Elsevier/ De Tijdstroom.
242 medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk
Posthuma BH, J van der Zee. 1978. Tussen eerste en tweede echelon II: over praktijkgrootte en productiecijfers van huisartsen. Utrecht/Groningen: Nederlands Huisartsen Instituut/ Instituut voor Sociaal-Medische Wetenschap. Ree CM van der, HGA Mokkink, D Post, JW Gubbels. 1992. Het terugbestelgedrag van de huisarts. Een toetsend beschrijvend onderzoek. Huisarts en Wetenschap 35:009-012. Ree CM van der, BA Ruben, HGA Mokkink, D Post, JW Gubbels, 1993. Een onderzoek naar voorschrijven in tien huisartspraktijken. Huisarts en Wetenschap 36:91-5 Reynolds GA, JG Ghitnis, MO Roland. 1991. General practitioners outpatient referrals: do good doctors refer more patients to hospital? BMJ 302:1250-2. Rolies J. 1991. Gezondheid, een nieuwe moraal? Medisch Contact 46:371-372. Schellevis FG, GP Westert, DH de Bakker et al. 1999. Kritisch lezen van informatie uit grote registratiebestanden. Huisarts en Wetenschap 1999; 42: 591-6. Schiphorst IL. 2001. Virtueel dak als noodoplossing. Medisch Contact 56: 1727-30. Sietsma E. 1987. De telefoon in de huisartspraktijk. De rol van de telefoon in een huisartspraktijk: opvattingen van patiënten en huisartsen. Sietsma E, [dissertatie]. Meditekst: Lelystad. Sietsma E, J Deen, K Rosmalen, C In ’t Veld, Th Voorn. 2001. Toekomst voor de huisarts. Medisch Contact 56: 814-6. Sixma H, JJ Kerssens, C van Campen, C Jakobs. 1994. Kwaliteit huisartsenzorg. Het perspectief van de patiënt. Medisch Contact 49:1284-6. Sluijs EM, JP Dopheide. 1985. Overzichtsstudie onderzoek eerste lijn: stand van het wetenschappelijk onderzoek in en over de eerstelijnsgezondheidszorg en haar raakvlakken. Utrecht: NIVEL. Starreveld JG. 1983. Het telefonisch spreekuur van de huisarts. Huisarts en Wetenschap 26: 448. Starreveld JG. 1987. Een telefonisch afspraakspreekuur (de dokter belt u terug). Huisarts en Wetenschap 30: 220-221. Starreveld JG. 1987. Boekbespreking van ‘De telefoon in de huisartspraktijk. De rol van de telefoon in een huisartspraktijk: opvattingen van patiënten en huisartsen’, door E. Sietsma. Stevens I. 1995. Een inventarisatie van de behoeften aan medische zorg bij CARA-patiënten. PK-blad:20-23 Tenk M, JJ van Binsbergen, H Kamma. 1989. Ongevallen: huisarts en de afstand tot het ziekenhuis. Behandelen, verwijzen of buiten spel? Huisarts en Wetenschap 32:125-7. Velden J van der, DH de Bakker, AAMC Claessens, FG Schellevis. 1991. Morbiditeit in de huisartspraktijk. Basisrapport Nationale studie. Utrecht: NIVEL. Velden J van der. 1998. Sociale verschillen in morbiditeit en verrichtingen in de huisartspraktijk. Huisarts en Wetenschap 41:165-172. Velden J van der. 1999. General practice at work (its contribution to epidemiology and health policy). Dissertatie, Rotterdam. Gedrukt in Utrecht. Ven WPMM van de, FA Nauta, RCJA van Vliet, FFH Rutten. 1982. Inventarisatie en achtergronden van de consumptieverschillen tussen ziekenfonds- en particulier verzekerden. Gezondheid en Samenleving 1, 224, 1982 Verhaak RCJA. 1984. Opvattingen, normen en percepties van artsen die op verschillende wijze hun praktijk uitoefenen. Tijdschrift Sociale Geneeskunde 450-54 (146-150). Verhaak PF. 1992. Consultatiegedrag, valt er nog wat te verklaren? Literatuuroverzicht. Huisarts en Wetenschap 35:2-4. Verhey E, G van Westerloo. 1977. Het geheim van Urk. Vrij Nederland, 12 november. Verhoeff E. 1979. Gebruik van de gezondheidsvoorzieningen in Nederland, een exploratief onderzoek. Dissertatie. KUN. Vierhout WPM. 1994. Het gezamenlijk consult van huisarts en specialist in de eerste lijn: een nieuwe werkwijze bij klachten van het bewegingsapparaat. Proefschrift. Maastricht: Rijksuniversiteit Limburg. Visser W de, HJG Bilo. 1995. Om het Urkerhart. De Weezenlanden series, Zwolle. Visser CL de, HJG Bilo, EJM Feskens,, W de Visser, KH Groenier, B Meyboom-de Jong. 2001. Oversterfte aan hart- en vaatziekten bij mannen op Urk. TSG; 79: 226-232.
