Hoog/Laag-Uitvoering
Voorschriften voor de installateur
Buderus
GK 424 HR LowNOx
1
Inhoudsopgave:
2
1.0
Algemeen
3
2.0
Voorschriften
3
3.0
Montage 3.1 Algemeen 3.2 Aansluitingen 3.2.1 Aanvoer- en retouraansluiting 3.2.2 Niveaubeveiliging 3.2.3 Gasaansluiting 3.2.4 Rookgasaansluiting 3.2.5 Kondensaansluiting 3.2.6 Elektrische aansluiting 3.2.6.1 Storingssignalering
3 3 4 4 4 4 4 6 6 9
4.0
Werking
10
5.0
Eerste 5.1 5.2 5.3
10 10 10 10
6.0
Uit bedrijf nemen van de ketel
11
7.0 8.0 8.1
Onderhoud Storingsanalyse Branderautomaat 8.2 Voeding 8.2.1 Aansluiting 8.2.2 Zekering 8.3 Waterdruk en waterniveau 8.4 Maximaalthermostaat 8.5 Ketelthermostaat 8.6 Temperatuurregeling 8.7 Luchtdrukschakelaar(1) 8.8 Bedrading 8.9 Luchtdrukschakelaar(2) 8.9.1 Bedrading 8.9.2 Meetleidingen 8.9.3 Gemeten drukverschil 8.9.4 Afstelling luchtdrukschakelaar 8.10 Ontsteking, gasklep en ionisatie 8.10.1 Ontsteking 8.10.2 Gasklep 8.10.3 Ionisatie 8.11 Algehele kontrole
11 13 14 14 14 14 14 14 14 14 15 15 15 15 15 15 16 16 16 16 17 17
9.0 10.0
Afmetingen, gewicht en waterinhoud Technische gegevens
18 18
11.0
Regel- en beveiligingsapparatuur
19
12.0
Waterzijdige weerstand
19
inbedrijfname Vullen en ontluchten van de installatie Kontrole Inbedrijfname
1.0
Algemeen.
Ketelbeschrijving GK 424 HR met Hoog/Laag branderregeling: De Buderus GK 424 HR is een CE-goedgekeurde, atmosferische, Hoog Rendement gasketel (Kategorie: I2L, type B22). De ketel is opgebouwd uit een hoogwaardig korrosiebestendige gietijzeren eerste warmtewisselaar en een roestvrijstalen tweede warmtewisselaar. De afvoer van de rookgassen geschiedt met behulp van een opgebouwde rookgasventilator. De ketel kan worden toegepast tot een maximale overdruk van 4 bar en een nominale aanvoerwatertemperatuur van ca. 90°C. De gietijzeren, eerste warmtewisselaar van de ketel is opgebouwd uit gietijzeren leden, welke waterzijdig met elkaar verbonden zijn met behulp van konische nippels. De ketel is standaard geschikt voor het verstoken van aardgas (G25) met een voordruk van 25 mbar. Op verzoek kan de ketel ook geschikt gemaakt worden voor andere gassoorten. Onder het ketelblok is een roestvaststalen, zelfreinigende, atmosferische gasbrander gemonteerd. Bij elke rookgang tussen de leden is een branderstaaf geprojekteerd waardoor een gelijkmatige belasting van het gehele V.O. verkregen wordt met optimale verbrandingsresultaten. De branderstaven zijn voorzien van kanthal staven, waardoor de NOx -uitstoot drastisch verlaagd wordt. De gasstraat en/of waterzijdige aansluitingen kunnen naar wens aan de rechter- of linkerkant van de ketel gemonteerd worden. Regel- en beveiligingsapparatuur: In de voorgemonteerde en voorbedrade gasstraat is, volgens de CE-voorschriften, een aansteekgasklep en een gasregelkombinatie opgenomen. De aansteekbrander wordt elektrisch ontstoken, terwijl de vlambeveiliging is uitgevoerd volgens het ionisatie-principe. De hiervoor benodigde regel- en beveiligingsapparatuur is gemonteerd in de aansluitkast op de voorzijde van de ketel en in de schakelkast boven op de ketel. In de aansluitkast zijn opgenomen: de branderautomaat, ontsteektransformator en een klemmenstrook voor aansluiting van o.a. netvoeding, temperatuurregeling en niveaubeveiliging. De schakelkast is voorzien van een ketelregelthermostaat en maximaalthermostaat (mechanisch vergrendelend op 110 °C). Tevens is deze schakelkast voorbedraad voor het plaatsen van boilerbesturingsmodules. De Buderus GK 424 HR kan op verzoek worden uitgevoerd met aanvullende apparatuur ten behoeve van automatische gaslekkontrole (PLi(i)) en/of een bedrijfs- en storingssignalering.
2.0
Voorschriften.
3.0
Montage.
3.1
Algemeen.
300
Het installeren van de Buderus GK 424 HR dient te geschieden door een erkende installateur, overeenkomstig de geldende voorschriften en de daarop van kracht zijnde aanvullingen NEN 1078 (GAVO 1987), NEN 3028 en NEN 1010 . Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de eventueel plaatselijk geldende voorschriften. Het toestel moet worden opgesteld in een ruimte die ook bij strenge kou vorstvrij blijft. Indien de gekozen ruimte hieraan niet voldoet, dienen maatregelen getroffen te worden om vorstgevaarlijke situaties te voorkomen.
100 De ketel dient opgesteld te worden overeenkomstig de hiervoor geldende voorschriften, zoals genoemd in hoofdstuk 2.0. Het verdient aanbeveling de ketel op een gemetselde of betonnen ketelfundatie te plaatsen, met een hoogte van 5 - 7 cm.
500*
De Buderus GK 424 HR wordt geleverd in losse leden. Het ter plaatse samenbouwen van de ketel kan door de technische dienst van CHV Meppel worden verricht. Bij CHV-Meppel zijn samenbouwinstrukties verkrijgbaar indien besloten wordt om zelf de ketel samen te bouwen.
100* 1000
Volgens de in hoofdstuk 2.0 genoemde voorschriften dient de ketel te worden opgesteld volgens de afmetingen in nevenstaande afbeelding (in mm). In overleg met de technische dienst van CHV-Meppel en het gasleverende bedrijf is afwijking van deze maten mogelijk (indien de waterzijdige aansluitingen en/of de gasstraat links worden gemonteerd dienen de met * gemarkeerde maten gehanteerd te worden).
500
3
3.2
Aansluitingen.
De installatie moet worden uitgevoerd met een gesloten expansievat en een overstortventiel. De ketel is geschikt voor een maximale overdruk van 4 bar. De ketelregelthermostaat kan worden ingesteld op een maximale waarde van 90 °C.
3.2.1
Aanvoer- en retouraansluiting.
De aanvoer- en retouraansluitingen worden standaard aan de rechterzijde van de ketel gemonteerd. De ketel kan ook uitgevoerd worden met de aanvoer- en retouraansluitingen aan de linkerzijde. Voor aansluiting worden tegenflenzen meegeleverd met een diameter van DN 50, 65 of 80 naar keuze. De meegeleverde aftapkraan kan gemonteerd worden in één van de meegeleverde blindflenzen. Deze is voorzien van een 3/4" aansluiting. N.B. Wisselzijdige aansluiting van de aanvoer en de retour is niet mogelijk.
