DE ONGELOFELIJKE TOCHT VAN ALVAR NÚÑEZ CABEZA DE VACA Ontdekkingsreiziger door Florida en New Mexico tegen wil en dank Lezing voor Rotary Rotterdam-‐Noord en Rotary Delfshaven 14 juli 2014 ©Jaap Lengkeek Met uw programmacoördinator had ik afgesproken om iets te vertellen over ontdekkingsreizigers. Een mooi onderwerp zo vlak voor de zomervakantie. Ook wel een onderwerp waar véél over te zeggen is. Voor mij is het een fascinerend thema, dat ik aan het uitspitten ben sinds mijn pensionering als hoogleraar. Wat mij vooral heeft bezig gehouden zijn de ontdekkingsreizigers in de 19de eeuw, die het binnenland van Afrika verkenden, Livingstone, Stanley, u kent ze vast wel. Toch heb ik voor u een andere, veel vroegere ontdekkingsreiziger gekozen. Een ontdekkingsreiziger in het zuiden van Noord-‐Amerika, een ontdekkingsreiziger tegen wil en dank. Het gaat over een Spaanse officier, Cabeza de Vaca, die in 1528 met een klein leger landde op de kust van Florida. De expeditie, die in naam van de koning van Spanje op weg was gestuurd, wordt een grote ramp. Alle Spanjaarden komen om, behalve vier mannen, waaronder Cabeza, die een uniek verslag heeft geschreven over wat er gebeurde en over de ontmoetingen met de indianen. Het verhaal speelt zich af vijfentwintig jaar nadat Columbus Amerika heeft ontdekt. Zes jaar nadat de Portugees Magelhaes voor het eerst de wereld was rond gevaren. Zeven jaar nadat de Spanjaard Hernan Cortés het Inca rijk had bedwongen in Mexico en de Inca’s over de kling had gejaagd. Die tijd dus. Onze held wiens verhaal ik wil vertellen, de Spaanse officier Alvar Nunez Cabeza de Vaca, is de onderbevelhebber van een Spaanse expeditie om Florida onder het gezag van Spanje te brengen. De expeditie faalt, waarna Cabeza acht jaar door Florida, Louisiana, Texas, Nieuw Mexico, tot aan Californië zwerft voordat hij uiteindelijk weer in Mexico belandt. In die acht jaar was hij soldaat in een expeditieleger, die het vege lijf moet redden, handelaar tussen indianenstammen, slaaf en medicijnman, en al die tijd op weg om te proberen uit het land van de indianen naar huis terug te keren. Hij beschrijft als eerste Europeaan het leven van de Noord-‐Amerikaanse indianen.
1
Hier ziet u het gebied waar het verhaal zich afspeelde.
Cabeza was een ontdekkingsreiziger tegen wil en dank, maar zou ook een antropoloog avant la lettre kunnen worden genoemd, die zich verdiept heeft in de gewoonten en leefwijzen van de indianen. Zijn belevenissen en waarnemingen heeft hij achteraf opgetekend, een bijna ongelofelijk verhaal. La Relación, zo noemde hij zijn verslag, het relaas. En wat een relaas is het geworden. Hij verkeerde 8 jaar onder de indianen, leerde 6 indianentalen spreken, bestudeerde hun gewoonten en leefwijze en misschien nog het meest uitzonderlijk: hij kreeg sympathie voor deze mensen die door de Spanjaarden als inferieure wilden werden beschouwd en behandeld. Cabeza de Vaca betekent in het Spaans Hoofd van een Koe. Zijn moeder voerde deze achternaam, die zou verwijzen naar een ereteken uit de strijd tegen de Moren in de dertiende eeuw. Als landjonker ging hij al vroeg in militaire dienst en in 1527, 37jaar oud, was hij een gestaalde veteraan toen hij als onderbevelhebber werd toegevoegd aan een expeditie onder leiding van Pánfilo de Narváez, die door Karel de V was benoemd tot gouverneur van Florida. Florida? Florida moest nog wel verkend en veroverd worden. Deze Narváez, waar Cabeza onder diende, was een ambitieuze militaire brekebeen, die eruit moet hebben gezien als een soort Peer de Schuimer, met een grote rode baard en maar één oog. Cabeza was het dikwijls oneens met de beslissingen van zijn superieur, terecht zoals later bleek. Voordat de landing in Florida plaatsvond, lag de expeditie van vloot en manschappen een half jaar op Cuba, dat in Spaanse handen was, waar van de 600 man er al minstens 100 stierven van de honger of deserteerden. Een ellendig begin, dus. Met 500 man, 80 paarden en vijf zeilschepen arriveerde men tenslotte voor de kust van Florida nabij wat nu Tampa is. Nadat men aan land was gegaan, hees de gouverneur de Spaanse vlag en nam officieel het land in bezit in naam van zijne majesteit Karel V. Er was geen indiaan aanwezig die hiervan nota nam. Zo ging dat dus. Wat de Spanjaarden zien aan land zijn wigwams, waarvan een enkele zo groot is dat er wel 300 man in zouden passen. De indianen komen hen nieuwsgierig tegemoet, gebaren dat ze weg moeten gaan, en slaan vervolgens op de vlucht.
