Flora- en faunaonderzoek
Korenbloemstraat - Florastraat, BovenLeeuwen Gemeente West Maas en Waal
Datum: 19 april 2011 Projectnummer: 90220_01
INHOUD
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3
Aanleiding Gebiedsbeschrijving Beoogde ingrepen
3 3 5
2
Wettelijk kader
6
2.1 2.2
Gebiedsbescherming Soortenbescherming
6 6
3
Toetsing
8
3.1 3.2 3.3
Onderzoeksmethodiek Beschermde gebieden Voorkomen van beschermde soorten
8 9 10
4
Conclusie
16
4.1 4.2 4.3 4.4
Gebiedsbescherming Soortenbescherming Consequenties Aanbevelingen
16 16 17 17
Bijlage 1: Literatuurlijst Bijlage 2: Resultaten nader onderzoek Ekoza
1 1.1
Inleiding Aanleiding In Boven-Leeuwen (gemeente West Maas en Waal, provincie Gelderland) is aan de Korenbloemstraat/Florastraat woonontwikkeling beoogd. Eén van de haalbaarheidsstudies die hiervoor dient te worden uitgevoerd, is toetsing aan de natuurregelgeving. Voorliggend flora- en faunaonderzoek is opgesteld door SAB B.V. en geeft een inzicht in de doorwerking van de natuurwetgeving op deze plek.
Figuur 1: globale ligging plangebied (luchtfoto: Google Earth).
Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, moet eerst een onderzoek plaatsvinden in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 en eventuele andere natuurregelgeving. Bij deze activiteit moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Voorliggend flora- en faunaonderzoek is gebaseerd op de eerder gemaakte quick scan flora en fauna van SAB (SAB, 8 juni 2009) en bestaat uit een gebiedsanalyse (ruimtelijk ecologisch), beschikbare verspreidingsgegevens van beschermde planten en dieren en een biotoopinschatting op basis van een verkennend veldonderzoek, aangevuld met een gerichte veldinventarisatie naar ontheffingsplichtige vleermuizen en vissen. Deze onderzoeksrapportage brengt het precieze gebruik van het plangebied door ontheffingsplichtige soorten, en de eventuele noodzaak voor een ontheffingsaanvraag voor deze soorten, in beeld. Daarnaast geeft het rapport inzicht in de doorwerking van de gebiedsgerichte natuurwetgeving op deze plek. De effectbeoordeling is gedaan op basis van de geldende interpretatie van wet- en regelgeving.
1.2
Gebiedsbeschrijving Boven-Leeuwen ligt ten westen van Druten en ten oosten van Beneden-Leeuwen. De directe omgeving van de kern wordt gekenmerkt door agrarisch gebruikte weide- en akkergronden in het zuiden en het natte karakter van de uiterwaarden van de Waal in het noorden. Midden in de kern ligt een waterrijk element genaamd „Het Wiel‟. Dit element is het gevolg van een dijkdoorbraak jaren geleden. Het plangebied ligt aan de zuidgrens van de bebouwing van Boven-Leeuwen. In het noorden wordt het plangebied dan ook begrensd door bebouwing en tuinen, in het
SAB
3
oosten vormt een bomenrij de grens. Agrarische gronden begrenzen het plangebied in het zuiden en westen. In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een extensief beheerde weidegrond, een kleine extensief beheerde fruitboomgaard, paardenweide en volkstuinen. Verder staan een drietal oude houten schuurtjes in het plangebied, ligt één watervoerend element door het plangebied en één ten zuiden van het plangebied.
Figuur 2: globale indruk plangebied; extensief beheerde weide (linksboven), extensief beheerde fruitboomgaard (rechtsboven), paardenweide (linksonder) en volkstuin (rechtsonder) (foto’s SAB Arnhem B.V., 2009).
SAB
4
1.3
Beoogde ingrepen Op deze locatie is de ontwikkeling van 17 woningen met parkeerplaatsen beoogd. Hiervoor zullen de huidige elementen in het plangebied verdwijnen. Tevens zal de binnen het plangebied aanwezige sloot gedempt worden. In onderstaande figuur is de globale schets van de toekomstige situatie weergegeven.
Figuur 3: globale schets toekomstige situatie (bron: SAB, maart 2011).
SAB
5
2
Wettelijk kader Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebiedsen soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
2.1
Gebiedsbescherming Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn de reeds bestaande staatsnatuurmonumenten ook opgenomen. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
2.2
Soortenbescherming Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen: het is verboden beschermde plantensoorten te plukken, verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8); het is verboden beschermde diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11).
SAB
6
De procedurele consequenties zijn afhankelijk van de soorten die door de ingreep worden beïnvloed. Kortweg kunnen drie beschermingsregimes worden onderscheiden: 1 beschermingscategorie 1: Een groot aantal beschermde soorten is in Nederland algemeen voorkomend. Op basis van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten uit de Flora- en faunawet mogen ruimtelijke ingrepen worden uitgevoerd die tot effect hebben dat de verblijfplaatsen van deze soorten worden aangetast; 2 beschermingscategorie 2: Voor beschermde soorten die minder algemeen zijn en extra aandacht verdienen, kan een vrijstelling (behalve voor het opzettelijk verontrusten) verkregen worden als de initiatiefnemer een goedgekeurde gedragscode heeft. Indien dit niet het geval is dient voor deze categorie een ontheffing aangevraagd te worden. Als wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode geldt deze naast de bovengenoemde soorten ook voor vogels. In een dergelijke gedragscode worden gedragslijnen aangegeven die men volgt om het schaden van beschermde soorten zo veel mogelijk te voorkomen. Ontheffing is, als wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode, voor deze soorten alleen nog nodig als werkzaamheden afwijkend van de gedragscode worden uitgevoerd; 3 beschermingscategorie 3: Voor ongeveer honderd zeldzame soorten geldt géén vrijstelling als het gaat om ruimtelijke ingrepen. Ontheffingen voor deze groep soorten worden slechts verleend wanneer er geen andere bevredigende oplossing voor de ingreep bestaat, de ingrepen vanwege dwingende redenen van groot openbaar belang dienen plaats te vinden en de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar komt. Deze uitgebreide toets geldt ook voor alle vogelsoorten. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Flora- en faunawet. Voor aantastingen van verblijfplaatsen en belangrijke (onderdelen) van leefgebieden van meer strikt beschermde soorten, is ontheffing ex. Artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie. Verder geldt altijd artikel 2 van de Flora- en faunawet, een zorgplichtbepaling. Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.
