Kindsoldaten bij niet-staatse actoren een Latijns-Amerikaans voorbeeld An Vranckx* Wie zich een eerste beeld wil vormen van kindsoldaten in Latijns-Amerika, wordt even verward door de verschillende soorten van aanwijzingen die men erover vindt bij de gespecialiseerde instanties. Kaarten die de Verenigde Naties
over
de
problematiek
uittekenen,1
signaleren
kindsoldaten
in
Peru,
Mexico en Colombia; andere bronnen rekenen er ook El Salvador en Guatemala bij. Bij die landen zijn er die nochtans de relevante verdragen ratificeerden, en
die
het
daaruit
voortkomend
wettelijk
verbod
op
het
gebruik
van
kindsoldaten door hun strijdkrachten laten naleven. Het meest in het oog springend voorbeeld is Colombia. Dat land ratificeerde in 1991 met zijn Ley 12 de VN Kinderrechten Conventie van 1989,2 en ondertekende eveneens het Optional Protocol van die Conventie, waarmee de minimumleeftijd voor rekrutering bij de strijdkrachten en toelating tot deelname aan gewapende acties wordt opgetrokken van 15 naar 18 jaar.3 Alle mannelijke Colombianen zijn dienstplichtig op hun achttiende, maar een deel van hen wordt vrijgeloot. Deze vrijgelotenen, maar ook meisjes en jongens van minder dan 18 jaar, kunnen in principe vrijwillig bij het leger gaan. De Colombiaanse strijdkrachten worden
echter
ontraden
vrijwilligers
in
te
lijven
die
de
vooropgestelde
minimumleeftijd niet hebben bereikt. Deze wetgeving belet nochtans niet dat kindsoldaten op problematische wijze betrokken zijn bij de gewapende strijd in Colombia, zoals trouwens ook de lokale niet-soldaat kinderen erbij worden betrokken. In Colombia zijn namelijk veel meer dan reguliere strijdkrachten aanwezig waarvan men de praktijken, bij wet, kan voorschrijven en dan beteugelen. We lichten deze problematiek hierna toe aan de hand van het begrip niet-staatse actoren.
*
An Vranckx is coördinator bij de International Peace Information Service (IPIS) en gastprofessor aan de Universiteit Antwerpen - UIA. 1 Deze worden overgenomen in Oorlog is geen kinderspel. Brussel: Belgisch Comité voor UNICEF/Belgische Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten 1999. 2 UNICEF - Colombia (ed.), The Hidden Grief of Children. Bogotá: UNICEF, 1999. 3 Human Rights Watch, Report 2001 - Colombia (meer in het bijzonder: VIII. Beyond Negotiation - Child Soldiers’). Washington D.C.: Human Rights Watch, 2001 (http://www.hrw.org.reports/2001).
Moderne staten en niet-staatse actoren Het concept van een moderne staat voorziet, onder meer, dat die staat beschikt over eigen strijdkrachten. Deze ‘reguliere strijdkrachten’ kan men dan, nog steeds volgens het moderne concept, met de staat vereenzelvigen, zodat deze door
de
kunnen
verschillende controlestructuren van die staat ter verantwoording
worden
geroepen. Daarbij behoren deze reguliere strijdkrachten het
monopolie op het geweld in het staatsterritorium te hebben, opdat zij anderen beletten om geweld uit te oefenen tegen de ingezetenen van de staat, en hen beletten inbreuken te plegen op de wetten van het land tout court. Dit staatsconcept blijkt steeds moeilijker in praktijk te brengen, in steeds meer landen in het Zuiden, ook in Latijns-Amerika. Reguliere legers, die we hierna aanduiden als staatsactoren, voldoen niet noodzakelijkerwijze meer aan het hierboven geschetste moderne concept. Minstens even problematisch is dat zij niet (langer) het monopolie uitoefenen op geweld en nu naast zich andere gewapende
groepen
moeten
dulden,
andere-dan-reguliere
strijdkrachten,
gewapende niet-staatse actoren. Deze niet-staatse actoren bestrijden nu net (wat nog rest van) de statelijke structuren die in hun land. Zij respecteren de
wetten
van
die
staat
-
uiteraard
-
niet.
