KS JOMA Maantjessteenweg 130 2170 MERKSEM
Taalhulp voor een werkstuk op KS JOMA
KS JOMA Maantjessteenweg 130 2170 MERKSEM
Taalhulp voor een werkstuk op KS JOMA
Inhoudsopgave Taalhulp voor een werkstuk (GIP – eindwerk – tekst) op JOMA ............... 5 Inleiding .......................................................................................... 5 Structuur van een werkstuk ............................................................... 5 1
Kaft ...................................................................................... 5
2
Schutblad .............................................................................. 7
3
Titelblad ................................................................................ 7
4
Woord vooraf ......................................................................... 7
5
Inhoudsopgave....................................................................... 8
6
Inleiding ................................................................................ 8
7
De eigenlijke tekst .................................................................. 9
7.1
Lettertype en marges .............................................................. 9
7.2
Titels en witregels ................................................................... 9
7.3
Opsommingen ...................................................................... 10
7.4
Noten .................................................................................. 10
7.5
Verwijzingen naar bronnen .................................................... 10
8
Besluit................................................................................. 12
9
Bibliografie .......................................................................... 13
10
Bijlagen ............................................................................... 20
Bibliografie..................................................................................... 21
Taalhulp voor een werkstuk (GIP – eindwerk – tekst) op JOMA
Inleiding Voor je GIP of eindwerk schrijf je een tekst of rapport waarin je informatie over je onderzoek overdraagt aan de lezer. Hoe doe je dit? Uit welke onderdelen bestaat een rapport of tekst? Hoe geef je vorm aan je tekst? Je krijgt een overzicht van de richtlijnen die we op JOMA volgen zodat je je eindproduct professioneel vorm kunt geven. Structuur van een werkstuk Een werkstuk bestaat uit volgende onderdelen:
kaft, schutblad, titelblad, woord vooraf, inhoudsopgave, inleiding, eigenlijk verslag of tekst, besluit, bibliografie of literatuurlijst, bijlage.
Hieronder lees je wat we van deze onderdelen verwachten op JOMA.
1
Kaft
Op de kaft vermeld je:
schoolgegevens (boven rechts of boven midden) eventueel samen met het logo, de titel van het werk (in een groter lettertype), de eventuele ondertitel (in een kleiner lettertype), je persoonlijke gegevens (rechts beneden), het schooljaar (onder je naam).
Voor de kaft kies je gekleurd papier. Hier mag je eventueel een afbeelding plaatsen. Op de volgende bladzijde zie je hoe je deze gegevens schikt.
5
KS JOMA Maantjessteenweg 130 2170 MERKSEM
Titel Ondertitel Eindwerk / Geïntegreerde proef / Persoonlijk werk Eventueel afbeelding / foto (als achtergrond)
Voornaam Naam 6 Studierichting Schooljaar xxxx – xxxx
6
2
Schutblad
Voor het titelblad voeg je een schutblad of een blanco blad in je werk.
3
Titelblad
Op het titelblad plaats je dezelfde gegevens als op de kaft. Op het titelblad zet je geen voettekst of paginanummer. De keerzijde van het titelblad blijft leeg. Je telt de pagina’s (titelblad + keerzijde) wel mee voor de paginanummering. De paginanummering begint pas vanaf de eigenlijke tekst. 4
Woord vooraf
Een ‘woord vooraf’ behoort niet tot de eigenlijke tekst. Je omschrijft binnen welk kader je het rapport schreef. Het ‘woord vooraf’ is een persoonlijke inleiding op je werk en omvat verschillende alinea’s, maar is niet langer dan één pagina. Alinea een Je stelt jezelf voor en deelt mee welke studierichting je volgt. Je omschrijft in welk kader je het eindwerk, je geïntegreerde proef,… opgesteld hebt (bv. stage, minionderneming…). Alinea twee Je beschrijft de werkwijze. Je omschrijft wat het onderwerp precies inhoudt. Je geeft weer hoe je tot het onderwerp gekomen bent. Je beschrijft hoe je te werk gegaan bent. Je deelt mee wat je met dit onderwerp hoopt te bereiken. Het is de plaats bij uitstek voor een persoonlijke toets. Alinea drie Je bedankt de personen die je hebben begeleid bij het werk. Plaats de belangrijkste personen eerst en schrijf de namen correct. Geef ook hun titel en functie (bv. leerkracht Nederlands). Het ‘woord vooraf’ is sterk persoonlijk: je schrijft het in de ik- of wij-vorm. Dit ‘woord vooraf’ komt op een apart blad. Dit blad telt mee voor de paginanummering, maar heeft geen pagina-aanduiding. De keerzijde blijft leeg maar telt niet mee in de nummering. Het is niet langer dan één pagina.
