Dirk Schaap – mr. D. Schaap is als advocaat werkzaam bij Wybenga Advocaten te Rotterdam.
Leges: een eindstand? Wat zijn de laatste ontwikkelingen op het gebied van de leges? Dirk Schaap maakt na veel procederen de balans op. De hardnekkige onwil van Nederland zich bij het heffen van leges te beperken tot wat Europeesrechtelijk is toegestaan, is grotendeels gebroken. Maar de Europese Commissie zou nog één keer een inbreukprocedure moeten beginnen, om restitutie van teveel betaalde leges te realiseren in gevallen waarin het Turkse Associatierecht niet van toepassing is.
I
n het afgelopen decennium is veel geprocedeerd over de legestarieven, ook door mijzelf. Dit heeft in de afgelopen twee jaar geleid tot een aantal einduitspraken van de Afdeling bestuurs rechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) op grond waarvan een aantal hoge tarieven is gesneefd. De IND heeft op grond daarvan lagere tarieven vastgesteld, waarover ook nog wel is (door)geprocedeerd. De voorgeschiedenis is reeds beschreven in een tweetal artikelen van mijn hand.1 In dit – toch wat kroniekachtige – artikel beschrijf ik de nieuwe ontwikkelingen sinds mijn laatste artikel uit 2012. Met name wordt ingegaan op de leges voor EU-langdurig ingezetenen, voor gezinsvorming, voor studenten, voor burgers op wie het Associatierecht EEG-Turkije van toepassing is – hoofdzakelijk restitutierecht dat ook in ander verband aan de orde komt –, en op vreemdelingen die een verblijfsrecht ontlenen aan het EU-recht, met name zogenoemde Ruiz Zambrano-aanvragen. Er zijn nog enkele onbesliste rechtsvragen, die ook aan de orde komen. Tot slot ga ik kort in op de gevolgen van de met name op grond van Nederlandse regelgeving gevormde rechtspraak voor de legesheffing in andere EU-landen.
1.
EU-langdurig ingezetenen
In het arrest van 26 april 2012 (Commissie-Nederland) oordeelde het Hof van Justitie EU dat de leges die werden geheven voor het aanvragen van de status van EU-langdurig ingezetene, op het toetsmoment € 201, onevenredig waren op grond van de Richtlijn betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen2 (hierna: de Richtlijn langdurig ingezetenen.3 Het is dit arrest dat de bijl aan de wortel van het Nederlandse legeshuis legde, althans wat betreft aanvragen die niet reeds vielen onder de werking van het Associatierecht EEG-Turkije.
1
2 3
Zie laatstelijk Dirk Schaap, Leges: een nieuwe tussenstand, A&MR 2012/ 05/06, blz. 263-275, ve12001446, en eerder dezelfde, Leges: een tussenstand, A&MR 2010/ 05/06, blz. 281-292, ve10000972. Eveneens te vinden op www.wybengaadvocaten.nl. Richtlijn 2003/109/EG, ve05000181. HvJ EU 26 april 2012, C-508/10 (Commissie t. Nederland), ECLI:EU:C:2012:243, JV 2012/307 m.nt. C.A. Groenendijk, ve12001031 en RV 2012/40 m.nt. Dirk Schaap.
Het zou zijn uitwerking ook hebben ten aanzien van de leges geheven voor aanvragen die vielen onder andere EU-richtlijnen, zoals bijvoorbeeld voor gezinshereniging en voor studie. Op grond van dit arrest werden die leges door de IND verlaagd van € 401 naar € 130 en kort daarop weer verhoogd naar € 150. Naar aanleiding van het arrest is wel de stelling betrokken dat er geen wettelijke grondslag was voor de heffing van leges voor een aanvraag voor de status van EU-langdurig ingezetene. Het bedrag dat werd geheven was immers in strijd met de Richtlijn langdurig ingezetenen, en het bedrag dat wel had mogen worden geheven was niet in rekening gebracht en daarvoor bestond toentertijd ook geen wettelijke grondslag. De lagere rechtspraak was verdeeld: de Rechtbank Arnhem was voor dit argument in.4 De Rechtbank ‘s‑Hertogenbosch meende dat dit argument geen hout sneed.5 In de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2014 werd uitgemaakt dat het heffen van leges wel is toegestaan.6 Artikel 3.34g VV 2000, dat de wettelijke grondslag voor legesheffing vormde, bleef in die zin valide dat op grond daarvan wel leges mochten worden geheven. Dat niet het juiste bedrag werd vermeld deed daar volgens de Afdeling niet aan af. Tot een gelijk oordeel was de Afdeling overigens al gekomen in een uitspraak van 17 juni 2014.7 Een zelfde oordeel is door de Afdeling ook geveld ten aanzien van de leges geheven voor een aanvraag gezinshereniging.8 In de eerder genoemde uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2014 kwam verder de rechtsvraag aan de orde of het lagere bedrag van € 130 dat na het arrest van het Hof van Justitie van 26 april 2012 was vastgesteld niet onevenredig was.9 De Afdeling meende dat 4 5
6 7 8 9
Rb. ’s-Gravenhage zp. Arnhem 6 december 2013 (mk), JV 2014/139, ECLI:NL:RBDHA:2013:19212, ve14000426. Rb. ’s-Gravenhage zp. ‘s-Hertogenbosch 30 augustus 2013 (mk), RV 2013/43 m.nt. Dirk Schaap, JV 2013/370, ECLI:NL:RBDHA:2013:11454, ve13001799; in gelijke zin rb. ’s-Gravenhage, zp. Amsterdam 22 juli 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15543, ve13002426. ABRvS 6 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3710, ve14001612. ABRvS 17 juni 2014, ECLI:NL:RSV:2014:2270, ve14001039. ABRvS 11 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3124, ve14001346. Daarbij verdient opmerking dat de norm die het Hof van Justitie EU in het arrest Commissie/Nederland heeft vastgesteld niet alleen geldt bij verkrijging van de status van langdurig ingezetene, maar ook voor verblijfsvergunningen voor langdurig ingezetenen die hun status in een andere lidstaat hebben verkregen en vervolgens naar Nederland, als tweede lidstaat, komen. Dat geldt ongeacht
A&MR 2014 Nr. 10 - 429
