Broeders en zusters, In 1909 werd prinses Juliana geboren. In haar doopdienst zei de dominee: ‘Nu gaan wij de prinses begraven.’ Velen vonden dat toen een ongepaste uitspraak. Begraven? Hoezo? Kijk maar eens om je heen in de kerk: mannen in militaire uniformen, vrouwen in prachtige jurken met de grootste hoeden op, mooie bloemstukken in de kerk. Een begrafenisplechtigheid? Welnee, een feestelijke aangelegenheid van staatbelang! De monarchie was immers gered! Tot dan toe was de vrees groot dat uiteindelijk een of andere Duitse achterneef van de koningin op de troon zou belanden. Alle reden dus tot blijdschap en een echt doopfeest! Stelt u zich nu eens een doopdienst in een van onze kerken voor. Stelt u zich voor: de dominee spreekt vlak voor de doop de doopouders aan. Hij zegt hun: ‘nu gaan wij jullie kinderen begraven.’ Zou u dat ook niet een merkwaardige uitspraak vinden? Niet alleen voor Nederland en Oranje is een doop feestelijk, zoals in het geval van Juliana. Bijna alle doopouders ervaren de doop van hun kind als een heugelijke gebeurtenis. Zij beleven de doop van hun kind niet als een rouwsamenkomst, maar als een doopfeest. In vele gemeenten zie je die positieve beleving terug in de vormgeving van de doopdienst. Vaders en moeders krijgen vaak alle ruimte voor hun eigen inbreng in de dienst: ze zoeken een gedicht uit, ze selecteren liederen, dragen zelf een tekst aan voor de preek of zoeken zelfs een doopformulier uit. Bovendien zingen de kinderen van de kerk een lied, wordt namens de zondagschool een cadeautje aangeboden en krijgen de doopouders tot slot een heuse doopkaars. Die kaars, zo wordt vaak bij de aanbieding gezegd, kunnen ze elk jaar op de doopdatum even laten branden als aandenken aan deze feestelijke dag. De doop dus niet als begrafenis, maar als doopfeest. Hoe komen doopouders ertoe zo ‘feestelijk’ tegen de doop aan te kijken? Dat heeft alles te maken met de positieve betekenis die zij aan de doop geven. Ons kindje mag bij God horen, zo kan een dominee uit de mond van menig doopouder horen. In het verlengde daarvan zeggen anderen: wij brengen ons kindje bij God, wij dragen het aan God op. Twee dingen vallen op aan de betekenis die doopouders toekennen aan de doop. Ten eerste valt op hoe tegen God wordt aangekeken. Dan spreken we over het godsbeeld. En dat godsbeeld is ronduit positief. God wordt gezien als een God van liefde en van bescherming, als een God Die er altijd voor je kindje zal zijn. Dit positieve beeld van God zie je trouwens overal in de kerk doorwerken, niet alleen als de doop ter sprake komt. De liefdevolle God Die altijd voor je klaarstaat komt voor in menig nieuw lied, is het thema van menige kerkdienst en
komt voor in vele preken. Je ziet dat op deze manier snel niet God het middelpunt van het geloof is. Nee, dat wordt al gauw de mens, de mens die verzorgd of bediend wordt door God. Dan het tweede opvallende punt. De doop wordt vaak beleefd als een handeling van mensen naar God toe. De doopouders zijn het die hun kind bij God brengen. Zij dragen het Hem op. De mens met zijn activiteit staat centraal. Opvallend is dat: de betekenis die zo aan de doop wordt gegeven verschilt eigenlijk in niets van wat evangelische christenen bedoelen als zij spreken over het opdragen van kinderen. Maar dat terzijde. In elk geval: op twee manieren zie je dat de doop vooral vanuit ons menselijke perspectief wordt benaderd. De grote vraag is of je op deze manier wel echt recht doet aan de doop. Gaat het God er wel om de dopeling en vooral de doopouders een positief basisgevoel te geven in het leven? Heeft God in de doop alleen maar positieve dingen over ons te zeggen? Je dreigt op deze wijze van God een uitvergroot mens te maken. Hij doet dan niet meer dan wat een goede vriend ook doet: een schouderklop, een bemoediging geven. De vraag die dan angstig dichtbij komt is waarvoor je God eigenlijk nog nodig hebt. Als je immers even goed bij een vriend terecht kunt… Bijbels gesproken klopt het in elk geval niet dat God in de doop vooral een positief basisgevoel wil meegeven aan kind en/of doopouders. Bijbels gesproken klopt het aardig wat die dominee zei in 1909: ‘nu gaan wij de prinses begraven.’ Want waar de Bijbel spreekt over de doop, weerklinkt als eerste een oordeel over ons leven. Een negatief oordeel zelfs. Een doodvonnis. Bovendien blijkt de doop niet een handeling van mensen te zijn, een opdragen. Gaan we toch op díe lijn verder, dan verzwakken we de betekenis van de kinderdoop zeer. Uiteindelijk komt dan de vraag op tafel waar het dopen van kinderen nog goed voor is. Waarom zou je dan niet volstaan met het opdragen van je kind, als de betekenis daarvan dezelfde is? Waarom zou je dan met dopen niet wachten tot de volwassen leeftijd? Maar dat terzijde. Duidelijk is dit vanuit de Bijbel: de doop laat zien wat Gód doet: oordelen én uit het doodswater omhoogtrekken. Ondergang en redding, daar waar de naam van de Vader klinkt. U ziet waar ik naar toe wil: een andere benadering van de doop dan wij veelal gewend zijn. Wat ik net al kort heb aangeduid wil ik nu verder uitwerken, en wel aan de hand van een tweedeling: Rondom de doop klinken woorden van 1: oordeel
2: redding
Rondom de doop klinken woorden van (1) oordeel Mattheüs vertelt van de doop van de Heere Jezus door Johannes de Doper. Om die Doper goed te kunnen begrijpen, moet u weten wat in de lucht hing in het Joodse land van die dagen. En dat was verwachting. Verwachting van bevrijding. Verwachting dat God binnenkort zou ingrijpen ten gunste van Zijn volk. Hij zou het volk herstellen tot de glorie die het onder David had. Daarvoor zou de HEERE een bevrijder gebruiken, de Messias. Zijn komst en optreden zou bevrijding voor het volk inhouden. Tegelijk zou zijn optreden het oordeel voor de vijanden van Israël betekenen. Concreet moeten we dan denken aan het einde van de Romeinse bezetting. Behoud voor de vromen, ondergang voor de goddelozen. Tegen die achtergrond moet u het optreden van de Doper zien. Want hij is het, die de komende Messias/Bevrijder aankondigt. En inderdaad: ook Johannes spreekt over een oordeel. ‘De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen’, zo houdt hij zijn gehoor voor (3: 10a). Prima, dat oordeel werd al door velen verwacht. Het zou de vijanden van Gods volk treffen, uiteraard niet de vrome Joden zelf. Die vrome Joden zijn uitgerekend vandaag in groten getale aanwezig bij de Jordaan. Concreet hebben we het dan over Farizeeën. Zij staan bekend om hun stiptheid in het nakomen van de wet van Mozes. Ook zien we Sadduceeën, de elitepartij rondom de tempel. Die laatsten zijn nauw verbonden met de Romeinse machthebbers. Vandaag komen ze misschien controleren of Johannes geen onaardige dingen zal zeggen over hun beschermheren. De Farzieeën komen waarschijnlijk juist om Jezus te horen schelden tegen de Romeinen, die rekening hielden met God noch gebod. Maar zeker de Farizeeën komen van een koude kermis thuis. Want Johannes spreekt over ‘adderengebroed’ (3: 7). Met die aanhef keert Johannes zich juist tegen zijn gehoor! Geen donderpreek voor hen, maar juist tégen hen! Centraal in de preek van Johannes staan de woorden over de ‘komende toorn’ (3: 7). God komt om Zijn vijanden te oordelen, ja te veroordelen. Vooral die Farizeeën konden menen dat ze aan dit oordeel zouden ontkomen; zij leefden immers trouw de wet na? Maar Johannes ontmaskert hun vroomheid als schijnvroomheid. De ‘vruchten in overeenstemming met de bekering’ (3: 8), ontbreken. Innerlijk moet er bij deze zo godsdienstige mensen een verandering optreden. Uit een veranderd innerlijk komt een vroomheid voort in woord en daad die meer is dan poppenkast. Het is nodig dat de Farizeeën zich haasten! ‘De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen’ (3: 10a): de HEERE staat gereed om in Zijn oordeel een einde te maken aan de schijnvromen!