Bovendien
illustreren
hun
strijdmethoden dat ze zich evenmin gebonden achten aan het internationaal humanitair
recht
overeenkwam
te
en
andere
zullen
instrumenten
naleven
in
een
die
hun
eventuele
staat
met
andere
interstatelijke
staten
gewapende
strijd. Dit internationaal humanitair recht, mensenrechtenverdragen en andere instrumenten
van
het
internationaal
publiek
recht,
zijn
‘slechts’
een
engagement dat ooit werd aangegaan door de staat die zij vandaag met de wapens bestrijden. Even irrelevant lijken jongere initiatieven waarin significante proporties van de internationale gemeenschap van staten met elkaar afspraken aangaan, zoals inspanningen om het gebruik van landmijnen uit te bannen,4 en het internationaal verdragrechtelijk verbod op het gebruik van kindsoldaten. Het niet ontzien van de ongewapende burgerbevolking, massale schendingen van de fysieke integriteit van burgers en andere mensenrechten, en de inzet van onder meer landmijnen en van kindsoldaten behoren tot wat ‘logischerwijze’ verwacht mag worden van een gewapend conflict waarin niet-staatse actoren betrokken zijn, waar die conflicten ook mogen worden uitgevochten.
4
Cfr. Geneva Call, Engaging non-state actors in a landmine ban. Geneva: CICG, 2001.
Niet-staatse actoren in de Colombiaanse conflicten Colombia is rijk aan vele zaken, helaas is het dat ook aan gewapende nietstatelijke
actoren.
Deze
vechten
intussen
al
meerdere
decennia
meerdere
conflicten uit in het land, en worden ook over de Colombiaanse grenzen actief. Deze conflicten werden uitvoerig bestudeerd en beschreven. Ze hoeven op deze plaats niet méér dan kort ingeleid.5 Al te gekend zijn intussen immers de Colombiaanse guerrillabewegingen, evenals hun (ver)wordingsgeschiedenissen tot groeperingen die aan hun methodes van inkomensverwerving nauwelijks nog van ‘gewone’ criminele bendes te onderscheiden zijn, terwijl van de politieke programma’s
die
ongeloofwaardig
zij
in
discours
het
rest.
6
verleden Vandaag
formuleerden
hebben
deze
alleen
groeperingen
nog met
een de
guerrillabewegingen van weleer alleen nog de namen gemeen, de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC-EP)7 en de Ejército de Liberación Nacional (ELN). Beide bewegingen bestaan elk uit tientallen frentes. Met die aanduiding wordt verwezen naar redelijk autonoom opererende ‘fronten’, die alle hun eigen inkomsten in alle illegaliteit dienen te genereren en ook politiek-militair over grote autonomie beschikken. FARC en ELN zijn de twee ‘blijvers’ onder de vele andere guerrillabewegingen die in de voorbije veertig jaar in Colombia actief waren, zoals de Ejértico Popular de Liberación (EPL) en het Quintín Lame, en bewegingen die we alleen nog met hun acroniem henne, M-19, JBC, ERP, PRT. Lange tijd beperkten de activiteiten van de guerrillabewegingen zich tot de
dunbevolkte
rurale
gebieden van het land,8
waar de Colombiaanse staat
nauwelijks bij machte was om zijn geweldmonopolie af te dwingen. In diezelfde landelijke gebieden organiseren zich al ruim twintig jaar burgers om zich met eigen wapens te verweren tegen gebeurlijke misbruiken door de guerrillabewegingen. In theorie vulden deze ‘anti-guerrillalichamen’ slechts
5
De actuele stand van zaken in de Colombiaanse conflicten wordt kernachtig ingeleid door Mark Chernick in Cynthia Arnson, et al. (eds.), The Economics of War - The Intersection of Need, Creed and Greed. A Conference Report. Washington D.C.: Woodrow Wilson International Center & International Peace Academy, 2002. Overzichtelijk is ook Marco Palacios, “Una Radiografía de Colombia”. In: Letras Libres, Agusto 2001, pp 33-38. Een overzicht van het studiewerk over de Colombiaanse conflicten, over de decennia heen, vindt men in Fernán González, Una nación fragmentada: Una aproximación a la violencia colombiana. Bogotá: CINEP, 2000. 6 An Vranckx, Colombia: conflict, vredesproces en controverse – Deel 1: Historiek van het conflict. Antwerpen: IPIS, 2001, 40 p. 7 De organisatie werd opgericht in 1964-1966 onder het acroniem FARC. Later hechtten ze het acroniem ‘EP’ aan, voor Ejército del Pueblo (Volksleger). Vele auteurs blijven echter het kortere acroniem gebruiken, kortweg FARC. 8 ‘Intellectuele stadsguerrilleros’ van M-19 vormden daarop een uitzondering.
