Leerlingenstatuut
Leerlingenstatuut
Pagina 1
augustus 2004
Inhoud Leerlingenstatuut A.
Het leerlingenstatuut 1. Omschrijving 2. Doel 3. Begrippen 4. Procedure 5. Geldigheidsduur 6. Toepassing 7. Publicatie 8. Rechten en plichten in algemene zin
4
B1
Regels over het onderwijs 9. Toelating 10. Het geven van onderwijs door docenten 11. Het volgen van onderwijs 12. Toetsing 13. Werkstukken 14. Rapporten 15. Overgaan, zittenblijven en keuze van onderwijs 16. Huiswerk 17. School Examen en Centraal Examen
6
B2
Regels over de school als organisatie en gebouw 18. Aanwezigheid 19. Gedrag en veiligheid 20. Procedure m.b.t. de aanstelling van docenten en benoeming van de schoolleiding 21. Straffen 22. Vrijheid van meningsuiting 23. Schoolkrant 24. Aanplakborden 25. Bijeenkomsten 26. Vrijheid van uiterlijk 27. Schade 28. LeerlingenParlement 29Medezeggenschapsraad
10
C
Geschillencommissie en het leerlingenstatuut 30. Klacht 31. Bemiddeling door de mentor
14
Leerlingenstatuut
Pagina 2
augustus 2004
32. Beroep bij de geschillencommissie
Klachtenregeling 16 1. Klachten over algemene schoolzaken 2. Klachten rond het examen 3. Klachten over seksuele intimidatie, discriminatie of geweld Reglement genotmiddelen 18 A. Inleiding B. Begripsbepaling C. Reglementering D. Maatregelen bij overtreding E. Individuele begeleiding F. Beroepsmogelijkheden G. Deskundigheidsontwikkeling door docenten H. In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de rector
Uitgave: augustus 2004
Leerlingenstatuut
Pagina 3
augustus 2004
A Het leerlingenstatuut
1. Omschrijving Het leerlingenstatuut is een overzicht van rechten en plichten van een leerling. 2. Doel Het leerlingenstatuut is er om de rechten en plichten van de leerlingen te verduidelijken. Het leerlingenstatuut werkt op drie manieren: 1. Het voorkomen van problemen 2. Het oplossen van problemen 3. Het uitsluiten van willekeur 3. Begrippen In het leerlingenstatuut wordt ten behoeve van de leesbaarheid alleen in de mannelijke vorm geschreven. Daar waar mannelijke voornaamwoorden worden gebruikt, kunnen ook vrouwelijke worden gelezen. In dit statuut wordt bedoeld met: - de school: Christelijke Scholengemeenschap De Goudse Waarden te Gouda; - leerlingen: alle leerlingen die op de school staan ingeschreven - ouders: ouders, voogden of feitelijke vertegenwoordigers van de leerlingen; - onderwijsonderpersoneel met een andere taak dan lesgeven; steunend personeel: - docenten: personeelsleden met een onderwijstaak; - schoolleiding: de centrale directie en de sectordirecteuren samen met de adjunct-directeuren; - het bevoegd gezag het bestuur van de Vereniging voor Protestants Christelijk Voortgezet Onderwijs in Gouda e.o.; - Leerlingen Parlement: een uit en door de leerlingen gekozen groep, zoals bedoeld in artikel 12 van de Wet Medezeggenschap Onderwijs, of een soortgelijke organisatie die de belangen van leerlingen behartigt; - Medezeggenschapshet vertegenwoordigend orgaan van de hele school, zoals raad: bedoeld in artikel 4 van de Wet Medezeggenschap Onderwijs; - geleding: een groepering binnen de school; - mentor: docent, aangewezen om een groep leerlingen gedurende het schooljaar te begeleiden; - leerlingbegeleider/ leerjaarcoördinator: docent, begeleidt/coördineert de klassen van een bepaald leerjaar; - unitleider/afdelingsleider: functionaris die leiding geeft aan een bepaalde unit/afdeling;
Leerlingenstatuut
Pagina 4
augustus 2004
- interne geschillencommissie:
- inspecteur: - klassenvertegenwoordiger: - de daartoe bevoegde persoon:
orgaan dat klachten over vermeende onjuiste of onzorgvuldige uitvoering van het leerlingenstatuut in behandeling kan nemen en hierover adviezen geeft aan het bevoegd gezag. de inspecteur van het voortgezet onderwijs; de leerling die zijn klas of groep vertegenwoordigt; iedere persoon, die door zijn functie een relevante bevoegdheid bezit.