Welke twee zaken worden hier verbonden? Gods komst om te oordelen verbindt Johannes met de noodzaak van bekering. En naast Johannes glinstert het water van de Jordaan. Doopwater. Johannes doopt met het water van de Jordaan tot bekering (3: 11). Dus op een of andere manier heeft het doopwater dat Johannes gebruikt, alles te maken met Gods komende oordeel en met de noodzaak van omkeer, die bij dat oordeel hoort. Hoe het doopwater van de Jordaan precies is verbonden met oordeel en bekering, zien we zo dadelijk. Want er is eerst nog een andere geschiedenis die onze aandacht verdient. Een geschiedenis die zich ongeveer dertig jaar later afspeelt. De Jezus Die Johannes uiteindelijk doopt in de Jordaan, groeit op, vangt Zijn openbare bediening aan, wordt veroordeeld, hangt aan een kruis, sterft, wordt begraven, staat op en vaart ten hemel. En tien dagen nadien geeft die verhoogde Heere de Heilige Geest aan Zijn gemeente. Een gemeente die bestaat uit eenvoudige Galilese vissers. Maar ieder van de omstaanders hoort hen het evangelie verkondigen in de taal ‘waarin zij geboren zijn’. (Handelingen 2: 8)! Petrus begint dit wonderlijke verschijnsel uit te leggen. Petrus verbindt het talenwonder met woorden van Joël: ‘En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees’ (2: 17). Het talenwonder komt voort uit de uitstorting van de Heilige Geest. De uitstorting van de Geest heeft weer alles te maken met ‘de laatste dagen’. Ofwel: Petrus maakt bekend dat het einde van de geschiedenis daar is! God is in aantocht! Die komst van God gaat met ongekende verschijnselen gepaard. Bovendien komt God om te oordelen. Het is mogelijk om uit dat oordeel te ontsnappen. Want Petrus haalt ook deze woorden van Joël aan: ‘En het zal zo zijn, dat ieder die de naam van de Heere zal aanroepen, zalig zal worden.’ Maar dat terzijde. Voor ons in nu vooral van belang wat Petrus te zeggen heeft over het oordeel van God. Petrus vult aan het einde van zijn toespraak dat oordeel heel concreet in. Petrus vertelt dat God de Heere Jezus ‘tot een Heere en Christus gemaakt heeft’: deze Jezus, door God de Vader gezonden en gezalfd voor het verlossingswerk, is door de Vader tot Heere gemaakt, verhoogd en verheerlijkt! ‘Deze Jezus, Die u gekruisigd hebt’, voegt Petrus nog toe. Om die woorden gaat het. Petrus’ toehoorders hebben Jezus verworpen, met de dood als gevolg. Het is díe verschrikkelijke misdaad tegen Gods Zoon waarover Gods oordeel gaat. Het zijn déze woorden van Petrus die inslaan als een bom: ‘En toen zij dit hoorden, werden zij diep in het hart geraakt.’ Deze vraag ligt dan voor de hand: ‘Wat moeten wij doen, mannenbroeders?’ (2: 37) En dan komt het! Petrus antwoordt: ‘Bekeer u, en laat ieder van u gedoopt worden (2: 38). Niet alleen in de toespraak van de Doper, maar ook in die van Petrus