7
5
Inhoudsopgave
Met de inhoudsopgave geef je de lezer een eerste indruk van de inhoud en de structuur van het werk. Dit deel komt onmiddellijk na het ‘woord vooraf’. De pagina’s van de inhoudsopgave hebben geen pagina-aanduiding, ze tellen wel mee in de paginanummering. De inhoudsopgave bevat een opsomming van alle titels (tot maximum vier niveaus). De titel van elk deel (en/of hoofdstuk) mag je duidelijk laten uitkomen (bv. vetgedrukt) en hij begint na één witregel. De paginanummers worden uitgelijnd met de rechtermarge. Tussen de titels en de paginanummers plaats je verlooppuntjes. ‘Woord vooraf’, ‘Inhoudsopgave’, ‘Inleiding’, ‘Besluit’ en ‘Bijlagen’ krijgen geen nummer. Je plaatst alle titels op een gelijke afstand van de linkerkantlijn. Tip: als je in de opmaak met ‘stijlen’ en ‘koppen’ werkt, maakt de tekstverwerking automatisch een inhoudsopgave aan, let wel op dat de nummering onder elkaar staat. 6
Inleiding
In de inleiding moet je twee doelen bereiken:
de belangstelling van de lezer wekken voor het onderwerp van je rapport; de lezer informeren over de grote lijnen van het werk.
Je kan de belangstelling van de lezer wekken met een passende anekdote (beschrijving van een grappig verhaal of gebeurtenis), een uitspraak of citaat, een verwijzing naar de actualiteit, ... Zo trek je de aandacht van de lezer en tracht je hem te boeien. Je geeft de grote lijnen van je werk weer: je kan een samenvatting geven van de hoofdopdracht en de verschillende deeltaken van je onderzoek. Je geeft een overzicht van wat de lezer mag verwachten. Een inleiding schrijf je pas als de structuur voor jou duidelijk is, als alle onderdelen geschreven zijn. Je schrijft er geen persoonlijke informatie in (bv. over de moeite die je had om dit werk te maken).
8
Je schrijft de inleiding op een nieuwe pagina met pagina-aanduiding. De pagina telt mee in je paginanummering. Je inleiding is maximaal één tot twee bladzijdes. 7
De eigenlijke tekst
Een verzorgde lay-out nodigt uit tot lezen. Daarom schenk je ook aandacht aan de opmaak van je document. Hiervoor volg je een aantal regels.
7.1
Lettertype en marges
Je gebruikt een vlot leesbaar lettertype zoals Verdana, Arial of Calibri met tekengrootte 11 of 12 en enkel links uitlijnen. Indien je je werk moet laten inbinden hou je rekening met een grotere linkermarge, bijvoorbeeld 3 cm. 7.2
Titels en witregels
De inhoud van je werk geef je weer in hoofdstukken, paragrafen en subparagrafen of onderverdelingen van paragrafen. Hierbij plaats je genummerde titels. Afspraken voor titels:
je gebruikt geen onderstreping; je gebruikt decimale indelingstekens (bv 1, 1.1, 1.1.1, 1.1.1.1); na het nummer staat geen punt; de nummering herbegint bij elk hoofdstuk; in een nummer staan maximaal vier trappen; de verschillende niveaus kan je verduidelijken in de lettergrootte; de titel is kort en informatief, dit betekent dat de titel reeds verwijst naar de tekst die eronder staat; na de titel plaats je geen leesteken, behalve als het een vraag, uitroep of citaat is; na het nummer volgt een insprong, die voor alle niveaus gelijk is.
Afspraken voor witregels:
voor een titel laat je twee witregels; na een titel laat je één witregel; tussen twee opeenvolgende titels laat je één witregel; tussen alinea’s laat je één witregel. 9
7.3
Opsommingen
Opsommingen beginnen aan de linkermarge. Je gebruikt opsommingtekens of nummers. Nummers gebruik je wanneer de volgorde van de elementen in de opsomming niet willekeurig is, zoals bij opeenvolgende stappen. Voor en na de opsomming plaats je een witregel. Opsommingen in een zin beginnen na een dubbelpunt. De volgende regels gelden dan:
elk deel van de opsomming begint met een kleine letter; bestaat het deel uit een groter tekstdeel of zin, dan plaats je een kommapunt; bestaat het deel uit korte begrippen, dan plaats je een komma; in één opsomming ben je consequent: je zorgt voor eenvormigheid (dus ofwel zinnen ofwel woordgroepen ofwel woorden). Je plaatst dus ofwel komma’s ofwel kommapunten; het laatste deel van de opsomming eindigt met een punt.