het machtsvacuüm van de staat in; in de praktijk verworden veel van deze burgerinitiatieven tot een kwaal die veel erger bleek dan dat waartegen zij pretendeerden de remedie te zijn. Massale slachtpartijen in landelijke dorpen werden het handelsmerk van deze ‘paramilitaire zelfverdedigingsorganisaties’. Deze organisaties werden dertien jaar geleden buiten de wet gesteld, maar dit wettelijk
verweer
belemmerde
de
verdere
groei
van
deze
organisaties
allerminst. Sinds 1994 opereren deze onwettelijke ‘zichzelf verdedigende’, paramilitaire
anti-guerrilla
organisaties
onder
de
koepelstructuur
van
de
Autodefensas Unidas de Colombia (AUC), die intussen 8000 tot 11000 manschappen zou vertegenwoordigen.9 Deze AUC staan sinds 2001 op de Noord-Amerikaanse lijst van terroristische organisaties (net als de FARC en ELN overigens), en sinds midden 2002 worden ze ook in de Europese Unie als dusdanig beschouwd. Van de vele paramilitaire organisaties die vandaag door de AUC overkoepeld zijn, wordt beweerd dat ze personele banden onderhielden, en wellicht nog steeds doen, met de Colombiaanse reguliere strijdkrachten. Bekend is verder hun historische band met de drugkartels waarvoor Colombia al meerdere decennia berucht is. Niet alleen de organisaties onder de AUC-koepel financieren zich met inkomsten uit de drugeconomie.10 Ook voor de guerrillabeweging FARC is het belasten van en
zelfs
deelnemen
aan
de
drugeconomie
vandaag
de
voornaamste
bron
van
inkomsten. Voor de ELN is de drugeconomie een snel aan belang winnende nummer twee (na de middelen die de ELN haalt uit ‘protectiegelden’, uit andere vormen van
afpersing
en
vooral
uit
de
ontvoeringsindustrie).11
De
lucratieve
Colombiaanse productie, verwerking en expeditie van cocaïne en heroïne is de bron waaraan alle gewapende partijen in het conflict zich laven, inclusief de reguliere ordediensten die de drugeconomie dienen te beteugelen. Met regelmaat wordt
bericht
over
aanwijzingen
dat
de
bestrijders
van
die
drugeconomie,
inclusief de Colombiaanse ordediensten én voorname medewerkers van de NoordAmerikaanse ambassade, niet de verleidingen weerstaan van het grote geld dat door deelname aan die drugeconomie snel verdiend kan worden, noch zelfs voor
9
David Spencer, Colombia’s paramilitaries: Criminals or political force? Carlisle: Institute for Strategic Studies, 2001, 25p. 10 De AUC beweren ook te teren op giften uit het bedrijfsleven. Recent werden zij ook actief in grootschalige heling van petroleum die uit de Colombiaanse pijpleidingen wordt geroofd. 11 ELN is niet de enige actor in die ontvoeringsindustrie. Zie daarover, onder meer, Pax Christi, The kidnap industry in Colombia. Utrecht, 2001, 120 p.
de verleiding om te graaien in de spijspotten die de Verenigde Staten aan Colombia voor de bestrijding van die drugeconomie ter beschikking stelt.12 De Colombiaanse drugeconomie voorziet vandaag overigens méér dan de middelen waarmee de gewapende conflicten gaande worden gehouden. Ze levert ook het motief
voor
de
strijd,
en
dat
heet:
controle
over
de
productiezones,
laboratoria en exportroutes van de drugeconomie. De Colombiaanse niet-staatse actoren zijn verwikkeld in een strijd die in de voorbije
twintig
jaar
steeds
verder
escaleerde,
die
al
vele
duizenden
slachtoffers eiste, en die alle partijen tegenover alle andere stelde: zelfs de guerrillabewegingen strijden vaker onderling dan zij aan zij tegen de AUC en/of reguliere strijdkrachten. Die reguliere strijdkrachten confronteren alle gewapende niet-staatse actoren, maar blijken tot dusver weinig succesvol in hun poging om daarbij het geweldmonopolie te herwinnen op die andere gewapende groeperingen. In die hoedanigheid zijn ze niet in staat de burgerbevolking van het land te beschermen tegen geweld waaraan ze door de niet-staatse gewapende groeperingen wordt onderworpen, voor zover die reguliere ordediensten zich al niet zelf - onbedoeld - vergrijpen aan ongewapende burgers die voor aanhangers worden
aanzien
Colombiaanse
van
één
van
burgerbevolking
de
is
niet-staatse
bijgevolg
en
actoren.