dit bedrag op zichzelf niet onevenredig hoog was. De redenering is vrijwel gelijk aan die bij de uitspraak over de gezinsherenigingsleges van gelijke datum. Volgens de Afdeling heeft Nederland bij het vaststellen van de legestarieven een beoordelingsmarge, waarbij geldt dat de legesheffing geen belemmering mag vormen voor de uitoefening van de door de Richtlijn langdurig ingezetenen toegekende rechten, en daarnaast de hoogte van de leges ook niet in strijd mag komen met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. In deze zaak ging het echter om vier aanvragen uit een gezin, bestaande uit twee ouders en twee minderjarige kinderen. Het bedrag van 4 x € 130 = € 520 werd wel aangemerkt als een belemmering voor de uitoefening van de bij de Richtlijn langdurig ingezetenen toegekende rechten en als een bedrag dat het nuttig effect aan die richtlijn kon ontnemen. Als gevolg van deze uitspraak zijn de leges voor aanvragen ingediend door minderjarigen verlaagd naar € 53. Dat geldt niet alleen voor aanvragen op grond van de Richtlijn langdurig ingezetenen, maar ook voor aanvragen gezinshereniging die onder de Gezinsherenigingsrichtlijn10 vallen, alsmede voor aanvragen gezinshereniging die daar niet onder vallen, dus bijvoorbeeld aanvragen ingediend door Nederlandse referenten.11 Door een Italiaanse rechter zijn eind 2013 prejudiciële vragen gesteld over de hoogte van leges: of een bedrag van € 80 tot ten hoogste € 200 te verenigen is met de Richtlijn langdurig ingezetenen als het vastgestelde minimumbedrag ongeveer acht keer hoger is dan het bedrag dat voor de afgifte van een nationale identiteitskaart moet worden betaald.12
2. Gezinsvorming In de uitspraak van 9 oktober 2012 oordeelde de Afdeling dat de gezinsherenigingsleges van € 830 – ten tijde van die uitspraak alweer verhoogd tot € 1.250 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) en € 300 voor de eerste verblijfsvergunningaanvraag – in strijd waren met de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat dit bedrag het nuttig effect aan die richtlijn ontnam en in strijd was met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel.13 Naar aanleiding van deze uitspraak werden de gezinsherenigingsleges door de Staatssecretaris verlaagd naar € 225 voor de mvv-aanvraag en de eerste verblijfsvergunningsaanvraag samen. Vraag was allereerst, net als bij de hierboven besproken Richtlijn langdurig ingezetenen, of voor in het verleden geheven leges wel een wettelijke grondslag aanwezig was geweest. Die vraag werd in een uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2014 beantwoord: er was een wettelijke grondslag voor heffing.14 Dat in het betreffende wetsartikel niet het juiste bedrag werd vermeld doet daar niet aan af, omdat uit het arrest van het Hof van Justitie van 26 april 2012 over de leges voor langdurig ingezeten derdelanders noch uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 voortvloeit dat in het geheel geen leges mochten worden geheven, aldus de Afdeling. Volgende vraag was of het nieuw vastgestelde bedrag van € 225 per gecombineerde mvv- en verblijfsvergunningaanvraag niet nog steeds in strijd was met het Unierechtelijke
10 11 12 13 14
het verblijfsdoel in Nederland. Zie artikel 14 lid 1 aanhef en sub c richtlijn waar wordt gesproken over ‘om andere redenen’, hetgeen geen enkele verblijfstitel uitsluit. Zie daarover de uitspraak Rb. ’s-Gravenhage, zp. ‘s-Hertogenbosch (mk) 30 augustus 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:11454, JV 2013/370, ve13001799, RV 2013/43 m.nt. Dirk Schaap, waar het gaat om een aanvraag arbeid als zelfstandige. Richtlijn 2003/86/EG, ve03001574. Zie 130ste wijziging VV 2000, 22 augustus 2014, Stcrt. nr. 24634, ve14001381. Tribunale Amministrativo Regionale per il Lazio, verwijzingsuitspraak van 27 december 2013, ve14001444, HvJ EU C-309/14. ABRvS 9 oktober 2012, RV 2012/68 m.nt. Mark Klaassen, JV 2012/470, ve12002055. ABRvS 11 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3124, ve14001346.
430 - A&MR 2014 Nr. 10
evenredigheidsbeginsel, dan wel het nuttig effect aan de richtlijn ontnam. In de lagere rechtspraak werd daarover verschillend geoordeeld. De rechtbank Amsterdam meende dat het nieuwe bedrag de toets aan de Gezinsherenigingsrichtlijn kon doorstaan.15 De rechtbank Rotterdam dacht daar echter anders over.16 Tegen laatstgenoemde uitspraak is door de Staatssecretaris hoger beroep ingesteld, en in dat hoger beroep is de uitspraak van de rechtbank vernietigd.17 De Afdeling overwoog dat de Staatssecretaris op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn over een beoordelingsmarge beschikt, maar dat de legesheffing geen belemmering mag vormen voor de uitoefening van de door de richtlijn toegekende rechten. Daarvan kan sprake zijn indien de heffing aanzienlijke financiële gevolgen heeft. Ook mag de hoogte van de leges niet in strijd komen met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Dat het Hof van Justitie in het arrest over de legesheffing langdurig ingezetenen een bedrag van € 188 reeds als onevenredig had aangemerkt, maakt volgens de Afdeling niet dat een hoger bedrag, in casu € 225, reeds om die reden ook onevenredig is. Er is immers de genoemde beoordelingsmarge, het legesbedrag mag ook afhangen van het type onderzoek dat moet worden verricht, en de Staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd dat bij een aanvraag om verlening van een mvv of een verblijfsvergunning volgens de Gezinsherenigingsrichtlijn een omvangrijker beoordeling moet plaatsvinden dan bij een aanvraag voor een verblijfsvergunning volgens de Richtlijn langdurig ingezetenen, en dat deze omvangrijkere beoordeling een hoger legesbedrag rechtvaardigt. Het feit dat voor een aanvraag om gezinshereniging op grond van de Richtlijn langdurig ingezetenen een lager legesbedrag wordt geheven dan voor een aanvraag om gezinshereniging op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn, is het gevolg van de keuze van de Staatssecretaris om per richtlijn één legesbedrag te hanteren, en met die keuze wordt de aan de Staatssecretaris toekomende beoordelingsmarge niet overschreden. Evenredigheid kent kennelijk vele verschijningsvormen. In de hiervoor besproken uitspraak ging het om legesheffing voor een aanvraag voor één minderjarig kind. Aldus kon niet ter toets komen of het oordeel anders zou luiden bij gelijktijdig ingediende aanvragen voor meer minderjarige kinderen. Zoals hierboven besproken was in het kader van de Richtlijn langdurig ingezetenen echter bij uitspraak van dezelfde datum geoordeeld dat bij vier gelijktijdig ingediende aanvragen voor twee ouders en twee minderjarige kinderen het totaal geheven bedrag van € 520 wel onevenredig hoog was.18 Als gevolg daarvan zijn de leges bij gezinshereniging voor minderjarige kinderen verlaagd tot € 53 per aanvraag, dus ook wanneer voor slechts één kind een aanvraag wordt ingediend.19 Dat de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 en het daaraan voorafgaande arrest van het Hof van Justitie EU van 26 april 2012 niet slechts gevolgen hadden voor aanvragen gezinshereniging blijkt uit de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 oktober 2013.20 In die zaak was voor een aanvraag voortgezet verblijf na eerder verblijf in het kader van gezinshereniging € 950 leges geheven. Dit bedrag werd onevenredig hoog 15 Rb. ’s-Gravenhage zp. Amsterdam 22 juli 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:15543, ve13002426. 