literatuurlijst 243
Voorn ThB. 1983. Chronische ziekten in de huisartspraktijk: een terreinverkenning. Proefschrift. Utrecht. Bunge. Vries T de. 1976. Er is maar één Urk. Neerlands volksleven, jaargang 27, nr. 1 en 2. Vries T de. 1992-1996. Serie artikelen over Gezondheidszorg op het eiland Urk. Mededelingenblad van de Urker huisartsen. Wedig GJ. 1988. Health status and the demand for health results on price elasticities. Journal of Health Economics 7:151163. Westert GP, DH de Bakker, FG Schellevis 1999. Interdokter- en interpraktijkvariatie binnen en tussen huisartsregistraties, een secundaire analyse. Huisarts en Wetenschap 1999; 42: 18-21. Wiegers T, G Berghs. 1994. Bevallen… thuis of poliklinisch? Utrecht: NIVEL Wijkel D. 1986. Samenwerking en verwijzen. Dissertatie. RU Groningen. Zaat JOM, FG Schellevis, I Kluijt, JThM van Eijk, J van der Velden. 1992. Laboratoriumonderzoek bij de klacht moeheid in de huisartspraktijk. Huisarts en Wetenschap 35:183-7. Zee J van der. 1982. De vraag naar de diensten van de huisarts. Proefschrift. Rijksuniversiteit Limburg.
244 medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk
Samenvatting Naar aanleiding van lage verwijscijfers bij Urker ziekenfondsverzekerden gedurende een lange reeks van jaren, is besloten onderzoek te doen naar de achtergronden daarvan. In hoofdstuk 1 zijn de historie van Urk, de volksaard en mentaliteit van de Urkers en de gezondheidszorgvoorzieningen beschreven. Literatuuronderzoek (hoofdstuk 2) heeft geleid tot een model voor de analyse in het onderzoek en tot de conclusie dat het gewenst is een uitgebreide inventarisatie te doen van gezondheidstoestand (door de bevolking ervaren zorgbehoefte), zorgvraag (de gezondheidsproblemen waarvoor de huisarts wordt geconsulteerd), zorggebruik (contacten en daaruit voortvloeiende verrichtingen) en factoren van de kant van de bevolking en de huisartsen met invloed op zorgvraag en zorggebruik, grotendeels conform de Nationale studie van ziekten en verrichtingen in de huisartspraktijk (1987-1988), die als referentie kan dienen. In hoofdstuk 3 is beschreven wat dit betekent: een enquête bij (een steekproef van) de bevolking, een enquête bij de huisartsen en registratie van alle contacten en verrichtingen in de huisartspraktijk gedurende drie maanden. Deze registratie is episodegericht, waarbij een episode een reeks contacten is voor hetzelfde gezondheidsprobleem. Enquêtegegevens van de steekproef bij de bevolking over zorggebruik, gezondheidstoestand, determinanten van gezondheid en attitude zijn vergeleken met de cijfers van de Nationale studie of met CBS-cijfers of met beide. Contactregistratiegegevens over zorgvraag en zorggebruik in de huisartspraktijk zijn per praktijk gestandaardiseerd naar de Nederlandse bevolkingsopbouw (leeftijd en geslacht). Om de gevolgen van diagnostische interdoktervariatie voor de vergelijking tussen Urk en Nederland zoveel mogelijk te beperken is gekomen tot een verregaande clustering van diagnoses. Verschillen tussen Urk en Nederland zijn alleen getoetst bij 20 of meer episoden op Urk. De dataverzameling voor het onderzoek heeft plaatsgevonden in het najaar van 1991. Bevolking
In hoofdstuk 4 zijn het zorggebruik van de bevolking en bevolkingsfactoren met invloed op zorggebruik in kaart gebracht. • Zorggebruik, door bevolking gerapporteerd Op Urk wordt op grond van enquêtegegevens iets minder gebruik gemaakt van de huisarts en aanzienlijk minder van de specialist dan elders in Nederland; het aantal ziekenhuisopnamen ligt op ongeveer vergelijkbaar niveau. De jongste leeftijdsgroep (15 t/m 24 jaar) wijkt echter enigszins af en kent een met Nederland vergelijkbaar consumptieniveau wat betreft contacten met de huisarts en de specialist; het percentage dat in het ziekenhuis is opgenomen geweest, is zelfs relatief hoog; al is het verschil niet significant. Het aantal contacten met alternatieve genezers verschilt niet