zonder
De
twijfel
ongewapende het
slachtoffer van de conflicten die in het land worden uitgevochten.
grootste
13
Kindsoldaten in Colombia In naleving van de Colombiaanse wetgeving rekruteert het reguliere leger van dat land zelf geen kindsoldaten. In de geschetste context kunnen deze zelfde strijdkrachten geweldmonopolie gebeuren
zowel
nochtans
niet
ondermijnen met
geweld
verhinderen wél
of
dat
kindsoldaten
andere
groeperingen, inlijven.
bedreigingen,
als
Deze
die
net
hun
inlijvingen
‘vrijwillig’.
Deze
laatste term dient in de huidige Colombiaanse context genuanceerd te worden en verklaart ook meteen dat (te) jonge vrijwilligers zich nog steeds bij het reguliere
leger
aanbieden.
Voor
vele
minderjarigen
ziet
het
eruit
alsof
toetreding tot één van de gewapende groeperingen, of tot het reguliere leger, hen méér biedt dan blijven bij wat hen nog rest van hun families in de zones
12
Het recentste corruptieschandaal waarin de politie betrokken blijkt brak uit in mei 2002 en leidde al tot vervolgingen, cfr. ‘Procuraduría abre investigación contra 60 miembros de Policía Antinarcóticos’. In : El Tiempo, 12/6/2002. 13 Pécaut Daniel, Guerra contra la sociedad. Bogotà: Editorial Planeta Colombiana, 2001.
die zwaar en langdurig door de gewapende strijd zijn getroffen. Dit situatie heerst
niet
alleen meer in landelijke gebieden. In provinciehoofdplaatsen
zoals Barrancabermeja neemt de strijd en het aantal dodelijke slachtoffers enorme proporties aan. Er zijn weinig precieze cijfers beschikbaar over de aantallen kinderen die vandaag strijden bij de verschillende guerrillabewegingen en de paramilitaire groeperingen onder de koepelstructuur van de AUC. Deze schaarste aan gegevens vindt men verklaard door de druk die zowel in eigen land als vanuit het buitenland
wordt
uitgeoefend
op
langer kinderen zouden inlijven.
die 14
niet-staatse
actoren
opdat
deze
niet
De meest recente overzichtcijfers die we
vandaag over deze zaak vinden, dateren al van 1999.15 Op basis van de daarin opgetekende getuigenissen die werden afgelegd door voormalige kindsoldaten, leidt men af dat er een hoog percentage minderjarigen aan de slag is bij de guerrillabewegingen én bij organisaties die hen bestrijden, de paramilitaire organisaties die onder de AUC-koepel opereren. Bij de guerrillabewegingen zou het gaan om 10%,16 bij de AUC zou het percentage variëren van streek tot streek. In het Magdalena Medio departement zou het percentage kindsoldaten bij de AUC tussen 15 en 50% liggen. Woordvoerders van deze bewegingen geven de aanwezigheid van kindsoldaten in hun rangen toe, maar stellen dat zij hen taken toewijzen “waarbij ze weinig risico’s lopen”. In de feiten blijkt het nochtans te gaan om de inzet van deze kindsoldaten bij fabricage, plaatsing en desactivering van antipersoonsmijnen; zij worden ook ingezet als verkenners, boodschappers, bewakers, en worden naar de dorpen gestuurd om voorraden aan te kopen. Sommigen worden ook buiten het eigenlijke strijdtoneel aangezet tot het begaan van volstrekt criminele daden, zoals
het
vasthouden
vermoorden van
van
gijzelaars.
ongewapende Maar
ook
in
burgers, de
martelen,
strijd
worden
ontvoeren
en
kinderen
tot
mededaders gemaakt. De verklaringen die van voormalige kindsoldaten werden opgetekend geven aan dat zelfs kinderen jonger dan 15 jaar regelmatig in de vuurlinie kwamen te staan, en dat een groot deel van hen zei daarbij zwaar verwond te zijn.17
14 15 16 17
UNICEF - Colombia (ed.), The Hidden Grief of Children. Bogotá: UNICEF, 1999. Ibidem, in het bijzonder het daarin geciteerde La Niñez y sus Derechos. Recenter cijfermateriaal wijst intussen op een hoger percentage. UNICEF - Colombia, op. cit., 1999.