3.2.2
Niveaubeveiliging.
Bij de Buderus GK 424 HR moet overeenkomstig de voorschriften een niveaubeveiliging worden toegepast. Deze beveiliging wordt apart verpakt meegeleverd en dient op een vertikale aanvoerleiding boven de ketel gemonteerd te worden. Indien boven de ketel geen aanvoerleiding voorhanden is, dan dient bij de aanvoeraansluiting van de ketel een extra aansluitstomp te worden geprojekteerd. Hierop dient de niveaubeveiliging te worden gemonteerd. Deze aansluitstomp dient te zijn voorzien van een goede ontluchtingsmogelijkheid (bij voorkeur een automatische ontluchter). Voor de montage kan gebruik gemaakt worden van de boorsjabloon, welke een deel vormt van de verpakking. De vlotter kan gemonteerd worden, nadat het gietijzeren vlotterhuis op de leiding is bevestigd. N.B. Tussen de niveaubeveiliging en de ketel mogen geen afsluiters worden gemonteerd.
3.2.3
Gasaansluiting.
Alle Buderus GK 424 HR ketels zijn voorzien van een gasregelkombinatie. In deze gasregelkombinatie zijn opgenomen: een drukregelaar, een hoofdgasmagneetafsluiter (klasse 1) en een tweetraps veiligheidsafsluiter (klasse 1). De gasaansluiting van de gasregelkombinatie is 11/4".
3.2.4
Rookgasaansluiting.
De Buderus GK 424 HR is voorzien van een ingebouwde toerenregelbare rookgasventilator, waarop zich de aansluiting voor het afvoersysteem bevindt. De ketel is ontworpen voor een bovendakse afvoer van de rookgassen. Het afvoersysteem moet worden uitgevoerd, met gebruikmaking van korrosiebestendige materialen, overeenkomstig de hiervoor geldende voorschriften met de daarop van kracht zijnde aanvullingen (zie NEN 1078). Bij de uitvoering van het afvoersysteem dient erop gelet te worden, dat de rookgasaansluiting van de ketel altijd een vertikale pijp met een minimale lengte van 0,5 m en een diameter gelijk aan de aansluitmaat van de ketel gemonteerd wordt. Voor wat betreft de bepaling van de diameter, maximale lengte en uitmondingsgebied van het afvoersysteem dient de Buderus GK 424 HR te worden beschouwd volgens: Het maximum drukverlies in het rookgasafvoer- bijlage C (bovendakse uitmondingen van afvoersystemen met natuurlijke en mechanische afvoer), en - bijlage E (berekening en kontrole van de middellijn van een afvoersysteem met mechanische afvoer),
systeem en het uitschakelpunt van de luchtdrukschakelaar bedragen: type GK 424 HR
maximum drukverlies mbar
uitschakelpunt luchtdrukschakelaar mbar
139 157 192
0,50 0,55 0,55
1,8 1,8 2,0
227 262 297
0,55 0,55 0,53
2,0 2,0 2,0
332 366
0,60 0,65
5,0 5,0
van GAVO 1987 (NEN 1078) en de aanvullingen hierop. Maatgevend hierin is de beschikbare druk van de rookgasventilator (zie nevenstaande tabel). De maximaal toegestane lengte van het rookgasafvoersysteem, welke afhankelijk is van de diameter, de som van de plaatselijk weerstanden (bochten, afvoerkap e.d.) en het uitmondingsgebied, is in de tabel op blz. 5 en 6 (in m) weergegeven. Bovendakse uitmonding is in alle gebieden, behoudens III en IV in het kustgebied, toegestaan. Het toepassen van een afvoerkap is niet noodzakelijk. Zie hiervoor GAVO 4
1987 en de daarop van kracht zijnde aanvullingen. Bij twijfelgevallen wordt geadviseerd kontakt op te nemen met de technische afdeling van CHV Meppel. Bij het bepalen van de maximale lengte van het rookgasafvoersysteem is uitgegaan van gladde buis (λ = 0,04). In de tabel kunnen de volgende variabelen gehanteerd worden: Ýζ ζ = som van alle plaatselijke weerstanden. De som van alle plaatselijke weerstanden van (Ýζ) wordt bepaald door de sommatie van alle afzonderlijke weerstanden. Hiervoor kunnen de volgende waarden worden gehanteerd: ζ - bocht (90°) = 0,5 ζ - afvoerkap = 1,5 ζ - vernauwing = max. 1,5 (afhankelijk van uitvoering). Uitmondingsgebied: De weerstand i.v.m. het uitmondingsgebied - uitmondingsgebied I : tegendruk - uitmondingsgebied II : tegendruk - uitmondingsgebied III : tegendruk - uitmondingsgebied IV : tegendruk
bedraagt: 0,0 mbar 0,12 mbar binnenland 0,25 mbar binnenland 0,37 mbar binnenland
(kustgebied 0,2 mbar) (kustgebied niet toegestaan) (kustgebied niet toegestaan).
In onderstaande tabel is de maximale toegestane lengte van het rookgasafvoersysteem in meters weergegeven. Indien er geen waarde is vermeld is de maximaal toegestane lengte groter dan 60 meter. Indien er een - is weergegeven is de bijbehorende diameter niet toepasbaar. Maximale toegestane lengte van het rookgasafvoersysteem (in m) Type GK 424 en diameter rookgasafvoer
Uitmondingsgebied I
II
II (kustgebied)
III
IV
Σζ (som van alle plaatselijke weerstanden) 1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
139 ø 150 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250
19,6 17,7 15,8 14,0 13,5 11,7 9,8 7,9 9,5 7,6 5,8 3,9 7,0 5,1 3,2 56,0 53,7 51,5 49,2 40,9 38,7 36,4 34,2 30,9 28,6 26,4 24,1 24,6 22,4 20,1 17,9 9,6 7,3 5,1 2,8 56,2 53,7 51,2 48,7 45,6 43,1 40,6 38,1 20,1 17,6 15,1 12,6 41,3 38,5 35,7 32,9
157 ø 150 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250
14,1 12,2 10,3 8,4 9,8 7,9 6,0 4,1 6,9 5,0 3,2 5,1 3,2 42,2 40,0 37,7 35,5 31,5 29,3 27,0 24,8 24,4 22,2 19,9 17,7 20,0 17,7 15,5 13,2 9,3 7,0 4,8 2,5 57,4 54,9 52,4 49,9 45,3 42,8 40,3 37,8 37,7 35,2 32,7 30,2 19,6 17,1 14,6 12,1 40,5 37,7 34,9 32,0
192 ø 150 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250 ø 275
7,5 5,7 3,8 4,7 2,8 2,8 26,0 23,8 21,5 19,3 18,9 16,6 14,4 12,1 14,1 11,8 9,6 7,3 11,1 8,9 6,6 4,4 4,0 48,0 45,5 43,0 40,5 35,9 33,4 30,9 28,4 27,8 25,3 22,8 20,3 22,8 20,3 17,8 15,3 10,7 8,2 5,7 3,2 55,2 52,4 49,6 46,7 46,1 43,3 40,5 37,7 24,3 21,5 18,7 15,8 46,0 42,9 39,8 36,7
