DE LEYE De bouwhistorische ontwikkeling van Lange Hofstraat 21/Kolenstraat 1a te Zutphen. Michel Groothedde
Inleiding Tijdens de restauratiewerkzaamheden van de woning Kolenstraat 1a in 1998 en 1999 is door de auteur uitvoerig bouwhistorisch onderzoek verricht.1 De totale ontmanteling van het uitgeleefde huis maakte het mogelijk om de gehele bouwontwikkeling van de 14e eeuw tot heden te volgen. De resultaten van het onderzoek en de relicten van zes eeuwen bouwen en verbouwen werden uitgangspunt voor de restauratie van een bijzondere woning waar elk hoekje verrassend is en niets zonder betekenis blijkt te zijn. De combinatie van de bouwontwikkeling met de eigendomsgeschiedenis van het pand vanaf de 14e eeuw leverde een boeiend verhaal op dat hier gepresenteerd wordt.2 Het perceel is gelegen op de zuidhoek van de Lange Hofstraat en Kolenstraat. De huidige lengte van het perceel is 13 meter, de breedte 5 meter. Met het achterhuis Kolenstraat 1b bedroeg de lengte van het oorspronkelijke perceel 18 meter. Dit achterhuis bleek de oudste bouwfase van het complex te zijn, waartegen het voorhuis is 'versteend'. Het zal dientengevolge bij de ontwikkeling worden betrokken. Het perceel en zijn eerste bebouwing Het perceel vertoont langs de Kolenstraat een lichte kromming die een voortzetting is van de eveneens rondlopende Rode Torenstraat. Het is een bijzonder topografisch relict van de ronde burg-vorm, welke de oudste kern van de stad omsluit. Deze ronde ringwalburg van ca. 10 hectare werd rond 890 aangelegd als verdediging tegen vikingaanvallen. De noordelijke en oostelijke contouren van de burgomwalling zijn nog goed in het verloop van de Markten te zien en de Rode Torenstraat en Kolenstraat liepen achter de omwalling. Na het slechten van de oude versterking in de 13e eeuw werd de loop van de Kolenstraat gewijzigd en 'rechtgetrokken' naar de nieuw aangelegde Waterstraat langs de IJsseloever nadat de IJsselbocht het zuidwestelijke deel van de ronde burg had weggespoeld.3 Uit archeologisch en bouwhistorisch onderzoek is bekend dat de basis van de huidige percelering in de Lange Hofstraat en omgeving rond 1200 tot stand moet zijn gekomen.4 De maat van 1 1/3 Rijnlandse roede gold als vaste eenheid van de perceelsbreedte, hetgeen overeen komt met 5,02 meter. Dit was tevens een maat waarop een houten huis kon staan met een breedte van ca. 4,5 meter en een drup aan weerszijden. Resten van dergelijke huizen zijn in de Lange Hofstraat, Waterstraat en Kuiperstraat bij opgravingen gevonden. De graaf van Gelre en Zutphen zal als grondeigenaar van de voormalige burg de uitgever van de percelen zijn geweest. Dit blijkt ook uit het feit dat de eigenaren van de huizen in de Lange Hofstraat en omgeving tot in de 16e eeuw de hertogelijke cijns ('grondbelasting') betaalden. Het perceel Lange Hofstraat 21/Kolenstraat 1a kent een standaard-perceelsbreedte en lengte. De ca. 18 meter kadastrale lengte van percelen komt in de Lange Hofstraat het meest voor. De huidige perceelsomvang (met Kolenstraat 1b) zal derhalve teruggaan op de eerste gronduitgifte van rond 1200. Al snel zal hier een houten huis zijn gebouwd, zoals elders bij onderzoek is aangetoond. De meeste huizen, en zeker die van de burgers, waren in de 13e eeuw nog van hout. Ook waren de omliggende straten Lange Hofstraat en Kolenstraat voorzien van houten wegdekken.5 De constructie van een dergelijk houten huis bestond doorgaans uit een raamwerk van liggende balken (zogenaamde vloerplaten, op palen in de mestige grond gefundeerd), waarop de
staanders van een vakwerkbouw met planken of lemen wanden was geplaatst.6 De dakbedekking bestond uit met leem bestreken riet. Deze lemen daken met ‘wapening’ van riet zorgden voor enige brandpreventie. De houten huizen waren meestal verdiepingloze ruimten zonder ruimtelijke onderverdeling. De haardplaats lag centraal in de ruimte met een houten, met leem bestreken, rookvang erboven. Er was vaak een kleine kelder met houten wanden voor opslag van bederfelijke waar en de zolder diende eveneens voor opslag. Kolenstraat 1a: Het bakstenen achterhuis uit de eerste helft van de veertiende eeuw. Uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er in het begin van de 14e eeuw een grote stadsbrand moet zijn geweest in de omgeving van de Waterstraat, Kuiperstraat en Lange Hofstraat. Alle opgegraven houten huizen zijn bij deze brand verwoest.7 De huizen zijn vervolgens in grote getale in baksteen herbouwd. Het stadsbestuur stimuleerde vanaf dat moment de bouw van bakstenen huizen door het verstrekken van subsidies op bakstenen en dakpannen. Daarentegen werd de bouw van houten huizen strikt aan regels gebonden en op den duur zelfs verboden. Deze oudste keuren met betrekking tot het bouwen van huizen worden omstreeks 1335 gedateerd.8 Het is echter goed mogelijk dat de eerste keuren werden opgesteld direct na de stadsbrand van ca. 1305/1310. Het achterhuis Kolenstraat 1b moet in deze periode in baksteen zijn gebouwd. De kelder en