SAB
7
3 3.1
Toetsing Onderzoeksmethodiek Het Natuurloket geeft in het kilometerhok waarbinnen de planlocatie en haar invloedsgebied is gelegen (166-432), het voorkomen van beschermde zoogdieren en broedvogels weer. Binnen het kilometerhok zijn niet alle soortgroepen even goed onderzocht en bovendien maakt het plangebied een klein onderdeel uit van het betreffende kilometerhok. Daarom is besloten geen aanvullende gegevens op te vragen maar het flora- en faunaonderzoek vooral te baseren op een biotoopinschatting door een ecoloog van SAB B.V. en gericht veldonderzoek naar ontheffingsplichtige vleermuizen en vissen uit te laten voeren door ecologisch onderzoeksbureau Ekoza. Bij het opstellen van het flora- en faunaonderzoek is verder gebruik gemaakt van bestaande atlasgegevens uit de Atlas van Nederlandse Zoogdieren (Broekhuizen, 1992), de Atlas van de Nederlandse vleermuizen (Limpens, et al., 1997), de Atlas reptielen en amfibieën in Gelderland (Spitzen, et al., 2007) en de verspreidingsgegevens van RAVON (www.ravon.nl). De eerste drie bronnen vermelden gegevens per uurhokken (5 bij 5 kilometer), dit betekent dat het globale gegevens betreft. De laatste bron vermeldt gegevens per kilometerhok en is gedetailleerder. Bijlage 1 vermeldt de geraadpleegde bronnen. Op 5 juni 2009 heeft een ecoloog van SAB B.V. het plangebied en de directe omgeving verkend. Doel van deze veldverkenning was om een indruk te krijgen van de habitats ter plaatse en de geschiktheid voor de verschillende soortengroepen te beoordelen. Op basis van dit veldbezoek waren vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde vleermuizen en vissen niet uit te sluiten binnen het plangebied. Om deze reden is door Ekoza gericht veldonderzoek uitgevoerd naar deze soorten (bijlage 2). Vleermuizen Het vleermuisonderzoek heeft zich gericht op het voorkomen van boombewonende vleermuizen in de binnen het plangebied aanwezige fruitbomen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 17 februari 2011. Met behulp van een boomcamera zijn de holtes in de 16 aanwezige bomen grondig bekeken. Vissen Op 17 februari 2011 is tevens een inventarisatie naar vissen uitgevoerd. De aanwezige sloten zijn met behulp van een schepnet geïnventariseerd. Gelijktijdig met dit onderzoek en dat van vleermuizen is tevens gelet op de aanwezigheid van strikt beschermde amfibieën. Waarnemingen van overige soorten die van belang kunnen zijn, zijn eveneens vermeld. De resultaten van het nader onderzoek zijn in dit document verwerkt. Een gerichte inventarisatie brengt het gebruik van het plangebied door één of meerdere soorten beter in beeld. Dieren gedragen zich echter niet altijd voorspelbaar. Zelfs een gericht veldonderzoek geeft nooit een volledige garantie dat er geen (andere) strikt beschermde soorten aanwezig zijn.
SAB
8
3.2
Beschermde gebieden Natuurbeschermingswet 1998 Het plangebied ligt nabij het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”, dat op ruim 500 meter ten noorden van het plangebied ligt. Zie onstaand figuur voor ligging.
Figuur 4: globale ligging plangebied (rood) nabij Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal” (blauw).
De uiterwaarden van de Waal strekken zich uit van Waardenburg tot Nijmegen en verbinden de natuurgebieden in de Geldersche poort en langs de Rijn met die in het westen van Nederland, zoals de Biesbosch. Binnen het Natura 2000-gebied zijn de uiterwaarden van de Waal op deze locatie aangewezen als Vogelrichtlijngebied. Het Vogelrichtlijngebied “Uiterwaarden Waal” is gekwalificeerd als speciale beschermingszone voor een groot aantal vogels waaronder Kleine zwaan, Kolgans, Grauwe gans, Smient, Brandgans, Fuut, Aalscholver, Krakeend, Slobeend, Pijlstaart, Tafeleend, Kuifeend, Meerkoet, Kievit, Grutto, Wulp, Nonnetje en Kleine zilverreiger. Deze soorten gebruiken de uitwaarden van de Waal als overwinteringsgebied en/of rustplaats. Daarnaast is het aangewezen gebied ook van betekenis voor een aantal zeldzame broedvogels zoals Kwartelkoning en Porseleinhoen. Gezien de ligging buiten het Natura 2000-gebied zijn directe effecten op het beschermde gebied uit te sluiten. Tussen het plangebied en het beschermde gebied is de kern Boven-Leeuwen gelegen. Hierdoor zijn verstorende factoren als wegen, woningbouw en verlichting reeds aanwezig. Met de komst van de nieuwe woonwijk zijn deze verstorende effecten op het beschermde gebied uit te sluiten. Hierdoor zal met de werkzaamheden geen sprake zijn van indirecte aantasting van het beschermde gebied en aanwezige soorten. Verder zal het verkeer ontsloten worden via de ten zuiden gelegen Van Heemstraweg, waardoor geen sprake zal zijn van extra verkeer over de Waalbandijk. Ook wordt verwacht dat een kleine toename in recreatie, door uitbreiding van de kern met 17 woningen, geen effect heeft op aangewezen soorten. Dit omdat de uiterwaarden op deze locatie bijna tot niet toegankelijk zijn voor recreanten.