7.4
Noten
Noten gebruik je om een begrip te verklaren. In de eigenlijke tekst verwijs je naar een noot met cijfers. Het nootnummer schrijf je in superschrift: dit betekent dat het hoger geplaatst is dan de tekst. Je plaatst dit nummer achter het tekstdeel of de zin (na het punt) waarover de noot uitleg geeft. Je plaatst de noten onderaan de bladzijden: dit zijn voetnoten. De nummering van de voetnoten telt automatisch door.
7.5
Verwijzingen naar bronnen
Als je een verslag of rapport schrijft, baseer je je ook op informatiebronnen. Als je die bronnen overneemt in je eigen verslag of tekst, dan moet je verwijzen naar het originele document waaruit je citeert of parafraseert. Er zijn twee mogelijkheden.
Je citeert: je neemt woorden van iemand anders letterlijk over. Je citeert enkel wanneer dit een meerwaarde is. Je vindt dat de auteur in kwestie het zo heeft verwoord dat je het zelf niet beter zou kunnen zeggen. Je plaatst een citaat tussen dubbele aanhalingstekens; 10
Je parafraseert: je geeft in je eigen woorden de visie van iemand anders weer. Je moet wel oppassen dat je de inhoud niet verdraait door een eigen nuance in de parafrase te verwerken.
Als hulpmiddel bij het correct citeren en parafraseren in een tekst heeft de American Psychological Association regels gepubliceerd over de wijze waarop je je bronnen moet vermelden. Veel universiteiten, hogescholen en andere instellingen hanteren deze APA-richtlijnen. Als je citeert of parafraseert, verwijs je in de tekst zelf naar de originele bron. De bronnen die je gebruikt, beschrijf je uitgebreid in de bronnen- of referentielijst1. Daarom volstaan bij citaten en parafrasen de naam van de auteur, het jaartal. Als er geen auteur is, geef je de organisatie of instelling, als er geen organisatie is, noem je de titel. De manier waarop je in de tekst naar de bron verwijst kan verschillen zoals blijkt uit volgende voorbeelden:
Uit onderzoek van Jansen (2006) blijkt dat ….. Uit onderzoek is gebleken dat …. (Jansen, 2006). Op deze manier geef je je bron in als je werkt via ‘Citaat invoegen’ met Microsoft Word (zie verder).
Let op:
als er twee auteurs zijn, kan je dit als volgt vermelden: o Glass en Smith (1972) vergeleken … o Uit vergelijkend onderzoek over de ideale klasgrootte blijkt dat …. (Glass & Smith, 1972). Op deze manier geef je je bron in als je werkt via ‘Citaat invoegen’ met Microsoft Word (zie verder).
als er meer dan twee en minder dan zes auteurs zijn, vermeld je dit als volgt: o bij de eerste verwijzing: De hele dag door geeft iedereen feedback (Meer, Neijenhof & Bouwens, 2001); o bij de volgende verwijzingen: Zoals al eerder opgemerkt geeft iedereen de hele dag door feedback (Meer et al., 2001, p. 126).
Opmerking: wanneer je Microsoft Word 2007 of een meer recente versie gebruikt, kan je de bronvermelding voor citaten en parafrasen automatisch invoegen. Let op: hiertoe moet je wel eerst je bronnen invoegen via ‘bronnen beheren’ (zie verder in de tekst). Hoe je 1
De richtlijnen voor je bronnen- of referentielijst vind je onder de titel ‘Bibliografie’ (synoniem voor bronnenof referentielijst) op p.11
11
automatisch de bronvermelding voor citaten en parafrasen in de tekst kan invoegen, zie je in de volgende schermafdruk. Je kan dit ook nakijken op de screencast op ELO. Bronverwijzing in de tekst (bij een citaat of parafrase) Plaats de cursor exact waar je de bronverwijzing nodig hebt. Klik op ‘verwijzingen’. Klik op ‘citaat invoegen’ of ‘bronvermelding invoegen’ (afhankelijk van je WORD-versie). Klik de juiste bron aan in het scherm dat nu opengaat.