227 ø 150 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250 ø 275 ø 300
3,8 16,7 14,5 12,2 10,0 11,6 9,4 7,1 4,9 8,2 5,9 3,7 6,1 3,8 32,3 29,8 27,3 24,8 23,6 21,1 18,6 16,1 17,8 15,3 12,8 10,3 14,2 11,7 9,2 6,7 5,5 3,0 57,6 54,8 47,6 44,8 41,9 39,1 37,2 34,3 31,5 28,7 30,6 27,8 25,0 22,2 15,0 12,2 9,4 6,6 58,5 56,8 53,7 50,5 47,4 30,3 27,2 24,1 21,0 53,6 50,2 46,8 43,3
262 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250 ø 275 ø 300
11,0 8,7 6,5 4,2 7,1 4,8 2,6 4,5 2,3 2,9 22,5 20,0 17,5 15,0 15,9 13,4 10,9 8,4 11,6 9,1 6,6 4,1 8,9 6,4 3,9 2,3 45,6 42,8 40,0 37,1 33,8 31,0 28,2 25,4 25,9 23,1 20,3 17,5 21,0 18,2 15,4 12,6 9,2 6,4 3,6 59,0 55,9 52,8 48,8 45,7 42,6 39,5 40,5 37,4 34,3 31,1 20,6 17,4 14,3 11,2 59,7 37,9 34,5 31,0 27,6 59,5 55,7 52,0 5
Maximale toegestane lengte van het rookgasafvoersysteem (in m) Type GK 424 en diameter rookgasafvoer
Uitmondingsgebied I
II
II (kustgebied)
III
IV
Σζ (som van alle plaatselijke weerstanden) 1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
1,5
2,0
2,5
3,0
297 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250 ø 275 ø 300 ø 350
6,6 4,3 2,1 3,6 15,1 12,6 10,1 7,6 10,0 7,5 5,0 2,5 6,6 4,1 4,4 32,3 29,5 26,7 23,8 23,1 20,3 17,4 14,6 16,9 14,1 11,3 8,5 13,1 10,3 7,5 4,6 3,9 59,6 56,5 53,3 50,2 44,0 40,8 37,7 34,6 33,6 30,4 27,3 24,2 27,1 23,9 20,8 17,7 11,4 8,3 5,2 2,1 58,8 55,4 52,0 48,5 48,4 44,9 41,5 38,0 23,2 19,8 16,3 12,9 40,6 36,8 33,1 29,3
332 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250 ø 275 ø 300 ø 350
5,4 3,1 2,9 13,0 10,5 8,0 5,5 8,9 6,4 3,9 6,2 3,7 4,5 2,0 28,5 25,7 22,9 20,1 21,1 18,3 15,5 12,7 16,2 13,4 10,6 7,8 13,1 10,3 7,5 4,7 5,7 2,9 53,2 50,1 46,9 43,8 40,7 37,6 34,4 31,3 32,3 29,2 26,1 23,0 27,1 24,0 20,9 17,7 14,6 11,5 8,4 5,2 60,0 56,9 53,4 50,0 46,6 48,5 45,0 41,6 38,2 28,3 24,9 21,4 18,0 48,4 44,7 40,9 37,2
366 ø 180 ø 200 ø 225 ø 250 ø 275 ø 300 ø 350
4,0 2,0 10,8 8,3 5,8 3,3 7,4 4,9 2,4 5,1 2,6 3,7 24,5 21,7 18,9 16,0 18,4 15,6 12,8 10,0 14,4 11,5 8,7 5,9 11,8 9,0 6,2 3,4 5,7 2,9 46,4 43,3 40,1 37,0 36,1 33,0 29,8 26,7 29,2 26,1 23,0 19,8 24,9 21,8 18,7 15,6 14,6 11,5 8,4 5,3 59,5 56,0 52,6 51,8 48,4 45,0 41,5 44,9 41,5 38,1 34,6 28,4 24,9 21,5 18,1 48,5 44,8 41,0 37,3
3.2.5
Kondensaansluiting.
De ketel is uitgevoerd met een aangebouwde sifon, welke voorkomt dat er rookgasssen in de opstellingsruimte terecht komen. Het in de ketel gevormde kondensaat dient te worden afgevoerd naar de riolering, e.e.a. volgens NEN 1078 en de eisen voor binnenriolering NEN 3213. Het lozen van kondensaat in dakgoten e.d. is niet toegestaan in verband met bevriezingsgevaar. De aansluiting op de riolering dient zodanig plaats te vinden, dat er een open verbinding onder de kondensafvoer van de ketel ontstaat. N.B. Zorg ervoor, dat de afstand tussen de uitmonding van de kondensafvoer en de afvoerleiding minimaal 5 mm en maximaal 10 mm bedraagt. Hierdoor ontstaat de vereiste open verbinding en kan de kondensverzamelbak bij onderhoudswerkzaamheden gemakkelijk verwijderd worden.
3.2.6
Elektrische aansluiting.
De Buderus GK 424 HR-serie is geschikt voor aansluiting op een wisselstroomnet 230 V-50 Hz. Aansluiting d.m.v. een stekerverbinding is niet toegestaan. De schakelkast van de ketel is voor wat betreft de interne apparatuur volledig bedraad. Voor aansluiting van netvoeding, temperatuurregeling en niveaubeveiliging zijn aansluitklemmen beschikbaar. Zie bijgevoegd aansluitschema schakelkast Buderus HS-serie, tekeningnr. 31760- . . - Netvoeding: De branderautomaat is fase-gevoelig, zodat erop gelet moet worden, dat fase en nul korrekt worden aangesloten (resp. klem L en N van de schakelkast). Bij een wisselstroomnet met 230 Volt tussen de fasen dient een scheidingstrafo in de voeding naar de ketel toegepast te worden.
6
Verklaring codering Satronic MMI B11 model: 63 (schakelkast Buderus HS-serie) 0,22 uF 220V AC
BA BUT C1 DB GB1 GB2 GK1 GK2 GK3 IE ILB K1
Branderautomaat Bedrijfsurenteller Condensator Draadbrug Aansteekgasbrander Hoofdgasbrander Aansteekgasklep Veiligheidsgasklep Hoofdgasklep Ionisatieelektrode Inlegbrug (2 - polig) Relais
K6
Relais
K3
Tijdrelais
Ø
Klemmenstrook schakelkast Schuifstekkerverbinding Printconnector Niet standaard geleverd
-- --
Dungs AZ2 spuitstuk 3 x ØD 6 Furigos Dungs MV 502 Dungs (onderdeel van gas multiblok MBDLE) Dungs (onderdeel van gas multiblok MBDLE) Dungs (zie GB!) Phoenix OMRON type: MY4 3A 220V AC of: SCHRACK type: RA 4P 3A 220V AC OMRON type: MK-PN-S 10A 220V AC of: SCHRACK type:MR 2P 10A 220V AC OMRON type: H3Y-4 220V AC 10-60s
KR KT LDS MT NB
Ketelregeling Ketelthermostaat Luchtdrukschakelaar Maximaalthermostaat Niveau Beveiliging
OT OE R1 RV
Ontstekingstrafo Onstekingselectrode Weerstand Rookgasventilator
SL VS Z
Storingslamp Vlamstroring Zekering
(levering op bestelling) Landis & Gyr RAK 53.4/3141 Dungs LGW 10B of 10 Landis & Gyr RAK 67.4/3163 Sasseroth Syr tupe 933 of 9331 of: EURO INDEX type: elt69-2 Satronic ZT 812 of AEG ZE 30/7 Dungs (zie GK1) 2,2 Kohm 1 Watt (ketels 139/227) EBN G2E 140 (ketels 262/297) EBN G2E 160 (ketels 332/366) Elektror E-D6/S4 (extern) (levering op bestelling) 5A traag (zandgevuld)
kleurcodering bl
blauw
br
bruin
7
Aansluitschema schakelkast
Worden pompen gebruikt met afwijkende spanningen, of is de totaalstroom groter dan 4A, dan dienen de uitgangen van de pompen als besturingsuitgangen gebruikt te worden, waarop magneetschakelaars kunnen worden aangesloten.