de scheidingsmuur met 1a dateren nog uit deze periode (10-lagenmaat = 86, in elk geval ouder dan 1340, zie verder). De kelder was voorzien van kaarsnissen en was oorspronkelijk afgedekt met een houten vloer op balken. Het was bovengronds een verdiepingloos pand. In de scheidingsmuur met het houten voorhuis was een grote haard aanwezig. We mogen veronderstellen dat dit de 'kemenade' of stenen kamer van het huis geweest is, alwaar de bewoners verbleven en sliepen. Het voorhuis zal een handels- en opslagfunctie gehad hebben. Verstening van het voorhuis, 1340 Het voorhuis moet, op grond van de dendrochronologische dateringen van drie daksporen in of kort na 1340 in baksteen zijn gebouwd.9 Dit huis vormt nog altijd de kern van het huidige pand. De muren die bij deze oorspronkelijke opzet behoren, hebben een 10-lagenmaat van 81 cm. Op de 60 cm dikke gemeenschappelijke muur werd een 30 cm dikke en 1,60 m hoge brandmuur gemetseld die het overslaan van brand van het ene naar het andere huis moest voorkomen. Het voorhuis heeft een kelder, afgedekt met een houten vloer op een enkelvoudige balklaag. Deze vroege verschijningsvorm van kelderplafonds is hier tot op de dag van vandaag bewaard gebleven, zij het dat de balken wel (meermalen) zijn vervangen. De voorste kelder heeft echter nooit een stenen gewelf gekregen. Aan de Kolenstraat-zijde zijn enkele spaarbogen aanwezig, terwijl in de voorgevelmuur en zijmuur, zijde nr. 19, enkele kaarsnissen zitten. Van de hoge begane-grondruimte weten we weinig, behalve dat in de scheidingsmuur met Lange Hofstraat 19 een haard gezeten moet hebben. Het schoorsteenkanaal was op de verdieping nog deels aanwezig. Op de verdieping was één grote ruimte, een zaal met in beide lange muren op gelijke afstand vijf koppels kaarsnissen met een kepervormige afdekking (20 in totaal!). Onverklaard is het fenomeen dat de kaarsnissen in de zijmuur van de Kolenstraat lager zitten dan in de overliggende muur. De nissen zijn ook ondieper, namelijk 16 cm (half-steens) tegenover 30 cm (een-steens). Dit heeft te maken dat de muurdikte blijkbaar altijd minimaal een-steens dik diende te blijven. De gevelmuur is namelijk 46 cm dik en de gemeenschappelijke muur met het buurpand 60 cm. De functie van de grote ruimte op de verdieping is onduidelijk, evenals de functie van de grote hoeveelheid kaarsnissen. Er is echter een vergelijkbare situatie aanwezig in het middeleeuwse achterhuis van Zaadmarkt 88, het huis de 'Wildeman', nu het museum Henriëtte Polak. Op de tweede verdieping bevinden zich in de lange zijmuren eveneens kaarsnissen op regelmatige afstand en in de ene zijmuur hoger dan in de overliggende muur. In de achtermuur bevindt zich de haard. Deze ruimte heeft, net als in Lange Hofstraat
21/Kolenstraat 1a, een enkelvoudige balklaag van grof gerechtkante eiken balken. Wellicht dat er in de loop van de tijd meerdere parallellen opduiken waarvan iets over de historische functie(s) van de ruimte gezegd kan worden. Aanvankelijk waren de binnenmuren van het pand niet gepleisterd. De oudste pleisterlagen waren spierwit maar vertonen in de nissen geen sporen van beroeting door kaarsen. Overigens vormt het balkenplafond op de verdieping nog een probleem. De dateringen van twee balken in resp. 1355 (voorjaar-zomer) en 1360 (+/- 6 jaar) komt niet overeen met de datering van de kapsporen in 1340. Ofwel het sporenhout was al bijna 20 jaar oud toen het huis omstreeks 1360 werd gebouwd, ofwel de balken zijn bij een verbouwing twintig jaar na de bouw in het pand gekomen. Dit laatste is niet erg waarschijnlijk. Alhoewel uit de bouwsporen bleek dat de hele verdieping een enkelvoudige balklaag heeft gehad, zitten de drie bewaard gebleven balken in een muurdeel dat twee eeuwen later, omstreeks 1565 werd vervangen. De derde balk bleek bovendien uit 1562 (-1, +6 jaar) te dateren, een jaartal dat overeenkomt met de datering van de gebinten in de kap (zie verder). Zouden wellicht bij die verbouwing oude en nieuwe balken gebruikt zijn en kwamen de veertiende-eeuwse balken van elders? Deze derde verklaring lijkt de meest plausibele. De eenduidige datering van de sporenkap in 1340 weegt zwaarder dan twee afwijkende dateringen in een 16e-eeuwse verbouwingsfase. De eikenhouten kapconstructie uit 1340 is in verbouwde vorm bewaard gebleven. Het was oorspronkelijk een sporenkap, bestaande uit 23 sporenparen met op twee niveau's haanhouten. De sporen werden bij een verbouwing omstreeks 1565 hergebruikt bij de nieuwe opzet van een constructie met gebinten. De oorspronkelijke kap uit 1340 laat zich echter goed reconstrueren aan de hand van de vele kepen van de haanhoutverbindingen en de gehaalde telmerken op de constructieonderdelen. De sporen en haanhouten hebben over het algemeen een rechthoekige doorsnede zodat ze op dikke planken lijken. Dit is in Zutphen, maar ook in het algemeen een typische verschijningsvorm in de 13e en 14e eeuw. Op zolder is de oude schoorsteen van het achterhuis door de bouw van het hogere