SAB
9
Met de plannen zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten op aangewezen soorten niet te verwachten. Een vergunningsplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt niet noodzakelijk geacht. Ecologische Hoofdstructuur Hetzelfde gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied is ook aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vanwege de eerder genoemde redenen zijn ook geen negatieve effecten te verwachten op de EHS.
3.3
Voorkomen van beschermde soorten In het kader van de Flora- en faunawet moet worden getoetst of ter plaatse van de ruimtelijke ingrepen sprake is/kan zijn van negatieve effecten op beschermde planten en dieren. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. vaatplanten Binnen het plangebied zijn weinig potentiële natuurlijke groeiplaatsen voor planten aanwezig. De groene delen bestaan uit weidegrond, een paardenweide en een boomgaard. Van een stabiel ecosysteem is geen sprake en bijzondere groeiplaatsen zijn niet aanwezig. Strikt beschermde vaatplanten worden binnen het plangebied niet verwacht. Aangeplante of gezaaide exemplaren van beschermde soorten (in bijvoorbeeld tuinen) zijn niet beschermd in de Flora- en faunawet, omdat het geen natuurlijke groeiplaatsen betreft. grondgebonden zoogdieren Volgens verspreidingsgegevens uit de Atlas van Nederlandse Zoogdieren (Broekhuizen, 1992) komen in de omgeving van het plangebied soorten als Egel (Erinaceus europaeus), Huisspitsmuis (Crocidura russula), Mol (Talpa europaea), Hermelijn (Mustela erminea), Bunzing (Mustela putorius), Wezel (Mustela nivalis), Ree (Capreolus capreolus), Woelrat (Arvicola terrestris), Veldmuis (Microtus arvalis), Gewone bosmuis (Apodemus sylvaticus), Konijn (Oryctolagus cuniculus) en de meer strikt beschermde Das (Meles meles) voor. algemeen voorkomende soorten Binnen het plangebied zijn een grasveld, enkele rommelhoekjes en struwelen aanwezig en de locatie ligt nabij het buitengebied, hierdoor zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten als Egel, Huisspitsmuis en Mol niet uit te sluiten. Voor deze soorten, die onder het eerste lichte beschermingsregime vallen, geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. strikt beschermde soorten De Das leeft in een gebied dat bestaat uit een combinatie van bos (huisvesting) en agrarisch gebied (voedsel). Een kleinschalig gevarieerd landschap met graslanden, akkers en bosjes biedt een uitgebreid menu aan voedsel voor deze omnivoor. Binnen het plangebied en het bosje direct ten oosten hiervan zijn geen dassenburchten aangetroffen. Wel kunnen de weidegronden en de fruitboomgaard (met kersenbomen) in het plangebied dienen als foerageergebied. Latrines zijn hier echter niet aangetroffen en in de directe omgeving zijn voldoende weidegronden aanwezig die als alternatief
SAB
10
foerageergebied kunnen dienen. Hierdoor is waarschijnlijk geen sprake van een directe of indirecte aantasting van een verblijfplaats. Wel dient men met de toekomstige plannen voor Boven-Leeuwen zuid, dat zich over een grotere oppervlakte plaatsvindt, rekening te houden met foerageer- en leefgebied van dassen. Gezien deze grotere ontwikkelingen zouden indirecte effecten, door het verlies van een groter leefgebied, op vaste rust- en verblijfplaatsen van de soort kunnen ontstaan. vleermuizen Volgens de verspreidingsgegevens (Broekhuizen, 1992 / Limpens, et. al., 1997) komen in de omgeving van het plangebied Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), Laatvlieger (Eptesicus serotinus) en Watervleermuis (Myotis daubentonii) voor. Alle vleermuissoorten zijn strikt beschermd in de Flora- en faunawet. Vleermuizen zijn globaal op te delen in gebouwbewonende soorten zoals Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger en boombewonende soorten als Rosse vleermuis en Watervleermuis. Daarnaast zijn soorten die van beide elementen gebruik maken. Daarbij is ook onderscheid te maken in zomer- en winterverblijfplaatsen van de verschillende soorten. Sommige soorten zoals de Gewone dwergvleermuis verblijven het gehele jaar in gebouwen (spouwmuren, achter gevelbetimmeringen enz). Andere soorten als de Rosse vleermuis verblijven jaarrond in bomen. De Watervleermuis overwintert echter weer in bunkers, grotten en kelders en verblijft in de zomerperiode in boomholten. gebouwbewonende soorten Gebouwbewonende soorten worden vooral aangetroffen onder dakpannen, in spouwmuren, op zolders, achter houten betimmering enzovoorts. Binnen het plangebied is een drietal schuren aanwezig, alle drie opgebouwd uit houtplaten en bedekt met dakpannen. Aangezien twee van deze schuren geen isolatie achter de dakpannen hebben is veel tocht aanwezig. Verder zijn tevens geen individuen aangetroffen. Hierdoor zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in deze twee schuren niet te verwachten. In de andere schuur is het dak aan de binnenkant geïsoleerd, maar aan de buitenzijde van de schuur is veel spinnenrag aanwezig. Dit duidt erop dat recentelijk geen dieren in of uit het gebouw zijn gekropen. Vaste rust- en verblijfplaatsen worden hier ook niet verwacht. boombewonende soorten Boombewonende soorten worden gevonden in holten en spleten in bomen en achter loshangende schors. Binnen het plangebied staan een aantal oude fruitbomen en knotwilgen met gaten en loshangende schors. Op basis van deze gaten en holen zijn vaste rust- en verblijfplaatsen op voorhand niet uit te sluiten. Om deze reden dient nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen plaats te vinden. vliegroutes Soorten maken vaak jarenlang gebruik van vaste aanvliegroutes tussen verblijfplaats en foerageergebied, daarom kan het behoud van lijnelementen cruciaal zijn voor de instandhouding van het leefgebied. Binnen het plangebied zijn geen belangrijke doorgaande lijnelementen aanwezig. Met de plannen worden geen belangrijke vliegroutes aangetast.