16 Rb. ’s-Gravenhage zp. Rotterdam 19 december 2013 (mk), ECLI:NL:RBDHA:2013:17860, ve12002600. 17 ABRvS 17 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2355, JV 2014/243, ve14001023. 18 ABRvS 17 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2359, JV 2014/244, ve14001024. 19 In de Richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake gezinshereniging wordt vermeld: “Om de belangen van het kind zo goed mogelijk te behartigen, spoort de Commissie de lidstaten aan om bij door minderjarigen ingediende verzoeken geen administratieve kosten in rekening te brengen.”, COM(2014) 210 final d.d. 3 april 2013, ve14000619. 20 Rb. ’s-Gravenhage zp. Arnhem (mk) 29 oktober 2013, JV 2014/24, ECLI:NL:RBDHA:2013:15894.
Leges geoordeeld, want het was in strijd met artikel 15 lid 1 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Daarin wordt bepaald dat uiterlijk na vijf jaar verblijf de echtgenoot of ongehuwde partner en meerderjarige kinderen recht hebben op een autonome verblijfstitel, onafhankelijk van de gezinshereniger. Met andere woorden: deze aanvraag valt ook onder het toepassingsbereik van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Per 1 oktober 2013 waren deze leges voor voortgezet verblijf, thans geheten niet-tijdelijk humanitair, overigens reeds verlaagd naar € 225.21 In het arrest G.R. tegen Nederland van 10 januari 2012 had het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) geoordeeld dat de besluitvorming over de legesheffing van € 830 een schending opleverde, niet van artikel 8 EVRM, maar van artikel 13 EVRM, waarin het recht op een effectief rechtsmiddel wordt gewaarborgd.22 In deze zaak ging het om een aanvraag van een Afghaanse man voor verblijf bij echtgenote en kinderen in Nederland, waarbij het gezin afhankelijk was van een bijstandsuitkering naar de norm van een eenoudergezin. Uit een uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 blijkt
bedrag genoemd, maar aangenomen mag worden dat het ging om € 42. Kortom, waar een bijstandsuitkering niet in beeld is, blijft onverkort het beleid zoals neergelegd in de Vc. 2000 gelden: naast een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand dienen ook bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent op korte termijn niet in het bezit zullen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald te worden overgelegd. Daarbij moet voorts aannemelijk worden gemaakt dat vreemdeling en referent geen beroep kunnen doen op familieleden of andere in aanmerking komende derden.24
3. Studenten De Nederlandse regelgeving over de toelating van studenten uit derde landen is gebaseerd op de Richtlijn betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk.25 In artikel 20 van die richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten van de aanvragers een vergoeding
Het arrest G.R. tegen Nederland gaf aanleiding tot een weinig genereuze en beperkende toepassing in Nederland. dat dit arrest aanleiding geeft tot een weinig genereuze en beperkende toepassing in Nederland.23 Het ging in casu om een vreemdeling die een aanvraag om een verblijfsvergunning had ingediend voor verblijf bij haar Nederlandse minderjarige kind en die vervolgens de leges niet betaalde, zodat de aanvraag niet in behandeling werd genomen. Om welk bedrag het concreet ging wordt in de uitspraak helaas niet vermeld en kan bij het ontbreken van de vermelding van de aanvraagdatum evenmin op basis daarvan worden vastgesteld, maar waarschijnlijk ging het om € 830. Ter staving van haar betalingsonmacht had de vreemdeling inkomensverklaringen van zowel de Raad voor Rechtsbijstand als van het Centraal orgaan opvang asielzoekers overgelegd. De Afdeling meent met de rechtbank dat de zij daarmee haar betalingsonmacht niet had aangetoond. De verwijzing naar het arrest van het EHRM gaat volgens de Afdeling niet op omdat G.R. ter staving van zijn betalingsonmacht had gewezen op de bijstandsuitkering die zijn echtgenote ontving. Burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente hadden aldus in het kader van de bijstandsverlening een onderzoek naar het vermogen van de bijstandsontvanger verricht. In de zaak die bij de Afdeling voorlag was er geen bijstandsuitkering, niet voor de moeder en evenmin voor het Nederlandse kind. Het ontbreken van rechtmatig verblijf van de vreemdeling en het kennelijk ook ontbreken van een Nederlandse partner zullen daar debet aan zijn geweest. Aldus was ook de vermogenstoets niet uitgevoerd. In die situatie mag volgens de Afdeling meer bewijs worden verlangd. Omdat de aanvraag van de vreemdeling, primair gestoeld op artikel 8 EVRM, voorts kon worden gebaseerd op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (Ruiz Zambrano), oordeelde de Afdeling vervolgens dat het op basis van artikel 8 in rekening gebrachte legesbedrag niet correct was. Dit had het bedrag moeten zijn behorende bij een aanvraag om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 lid 1 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Ook hier wordt geen
21 Stcrt. 30 september 2013, nr. 27196. 22 EHRM 10 januari 2012, 22251/07 (G.R. t. Nederland), JV 2012/74, ve12000120 en AB 2012/31 m.nt. T. Barkhuysen en M.L. van Emmerik. 23 ABRvS 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2686, JV 2014/50, ve14000024.