voorhuis in de achtergevel ingebouwd geraakt. Net naast de schoorsteen was een kleine rechthoekige vensteropening die net over de nok van het achterhuis uitkeek. Over de architectuur van de voorgevel is niets bekend, maar ongetwijfeld zal deze een gotische uitstraling hebben gehad, met bakstenen kruisvensters en spitsboognissen. Dergelijke vroege gevelarchitectuur is in Zutphen en Deventer redelijk bekend, maar desondanks uiterst zeldzaam. De oudst bekende eigenaar van het huis was Harmen ten Busche in 1395.10 Hij komt voor in de hertogelijke tijnslijst en diende zes penningen grondbelasting voor zijn huisperceel te betalen. Hij zal, gezien de 55 jaren tussen de bouw en deze vermelding niet de bouwer van het huis zijn geweest. Verder is ook niets van hem bekend. De eerstvolgende bewoner waarover we meer weten is Johan Russche die Leyendecker en zijn vrouw Belie. Hij was eigenaar van het pand van ca. 1420 (in elk geval vanaf 1433) tot 1450. Johan was leiendekker en als zodanig had hij zijn eigen pand met leien gedekt. Dat was blijkbaar bijzonder in een stad met hoofdzakelijk burgerhuizen gedekt met onder- en bovenpannen. Het huis wordt in een vermelding in de kentenissen in 1450 'die Leye' genoemd waar Belie als weduwe nog woont.11 Tijdens het onderzoek werden zeer veel dakleien met spijkergaten teruggevonden, toegepast als uitvlakkingsmateriaal achter het pleisterwerk. De volgende eigenaar die we na 1450 tegenkomen is Lubbert Kerstiken (ca. 1450 - ca. 1460). Ook hij was blijkens de kentenissen getrouwd met Belie. Mogelijk is dit dezelfde vrouw en is Belie na de dood van haar man Johan Russche hertouwd met Lubbert die zo in het bezit van het pand kwam. In 1460 verkopen Wolter Oltroggen en en zijn vrouw Elsken hun huis Houtmarkt 46 aan de bekende stadsapotheker en zijn buurman Gijsbert ten Campe die in het grote hoekhuis ‘Gelre’, Houtmarkt 42-44, woonde en werkte. Na 1460 komen we Wolter Oltroggen diverse malen tegen als eigenaar van Lange Hofstraat 21-Kolenstraat 1a. We mogen aannemen dat Wolter Oltroggen dit pand van Lubbert Kerstiken in 1460 heeft gekocht nadat hij zijn huis op de markt had verkocht. Wolter bleef tot ca. 1500 eigenaar en bewoner van het pand.
Daarna komen we enkele generaties van de familie (Droich)Scherre (= Droogscheerder, van ca. 1500 tot 1551) en hun verwanten als eigenaren tegen. De naam verwijst naar het beroep van droogscheerder, een ambacht dat met de lakenproductie in verband te brengen is. Ook in het pand Lange Hofstraat 23-25 aan de andere kant van de Kolenstraat woonde korte tijd een familie Droogscheerder, mogelijk was dit familie. Zij noemden hun huis naar hun beroep en achternaam: ‘De vergulde Scheer’. Deze eigenaren na Johan Leyendecker zullen een kwetsbaar en kostbaar leien dak op den duur niet hebben kunnen onderhouden. In elk geval lagen er tot de verbouwing van ca. 1565 weer onder- en bovenpannen op het dak (zie verder). De verbouwing van rond 1565 In 1551 kocht Hendrick Schull het pand. Deze Hendrick was beslist geen brave Hendrik. Hij was een tiental jaren eerder wegens doodslag veroordeeld en uit de stad verbannen. Hij was blijkbaar koopman en schreef vanuit zijn verbanningsoord Keulen brieven aan de stad Deventer om te bemiddelen over zijn burgerschap en de daaraan verbonden privileges. In 1547 mag hij blijkbaar weer terugkeren naar Zutphen, want op 12 augustus van dat jaar sluit hij een overeenkomst met de stad over de wijze waarop hij zijn resterende boete zal voldoen, betreffende de opbrengst van 5 molder rogge jaarlijks, gedurende vijf jaar ten behoeve van de armen van het Bornhof.12 Kort na 1562 is het huis ingrijpend verbouwd. Ook deze datering is afkomstig uit dendrochronologisch onderzoek naar de monsters uit de gebinten van de verbouwde zolder. Twee monsters van het hout bleken gekapt in de herfst of winter van 1553, een ander monster in de herfst of winter van het jaar 1562. Een balk op de verdieping bleek ook omstreeks 1562 te zijn gekapt. Uit de twee dateringen blijkt dat bij het maken van de kapgebinten zowel vers gekapt als ook tien jaar oud eikenhout gebruikt werd. Deze verbouwing was blijkbaar nodig want bij die gelegenheid is het achterste 2/3 deel van de zijgevel aan de Kolenstraat compleet vervangen. Het huis kreeg toen een insteekverdieping. De begane grond was vanaf dat moment ingedeeld in een hoge ruimte in het voorste deel aan de straat, een lage ruimte onder de voorste insteekkamer en een lage ruimte met haard onder de achterste insteekkamer, gescheiden door een binnenmuur. De kelder onder het achterste deel van de begane grond kreeg een tongewelf, evenals de kelder van het achterhuis. In deze lagere ruimtes, de zogenaamde 'binnenhaard', werd gewerkt, gewoond en gekookt. De voorste hoge ruimte had een handelsfunctie. De verdiepingen werden ontsloten door middel van een spiltrap in de hoek van de hoge voorste ruimte tegen de insteekverdieping aan. Hier was tot dan toe de 14e-eeuwse haard geweest. Het schoorsteenkanaal werd