SAB
11
Figuur 5: globale indruk voor vleermuizen geschikte bomen (foto SAB B.V., 2009).
resultaten nader onderzoek Vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen waren op voorhand niet uit te sluiten in het plangebied. Om die reden is op 17 februari 2011 gericht veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen. De aanwezige boomholtes zijn zorgvuldig onderzocht met behulp van een boomcamera. Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) vleermuizen aangetroffen. Een boomholte of loszittende schors is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen als deze plekken droog en tochtvrij zijn. Bij gaten is tevens de ruimte boven en onder de ingang van belang voor vleermuizen. Het merendeel van de aanwezige gaten in de bomen zijn aan de bovenkant open, waardoor er water naar binnen kan lopen tijdens een regenbui. Andere gaten zijn klein en zonder ruimte aan de bovenkant van de ingang en daardoor ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn niet aangetroffen in het plangebied. Hierdoor zijn negatieve effecten op vleermuizen uit te sluiten.
vogels Tijdens het veldbezoek zijn vogels waargenomen zoals Merel (Turdus merula), Koolmees (Parus major), Pimpelmees (Parus caeruleus), Huismus (Passer domesticus), Vink (Fringilla coelebs), Roodborstje (Erithacus rubecula), Winterkoninkje (Troglodytes troglodytes), Houtduif (Columba palumbus), Kauw (Corvus monedula), Spreeuw (Sturnus vulgaris), Grote bonte specht (Dendrocopos major), Boerenzwaluw (Hirundo rustica), Waterhoen (Gallinula chloropus), Meerkoet (Fulica atra), Wilde eend (Anas platyrhynchos) en Koekoek (Cuculus canorus). Alle vogelsoorten zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Het betreft dan met name de actieve broedplaatsen en vaste verblijfplaatsen van deze soorten. Voor de meeste vogels loopt dit broedseizoen van half maart tot half juli. Jaarrond beschermde vogelsoorten Sommige vogelsoorten zoals uilen gebruiken hun nesten jaarrond als verblijfplaats. Ook buiten het broedseizoen van vogels hebben nesten van deze vogels een be-
SAB
12
schermde status. Verblijfplaatsen van standvogels die hun verblijfplaats het hele jaar gebruiken, zoals roestplaatsen van uilen, zijn jaarrond beschermd. De Bosuil broedt in boomholtes, terwijl de Kerkuil gebruik maakt van gebouwen. De Steenuil broedt zowel in boomholtes als in gebouwen. Tevens zijn nesten van in bomen broedende roofvogels jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Binnen het plangebied zijn geen sporen (braakballen, kalksporen, veren) aangetroffen van uilen. Ook zijn in de toegankelijke houten schuurtjes geen sporen van gebruik van uilen aangetroffen. Verder is de ondergroei van de boomgaard en het weidegebied slecht tot zeer extensief onderhouden. Dit resulteert erin dat het aanwezige gras hoog staat en daarmee is het bijna tot niet geschikt voor steenuilen. Ook zijn rondom het weidegebied geen paaltjes aanwezig die als uitzichtpunt voor uilen gebruikt worden. Op de paaltjes rondom de paardenweide zijn geen sporen aangetroffen. Op basis van voorstaande wordt verwacht dat het plangebied geen belangrijk onderdeel (meer) uitmaakt van het leefgebied van uilen. Vaste rust- en verblijfplaatsen worden niet verwacht in het plangebied. Nader onderzoek naar uilen wordt niet noodzakelijk geacht. Wanneer het aanwezige gras wel onderhouden wordt door het regelmatig te maaien en het daardoor kort blijft, ontstaat er wel een geschikt foerageergebied voor de Steenuil. Tijdens het verkennende veldbezoek is de Grote bonte specht gehoord en waargenomen. Aangezien het hout van fruitbomen over het algemeen zacht van aard is, is het geschikt voor de Grote bonte specht om een nest in te maken. De Grote bonte specht maakt zijn nest op een hoogte van een halve meter of meer (SOVON, 2002). Op basis van de aanwezige geschikte bomen en de waargenomen soort, zijn vaste rust- en verblijfplaatsen van spechten niet uit te sluiten. Met de kap van deze bomen kunnen vaste rust- en verblijfplaatsen aangetast worden. Spechten behoren sinds augustus 2009 niet meer tot de jaarrond beschermde vogelsoorten, zodat nader onderzoek naar spechten niet noodzakelijk is. Negatieve effecten op jaarrond beschermde vogelsoorten worden niet verwacht met de beoogde ontwikkelingen.
amfibieën RAVON verzamelt verspreidingsgegevens van reptielen, amfibieën en vissen (www.ravon.nl). Volgens RAVON komen in de omgeving van het plangebied amfibieen zoals Bruine kikker (Rana temporaria), Gewone pad (Bufo bufo), Bastaardkikker (Rana esculenta), Kleine watersalamander (Triturus vulgaris) en de meer strikt beschermde Kamsalamander (Triturus cristatus) en Poelkikker (Rana lessonae) voor. Binnen en direct ten zuiden van het plangebied liggen watervoerende elementen. Het element in het plangebied bevat veel Klein Kroos (Lemna minor) en weinig tot geen zonlicht. Dit element is in de verlandingsfase en wordt met de plannen gedempt. Strikt beschermde soorten worden niet verwacht in deze sloot. Tijdens het veldbezoek zijn ook geen kikkers of padden gehoord. Het watervoerende element ten zuiden van het plangebied zou geschikt kunnen zijn voor groene kikkers zoals de Poelkikker. Met de plannen wordt dit element niet aangetast (gedempt of vergraven). Met de plannen
SAB
13
worden negatieve effecten op strikt beschermde amfibieën niet verwacht. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 6: globale indruk watervoerende elementen; verlandde sloot (links) en ten zuiden gelegen sloot (rechts).