4. Procedure Het leerlingenstatuut kan tussentijds veranderd worden op voorstel van: - de Medezeggenschapsraad - het LeerlingenParlement - 10 leerlingen - 10 personeelsleden - 10 ouders - de schoolleiding Een voorstel om het leerlingenstatuut te veranderen, legt men voor aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kan het leerlingenstatuut veranderen, als er al dan niet een voorstel wordt gedaan. Het bevoegd gezag mag het leerlingenstatuut niet veranderen, voordat de Medezeggenschapsraad en het LeerlingenParlement hun mening over de verandering hebben kunnen uitspreken. 5. Geldigheidsduur Het leerlingenstatuut wordt voor een periode van drie schooljaren vastgesteld door het bevoegd gezag. Daarna wordt het opnieuw besproken in alle geledingen en weer –wel of niet gewijzigd of aangevuld- voor een periode van drie schooljaren vastgesteld. Als er geen bespreking plaatsvindt, wordt het leerlingenstatuut opnieuw voor drie schooljaren vastgesteld, gehoord de Medezeggenschapsraad. Eventuele veranderingen kunnen tussentijds voorgesteld worden door de in artikel 4 genoemde geledingen en volgens de in artikel 4 genoemde procedure. 6. Toepassing Het leerlingenstatuut is bindend voor: - de leerlingen - de docenten - het onderwijsondersteunend personeel - de schoolleiding - het bevoegd gezag - de ouders Dit geldt volgens wettelijk vastgestelde bevoegdheden en reglementen. Het leerlingenstatuut geldt in en buiten de schoolgebouwen en terreinen, zowel onder schooltijd als daarbuiten en bij alle schoolse en buitenschoolse activiteiten, voor zover er relevantie is met de schoolsituatie. 7. Publicatie
Leerlingenstatuut
Pagina 5
augustus 2004
Het leerlingenstatuut wordt door de schoolleiding aan het begin van het schooljaar aan elke nieuwe leerling, docent of onderwijs-ondersteunend personeelslid uitgedeeld. Als het leerlingenstatuut veranderd wordt moet de schoolleiding ervoor zorgen, dat elke persoon in artikel 6 genoemd, een nieuw statuut krijgt. Het leerlingenstatuut ligt in de school ter inzage. 8. Rechten en plichten in algemene zin 8.1 De leerlingen en als deze minderjarig zijn hun ouders, hebben de rechten en moeten zich houden aan de plichten die volgen uit de onderwijsovereenkomst, die bij inschrijving met het bevoegd gezag is gesloten. 8.2 De leerlingen respecteren de grondslag en de doelstelling van de school. 8.3 De leerlingen en personeelsleden hebben ten opzichte van elkaar de plicht te zorgen voor een werkbare situatie, waarin goed onderwijs kan worden gevolgd en gegeven binnen een passende sfeer. 8.4 De leerlingen zijn verplicht zich te houden aan de regels van de school. Ze hebben ook het recht iedereen te houden aan de regels die voor de desbetreffende geledingen gelden. 8.5 De leerlingen, personeelsleden en alle andere personen in de school moeten met respect met elkaar omgaan. Ook moeten zij behoorlijk omgaan met elkaars goederen en alle andere goederen in het gebouw. 8.6 Leerlingen hebben het recht om voorstellen en suggesties te doen aangaande alle zaken op school. Een voorstel tot wijziging daartoe dient ondersteund te worden door tenminste tien leerlingen. De schoolleiding dient hier zorgvuldig mee om te gaan en het LeerlingenParlement te raadplegen. 8.7 Het leerlingenstatuut bevat de rechten en plichten voor de leerlingen van de gehele scholengemeenschap. Per sector kunnen eventueel nog verdere regels opgesteld worden. 8.8 Leerlingen hebben in vergelijkbare situaties recht op gelijke behandeling.
B1. Regels over het onderwijs 9. Toelating 9.1 Het bevoegd gezag, gehoord de medezeggenschapsraad, stelt op voorstel van de schoolleiding de criteria vast op grond waarvan een aspirant-leerling kan worden toegelaten op de school, tot een bepaalde schoolafdeling en tot een bepaald leerjaar. 9.2 Het bevoegd gezag stelt een toelatingscommissie samen die het bevoegd gezag adviseert over de toelating van aspirant-leerlingen. 9.3 De schoolleiding moet zorgen voor relevante informatie over de gang van zaken op school aan de aspirant-leerling en zijn ouders. 9.4 Als het bevoegd gezag weigert een (aspirant-)leerling toe te laten, maakt het dit hem schriftelijk bekend, met opgaaf van redenen. Als de (aspirant-)leerling minderjarig is wordt het ook schriftelijk aan de ouders bekendgemaakt. Het bevoegd gezag geeft daarbij aan dat om herziening van dit besluit kan worden gevraagd. 9.5 De aspirant-leerling en de ouders kunnen bij het bevoegd gezag, binnen dertig dagen nadat de weigering tot toelating gekregen is, vragen om een herziening van deze beslissing.
Leerlingenstatuut
Pagina 6
augustus 2004
9.6
9.7
Het bevoegd gezag kan zich pas uitspreken over dit verzoek nadat de leerling, en als deze minderjarig is ook zijn ouders zijn gehoord en deze inzage hebben gehad in alle betreffende adviezen en rapporten. Ook moet het bevoegd gezag eerst overleg hebben gepleegd met de inspecteur en als het bevoegd gezag dat nodig vindt met andere deskundigen. Het bevoegd gezag beslist zo snel mogelijk over dit verzoek, maar niet later dan dertig dagen.
10. Het geven van onderwijs door docenten 10.1 De leerlingen hebben er recht op dat de docenten zich inspannen om goed onderwijs te geven. Het gaat hierbij om zaken als: - een goede verdeling van de lesstof over de lessen; - goede presentatie en duidelijke uitleg van de stof; - kiezen van geschikte schoolboeken; - aansluiting van het opgegeven huiswerk bij de behandelde lesstof. 10.2 Als een docent volgens een leerling of een groep leerlingen zijn taak niet goed vervult, dan kan dat door de leerling(en) aan de orde worden gesteld volgens de procedure beschreven in 32.13. 10.3 De schoolleiding geeft binnen tien schooldagen de leerling(en) een reactie op de klacht. 10.4.1 Is deze reactie naar het oordeel van de leerling(en) onvoldoende, dan kan of kunnen de leerling(en) naar het bevoegd gezag gaan. 11. Het volgen van onderwijs 11.1 De leerlingen zijn verplicht om een goed onderwijsproces mogelijk te maken, dat ordelijk moet verlopen. Dit houdt o.a. in dat leerlingen op tijd in de les aanwezig zijn en de benodigde lesmaterialen, zoals boeken en schriften, bij zich hebben.
12. Toetsing 12.1 Toetsing kan geschieden op de volgende wijzen: - repetities; - mondelinge of schriftelijke overhoringen; - gesprekken of spreekbeurten n.a.v. gelezen boeken, werkstukken e.d.; - practicum, turn- en spe(e)lopdrachten en werkstukken; - andere vormen van toetsing. 12.2 Van een cijfer dat het resultaat is van een af te nemen toets, wordt van tevoren de wegingsfactor t.o.v. andere vormen van toetsing aan de leerlingen kenbaar gemaakt. Het cijfer voor een repetitie weegt zwaarder dan dat voor een overhoring. 12.3 Een overhoring gaat over de lesstof van één les of enkele lessen en kan zonder vooraankondiging gehouden worden. 12.4 Een repetitie wordt tenminste vijf schooldagen van tevoren opgegeven. 12.5 Een leerling in de onderbouw mag slechts één repetitie en in de bovenbouw twee repetities per schooldag krijgen. Bij herkansing of een repetitieweek kan van deze regel worden afgezien. 12.6 Een repetitie mag alleen de behandelde lesstof bevatten die vijf schooldagen van tevoren is afgerond. Er dient een redelijke verhouding te bestaan tussen de leerstof en het proefwerk.
