COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN
C.B.A.R. ASBL
B.C.H.V. vzw
Aan de Heer D. VAN DEN BULCK - Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen per fax: 02/205.51.15 kopie per e-mail kopie naar geografische sectie CGVS, naar de raadsman en de sociaal assistent van de asielzoeker
Brussel, 26 november 2011,
O. ref.: RW5079 U. ref.: CGVS xx/xxxxx
Betreft: jhr. X – tweede asielaanvraag (DVZ: 23 december 2010)
Geachte Heer Van Den Bulck,
Met voorliggend schrijven wil het BCHV uw diensten verzoeken bij de beoordeling van de tweede asielaanvraag van jongeheer X, geboren op 26 november 1991 te Isfahan (Iran) en van Afghaanse nationaliteit, een aantal elementen in overweging te nemen die de toekenning van het subsidiaire beschermingsstatuut verantwoorden. Zonder ouders ontvluchtte hij in 2007 Iran, het land waar hij geboren is en opgegroeide, en vroeg op x xxx 2008 in België asiel aan. De aanvraag werd door het CGVS op x xxx 2008 geweigerd en het beroep hiertegen werd door de RVV verworpen bij arrest van x xxx 2009. Inmiddels is ook zijn minderjarige broer (A) in België aangekomen. Samen vroegen ze op x xxx 2010 opnieuw asiel aan. De aanvraag werd door DVZ overgemaakt aan het CGVS. Het BCHV meent dat er een aantal nieuwe elementen voorliggen die bij de eerste beoordeling van de asielaanvraag van jhr. X nog niet bekend of voorhanden waren en die een weigeringsbeslissing hadden kunnen voorkomen. Meer bepaald bevestigen de nieuwe elementen zijn nationaliteit en relativeren ze het belang van zijn verblijf in een derde land Rue Defacqzstraat 1, bte 10 1000 Bruxelles / Brussel
E-mail :
[email protected]
Tel. 02 / 537 82 20 Fax 02 / 537 89 82
Le CBAR bénéficie du soutien de l’UNHCR, de Fedasil, du Fonds d’Impulsion et du Fonds Européen pour les Réfugiés Het BCHV geniet de steun van het UNHCR, Fedasil, het Impulsfonds en het Europees Fonds voor de Vluchtelingen
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
1. eerste asielprocedure en nieuwe elementen
De ouders van jhr. X zijn oorspronkelijk afkomstig uit de provincie Wardak in Afghanistan, maar ontvluchtten omwille van veiligheidssituatie ten gevolge van gewapende conflict het land, net voor zijn geboorte in 1991. Hij werd uiteindelijk geboren in Isfahan in Iran, en bracht er zijn leven als kind door tot hij naar België vluchtte. In Iran had het gezin geen verblijfsstatuut en moest hij vanaf zijn twaalfde stoppen met school om te gaan werken als tapijtenknoper toen zijn vader werkonbekwaam was geworden. Jhr. X werd door het CGVS en vervolgens door de RVV niet als vluchteling erkend noch werd hem de subsidiaire bescherming toegekend. Zijn nationaliteit en de afkomst van zijn ouders werden door beide asielinstanties niet betwist. Ook zijn algemene geloofwaardigheid werd niet in twijfel getrokken. De vluchtelingenstatus werd hem niet toegekend bij gebrek aan een conventiegerelateerde vrees ten opzichte van Afghanistan zowel als Iran. De subsidiaire bescherming werd hem niet toegekend omdat hij volgens objectieve informatie in Iran over verblijfsdocumenten zou kunnen beschikken en er een ‘reëel vestigingsalternatief’ heeft. Inmiddels is het concept van ‘reëel vestigingsalternatief’, net zoals dat van ‘derde veilig land’ of ‘eerste land van asiel’ door de algemene vergadering van de RVV als onwettelijk bestempeld bij gebrek aan wettelijke basis.1 Dit is een nieuw element dat een volledig nieuwe beoordeling van de nood aan subsidiaire bescherming vraagt aangezien precies dit concept het dragend motief voor de weigering ervan was. Daarnaast beschikt jhr. X over enkel persoonlijke nieuwe stukken die zijn burgelijke staat en identiteit verduidelijken: van de Afghaanse ambassade te Teheran bekwam hij een attest dat verduidelijkt dat hij enkel over de Afghaanse en niet over de Iraanse nationaliteit beschikt; op de Afghaanse ambassade te Brussel bekwam hij een Afghaans paspoort en ook werd hem de originele versie van zijn taskara opgestuurd vanuit Afghanistan, via zijn ouders in Iran (zie kopies in bijlage). Tot slot is er ook nieuwe objectieve landeninformatie beschikbaar over relevante aspecten van zijn asielrelaas die de beoordeling ervan kunnen beïnvloeden. Zo is er o.a. een rapport van CEDOCA over Afghaanse vluchtelingen uit Iran en heeft CGVS een beleidsnota opgesteld omtrent de behandeling van Afghaanse asielaanvragen.2 Over de behandeling van Afghaanse vluchtelingen door de Iraanse overheid zijn er meerdere recenter rapporten van internationale organisaties die een actueler beeld geven dan datgene uit 2001 dat aangewend is door het GCVS bij de eerste beoordeling van de asielaanvraag. Het BCHV meent dat al deze nieuwe elementen en voorliggend advies het gegrond karakter van de asielaanvraag duidelijk maken en verzoekt de Belgische asielinstanties jhr. X en zijn broer minstens de subsidiaire bescherming toe te kennen.