Algemene soorten, zoals Bruine kikker en Gewone pad, die na de metamorfose op het land naar voedsel gaan zoeken zijn gezien de binnen het plangebied gelegen biotopen niet uit te sluiten. Deze soorten kunnen grote afstanden afleggen. Aangezien de dieren op het land overwinteren, is het ook mogelijk dat er dieren in de winterperiode binnen het plangebied aanwezig zijn. Voor deze soorten, die onder het eerste lichte beschermingsregime vallen, geldt een algemene vrijstelling voor het verstoren en/of aantasten van vaste rust- en verblijfplaatsen. reptielen De meeste reptielensoorten houden zich met name op in geleidelijke overgangssituaties tussen natuurlijke biotopen in bos-, heide- en veengebieden (bijvoorbeeld heide en/of heischrale graslanden in combinatie met bossen en/of kleine landschapselementen). Alleen de Ringslang houdt zich in nattere gebieden met een meer natuurlijke oeverzone. Binnen het plangebied zijn geen natuurlijk elementen aanwezig en de directe omgeving is voornamelijk in gebruik en open. Reptielen worden binnen het plangebied niet verwacht. vissen Volgens RAVON is de Kleine modderkruiper (Cobitis taenia) en de Grote modderkruiper (Cobitis taenia ) in de omgeving waargenomen. Met de plannen wordt één watervoerend element gedempt, waardoor negatieve effecten op beschermde vissen niet op voorhand zijn uit te sluiten. Nader onderzoek dient uitgevoerd te worden naar vissen. resultaten nader onderzoek Voor het nader onderzoek naar vissen is de betreffende watergang over de gehele lengte met een schepnet onderzocht op het voorkomen van beschermde vissoorten. Gedurende het gericht veldonderzoek zijn geen strikt beschermde vissen aangetroffen. Tijdens het onderzoek is alleen een enkele Stekelbaars gevonden en er is een Bastaardkikker uit de bodem gevist. Negatieve effecten op strikt beschermde vissoorten zijn uitgesloten.
SAB
14
insecten (vlinders, libellen, sprinkhanen) en overige soortengroepen Slechts een beperkt aantal van de zeer soortenrijke groep van de insecten is beschermd. De habitateisen van beschermde soorten binnen deze groep zijn vaak zeer locatiespecifiek en gebonden aan zeer bijzondere biotopen. Dergelijke biotopen komen niet in het plangebied voor. Overige strikt beschermde soorten als mollusken en weekdieren zijn ook niet te verwachten gezien de biotopen.
SAB
15
4
Conclusie Het plangebied betreft de locatie Korenbloemstraat-Florastraat in Boven-Leeuwen. Op deze locatie is de ontwikkeling van 17 woningen beoogd. Voor deze ingreep wordt uitgevoerd, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht.
4.1
Gebiedsbescherming In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Het plangebied ligt op ongeveer 500 meter afstand van het Natura 2000-gebied “Uiterwaarden Waal”. Gezien de afstand en tussenliggende elementen zijn met de plannen zowel directe als indirecte negatieve effecten op aangewezen soorten niet te verwachten. Een vergunningsplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt niet noodzakelijk geacht. Hetzelfde gebied dat is aangewezen als Natura 2000gebied is ook aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Vanwege de eerder genoemde redenen zijn ook geen negatieve effecten te verwachten op de EHS.
4.2
Soortenbescherming In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt) of dieren opzettelijk worden verontrust. De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het plangebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Algemeen voorkomende soorten Door de sloop, de grondbewerking en de nieuwbouw, zullen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard. In de toekomst zijn de tuinen waarschijnlijk ook weer geschikt als leefgebied. De meeste van deze soorten zijn beschermd en vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Strikt beschermde soorten Op basis van de quick scan flora en fauna waren vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en vissen niet uit te sluiten binnen het plangebied. Om deze reden is door Ekoza gericht veldonderzoek gedaan naar vleermuizen en vissen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 17 februari 2011. Vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten boombewonende vleermuizen en vissen zijn niet aangetroffen in het plangebied. Voor deze soorten zijn ontheffingsplichtige activiteiten uit te sluiten.
SAB
16
4.3
Consequenties Vaste rust- en verblijfplaatsen of belangrijk leefgebied van strikt beschermde soorten worden niet aangetast met de plannen. Voor de plannen is een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk. Wel is een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet altijd van toepassing: in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het plangebied niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren. op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren. Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door: voortijdig maaien van het plangebied zodat dieren wegtrekken; het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren; het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het plangebied ongeschikt is voor dieren.
4.4
Aanbevelingen Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het plangebied, zoals: voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op 2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woningen; als er een zolder of vliering wordt aangelegd, zou deze niet helemaal geïsoleerd kunnen worden. Hierdoor wordt de zolder mogelijk een geschikt verblijf voor vleermuizen; het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheems bes- en bloemdragende struiken en planten; er kunnen nestpannen of neststenen worden aangebracht ten behoeve van gierzwaluwen. Deze beschermde soort verliest steeds meer nestmogelijkheden.