uitgehakt tot spiltrapnis en het overtollige stukje schoorsteen boven de spiltrapnis werd met verbouwingspuin gevuld. Uit dit puin bleek dat toen het onder- en bovenpannendak moet zijn vervangen voor de toen moderne golfpannen. De hele kapconstructie onderging een grote wijziging. De borstwering werd een halve meter opgehoogd en de brandmuur werd opnieuw opgemetseld. De 14e-eeuwse sporenkap werd gedemonteerd. Er werd een draagconstructie van vier gebinten met flieringbalken geplaatst en de sporenkap werd, voorzien van nieuwe telmerken, weer hergebruikt, doch nu met haanhouten hoog in de sporen. De zoldercapaciteit was nu groter, de vliering kon nu immers ook gebruikt worden voor opslag. Blijkbaar had Hendrick Schull behoefte aan meer opslagruimte voor zijn handelswaar. Vermoedelijk tijdens dezelfde verbouwingsperiode werd ook het achterhuis opgehoogd en voorzien van een zelfstandige zolderruimte met twee gebinten. De voorgevel moet door al die verbouwingen flink zijn aangepast. De enige, vage, afbeelding van de gevel van het pand dateert uit omstreeks 1650. Op de gewassen pentekening van de Wijnhuistoren en omgeving door Abraham Beerstraten is nog net de tuitgevelvorm van Lange Hofstraat 21 te zien, verder zonder detail. Tijdens het bouwhistorisch onderzoek bleek dat bij de
latere verbouwing aan het einde van de 18e eeuw veel bakstenen van de voorgevel zijn verwerkt in de dichtmetseling van de vele nissen. Het betreft montantstenen van kruisvensters en stenen met afschuiningen. Het zijn gebruikelijke elementen in de (laat)-gotische baksteenarchitectuur en zij vertellen weinig over het specifieke uiterlijk van de gevel. Wel werden enkele fragmenten van 16e-eeuws gebrandschilderd glas aangetroffen die aan de verbouwing en vernieuwing van de gevel toegeschreven kunnen worden. In de in 1563 vernieuwde zijgevel werd tijdens de ontpleistering in 1999 op de begane grond een dichtgemetseld 'kloostervenster' ontdekt met een kenmerkend segmentboogje, gedekt met platte stenen. De platte stenen op de rollaag van de boog zijn kenmerkend voor de vensters uit de periode 1525 - 1650. Ongetwijfeld zullen er meer van dit soort vensters in de 16e-eeuwse zijgevel gezeten hebben, maar vaak op de plaats van de jongere, en vaak grotere, houten kozijnen. Het huis is lang in bezit van de familie Schull geweest, net als het huis Lange Hofstraat 19, dat al vanaf het begin van de 16e eeuw in het bezit was van Tilman Schull, de vader of oom van Hendrick. Tilman bezat niet alleen het buurpand maar ook de huizen Kolenstraat 3, 5 en 7. De laatste huizen werden door hem in 1523 aangekocht en uit de transportacte blijkt dat hij dan reeds eigenaar is van nr. 3. Via een gangetje ter plaatse van Kolenstraat 3 was het achtererf van Lange Hofstraat 19 te bereiken, een situatie die tot op de dag van vandaag zo gebleven is. Hendriks bezit lag dus ingeklemd tussen de huizen van Tilman. Hendrick Schull blijkt in 1581 in Keulen te zijn gestorven, waar hij blijkbaar ook nog een huis had.13 Zijn zus en zijn weduwe hebben nog ruim tien jaar gestreden om zijn nalatenschap. Zijn zus was namelijk zuster in het Isendoornklooster en het klooster eiste 1/3 deel van de erfenis op. De zaak wordt in 1591 voor 200 goudgulden afgekocht.14 In 1600 verkoopt Eeffse van Wyhe, weduwe van Aernt thoe Boekop, het pand Lange Hofstraat 19 en in 1615 het pand Lange Hofstraat 21/Kolenstraat 1a. In dat zelfde jaar wordt ook Kolenstraat 7 verkocht. Eeffse van Wyhe is waarschijnlijk de kleindochter van Tilman Schull, aangezien zij de opvallende voornaam van Tilman’s vrouw draagt, haar grootmoeder dus. De opvallende bezitsconcentratie van de familie Schull in de Lange Hofstraat en Kolenstraat valt hiermee weer uiteen. Van 1615 tot 1650 is het pand Lange Hofstraat 21/Kolenstraat 1a eigendom van Hendrick Welmers en zijn vrouw Bata Winckelman (in 1650 Baete Blencken genoemd). Zij kopen ook het inmiddels vervallen huis Kolenstraat 7 van Eeffse van Wyhe. Hendrick en Baete bewonen het hoekhuis tot ca. 1646. Zij worden in het verpondingscohier van 1646 als bewoners genoemd, maar er wordt ook een huurwaarde van 46 gulden, gezet voor 41 gulden vermeld. Omstreeks 1645 laten zij namelijk het pand Kolenstraat 7 nieuw bouwen. In het verpondingscohier van 1646 worden zij ook aldaar als bewoners vermeld: ‘huysplaetse’, bewoond en betimmerd door Hendrick Welmers. Bij de voltooiing van dit nieuwe huis hebben zij waarschijnlijk hun oude hoekhuis tot de verkoop in 1650 verhuurd. Zeer kort daarop moet Hendrick Welmers zijn overleden. In 1650 verkoopt zijn vrouw het hoekhuis aan Engelbert Hoenstraeten en Driesken Welmers, de dochter dus van Hendrick en Baete. Mogelijk dat dochter Driesken en schoonzoon Engelbert het hoekhuis al bewoonde (huurde) en dat na de dood van vader het huis in eigendom wordt overgedragen. Engelbert Hoenstraeten kwam in 1648 vanuit Aalten naar Zutphen en was van beroep ‘commies’, wat niet nader te verklaren is dan ‘ambtenaar’. In 1647 wordt hij lid van het kramersgilde waaruit blijkt dat hij ook koopman moet zijn geweest.15 Hij hertrouwd na de dood van Driesken met Agneta Bueckers. In 1662 verkopen zij het pand aan Andries Pleger en zelf gaan ze wonen in een huis in de Waterstraat ter plaatse van het huidige pand nr. 5, alwaar zij ook de beschikking hebben over de Bourgonjetoren. Engelbert vervult in 1663 in de Waterstraat de functie van putmeester. De nieuwe eigenaar van Lange Hofstraat 21 en Kolenstraat 1a Andries Pleger kwam in 1661 van Amsterdam naar Zutphen en werd voor 1668 richter tot Bronckhorst en later procurator van de stad.16 De functie van richter hield in dat hij de bestuurlijke bewindvoerder was va het