kunnen verlangen voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig de richtlijn. Per 1 juli 2011 bedroegen de leges voor een eerste aanvraag studie € 600. De rechtsvraag of dit bedrag niet in strijd was met het EU-rechtelijk evenredigheidsbeginsel en/of het nuttig effect ontnam aan de studierichtlijn werd door de rechtbank Amsterdam in een uitspraak van 14 mei 2013 op beide punten bevestigend beantwoord.26 De leges werden ‘overdreven en onevenredig hoog’ geoordeeld. De leges waren overigens per 1 februari 2013 al weer gehalveerd tot € 300.27 Dit nieuwe bedrag werd vervolgens door diverse rechtbanken wisselend beoordeeld. Zo meende de rechtbank Amsterdam in een uitspraak van 8 oktober 2013 dat het lagere bedrag van € 300 nog steeds te hoog was.28 De rechtbank Haarlem meende echter in een uitspraak van 20 december 2013 het tegenovergestelde: het bedrag van € 300 overschreed de beoordelingsruimte van de richtlijn volgens deze rechtbank niet.29 In het kader van de rechtseenheid was er derhalve duidelijk een taak weggelegd voor de Afdeling. In het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 oktober 2013 oordeelde de Afdeling bij uitspraak van 2 juli 201430 wederom, onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie EU van 26 april 2012,31 dat Nederland beschikt over een beoordelingsmarge, maar dat de legesheffing geen belemmering mag vormen voor de uitoefening van de door studierichtlijn toegekende rechten. Ook mag de hoogte van de leges niet in strijd komen met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel. Vervolgens overweegt de Afdeling meer concreet dat het door de richtlijn nagestreefde doel, de bevordering van de mobiliteit 24 Vc. 2000, B1/8.3.2. 25 Richtlijn 2004/114/EG van 13 december 2004, datum inwerkingtreding 12 januari 2005, implementatiedatum uiterlijk 12 januari 2007 (artikel 22 richtlijn), ve05000351. 26 Rb. ’s-Gravenhage zp. Amsterdam 14 mei 2013, AWB 12/18734, ve13000982. 27 Zie wijziging Voorschrift Vreemdelingen 2000, ve13000167. 28 Rb. ’s-Gravenhage zp. Amsterdam 8 oktober 2013, AWB 13/18088, JV 2013/395, ve13001993. 29 Rb. ’s-Gravenhage zp. Haarlem 20 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:18277, ve13002618. 30 ABRvS 2 juli 2014, JV 2014/277, ECLI:NL:RVS:2014:2533, ve14001090. 31 HvJ EU 26 april 2012, C-508/10 (Commissie – Nederland), ECLI:EU:C:2012:243, JV 2012/307 m.nt. C.A. Groenendijk, ve12001031.
A&MR 2014 Nr. 10 - 431
van studenten, niet op één lijn kan worden gesteld met de door de Richtlijn langdurig ingezetenen nagestreefde doelen noch met die welke door de Gezinsherenigingsrichtlijn worden nagestreefd. Het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene dan wel het hebben van gezinshereniging levert een zwaarder belang op dan dat gemoeid met het oog op studiedoeleinden. Daardoor is de beoordelingsmarge van de staatssecretaris bij de vaststelling van de hoogte van het legesbedrag volgens de Afdeling ruimer dan bij de vaststelling van de legesbedragen bij gezinshereniging dan wel het verkrijgen van de status van EU-langdurig ingezetene. Mede gelet op enerzijds de hoogte van het normbedrag vereist voor toelating als student en anderzijds het gemotiveerde standpunt van de Staatssecretaris dat het genoemde bedrag onder de kostprijs ligt, komt de Afdeling vervolgens tot het oordeel dat € 300 leges niet kan worden aangemerkt als een belemmering voor de uitoefening van de door de studierichtlijn toegekende rechten noch dat het in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Volgt vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De leges bedragen thans € 304 voor een eerste aanvraag.
4.
Associatierecht EEG-Turkije
De in de laatste jaren gepubliceerde jurisprudentie over leges en het Associatierecht EEG-Turkije betreft hoofdzakelijk restitutierecht. De Afdeling besliste op 2 september 201132 dat voor die datum ingediende restitutieverzoeken dienden te worden gehonoreerd, waarbij niet mocht worden tegengeworpen dat de beslissing over de verlening of afwijzing van een verblijfsvergun-
(de stand still-bepalingen); het beoordelingskader betreft niet de materiële of procedurele voorwaarden inzake uitoefening van de vrijheid van vestiging, en is aldus geen sprake van een nieuwe beperking in de zin van genoemde artikelen. In hoger beroep was ook betoogd dat een verzoek om restitutie van mvv-leges was ingediend, en dat het op de mvv-aanvraag genomen besluit geen rechtsmiddelverwijzing bevatte, zodat de verschoonbare termijnoverschrijding aan de toepassing van het artikel 4:6-toetsingskader in de weg stond. Ten aanzien hiervan overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar een oudere uitspraak, dat voor de toepasselijkheid van het toetsingskader niet vereist is dat het eerdere afwijzende besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Groenendijk wees in zijn noot onder deze uitspraak op het belang van het arrest van het Hof van Justitie EU van 12 december 2013, C-362/12 (Test Claimants).36 Dit arrest werd twaalf dagen voor de uitspraak van de Afdeling gewezen en bevatte op het punt van restitutie van door een lidstaat in strijd met het Unierecht geïncasseerde bedragen een geheel andere invulling van het begrip overgangsregeling en van het Unierechtelijke rechtszekerheidsbeginsel. Het Hof van Justitie oordeelde dat het doeltreffendheidsbeginsel vereist dat een nieuwe wettelijke regeling voorziet in een overgangsregeling in dier voege dat belastingbetalers, na goedkeuring van deze regeling, over een voldoende termijn beschikken om de vorderingen tot teruggave waartoe zij onder de oude wettelijke regeling gerechtigd waren, te kunnen indienen. De wettelijke regeling die de mogelijkheid van de betrokkenen tot terugvordering met terugwerkende kracht en zonder overgangsregeling had ontzegd, doet afbreuk aan het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Het Test Claimants-argument is beoordeeld in een uitspraak van