De vraag waarom deze kinderen terechtkwamen in de rangen van de AUC wordt door vele kinderen zelf beantwoord met ‘als vrijwilliger’. Zij geloofden daardoor de sociale erkenning en bescherming te zullen krijgen die hun ouders, de staat en de samenleving hen in hun ‘burgerbestaan’ in de conflictgebieden niet konden geven. Een aanzienlijke fractie van hen verklaart ook door ‘emotionele redenen’ gedreven te zijn, zoals wraak op de organisaties die hun familieleden vermoordden
en
hun
bezittingen
plunderden.
Ook
de
verwachting
voortaan
beschermd te zullen zijn tegen die groeperingen die hen eerder benadeelden, blijkt een belangrijk motief. In het Magdalena Medio departement, maar ook in de departementen Antioquia en Santander is er overtuigend bewijs dat kinderen onder dwang worden ingelijfd bij de AUC-organisaties. Op sommige plaatsen in die departementen blijkt een ‘paramilitaire’ dienstplicht in voegen, dat men als ‘de bond’ aanduidt. Deze verplicht families om één of meer van hun zonen voor tenminste twee jaar naar deze organisaties te sturen. Getuigenissen zijn voorhanden dat kinderen met geweld worden ingelijfd, zelfs al op negenjarige leeftijd. Toetreding tot de guerrillabewegingen wordt zelden verantwoord met ‘politieke redenen’. Deze bewegingen zelf ontkennen dat zij kinderen dwingen tot hun rangen
toe
te
treden,
maar
er
zijn
vele
getuigenissen
gekend
die
dat
tegenspreken. UNICEF - Colombia berekende dat zo’n 15% wel degelijk onder sterke
dwang
werd
ingelijfd.18
Een
niet
onaanzienlijk
aantal
kindsoldaten
blijkt trouwens ‘geboren’ te zijn in één van de guerrillabewegingen, als zoons en dochters van guerrilleros. De levensduur van FARC en ELN als bewegingen is inmiddels zo lang dat er zelfs een derde generatie in de guerrilla geboren is. Meestal worden deze kinderen bij hun geboorte bij boeren achtergelaten, waarna ze op ‘bruikbare leeftijd’ door de groepering van hun ouders worden opgehaald, ook als die ouders intussen gesneuveld zijn. Meerdere regio’s van het land zijn vandaag onder de feitelijke controle van guerrilla frentes. Geruime tijd stond één zone van Colombia zelfs officieel onder controle van de FARC. Het ging om een zone van 42000 vierkante kilometer in het zuiden van het land, die als ‘Caguan’ wordt aangeduid. Het staatsgezag werd in 1999 officieel uit die zone teruggetrokken opdat er in alle sereniteit vredesgesprekken gevoerd zouden kunnen worden tussen vertegenwoordigers van de Colombiaanse overheid enerzijds, en de FARC, anderzijds. Intussen woedde de 18
Ibidem.