1
RVV (AV), arrest nr. 45.397 van 24 juni 2010 (zie lager, voetnoot 3) CGVS & BBA, Afghans in Iran and Pakistan – a joint report by experts from Austria and Belgium, 12 juli 2010, ongepubl. CGVS, Beleid van het CGVS inzake asielaanvragen van Afghaanse asielzoekers, februari 2010; en update ‘Regio’s Subsidiaire Bescherming’, september 2010, ongepubl.
2
2
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
2. nationaliteit en origine
Zonder zich te willen uitspreken over jhr. X’s verklaringen omtrent zijn individuele profiel en vervolgingsvrees, die doorslaggevend zijn om zijn vluchtelingenstatus te bepalen, meent het BCHV dat zijn nationaliteit en origine, de relevante elementen om tot toekenning van de subsidiaire bescherming op basis van artikel 48/4 §2 c) te kunnen besluiten, weldegelijk geloofwaardig zijn. Jhr. X lijkt deze elementen immers afdoende bewezen te hebben. Aangezien de Afghaanse nationaliteit van jhr. Gholamai in de eerste asielprocedure noch door het CGVS noch door de RVV betwist werd, is zijn verblijf in Iran, ongeacht de duur ervan, in principe niet meer relevant voor de beoordeling van zijn vervolgingsvrees en risico op ernstige schade. De algemene vergadering van de RVV bepaalde immers reeds herhaaldelijk dat beide beschermingsnoden enkel beoordeeld moeten worden ten opzichte van het land waarvan de asielzoeker de nationaliteit draagt en dat concepten als ‘derde veilig land’, ‘eerste land van asiel’ en ‘reëel vestigingsalternatief’ als weigeringsgrond voor de asielaanvraag geen wettelijke grondslag hebben in de Belgische rechtsorde.3 Voor zover alsnog bijkomend bewijs van zijn nationaliteit vereist zou zijn, kunnen volgende elementen ter ondersteuning aangehaald worden: Artikel 3 van het Wetboek van internationaal privaatrecht (Wb IPR4) bepaalt dat voor de vaststelling van de nationaliteit, het recht van de betrokken staat toegepast moet worden: in casu bepaalt dus de Afghaanse wet hoe vastgesteld kan worden of jhr. X de Afghaanse nationaliteit heeft. Volgens het Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken bepaalt de Afghaanse wet dat dit gebeurt aan de hand van de taskara: “Elke Afghaan behoort een identiteitskaart, genaamd taskera, te bezitten. Het bezit van een taskera vormt het bewijs dat een persoon de Afghaanse nationaliteit heeft.” 5 De originele taskara die hij heeft voorgelegd, is een Afghaanse authentieke akte waarvan de echtheid niet betwist wordt en die bijgevolg voldoende bewijskracht heeft.6 3
RVV (AV), arrest nr. 45.397 van 24 juni 2010: “Uit het voorgaande volgt dat de nood aan bescherming geboden door de voornoemde artikelen 48/3 en 48/4 van de vreemdelingenwet moet getoetst worden ten aanzien van het land of de landen van de nationaliteit van de verzoekende partij of, voor staatlozen, van de vroegere gewone verblijfplaats. [...] De omstandigheid dat de verwerende partij X als een “veilig derde land” dan wel als “eerste land van asiel” aanziet, doet aan het voorgaande geen afbreuk, […] Deze begrippen vinden geen grondslag in de interne regelgeving. Evenmin kan de verwerende partij zich te dezen beroepen op het bepaalde in de artikelen 26 en 27 van de procedurerichtlijn. Deze bepalingen zijn niet omgezet in het Belgische recht en hebben geen rechtstreekse werking. Ook het door de verwerende partij ter terechtzitting ontwikkelde concept betreffende een ‘reëel vestigingsalternatief’ vindt geen grondslag in de interne Belgische regelgeving, noch in enige andere internationale of gemeenschapsrechtelijke bepaling met rechtstreekse werking of rechtstreekse toepasselijkheid.” 4 Artikel 2 Wb IPR: “Onder voorbehoud van de toepassing van internationale verdragen, van het recht van de Europese Unie of van bepalingen in bijzondere wetten, regelt deze wet voor internationale gevallen de bevoegdheid van de Belgische rechters, de aanwijzing van het toepasselijk recht en de voorwaarden voor de uitwerking in België van buitenlandse rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken en in handelszaken.” 5 Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemeen Ambtsbericht Afghanistan, 24 augustus 2011, blz. 71: http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/bz/documenten-enpublicaties/ambtsberichten/2011/08/25/afghanistan-2011-08-24.html