Bij het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene en het bereiken van gezinshereniging gaat het om een zwaarder belang dan bij studiedoeleinden. ning - inclusief de legesheffing - onherroepelijk was geworden, terwijl dat bij vanaf die datum ingediende verzoeken wel mocht worden tegengeworpen. Daartegen is een aantal argumenten in stelling gebracht.33 De rechtbank Dordrecht oordeelde in een uitspraak van 14 december 2012 dat de jurisprudentiewijziging van de Afdeling zonder overgangsrecht in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.34 De Staatssecretaris ging in hoger beroep, en de uitspraak werd op 24 december 2013 in hoger beroep vernietigd.35 De Afdeling zag in de overweging van de rechtbank over het belang van de rechtszekerheid geen aanleiding om van de uitspraak van 2 september 2011 terug te komen. Volgens de Afdeling bevatte die uitspraak reeds een overgangsregeling voor verzoeken om restitutie ingediend voordat die uitspraak werd gedaan; op dergelijke verzoeken is het zogenoemde artikel 4:6 Awb-toetsingskader niet van toepassing. Een verdergaande overgangsregeling vergde volgens de Afdeling de rechtszekerheid niet. Andere argumenten tegen de uitspraak van 2 september 2011 worden in die uitspraak ook gewogen en alle te licht bevonden: het artikel 4:6-toetsingskader is niet in strijd met artikel 41 lid 1 Aanvullend Protocol dan wel 13 van Besluit nr. 1/80
32 ABRvS 2 september 2011, 201007667/1/V3, JV 2011/415 m.nt. BKO, ve11002077. 33 Zie mijn artikel Leges: een nieuwe tussenstand, A&MR 2012/ 05/06, p.. 269-270, ve12001446. 34 Rb. ‘s-Gravenhage zp. Dordrecht 14 december 2012, LJN: BY6296, ve12002505. 35 ABRvS 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2688, JV 2014/74 m.nt. C.A. Groenendijk, ve14000030.
432 - A&MR 2014 Nr. 10
de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2014.37 De rechtbank meende dat dit argument ten aanzien van de ‘overgangsregeling’ zoals door de Afdeling als wetgever-plaatsvervanger gecreëerd in de uitspraak van 2 september 2011 geen toepassing behoefde te vinden. Volgens de rechtbank ging het om een andere situatie en werd het doeltreffendheidsbeginsel juist niet geschonden omdat de Afdeling immers had bepaald dat de wijziging in haar jurisprudentie niet in lopende zaken zou worden toegepast. De Afdeling heeft het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep38 weliswaar op 16 juni 2014 gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd, maar de grieven wat betreft de Test Claimants-problematiek zijn met toepassing van artikel 91 lid 2 van de Vw 2000, dus zonder motivering, afgedaan. Met de uitspraak van 3 april 2014 is aan de rechtsstrijd ten aanzien van restitutie van te veel betaalde leges aan Turkse staatsburgers voorshands een einde gekomen. Of de Commissie op dit punt tegen Nederland nog actie zal ondernemen door het aanhangig maken van een inbreukprocedure is niet duidelijk. Vermeldenswaard zijn in het kader van de restitutieproblematiek op grond van het Associatierecht EEG-Turkije twee uitspraken van de Rechtbank Den Haag en de Rechtbank Utrecht over de vraag welk legesbedrag rechtens is bij gezinsvorming tussen ongehuwde, niet-geregistreerde, partners. Betoogd werd 36 HvJ EU 12 december 2013, C-362/12 (Test Claimants), ve14000087. 37 Rb. ’s-Gravenhage zp. Rotterdam, AWB 13/7331, ve14000796. 38 Zie voor het hoger beroepschrift ve14000796.
Leges dat voor hen eenzelfde laag bedrag zou moeten gelden als voor huwelijkspartners van een Turkse werknemer, in casu € 60 in plaats van het algemeen voor gezinshereniging geldende bedrag van € 225. Beide rechtbanken kwamen echter onder verwijzing naar de Gezinsherenigingsrichtlijn tot het oordeel dat onder de definitie van gezinslid van de Turkse werknemer als bedoeld in artikel 13 Besluit nr. 1/80 niet ook de ongehuwde partner valt.39 Ten aanzien van familieleden van een Turkse onderdaan die zich in Nederland als zelfstandige vestigt, geldt wel hetzelfde legestarief als voor EU-burgers.40 Tot slot is wat betreft het vraagstuk van de verjaring van de vordering tot terugbetaling van leges interessant de uitspraak Rechtbank Arnhem (meervoudige kamer) van 19 november 2013.41 De rechtbank oordeelt dat de verjaringstermijn niet meteen begint te lopen na de betaling van de leges, maar eerst wanneer de betaler daadwerkelijk bekend is met het feit dat de leges te hoog waren. Daarbij wordt als beginpunt van de daadwerkelijke kennis aangeknoopt bij het arrest van het Hof van Justitie EU van 17 september 2009 (Sahin),42 aangezien het in deze zaak ging om leges die betaald werden door een Turkse staatsburger. Normaliter wordt aan het vraagstuk van verjaring niet toegekomen omdat de in de regel ingetreden formele rechtskracht al veel eerder roet in het eten gooit. Maar in deze zaak ging het
en omstandigheden om het bestuursorgaan te dwingen op de besluitvorming terug te komen. Nieuwe rechtspraak vormt per definitie geen nieuw feit of nieuwe omstandigheid. Hoe het met dit soort verzoeken zou aflopen werd eigenlijk al kort aangeduid in de hiervoor reeds vermelde Associatierechtelijke uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013. Daarin werd ten aanzien van het argument dat een rechtsmiddelverwijzing ontbrak, zodat aldus de verschoonbare termijnoverschrijding aan de toepassing van het artikel 4:6-toetsingskader in de weg zou staan, overwogen dat voor de toepasselijkheid van het toetsingskader niet vereist is dat het eerdere afwijzende besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Daarbij werd verwezen naar een oudere uitspraak van de Afdeling.44 Bij de tweede vorm, het maken van bezwaar tegen het mvvbesluit, werd beoordeeld of door het ontbreken van professionele rechtsbijstand in combinatie met het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding.45 Een aantal zittingsplaatsen van de Rechtbank Den Haag was voor dit argument in.46 De Afdeling heeft er echter korte metten mee gemaakt, voor het eerst in een uitspraak van 18 juni 2014.47 Daarbij knoopt de Afdeling aan bij het na afgifte van de mvv genomen besluit over de verblijfsvergunningverlening. Daarin is in de regel wel een rechtsmiddelverwijzing opgenomen.