noemenswaardig. Het percentage van de bevolking dat medicijnen (in 4 weken voorafgaand) krijgt voorgeschreven ligt op Urk (iets) hoger dan landelijk. • Factoren met invloed op zorggebruik De ervaren gezondheidstoestand van de Urker bevolking is wat slechter dan gemiddeld in Nederland. Het percentage van de bevolking dat klachten/ ‘alledaagse aandoeningen’, chronische ziekten (vooral varices, aambeien, hypertensie), psychische klachten (gespannenheid), trauma’s ervaart is op Urk hoger. Voor de geestelijke gezondheid en het verzuim worden min of meer vergelijkbare percentages gevonden. De Urker bevolking dicht minder invloed toe aan zichzelf, de arts en het toeval als het gaat om invloed op de eigen gezondheid (gezondheidsspecifieke beheersingsoriëntatie). Het grootste verschil met Nederland
samenvatting 245
wordt gevonden bij oriëntatie op het toeval, het kleinste verschil bij oriëntatie op de arts; de verschillen zijn het kleinst in de leeftijdsgroep van 15 t/m 24 jaar. Verder is men minder geneigd medische hulp te zoeken bij alledaagse aandoeningen, vergeleken met de steekproefpopulatie van de Nationale studie. De Urker bevolking geeft in grote meerderheid aan bij psychosociale problematiek hulp te zoeken bij ouderling of diaken. De betreffende vragen zijn alleen aan de Urkers gesteld. De waardering voor de bereikbaarheid en het informatief en communicatief optreden van de huisarts is op Urk en in Nederland vergelijkbaar groot. Een ruime meerderheid van de Urker bevolking kan zich vinden in het verwijs- en voorschrijfgedrag van de huisarts. Op Urk vindt men iets vaker dat wel eens te snel naar een specialist wordt verwezen (!). Door Urkers wordt iets vaker aangegeven dat men had gewild dat de huisarts een geneesmiddel had voorgeschreven. Zorgvraag
In hoofdstuk 5 is de zorgvraag in kaart gebracht (contactregistratiegegevens). De (totale) zorgvraag bij de huisarts op Urk en in Nederland verschilt qua volume en verdeling naar diagnose. Het totale aantal episoden is op Urk 4% hoger dan gemiddeld in Nederland., exclusief zwangerschapsproblematiek is het verschil nog 1.2%. De zorgvraag op Urk is groter bij de meeste chronische ziekten (vooral diabetes, schildklierziekten, verhoogd cholesterol, jicht, eczeem, psoriasis, hartinsufficiëntie en rugklachten), bij de meeste trauma’s (van bewegingsapparaat, huid, oog), sommige infecties (erysipeloid, oorinfecties, urineweginfecties en candidainfecties van de vrouwelijke geslachtsorganen), psychische klachten, angst voor ziekten. De zorgvraag op Urk is kleiner bij klachten, luchtweginfecties, sommige chronische ziekten (hypertensie, ‘irritable bowl syndrome’, ‘mondziekten’). De huisartsen op Urk registreren veel minder vaak ‘geen ziekte’ dan de gemiddelde Nederlandse huisarts. Globaal bestaat er op Urk dus een iets grotere zorgvraag, met minder klachten en meer trauma’s, chronische ziekten, psychische klachten en zwangerschap. Zorggebruik
In hoofdstuk 6 is het zorggebruik geïnventariseerd en zijn de verschillen tussen de Urker en de Nederlandse praktijk aangegeven (contactregistratiegegevens). • Contacten Het aantal contacten met de huisarts is lager op Urk (ook bij jongeren van 15 t/m 24 jaar); het aantal spreekuurcontacten is lager, het aantal telefonische contacten is hoger. Vrouwen in de vruchtbare leeftijd en bejaarden hebben vaker contact, de overige categorieën minder vaak. Het spreekuur wordt alleen door vrouwen in de vruchtbare leeftijd vaker bezocht, door de overige categorieën minder vaak. Het aantal visites is hoger bij vrouwen in de vruchtbare leeftijd en bij bejaarden, bij de overige categorieën lager. Het aantal telefonische contacten is bij alle leeftijden en bij zowel man als vrouw hoger op Urk. Het aantal contacten met de assistente is veel hoger, vooral vanwege herhaalreceptuur. Het aantal contacten voor herhaalmedicatie is op Urk hoger. • Verrichtingen. Medisch-technische behandelingen, medicamenteuze behandelingen, verwijzingen binnen de eerste lijn (fysiotherapeut, diëtiste, alternatieve genezer, gezinsverzorgster en ‘overige eerstelijns hulpverleners’) komen op Urk veel vaker voor, behandeling met gesprek en advies veel minder vaak. Diagnostisch onderzoek in de praktijk komt vaker voor, extern aangevraagd diagnostisch onderzoek minder vaak, met uitzondering van echoscopisch en endoscopisch onderzoek dat vaker wordt aangevraagd. Overleg met eerstelijns hulpverleners en specialisten vindt even vaak plaats.