SAB
17
Bijlage 1: Literatuurlijst Bos, F., Bosveld, M., Groenendijk, D., Swaay van, C., Wynhoff, I. De Vlinderstichting, 2006. De dagvlinders van Nederland, verspreiding en bescherming (Lepidoptera: Hesperioidea, Papilionoidea.-Nederlandse Fauna 7. Leiden. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis. KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey – Nederland. Broekhuizen, S., Hoekstra, B., van Laar, V., Smeenk, C., Thissen, J.B.M. 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren, uitgeverij KNNV, Utrecht. Limpens, H., Mostert, K., Bongers, W. 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen, uitgeverij KNNV, Utrecht. Ministerie van LNV, Concept - Hoofdlijnen begrenzing en selectie Natura 2000gebieden, november 2005. Nederlands vereniging voor libellenstudie, 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse fauna 4. Nationaal en Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrates Survey-Nederland, Leiden. SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998, 2000, Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Spitzen – van der Sluijs, A.M., Willink, G.W., Creemers, R., Ottburg, F.G.W.A., de Boer, R.J., Pfaff, P.M.L., de Wild, W.W., Stronks, D.J., Schröder, R.J.H., de Vos, M.T., Soes, D.M., Frigge, P. & Struijk, R.P.J.H. 2007. Atlas reptielen en amfibieën in Gelderland. 1985-2005. Stichting RAVON, Nijmegen.
Websites: www.ravon.nl www.vleermuis.net www.natuurloket.nl www.vogelbescherming.nl www.rijksoverheid.nl
Bijlage 2: Resultaten nader onderzoek Ekoza
Nader onderzoek Korenbloemstraat, Boven-Leeuwen
Ecologisch onderzoek en advies Arnhem, 3 maart 2011
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
Colofon Titel Subtitel
: Nader onderzoek : Korenbloemstraat, Boven-Leeuwen
Projectnummer Datum
: 10.161 : 3 maart 2011
Veldonderzoek Auteur(s)
: A. Zandstra, T. Kooij : A. Zandstra
Goedgekeurd door
: T. Kooij
Opdrachtgever Contactpersoon
: SAB Arnhem : T. Kroon
Ekoza
Ecologisch onderzoek en advies
Tivolilaan 205 Postbus 2 6800 AA Arnhem T: 026-8454583
[email protected] www.ekoza.nl
Ekoza is lid van het Netwerk Groene Bureaus: www.netwerkgroenebureaus.nl Arnhem, 3 maart 2011
2
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
Inhoud 1. Inleiding
4
2. Wettelijk kader 2.1 Flora- en faunawet 2.2 Natuurbeschermingswet 1998 2.3 Ecologische Hoofdstructuur
5 5 7 8
3. Gebiedsbeschrijving en onderzoeksmethode 3.1 Gebiedsbeschrijving 3.2 Voorgenomen ingreep 3.3 Onderzoeksmethode 3.4 Uitwerking en rapportage
9 9 10 10 11
4. Resultaten 4.1. Soortbescherming (Flora- en faunawet) 4.1.1 Vleermuizen 4.1.2. Vissen
12 12 12 13
5. Conclusies 5.1. Soortbescherming 5.1.1 Vleermuizen 5.2.2 Vissen
14 14 14 14
Literatuur
15
Arnhem, 3 maart 2011
3
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
1. Inleiding Op de locatie Korenbloemstraat-Florastraat in Boven-Leeuwen is woonontwikkeling beoogd. Ten behoeve van de werkzaamheden is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in mogelijk belemmeringen vanuit natuurwetgeving. Hiertoe is door het SAB Arnhem B.V. een onderzoek verricht, in de vorm van een quickscan. Hieruit blijkt dat een aantal bomen op het perceel aanwezig zijn, waarvan een deel voor vleermuizen geschikt is om een verblijfplaats in te hebben. Er is nader onderzoek nodig om vast te stellen of er al dan niet verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn. In het plangebied is een watergang gelegen, waar mogelijk beschermde vissoorten als de grote- en kleine modderkruiper aanwezig kunnen zijn. Om de aanwezigheid van deze soorten vast te stellen is nader onderzoek nodig. In de quickscan staat ook vermeld dat er nader onderzoek gedaan moet worden naar spechten. Daar de lijst van jaarrond beschermde vogelsoorten inmiddels gewijzigd is, is nader onderzoek naar spechten niet meer noodzakelijk. Het SAB Arnhem B.V. heeft Ekoza gevraagd ecologisch onderzoek uit te voeren naar vleermuizen en vissen. Deze rapportage geeft de bevindingen en conclusies van het uitgevoerde onderzoek
Arnhem, 3 maart 2011
4
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
2. Wettelijk kader In dit hoofdstuk wordt in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen beschreven. Bij de bescherming van natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortbescherming is geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet. Hoewel het geen wetgeving betreft is in dit hoofdstuk ook een paragraaf over de EHS opgenomen. 2.1
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Deze wet vormt het wettelijke kader voor bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen, zoals de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet bedreigde uitheemse diersoorten en een deel van de Natuurbeschermingswet (soortbescherming). Tevens is de Flora- en faunawet het nationale wettelijke kader waarin de bepalingen van EU-richtlijnen op het gebied van natuurbescherming (soorten) is omgezet naar nationaal recht. Doel van de Flora- en faunawet is het in stand houden van de planten- en diersoorten die in het wild voorkomen. Hiertoe is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. In principe mogen er geen handelingen worden uitgevoerd die schadelijk zijn voor de soort. Van de verbodsbepalingen is onder bepaalde voorwaarden een ontheffing mogelijk. Voor alle soorten geldt er een ‘zorgplicht’: een ieder dient voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Verbodsbepalingen volgens de Flora- en faunawet Artikel 8:
Artikel 9: Artikel 10: Artikel 11:
Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Daarnaast is artikel 13 eventueel nog van belang in verband met verplaatsen van soorten. Het vervoeren en onder zich hebben van beschermde inheemse soorten is verboden.