3
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
Daarnaast legt jhr. X ook nog een internationaal erkend paspoort en een attest van de Afghaanse Ambassade te Teheran ter bevestiging van zijn Afghaanse nationaliteit voor. De verschillende voorgelegde identiteitsdocumenten zijn allemaal afgeleverd door officiële overheidsinstanties en bewijzen afdoende zijn Afghaanse nationaliteit. Aangezien de Afghaanse wetgeving in principe geen dubbelnationaliteit toestaat en het afdoende bewezen is dat hij over de Afghaanse nationaliteit beschikt, heeft jhr. X per definitie geen andere nationaliteit.7 Dat hij niet over de Iraanse nationaliteit beschikt blijkt trouwens ook expliciet uit het attest van de Afghaanse Ambassade te Teheran.
3. belang bij asielaanvraag in België / verblijf in Iran
De Afghaanse nationaliteit van jhr. X staat vast en dus moet volgens de hoger aangehaalde rechtspraak van de RVV zijn vervolgingsvrees en reëel risico op ernstige schade enkel beoordeeld worden ten opzichte van dat land en is zijn verblijf in Iran in principe niet meer van doorslaggevend belang voor de beoordeling van de gegrondheid van de asielaanvraag. Zowel het attest van Afghaanse ambassade te Teheran als de details in zijn verklaringen omtrent zijn levenssituatie en die van Afghaanse vluchtelingen in Iran, en rekening houdend met zijn jonge leeftijd, maken zijn verblijf in het land tot voor zijn vlucht naar België voldoende geloofwaardig in de zin van artikel 57/7ter van de Vreemdelingenwet.8 De aangehaalde rechtspraak van de algemene vergadering omtrent de onwettigheid van het ‘reële vestigingsalternatief’, wordt momenteel soms omzeild door te beweren dat de betrokken ‘geen belang’ zou hebben bij een beschermingsstatuut in België aangezien hij dat al in een derde veilig land heeft. Dergelijke redenering kan evenwel enkel opgaan voor asielzoekers die reeds effectief op een gelijkaardig beschermingsstatuut kunnen terugvallen in een derde land, wat voor jhr. X in Iran niet het geval is. De ‘mogelijkheid van een legaal verblijf’ in Iran die de RVV suggereert volstaat daartoe absoluut niet. Bovendien is de 6
De taskara is een Afghaanse authentieke akte. Artikel 28 Wb IPR bepaalt wanneer buitenlandse authentieke akten in België bewijskracht hebben: “§ 1. Een buitenlandse authentieke akte strekt in België tot bewijs van de feiten vastgesteld door de buitenlandse overheid die de akte heeft opgesteld, indien zij tegelijk voldoet: 1° aan de voorwaarden die deze wet stelt aan de vorm van de akten; en 2° aan de voorwaarden voor de echtheid ervan volgens het recht van de Staat waar zij is opgesteld. De vaststellingen gedaan door de buitenlandse overheid worden niet in aanmerking genomen voorzover zij een gevolg zouden hebben dat kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. § 2. Het tegenbewijs van de feiten vastgesteld door de buitenlandse overheid mag met alle bewijsmiddelen worden aangebracht.” De bewijskracht ervan kan dus niet zondermeer ondergraven worden door de vaststelling dat valse Afghaanse documenten makkelijk te bekomen zijn ( cfr. CGVS, antwoorddocument afgh2009-015w, 4 maart 2008). Dergelijke algemene overweging kan niet volstaan als concrete aanwijzing in casu de voorgelegde taskara geen bewijswaarde heeft. Elk stuk kan in principe vervalst worden, maar conform het vrije bewijsrecht in asielzaken is elk stuk bewijskrachtig tot bewijs van het tegendeel in concreto - wat in bepaalde Afghaanse asieldossiers bekomen werd door de stukken bvb. aan de experten van de federale politie voor te leggen. Zoniet, dan zou een absolute onmogelijkheid gecreëerd worden voor Afghanen om hun identiteit te bewijzen. 7 artikel 7 van de Law on Citizenship of the Islamic Emirate of Afghanistan, 24 juni 2000: http://www.unhcr.org/refworld/docid/404c988d4.html. Hoewel hier momenteel onduidelijkheid over bestaat zowel bij de Afghaanse overheid als bij specialisten, bestond de mogelijkheid in de Afghaanse wetgeving zeker nog niet op het moment dat hij Iran verliet (zie: Australia: Refugee Review Tribunal, Afghanistan: 1. According to Afghan law, would an individual lose his Afghan citizenship by taking up UK citizenship?, 3 December 2008, AFG34135: http://www.unhcr.org/refworld/docid/4b6fe11e0.html). 8 CGVS, gehoorverslag 24 juni 2008