* Deze kabels zijn reeds gemonteerd door de CHV ketelsamenbouwploegen, alleen wanneer men de ketel zelf heeft samengebouwd, hoeft men de meegeleverde kabels alleen nog aan te sluiten in de Buderus schakel kast boven op de ketel.
Verklaring codering BF BR BUT GBS DB ILB KT MT NB SI SL
Tapwatertemperatuurvoeler (levering op bestelling) Aansluiting naar aansluitkast (levering op bestelling) Bedrijfsurenteller Gebouw Beheers Systeem (e.v.t aan te sluiten door installateur) Draadbrug op klemmenstrook Inlegbrug JUNO type: EMF-13 (2 TRAPS) Ketelthermostaat Landis en Gyr RAK 67.4/3165 Maximaalthermostaat Sasserath Syr type: 933 of 933.1 Niveau beveiliging of: EURO INDEX type: ELT69 - 2 (bv: laagwaterstandbeveiliging) Beveiligingsapparatuur Storingslamp
Ø
-- --
Klemmenstrook schakelkast Schuifstekkerverbinding Printconnector Niet standaard geleverd
kleurcodering bl
blauw
br
bruin
z
zwart
- Ruimtetemperatuurregeling: De ruimtetemperatuurregeling, welke is opgenomen in het 230 Volt circuit, kan worden aangesloten op de klemmen X2:15 en X2:16 van de aansluitkast. Wanneer een extern regelsysteem wordt toegepast met zowel een vrijgave kommando op deellast als vollast dan dient het deellast kommando op de klemmen X8:1 en X8:2 te worden aangesloten en het vollast kommando op de klemmen X8:3 en X8:4. De schakelkontakten van de regeling dienen potentiaalvrij te zijn geschikt voor max. 230 V, 3 A. - Niveaubeveiliging: a. Sasserath Syr 933.1 Verwijder in de aansluitkast de doorverbinding tussen de klemmen X2:1 en X2:2 en sluit vervolgens de bedrading van de niveaubeveiliging op de volgende wijze aan: X2:1 = zwarte draad X5:2 = bruine draad (alleen bij toepassing print t.b.v. storingssignalering) X2:2 = blauwe draad aardklem = geel/groene draad. b. EURO INDEX ELT69-2 X2:1 = bruine draad (5 en 7) X1:10 = blauwe draad (8) X2:2 = zwarte draad (4) X5:2 = zwarte draad (6, alleen bij toepassing print t.b.v. storingssignalering) Zorg ervoor dat de aansluitkabel van de niveaubeveiliging zo wordt gelegd, dat deze niet in aanraking kan komen met hete delen van de ketel of de installatie. 8
3.2.6.1 Storingssignalering. De Buderus GK 424 HR-serie kan op verzoek worden uitgevoerd met een aanvullende print t.b.v. storingssignalering. Deze print is eventueel ook achteraf aan te brengen. Afhankelijk van de bestelde uitvoering van de ketel kunnen er minimaal 3 en maximaal 6 storingen gesignaleerd worden, nl.: - Branderautomaat - Max. thermostaat - Niveaubeveiliging - Min. gasdrukschakelaar (alleen bij speciale uitvoeringen met automatische gaslekkontrole; PLi) - Max. gasdrukschakelaar (alleen bij speciale uitvoeringen met automatische gaslekkontrole; PLi) - Gaslekkontrole (alleen bij speciale uitvoeringen met automatische gaslekkontrole; PLi) Bij toepassing van deze print is tevens een potentiaalvrij wisselkontakt (kontaktbelasting max. 230 Volt, 2 Amp) beschikbaar voor externe signalering op de klemmen X5:7, X5:8 en X5:9 (zie hiertoe onderstaand principe-schema).
Verklaring codering C1-C7 D1-D14 K1 L1-L7 R1-R7 minGDS maxGDS MT NB Pli VS
Kondensator 0,22 µF 250V AC steek: 22,5 mm Diode IN4007 1000V 1A Relais NEAF SMITT type: SK4 220 ac Led rond 5 mm Rood Weerstand 0,25W 270 Ω Minimum Gasdrukschakelaar (levering op bestelling) Maximum Gasdrukschakelaar (levering op bestelling) Maximaal thermostaat (zie schakelkast HS-serie) Niveau Beveiliging Sasserath Syr type: 933 of 933.1 Gasdruktester (levering op bestelling) Vlamstroring (levering op bestelling)
Ø
-- --
Klemmenstrook schakelkast Schuifstekkerverbinding Printconnector Niet standaard geleverd
kleurcodering bl
blauw (N)
br
bruin (L)
9
4.0
Werking.
De werking van de GK 424 HR kan verklaard worden aan de hand van onderstaand diagram Bij warmtevraag van ketelthermostaat en eventueel aangesloten temperatuurregeling met een potentiaalvrij schakelkontakt tw
TC tv
Schakeldiagram Satronic MMI - 811
FC ts
tw tv ts t1 to
= wachttijd (9 sekonden) = voorspoelperiode (60 sekonden) = veiligheidstijd (3 sekonden) = vertraging hoofdgasklep (7 sekonden) = openingstijd hoofdgasklep (12 sekonden)
t1
to
geschikt voor 230 V, zal na een wachttijd (tw) van 9 sekonden gekontroleerd worden of de luchtdrukschakelaar zich in de rustpositie bevindt. Bij een geopend kontakt van de luchtdrukschakelaar wordt vervolgens de ventilator bekrachtigd gedurende een voorspoelperiode (tv) van 60 sekonden. Na deze voorspoelperiode zal, indien er voldoende luchttransport plaatsvindt, de aansteekgasklep worden geopend (de ontsteektransformator wordt 3 sekonden eerder ingeschakeld). Nadat de ontsteking is ingeschakeld dient binnen de veiligheidstijd (ts) van 3 sekonden vlamvorming plaats te vinden. De branderautomaat zal hiertoe een minimale ionisatiestroom van 5 µA moeten meten. Ca. 10 sekonden nadat de ontsteking is ingeschakeld zal, bij voldoende ionisatiestroom, de hoofdgasklep langzaam openen. Eerst zal er 20 sekonden op vollast worden gestookt en daarna afhankelijk van de aansturing naar vol- danwel deellast worden geschakeld. Bij beëindiging van de warmtevraag van ketelthermostaat en/of temperatuurregeling wordt het stuurstroomcircuit verbroken en sluiten de gaskleppen. Indien tijdens de startfase een storing optreedt; luchtdrukschakelaar niet in rustpositie, niet voldoende luchttransport of onjuist ingestelde luchtdrukschakelaar, bij beëindiging van de veiligheidstijd geen of onvoldoende ionisatiestroom (min. 5 µA), dan wordt de aansteekgasklep gesloten. De branderautomaat vergrendelt (storingslamp aan) en kan weer ontgrendeld worden door het indrukken van de storingslamp/resetknop. Wanneer tijdens bedrijf storing optreedt, worden beide gaskleppen direkt gesloten en gaat de automaat in storing. Als om een of andere reden (bijv. defekte ketelthermostaat, onvoldoende watercirkulatie of watergebrek) het kontakt van de maximaalthermostaat bij een temperatuur van 110°C. verbroken wordt, dan wordt het stuurstroomcircuit onderbroken en zal de gasklep sluiten. De maximaalthermostaat is mechanisch vergrendelend uitgevoerd. Nadat de watertemperatuur voldoende gedaald is kan de ketel, na het verhelpen van de storingsoorzaak, weer in bedrijf genomen worden door het indrukken van de resetknop op de maximaalthermostaat. Bij de ketel wordt een niveaubeveiliging meegeleverd, welke op een vertikale aanvoerleiding boven de ketel dient te worden gemonteerd. De beveiliging is mechanisch vergrendelend uitgevoerd en voorzien van een reset- en testknop.