Leerlingenstatuut
Pagina 7
augustus 2004
12.7 12.8
12.9 12.10
12.11
12.12
12.13
12.14 12.15 12.16 12.17
12.18
De vorm van de repetitie moet van tevoren duidelijk zijn bij de leerlingen. De docent moet de uitslag van een proefwerk of overhoring binnen tien schooldagen, nadat deze is afgenomen, bekend maken. Van deze regel kan worden afgeweken, als de docent afwezig is geweest door ziekte of als er zich bijzondere omstandigheden voordoen. De normen van de beoordeling worden door de docent meegedeeld en zo nodig toegelicht. Een repetitie of overhoring wordt, als de toets zich daarvoor leent, door de docent nabesproken in de les. Een repetitie of overhoring die voortbouwt op een vorige repetitie of overhoring kan slechts worden afgenomen als de vorige repetitie of overhoring is besproken en de cijfers bekend zijn. Een leerling heeft het recht van inzage in een gemaakte toets, nadat deze is beoordeeld. Als een leerling het niet eens is met de beoordeling, kan hij binnen vijf schooldagen daartegen bezwaar maken bij de betreffende docent. Als de omstandigheden waaronder een toets wordt gemaakt, de leerling bij het maken van de toets hebben belemmerd, wordt daarmee bij de beoordeling rekening gehouden, mits de klacht binnen vijf schooldagen kenbaar wordt gemaakt bij de docent. Eventueel kan deze toets worden overgemaakt. Wanneer na het bekend maken van een cijfer voor een werk een fout wordt ontdekt in het nadeel van de leerling, mag dit niet meer in het cijfer worden uitgedrukt. Als iets onterecht is fout gerekend, moet het cijfer alsnog veranderd worden. Is de reactie van de docent naar mening van de leerling onvoldoende, dan moet gehandeld worden volgens artikel 10.2. De leerling die met een voor de docent of schoolleiding goede reden niet heeft deelgenomen aan een toets heeft alsnog het recht de toets te maken. De cijfers die gebruikt worden om resultaten te beoordelen lopen van 1,0 tot en met 10,0. Een leerling die een toets heeft gemist neemt zelf zo spoedig mogelijk contact op met de docent om de toets alsnog binnen een redelijke termijn te maken. Gebeurt dit niet, dan neemt de docent zelf contact op met de leerling. Weigert de leerling de toets alsnog te maken, dan heeft hij voor deze toets een 1,0. Wanneer iemand op frauderen wordt betrapt, mag het cijfer voor het betreffende werk niet lager zijn dan 1,0. De docent beslist of hij een 1,0 geeft, of een aantal punten aftrekt.
13. Werkstukken Wanneer het maken van werkstukken van wat voor soort ook, onderdeel is van het onderwijsprogramma en meetelt in een rapportcijfer, dan moet van tevoren duidelijk zijn aan welke normen een werkstuk moet voldoen, wanneer het af moet zijn en wat er gebeurt bij niet of te laat inleveren. 14. Rapporten 14.1 Een cijferrapport geeft de leerling een overzicht van zijn prestaties voor alle vakken over een bepaalde periode. Een rapportcijfer is gebaseerd op tenminste twee cijfers. 14.2 De cijfers worden op het cijferrapport op één decimaal nauwkeurig genoteerd. De eindrapporten waarop de overgangsnormen van toepassing zijn, worden afgerond op hele cijfers. 14.3 Bij alle vakken wordt gewerkt met een voortschrijdend gemiddelde.
Leerlingenstatuut
Pagina 8
augustus 2004
14.4 Iedere docent deelt aan zijn leerlingen mee hoe de rapportcijfers berekend worden en bespreekt deze voor de rapportvergadering met de leerlingen. De rapportvergadering stelt de cijfers vast. 14.5 Als de studieresultaten van een leerling aanleiding geven tot het treffen van maatregelen, dienen deze vooraf met de leerling en indien deze minderjarig is ook met zijn ouders, besproken te worden. 15. Overgaan, zittenblijven en keuze van onderwijs 15.1 Het bevoegd gezag stelt de criteria vast waaraan een leerling moet voldoen om naar het volgende leerjaar te kunnen overgaan en deelt deze aan het begin van het schooljaar aan alle leerlingen mee. 15.2 Een leerling kan zijn keuze voor een bepaalde richting in het onderwijs, of een bepaalde samenstelling van profiel/stroming/vakkenpakket kenbaar maken. Met deze voorkeur zal bij toelating tot een bepaalde richting, of de toedeling van een bepaald profiel/stroming/vakkenpakket, zoveel mogelijk rekening gehouden worden. 15.3 Het is niet toegestaan een leerling op grond van onvoldoende leerprestaties van school of naar een andere leerroute te sturen, ook niet na één keer zittenblijven van de leerling (m.u.v. leerlingen in de havo/vmbo-t brugklas). De docentenvergadering kan aan een leerling wel een advies geven zich voor een andere school of andere afdeling in te schrijven. Ook de schoolleiding kan hierover adviseren. 15.4 Na twee keer zittenblijven in een zelfde leerjaar, of zitten blijven in twee elkaar opvolgende leerjaren, heeft de schoolleiding de bevoegdheid een dwingend advies te geven aan de leerling, één en ander in overeenstemming met de wet- en regelgeving omtrent de maximale verblijfsduur. 16. Huiswerk 16.1 De docenten die lesgeven aan een bepaalde klas, streven naar een redelijke totale belasting aan huiswerk. Hierbij wordt rekening gehouden met het maken van werkstukken en met huiswerk van andere vakken. 16.2 De leerlingen zijn verplicht het opgegeven huiswerk te maken en/of te leren. 16.3 De leerling die niet in de gelegenheid is geweest het huiswerk te maken en/of te leren, meldt dit bij aanvang van de les aan de docent. Indien de docent de reden waarom de leerling het huiswerk niet heeft kunnen maken niet aanvaardbaar acht, dan kan hij hem een passende maatregel opleggen. 16.4 Alvorens het bevoegd gezag beleid vaststelt over het huiswerk, stelt het bevoegd gezag het Leerlingen Parlement en de Medezeggenschapsraad daarvan op de hoogte. Indien het beleid dan wordt vastgesteld, stelt het de leerlingen ervan op de hoogte. 16.5 Een leerling die een les gemist heeft, informeert zelf bij medeleerlingen of de docent naar de behandelde lesstof, eventueel in te halen aantekeningen, uitgereikt ander materiaal en het huiswerk. Hij raadpleegt eventueel de werkwijzer. De leerling is zelf verantwoordelijk voor het inhalen van het gemiste huiswerk. 16.6 De eerste dag na de kerstvakantie en de meivakantie is huiswerkvrij, tenzij op deze dag een onderdeel van het examen plaats vindt voor de bovenbouw klassen of een repetitieweek voor alle leerjaren.
