1 Wat doet de VKL? De Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen (VKL) heeft ten doel, binnen de kaders van de Europese en Nationale wet- en regelgeving, een ...
Code van goede meetpraktijk van de VKL (Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen)
Wat doet de VKL? De Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen (VKL) heeft ten doel, binnen de kaders van de Europese en Nationale wet- en regelgeving, een concrete bijdrage te leveren aan het waarborgen, ontwikkelen, toepassen en in stand houden van de kwaliteit van luchtmetingen in Nederland. De vereniging behartigt tevens de gemeenschappelijke belangen van haar leden. De vereniging zal zich daarbij in het bijzonder richten op het bevorderen van: •
Een correcte en integrale toepassing van Europese richtlijnen en Nationale regelgeving op het gebied van luchtmetingen;
•
Maatregelen gericht op het tegengaan van oneerlijke concurrentie als gevolg van het niet toepassen hiervan.
Voor verdere informatie kunt u terecht op de VKL-website www.vkl-online.nl.
Kooldioxide CO2 Deze code van goede meetpraktijk beschrijft de toegepaste werkwijze bij de vaststelling van kooldioxide in de emissies van stationaire bronnen binnen de VKL. Deze werkwijze is na afstemming binnen de technische commissie van de VKL tot stand gekomen.
1|5
CvGM-VKL 012 Versie 1.1 November 2011
Achtergrond De monstername wordt uitgevoerd conform NEN-EN 15259 (2007) – Luchtkwaliteit – Meetmethode emissies van stationaire bronnen – Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting. De CO2-meting wordt uitgevoerd conform NEN-ISO 12039 – Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van koolmonoxide, kooldioxide en zuurstof – Prestatie-eigenschappen en kalibratie van automatische meetsystemen. In dit praktijkblad worden de onderstaande zaken nader beschreven: • Monstergasconditionering • Controle op juiste werking • Uitwerking • Rapportage
Meetprincipe De metingen worden uitgevoerd op basis van absorptie van infrarood licht met een specifieke golflengte.
flue gas heated line cooler
probe
heated filter 46 9,6
Monsterneming De emissiemetingen worden uitgevoerd met een extractief monsternamesysteem, waarmee een representatief monster uit het afgaskanaal wordt genomen. Monstervoorbehandeling Het gas dient via een sonde met een verwarmd filter te worden onttrokken. Bij het uitvoeren van kooldioxidemetingen is het verplicht dat er gebruik wordt gemaakt van een verwarmd filter, een verwarmde leiding en een koeler, zie figuur 1. In deze paragraaf wordt per onderdeel aangegeven welke eisen eraan worden gesteld.
flue gas
condensate
vol %CO ppm O2
analyser
sampling pump and flow adjustment
Figuur 1. Meetopstelling referentiemethode
Verwarmd filter Het filter dient gemaakt te zijn van een inert materiaal en verwarmd te worden tot boven het dauwpunt van het afgas. Voor de monitor wordt vaak een tweede filter geplaatst om het gas verder te filteren. Verwarmde monsternameleiding De monsternameleiding dient verwarmd te worden tot boven het dauwpunt van het afgas. Bij het aansluiten dienen de koppelstukken te worden verwarmd of geïsoleerd. De binnenleiding dient gemaakt te zijn van teflon.
2|5
Code van goede meetpraktijk van de VKL (Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen)
Rookgaskoeler De temperatuur direct na de koeler (uitlaat) mag maximaal 4 °C zijn. De monstername pomp dient na de koeler te zijn geplaatst. Het is verstandig om na de koeler een vochtalarm te plaatsen die het systeem uitschakelt bij het niet goed functioneren. Permeatiedroger Indien gebruik wordt gemaakt van een droger dient het gas verwarmd te worden tot aan de droger. De temperatuur dient zodanig te worden ingesteld dat deze ten minste 15 K hoger is dan het dauwpunt. Het dauw-punt na de droger mag maximaal 4°C zijn. Tip Bij 4 °C koeleruitlaat temperatuur zal het dauwpunt bij 100% relatieve vochtigheid 4 °C zijn. Indien een hogere koeler uitlaat temperatuur wordt gemeten kan afhankelijk van de relatieve vochtigheid het dauwpunt alsnog 4 °C zijn. Voorbeeld bij 10 °C en 66% RV is dauwpunt 4 °C. Houd hierbij rekening dat rookgascomponenten het (zuur)dauwpunt doen verlagen.