richterambt Bronckhorst. In de 17e eeuw viel dit ambt onder de provinciale staten van Gelderland (in het kwartier van Zutphen), in de middeleeuwen was de richter bestuursambtenaar namens de hertog van Gelre. Het was een ambitieus ambt voor een nieuwkomer uit Amsterdam. Het ambt van procurator, dat Andries omstreeks 1689 tot zijn dood voor 1699 bekleedde, hield in dat hij de juridische belangen van de stad behartigde. De stad kende immers een eigen stedelijke rechtspraak en had een eigen rechtbank in de huidige Burgerzaal. De weduwe van Andries Pleger, Maria Egginck bleef nog tot 1713 in het huis wonen. In 1713 koopt Louwys Hambroek het pand en blijft eigenaar tot hij al in 1718 het huis verkoopt aan Adriaen Schutte en zijn vrouw Aeltje Cuypers. De weduwe Cuypers verkoopt het pand in 1729 weer terug aan Louwys Hambroek, die het enkele jaren later in 1731 weer verkoopt aan Arnold Solner. Het pand zou tot 1792 in handen blijven van de familie Solner. In al die jaren is het in de 16e eeuw verbouwde pand niet wezenlijk veranderd. Er zijn slechts kleine interne verbouwingen te bespeuren, zoals de deels vervangen verdiepingsbalklaag boven de achterste insteekruimte. De sleutelstukken met renaissance-profielen dateren deze verbouwing in de vroege 17e eeuw, mogelijk rond 1615, het jaar dat Hendrick Welmers het pand kocht en ging bewonen. In de tweede helft van de 17e eeuw werd de keuken met binnenhaard op de begane grond voorzien van Delftsblauwe tegels met voorstellingen van kinderspelen. De tegels zullen ongetwijfeld door Andries Pleger zijn aangebracht. De verbouwing aan het einde van de achttiende eeuw In 1792 wordt het pand verkocht door Anna Solner aan Jacobus Kamphuis. Het gebouw moet er toen slecht aan toe zijn geweest. Uit de herstellingen aan de kapconstructie en de balklagen blijkt dat er sprake moet zijn geweest van ernstige lekkage van de zakgoot over bijna de hele lengte van het pand. Het dak was zodanig slecht dat door de lekkage alle vier gebintstijlen aan de zijde van Lange Hofstraat 19 aan de onderzijde verrot waren. Waarschijnlijk waren de balkkoppen van de verdiepingsbalklaag zodanig verrot dat ze op drie na allemaal zijn vervangen. Van de 21 eiken oplangers van de daksporen zijn er 15 vervangen in grenen. Kortom, Jacobus Kamphuis had een huis met flink achterstallig onderhoud gekocht. Het hoeft dan ook geen verbazing te wekken dat hij met zijn vrouw Everdina Pannekoek in 1793 en in 1799 hypotheek opnam om een grootschalige verbouwing te bekostigen. Deze verbouwing hield niet alleen de reparatie van verrotte onderdelen in, het gehele huis werd gemoderniseerd. Voor het eerst in de geschiedenis van het pand werd de verdieping geschikt gemaakt voor bewoning. Deze trend van wonen op de verdieping in plaats van achter in het huis op de begane grond was reeds in de 17e eeuw ingezet. In de loop van de 18e eeuw zijn in vele burgerwoonhuizen op de verdieping moderne woonkamers, salons, slaapkamers e.d. ingericht. De voorgevels werden aangepast of opnieuw opgetrokken en voorzien van nette kozijnen met schuiframen en kroonlijsten in plaats van topgevels. Aan het einde van de 18e eeuw was dit pand aan de beurt. De zolderbalklaag werd 55 cm verhoogd zodat een woonkamer van 4,5 x 6,3 m met hoog plafond ontstond. De nieuwe grenen balken werden van buiten door balkgaten in de zijgevel naar binnen gestoken, waarna de gaten met baksteentjes werden gedicht. Er werd een nieuwe schouw tegen de zijmuur gemaakt. Bij die gelegenheid werden vrijwel alle kaarsnissen, op een na, en de spiltrapnis dichtgemetseld en gestuct. De nieuwe scheidingswanden op de verdieping werden van hout gemaakt en zowel deze houten wanden als de balken in de woonkamer waren blauw geschilderd. Op één wand echter was een schildering aanwezig in een primitieve Lodewijk XVI-stijl van een klassieke kelkvaas geplaatst in een boognis. De planken van deze grote schildering zaten door elkaar secundair verwerkt in een 19e-eeuwse wand, zodat niet bekend is waar de schildering oorspronkelijk zat. Op de zijmuren is behang aangebracht geweest. Korte tijd later, in het begin van de 19e eeuw, werd over het blauw geschilderde houtwerk eveneens behang aangebracht. Het betrof fraai behang met gesjabloneerde fazanten in rode en blauwe bloesems op behangvelletjes van 65 x 55 cm.