2
Naváez, de opperbevelhebber en nieuwbakken gouverneur overnacht in hun verlaten dorp en weet wel een paar indianen gevangen te nemen, die als gids moeten dienen. Hij wil te voet en te paard (er zijn nog geen 50 paarden overgebleven) naar het noorden, waar volgens geruchten de Apalachee indianen moesten wonen, bij wie goud en zilver te vinden zou zijn. Naváez stuurt tegen het advies van Cabeza twee zeilschepen terug naar Cuba om proviand te gaan halen, want er is bijna nergens eten te vinden. De schepen vinden later, zoals te verwachten, de expeditie niet meer terug. Om zijn manschappen te voeden laat de gouverneur een indianendorp plunderen, wat de vijandschap van de indianen alleen maar doet groeien. Het ziet er somber uit voor de Spanjaarden. Cabeza, met zijn koppige gouverneur en de overgebleven mannen en paarden, beginnen een barre tocht. Ondertussen zijn ze van de indianen afhankelijk voor proviand. Ik citeer:” Op de 17de juni verscheen er voor ons een chief in een beschilderde huid die op de rug van een andere indiaan reed, vooraf gegaan door muzikanten met rieten fluiten, en een troep volgelingen er achteraan. De chief stapte af en bleef een uur bij de gouverneur. We maakten hem met gebaren duidelijk dat we op zoek waren naar de Apalachen. Hij op zijn beurt maakte duidelijk dat hij een vijand van de Apalachen was en ons wilde vergezellen om tegen hen op te trekken. We gaven hem kralen, kleine belletjes en sieraden, en hij gaf de gouverneur de huid die hij droeg. Toen keerde hij om, en wij volgden”. Achteraf blijkt het een val te zijn. Tijdens de nacht verdwijnen de indianen en komen de volgende dag met krijgsgehuil aanzetten. De Spanjaarden weten zich ter nauwernood te redden en vervolgen hun tocht. Die is uitputtend, het is koud, iedereen lijdt honger, velen sterven, er is nergens goud of zilver. Naváez en Cabeza besluiten terug te keren naar de kust. Veel mannen zijn benauwd voor de stormen op zee, dus besluit Narvaéz dat ze te voet en te paard langs de kust op zoek gaan naar de meest noordelijke Spaanse haven. Zijn schepen, die nog aan de kust liggen stuurt hij weg, weer tegen het uitdrukkelijke advies van Cabeza in. Cabeza is woedend, mag van de gouverneur vertrekken met de schepen, maar blijft solidair met de groep. De afstand naar de beoogde haven heeft de commandant totaal verkeerd ingeschat. Dat zou een tocht zijn langs de hele kust voorbij de Rio Grande en de Colorado rivier tot in het noorden van het huidige Mexico. Cabeza geeft hier een uitgebreide beschrijving van Florida: “meestal vlak, zanderige harde grond. Overal immense bomen en open bossen van laurieren, liquidambars, ceders, jeneverbessen, eiken, pijnbomen en kleine palmbomen zoals in Castilië. Overal meren, onbegaanbaar door de omgevallen bomen in het water. Maïsvelden en overal verspreide wigwams. Herten, konijnen, poemas en….. onbekende wilde dieren, die hun jong in een buidel dragen (opossums). Het klimaat is koud, maar de weiden zijn geschikt voor vee.”