246 medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk
Het verwijscijfer op Urk is 14.5% lager dan het landelijke cijfer. Het verwijscijfer is lager naar verreweg de meeste specialismen, vooral naar (het cluster) ‘interne specialismen’, oogheelkunde en dermatologie, en in mindere mate naar keel-, neus-, oorheelkunde, kindergeneeskunde en neurologie; het verwijscijfer is hoger naar gynaecologie/ verloskunde en naar revalidatiegeneeskunde. Het Urker verwijscijfer ‘psychiatrie/ GGZ’ is 50% lager dan het landelijke cijfer; vooral naar de riagg wordt veel minder vaak verwezen. Verwijscijfers naar diagnose
In hoofdstuk 7 is het verwijscijfer op diagnoseniveau bestudeerd. Het verwijscijfer is op Urk belangrijk lager dan gemiddeld bij verreweg de meeste klachten, de meeste infecties (vooral van de luchtwegen en van de huid), veel chronische aandoeningen (vooral mondziekten, irritable bowl syndrome (IBS of ‘spastisch colon’), ‘overige darmziekten’ (dus excl. IBS), refractieafwijkingen, hartinsufficiëntie, rugklachten, sommige soorten tendinitis/ bursitis, astma/ copd, eczemen, atheroomcysten/ ingegroeide nagels, psychische ziekten (vooral ‘klachten’ en depressie), sociale problemen (vooral relatieproblemen), kanker (niet van de huid), goedaardige nieuwvormingen van de huid, gezinsplanning excl. pil, en het cluster ‘geen ziekte/ geboorte’. Het verwijscijfer is op Urk belangrijk hoger dan gemiddeld bij fracturen, oorinfecties, sommige ooginfecties, chronische oogziekten (exclusief refractieafwijkingen), hypertensie, arteriële vaatstoornissen, chronische ziekten van het bewegingsapparaat (vooral arthrosis), chronische ziekten van de vrouwelijke geslachtsorganen, chronische ziekten van de mannelijke geslachtsorganen, zwangerschap, angst voor ziekten (vooral voor hart/ vaatziekten). Zonder ‘zwangerschap’ is het totaal verwijscijfer 17.8% lager dan het landelijke cijfer. • Verwijscijfer en zorgvraag Het effect van verschil in volume (prevalentie) van de zorgvraag op het verwijscijfer is middels een correctie in beeld gebracht. De kleinere zorgvraag voor de meeste klachten, luchtweginfecties, refractieafwijkingen en kanker (niet van de huid) leidt tot belangrijk lagere verwijscijfers. De grotere zorgvraag voor trauma’s (bewegingsapparaat, oog, huid), oorinfecties, enige chronische ziekten (oog , maag/slokdarmziekten, hartinsufficiëntie, arthrosis, diabetes), zwangerschap, angst voor ziekte leidt tot belangrijk hogere verwijscijfers. Het verschil in totale zorgvraag heeft geen duidelijk effect op het Urker verwijscijfer. Als ‘zwangerschap’ buiten de vergelijking wordt gehouden, leidt het verschil in totale zorgvraag tot een lager verwijscijfer op Urk; het verschil bedraagt 3.4% van het Nederlandse verwijscijfer. • Verwijscijfer en taakuitoefening Verwijzen naar de specialist is onderdeel van het huisartsgeneeskundig handelen (ofwel taakuitoefening). Het verwijscijfer na correctie voor verschil in prevalentie van de zorgvraag (het netto verwijscijfer) is het resultaat van de taakuitoefening op Urk. Zodoende is een verschil tussen het netto verwijscijfer en het Nederlandse verwijscijfer het resultaat van verschil in taakuitoefening tussen Urk en Nederland. Het netto verwijscijfer is bij een breed scala van klachten en aandoeningen op Urk lager dan het landelijk verwijscijfer: verreweg de meeste diagnoses en clusters bij klachten, trauma’s, infecties, chronische ziekten, psychosociale problematiek en zwangerschap. Bij een aantal klachten en aandoeningen in het netto verwijscijfer hoger dan het landelijke cijfer. Het betreft sommige klachten, fracturen, sommige ooginfecties, enige chronische ziekten en kanker. Bij de totale zorgvraag komt het netto verwijscijfer op Urk beduidend lager uit dan het Nederlandse verwijscijfer (14.4%). Het verschil verandert niet als ‘zwangerschap’ buiten de vergelijking wordt gehouden.