4
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
suggestie gebaseerd op ontoereikend onderzoek van beschikbare landeninformatie. Uit het administratief dossier blijkt dat slechts één bron aangewend werd, die bovendien inmiddels meer dan tien jaar oud is en helemaal geen eenduidige informatie verschaft over het cruciale punt van toegang tot een verblijfs- en/of beschermingsstatuut in Iran voor Afghaanse vluchtelingen. Dergelijk onderzoek voldoet niet aan de uniforme EU-richtlijnen voor zgn. COI-onderzoek (Country of Origin Information), die o.m. vereisen dat meerdere bronnen geraadpleegd worden en informatie zo recent en onafhankelijk mogelijk moet zijn.9 Het aangewende Nederlandse ambtsbericht van juli 2001 – en dus nog van de oorlog in Afghanistan tussen de internationale strijdkrachten en de Taliban die voor een nieuwe vluchtelingenstroom naar Iran zou zorgen en een verscherping van het Iraanse vluchtelingenbeleid – stelt zelf al dat sinds april 2000 “de status van alle in Iran verblijvende Afghanen (legaal, gedocumenteerd en ongedocumenteerd oftewel illegaal) onzeker is geworden”. Zelfs de Afghanen die voor 1992 arriveerden, zoals jhr. X, en als vluchteling erkend waren, waren niet langer zeker van hun verblijfsrecht: “Alhoewel een ‘blauwe kaart’ indiceert dat een persoon als vluchteling is erkend en recht heeft om legaal in Iran te verblijven, wordt niet aangegeven hoe lang de kaart geldig is. Bovendien kan de kaart in principe door de Iraanse autoriteiten ingetrokken worden.”10 Minstens blijkt de kwestie van de verblijfsstatus van jhr. X in Iran niet zo eenduidig en met zekerheid vast te stellen op basis van de aangewende COI als de eerste weigeringsbeslissing suggereert. Recenter objectieve landeninformatie maakt de veronderstelling dat elke voor 1992 aangekomen Afghaanse vluchteling als dusdanig is erkend en over een actueel verblijfsrecht beschikt nog onzekerder. Een recenter expertenrapport van CEDOCA zelf, in samenwerking met de Oostenrijkse asielinstanties, stelt immers : “Until 1991 blue identity cards were given out to mohajerin – the so called ‘blue cards’. After the end of the First Gulf War between Iran and Iraq (1980-1988), and since the collapse of the communist regime in Afghanistan in 1992, this policy has changed. Since then, there have been some reports on Iranian authorities confiscating these cards and increasingly concentrating on the repatriation of Afghan refugees. Afghan citizens in most case only receive limited residence permits.” 11 Niet pas vanaf 1992, maar al vanaf het einde van de oorlog met Irak in 1988 focuste het Iraanse beleid op het repatriëren van de aanwezige Afghaanse vluchtelingen en werd hen hoogstens een tijdelijk verblijfsrecht toegekend. In die context kwam het gezin X in Iran aan. Ook daarna is er geen beschermings- of regulariseringsbeleid voor Afghanen gekomen, 9
artikel 8, lid 2 b) van de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus): “2. De lidstaten zien erop toe dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat: […] b) er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals […]” – om onduidelijke redenen werd deze bepaling niet omgezet in de Belgische wetgeving, maar ze heeft dus rechtstreekse werking. Zie: BCHV, Is de vrees gegrond? – het gebruik en de toepassing van landeninfromatie in de asielaanvraag, juni 2011: http://www.cbar-bchv.be/JuridischeInformatie/COI.html; en European Union (ARGO project
JLS/2005/ARGO/GC/03), Common EU Guidelines for Processing Country of Origin Information (COI), april 2008: http://www.unhcr.org/refworld/pdfid/48493f7f2.pdf 10 Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken, Afghanen in derde landen – Iran, 20 juli 2001, blz.2 en eindnoot 2, in administratief dossier 11 CGVS & BBA, Afghans in Iran and Pakistan – a joint report by experts from Austria and Belgium, 12 juli 2010, ongepubl, blz. 6