8
Besluit
Net als de inleiding beperk je het besluit tot één bladzijde. Het besluit staat op een nieuwe pagina met pagina-aanduiding. In je besluit formuleer je het antwoord op de in de inleiding geformuleerde vraag of probleemstelling. Zorg er dus voor dat je daarnaar terugkoppelt wanneer je de algemene conclusie verwoordt. Let er wel op dat je geen nieuwe elementen aanhaalt of toevoegt, maar je mag suggesties geven voor veranderingen en aanpassingen aan de opdrachten, de timing, de uitgevoerde onderzoeken. Ga uit van
12
vaststellingen en van zowel positieve als negatieve ervaringen. Formuleer op een persoonlijke wijze je besluit, maar hanteer een zakelijke taal. Enkele tips:
9
geef je positieve ervaringen tijdens de stage, het maken van het eindwerk en de voorbereiding van je presentatie; verwoord voorzichtig en beleefd eventuele negatieve ervaringen; geef suggesties voor verder onderzoek; geef advies voor veranderingen en aanpassingen aan bv. de opdrachten, de timing, de vakkenintegratie.
Bibliografie
Een bibliografie of referentielijst is een alfabetisch geordende lijst van alle schriftelijke, digitale en mondelinge bronnen die je werkelijk gebruikt hebt. Deze lijst geeft een overzicht van alle geraadpleegde werken. Je brengt de bronnen alfabetisch volgens de naam van de auteur. De gegevens die je moet vermelden, zijn afhankelijk van het type bron. Op de volgende pagina lees je over de soorten bronnen.
13
Bron zoals je ze selecteert in WORD
Mogelijke versie(s)
Verklaring
boek
papier
een boek, fictie en non-fictie
sectie van een boek
papier
een deel, bepaalde pagina’s uit een boek, fictie en non-fictie
artikel uit krant of tijdschrift
papier
een artikel uit een krant of een tijdschrift
website
elektronisch
een hele website
document van een website
elektronisch
enkel een document, illustratie of grafiek van een website met een URL bv.: een elektronisch artikel van een krantensite, een elektronisch interview via youtube
geluidsopname
elektronisch, cd, LP
muziek
uitvoering
live, dvd
een toneel-, theatervoorstelling
film
dvd, cinema
een film, fictie en non-fictie
interview
audio
een interview dat je op radio hoort of zelf afneemt
Per type bron moet je bepaalde gegevens vermelden. Waar vind je die gegevens? Dit hangt af van het tekstverwerkingsprogramma dat je gebruikt:
gebruik je een oudere versie dan Word 2007? Dan vind je die gegevens in de tabel op pp.16-17; gebruik je de versie Word 2007 of recenter? Dan volg je de werkwijze volgens onderstaande schermafdrukken. Je kan de werkwijze ook beluisteren en bekijken via de screencast op ELO.
14
Hoe voeg je een bron in? 1. Open Word, ga naar verwijzingen, selecteer APA vijfde editie (normaal standaard).
2. Klik op ‘Bronnen beheren.
15
3. Klik op ‘Nieuw’.
4. Kies je type bron uit de lijst (gebruik de lijst p. 12).
5. Vul de velden in.
16
Let op: De naam van de auteur of auteurs geef je in via ‘bewerken’. Klik bij ‘auteur’ op ‘bewerken’ en vul de namen in de velden in. Klik op ‘toevoegen’ na elke ingevulde naam. Klik op OK als je de namen van alle auteurs invulde. Als je geen gegevens vindt voor een veld, dan vul je niets in. Nadat je alle velden invulde, druk je op OK. Op de volgende pagina vind je de tabel met de gegevens die je moet vermelden volgens het type bron.
17
Bron zoals je ze selecteert in WORD
Gegevens die je moet vermelden
Voorbeeld
boek
Auteur, A. (jaar van uitgave). Titel van het boek. Plaats: Uitgeverij. Bij twee tot zes auteurs of redacteurs staat voor de laatste naam een ampersand (&).
Bij meer dan 6 auteurs schrijf je na de naam van de zesde auteur et al.
Vind je geen ‘jaar van uitgave’ dan vul je niets in (elektronische ingave) of schrijf je (sd). Tussen de titel en de ondertitel plaats je een dubbelpunt.
sectie van een boek
artikel uit krant of tijdschrift
Laureys, B. (2012). Stapstenen: onderzoek stap voor stap. Antwerpen: De Boeck. Adriaansen, M., & Caris, J. (2011). Elementaire sociale vaardigheden. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Borremans, E., Venstermans, T., Clement, T., Cocquyt, E., Cremers, N., Ganseman, E., et al. (2012). Frappant 3: bronnenboek. Kalmthout: Pelckmans.