Arnhem, 3 maart 2011
5
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
Zorgplicht volgens de Flora- en faunawet: Artikel 2:
1. Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. 2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Algemene Maatregel van Bestuur Middels een Algemene Maatregel van Bestuur is de regelgeving rond de Flora- en faunawet nader ingevuld. Het belangrijkste gevolg is dat de procedures bij ruimtelijke ingrepen en bij bestendig gebruik en beheer aanzienlijk eenvoudiger worden, aangezien voor de meest algemene soorten er een vrijstelling van de verbodsbepalingen komt (voor onder meer ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer). Bij het toepassen van de Flora- en faunawet wordt voortaan een onderscheid gemaakt in drie categorieën van beschermde soorten: 1.
De algemene beschermde soorten waarvoor ten aanzien van activiteiten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en bestendig gebruik en beheer een vrijstelling zonder nadere voorwaarden geldt.
2.
De bedreigde beschermde soorten: voor een aantal soorten planten en dieren geldt een strikter beschermingsregime. Omdat ze in Nederland als bedreigd worden beschouwd. Vrijstelling geldt als op basis van een goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Ontheffing kan worden verleend als geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
3.
De strikt beschermde soorten: alle vogelsoorten alsmede plant- en diersoorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn of bij Algemene Maatregel van Bestuur zijn aangewezen als bedreigde soorten (genoemd in Bijlage 1 van het betreffende besluit). Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling ten aanzien van de verbodsbepalingen in artikelen 8, 9, 11 en 12, mits men werkt op basis van een door de minister goed gekeurde gedragscode. Voor het overtreden van verbodsbepalingen bij ruimtelijke ingrepen is voor aangewezen bedreigde soorten altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Ontheffing kan alleen worden verleend als er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is, er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang en er geen afbreuk worden gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort. Voor soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn kan alleen nog ontheffing verkregen worden voor een belang dat is opgenomen in de Habitatrichtlijn. Hierdoor kan geen ontheffing meer aangevraagd worden op basis van ‘werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling’. Voor vogels kan alleen nog ontheffing verkregen worden op grond van een belang dat staat in de Vogelrichtlijn. Dit houd in dat ook geen ontheffing meer aangevraagd kan worden op basis van ‘dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’.
Arnhem, 3 maart 2011
6
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
2.2
Natuurbeschermingswet 1998
De gebiedsbescherming in Nederland is geregeld in de Natuurbeschermingswet. De Natuurbeschermingswet kent drie typen gebieden: Natura-2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn) Beschermde natuurmonumenten Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn), zoals Wetlands. Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorende effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Ook plannen moeten getoetst worden op hun gevolgen voor de Natura 2000 gebieden. Zowel projecten en andere handelingen in als buiten een Natura 2000-gebied kunnen vergunningsplichtig zijn; de wet kent namelijk de zogenaamde externe werking. Als een activiteit die buiten een beschermd gebied plaats zal vinden, negatieve gevolgen kan hebben voor dat gebied, moet deze beoordeeld worden. Hierbij moeten ook cumulatieve effecten worden betrokken. Dit kan betekenen dat een plan of handeling op zich geen significant effect veroorzaakt maar in combinatie met andere handelingen of plannen wel. Ook dan is een vergunning noodzakelijk. Het bevoegd gezag voor de verlening van de Natuurbeschermingswetvergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied ligt. Er zijn een drietal situaties mogelijk: Zeker geen negatief effect Geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig Mogelijk negatief effect maar zeker geen significant negatief effect Verslechterings- en verstoringstoets, afhankelijk van de uitkomst wordt al dan niet een vergunning verleend. Kans op een significant negatief effect. Passende beoordeling (zwaardere procedure), Afhankelijk van de uitkomst wordt al dan niet een vergunning verleend. Aan deze vergunning zullen voorschriften en beperkingen, bijvoorbeeld compensatie, verbonden zijn. Bij een kans op negatieve effecten is het aan te raden om in een vroeg stadium met het bevoegd gezag te overleggen over de te volgen procedure. Arnhem, 3 maart 2011
7
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
2.3
Ecologische Hoofdstructuur
Het doel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is om een samenhangend netwerk te creëren van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen. Het huidige netwerk bestaat voor het merendeel uit Natura 2000-gebieden, de beschermde natuurmonumenten en andere bestaande natuurgebieden. Daarnaast worden natuurgebieden uitgebreid, nieuwe natuurgebieden ontwikkeld en ecologische verbindingszones aangelegd. Binnen de ecologische hoofdstructuur geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging en de uitvoering van bepaalde plannen niet mogelijk zijn als daarmee de wezenlijke kenmerken of natuurwaarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. De initiatiefnemer moet onderzoek laten verrichten, om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast.
Arnhem, 3 maart 2011
8
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
3. Gebiedsbeschrijving en onderzoeksmethode 3.1
Gebiedsbeschrijving
Het plangebied ligt in Gelderland, aan de zuidkant van Boven-Leeuwen. De noordkant van Boven-Leeuwen wordt gevormd door de uiterwaarden van de Waal. De directe omgeving heeft een agrarisch karakter.
Globale ligging van het plangebied
Aan de Korenbloemstraat in Boven-Leeuwen is de ontwikkeling van 28 woningen met parkeerplaatsen beoogd. De huidige situatie van het plangebied bestaat uit volkstuinen, paardenweide en fruitboomgaard, waarop een drietal oude schuurtjes staan. Een watergang doorsnijdt het plangebied, en een watergang begrensd het plangebied aan de zuidkant.
Het plangebied(rood) en de te onderzoeken bomen en watergang (blauw).
Arnhem, 3 maart 2011
9
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
Dit nader onderzoek is gericht op de fruitbomen binnen het plangebied, alsmede de watergang die het plangebied doorsnijdt. Dit is conform de uitkomsten van de quickscan.
Een indruk van de te onderzoeken bomen en watergang.
3.2
Voorgenomen ingreep
In het plangebied is de ontwikkeling van 28 woningen met parkeerplaatsen beoogd. De huidige elementen zullen verdwijnen. 3.3
Onderzoeksmethode
De onderzoekslocatie is 1 maal bezocht op 17 februari 2011. Het veldwerk is gericht op onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen in de aanwezige bomen, en op beschermde vissen in de watergang. Normaal gesproken wordt vleermuisonderzoek met behulp van een batdetector uitgevoerd volgens het vleermuisprotocol. Onderzoek volgens het protocol moet uitgevoerd worden tussen mei en september.