5
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
maar hoogstens tijdelijke registratiecampagnes. Het is dan ook alles behalve onwaarschijnlijk dat jhr. X en zijn familie in Iran een precair verblijfsstatuut hebben. Andere objectieve internationale bronnen bevestigen de precaire status van Afghaanse vluchtelingen in Iran. Uit een wetenschappelijke UNESCO publicatie: “Until 1995, blue card holders had access to subsidised healthcare and food, and free primary and secondary education; but they could not own their own businesses or work as street vendors, and their employment was limited to low-wage, manual labour. All these social advantages ended in 1995. One of the issues with the blue card is that the duration of stay is not specified, so the card can be revoked at any time. Sometimes, the authorities have removed blue cards from holders in order to deport them, especially when the holders are living with undocumented relatives.” “In 2000, the Iranian Bureau for Aliens and Foreign Immigrant Affairs (BAFIA) conducted a major exercise in registration of all foreigners. It then issued certificates to documented foreigners that superseded all previously issued documents, which became null and void. These new documents took away many former rights such as access to healthcare.” “Most undocumented refugees found by the police, and even some with papers, are deported on a regular basis. Iran is therefore not respecting the obligations contracted under the Refugee Convention, and is in particular in breach of Article 33 relating to non-refoulement.” 12 De International Crisis Group beschrijft de houding van de Iraanse overheid tegenover de Afghaanse vluchtelingen dan weer als volgt: “The prolonged refugee presence and the persistence of unchecked cross-border movements have increased Pakistan’s and Iran’s leverage over their neighbour. Moreover, with migrants and terrorist networks often using the same transport routes, making it difficult to distinguish insurgents from migrants, Tehran and Islamabad are inclined to seal their borders and pressure the millions of remaining Afghan refugees to return home. As Iran and Pakistan toughen their stance, the threat of mass deportations strains Kabul’s relations with both countries. If carried out, such deportations would further destabilise a fragile state.” 13 De wijzigingen in het Iraanse beleid ten opzichte van Afghaanse vluchtelingen en de invloed op het verblijfsstatuut dateren van voor de geboorte van jhr. X of van toen hij nog een jong kind was (1988, 1995, 2001). Redelijkerwijs kan van hem dan ook niet verwacht worden dat hij zich dat kan herinneren. Op basis van de objectieve vaststellingen is evenwel duidelijk dat er voor Afghanen in Iran, ook al zijn ze er al voor 1992 aangekomen, geen voldoende garanties op bescherming en non-refoulement zijn in Iran. Bovendien garandeert het feit
12
A. Van Engeland-Nourai, ‘Repatriation of Afghan and Iraqi Refugees from Iran: When Home is No Longer Home’, in International Journal on Multicultural Societies (IJMS) 2008, vol.10, no.2, UNESCO. ISSN 18174574, blz. 145-168: www.unesco.org/shs/ijms/vol10/issue2/art3 13 ICG, Afghanistan: What Now for Refugees? - Executive summary and recommendations, Asia Report N°175, 31 augustus 2009: http://www.crisisgroup.org/en/regions/asia/south-asia/afghanistan/175-afghanistan-what-nowfor-refugees.aspx
6
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
van een verblijfs- of beschermingsstatuut in Iran gehad te hebben nog niet dat de toegang tot het land in geval van terugkeer mogelijk is.14 Uit al deze objectieve informatie komt duidelijk naar voor dat het geloofwaardig is dat jhr. X als Afghaanse vluchteling in Iran niet over een verblijfs- en/of beschermingsstatus beschikt. Hij heeft dan ook wel degelijk belang bij de behandeling van zijn asielaanvraag en bij een beschermingsstatuut in België.