Leerlingenstatuut
Pagina 9
augustus 2004
17. School Examen en Centraal Examen 17.1
17.2
B2.
Aan het begin van de eindexamenperiode ontvangen de betreffende leerlingen het examenreglement en het Programma van Toetsing en Afsluiting. Dit programma bevat regels over de wijze van toetsen van de kennis en vaardigheden van de leerlingen en ook op welke wijze het cijfer van een School Examen wordt vastgesteld. Het bevoegd gezag stelt een examenreglement vast. Dit reglement bevat regels over hoe het examen wordt afgenomen, regels over verzuim bij examens, examenfraude, herexamen en over de mogelijkheden om tegen beslissingen betreffende het examen bezwaar te maken.
Regels over de school als organisatie en gebouw
18. Aanwezigheid 18.1 Leerlingen zijn verplicht de lessen volgens het voor hen geldende rooster te volgen, tenzij er een andere regeling is getroffen. Ze moeten voor het volgen van de lessen op tijd in het goede lokaal zijn. 18.2 De leerling die te laat aanwezig is, moet zich bij de conciërge als ‘te laat’ melden. Verder gelden hier de regels per sector. 18.3 Leerlingen kunnen bij de schoolleiding wijzigingen in het rooster voorstellen of bij een persoon die hiervoor door de schoolleiding is aangewezen. De mentor kan ook wijzigingen voorstellen aan de schoolleiding of bovengenoemde persoon. 18.4 Een leerling heeft alleen verlof om de lessen te missen als de daartoe bevoegde persoon dit op schriftelijk verzoek van de leerling, of indien deze minderjarig is, van zijn ouders, heeft toegestaan. 18.5 Wanneer een leerling na absentie weer op school komt, moet bij de daartoe bevoegde persoon een absentiebriefje worden ingeleverd, waarin de reden van de afwezigheid wordt vermeld. Op het briefje moeten naam, klas en betreffende datum duidelijk vermeld worden. Bij afwezigheid moet ‘s morgens voor 09.00 uur naar school gebeld worden door één van de ouders. 18.6 Indien een leerling anders dan met verlof of wegens ziekte lessen verzuimt of afwezig is terwijl hij aanwezig dient te zijn, kan de daartoe bevoegde persoon een passende maatregel opleggen. 18.7 Een leerling heeft het recht om tijdens de lesuren de schooldecaan of een andere leerlingbegeleider te bezoeken. Hiervoor is toestemming vereist van de docent tijdens wiens les een bezoek afgelegd zal worden. Deze heeft het recht dit te weigeren indien er zich zwaar wegende redenen voordoen. Bij voorkeur dient dit bezoek niet onder één uursvakken te vallen. 18.8 Leerlingen van de bovenbouw hebben het recht lessen te verzuimen om open dagen en vervolgopleidingen te bezoeken. Een verzoek hiertoe zal door de schoolleiding worden gehonoreerd, tenzij er zich zwaar wegende redenen voordoen. 18.9 Zo mogelijk wordt een klas van tevoren ingelicht over de afwezigheid van een docent. De naam van de afwezige docent en eventuele roosterwijzigingen komen op de lichtkrant te staan. Leerlingen en docenten zijn zelf verantwoordelijk om de mededelingen op de lichtkrant te lezen.
Leerlingenstatuut
Pagina 10
augustus 2004
18.10 Als een docent niet aanwezig is, vraagt de klassenvertegenwoordiger bij de daartoe bevoegde persoon of de les doorgaat. Totdat er een uitspraak is gedaan blijven de leerlingen bij het lokaal. 18.11 Voor elk beginuur wordt van een klas of clustergroep een doorbellijst gemaakt om onverwachte afwezigheid van docenten te kunnen doorgeven. Deze wordt in werking gesteld door de betreffende docent of door de schooladministratie. 18.12 De leerlingen mogen zich niet ophouden in de gangen van de verdiepingen tijdens de pauzes en voor het begin van de lessen. 18.13 Bij langdurige afwezigheid van de leerling wordt, voor zover nodig, in overleg met de daartoe bevoegde persoon een plan van aanpak opgesteld om de opgelopen achterstand in te halen. 18.14 Bij lesuitval en roostervrije uren gelden de regels per sector. 19. Gedrag en veiligheid 19.1 De leerlingen en personeelsleden gedragen zich binnen de school en op het terrein van de school naar behoren, zoals omschreven in de tien Gedragsregels van De Goudse Waarden en de andere schoolregels. Gedragsregels van De Goudse Waarden: 1. Ik maak geen misbruik van mijn macht en ik heb respect voor een ander. 2. Ik maak mij niet schuldig aan seksuele intimidatie. 3. Ik laat mij niet negatief uit over ras, geslacht, geloof, seksuele geaardheid of uiterlijk van iemand anders. 4. Ik vloek niet en gebruik geen grove taal. 5. Ik pest, bedreig en negeer niemand en ik gebruik geen geweld. 6. Ik geef duidelijk aan als ik iets niet wil, maar ik speel niet voor eigen rechter. 7. Ik blijf van de spullen van een ander af. 8. Ik neem geen wapens, vuurwerk, drugs of alcohol mee naar school. 9. Ik houd de school schoon en netjes. 10. Ik houd mij aan deze regels en werk er aan mee dat anderen zich daar ook aan houden. 19.2 Als een leerling zich tijdens de les onbehoorlijk gedraagt kan de docent hem uit de les verwijderen. De leerling meldt zich dan bij de daartoe bevoegde persoon. 19.3 Voor bepalingen omtrent genotmiddelen wordt hier verwezen naar “Het Reglement Gezonde School en Genotmiddelen” (zie elders in dit leerlingenstatuut). 