Probleem bij het eigenlijke restitutieverzoek was dat besluiten over mvv-verlening formele rechtskracht hadden verkregen doordat daartegen geen rechtsmiddel was aangewend. om een restitutieverzoek ingediend op 9 april 2010 door een Turkse staatsburger, zodat gelet op de uitspraak van de Afdeling op 2 september 201143 formele rechtskracht niet kon worden tegengeworpen.
5. Restitutie Na de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2012 over de gezinsherenigingsleges is een groot aantal restitutieverzoeken ingediend. Die dienden zich aan in tweeërlei vorm: een eigenlijk restitutieverzoek en een bezwaar tegen het besluit waarbij de mvv was verleend. Het ging in de regel om zaken waarbij zonder hulp van een professionele rechtsbijstandverlener een mvv(advies)aanvraag was ingediend, waarna bij inwilliging was volstaan met het plakken van een mvv-sticker in een paspoort. Een rechtsmiddelverwijzing ontbrak aldus steevast. Probleem bij het eigenlijke restitutieverzoek was, zoals ook in de zaken die onder het Associatierecht EEG-Turkije waren behandeld, dat besluiten over mvv-verlening, bestaande uit de mvv-sticker, formele rechtskracht hadden verkregen doordat daartegen geen rechtsmiddel was aangewend. Bij een restitutieverzoek zou dan ook in beginsel sprake moeten zijn van nieuwe feiten
39 Rb. ‘s-Gravenhage 3 april 2013 (mk), ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ9223, ve13001428 en rb. ’s-Gravenhage zp Utrecht 21 november 2013, AWB 12/37796, ve13002427. 40 Rb. ‘s-Gravenhage zp Amsterdam 16 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4442, JV 2013/393, ve13001934, alwaar wordt vermeld dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep is ingesteld. 41 Rb. ’s-Gravenhage zp. Arnhem 19 november 2013, AWB 12/16496, ve13002307. 42 HvJ EU 17 september 2009, C-242/06 (Sahin), RV 2009/35, JV 2009/402 m. nt. C.A. Groenendijk, ve09001278. 43 ABRvS 2 september 2011, 201007667/1/V3, RV 2011/69, JV 2011/415 m. nt. B.K. Olivier, ve11002077.
Het feit dat het een besluit van een ander bestuursorgaan naar aanleiding van een andere aanvraag betreft, terwijl bovendien uit dat besluit over de verblijfsvergunningverlening op geen enkele wijze blijkt dat het ook wordt geacht een beslissing over de legesheffing - mvv of verblijfsvergunning - te behelzen, maakt naar het oordeel van de Afdeling niet dat een termijnoverschrijding moet worden geacht verschoonbaar te zijn.48
6. EU-recht Hiervoor was al sprake van de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013 betreffende de toepassing van het arrest van het EHRM inzake G.R. tegen Nederland.49 In die uitspraak kwam ook aan de orde dat bij een aanvraag voor verblijf bij Nederlands kind op grond van het Ruiz Zambrano arrest50 de leges moeten worden geheven die horen bij een aanvraag om afgifte van een document ex artikel 9 lid 1 van de Vw 2000. Een eerder oordeel van dezelfde strekking is te vinden in een uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2013.51
44 Aldus in gelijke zin de uitspraak ABRvS 19 mei 2014, 2013055972/1/V1. 45 Gelet op de uitspraak ABRvS 21 september 2011, AB 2011/299 m.nt. R. Ortlep, ECLI:NL:RVS:2011:BT2131. 46 Zo bijvoorbeeld rb. ‘s-Gravenhage 5 juni 2013, ve13001204; anders rb. ’s-Gravenhage zp Den Bosch 12 december 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:19268, ve14000541. 47 ABRvS 18 juni 2014, 201311290/1/V1, ve14001025. 48 Gelijke oordelen in de uitspraken ABRvS 25 juli 2014, 201404177/1/V1, ve14001231 en ABRvS 16 oktober 2014, 201404174/1/V1, ve14001640. 49 ABRvS 24 december 2013, JV 2014/50, ECLI:NL:RVS:2013:2686, ve140000024. 50 C-34/09, JV 2011/146 m.nt. P. Boeles, ve11000568. 51 HvJEU 8 maart 2011, C-34/09 (Ruiz Zambrano), JV 2013/318, ve13001618.