5.0
Eerste inbedrijfname.
5.1
Vullen en ontluchten van de installatie.
Vul de installatie met water en ontlucht de ketel en overige delen van de installatie middels de daarvoor aangebrachte ontluchters (voor het ontluchten van de niveaubeveiliging dienen de hierbij bijbehorende voorschriften aangehouden te worden). De minimale overdruk in de installatie dient 1 bar te zijn.
5.2
Kontrole.
Kontroleer alle verbindingen, zowel water- als gaszijdig op eventuele lekkage. Kontroleer ook de werking van de cirkulatiepomp(en), zodat voldoende watercirkulatie over de ketel mogelijk is.
10
5.3
Inbedrijfname. 2
1 3
6.0 a. b. c.
Uit bedrijf nemen van de ketel.
a. Zet de ketelregelthermostaat zo laag mogelijk en de eventueel aangesloten temperatuurregeling zo hoog mogelijk. b. Open de gasafsluiter. c. Bij de eerste inbedrijfname kan de gasleiding ontlucht worden via de meetnippel voor de gasdrukregelaar. d. Schakel de netvoeding van de ketel in. e. Zet de ketelthermostaat op de gewenste waarde en druk op de resetknop van de niveaubeveiliging f. Na een wachttijd van ca. 9 sekonden wordt de ventilator ingeschakeld gedurende een voorspoelperiode van 60 sekonden. Na de voorspoelperiode wordt (bij voldoende luchttransport) de aansteekgasklep geopend. 3 Sekonden eerder wordt de ontsteking ingeschakeld (zie 4.0 werking). g. Indien binnen de veiligheidstijd van 3 sekonden geen vlamvorming plaatsvindt (bijv. door lucht in de gasleiding) gaat de branderautomaat in storing en vergrendelt (storingslamp aan). De startprocedure kan herhaald worden door het indrukken van de resetknop. Wanneer de branderautomaat daarna weer vergrendelt, dan de gasleiding nogmaals ontluchten, zoals beschreven bij punt c. h. Kontroleer de branderdruk (vollast 10 mbar) en stel deze zonodig op de juiste waarde in d.m.v. de gasdrukregelaar van de gasregelkombinatie (zie afb. pos 1). De branderdruk op deellast dient ingesteld te worden op 3,6 mbar. Dit dient te geschieden middels de instelring (zie afb. pos 2). Hiervoor de borgschroef (zie afb. pos 3) enkele slagen losdraaien. Na het instellen van de juiste branderdruk op deellast deze borgschroef weer aandraaien. i. Zet de eventueel aangesloten temperatuurregeling op de gewenste waarde. k. Tijdens het proefstoken kan gedurende korte tijd een schroeiof brandlucht waargenomen worden; dit heeft niets te betekenen en verdwijnt spoedig.
Zet de ketelregelthermostaat op 0. Sluit de gaskraan. Schakel de stroomtoevoer naar de ketel af.
N.B. Indien de ketel gedurende een lange periode, waarin bevriezingsgevaar aanwezig is, wordt uitgeschakeld, dan dient de gehele installatie te worden afgetapt. Het aftappen dient op de ketel (middels aftapkranen op 1e en 2e warmtewisselaar) en op het laagste punt van de installatie plaats te vinden. Nadat de aftapkraan geopend is dienen ook de ontluchters in de installatie te worden geopend.
7.0
Onderhoud.
De ketel en het rookgasafvoersysteem dienen jaarlijks gekontroleerd te worden. CHV adviseert om zowel voor als na het onderhoud van de ketel een stookrapport op te maken. Verricht de werkzaamheden chronologisch als volgt: Reiniging van de eerste, gietijzeren, warmtewisselaar. 1. Schakel de ketel uit (gas- en stroomtoevoer afsluiten). 2. Demonteer de achterste bovenplaat van de bemanteling en verwijder de isolatie. 3. Demonteer de inspektiedeksels. 4. Om te voorkomen dat er vuil op de branders valt, dient het branderbed gedemonteerd te worden en wel als volgt: De verbindingsleiding tussen aansteekgasklep en de aansteekbrander losdraaien. Vervolgens de gasregelkombinatie verwijderen. De M12 bouten op de voeten van de beide eindleden losdraaien. Branderbed met de M8 bouten door de omgezette branderplaat demonteren. De M12 bouten en de branderbedkonsole verwijderen. 5. Het gietijzeren ketelblok kan nu met een ketelborstel schoongemaakt worden. N.B. Er zijn verschillende chemische reinigingsmiddelen in de handel verkrijgbaar om de gietijzeren warmtewisselaar te reinigen. Bij het gebruik van deze middelen dienen de aanwijzingen van de betreffende fabrikant nauwkeurig te worden opgevolgd.
11
Reiniging van de tweede, roestvrijstalen, warmtewisselaar. 6. Verwijder de afdekkappen door deze omhoog te trekken en neem de isolatie weg. 7. Verwijder het bovendeksel van de tweede warmtewisselaar door de parkers los te draaien. 8. Spuit het inwendige van de tweede warmtewisselaar schoon met een fijne harde waterstraal (het vuile water zal worden afgevoerd via de kondensafvoer). 9. De onderzijde van de tweede warmtewisselaar kan geïnspekteerd worden door de moeren aan de onderzijde los te draaien, waarna het kondensverzamelbakje weggenomen kan worden. Reinig ook de sifon. Reiniging van de ventilator. 10. Verwijder het schoonmaakluikje wat zich aan de achterzijde van de rookgasverzamelkast, tegenover de ventilator, bevindt. 11. Maak het schoepenwiel schoon met een zachte borstel. Reiniging van de branders. 12. De branders uitwendig met een zachte borstel schoonmaken. Inwendige reiniging van de branderstaven is mogelijk met perslucht door de branders vertikaal te houden met de mengbuizen naar onderen. Blaas daarbij de branders vanaf de buitenzijde schoon. Let er hierbij op dat de inspuiters niet vervuild raken. 13. Zuig de uitbrandruimte schoon met een stofzuiger. Rookgasafvoersysteem. 14. Kontroleer het rookgasafvoersysteem op eventuele lekkage, vervuiling en op een goede werking. Montage en inspektie van de ketel na reiniging 15. Monteer het branderbed en de inspektiedeksels in de rookkap Let er hierbij op dat de pakkingen onbeschadigd zijn. 16. Breng de isolatie van de rookkap weer op de juiste plaats. 17. Plaats de afdekkappen van de tweede warmtewisselaar. 18. Monteer de bovenplaat van de bemanteling. 19. Nadat alles weer gemonteerd is kan de ketel weer in bedrijf worden genomen (zie 5.0). 20. Kontroleer de regel- en beveiligingsapparatuur op een goede werking. 21. Kontroleer de branderdruk en stel deze zonodig opnieuw af.