samenvatting 247
Taakuitoefening naar diagnose
In hoofdstuk 8 is de taakuitoefening beschreven. Het gaat om contacten en verrichtingen per episode van een klacht of aandoening. Bij een totale zorgvraag die qua volume en aard vergelijkbaar is met de Nederlandse zorgvraag, verwijst de Urker huisarts inderdaad veel minder vaak naar de specialist dan de Nederlandse huisarts. Voor het overige behandelt hij even vaak met gesprek, veel vaker medischtechnisch, minder vaak met medicatie. Hij verwijst vaker naar de eerste lijn. Verder doet hij vaker diagnostiek in eigen praktijk, vraagt hij minder vaak externe diagnostiek aan en pleegt hij minder vaak overleg met eerstelijns hulpverleners en specialisten. De Urker patient heeft minder vaak contact met de huisarts; als hij terugkomt, is dat iets vaker op verzoek van de huisarts (terugbesteld). De Urker huisarts heeft iets meer herhaalcontacten dan de Nederlandse huisarts. Als de huisarts de behandeling binnen de eerste lijn laat plaatsvinden in plaats van te verwijzen naar de specialist, wordt dat wel substitutie genoemd. Het blijkt dat bij de gezamenlijke clusters met substitutie door behandeling met gesprek en de gezamenlijke clusters met substitutie door medisch-technische behandeling een netto verwijscijfer optreedt, dat fors lager is dan het Nederlandse verwijscijfer. Voor substitutie door behandeling met medicatie respectievelijk verwijzing naar de eerste lijn zijn de verschillen kleiner. Structuurfactoren
Kenmerken van de regio waarin de praktijk is gesitueerd en kenmerken van de praktijk bepalen voor een deel de structuur waarbinnen klachten en aandoeningen in de huisartspraktijk worden behandeld. Daarmee hebben zij invloed op zowel zorgvraag als taakuitoefening. In hoofdstuk 9 zijn deze structuurfactoren bestudeerd. • Regiokenmerken/ beschikbaarheid zorgvoorzieningen Urk ligt op het platteland, in het noorden van Nederland. Het dichtstbijzijnde ziekenhuis bevindt zich in Emmeloord (13 km). Hier zijn alle basisspecialismen en enige deelspecialisten van elders op consultbasis vertegenwoordigd; er is geen open EHBO. Het (zorggebruik)profiel van de gezamenlijke praktijken op Urk en het profiel van groepen praktijken (deelpopulaties) van de Nationale studie, die zijn geformeerd naar urbanisatiegraad, afstand tot het ziekenhuis of regio, zijn vergeleken met het landelijk profiel. Op de meeste onderdelen wijkt het profiel van de praktijken op Urk in dezelfde richting af van het landelijk profiel als het profiel van praktijken met eenzelfde regiokenmerk (platteland, ziekenhuis niet in de plaats zelf, in het noorden van Nederland). Het Urker profiel wijkt echter bijna steeds veel sterker af; vooral het verwijscijfer naar beschouwende specialismen en naar psychiatrie/ GGZ is veel lager. Op enkele onderdelen (telefonische contacten met de huisarts en verwijzingen naar de eerste lijn) spoort het profiel van de Urk praktijken geheel niet met het profiel van praktijken met eenzelfde regiokenmerk. Met name op deze punten wijkt het Urker profiel in dezelfde richting af van het landelijk profiel als het profiel van praktijken met een afwijkend regiokenmerk (hogere urbanisatiegraad, het ziekenhuis dichtbij, in het midden -, in zuiden van Nederland). Op Urk is geen verloskundige; de Urker huisartsen zijn nog verloskundig actief, net zoals veel andere huisartsen op het platteland. In zorgvraag en zorggebruik wat betreft ‘zwangerschapsproblematiek’ is dit duidelijk terug te vinden. • Samenwerking, praktijkvorm Op vergelijkbare wijze als bij de regiokenmerken zijn het (zorggebruik)profiel van de gezamenlijke praktijken op Urk en het profiel van groepen praktijken van de Nationale studie, die zijn geformeerd naar