19.4 De leerlingen en personeelsleden houden zich aan de voorschriften over de veiligheid in en om de school en gedragen zich zo dat de veiligheid in en om de school zoveel mogelijk verzekerd wordt. Zo geldt bijvoorbeeld voor practica bij scheikunde, dat het dragen van beschermende bril en een laboratoriumjas verplicht is. Eventuele hoofddoekjes moeten gemaakt zijn van brandwerend materiaal (100% katoen of van zuiver wol). 19.5 Iedere leerling en medewerker werkt mee bij een ontruimingsoefening. Leerlingen worden geacht melding te maken van onveilige situaties bij de sectordirectie/arbofunctionaris/arbocommissie. 19.6 Leerlingen zijn gehouden steeds op een verantwoorde manier te werken. Volgens burgerlijk wetboek, boek 6, titel 3, afdeling 1, artikel 166 zijn leerlingen, die hun medeleerlingen aanmoedigen tot risicovol handelen mede hoofdelijk civielrechtelijk aansprakelijk voor eventuele schade, die uit de handeling voortvloeit. Dit geldt bijvoorbeeld voor het niet uitvoeren van
Leerlingenstatuut
Pagina 11
augustus 2004
experimenten volgens de voorschriften of het uitvoeren van niet-goedgekeurde experimenten. 20. Procedure m.b.t. de aanstelling van docenten en benoeming van de schoolleiding Het bevoegd gezag, gehoord de medezeggenschapsraad, stelt een procedure vast om docenten aan te stellen en de schoolleiding te benoemen. Leerlingen hebben invloed in de aanstellingsprocedure via de medezeggenschapsraad. 21. Straffen 21.1 Lijf- en tuchtstraffen zijn ten strengste verboden. 21.2 Bij het opleggen van de straf dient een redelijke verhouding te bestaan tussen strafmaat en ernst van de overtreding. Ook dient er zo mogelijk een verhouding te bestaan tussen de aard van de overtreding en de soort straf. 21.3 Het moet duidelijk zijn voor welke overtreding de straf gegeven wordt. 21.4 Een leerling, die de goede voortgang van de les verstoort, is verplicht de les te verlaten, zodra de docent hem dit opdraagt. Onder de goede voortgang van de les wordt ook verstaan het voldoen aan de inspanningsplicht, die redelijkerwijs verwacht kan worden. 21.5 De leerling die de in school geldende regels niet nakomt, kan een disciplinaire maatregel worden opgelegd. Zo’n maatregel kan worden opgelegd door ieder daartoe bevoegd persoon. Disciplinaire maatregelen kunnen zijn: - maken van strafwerk; - uit de les verwijderd worden; - nablijven; - opruimen van de gemaakte rommel; - corveewerkzaamheden uitvoeren; - gemiste lessen inhalen; - geschorst worden; - toegang tot de school ontzegd worden; - definitief van school verwijderd worden. De laatste drie genoemde maatregelen zijn voorbehouden aan schoolleiding en bevoegd gezag. 21.6 Een leerling, die bij herhaling de in de school geldende regel overtreedt of die zich schuldig maakt aan ernstig wangedrag, kan door of namens het bevoegd gezag geschorst of definitief van de school verwijderd worden. Het bevoegd gezag handelt hierbij volgens het “Stappenplan schorsing/verwijdering”.
22. Vrijheid van meningsuiting 22.1 Een ieder heeft de vrijheid zijn mening te uiten, mits dit niet in strijd is met de goede gang van het onderwijs en de doelstelling van de school. 22.2 Leerlingen, onderwijsondersteunend personeel, docenten, de schoolleiding en het bevoegd gezag dienen elkaars mening en die van anderen te respecteren. Uitingen die discriminerend of beledigend zijn, worden niet toegestaan. 22.3 Wie zich door een ander beledigd voelt, door bijvoorbeeld discriminatie of belediging kan handelen volgens de klachtenregeling.
Leerlingenstatuut
Pagina 12
augustus 2004
23. Schoolkrant 23.1 De schoolkrant is op de eerste plaats bestemd voor leerlingen, maar is ook beschikbaar voor andere geledingen. 23.2 Voor de schoolkrant wordt op voorstel van de schoolkrantredactie tweejaarlijks een apart redactiestatuut door de sectordirectie, gehoord de redactie, vastgesteld. Hierin komen aan de orde: -samenstelling van de redactie, waarbij een meerderheid aan leerlingen dient te zijn; - benoemingsprocedure van redactieleden; - vastleggen van de verantwoordelijkheid van de redactie voor de inhoud; - beschikbaarheid van voldoende geld, papier, drukfaciliteiten en dergelijke; - recht op weerwoord van lezers; - de inhoud van de schoolkrant. 23.3 De schoolleiding kan de publicatie van de schoolkrant of een gedeelte daarvan verbieden indien de schoolkrant in strijd is met de grondslag of doelstelling van de school, of als deze een discriminerende of beledigende inhoud bevat. 23.4 Een leerling kan op grond van zijn/haar activiteiten in de schoolkrantredactie geen hinder ondervinden van de personen genoemd in artikel 6. 24. Aanplakborden 24.1 Op de aanplak- of prikborden in de school mogen alle leerlingen na toestemming van de schoolleiding mededelingen ophangen als deze niet in strijd zijn met artikel 22.1. 24.2 Er is een apart aanplakbord waarop het Leerlingen Parlement, de schoolkrantredactie en eventueel aanwezige leerlingencommissies zonder toestemming mededelingen en affiches van niet-commerciële aard kunnen ophangen. De meldingen die worden opgehangen mogen niet in strijd te zijn met artikel 22.1.