12
8.0
Storingsanalyse.
De algemene werking is omschreven onder punt 4.0. Bij het oplossen van eventuele storingen is het raadzaam deze op te sporen aan de hand van onderstaand diagram. Vanuit het diagram wordt vervolgens verwezen naar de punten 8.1 t/m 8.11. Voor een goede analyse is het noodzakelijk e.e.a. overeenkomstig de genoemde volgorde uit te voeren.
start
vervang branderautomaat
reset branderautomaat
ja
zie 8.1
storing? nee
nee
is branderautomaat te ontgrendelen?
zet hoog; -ketelthermostaat -temperatuurregeling
ja
nee
zie 8.2
nee
ja spanning aanwezig? ja
zie 8.3.
nee
water niveau hoog? ja
nee zie 8.4
maximaal thermostaat in? ja
zie 8.5
nee
ketel thermostaat in? ja
zie 8.6
nee
rookgasventilator na 9 sek in?
temperatuurregeling in?
na 4 sek. voorventileren storing?
ja
zie 8.9
nee storing na afloop 1e veiligheidstijd?
ja
zie 8.10
nee toestel normaal in bedrijf?
ja
programmawals stopt aan einde groene sektor
nee vervang de branderautomaat
zie 8.11
einde
ja nee zie 8.7
L.D.S. in rust? ja
zie 8.8
nee
rookgasventilator in bedrijf? ja 13
8.1
Branderautomaat.
De branderautomaat is voorzien van een programmawals met kleurkodering. Hierdoor is te allen tijde te zien waar de branderautomaat in zijn programma is. Kontroleer of de branderautomaat ook spanning krijgt, zo niet kontroleer de zekering (Z1 zie hiervoor het elektrisch schema) en vervang deze indien nodig. Bij een stoorstand uitschakeling blijft de programmawals in die stand staan waar hij stond. Een eenvoudige storingsanalyse is dan ook mogelijk. De segmenten van de programmawals zijn als volgt gekodeerd: -
wit blauw rode streep op blauw oranje geel rood groen
8.2
Voeding.
8.2.1
Aansluiting.
: wachttijd tot aanvang programma : voorventilatieperiode : luchtdrukschakelaar moet in bedrijfsstand zijn : voorontsteking : 1 veiligheidstijd : 2 veiligheidstijd : brander volledig vrijgeven.
; 9 sek. ; 60 sek. ; 4 sek.
Kontroleer of er 230 V op de klemmen L-N aanwezig is. I.v.m. fase-gevoeligheid van de branderautomaat moet de fase op klem L en de nul op klem N aangesloten worden. Indien een net met 230 V tussen de fasen aanwezig is dient een scheidingstrafo te worden toegepast. Zie 3.2.6.
8.2.2
Zekering.
Kontroleer/vervang de zekering (Z1 : 5 A traag zie elektrisch schema). Bij een korrekte zekering, moet op de klemmen 1-8 van de branderautomaat 230 V staan (behalve wanneer de niveaubeveiliging de ketel uitschakelt; zie hiertoe 8.3).
8.3
Waterdruk en waterniveau.
Kontroleer de waterdruk/niveau in de installatie. Vul, indien nodig, de installatie bij en ontlucht zowel de ketel als de installatie. Let op: bij het bijvullen van de installatie mag de maximale ketelwatertemperatuur ca. 40 °C bedragen. Voor de niveaubeveiliging is een vlotterniveauschakelaar (zie 3.2.2) toegepast. Bij het overschrijden van het niveau zal de niveaubeveiliging de brander afschakelen en zichzelf vergrendelen. Nadat de installatie is bijgevuld dient de testknop van de niveaubeveiliging omhoog getrokken te worden, waarna deze gereset kan worden.
8.4
Maximaalthermostaat.
Indien de maximaalthermostaat schakelt, zal hij de installatie afschakelen en zichzelf (mechanisch) vergrendelen. Nadat de storingsoorzaak is weggenomen, kan zodra de ketelwatertemperatuur <90 °C is, de maximaalthermostaat gereset worden door de ontgrendelknop op de maximaalthermostaat (Na het verwijderen van de dopmoer op de schakelkast) in te drukken. Het schakelen kan een gevolg zijn van: - te laag waterniveau, zoals omschreven onder punt 8.3. - te geringe waterdoorstroming door de ketel. Deze kan zijn geproduceerde hoeveelheid warmte niet kwijt, waardoor de maximaalthermostaat aanspreekt. Dit kan een gevolg zijn van niet werkende of te kleine (shunt/transport) pomp(en) en/of het dichtlopen van gemotoriseerde regelafsluiters. De minimale waterhoeveelheid welke over de ketel dient te cirkuleren is omschreven onder punt 10.0. - defekte maximaal thermostaat. Bij breuk/lekkage van kapillair/opnemer schakelt de maximaalthermostaat uit en vergrendelt. De maximaalthermostaat is niet meer te ontgrendelen en dient vervangen te worden.
8.5
Ketelthermostaat.
Ketelthermostaat: stel deze op een hogere waarde in. Kontroleer of het schakelpunt in overeenstemming is met de ketelwatertemperatuur. Indien niet korrekt, dan kan de kapillair/opnemer van de ketelthermostaat t.g.v. breuk/lekkage uitgeschakeld zijn respektievelijk niet meer op het juiste schakelpunt funktioneren. Vervanging is dan noodzakelijk.
8.6
Temperatuurregeling.
Stel deze op een hogere waarde in, zodat er warmtevraag ontstaat. Desgewenst kan de temperatuurregeling overbrugd worden (zie voor aansluitklemmen 3.2.6 ruimtetemperatuurregeling) en er kan op de ketelthermostaat gestookt worden. Nadat de temperatuurregeling weer korrekt funktioneert, dient de eventueel aangebrachte doorverbinding verwijderd te worden. Kontroleer eventueel ook de bedrading tussen de aansluitklemmen en de temperatuurregeling.
14
8.7
Luchtdrukschakelaar(1).
Luchtdrukschakelaar. Let op: op de klemmen staat 230 V. Wanneer het toestel in rust is, dienen de klemmen X2:17-X2:18, op de klemmenstrook, niet doorverbonden te zijn. Wanneer deze wel doorverbonden zijn, zal bij een regelinschakeling de programmawals van de branderautomaat gaan lopen, en eindeloos blijven lopen zonder dat er een funktie wordt vrijgegeven. Een vrijgave van de kommando's vindt pas plaats wanneer de luchtdrukschakelaar in rust staat. Eén en ander kan optreden als gevolg van: - vervuilde meetleidingen; deze schoonmaken - elektrisch niet juist aangesloten (P-2 op LDS); kontroleren en eventueel verbeteren. - defekte luchtdrukschakelaar; vervangen (voor afstelling, zie 8.9.4).