4. reëel risico op ernstige schade
Nu de identiteit van jhr. X afdoende bewezen wordt door o.m. zijn taskara, zijn Afghaanse nationaliteit onbetwist is en zijn verblijf buiten het land tot aan zijn vertrek richting België niet langer relevant is, kan een beoordeling ten gronde gebeuren – ongeacht de twijfel die geuit kan worden t.o.v. zijn verklaarde individuele vervolgingsvrees – van het reëel risico dat hij bij een terugkeer zou lopen op ernstige schade ten gevolge van het willekeurige geweld dat het gewapend conflict in zijn land van herkomst met zich meebrengt, in toepassing van artikel 48/4 §2, c) van de Vreemdelingenwet. Het CGVS beoordeelt gewoonlijk het reële risico op ernstige schade ten opzichte van de recent verblijfplaats in het land van herkomst. In casu had jhr. X nooit een feitelijke verblijfplaats in zijn land van herkomst Afghanistan. In principe moet voor de beoordeling van de nood aan subsidiaire bescherming als referentiepunt de hypothetische terugkeer naar het land van herkomst genomen worden: naar welke plaats kan de Afghaanse asielzoeker in kwestie al dan niet naar terug? Aangezien dhr. X een Afghaan is die zijn hele leven in Iran verbleef, is het in casu belangrijk het interne vestigingsalternatief in Afghanistan te bepalen.15 UNHCR situeert die ‘referentieplaats’ (als relevant intern vestigingsalternatief) in Afghanistan enkel daar waar bescherming van de uitgebreide familie of een etnische of sociale netwerk voorhanden is voor de betrokkene, waar hij in geval van terugkeer kan op terugvallen.16 Voor jhr. X is dat in de provincie Wardak, waar zijn ouders van afkomstig zijn en zijn familie en etnische groep zich bevindt.
14
Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken, Afghanen in derde landen – Iran, 20 juli 2001, blz. 9: “Dit betekent dat Afghanen die tot dusver legaal in Iran verbleven, het niet is toegestaan om na verblijf in een derde land op baisi van een verlopen Iraanse verblijfsvergunning naar Iran terug te keren.” 15 Deze benadering waarbij voor het bepalen van de nood aan subsidiaire bescherming de nadruk gelegd wordt op een ‘referentieplaats’ in geval van terugkeer is te verantwoorden (1) vanuit de definitie van de subsidiaire bescherming in artikel 48/4 van de Vreemdelingenwet zelf, die oplegt het risico te beoordelen in geval van een terugkeer naar het land van herkomst en (2) omwille van de benadering van het CGVS om bij asielaanvragen van Afghanen de beslissing omtrent de nood aan subsidiaire bescherming onder artikel 48/4 §2 c) te laten afhangen van enerzijds de regio in Afghanistan waarvan de betrokkene afkomstig is én anderzijds de regio waar hij eventueel in toepassing van artikel 48/5 §3 naar terug kan. (Zie lager, voetnoot 17) 16 UN High Commissioner for Refugees, UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan, 17 december 2010, blz. 39-40, http://www.unhcr.org/refworld/docid/4d0b55c92.html: “The traditional extended family and community structures of Afghan society continue to constitute the main protection and coping mechanism, particularly in rural areas where infrastructure is not as developed. Afghans rely on these structures and links for their safety and economic survival, including access to accommodation and an adequate level of subsistence. Since the protection provided by families and tribes is limited to areas where family or community links exist, Afghans, particularly unaccompanied women and children, and women single
7
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