3
De indianen blijven vijandig en doden in hinderlagen voortdurend expeditieleden. Een permanente nachtmerrie. Cabeza constateert dat hun eigen wapenrustingen onvoldoende bestand zijn tegen de pijlen van de indianen. Met ontzag schrijft hij: “Alle indianen die we tot op heden gezien hebben in Florida zijn boogschutters. Ze zijn enorm groot en naakt, en lijken reuzen vanuit de verte. Ze zijn zeer welgeschapen, slank, lenig en sterk.”. Uiteindelijk komen ze bij een rivier die naar de kust stroomt. Op de rivieroever besluiten ze zelf sloepen te maken om daarmee verder te varen. Dat is een verbijsterende onderneming, want ze hebben geen werktuigen en geen materiaal, en alleen één enkele timmerman in de groep. Van hun kruisbogen, sporen en andere ijzer bevattende delen van hun uitrusting maken ze spijkers en gereedschappen. Van palmvezels en paardenhaar maken ze tuigage. Van de hemden maakt men zeilen. Alle paarden worden geslacht om ondertussen van voedsel te dienen. Van de huid van paardenbenen maakt men leren zakken om water in te bewaren. Het is opzienbarend dat ze vijf sloepen gereed krijgen, van bijna tien meter lang. In elke sloep past maximaal 50 man, dan zijn de boten helemaal volgepropt. Met de sloepen zakt men de rivier af tot aan de kust. Maar… zijn de boten zeewaardig? In open zee wordt het een ware beproeving. Het is een worsteling met de golven en de wind. Het water in de paardenhuiden is snel bedorven waarna men van dorst zeewater gaat drinken. Velen sterven en tot overmaat van ramp breekt er een enorme storm los. Na verloop van tijd komen ze in een lagune met rustig water. Alweer indianen, die in kano’s komen aanzetten. Eerst vriendelijk en gastvrij, welwillend om sieraden te ontvangen, maar midden in de nacht vallen de indianen aan. Drie keer herhaalt de aanval zich en Cabeza schrijft later nog met huiver dat werkelijk iederéén gewond raakte. De Spanjaarden vluchten in hun sloepen de zee op, maar, oh rampspoed, worden daar meegesleurd in een sterke stroming. Met man en macht proberen ze de kust aan te houden, en dreigen elkaar kwijt te raken. De gouverneur wil alleen verder om het vege lijf te redden en raakt uit zicht van Cabeza’s sloep, hoewel deze hem bidt om vooral bij elkaar te blijven. Van Narváez is nooit meer iets vernomen. Drie sloepen slaan om, de inzittenden verdrinken. Cabeza komt met zijn sloep en volledig uitgeputte manschappen tenslotte terecht op een groot eiland, voorbij de Mississippi, onder Houston dat nu Galveston Island heet. Daar worden ze vriendelijk bejegend door indianen, die hen te eten geven. Met nieuw proviand willen ze verder langs de kust over zee. Maar een nieuwe ramp overkomt hen. De enige sloep die ze hebben is diep in het zand gezakt en moet los worden geduwd. De mannen kleden zich uit, gooien hun
4
kleren en andere spullen in de boot en proberen de boot los te krijgen in de branding. Zodra deze vlot is springen ze erin, pakken de roeispanen, maar een golf overspoelt de sloep en doet de boot omslaan, met al hun spullen erin. Naakt worstelen ze zich aan wal door de branding. Een paar verdrinken. De goedwillende indianen komen terug met voedsel, maar schrikken zich dood van de blote mannen. Cabeza zal ook vanaf dat moment moeten overleven, zoals hij op de wereld gekomen is, helemaal bloot, en dat ruim 7 jaar lang. Cabeza schrijft: “De indianen, die onze toestand goed begrepen, gingen bij ons zitten en weeklaagden voor een half uur zo hard dat ze van verre te horen waren. Het is verbazingwekkend om te zien hoe deze woeste, onbeschaafde wilden als beesten huilden uit medelijden met ons.” De indianen nemen zorgzaam de