8.8
Bedrading.
Kontroleer de bedrading op onderbrekingen en kortsluitingen. Herstel de bedrading waar nodig. Kontroleer de werking van de ventilator. Indien deze niet in bedrijf komt meten of 230 V op de klemmen 19-N beschikbaar is wanneer de branderautomaat aan de voorspoelcyclus bezig is (blauwe sektor op programmaschijf). Is deze spanning aanwezig, dan de ventilator verder kontroleren en eventueel uitwisselen. Is op 19-N geen spanning, terwijl op de klemmen 1-8 van de branderautomaat wel 230 V staat en de klemmen 9-C van de branderautomaat (thermostatencircuit) doorverbonden staan, dient de branderautomaat uitgewisseld te worden.
8.9
Luchtdrukschakelaar(2).
De luchtdrukschakelaar komt niet in zijn bedrijfspositie. Kontroleer:
8.9.1
Bedrading.
De bedrading. Indien goed:
8.9.2
Meetleidingen.
Blaas de meetleidingen van de luchtdrukschakelaar door. Sluit vervolgens een meetinstrument (bijv. een schuine buis manometer) m.b.v. 2 T-stukjes, aan op de luchtdrukschakelaar. Het te meten drukverschil moet groter zijn dan 0,1 mbar (= 1 mmwk) (de schakeldifferentie) plus de voor het toestel geldende uitschakeldruk. De uitschakeldruk staat genoemd onder 3.2.4 (blz. 4). Bijvoorbeeld: -
toestel GK 424 HR 157 schakeldifferentie luchtdrukschakelaar uitschakelpunt luchtdrukschakelaar
0,1 mbar 1,8 mbar
-
minimum noodzakelijk luchtdrukverschil
1,9 mbar
Is het gemeten luchtdrukverschil voor het betreffende toestel: - kleiner dan minimaal noodzakelijk : ga naar 8.9.3. - groter dan minimaal noodzakelijk : ga naar 8.9.4.
8.9.3
Gemeten drukverschil.
Gemeten luchtdrukverschil is kleiner dan minimaal noodzakelijk. Kontroleer: - Rookgasventilator op: - werking: zonodig vervangen. - vervuiling van het schoepenwiel. Deze zonodig met een zachte kwast reinigen. - Het rookgasafvoersysteem op vervuiling en/of andere obstakels. - De ketel op vervuiling (zowel de 1e als de 2e warmtewisselaar). Maak de ketel zonodig schoon, zoals omschreven onder 7.0.
15
8.9.4
Afstelling luchtdrukschakelaar.
Gemeten luchtdrukverschil is groter dan minimaal noodzakelijk. Kontroleer de werking van de luchtdrukschakelaar, en korrigeer indien nodig de instelling. Als dit geen resultaat geeft, dient de luchtdrukschakelaar vervangen te worden. De luchtdrukschakelaar dient op de juiste uitschakeldruk afgesteld te worden. (zie 10.0). De kontrole op de afstelling kan als volgt plaatsvinden: -
-
Schakel de spanning van het toestel af. Haal op de klemmenstrook de draden X2:17-X2:18 van de luchtdrukschakelaar los. Breng vervolgens een doorverbinding aan tussen X2:17-X2:18, waarbij klem 17 nog niet moet worden aangesloten (anders kan geen programmastart plaatsvinden). Let op: hierop komt 230 V te staan. Sluit een Ohm-meter aan op de klemmen P-1 van de luchtdrukschakelaar (de weerstand moet nu 0 Ohm zijn). Schakel de spanning in. Zodra de ventilator start dient klem 17 aangesloten te worden. Anders volgt na 4 sek. een stoorstandschakeling. Wacht ca. 10 sek. De ventilator zal nu een volledige luchtopbrengst hebben. Lees de meetinstrumenten af: - drukverschilmeter - Ohm-meter: oneindig hoge weerstand (kontakt open) Sluit de Ohm-meter vervolgens aan op de klemmen P en 2 van de luchtdrukschakelaar: de weerstand moet dan 0 Ohm zijn (= bedrijfsstand). De voorbereidende werkzaamheden zijn nu afgerond en kan de kontrole op het uitschakelpunt plaatsvinden. Het uitschakelpunt wordt gemeten door de Ohm-meter op de klemmen P en 1 van de luchtdrukschakelaar aan te sluiten. Deze zal 0 Ohm op de Ohm-meter geven zodra het kontakt in rust komt. Het uitschakeldrukverschil wordt afgelezen op de drukverschilmeter. Het uitschakeldrukverschil moet afgelezen worden zodra de ventilator afgeschakeld wordt (t.g.v. laag zetten ketelthermostaat) en de Ohm-meter 0 Ohm aanwijst. Het afgelezen drukverschil= het uitschakelpunt van de luchtdrukschakelaar. Kontroleer of de uitschakeldruk overeenkomt met de in 3.2.4 vermelde waarde. Zo niet; korrigeer de instelling en herhaal de bovenomschreven handelingen zo vaak als nodig is om de juiste instelwaarde te bereiken. Als de luchtdrukschakelaar korrekt is afgesteld, verwijder dan, nadat het toestel spanningsloos is gemaakt, de aangebrachte doorverbinding en sluit de luchtdrukschakelaar opnieuw aan.
8.10
Ontsteking, gasklep en ionisatie.
8.10.1 Ontsteking. Na ontgrendeling van de branderautomaat zal een nieuwe startpoging ondernomen worden. Wanneer de programmawals in de oranje sektor komt wordt de ontsteking vrijgegeven. Is er ontsteking ga dan naar 8.10.2. Is er geen ontsteking kontroleer dan of de ontsteektrafo spanning krijgt. Indien niet; breng rechtstreeks 230 V op de ontsteektrafo. Is er een ontsteekvonk van voldoende kwaliteit, vervang dan de branderautomaat. Komt er wel spanning op de ontsteektrafo maar is er geen of een slechte ontsteekvonk, kontroleer dan achtereenvolgens: - de aarding van het branderbed. - de afstand van de punt van de elektrode tot de rand van de ring van de aansteekbrander, deze afstand behoort 2 mm +0/0,5 mm te zijn. De elektrode moet zich rechtboven deze rand bevinden. - de ontsteekelektrode op haarscheuren en/of vervuiling. Vervang zonodig de elektrode. - de ontsteekkabel op zijn elektrische aansluitingen, uitdroging, haarscheuren en vervuiling. Vervang deze indien nodig. - svervang de ontsteektrafo.
8.10.2 Gasklep. Kontroleer of de gasklep in het startprogramma, de gele sektor van de programmawals, spanning krijgt. Krijgt de gasklep nu geen spanning kontroleer dan de branderautomaat, welke eventueel vervangen dient te worden. Krijgt de gasklep wel spanning kontroleer dan of er gas aanwezig is. De voordruk dient 25 mbar (250 mmwk) te zijn. Als er gas aanwezig is en de gasklep spanning krijgt dan loopt deze langzaam open en zal het gas dat doorgelaten wordt ontstoken worden. Zo ja, ga dan naar 8.10.3. Zo nee, kontroleer dan de gasklep en vervang deze als dit nodig blijkt te zijn. Let op: de gasklep is pas na ca. 12 sek. volledig open.