A&MR 2014 Nr. 10 - 433
7. Overig Zoals eerder vermeld gelden de overwegingen in het arrest van het Hof van Justitie EU van 26 april 2012 over de legesheffing voor EU-langdurig ingezetenen in beginsel ook ten aanzien van legesheffingen betreffende aanvragen die onder andere richtlijnen vallen. De Afdeling is het daar in beginsel mee eens, zoals blijkt uit een uitspraak van 30 september 2014.52 In die zaak werd bezwaar gemaakt tegen de legesheffing van € 600 voor een aanvraag arbeid in loondienst en ook tegen de legesheffing van € 950 voor een aanvraag voortgezet verblijf. Ten aanzien van de aanvraag arbeid in loondienst beriep de vreemdeling zich op de richtlijn betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat (hierna: de Europese Single Permit-richtlijn).53 Probleem
geleverd.55 Interessant is ook of het bedrag van € 5.06556 dat door een werkgever moet worden neergeteld om als erkend referent een aanvraag voor een kennismigrant in te kunnen dienen onder het toepassingsbereik van de richtlijn valt. Duidelijk lijkt in ieder geval dat dit bedrag een belemmering kan vormen voor de rechten die een vreemdeling/werknemer aan de richtlijn kan ontlenen. De evenredigheid lijkt ver te zoeken en dat er nog een relatie is met de kostprijs lijkt niet erg aannemelijk; het bedrag lijkt eerder een veelvoud van de kostprijs, en dat lijkt, gelet op de hieronder te citeren rechtsoverweging 2.6 uit de uitspraak, niet toegestaan. De vreemdeling in de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2014 had ook nog een tweede aanvraag ingediend, namelijk voor voortgezet verblijf wegens bijzondere individuele omstandigheden. Legesheffing € 950. Daaromtrent overweegt de Afdeling dat op een dergelijke aanvraag geen richtlijnen van
De leges voor aanvragen arbeid in loondienst zijn intussen alleen maar hoger geworden, thans € 861. was echter dat de bestuurlijke besluitvorming over de leges was afgerond per 15 april 2013 (besluit op bezwaar), terwijl de implementatietermijn voor deze richtlijn pas op 25 december 2013 zou verstrijken. De Afdeling overweegt dan dat uit jurisprudentie van het Hof van Justitie EU54 volgt dat de bestuursrechter een bepaling uit een richtlijn eerst bij de toetsing van een in beroep bestreden besluit moet betrekken, indien de implementatietermijn van de desbetreffende richtlijn is verlopen of indien vóór het aflopen van die termijn een nationale maatregel is genomen die tot implementatie van die bepaling dient, tenzij dat besluit of de daaraan ten grondslag liggende algemene nationale maatregel de verwezenlijking van het door die richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar brengt. Ten tijde van het besluit op bezwaar van 15 april 2013 was de Europese Single Permit-richtlijn nog niet geïmplementeerd. Evenmin was sprake van het ernstig in gevaar brengen van de verwezenlijking van het door de richtlijn voorgeschreven resultaat. Aldus was de richtlijn niet van toepassing op deze casus. Dat is echter met besluitvorming op bezwaar – want dat is kennelijk het moment waarvan een en ander afhangt – vanaf 25 december 2013 anders. Dan is een beroep op de Europese Single Permit-richtlijn in beginsel wel mogelijk. Het wachten is dus op de volgende zaak. De leges voor aanvragen arbeid in loondienst zijn intussen alleen maar hoger geworden, thans € 861. Opmerkelijk betreffende de Europese Single Permit-richtlijn is dat in artikel 10 enerzijds wordt bepaald dat de hoogte van de te heffen leges evenredig ís, maar anderzijds dat deze gebaseerd kán worden op de feitelijke diensten die voor de verwerking van de aanvraag en de verstrekking van de vergunning worden
52 ABRvS 30 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3599, JV 2014/368, ve14001574. 53 Richtlijn 2011/98/EU, ve12000037. 54 Genoemd worden HvJ EU 4 juli 2006, C-212/04 (Adeneler), HvJ EU 23 september 2008, C-427/06 (Bartsch) en HvJ EU 26 mei 2011, C-165/09 t/m C-167/09 (Stichting Natuur en Milieu).
434 - A&MR 2014 Nr. 10
toepassing zijn, want het gaat immers niet om voortgezet verblijf na eerder verblijf in het kader van gezinshereniging, in welk geval de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing zou zijn.57 Evenmin zijn er anderszins aanknopingspunten met het recht van de Unie, zodat de Staatssecretaris volgens de Afdeling niet gehouden is het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel bij de vaststelling van het legesbedrag te betrekken. Tot slot overweegt de Afdeling: ‘In aanmerking genomen dat de vreemdeling niet heeft gesteld dat de legesbedragen in dit geval de kostprijs overschrijden, bestaat geen grond voor het oordeel dat de Staatssecretaris de grenzen van de hem toekomende bevoegdheid om leges te heffen voor aanvragen als hier aan de orde in zoverre heeft overschreden. Voorts bieden de desbetreffende verblijfsdoelen evenmin grond voor het oordeel dat de hier gehanteerde legesbedragen in redelijkheid niet passend zijn. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat de staatssecretaris deze legesbedragen niet ten onrechte heeft toegepast.’58 Mogelijk moet hieruit worden afgeleid dat de Afdeling vindt dat bij toetsing louter aan het nationale recht ingeval de leges hoger zijn dan de kostprijs, de Staatssecretaris de hem toekomende bevoegdheid om leges te heffen overschrijdt. Een dergelijke benadering lijkt ook te sporen met het bepaalde in artikel 10 van de Europese Single Permit-richtlijn. Daarin staat dat de hoogte van 55 Herwig Verschueren, Het Antwerpse retributiereglement voor ‘nieuwkomers van vreemde origine’: een juridische analyse vanuit het migratierecht, in: Tijdschrift voor Vreemdelingenrecht 2013, nr. 2, paragraaf 5.4.6, merkt hierover op: ‘De manier waarop deze bepaling is verwoord lijkt erop te wijzen dat het bedrag van de vergoeding evenredig moet zijn aan de omvang van de feitelijk geleverde diensten. Maar er zou evengoed voor gepleit kunnen worden dat de evenredigheid die moet worden toegepast de evenredigheid is met de kosten van de identiteitsdocumenten die aan eigen onderdanen worden verstrekt. De richtlijn bevat geen overweging die meer licht zou kunnen werpen op de juiste interpretatie van de bepaling van artikel 10.’ 56 Artikel 1.11 lid 1 Voorschrift Vreemdelingen 2000. 57 Zie daarover Rb. ‘s-Gravenhage zp Arnhem 29 oktober 2013, JV 2014/24, ECLI:NL:RBDHA:2013:15894, ve13002126, met het oordeel dat een aanvraag voortgezet verblijf na eerdere toelating op basis van gezinshereniging ook onder het toepassingsbereik van richtlijn 2003/86 valt op grond van artikel 15 lid 1 richtlijn: ‘Uiterlijk na vijf jaar verblijf, en voorzover aan de gezinsleden geen verblijfstitel is verleend om andere redenen dan gezinshereniging hebben de echtgenoot of de niet-gehuwde partner en meerderjarige kinderen, indien zulks vereist is op aanvraag, recht op een autonome verblijfstitel, onafhankelijk van de gezinshereniger.’ 58 Ibid, r.o. 2.6.