mannen tussen zich in om ze te ondersteunen en brengen ze naar hun dorp. Daar wordt een dans voor hun opgevoerd, die de hele nacht duurt. De Spanjaarden doen geen oog dicht, vanwege het gezang en uit elkaar aangeprate angst dat ze de volgende dag toch geofferd zouden worden met een ritueel mes. Ze horen dat elders op het eiland ook mannen met een sloep zijn aangespoeld. Ze gaan er heen en proberen met de andere overlevenden die overgebleven sloep te repareren. Maar ook die zinkt bij hun poging om de boot binnen te halen. Hun bestaan wordt hachelijk. Van de ongeveer tachtig mannen die op het eiland aangekomen waren, sterven de meesten, en blijven er vijftien over. Ook de helft van de indianen op het eiland overlijdt binnen korte tijd, waarschijnlijk aan dysenterie waarmee ze door de Spanjaarden waren besmet. Cabeza neemt in zijn boek de ruimte om het leven van de indianen op het eiland te beschrijven. De mannen dragen rietstengels door hun tepels, hun onderlip en hun oren. De vrouwen doen al het werk, de mannen voeren oorlog. Hij beschrijft de begrafenis rituelen, die soms een jaar duren na iemands dood en huwelijksgewoonten, waarbij het stamverband verloopt via de moeder. Cabeza verbaast zich hoe mensen kunnen overleven met zo’n voedselschaarste. Ze leven van vis en van wortels die ze opgraven. Soms, zo merkt Cabeza op, steken de indianen over naar het vaste land om oesters te vinden. De indianen dichten de vreemdelingen, de Spanjaarden dus, bijzondere geneeskundige gaven toe. De gebruikelijke behandeling door medicijnmannen is dat indianen op de zieke blazen met hun adem, hand opleggen en zo de ziekte wegwerpen. Soms slikt de zieke een kiezelsteen in, die via de darmen en de ontlasting de ziekte naar buiten brengt. De Spanjaarden menen een veel effectievere kuur te weten: ze zegenen de zieke, ademen op hem, zeggen een Onzevader op en een Ave Maria, bidden dringend tot God om genezing en besluiten met het teken van het Kruis. Misschien doordat alle partijen krachtig in het resultaat geloven, heeft hun genezing effect. Soms, zo schrijft Cabeza, wordt iemand niet beter, maar de indianen zelf zijn de laatsten om dat te willen erkennen.
5
Cabeza gaat een keer mee met de indianen naar het vaste land en wordt daar doodziek. De overige 14 Spanjaarden laten zich ook overzetten, en trekken zonder Cabeza verder, op zoek naar een eerste Spaanse vestiging in Mexico. Cabeza blijft alleen voor dood achter. Bijna was zijn verhaal nooit geschreven. Maar hij wordt door de indianen goed verzorgd en geneest. Nu als een indiaan onder de indianen, met wie hij goed overweg kan Nu de expeditie in een ramp is geëindigd breekt voor Cabeza een nieuwe fase aan in zijn overlevingsstrijd. Hij redt zichzelf met een onvoorstelbare wilskracht en vindingrijkheid. Hij meet zich een bijzondere rol aan, handelaar. Omdat de indianenstammen met elkaar in voortdurende staat van oorlog zijn, hebben zij iemand nodig die neutraal is en van stam naar stam kan reizen om goederen aan te bieden en te ruilen. Hij schrijft: “Mijn voornaamste handelswaar waren kegelvormige zeeschelpen, schelpen die als mes werden gebruikt, parels en een boonvormige vrucht waar de indianen veel waarde aan hechten, om te gebruiken voor medicijnen en voor een rituele drank bij hun dansen en feesten. Deze bracht ik landinwaarts. In ruil kreeg ik huiden, rode oker waarmee ze hun gezicht insmeren, harde rietstengels voor pijlen, vuursteen voor pijlpunten, pezen en lijm om pijlpunten vast te zetten, en kwastjes van hertenhaar om zich rood te verven.” Zo verkeerde hij paar jaar in deze streek, leefde als de indianen, naakt, at