De voorgevel werd geheel gesloopt en opnieuw opgetrokken met de oude 16e-eeuwse stenen, maar zo netjes dat het geheel een moderne indruk maakte. Op de begane grond kwam een nieuwe toegangsdeur met een lange steektrap naar de woning op de verdieping. Rechts van de deur kreeg de begane grond twee grote ramen in houten kozijnen. Er werden op de verdieping drie grote schuiframen geplaatst, passend bij de nieuwe hoogte van de woonkamer. De breedte van de gevel was echter ontoereikend voor drie kozijnen. Daarom werd de 60 cm dikke scheidingsmuur in de woonkamer schuin weggehakt tot bij de gevel 30 cm gewonnen was. Zo paste er net een derde raam dat overigens enkele centimeters smaller bleef dan de andere twee (114 cm breed tegen de andere twee ramen: 120 cm). De topgevel keerde niet terug. Er kwam een moderne houten kroonlijst en daarom kreeg het voorste deel van de kap een dakschild. De zijgevel aan de Kolenstraat werd eveneens gewijzigd. Beide insteekkamers kregen een schuifraam en op de verdieping werden drie kozijnen met schuiframen van verschillende afmetingen geplaatst. De schuiframen waren boven even groot als onder en de ruitjes in de raamroeden waren 32 x 23 cm groot. Vermoedelijk zaten de nieuwe kozijnen op de plaats van de 16e-eeuwse vensters. Op de begane grond, de insteekverdieping en eerste verdieping kwamen schouwen in een nieuwe schoorsteen. Deze flink geproportioneerde schoorsteen stond in het midden van de ruimte en bevatte drie kanalen en was door slechts dunne muurtjes naar de zijmuren geschoord. Het gevaarte heeft daar tot 1999 met gevaar voor instorting gestaan. Tot slot werd op zolder een nieuwe dakkapel met hijsbalk gebouwd, waarachter een hijswiel hing. Waarschijnlijk hing op deze plaats altijd al een hijswiel, immers de opslagfunctie van de zolder maakt een dergelijk werktuig onontbeerlijk. De dakkapel heeft twee openslaande ramen in een charmante rondboogvorm. Inmiddels was het achterhuis Kolenstraat 1b een zelfstandig leven gaan leiden als pakhuis. Jacobus Kamphuis en zijn vrouw hadden er rond 1800 een flinke verbouwing op zitten. Het middeleeuwse casco was weliswaar blijven staan, maar het pand had nu een eigentijds voorkomen. In een van de oude eiken spantbenen liet Kamphuis zijn initialen na: I K (Iacobus Kamphuis). De initialen zijn enkele malen in het hout geslagen met een merkijzer. Erg lang hebben Jacobus en Everdina niet van hun nieuwe huis genoten. In 1804 wordt het huis verkocht aan David Godfried Praetorius. Zijn erfgenamen verkochten het pand in 1817 aan David Levi Hamburg. Aan de bovenstaande namen te oordelen is het huis tot 1833 in joodse handen geweest. Vanaf 1833 is het huis eigendom van Jan Schutten.17 Hij was van beroep voerman. Zijn nakomelingen zouden het huis tot 1877 bewonen. De verbouwingen van ca. 1875 tot 1933 De periode van 1875 tot 1933 stond in het teken van een reeks interne verbouwingen en moderniseringen. Het is niet altijd mogelijk alle verbouwingen goed te dateren. Rond 1875 werden de schuiframen van de voorgevel vervangen. De roedeverdeling werd nu: vier ruiten in het schuifraam en twee in het bovenlicht. De woonkamer werd een balkvak ingekort. Er was nu op de verdieping een achterkamer, een gang, een zijkamer met bedstede en de voorkamer. Mogelijk dateert een potloodaantekening van een timmerman of schilder op een plank 'E. R. De Jong 1874' deze verbouwing. In dat geval zou de verbouwing nog in de periode Schutten zijn uitgevoerd. In de zijkamer, die als alkoof met de woonkamer in verbinding stond, en in de woonkamer werd behang op een jute bespanning op betengeling aangebracht. In de zijkamer zijn tot de verbouwing van 1999 een-en-twintig lagen behang over elkaar aangebracht. De behangselreeks geeft een aardige indruk van de stijlontwikkeling van het interieur van een middenstandswoning van ca. 1875 - ca. 1980. In het laatste kwart van de 19e eeuw werd achter op zolder een slaapkamertje getimmerd, de eerste bewoning op zolder! In het begin van de 20ste eeuw kreeg de woonkamer een stucplafond en er kwam gasverlichting. De begane grond onder de insteekverdieping en de insteekverdieping zelf kregen een