worden deze drie zaken met elkaar verbonden: de aankondiging van het spoedige oordeel van God, de noodzaak van omkeer, het water van de doop! Nu is het van belang uit te maken wat dat doopwater precies te maken heeft met Gods oordeel en de noodzaak van omkeer. Dat wordt al vrij snel duidelijk in Genesis. Het water van de zondvloed is het water waarmee God Zijn oordeel voltrekt over ‘de slechtheid van de mens’ (6: 5). Het water van de Rode Zee is het water waarmee God Zijn oordeel voltrekt over Farao en zijn legermacht. De dichter van Psalm 42 ervaart dat het water van Gods oordeel over hem heen slaat: ‘al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan’. Water, ondergaan in het water, heeft dus op vele plaatsen te maken met Gods oordeel en straf. God komt ten gericht, en het water is daartoe Zijn instrument. Houd die koppeling even vast: water – oordeel. Die verbinding moet ons bekend voorkomen. Want zowel in Mattheüs als in Handelingen zagen we dat waar sprake is van Gods oordeel, het water van de doop in beeld komt. Nu snappen we wat dat doopwater in feite is. Het laatste oordeel komt binnen in het hier en nu! Toekomst wordt heden! Doopwater wordt daarmee oordeelswater. Doopwater verwijst naar het negatieve oordeel van God over ons leven vanwege de zonde. Die zonde komt in ultieme zin uit in het verwerpen van de Zoon van God. Juist daarom verdient ons leven niet anders dan daarin te verdrinken. Als de tijdgenoten van Noach en als Farao met zijn legermacht, verdien ik de ondergang in het water van Gods oordeel. Zover heb ik het in mijn leven gebracht met mijn opstand tegen God, met mijn loslaten van Zijn geboden. Deze blik op het doopwater moet waarschijnlijk wennen. De doop heeft voor ons gevoel zo weinig te maken met oordeel en alles met feest en dankbaarheid. Dat zagen we al in de inleiding. Dat feestelijke gevoel wortelt in de betekenis die doopouders geven aan de doop van hun kind: het mag bij God horen. We zagen ook dat zo de doop een handeling wordt van mensen naar God toe. De visie op doopwater als oordeelswater zet een streep door deze rekening. De dopeling krijgt niet te horen: jij mag bij God horen. Als eerste krijgt die te horen: jij hebt het verdiend om onder te gaan in het water van Gods oordeel! Een radicaal ander geluid! Niet een nieuw geluid trouwens. Dit geluid vernemen we al in het doopformulier: ‘Ten eerste leert [God] ons door de heilige doop, dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren en daarom kinderen des toorns zijn, zodat wij in het Rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij opnieuw geboren worden; immers wordt ons door de doop de onreinheid van onze zielen voor ogen gesteld (...).’