weinig net als de indianen en maakte zich hun verschillende eigen. Maar Cabeza wil ook naar huis. Tijdens zijn handelstochten hoort hij dat verderop nog drie Spanjaarden zijn, die daar door de indianen als slaaf worden vastgehouden. Het zijn de enige drie overlevende mannen van het gezelschap dat hem had achtergelaten. Hij voegt zich bij hen, maar wordt dan ook zelf slaaf, en wel bij een indiaan, die zoals hij beschrijft scheel was, net als diens vrouw en alle andere leden van het huishouden. Misschien is dit zijn manier om de speciale oogplooi te beschrijven. Hij moet zeer uitputtend werk doen, hout en water halen, wortels opgraven, hij wordt mishandeld, maar het weerhoudt hem er niet van alle gewoonten van de indianen nauwkeurig in zich op te nemen. Zo beschrijft hij in zijn boek, dat ze elkaar doden naar aanleiding van dromen die ze hebben. Dromen na gebruik van hallucinerende middelen zijn vaak, zoals antropologen later hebben vastgesteld, belangrijke aanwijzingen voor wat men moet doen. Ze sparen wanneer de droom de aanwijzing geeft zelfs hun mannelijke nageslacht niet. Hij merkt op dat mannen een vrouw kopen bij de vijandelijke stammen. Hij noemt de prijs, de beste boog die men kan krijgen, twee pijlen. Meisjes trouwen altijd buiten de stam, zo worden ze de moeders van nieuwe vijanden. Daarom worden veel meisjes bij de geboorte aan de honden gevoerd. Cabeza’s waarnemingen zijn pure antropologie, zoals we terugzien bij de wetenschappelijke onderzoekers later, die zich probeerden in te leven in een vreemde cultuur, verwantschapsrelaties beschrijven en dergelijke.
6
Voedsel is voor alle indianen het grootste probleem, het is overal schaars, zo schrijft hij, men leeft vooral van wortels. Soms vangen ze een hert of een buffel, die in deze streek af en toe voorkomt. In een bepaalde periode bestaat het menu uitsluitend uit cactusvruchten, die veel vitaminen bevatten, zie plaatje. Als de vruchten rijp zijn komen indianen van heinde en ver om ze te verzamelen. Uiteindelijk weten de vier te ontsnappen. Omdat ze tijdens hun slavernij al hun krachten mogen beproeven als wonderbaarlijke genezers, ontwikkelen ze een reputatie die zich wijd verbreidt. De indianen die ze op hun vlucht ontmoeten zijn daarom heel vriendelijk en vragen onmiddellijk of ze wat zieken willen genezen. Het meest opmerkelijke succes dat Cabeza meldt is dat hij bij een man gebracht wordt, die overduidelijk dood is, geen polsslag heeft, niets. Toch blaast hij op hem en zegt wat gebeden op. Tot ieders verbijstering loopt de man de volgende ochtend rond, springlevend. Toch ook nu weer is handeldrijven een noodzakelijke manier om in leven te blijven. Want het blijft een barre en ongewisse tocht. Omdat Cabeza zoveel talen heeft geleerd, blijkt het steeds mogelijk om met de indianen te communiceren, ook al verschillen de talen en dialecten van de stammen, waarmee ze in aanraking komen. De vier mannen trekken verder, van dorp naar dorp, waar ze steeds verwelkomd worden met dans en vreugdezang. In plaats van de Golf van Mexico te volgen trekken ze steeds dieper landinwaarts vanaf waar de Colorado rivier in de Golf van Mexico uitkomt. Niet helemaal duidelijk wordt waarom, gebrek aan geografisch inzicht? Het gebied wordt bergachtig en moeilijk begaanbaar. Wat hij vanaf dit moment beschrijft is heel opmerkelijk en ook later min of meer door antropologen bevestigd: “We lieten deze indianen achter ons en gingen door naar een volgend dorp, waar een heel nieuwe gewoonte zich openbaarde: degenen die ons vergezelden plunderde de nieuwe gastheren en doorzochten hun hutten, zonder iets achter te laten. Wij zagen dit