zelfstandige ingang aan de Kolenstraat: nr. 1a. Waarschijnlijk was dit de bedrijfsruimte van de winkel. In 1877 werd het pand eigendom van Herman Busser, grossier. Hij verkoopt het pand op zeker moment aan schoenmaker Bernhardus Johannes Claassen. In 1906 word het pand verkocht aan Derk-Jan Bourgonjen. Derk-Jan was kastelein en tapper en het pand werd van 1906 tot 1925 dan ook door hem als café uitgebaat. Mogelijk bleef het pand een café met bovenwoning na de verkoop in 1925 aan Arend-Jan van de Hekkert uit Colmschate, die het huis zelf niet bewoonde. Van 1929 tot 1933 wordt het pand doorverkocht aan achtereenvolgens Jan Willem van de Wal en Herman Johan Reesink. In 1933 begint met de aankoop door Albertus Hendrikus Nijland een nieuwe fase in de bewoningsgeschiedenis van het pand. 1933 tot heden Nijland is juwelier en had reeds een winkel in Lange Hofstraat 19 'Horloges, Goud en Zilver, Pendules, Klokken'. Hij laat zijn nieuw verworven buurpand flink verbouwen. De begane grond van de voorgevel wordt geheel vervangen door een moderne lage etalagepui met bovenlichten van glas-in-gietijzer naar het ontwerp van architect A. Sobel in de stijl van de Amsterdamse School. Boven de etalage wordt het gat van de verwijderde hoge 19e-eeuwse kozijnen dichtgemetseld en voorzien van jaartalankers 1-9-3-3. Door de nieuwe opzet van de winkelpui kwam de trapopgang naar de woning te vervallen. De hoofdingang van de woning werd verplaatst naar de zijkant: Kolenstraat 1a. Er werd nu een nieuw trappenhuis gemaakt, waarbij nieuwe wanden van gasbeton werden geplaatst. Er vonden tot de Tweede Wereldoorlog kleine verbouwingen plaats op de verdieping en zolderverdieping. De bovenwoning Kolenstraat 1a werd bewoond door medewerkers van het juweliersbedrijf of verhuurd. Het pand bleef tot 1973 eigendom van juwelier Nijland. Het hele huizencomplex van Lange Hofstraat 19-21 en Kolenstraat 1a en 3 werd in dat jaar verkocht aan Henk Menger uit Eefde. De juwelierswinkel bleef er tot 1982. De winkelbestemming wijzigde daarna regelmatig. De woning werd verhuurd. In 1998 kocht de auteur dezes de woning Kolenstraat 1a en in 1999 kocht winkelier Borgert Schiltman de rest van het complex. In 1999 volgde een grondige restauratie van de woning, waarbij de hier beschreven bouwgeschiedenis aan het licht kwam. De schouw van ruwe natuursteenplaten uit ca. 1960 in de woonkamer werd vervangen door een passender zwart marmeren schouw uit ca. 1880 uit een gesloopt pand in de Smedenstraat te Deventer. Op het dak werd een bijzonder experiment uitgevoerd. Daar liggen op het zuidelijke dakvlak 320 middeleeuwse onder- en bovenpannen in kalkmortel gemetseld. De middeleeuwse pannen zijn afkomstig van twee dakpanbeerputten achter Lange Hofstraat 3, een beerput achter Hofstraat 2 te Deventer en een beerput achter Kleine Overstraat 53 in Deventer. Nu, na een jaar op het dak, doet zich al een bijzonder fenomeen voor: de dakpannen verkleuren groen door algen e.d., veel sneller en extremer dan bij golfpannen, waarschijnlijk door het poreuzere baksel en/of het gebruik van kalkmortel. Waren de daken in middeleeuws Zutphen groen in plaats van rood? Als sluitstuk van de restauratie kreeg het pand zijn middeleeuwse huisnaam terug: 'De Leye'. De jongste bewoner van het pand tijdens het schrijven van dit artikel is onze zoon Frank, geboren op 7 februari 2003. Hij vormt de jongste mijlpaal in de lange geschiedenis van dit huis en aan hem wil ik dit artikel opdragen. Samenvatting De bouwgeschiedenis van het pand Lange Hofstraat 21/Kolenstraat 1a gaat terug tot de 14e eeuw. De ontwikkeling van het pand vertoont karakteristieke kenmerken van de ontwikkeling van het woonhuis in de rivier- en havensteden in Noordwest Europa. Ook voor Zutphen blijkt deze ontwikkeling een vrij gangbare te zijn, doch zelden is dit uitvoerig en in detail onderzocht.