25. Bijeenkomsten 25.1 25.2 25.3
De schoolleiding stelt desgevraagd ruimte ter beschikking voor bijeenkomsten van leerlingen, e.e.a. binnen de feitelijke mogelijkheden van de school. De leerlingen zijn verplicht een ter beschikking gestelde ruimte op een behoorlijke wijze achter te laten. De gebruikers zijn verantwoordelijk en aansprakelijk voor eventuele schade.
25.4 26. Vrijheid van uiterlijk De leerling is vrij in de keuze van zijn uiterlijk, mits dit niet in strijd is met de doelstelling van de school. Zijn kleding moet voldoen aan de eisen van hygiëne en veiligheid, die door de school zijn gesteld. De kleding is in overeenstemming met de algemeen geldende fatsoensnormen. Het is de leerling verboden tekens of symbolen te dragen die kunnen worden uitgelegd als racistisch, discriminerend of godslasterlijk. Het dragen van een gezichtssluier is op grond van veiligheid en het belemmeren van goede communicatie verboden. 27. Schade
Leerlingenstatuut
Pagina 13
augustus 2004
27.1
27.2
27.3 27.4
Het bevoegd gezag aanvaardt geen wettelijke aansprakelijkheid voor schade die buiten zijn verantwoordelijkheid wordt toegebracht aan bezittingen van leerlingen. Het bevoegd gezag aanvaardt ook geen wettelijke aansprakelijkheid voor het verlies van bezittingen die in of bij de school, of tijdens schooltijd zijn zoekgeraakt. Indien een leerling aan het schoolgebouw, aan de leermiddelen die zich daarin bevinden of aan andere bezittingen van het bevoegd gezag of aan andere onder het beheer van het bevoegd gezag staande zaken, schade toebrengt, dan wordt die schade hersteld op kosten van de leerling die de schade heeft veroorzaakt of indien deze minderjarig is, op kosten van zijn ouders. Indien een minderjarige voor enige schade verantwoordelijk is, stelt de school de ouders daarvan in kennis. Het bevoegd gezag kan voorschriften maken die de schade aan en het verlies van bezittingen zoveel mogelijk voorkomen.
28. LeerlingenParlement 28.1 Leerlingen kunnen voor hun belangen opkomen door het LeerlingenParlement. Dit Parlement kan de schoolleiding gevraagd en ongevraagd adviseren en door de schoolleiding geraadpleegd worden, over aangelegenheden die voor de leerlingen van belang zijn. 28.2 Aan het LeerlingenParlement wordt zo mogelijk een vaste ruimte, maar in ieder geval een afsluitbare kast ter beschikking gesteld. 28.3 Voor activiteiten van het LeerlingenParlement worden door de schoolleiding drukfaciliteiten, apparatuur en andere materialen in redelijke mate gratis ter beschikking gesteld. 28.4 Activiteiten van het LeerlingenParlement kunnen tijdens de lesuren plaatsvinden, na overleg met de schoolleiding. 28.5 Leden kunnen voor hun werkzaamheden lesuren vrij krijgen na toestemming van de schoolleiding. 28.6 Een leerling kan op grond van zijn/haar activiteiten in het LeerlingenParlement geen hinder ondervinden van personen genoemd in artikel 6. 28.7 Voor het Leerlingenparlement wordt op voorstel van de schoolleiding tweejaarlijks een apart reglement vastgesteld. 29. Medezeggenschapsraad Het bevoegd gezag legt in overleg met de MR regels vast over de werving van leerlingen in de medezeggenschapsraad alsmede over hun rechten en plichten.
C.
Geschillencommissie en het leelringenstatuut
30. Klacht Bij vermeende onjuiste of onzorgvuldige toepassing van het leerlingenstatuut kan een ieder bezwaar aantekenen bij degene die zodanig heeft gehandeld met het verzoek de handelwijze in overeenstemming te brengen met het leerlingenstatuut. 31. Bemiddeling door de mentor
Leerlingenstatuut
Pagina 14
augustus 2004
Als een klager een klacht heeft ingediend tegen een leerling en als deze klager geen bevredigende reactie heeft ontvangen, dan stelt hij de desbetreffende mentor op de hoogte. De mentor heeft drie schooldagen de gelegenheid een bemiddelende rol te vervullen. 32. Beroep bij de geschillencommissie 32.1 Als leerlingen, personeelsleden of andere aan de school verbonden geledingen menen dat het leerlingenstatuut onjuist of onzorgvuldig wordt toegepast, dienen zij het gerezen geschil op te lossen met de betrokken persoon/geleding of personen/geledingen met wie het geschil is gerezen. Indien blijkt dat het onderling oplossen van het geschil redelijkerwijs niet is gelukt of redelijkerwijs niet plaats heeft kunnen vinden kan, nadat de mentor poging tot bemiddeling heeft gedaan, het traject beschreven in 32.13 gelopen worden. Het geschil kan uiteindelijk worden voorgelegd aan de geschillencommissie. Deze commissie beoordeelt het geschil en adviseert het bevoegd gezag op welke wijze het op het geschil reageert. 32.2 De geschillencommissie wordt gevormd door twee leerlingen/twee ouders, twee docenten en een voorzitter, die niet tot de leerlingen, docenten of ouders behoort. De leden van de commissie worden door het bevoegd gezag benoemd na advies van de medezeggenschapsraad. De medezeggenschapsraad voert voordat hij advies uitbrengt, overleg met het LeerlingenParlement over de keuze van de leerlingen. De voorzitter van de commissie wordt voor drie schooljaren benoemd, de leden uit de leerlingen, ouders en docenten worden zo mogelijk voor twee schooljaren benoemd. 32.3 Op verzoek van één van de partijen of op eigen verzoek kan een lid van de geschillencommissie zich bij de zaak verschonen. 32.4 De geschillencommissie wijst uit haar midden een voorzitter en secretaris aan. 32.5 Een klacht wordt alleen aangenomen als deze schriftelijk is ingediend bij de geschillencommissie. Bezwaren dienen gemotiveerd te zijn. Degene(n) die het bezwaar hebben aangetekend en degene(n) tegen wie het bezwaar is gericht worden door de commissie gehoord voordat zij advies uitbrengt. De geschillencommissie adviseert het bevoegd gezag binnen een maand nadat de klacht is ontvangen. Het bevoegd gezag reageert op dit advies binnen vier weken nadat het het advies heeft ontvangen. 32.6 Een klacht kan zowel individueel als collectief worden ingediend. 32.7 De geschillencommissie stelt de klager in de gelegenheid de klacht mondeling toe te lichten en stelt degene, tegen wie een klacht is ingediend, in de gelegenheid verweer te voeren. 32.8 Degene die een klacht heeft ingediend en degene tegen wie een klacht is ingediend, kunnen zich bij de behandeling van de klacht door de geschillencommissie laten bijstaan door een ander. 32.9 Door betrokkenen kunnen getuigen worden opgeroepen. 32.10 De zitting van de geschillencommissie is openbaar, tenzij één van de betrokkenen verzoekt de zitting besloten te laten. 32.11 De uitspraken van de geschillencommissie zijn openbaar. 32.12 De geschillencommissie kan een klacht gegrond, ongegrond of gedeeltelijk gegrond verklaren. 32.13 Met betrekking tot geschillen, is de gebruikelijke procedure dat de betrokken partijen eerst met elkaar tot een oplossing proberen te komen. Als dat niet lukt, legt de leerling het geschil voor aan de naast hoger gelegen instantie.