met zorg aan, maar waren niet in de positie om iets te doen; dus voor het moment moesten we het maar verdragen tot de tijd dat we meer autoriteit zouden hebben verworven. Degenen die hun bezittingen hadden verloren, ziende onze afkeuring, probeerden ons te troosten. Ze zeiden dat ze zo vereerd waren met ons bezoek dat al hun bezittingen wel besteed waren en dat zij wel weer terugbetaald zouden worden door anderen verderop, die erg rijk zijn.” Dus hun gastheren waren zeer gewillig om de mannen te begeleiden naar een volgend dorp. En ja, in het volgende dorp ging het net zo. Cabeza schrijft verder: “We reisden in die streek door zoveel verschillende dorpen met zulke verschillende talen dat mijn geheugen ervan in de war raakt. Ze plunderden elkaar altijd, en degenen die alles kwijtraakten waren net zo tevreden als degenen die alles
7
meenamen. We trokken zo veel meer volgers aan dan we konden gebruiken of aankonden.” De tocht voert onderlangs de Rocky Mountains. In de richting van de ondergaande zon, het Westen. Het voedsel dat ze kunnen bemachtigen verandert geleidelijk. Behalve cactusvruchten eten ze eetbare pitten van de pijnboom. Ook de gewoonten veranderen. Cabeza schrijft: Van hieraf veranderde manier van ontvangst, in die zin dat degenen die ons kwamen verwelkomen met giften niet in hun huis beroofd werden; nee, daarentegen boden zij zelf ons alles aan dat zij hadden, inclusief hun huizen, en wij overhandigden dan alle dingen aan de belangrijkste personen uit onze escorte. De mensen, die hun bezittingen aldus kwijt waren geraakt, vergezelden ons naar het volgende dorp om zich schadeloos te stellen.” De vier mannen volgen een bergachtige route omdat in de vlakkere gebieden weinig water te vinden is. Een directe route naar het Westen blijkt lastig omdat de indianen die hun begeleiden bevreesd zijn voor vijandige stammen op die route. Dus verder noord-‐westwaarts tot aan Californië. Ze hadden nauwelijks een idee waar ze waren. Geen kompas, niets, alleen de zon als leidraad. Uiteindelijk komen ze dicht bij de westkust in een gebied waar de eerste tekenen van ‘Christenen’, dus Spanjaarden zich laten zien. Ze zien een indiaan die als amulet een gesp van een Spaanse zwaardriem met een nagel van een hoefijzer draagt. Dat nieuws gaf bij de vier mannen de nodige opwinding. Maar, in het gebied dat ze daarna doortrokken was de bevolking gevlucht voor de ‘Christenen’. Ze hadden de helft van de mannen en alle vrouwen en jongens als slaven weggevoerd. Ondanks deze gruwelen, blijven de indianen zelf blij om de vier mannen te mogen ontvangen. Ze zien de vier niet vijanden of een bedreiging, maar een bijzonder soort dat uit de hemels is gekomen om als indianen onder hen te leven. Hij schrijft: Toen we daar aankwamen, echter, ontvingen ze ons met hetzelfde ontzag en respect dat de anderen hadden – nee zelfs met meer, wat ons verbaasde. Het is duidelijk, dat om deze mensen tot het Christendom te brengen en te onderwerpen aan Uwe Keizerlijke Majesteit, moeten zij voor ons gewonnen worden door vriendelijkheid, de enige zekere manier”. Een voor Cabeza veelzeggend citaat. Hij zal zich later uitdrukkelijk blijven verzetten tegen praktijken van de Spanjaarden om de indianen te misbruiken en met geweld te onderwerpen. Wel wordt hier duidelijk dat ook Cabeza vindt dat de indianen zich beter tot het Christendom kunnen bekeren. Korte tijd later krijgen ze de informatie dat vlakbij een groep Christenen op pad is met veel indianen in ketenen, gevangen slaven dus. Toch proberen ze met hun
8