gewapende strijd tussen de FARC, regeringstroepen en AUC-organisaties buiten die zone onverminderd verder. Overtuigend bewijs accumuleerde dat deze Zona de Distención of gedemilitariseerde zone méér werd ingezet om de strijd van de FARC te ondersteunen, dan om er werk te maken van echte onderhandelingen over het beëindigen van deze vijandelijkheden. De FARC verstevigden er logistieke en militaire bases (inclusief opleidingskampen waar deskundigen van de IRA de omgang met explosieven en meer gesofisticeerde vlammenwerpers aanleerden). Ze benutten de gedemilitariseerde zone ook voor de activiteiten waarmee zij hun strijd tegen de Colombiaanse staat financieren, zoals hun deelname aan de drugeconomie en de ontvoeringsindustrie. De zone kon lange tijd onbelemmerd gebruikt worden om er de slachtoffers van deze ontvoeringsindustrie in te verbergen, onder meer de vele, vaak heel jonge kinderen die door guerrilla frentes werden gekidnapt of werden overgekocht van gespecialiseerde, volstrekt criminele kidnapbendes. De ouders van deze kinderen werd om losgelden tot vijf miljoen dollar gevraagd.19 Deze kinderen, die meestal uit de steden bleken ontvoerd, dienden meer als verhandelbare waren dan als kanonnenvlees dat de guerrilla in zijn rangen kon inlijven. Kindsoldaten werden ze dus niet. De ‘vredesgesprekken’ tussen de FARC en de Colombiaanse overheid sprongen af en de aan de FARC toegewezen gedemilitariseerde zone werd vanaf 21 februari 2002 opnieuw onder staatsgezag geplaatst. Daarmee kwam allerminst een einde aan de gewapende strijd, noch aan de misbruiken die in deze zone (en elders) aan de guerrillabeweging worden toegeschreven. Er circuleren berichten dat deze verder gaat met het systeem waarmee ze in de voorbij drie jaar al in deze zone
kindsoldaten
rekruteerde,
met
name
een
aan
de
burgers
van
de
zone
opgelegde ‘dienstplicht’ die sterk gelijkt op ‘de bond’ die de paramilitaire organisaties
in
de
door
hen
gecontroleerde
regio’s
in
voegen
hebben.
De
families die nog verblijven in de gebieden die onder feitelijke controle staan van de guerrilla worden onder druk gezet om één of meerdere van hun kinderen aan de guerrilla ‘ter beschikking te stellen’. Een onderscheid tussen meisjes en
jongetjes
wordt
eigenlijk
niet
gemaakt
(dit
in
tegenstelling
met
de
‘paramilitaire’ dienstplicht). Heel vaak gaat het om kinderen jonger dan 15. Ouders die hun kinderen weer uit de guerrilla willen losweken, waartoe deze ‘vrijwillig’ dan wel ‘onder dwang’ zijn toegetreden, worden voor een gruwelijk dilemma gezet: op het verlaten van de beweging staat de doodstraf, en dat
19
Eén van die vele tragische gevallen vindt men beschreven in ‘Retención de menor había armado un escándalo en las FARC’. In: El Tiempo, 21/12/2000.
geldt zowel voor meerderjarigen als voor minderjarige soldaten.20 Jonge meisjes in de guerrilla blijken eveneens aan de lusten van comandantes blootgesteld.21 Velen
van
hen
krijgen
tegenwoordig
routinematig
intra-uteriene dispositieven ingeplant.
22
prikpillen
toegediend
of
Onachtzaamheden met die instrumenten,
evenals opgelopen sexueel-overdraagbare aandoeningen, maakten naar verluidt al vele (voormalige) guerrilleras onvruchtbaar. Dit neemt niet weg dat er ook nog steeds
bericht
moet
worden
over
zwangere
kindsoldaten,
zelfs
van
meisjes
jonger dan 15 jaar. Zo zij niet tot aborteren worden gedwongen, dan wel tot het onmiddellijk afstaan van hun kind na de geboorte. Een goed gedocumenteerde gevalstudie over kindsoldatengebruik door de FARC leert dat deze guerrillabeweging in juni 2000 een heus contingent zeer jonge rekruten vanuit de toen nog gedemilitariseerde zone op een zesmaandenlange mars zette om zijn frentes te versterken in Norte de Santander, waar de paramilitaire tegenstanders sterk aan kracht begonnen te winnen. De kinderen maakten deel uit van de columna ‘Arturo Ruiz’ van de FARC. Een groot aantal van hen overleefden de ontberingen van de tocht niet. Anderen sneuvelden in gevechten.