248 medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk
praktijkvorm, vergeleken met het landelijk profiel. Op enige onderdelen wijkt het profiel van de praktijken op Urk in dezelfde richting af van het landelijk profiel als het profiel van groepspraktijken. Het gaat om (meer) visites, telefonische contacten, verwijzingen eerste lijn, en om (minder) aanvragen externe diagnostiek. Gezondheidscentra hebben minder verwijzingen naar beschouwende specialismen, net als de Urker praktijken maar veel minder uitgesproken. Alle samenwerkers hebben een iets lager verwijscijfer naar snijdende specialismen. • Structurele drukte De Urker huisarts heeft het wat betreft het aantal contacten en het aantal problemen per contact ondanks de grote praktijk niet drukker dan de Nederlandse huisarts in een normpraktijk; als de verloskunde buiten beschouwing blijft, heeft hij het duidelijk minder druk. De praktijkassistente heeft het drukker dan haar collega in de Nederlandse normpraktijk. Ze heeft in ieder geval meer contacten voor herhaalreceptuur en waarschijnlijk ook meer ‘persoonlijke’ contacten met de patiënten. • Praktijkorganisatie De huisartsen op Urk maken meer gebruik van de telefoon en doen minder spreekuur dan de Nederlandse huisarts. Op Urk wordt in alle praktijken meer medisch-technisch behandeld, en meer gedelegeerd aan de assistente op medisch-technisch gebied. Voor het verwerken van herhaalreceptuur wordt op Urk gebruik gemaakt van ingeleverde verpakkingen en herhaalrecepten; de telefoon wordt bewust niet gebruikt. Huisartsfactoren
De huisarts heeft net als de patiënt grote invloed op de taakuitoefening. Attitude, meningen, werkbeleving en satisfactie van de Urker huisartsen zijn gemeten via de huisartsenenquête van de Nationale studie. De resultaten zijn vergeleken met die van de Nationale studie. Vanwege de kleine groep op Urk (5 huisartsen) kunnen verschillen slechts een indruk geven. Via de beschrijving is dat tot uitdrukking gebracht (hoofdstuk 10). • Attitude en meningen Mogelijk zijn de Urker huisartsen meer dan gemiddeld bereid risico te nemen. Wat betreft het omgaan met onzekerheid neigen ze meer dan gemiddeld tot het consulteren van een collega huisarts en minder dan gemiddeld tot het laten blijken van onzekerheid aan de patient en het consulteren van de specialist. Urker huisartsen hebben geen andere taakopvatting wat betreft diagnostiek en therapie en op somatisch en psychosociaal vlak. Ze voelen zich net zo competent op somatisch vlak, maar lijken wat zekerder bij medisch-technische behandelingen. De Urker huisartsen staan positiever tegenover contact en overleg met de specialist. Ze lijken honorering minder als voorwaarde te stellen voor het consulteren van de specialist en voor taakverschuiving naar de huisarts. Ze hebben een bredere taakopvatting en een bredere taakuitoefening dan de gemiddelde Nederlandse huisarts. De Urker huisartsen dichten zichzelf minder invloed toe op de situatie van de patiënt. Maar ze menen relatief veel invloed op (verandering van) de patiënt zelf en op de eigen situatie te hebben. • Werkbeleving en satisfactie De Urker huisartsen lijken minder vaak negatieve gevoelens (zoals twijfels of frustratie) te ervaren bij het reguliere huisartsenwerk, terwijl ze bij andere activiteiten dan spreekuur en visite vaker een gevoel van uitdaging en minder vaak een gevoel van tijdnood ervaren. Mogelijk zijn ze meer tevreden met de mogelijkheden tot contacten met andere huisartsen en met hun inkomen, en meer tevreden met de beschikbare tijd voor nascholing. Ze lijken meer ontevreden met de beschikbare tijd per patiënt en met de tijd die de praktijk kost.