Het CGVS bepaalt in een ongepubliceerde beleidsnota over de behandeling van Afghaanse asielaanvragen dat Afghanen afkomstig uit de provincie Wardak, zonder onderscheid naar district, in aanmerking komen voor de subsidiaire beschermingsstatus.17 Jhr. X beschikt buiten die streek van (voor)ouderlijke afkomst over geen sociaal of familiaal netwerk, zodat er is voor hem geen relevant binnenlands vluchtalternatief voorhanden is waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat hij er zich zou vestigen, in de zin van artikel 48/5 §3 van de Vreemdelingenwet en UNHCR richtlijnen terzake.18
Conclusie Samenvattend meent het BCHV dat er voldoende nieuwe geloofwaardige gegevens voorliggen om een nieuwe beoordeling ten gronde van de asielaanvraag van jhr. X door het CGVS te verantwoorden. Het BCHV is er tevens van overtuigd dat er geen twijfels over bestaan dat de provincie Wardak als referentieplaats voor de beoordeling van zijn nood aan subsidiaire bescherming beschouwd moet worden. Bijgevolg verzoekt het BCHV verzoekt het CGVS hem dat beschermingsstatuut toe te kennen.
Wij danken u alvast voor de aandacht die u aan dit schrijven zult willen besteden.
head of households with no male protection, will not be able to lead a life without undue hardship in areas with no social support networks, including in urban centres. […] In light of the foregoing, UNHCR generally considers IFA/IRA as a reasonable alternative where protection is available from the individual’s own extended family, community or tribe in the area of intended relocation.” 17 CGVS, Beleid van het CGVS inzake asielaanvragen van Afghaanse asielzoekers, februari 2010; en update ‘Regio’s Subsidiaire Bescherming’, september 2010 18 UN High Commissioner for Refugees, UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Afghanistan, 17 december 2010, http://www.unhcr.org/refworld/docid/4d0b55c92.html: “The traditional extended family and community structures of Afghan society continue to constitute the main protection and coping mechanism, particularly in rural areas where infrastructure is not as developed. Afghans rely on these structures and links for their safety and economic survival, including access to accommodation and an adequate level of subsistence. Since the protection provided by families and tribes is limited to areas where family or community links exist, Afghans, particularly unaccompanied women and children, and women single head of households with no male protection, will not be able to lead a life without undue hardship in areas with no social support networks, including in urban centres.” Bovendien ligt de bewijslast voor het bepalen en boordelen van een binnenlands vluchtalternatief bij de asielinstanties. Zie: UN High Commissioner for Refugees, Principes directeurs sur la protection internationale no. 4: "La possibilité de fuite ou de réinstallation interne" dans le cadre de l'application de l'Article 1A(2) de la Convention de 1951 et/ou du Protocole de 1967 relatifs au statut des réfugiés, 23 juli 2003, http://www.unhcr.org/refworld/docid/3fb9f5344.html
8
COMITE BELGE D’AIDE AUX REFUGIES C.B.A.R. ASBL
BELGISCH COMITE VOOR HULP AAN VLUCHTELINGEN B.C.H.V. vzw
Hoogachtend en met vriendelijke groeten,
Ruben Wissing Jurist BCHV
[email protected]
Bijlagen:
1. attest van de Afghaanse Ambassade in Teheran, met vertaling 2. taskara, met vertaling 3. Afghaans internationaal paspoort + begeleidende brief ter voorstelling van het BCHV
Rue Defacqzstraat 1, bte 10 1000 Bruxelles / Brussel
E-mail :
[email protected]
Tel. 02 / 537 82 20 Fax 02 / 537 89 82
Le CBAR bénéficie du soutien de l’UNHCR, de Fedasil, du Fonds d’Impulsion et du Fonds Européen pour les Réfugiés Het BCHV geniet de steun van het UNHCR, Fedasil, het Impulsfonds en het Europees Fonds voor de Vluchtelingen
9