Het versteende achterhuis of kemenade is de eerste opvallende verschijning met een verstening van het voorhuis die daar in of kort na 1340 op volgde. Het achterhuis was het woonverstrek, het voorhuis de werk- en handelsruimte met opslagcapaciteit. Omstreeks 1565 werd in het voorhuis een binnenhaard met insteekverdieping gebouwd, die bij de leefruimte werd betrokken. Pas aan het einde van de 18e eeuw werd de verdieping voor bewoning geschikt gemaakt. Het fenomeen bovenwoning was ontstaan. Aan het einde van de 19e eeuw werden zelfs kamertjes getimmerd op zolder. De binnenhaard werd bij de werk- winkelruimte betrokken en het achterhuis werd pakhuis. De algemene tendens is de verhuizing van de leefruimten op de begane grond in het achterhuis naar de verdieping en zolderverdieping in het voorhuis, alsmede de afname van de opslagcapaciteit. Het middeleeuwse pakhuis evolueerde tot woning. 1. De documentatie van dit onderzoek bevindt zich in het archief van de bouwhistorische werkgroep onder WBHZ 50. 2. Dank ben ik verschuldigd aan de leden van de Bouwhistorische Werkgroep van de Historische vereniging Zutphen, Wijnand Bloemink (Holten) en Bart Klück van de gemeente Utrecht voor het meedenken 'in het veld', Roald Rozendaal en Martijn Vink van het Instituut voor Bouwhistorische Inventarisatie en Documentatie uit Deventer en de heer Pressler van Pressler en Partner uit Gersten (D) voor het dendrochronologisch onderzoek. 3. P. Bitter. Uit het bodemarchief van Zutphen II. Tijdschrift Oud Zutphen 1985-2. M. Groothedde 1991. Zutphen, de ruimtelijke ontwikkeling van een vroege stad, archeologisch, historisch en historisch-geografisch bekeken en vergeleken met andere vroeg-stedelijke nederzettingen vanaf de karolingische periode. ongepubliceerde doctoraalscriptie Univesiteit van Amsterdam. 41-43 4. Onder meer bij opgravingen in Lange Hofstraat 7, Kuiperstraat 1, 3, 5, 7, (stadhuisopgravingen) Kuiperstraat 9 en 13 (opgraving Hof van Heeckeren), Bakkerstraat 12, Kolenstraat 7 en Waterstraat 1-3. 5. Groothedde 1991. Zutphen. De ruimtelijke ontwikkeling. 41-43. Tijdens rioleringswerkzaamheden in de Lange Hofstraat in 1999 zijn de houten wegdekken wederom gezien en over de hele straatlengte gevolgd. De houten straat onder de Kolenstraat is in 1984 bij de rioolvervanging waargenomen. 6. M. Groothedde 2001. Die Entwicklung des Hausbaues in Zutphen zwischen 850 - 1400. In: M. Gläser (red.). Lübecker Kolloquium zur Stadtarchäologie im Hanseraum. III Der Hausbau. Lübeck 2001. 175-195 7. De stadsbrand werd aangetroffen in de Kuiperstraat (stadhuisopgravingen en Hof van Heeckeren: Kuiperstraat 3 t/m 13), Bakkerstraat 12, Kolenstraat 7 en in Waterstraat 1-3. Bij deze stadsbrand is ook de oude palts verbrand. In Kuiperstraat 7 werd in de brandlaag van het houten huis een verbrande 'muntschat' van 14 muntjes gevonden met een sluitdatum van ca. 1305/10. 8. R. Meiske 1988. Huizen en keuren. In: De gotische bouwtraditie. Amersfoort. 208-262 De keuren zijn gepubliceerd: C. Pijnacker Hordijk 1881. Rechtsbronnen van het begin der 14de tot de tweede helft der 16de eeuw. In: Werken der Vereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht, eerste reeks, no 2. 's-Gravenhage. zie ook: R.P.J. Tutein Nolthenius. 'Oud Zutphen', Bouwkundig Tijdschrift 17 (1899), 41-43. 9. Dendrochronologisch rapport ZU064 en ZUO65 door R. Rozendaal en M. Vink van het Instituut voor Bouwhistorische Inventarisatie en Documentatie (IBID) te 's-Hertogenbosch (1999), aangevuld met de dateringen 5410B 01A t/m 11A en 5412B 01A door Pressler en Partner te Gersten/Emsland in Duitsland in 2002 en 2003. 10. Hertogelijke tijnslijsten ao. 1395. Rijksarchief Arnhem. Getranscribeerd door P.L.J. Dullaert, Zutphen. 11. Alle historisch bekende bewoners van 1433 tot en met 1832 zijn aangetroffen in het zogenaamde 'Historisch Kadaster' in het stadsarchief van Zutphen. Hierin zijn de vermeldingen van huistransporten, hypotheken, jaarrentegelden en andere juridische zaken aangaande onroerend goed in de kentenissen per perceel gerangschikt en
geautomatiseerd. Lange Hofstraat 21/Kolenstraat 1a is te vinden onder verpondingsnummer 867 en kadasternummer F 2674. De eigenaren tot 1549 zijn aangevuld met de vermeldingen in de hertogelijke tijnslijsten van 1395, 1460, 1501-31 en 1549 in de transcriptie van P.L.J. Dullaert (Algemeen Rijksarchief Arnhem) 12. W.E. Smelt 1941. tweede stuk. Het Oud-archief van de gemeente Zutphen. Utrecht. Regest 2158 (minuut inv.nr. 665). 13. Smelt 1941. eerste stuk. Inventaris klooster Isendoorn 20 14. Smelt 1941, eerste stuk. Inventaris klooster Isendoorn 21. 15
Sj. Galema, 2000. De bewoners gereconstrueerd, deel 2. Bronnenpublicaties stadsarchief Zutphen 6. Pag.90 (nr. 488) 16
Sj. Galema, 2000. De bewoners gereconstrueerd, deel 2. Bronnenpublicaties stadsarchief Zutphen 6. Pag.170 (nr. 916) en pag.41 (nr 234) 17. Vanaf 1832 zijn alle eigenaren in de kadastrale leggers van het stadsarchief gevonden. Gekeken is of deze personen ook elders panden bezaten, die als hun woonverblijf dienst hebben kunnen doen. Dit bleek niet het geval zodat de eigenaren ook de bewoners en gebruikers van het pand geweest zullen zijn. In de tweede helft van de 19e eeuw is het mogelijk om via de adresboeken te controleren of de eigenaar het pand ook bewoonde en gebruikte.