De
Vijfde
Brigade
en
de
Fuerza
de
Despliegue
Rápido
van
het
Colombiaanse leger onderschepten tenslotte een vijftigtal van deze kinderen in wat zij zelf operacion Berlin doopten. De kinderen werden daarna opgevangen door gespecialiseerde diensten van de Colombiaanse overheid, die daarmee graag uitpakte in de pers.23 Daarbij moest het probleem worden opgeworpen dat deze opvang van ex-kindsoldaten eigenlijk niet ‘kon’ want indruiste tegen het nietdiscriminatie beginsel: De door het Instituto Colombiano de Bienestar Familiar opgevangen en nadien aan het Comité de Dejación de Armas overgemaakte exkindsoldaten bleken er namelijk beter voor te staan dan de heel velen die in uitzichtloze conflictsituaties eenvoudigweg met (of zonder) hun ouders moeten overleven zonder bij van de strijdende groepen te zijn aangesloten. In de steeds grotere gebieden van het land waar de strijd in alle hevigheid woedt,
20
Human Rights Watch documenteerde deze problematiek uitvoerig in Report 2001 - Colombia (in het bijzonder VIII. ‘Beyond Negotiation - Child Soldiers’). Washington D.C.: Human Rights Watch, 2001 (http://www.hrw.org.reports/2001). Daarover ook ‘Dura reprimanda de Human Rights Watch a guerrilla de las FARC’. In: El Tiempo, 10/7/2001. 21 Deze praktijken zouden niet steeds en niet bij alle guerrillabewegingen getolereerd zijn, volgens de getuigenissen opgetekend door Patricia, Las mujeres en la guerra. Bogotá: Editorial Planeta, 2000. 22 Dyan Mazurana & Susan McKay, ‘Child Soldiers - what about the girls ?’. In: Bulletin of the Atomic Scientists, September-October 2001, pp. 30-35. 23 ’44 menores guerrilleros vuelvan a la vida civil’. In: El Tiempo, 28/12/2000.
lopen kinderen, maar natuurlijk ook volwassenen, een steeds groter risico terecht te komen in het spervuur tussen de verschillende gewapende partijen. Ze riskeren ook als menselijk schild gebruikt te worden door de ene groep tegen de andere, en vinden zelfs in de kerken geen veilig onderkomen meer zoals bleek in het volstrekt tragische treffen tussen FARC en AUC-troepen in Bojayá (departement el Chocó), in mei 2002, waar niet minder dan 48 kinderen onder de 117 dodelijke slachtoffers waren. De guerrilla dwingt kinderen verder ook
om paarden en andere met explosieven behangen dieren te leiden naar
politieposten, waar ze vervolgens sneuvelen in de explosie die ze zelf helpen veroorzaken.24
Bijzonder
wansmakelijk
was
ook
het
aan
FARC
toegeschreven
gebruik van een ‘kindbom’: het lijk van een jongetje werd opengehaald en opgevuld met explosieven achtergelaten in zijn dorp.25 afrondend De Colombiaanse problematiek werd hier uiteraard niet in al zijn complexiteit belicht. Van de vele problematische toestanden die de conflicten in het land veroorzaken, werd alleen de kindsoldatenproblematiek besproken. Zonder daarbij één van de elkaar en de Colombiaanse samenleving bekampende partijen bewust te willen viseren, werd vooral de bewijslast weergegeven dat de FARC kinderen met geweld inlijven in de rangen, zich vergrijpen aan deze jongeren én aan anderen die
niet
werden
geïnteresseerde
ingelijfd.
onderzoeker
Dit hoeft,
misbruik bij
is
wijze
goed van
gedocumenteerd, spreke,
de
en
de
Colombiaanse
online pers maar in te kijken om de gruweldaden gedetailleerd te zien waarin deze guerrillabeweging bijdraagt aan de spiralen van geweld in het land. De kindsoldatenproblematiek is in dat opzicht slecht één naast andere catastrofes waarop Colombiaanse niet-staatse actoren de stempel drukken. Het hier beschreven kindsoldatengebruik biedt op zijn beurt aanleiding om de problematiek van niet-staatse actoren in gewapende conflicten in algemeenheid te beschouwen. Het beschreven ‘onwettelijk gebruik’ van kindsoldaten is geen alleenstaand probleem. Het is één naast veel meer uitingen van schendingen door diezelfde niet-staatse actor van internationale bepalingen waardoor die zich niet gebonden acht. We gaven aan dat de hier geschetste problematiek niet uniek is voor Colombia, maar eigenlijk ‘verwacht’ mag worden in elk land dat met gewapende niet-staatse actoren af te rekenen krijgt op zijn territorium.
24
‘Condenan muerte de menor por caballo bomba en Acevedo’. In: El Tiempo, 22/4/2002. 25 ‘Las FARC usan niño bomba’. In: El Espectador, 4/5/2002.