Leerlingenstatuut
Pagina 15
augustus 2004
(mentor- unitleider/afdelingsleider - adjunct-directeur - sectordirecteur - rector geschillencommissie - bevoegd gezag).
Klachtenregeling Klachten van ouders/verzorgers en leerlingen worden beschouwd als een stimulans om de kwaliteit van ons werk te verbeteren. Het wordt op hoge prijs gesteld als klachten ons direct bereiken. Deze klachten zullen zorgvuldig en discreet worden behandeld. Indien er sprake is van een klacht, wordt één van de volgende procedures aanbevolen:
1. Klachten over algemene schoolzaken Vuistregel Klachten worden bij voorkeur gedeponeerd bij degene op wie de klacht betrekking heeft. Vervolgens kan men, als de klacht niet naar tevredenheid is afgehandeld, deze voorleggen aan de mentor, de unitleider/afdelingsleider, de adjunct-directeur, de sectordirecteur, de rector, de geschillencommissie en het bevoegd gezag. Liggen de zaken niet zo eenvoudig, dan kunnen de volgende richtlijnen wellicht helpen: klacht over een directielid worden in tweede instantie door de sectordirecteur respectievelijk door de rector behandeld; als de klacht naar de mening van de klager niet goed afgehandeld is volgens de procedure van de vuistregel, kan men zich desgewenst wenden tot de geschillencommissie, zoals die genoemd staat in het leerlingenstatuut.
2. Klachten rond het examen Vuistregel Ook hier geldt dat men zich pas tot een directielid wendt als men eerst degene over wie geklaagd wordt, heeft aangesproken. Als de zaken gecompliceerder zijn, geldt de volgende klachtenlijn: men kan zich, indien gewenst, wenden tot: - sectordirecteur; - rector; - geschillencommissie, zoals die genoemd staat in het examenreglement; - bestuur; - inspectie.
3. Klachten over seksuele intimidatie, discriminatie of geweld Vuistregel Zo mogelijk wendt men zich direct tot degene op wie de klacht betrekking heeft of tot de contactpersonen. We bevelen aan om bij een ernstige klacht de externe
Leerlingenstatuut
Pagina 16
augustus 2004
vertrouwenspersoon te consulteren voordat men zich wendt tot degene over wie geklaagd wordt. Voor het geval zich complicaties voordoen, kan men zich wenden tot: - vertrouwenscontactpersoon; - externe vertrouwenspersoon; - sectordirecteur; - externe klachtencommissie, zoals die beschreven is in de klachtenregeling; - rector; - vertrouwensinspecteur. Vertrouwenscontactpersoon/ externe vertrouwenspersoon: Leerlingen kunnen zich wenden tot de externe vertrouwenspersoon in gevallen van seksuele intimidatie, discriminatie en geweld. Voor de naam van de externe vertrouwenspersoon wordt verwezen naar Schoolgids deel 2. Dit geldt ook voor de namen van de vertrouwenscontactpersonen. De vertrouwenscontactpersoon is een docent die zich heeft gespecialiseerd in het ondersteunen en begeleiden van slachtoffers op het gebeid van seksuele intimidatie, discriminatie en geweld. Leerlingen kunnen in vertrouwen met deze persoon spreken. De vertrouwenscontactpersoon verwijst zonodig door naar de externe vertrouwenspersoon. Op elke locatie is een vertrouwenscontactpersoon aanwezig. Gegevens In de school liggen ter inzage: - leerlingenstatuut; dit wordt aan alle leerlingen verstrekt - examenreglement; dit wordt aan alle examenleerlingen verstrekt - regeling klachtenprocedure Op verzoek van ouders/verzorgers sturen we deze regelingen toe. Indiening van een schriftelijke klacht kan via het postadres van de school met vermelding van de naam van de betreffende klachten-/geschillencommissie.
Reglementgenotmiddelen A.
Inleiding Op scholen is steeds meer aandacht voor het welzijn van medewerkers en aan hen toevertrouwde leerlingen. Ook onze school werkt aan een z.g. Schoolgezondheidsbeleid. Onder zo’n beleid wordt verstaan: “Het systematisch ondernemen van activiteiten ter bevordering van de gezondheid van leerlingen, onderwijsgevenden, onderwijsondersteunend personeel en schoolleiding”. Het z.g. Arbo-beleidsplan, dat door de school is opgesteld, past in dit Schoolgezondheidsbeleid. Daarnaast profileert onze school zich met name op het specifieke terrein van genotmiddelen met een schoolgezondheidsbeleid. Dit beleid richt zich op de volgende samenhangende activiteiten: 1) Lesgeven, 2) Signaleren en Begeleiden, 3) Reglementeren en 4) Ouderparticipatie. Dit reglement heeft betrekking op punt 3 en voor een deel op punt 2. Op onze school wordt aan dit beleid vorm gegeven door het project “De Gezonde School
Leerlingenstatuut
Pagina 17
augustus 2004
en Genotmiddelen” (in samenwerking met het Trimbos-instituut, GGD MiddenHolland en Parnassia Psycho-Medisch Centrum Verslavingszorg, locatie Gouda). Hiermee wil de school een klimaat scheppen, waarin ze haar belangrijkste functie – het geven van onderwijs – zo goed mogelijk kan uitvoeren. Ook de Basisvorming geeft aanleiding tot extra aandacht voor gezond gedrag: in de kerndoelen van de vakken Biologie en Verzorging komt dit expliciet tot uiting. Tevens biedt onze schooldoelstelling voldoende aanknopingspunten voor een Gezondheidsbeleid. B.