Auteur, A. (jaar van uitgave). Titel van de sectie of het artikel. In A. Auteur, Titel van het boek (pagina’s). Plaats: Uitgeverij. De eerste auteur is de auteur van het artikel of sectie. Later noem je de auteurs van het boek. Zie ook gegevens voor ‘boek’
Van Ranst, D. (2012). Moeders zijn gevaarlijk met messen. In T. Venstermans, E. Borremans , T. Clement, E. Cocquyt, N. Cremers, E. Ganseman, et al., Frappant: bronnenboek (pp. 73-74). Kalmthout: Pelckmans.
Auteur, A. (jaar van uitgave, maand). Titel van het artikel. Naam van de krant of het tijdschrift, pagina’s. Maanden schrijf je NIET met een hoofdletter.
Lambert, P. (2013, april-mei). Het mysterie motivatie. Knack Bodytalk, pp. 34-35.
18
Bron zoals je ze selecteert in WORD website of document van een website
Gegevens die je moet vermelden
Voorbeeld
Auteur, A. (jaar, maand van publicatie). Naam van de webpagina. Opgeroepen op maand dag, jaartal van raadplegen, van Naam van de website: URL van het domein Het jaar vind je meestal onderaan de webpagina.
VZW Motief. (sd). Vorming op maat. Opgeroepen op mei 31, 2013, van Vorming op het snijpunt van levensbeschouwing en samenleving: http://www.motief.org
uitvoering
Auteur, A. (jaar, maand dag van de voorstelling).Titel van de voorstelling.(Organisatie = toneelgezelschap of speler van organisatie) Theatergebouw, Plaats, Provincie, Land of regio.
Woolf, V. (2013, januari 17). Orlando. (Toneelhuis, Uitvoerend artiest) Bourlaschouwburg, Antwerpen, Antwerpen, Vlaanderen.
film
Auteur, A. (regisseur). (jaar).Titel van de film[Film].
Wuytack, F. (Regisseur). (sd). The missing link [Film].
interview
Auteur, A. (dit is de naam van de geïnterviewde) (jaar, maand dag). Titel van het interview. (Initiaal. Naam van de interviewer, Interviewers)
Cuyper, W. (2013, februari 13). Een kind mag boos zijn. (A. Michielsen, & L. Van Uffelen, Interviewers)
19
10
Bijlagen
Als een illustratie of document een onmisbaar onderdeel is in je werkstuk, dan neem je het op in de tekst zelf. Anders kan je interessante illustraties, documenten of interviews achteraan bij de tekst voegen als bijlagen. In de eigenlijke tekst moet je dan duidelijk verwijzen naar die bijlagen. Voorbeeld Uit het interview met mevrouw Cuyper (Cuyper, 2013) leerden we dat ….. Illustraties, documenten, interviews die je niet gebruikte als informatie voor je tekst, voeg je niet bij je eindwerk. Iedere bijlage nummer je apart en geef je een titel. Geef vooraf in de inhoudsopgave een overzicht van alle bijlagen met omschrijving en pagina-aanduiding.
20
Bibliografie Adriaansen, M., & Caris, J. (2011). Elementaire sociale vaardigheden. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Cuyper, W. (2013, februari 13). Een kind mag boos zijn. (A. Michielsen , & L. Van Uffelen, Interviewers) Lambert, P. (2013, april-mei). Het mysterie motivatie. Knack Bodytalk, pp. 34-35. Laureys, B. (2012). Stapstenen: onderzoek stap voor stap. Berchem: De Boeck. Van Ranst, D. (2012). Moeders zijn gevaarlijke mensen. In T. Venstermans , E. Borremans, T. Clement, E. Cocquyt, E. Cremers, E. Ganseman, et al., Frappant: bronnenboek (pp. 73-74). Kalmthout: Pelckmans. VVKSO. (2007). Rapporteren: voorschriften en nuttige wenken. Brussel: Licap. VZW Motief. (sd). Vorming op maat. Opgeroepen op mei 31, 2013, van Vorming op het snijpunt van levensbeschouwing en samenleving: http://www.motief.org Woolf, V. (2013, januari 17). Orlando. (Toneelhuis, Uitvoerend artiest) Bourlaschouwburg, Antwerpen, Antwerpen, Vlaanderen. Wuytack, F. (Regisseur). (sd). The missing link [Film].
21