Leges de vergoeding kan worden gebaseerd op de feitelijke diensten die voor de verwerking van de aanvraag en de verstrekking van de vergunning worden geleverd.59 Naast de hiervoor genoemde richtlijn kan worden gedacht aan de richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider60 (artikel 19 lid 1: ‘De lidstaten kunnen betaling van een vergoeding verlangen voor de behandeling van aanvragen overeenkomstig deze richtlijn. De hoogte van die vergoedingen mag niet onevenredig of buitensporig zijn.’) en de richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van overplaatsing binnen een onderneming61 (artikel 16 ‘De hoogte van deze vergoeding mag niet onevenredig of buitensporig zijn.’).
8.
Buitenlandse effecten
Nederland is voor de juridische toetsing van leges een soort proeftuin geweest waarvan de effecten zich in andere EU-landen hebben doen gevoelen.62 Zo heeft de gemeenteraad van de stad Antwerpen op 25 februari 2013 een retributiereglement op de inschrijving van ‘nieuwkomers van vreemde origine’ goedgekeurd. Daarin was onder meer bepaald dat voor inschrijving in het vreemdelingenregister € 250 per persoon diende te
2013 of een bedrag van € 80 tot ten hoogste € 200 te verenigen is met de Richtlijn langdurig ingezetenen, als het vastgestelde minimumbedrag ongeveer acht keer hoger is dan het bedrag dat voor de afgifte van een nationale identiteitskaart moet worden betaald.
9. Conclusie Vanaf 2002 zijn de leges een aantal malen fors verhoogd. Vanaf het begin is betoogd dat dit in strijd was met een groot aantal internationale regelingen.65 Bij de nationale (civiele) rechter vond met name het argument van de strijdigheid met het Associatierecht EEG-Turkije gehoor. Dit heeft doorgewerkt naar de bestuursrechter. De Afdeling heeft in 2006 in een Turkse zaak (Sahin) prejudiciële vragen gesteld die pas ruim drie jaar later op 17 september 2009 door het Hof van Justitie EU zijn beantwoord. Daarna is nog tweemaal interventie van het Hof van Justitie EU nodig gebleken voordat het hardnekkig verzet van de Nederlandse regering werd gebroken: het arrest Commissie tegen Nederland uit 2010 over het Associatierecht EEG-Turkije en het arrest Commissie tegen Nederland uit 2012 over de Richtlijn langdurig ingezetenen. Zelfs daarna bestond de Nederlandse regering het nog om te betogen dat dit laatste arrest geen enkele betekenis had voor de uitleg van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Buiten het Associatierecht is de consequente en hardnekkige handelwijze van de Nederlandse regering om het internationale recht te negeren geheel onbestraft gebleven.
Het Duitse Bundesverwaltungsgericht Leipzig heeft in een Urteil van 19 maart 201364 ten aanzien van Turkse werknemers beslist dat de legesheffing voor een verblijfsvergunning in strijd was met de Associatieovereenkomst EEG-Turkije omdat zij in vergelijking met de heffing van leges van EU-burgers onevenredig hoog was. Het Bunderverwaltungsgericht baseerde zich daarbij op de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU inzake Sahin en Commissie tegen Nederland uit 2010. Hiervoor is reeds vermeld dat een Italiaanse rechter prejudiciële vragen heeft gesteld bij verwijzingsuitspraak van 27 december
Doordat de juridische strijd over de legesbedragen en legesverhogingen zo langgerekt is geweest heeft de Nederlandse regering zeer langdurig de onrechtmatige heffing van leges kunnen voortzetten. Voor wat betreft Turkse onderdanen heeft enige tijd een restitutieregeling bestaan, zij het dat de bekendmaking van deze regeling ook meteen het einde ervan betekende. Een groot aantal Turkse onderdanen heeft aldus nooit van deze door de Afdeling zelfbenoemde ‘overgangsregeling’ gebruik kunnen maken. Buiten het Associatierecht EEG-Turkije is de consequente en hardnekkige handelwijze van de Nederlandse regering om het internationale recht te negeren geheel onbestraft gebleven. Restitutiepogingen zijn allerwege afgestuit op het beginsel van formele rechtskracht. Het zou een rechtvaardige zaak zijn als de Europese Commissie op dit punt voor de laatste maal op het terrein van de leges zou interveniëren door een inbreukprocedure tegen Nederland aanhangig te maken.
59 Zie in geheel ander verband dat de kostprijs de bovengrens van het legesbedrag bepaalt het arrest HvJ EU 12 december 2013, C-486/12 (X.), ve13002498, RV 2013, 97 m.nt. Groenendijk over de leges voor het verstrekken van persoonsgegevens door een overheidsinstantie op grond van artikel 12 Richtlijn 95/46 bescherming persoonsgegevens. 60 Richtlijn 2014/36/EU, Pb EU 28 maart 2014, L 94/375, maar: implementatietermijn tot 30 september 2016 (artikel 28). 61 Richtlijn 2014/66 , Pb EU 27 mei 2014, L 157/129, maar: implementatietermijn tot 29 november 2016 (artikel 27). 62 Een overzicht van leges in alle EU-landen is te vinden op http://ec.europa.eu/ dgs/home-affairs/what-we-do/networks/european_migration_network/reports/ docs/emn-studies/emn-informs/emn_inform_applicable_fees_in_member_states_ october2014_en.pdf. 63 Zie daarover Herwig Verschueren, Het Antwerpse retributiereglement voor “nieuwkomers van vreemde origine”: een juridische analyse vanuit het migratierecht, in: Tijdschrift voor Vreemdelingenrecht 2013, nr. 2. 64 Urteil nr. 17/2013, Az. 1 C 12.12.
65 Zie reeds C.A. Groenendijk, Exorbitante verhoging van de leges: Justitie als grootgrutter met oogkleppen, in MR 2002/03, blz. 90-91, ve02000329 en dezelfde samen met C.A.J.M. Kortmann, Nieuwe verhoging leges voor verblijfsvergunningen wederom onredelijk, onverstandig en onrechtmatig, in: NJB 2003, blz. 314-321.
worden betaald. Dat reglement is vervolgens door de gouverneur van de provincie Antwerpen bij besluit van 29 maart 2013 geschorst, onder verwijzing naar EU-rechtelijke arresten inzake de Associatieovereenkomst EEG-Turkije en inzake de Richtlijn langdurig ingezetenen.63
A&MR 2014 Nr. 10 - 435