16
8.10.3 Ionisatie. Nadat het gas is ontstoken, gaat de branderautomaat aan het einde van de eerste veiligheidstijd (einde gele sektor) in vergrendeling (storing). Kontroleer achtereenvolgens: - aansluiting fase en nul. Zie 3.2.6. (netspanning) - meet de ionisatiestroom. Deze dient minimaal 5 µA te zijn. Is de branderautomaat korrekt aangesloten vervang dan de brander-automaat. Is de ionisatiestroom <5 µA, kontroleer dan: - de aarding van het branderbed. - of de elektrode goed in de vlam zit. - de ionisatie-elektrode op haarscheuren en/of vervuiling. Vervang deze indien nodig. - de ionisatiekabel op: - zijn elektrische aansluitingen - uitdroging, haarscheuren en vervuiling. Vervang deze indien nodig.
8.11
Algehele kontrole.
Algehele kontrole na het opheffen van de storing. Het verdient aanbeveling het volgende te kontroleren: - branderdruk op nominale kapaciteit (deze behoort 10 mbar te zijn) - drukverschil en schakelpunt luchtdrukschakelaar (zie 3.2.4) - werking maximaalthermostaat, ketelthermostaat, niveaubeveiliging (indien aanwezig) en de eventueel aangebrachte regel- en beveiligingsorganen. - de werking van de branderautomaat alsmede de grootte van de ionisatiestroom (>5 µA).
17
9.0
Afmetingen, gewicht en waterinhoud.
bovenaanzicht
vooraanzicht Type GK 424HR
Aantal leden
zijaanzicht
Afmetingen B D H mm ∅ mm mm
K mm
L mm
P mm
Water- Gewicht Aanvoer/retour inhoud exkl. water aansluiting 2 x PN 6 ltr. kg ∅ DN
GasOpgenomen aansluiting vermogen ∅ "G
W
139 157 192
9 10 12
982 1082 1282
200 200 200
855 855 855
605 605 475
355 1480 355 1480 470 1480
139 153 184
920 1010 1210
65 65 65
1 1/4" 1 1/4" 1 1/4"
320 320 320
227 262 297
14 16 18
1482 1682 1882
250 250 250
825 825 825
475 475 475
681 1480 681 1480 681 1480
217 247 276
1400 1575 1760
80 80 80
1 1/4" 1 1/4" 1 1/4"
320 375 375
332 366
20 22
2082 2282
250 250
825 825
475 1008 1515 475 1008 1515
311 340
1985 2155
80 80
1 1/4" 1 1/4"
925 925
10.0
Technische gegevens.
Type Aantal GK 424 HR leden
Nominaal vermogen Nominale belasting Gasverbruik op bovenwaarde kW Mcal/h kW Mcal/h m30/h m3s/h
Doorstromende waterhoeveelheid minimaal maximaal m3/h kg/s m3/h kg/s
139 157 192
9 10 12
139.5 157.0 191.9
120.0 135.0 165.0
161.0 181.3 221.7
138.5 155.9 190.7
16.5 18.6 22.7
17.4 19.6 24.0
4.0 4.5 5.5
1.11 1.25 1.52
12.0 13.5 16.5
3.33 3.74 4.57
227 262 297
14 16 18
226.7 261.6 296.5
195.0 225.0 255.0
261.9 301.6 341.0
225.2 259.4 293.3
26.8 30.9 34.9
28.3 32.6 36.8
6.5 7.5 8.5
1.80 2.08 2.35
19.5 22.5 25.5
5.40 6.23 7.06
332 366
20 22
331.5 366.3
285.1 315.0
380.9 420.0
327.6 361.2
39.0 43.0
41.1 45.4
9.5 10.5
2.63 2.91
28.5 31.5
7.89 8.72
De branderdruk en de diameter van de inspuiters zijn voor elk type identiek. De branderdruk bedraagt 10 mbar bij vollast en 3,6 mbar bij deellast (belasting 60%). De diameter van de inspuiter is 4,2 mm. 18
11.0
Regel- en beveiligingsapparatuur.
Benaming
Alternarief Fabrikaat
Type
Opmerking
Dungs Dungs
MBZRDLE 410B01 MBZRDLE 412B01
Type GK 424 HR - 139 t/m 227 Type GK 424 HR - 262 t/m 366
Satronic Landis & Gyr
MMI - 811 Mod. 63 LGB 21.350 A27
Rookgasventilator
EBM EBM Electror
G2E 140 195 Watt G2E 160 250 Watt E 06 RV/S484 580 Watt
Type GK 424 HR - 139 t/m 227 Type GK 424 HR - 262 t/m 297 Type GK 424 HR - 332 t/m 366
Spaartrafo
Belpa Belpa Belpa Belpa Belpa
TR TR TR TR TR
Type GK 424 HR - 139 t/m 157 Type GK 424 HR - 192, 262 en 297 Type GK 424 HR - 227 Type GK 424 HR - 332 Type GK 424 HR - 366
Luchtdrukschakelaar
Dungs Dungs
LGW 3 C 2 LGW 10 C 2
Aansteekbrander
Dungs
AZ 2 Spruitstuk 3 x 0.6
Aansteekgasklep
Dungs
MV 502
Satronic AEG
ZT 812 ZE 30/7 T35E
Ketelthermostaat
Jumo
EMF - 13
HS 3321
Maximaalthermostaat
Landis & Gyr
RAK 67.4/3165
HS 3321
Sasserath EURO INDEX
933.1 ELT69-2
Gasregelkombinatie (Multiblock) Branderautomaat X
Ontstekingstrafo X
Niveaubeveiliging X
12.0
18425 18427 18426 18428 18429
Type GK 424 HR - 139 t/m 297 Type GK 424 HR - 322 t/m 366
Waterzijdige weerstand.
mWk
kPa
10
100
In de nevenstaande grafiek is de waterzijdige weerstand van de ketel weergegeven in relatie tot de doorstromende waterhoeveelheid.
7
70
5
50
De doorstromende waterhoeveelheid kan bepaald worden m.b.v. één van de volgende formules:
3
30
2
20
1,5
15
1
10
0,7
7
0,5
5
0,4
4
0,3
3
0,2
2
0,1
1
0,04
0,4
Waterhoeveelheid (m3/h) =
4,186 x ∆ T (K)
Nominaal vermogen (Mcal/h) ∆ T (K)
(∆ T = verschil tussen aanvoer- en retourtemperatuur bij ontwerpkondities). De minimale waterhoeveelheid, welke door de ketel moet stromen, dient te worden gebaseerd op een ∆ T van 30 K, terwijl de maximale waterhoeveelheid overeen moet komen met een ∆ T van 10 K.
Waterzijdihe weerstand
Waterhoeveelheid (kg/s) =
Nominaal vermogen (kW)
2
3
4
5
7
10
1 1,5 2 3 Waterhoeveelheid
Onder voorbehoud van technische wijzigingen
15
4
20
5
30
7
40 50 60 m3/h 10 kg/sec
19
Paradijsweg 6a, 7942 HB, Postbus 46, 7940 AA Meppel Telefoon: 0522-267922, Telefax: 0522-267222 e-mail:
[email protected]
20
GK424HRHL/voorl/983