3|5
Lektest Voer de vacuum lektest uit. De lekflow dient kleiner te zijn dan 2% van de meetflow. Als alternatief kan onderstaande lektest worden uitgevoerd. Tijdens iedere meetsessie dient aangetoond te kunnen worden dat het systeem lek dicht is. De lektest van het gehele monsternemingssysteem (zover als mogelijk tot aan de sonde) geschiedt door het vrij aanzuigen van stikstof direct uit een gasfles en het meten van de zuurstofconcentratie na het gehele monsternemingssysteem. Let op dat er tijdens het aanbieden van stikstof geen overdruk in het systeem wordt gecreëerd! Wanneer het gemeten zuurstof gehalte kleiner is als 0,2 vol % en er geen overdruk wordt gemeten wordt het systeem als lekdicht gekwalificeerd. Meetvlakbeoordeling Voor beoordeling van een meetvlak wordt verwezen naar de code van goede meetpraktijk (CvGM-002) van de VKL getiteld “Meetvlakbeoordeling”.
CvGM-VKL 012 Versie 1.1 November 2011
Controle op juiste werking Om de juiste werking van de monitor te waarborgen dienen de onderstaande handelingen te worden uitgevoerd. Kalibratie Voordat de monitor gebruikt kan worden voor de meting moet deze gekalibreerd zijn. Dit dient te gebeuren met een gas dat herleidbaar is naar (inter)nationale standaarden. De kalibratie dient eerst plaats te vinden op het nulpunt en vervolgens op een span waarde die gelijk is aan de emissie grens waarde (EGW) of gelijk is aan 50 tot 90% van de geselecteerde range. Tijdens de kalibratie dienen 3 waarden te worden vastgelegd (om de minuut) om vast te stellen dat het meetsignaal stabiel is. Het verschil tussen deze waarden dient kleiner te zijn dan 1% van de meetrange. Justeren Indien de zero en span afwijking kleiner of gelijk is aan 2% van de aangeboden spanwaarde, hoeft er niet gejusteerd te worden. Bij afwijkingen groter dan 2% moet er gejusteerd worden met een gas dat herleidbaar is naar (inter)nationale standaarden.
1e Lijnscontrole Voorafgaand aan de metingen dient er een 1e lijnscontrole uitgevoerd te worden. Dit betekent dat er met een onafhankelijk controlegas (hoeft geen gecertificeerd kalibratiegas te zijn) een check op het gekalibreerde meetsysteem plaatsvindt. Indien op locatie enkel een 1e ljjnscontrole plaatsvindt en de kalibratie en justering met referentiegas in het magazijn, dan dient het gebruikte kalibratiegas tijdens de 1e lijnscontrole herleidbaar te zijn naar (inter)nationale standaarden. Deze check dient over het gehele meetsysteem te worden uitgevoerd. Indien de 1e lijnscontrole op locatie niet over het gehele meetsysteem plaatsvindt, dan dient periodiek een controle over het gehele meetsysteem uitgevoerd te worden. Stabiliteitscontrole Na afloop van een meting wordt er een controle uitgevoerd op de stabiliteit (drift) van de monitor. Indien de zero en spandrift groter is dan 2% van de aangeboden spanwaarde dient hiervoor bij het uitwerken van de gegevens gecorrigeerd te worden. Indien de zero en/of de spandrift groter is dan 5% van de aangeboden spanwaarde dient de meting te worden afgekeurd.
4|5
Code van goede meetpraktijk van de VKL (Vereniging Kwaliteit Luchtmetingen)
Detectielimiet In de norm is aangegeven dat de detectielimiet 2% dient te zijn van de meetrange. Responstijd De responstijd van het meetsysteem dient lager te zijn dan 200 seconden. De responstijd wordt bepaald over het gehele systeem en wordt bepaald totdat de monitor meer dan 90% van de aangeboden concentratie aangeeft.
Uitwerking
Lineariteitscontrole De lineariteit van de monitor dient minimaal jaarlijks gecontroleerd te worden. Hiertoe dient nulgas en minimaal 4 verschillende concentraties kalibratiegas aan de monitor te worden aangeboden. De afwijking tussen de ingestelde en gemeten waarden dient kleiner te zijn als 2% van de range waarin gemeten is.
Bij het uitwerken van de gegevens dienen de resultaten omgerekend te worden naar de juiste eenheden. Indien noodzakelijk dient er gecorrigeerd te worden voor voor de uitgevoerde controles (zero, span, drift en interferentie). De spreadsheets die gebruikt worden voor de berekeningen dienen gevalideerd te zijn en te zijn voorzien van een versienummer.
Rapportage Voor de rapportage wordt verwezen naar de code van goede meetpraktijk (CvGM-004) van de VKL getiteld “Rapportage van emissiemetingen”.
Interferentie Mogelijke interferenten voor de metingen zijn CO, SO2 en HCl. De invloed van de interferentie dient kleiner of gelijk te zijn aan 4% van de range waarin is gemeten. Indien de afwijking groter is dan 4% dient hiervoor gecorrigeerd te worden bij de uitwerking. Indien de afwijking kleiner is dan 4% mag er rekenkundig worden gecorrigeerd.