Begripsbepaling 1. Reglement Genotmiddelen Reglement voor situaties waarin tabak, alcohol, cannabis (hasj of marihuana) en andere verslavende stoffen een rol spelen. Al deze stoffen worden in dit reglement aangeduid met de naam genotmiddelen. Dit reglement is ook van toepassing op genotmiddelen, die hierboven niet met name genoemd zijn. Dit reglement geldt voor: leerlingen, onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel en schoolleiding. 2. School Onder het begrip school wordt verstaan: de gebouwen en de terreinen, alsmede het gebied van 200 meter daaromheen. 3. Dealen Hieronder wordt naast het handelen, kopen en verkopen ook gedacht aan die situaties, waarbij een leerling(e) of medewerk(st)er genoemde genotmiddelen verschaft dan wel bemiddelt of anderszins betrokken is bij de verspreiding ervan.
C.
Reglementering 1. Tabaksgebruik Het schoolgebouw is een openbaar gebouw. Volgens de wet mag daarin niet gerookt worden. Roken is daarom alleen toegestaan op de plekken die speciaal daar voor zijn aangewezen. 2. Alcoholgebruik Omdat alcohol belemmerend werkt bij werk en leren, wordt op school geen alcoholhoudende drank gebruikt. Dit houdt uiteraard ook in, dat men niet onder invloed is van alcohol op school. Ook het in bezit hebben of verhandelen van alcoholische dranken op school is niet toegestaan. Op klassenavonden en op schoolfeesten wordt geen alcoholhoudende drank gebruikt. Voor activiteiten zoals bijv. excursies, examenfeesten, jubilea, feestelijke personeelsbijeenkomsten e.d. worden van tevoren afspraken gemaakt. De schoolleiding beslist daarover.
3. Gebruik van cannabis (hasj of marihuana) en andere verslavende middelen (zie B. 1.) Omdat ook het gebruik van cannabis (drugs) niet past in een onderwijssituatie, is het op school niet toegestaan bovengenoemde middelen in bezit te hebben, te
Leerlingenstatuut
Pagina 18
augustus 2004
gebruiken of te verhandelen (dealen). Dit houdt uiteraard ook in, dat men niet onder invloed is van dergelijke middelen. D.
Maatregelen bij overtreding 1. 2. 3. 4.
5.
6.
E.
overtredingen van dit reglement worden altijd gemeld aan de rector van de school; te nemen sancties zijn afhankelijk van de ernst van de overtreding van het reglement Genotmiddelen; bij geconstateerd dealen op school volgt definitieve verwijdering van school; a) bij geconstateerd gebruik van alcohol en drugs wordt een bij de situatie passende maatregel genomen. In principe leidt dit gebruik tot één dag schorsing; b) met de leerling wordt tevens door de mentor, de leerlingbegeleider/de leerjaarcoördinator, de unitleider/afdelingsleider een gesprek gevoerd. In dit gesprek wordt aan de orde gesteld het functioneren van de leerling in relatie tot het gebruik van genotmiddelen. De ouders worden ingelicht tenzij er zwaarwegende argumenten zijn dit niet te doen; c) begeleiding zal in deze situatie een belangrijke rol spelen (zie punt E.); zet een leerling(e) het in D. 4. genoemde gedrag voort, dan kan schorsing van één of meerdere dagen opgelegd worden. Dit kan leiden tot definitieve verwijdering van school; betreft het onder punt D. 4. genoemde gebruik een medewerk(st)er van de school, dan vindt een gesprek plaats met de rector. In dit gesprek kan inschakeling van externe deskundigheid worden geadviseerd. Bij herhaling worden passende maatregelen genomen (berisping, schorsing, ontslag).
Individuele begeleiding Begeleiding door de school is mogelijk, als het om een eenvoudig probleem gaat. Het is belangrijk in dit verband dat er bij mentoren en leerling-coördinatoren voldoende deskundigheid en ervaring in het begeleiden aanwezig is (zie punt G.). Zo nodig kan de deskundigheid van externe instanties ingeschakeld worden, zoals de GGD, Parnassia Psycho-Medisch Centrum Verslavingszorg, locatie Gouda, Centrum voor Jeugdzorg en verschillende kerkelijke hulpverleningsinstanties.
F.
Beroepsmogelijkheden De mogelijkheid bestaat tegen opgelegde strafmaatregelen beroep aan te tekenen bij het bestuur (het bevoegd gezag) van de school (het adres: Ver. v. P.C. V.O. in Gouda e.o., Kanaalstraat 31, 2801 SH Gouda).
G.
Deskundigheidsontwikkeling door docenten De school moet mogelijkheden creëren voor mentoren en leerlingbegeleiders of leerjaarcoördinatoren om deskundigheid op te bouwen. Het is van het grootste
Leerlingenstatuut
Pagina 19
augustus 2004
belang dat mentoren/leerjaarcoördinatoren op tijd bepaalde verschijnselen leren signaleren en adequaat leren begeleiden. Het leren "Signaleren en Begeleiden" t.a.v. gebruik van genotmiddelen vormt een vast aandachtspunt in het nascholingsplan, dat jaarlijks door de schoolleiding wordt vastgesteld. Hierbij kan gedacht worden aan nauwe samenwerking met de jeugdarts en de reeds eerder genoemde instellingen die zich op dit specifieke gebied van hulpverlening bezig houden. H.
In gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, beslist de rector.
Leerlingenstatuut
Pagina 20
augustus 2004