landgenoten contact te maken. Maar het is wel een dilemma dat hen treft, de vreugde om weer Spanjaarden te vinden, en de afkeer van de manier waarop hun landgenoten slaven aan het jagen zijn. Cabeza en zijn drie makkers worden begeleid door 600 indianen, die als gebaar van vredelievendheid nota bene de Spanjaarden verzegelde kleipotten met maïs aanbieden. De Spanjaarden hadden moeite gehad om slaven te kunnen vangen en zien hier een buitenkans. Ze sturen Cabeza en zijn mannen onder arrest op een andere route, uit zicht van hun gevolg van indianen, zodat ze daarmee niet meer kunnen communiceren. De Spanjaarden zetten hun rooftocht voort en veel van de indianen kiezen het hazenpad. Cabeza en zijn gezellen reizen onder escorte te paard verder. In de eerste Spaanse vestiging, Culiacán, waar ze aankomen put de alcalde, de burgemeester, zich uit in verontschuldigingen over hun arrestatie. Hij had van de mislukte expeditie van Narváez gehoord en weent met de vier tijdens de gebeden aan de goede God, die hen gered had. De alcalde laat via een tolk weten aan de indianen, die Cabeza op afstand waren blijven volgen, dat ze zich veilig kunnen voelen als ze God willen dienen. De indiaanse chiefs gaven dit gemakkelijk toe, want zij kenden ook maar één god, Aguar, die de wereld had geschapen en alles daarop. De overheersing door de Spanjaarden houdt vanzelfsprekend de bekering in van de inboorlingen. De overeenkomst werd bevestigd in aanwezigheid van een notaris en vele getuigen. De tocht naar Mexico Stad vond plaats vergezeld van ruiters te paard en niettemin vijfhonderd slaven. Cabeza, die hier niet tegenop gewassen was, geeft hierover in zijn boek geen commentaar, maar verklaart wel: “Ik kon geen kleren verdragen voor een tijd, of ergens anders slapen dan op de platte vloer’. Op zondag 24 juli 1536,bereiken ze Mexico Stad, verwelkomd door de onderkoning van de Spaanse kolonie. Cabeza reist later door per schip naar Spanje. Twee van zijn metgezellen blijven in Mexico en trouwen weduwen van conquistadores. De derde, een zwarte van Noord-‐Afrika, wordt aan de onderkoning verkocht. Cabeza keert in 1540 terug naar Zuid-‐Amerika als gouverneur van wat nu Paraguay is. Met zijn kennis, ervaringen onder de indianen en begrip voor hen, lijkt hij de waarlijk competente bestuurder. In de kolonie probeert hij dan ook voor de rechten van de indianen op te komen. Hij jaagt daarmee kolonisten tegen zich in het harnas, die weten te bereiken dat hij uit zijn ambt wordt gezet. In ketens wordt hij terug gevoerd naar Spanje en voor vijf jaar verbannen naar Oran in Noord-‐Afrika. In 1552 wordt zijn veroordeling ingetrokken. Hij blijft tot zijn dood in 1559 in Spanje wonen. Zijn boek La Relación werd al in 1542 in Spanje gepubliceerd en later in een uitgebreidere versie herdrukt in 1555. Een ongelofelijk verhaal over een
9
ongelofelijke reis, met een ongelofelijk resultaat. Het verhaal laat zich nog steeds lezen als exercitie in overlevingskunst en menselijk inlevingsvermogen. Bibliografie Alvar Núñez Cabeza de Vaca (2003, oorspr. Relación y Comentarios, 1542), The Journey and Ordeal of Cabeza de Vaca. His account of the Disastrous First European Exploration of the Anerican Southwest. Dover Publications: New York. Chipman, Donald E. (1987), In search of Cabeza de Vaca’s Route across Texas: An Historiographical Survey. Southwestern Historical Quarterly 91(oct. 1987). David A. Howard, (1997), Conquistador in Chains: Cabeza de Vaca and the Indians of the Americas. University of Alabama Press: Tuscaloosa. Hallenbeck, Cleve, (1940), Alvar Nunez Cabeza de Vaca. The Journey and Route of the First European to Cross the Continent of North America, 1534-‐1536. Kennikat Press: Port Washington, NY.
10