En op de tweede plaats is de doop geen handeling van mensen naar God toe, geen: wij brengen ons kind bij de HEERE. Dopen, ook het dopen van kinderen, is geen opdragen. Er is op de eerste plaats geen sprake van activiteit van mensen: noch van de dopeling, noch van de doopouders. In de doop handelt Gód, en wel als een rechter die zijn vonnis laat klinken: in beginsel bestemd voor de ondergang. Rondom de doop klinken woorden van (1) oordeel, (2) redding Deze avond zou in mineur moeten eindigen, als dit het enige was dat we te zeggen hadden: doopwater is oordeelswater. Gelukkig is er meer te zeggen. Om dat ‘meer’ op het spoor te komen, gaan we terug naar de oever van de Jordaan. We zien daar Iemand die al bijna met één voet in het doopwater staat. Hij wil, maar iemand houdt Hem nog tegen. Wie? De Doper zelf! Johannes zegt tot de Heere Jezus: ‘Ik heb nodig door u gedoopt te worden, en komt U naar mij?’ (3: 14) Johannes geeft aan dat hij de doop nodig heeft die Jezus komt brengen: de doop met de Heilige Geest. Waarom zou Jezus bij hem komen om de doop met oordeelswater te ondergaan? Wie de eerste hoofdstukken van Mattheüs leest, kan niet anders dan instemmen met die vraag van Johannes. Jezus is toch ontvangen van de Heilige Geest en geboren uit de maagd Maria? Waarom zou Hij, de volmaakt Zondeloze, de zondaarsdoop, de doop in oordeelswater moeten ondergaan? De Heere Jezus geeft Zelf het antwoord. Hij zegt: ‘Laat het nu gebeuren, want op deze wijze past het ons –jou, Johannes, en Mij, Jezus- alle gerechtigheid te vervullen’ (3: 15). Het gaat om dat woordje ‘gerechtigheid’. Dat betekent: God is bezig de komst van Zijn koninkrijk in deze wereld door te zetten, God zet Zijn verlossende werk voort. De Heere Jezus zegt dus eigenlijk tegen Johannes: ‘Ik moet door jou worden gedoopt. Alleen zo komt Gods verlossende werk tot Zijn voltooiing.’ Jezus bedoelt niet dat door Zijn eigen doop mensen zullen worden gered. Die doop van Hem verwijst naar Zijn dood. De Heere Jezus zal als Onschuldige ondergaan in het diepe water van de dood, het oordeel van God over de zonde. Het zal duidelijk zijn dat de Heere Jezus dat dodelijke oordeelswater niet ingaat vanwege Zijn eigen zonden. Dat Jezus ingaat in het oordeelswater, kan alleen maar betekenen dat Hij dat doet om anderen te redden. Jezus gaat het oordeelswater in om het oordeel van anderen te dragen. Al aan het begin van Zijn openbare bediening wil de Heere Jezus aangeven waartoe Hij gekomen is. Daarom laat Hij Zich door Johannes dopen in de Jordaan.
De Heere Jezus gaat op dit moment nog niet onder in het water van de Jordaan. Hij rijst uit het water op. Hij ontvangt de Heilige Geest. Die Geest drijft Hem voort, de woestijn in. Daar verblijft Hij veertig dagen en nachten voordat de duivel begint Hem te verzoeken. Valt u iets op aan deze gang van zaken? Het is alsof we de geschiedenis van Israël opnieuw horen vertellen! Israël werd bevrijd uit Egypte. Daarop trok het door het water van de Schelfzee, om daarna door de HEERE de woestijn in te worden gedreven, veertig jaren lang. In de doop en de woestijngang van de Heere Jezus herhaalt zich deze geschiedenis. Het is alsof Gods volk opnieuw wordt bevrijd! De Heere Jezus is de nieuwe Bevrijder is van dat volk, een tweede Mozes! Hij gaat als eerste door het water en wordt eruit gered, maar Zijn volk volgt Hem op die weg! Zo betekent Jezus’ ondergang in het doodswater de definitieve uittocht voor Gods volk. Jezus’ verdrinking in het doods- en oordeelswater betekent de uittocht voor dat volk uit het Egypte van dood en zonde. Voor het volk van God verandert er iets aan de betekenis van het doopwater vanwege Jezus Christus. Het doopwater is niet alleen doodswater, het wordt ook reddingswater. En wel vanwege Jezus Christus en Diens doop in de dood. In Handelingen 2 gebeurt iets vergelijkbaars. Petrus maakt duidelijk dat het oordeel van God voor de deur staat. Zijn hoorders hebben het oordeel verdiend. Zij hebben immers de Here Jezus gedood, de ultieme afwijzing. Het doopwater waarnaar Petrus verwijst zou voor hen allen daarom oordeels- en doodswater moeten zijn. Maar let op wat Petrus precies zegt. Hij zegt niet alleen: ‘Bekeert u en laat ieder van u gedoopt worden.’ Had hij alleen dat gezegd, dan zou een mens slechts met vrees en beven in het doopwater kunnen stappen. Maar Petrus zegt: ‘Bekeer u, en laat ieder gedoopt worden in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden’ (2: 38a). Gedoopt worden in de naam van Jezus Christus: de vertaling van 1951 vertaalde terecht ‘op de naam van Jezus Christus’. Maar wat betekent dat? Centraal staat het woordje ‘op’. ‘Op’ betekent hier: op grond van de naam van Jezus Christus. De naam van Jezus Christus ligt als fundament onder de doop die Petrus en de andere apostelen bedienen. Met die naam als fundament verandert de betekenis van het doopwater ingrijpend. Wie zich nu in zijn leven omkeert en het doopwater ingaat, verdrinkt niet meer in het diepe water van Gods oordeel. Want onder dit doopwater ligt als fundering de naam van Jezus Christus: Zijn persoon en werk, alles wat Hij volbracht heeft. Daardoor wordt oordeelswater tot reddingswater. Áls de bekering tenminste niet ontbreekt: zonder een innerlijke omwenteling heeft het uiterlijke water geen nut. Herinner u dat ook Johannes het doopwater en omkeer met elkaar verbindt.
Wat die bekering betreft: is het dan zo dat de doop alleen nut heeft voor wie bewust bekeerd het water ingaat? Met andere woorden: heeft alleen de doop van volwassenen nut en betekenis? Hier doemt een vraag op die veel aandacht verdient. Die gaan we daarom pas de volgende keer nader bespreken. In elk geval zien we nu voor de tweede keer een grote verandering optreden in de betekenis van het doopwater. Eerst zagen we hoe het feestelijke doopritueel een onvermoede en ernstige diepte krijgt omdat doopwater oordeelswater blijkt te zijn. Maar waar de naam van Jezus Christus met de doop verbonden wordt blijft doopwater geen oordeelswater. Het wordt reddingswater. De leerlingen van de Here Jezus trekken achter hun Bevrijder aan, dwars dooor het doopwater heen, het beloofde land tegemoet. Dat is de boodschap van beide schriftlezingen. Toen we nadachten over het doopwater als oordeelswater zagen we dit al: in de doop is Gód aan het werk. Want Hij spreekt een oordeel uit over ons aller leven. Nu zien we extra bevestigd dat in de doop God aan het werk is. Want God de Vader is het Die mogelijk heeft gemaakt dat bij de doop de naam van Jezus Christus klinkt. Hij heeft de Heere Jezus in de wereld gezonden om plaatsvervangend onder te gaan in het oordeelswater, en wel door te sterven aan het kruis. Hij heeft Hem laten ondergaan én weer laten opkomen uit het doodswater. Daardoor kan Zijn volk Hem als Bevrijder volgen, het water uit. Dus de doop verwijst als geheel naar het oordelende én reddende handelen van Gód. In de doop is niet de mens, maar is Gód aan het werk. Nu willen we nog niet uitgebreid spreken over de kinderdoop. Maar het zal duidelijk zijn dat dit uitgangspunt –niet de mens, maar Gód is aan het woord in de doop- belangrijk is voor de vraag of kinderen wel mogen worden gedoopt. Wat hebben we in deze winteravondlezing eigenlijk willen doen? Ten eerste hebben we afscheid willen nemen van een wel heel positieve, maar ten diepste zeer vervlakte en verwereldlijkte visie op de doop. De doop is geen geboorteritueel, geen bevestiging van een positief gevoel over de dopeling, laat staan slechts een ritueel voor het opdragen van kinderen. De doop is een samenvatting van het evangelie, van Góds handelen: oordeel én vrijspraak. Oordeel en vrijspraak maakt de Vader zichtbaar in het teken van de doop. Het is een groot goed gedoopt te zijn in Zijn naam. Amen