Arnhem, 3 maart 2011
10
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
In dit geval gaat het om enkele bomen met gaten en loszittende schors. Met behulp van een boomcamera zijn de boomholtes in de 16 bomen bekeken. Dit is vanaf de grond met een hengel met daarop een (infrarood)camera uitgevoerd. Doormiddel van een (infrarood)camera kan de binnenkant van een boomholte bekeken worden. Door eerst een onderzoek met de boomcamera uit te voeren, kan wellicht voldoende duidelijkheid worden verkregen om verblijfplaatsen van vleermuizen uit te kunnen sluiten. Het visonderzoek is uitgevoerd doormiddel van een schepnet, waarbij de modderlaag onderzocht is. 3.4
Uitwerking en rapportage
Bij de bescherming van natuur in Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. De gebiedsbescherming is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Natura 2000) en de soortbescherming in de Flora- en faunawet. In voorliggende rapportage komen de volgende onderdelen aan bod: Toetsing aan de Flora- en faunawet (soortbescherming) Onderzocht wordt of de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet worden overtreden, een ontheffing noodzakelijk is en of daaruit voortvloeiende verplichtingen in de vorm van mitigatie of compensatie noodzakelijk zijn. Oriëntatiefase toets Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming) Voorliggend onderzoek beschrijft niet de toetsing aan de Natuurbeschermingswet. Een uitgebreide toetsing is beschreven in het rapport quickscan Korenbloemstraat-Florastraat, Boven-Leeuwen van SAB Arnhem B.V.
Arnhem, 3 maart 2011
11
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
4. Resultaten 4.1.
Soortbescherming (Flora- en faunawet)
4.1.1 Vleermuizen Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) vleermuizen aangetroffen. De holtes in de bomen zijn grondig onderzocht met behulp van de boomcamera.
Boomcamera in boomholte
Een boomholte of loszittend schors is geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, als deze plekken droog en tochtvrij zijn. Bij gaten is tevens de ruimte boven en onder de ingang van belang voor de aanwezigheid van vleermuizen. Het merendeel van de aanwezige gaten in de bomen zijn aan de bovenkant open, waardoor bij regen, het water naar binnen loopt. Andere gaten zijn klein, en zonder ruimte aan de bovenkant van de ingang en daardoor ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
Arnhem, 3 maart 2011
12
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
4.1.2. Vissen De te onderzoeken watergang is over de gehele lengte met een schepnet onderzocht op beschermde vissen. Tijdens het onderzoek is een enkele stekelbaars waargenomen, en is een bastaardkikker met het schepnet uit de bodem gevist. Bastaardkikker behoort tot de Tabel 1 soorten van de Flora- en fauna wet. Voor deze soort geldt een algehele vrijstelling. Andere beschermde soorten zijn niet waargenomen.
Scheppen in de watergang en vangst van een bastaardkikker
Arnhem, 3 maart 2011
13
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
5. Conclusies Aan de hand van het voorgaande kunnen een aantal conclusies worden getrokken en worden aanbevelingen gegeven voor de te nemen vervolgstappen. 5.1.
Soortbescherming
De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Vooral de instandhouding van verblijfplaatsen is hiervoor van belang en in mindere mate ook de instandhouding van het leefgebied. Ten aller tijde geldt de zorgplicht, die van toepassing is op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing. Dat betekent dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen om schade aan het in het wild levende planten en dieren te voorkomen.
5.1.1 Vleermuizen In het plangebied is gericht gezocht naar verblijfplaatsen van strikt beschermde boombewonende vleermuizen. Er zijn geen mogelijkheden voor verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen in de holtes of achter schors van de aanwezige bomen. Een vleermuisonderzoek met detector volgens het vleermuisprotocol is niet noodzakelijk. Voor vleermuizen hoeft geen ontheffing voor het vernietigen van verblijfplaatsen in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
5.2.2 Vissen In het plangebied is een watergang aanwezig. Er zijn geen beschermde vissen aangetroffen. Deze worden ook niet verwacht. De gevonden bastaardkikker is een Tabel 1 soort en hiervoor geldt een algehele vrijstelling. Hiervoor hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd.
Arnhem, 3 maart 2011
14
NADER ONDERZOEK KORENBLOEMSTRAAT, BOVEN-LEEUWEN
Ecologisch onderzoek en advies
Literatuur Broekhuizen, S., Hoekstra, B., V. van Laar, C. Smeenk, & J.B.M. Thissen, 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Broekmeyer, M.E.A., F.G.W.A. Ottburg en F.H. Kistenkas, 2003. Flora- en faunawet, Toepassing van artikel 75 in de praktijk. Alterra, Wageningen. Diepenbeek, A. van, 1999. Veldgids diersporen. KNNV Uitgeverij, Utrecht Kapteyn, K. 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Schuyt & Co, Haarlem. Lange, R. et al. 1994. Zoogdieren van West-Europa; KNNV Uitgeverij, Utrecht Limpens H., Mostert K. en Bongers W. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Utrecht: Stichting Uitgeverij KNNV, 1997 Dijkstra V.A.A., L.S.G.M. Verheggen, H.J.G.A. Limpens, E.A. Jansen en N. Hoogeveen 1999. Vleermuizen in Gelderland; naar een actieplan voor aandachtsoorten. Provincie Gelderland, Arnhem/Stichting Vleermuisbureau, Geleen. SAB Arnhem B.V. 2009. Quick scan flora en fauna, Korenbloemstraat-Florastraat, Boven-Leeuwen, projectnummer 90220 www.rijksoverheid.nl
Arnhem, 3 maart 2011
15