samenvatting 249
Conclusies, beschouwing en aanbevelingen
Conclusies: • Verschil in samenstelling van de zorgvraag draagt weliswaar bij aan het lagere verwijscijfer op Urk, maar verschil in taakuitoefening heeft beduidend meer invloed • De taakuitoefening is op Urk doelmatiger dan gemiddeld in Nederland. • Het zorggebruik op Urk lijkt globaal te kunnen verklaard door de specifieke taakuitoefening en de zorgvraag. • Genetische factoren, leefstijl, werk, religie en attitude ten aanzien van gezondheid en gezondheidsvoorzieningen van de Urker bevolking verklaren voor een belangrijk deel de relatief grote en serieuze zorgvraag. • De attitude van de Urker bevolking draagt in belangrijke mate bij aan de (hogere) doelmatigheid van de taakuitoefening. • Regiofactoren spelen een belangrijke rol bij de verklaring van het zorggebruik op Urk. • De samenwerking op Urk heeft een gunstige invloed op de doelmatigheid van de taakuitoefening bij een aantal aandoeningen. In het algemeen kan de conclusie zijn dat bepaalde aspecten van de praktijkvoering (de intensieve samenwerking, de beperkte drukte in de praktijk en de efficiënte praktijkorganisatie) de kans op een kwalitatief goede huisartsenzorg en (daarmee) de kans op een doelmatige taakuitoefening verhogen • De huisartsen hebben een attitude die een gunstige invloed heeft op de praktijkvoering en mede daardoor op de taakuitoefening Beschouwing en aanbevelingen: • Materiaal en methode In het brede, inventariserende onderzoek op Urk kon met de beschikbare mankracht en mogelijkheden niet diep worden ingegaan op bepaalde factoren met invloed op het zorggebruik. De keuze voor de Nationale studie wat betreft methode en referentie had onder andere tot gevolg dat de registratieperiode kort was. Dit leverde beperkingen op, onder andere bij het onderzoek van chronische ziekten en de verrichting ‘terugbestellen’. Gegevens van het onderzoek op Urk zijn vergeleken met gegevens van de Nationale studie, die 4 jaar eerder is verricht. Dit lijkt verdedigbaar, mits met enige met name genoemde veranderingen rekening wordt gehouden. Omdat de groep huisartsen op Urk klein is, is de interpretatie van sommige verschillen beperkt. Attitudecijfers geven hooguit een indruk. De sterke clustering van diagnosen, nodig om de invloed van diagnostische interdoktervariatie te beperken, beperkt de interpretatie van verschillen in zorggebruik. Verschillen in opzet en uitvoering van de enquête bij de bevolking bemoeilijkten en beperkten de vergelijkbaarheid. De opzet om referentiecijfers zoveel mogelijk te betrekken uit gepubliceerde gegevens van de Nationale studie, heeft enige beperkingen opgeleverd. Daarnaast konden sommige referentiecijfers niet worden verkregen. De studie is verricht in 1991. Globaal kan worden gesteld dat belangrijke factoren zoals attitude van de bevolking en attitude van de huisartsen waarschijnlijk niet wezenlijk zijn veranderd sinds 1991. Samenwerking en praktijkorganisatie hebben geleid tot uitbreiding en verbetering van het zorgaanbod van de kant van
250 medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk
de huisarts. Bepaalde tweedelijns voorzieningen liggen nu op grotere afstand. Op Urk wordt nog steeds veel minder vaak naar de specialist verwezen dan landelijk. De attitude van de bevolking op Urk verdient verder onderzoek, vooral de invloed van religie en sociale netwerken daarop. Bij onderzoek naar taakuitoefening verdient het aanbeveling om de consultatie zelf goed in beeld brengen, vooral de communicatie en de verwachtingen van patiënt en arts, maar ook de werkstijl van de huisarts. Om een goede vergelijking van zorgvraag, taakuitoefening en zorggebruik op diagnoseniveau te maken, verdient het aanbeveling gebruik te maken van een geautomatiseerd systeem voor diagnoseclassificatie, met een slimme thesaurus, duidelijke inclusiecriteria en criteria voor begin en einde van de episode. Ook is het verstandig getrainde huisartsen te gebruiken. Tenslotte is een langere registratieperiode wenselijk, bijvoorbeeld 1 jaar; de automatisering maakt dat nu ook goed haalbaar. Bij de tweede Nationale Studie (2001) is aan een aantal van deze voorwaarden al voldaan. • Urker bevolking De zorgvraag is relatief ernstig op Urk, vooral wat betreft hart- en vaatziekten en de risicofactoren daarbij; het lijkt erop dat de bevolking hiermee te laconiek omgaat. Op Urk gaat men zeer ver met mantelzorg; als die zorg het niet meer trekt, is de nood echt hoog en is directe en adequate hulpverlening nodig. Tijdig melden bij het regionaal indicatie orgaan is belangrijk in verband met de schaarste in de zorg. • Urker huisartsen Zorgvraag en attitude van de bevolking geven de Urker huisarts veel inzicht in het natuurlijk beloop van ziekten en nopen tot serieus nemen van de patiënt, maar niet tot defensief handelen. Bij risicofactoren en chronische ziekten moet de Urker huisarts extra aandacht en actie ontplooien. Aan verbetering van samenwerking en praktijkvoering moet steeds worden gewerkt. Ook informatievoorziening aan en communicatie met de praktijkbevolking zijn belangrijke aandachtspunten. • Opleiding tot huisarts Dit onderzoek gaat over het dagelijks werk van de huisarts en over de vele factoren die daarop van invloed zijn. Het gaat over zorgvraag en taakuitoefening, in de volle breedte. De aandachtspunten die gelden voor de Urker huisartsen, gelden ook voor huisartsen in opleiding en dus voor de opleiding zelf. • Overheid en verzekeraars Beleid van overheid en zorgverzekeraars heeft geen positieve bijdrage geleverd aan de beperking van het zorggebruik op Urk ten tijde van het onderzoek. Als de overheid een beperkt en verantwoord zorggebruik, zoals op Urk, wil bevorderen, moet zij de bevolking proberen te beïnvloeden (voorlichting) en de huisartsenzorg krachtig stimuleren door te faciliteren. De huisartsenzorg in Nederland verkeert in groot gevaar, onder andere door toenemende werkdruk, afnemende beschikbaarheid van huisartsen en volkomen ontoereikende bekostiging door overheid en verzekeraars gedurende een lange reeks van jaren. Ook op Urk is de situatie zorgelijk door een groeiende bevolking, een zich steeds verder verwijderende tweedelijns zorg, wachtlijsten voor allerlei vormen van zorg, een groeiend tekort aan adequate praktijkfaciliteiten en fondsen en een sterk geslonken reservoir aan huisartsen die het vak in de volle breedte inclusief verloskunde kunnen en willen uitoefenen. Het beleid van overheid en verzekeraars wordt inmiddels meer stimulerend en faciliterend. Echter de gevolgen van jarenlang inadequaat beleid laten zich niet gemakkelijk wegpoetsen. We zullen moeten leven met een toenemend en fors tekort aan huisartsen en daarop moeten inspelen door de organisatie sterk te verbeteren en het hulppersoneel fors uit te breiden. De huisartsen zullen zich, adequaat gehonoreerd, aan hun kerntaken moeten kunnen wijden en uit de wind gehouden moeten worden wat betreft zaken die heel goed en beter door anderen gedaan kunnen worden. Op die manier lijkt het goed mogelijk een beperkt en verantwoord zorggebruik te bewerkstelligen.
samenvatting 251
252 medische consumptie in de huisartspraktijk op Urk